Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

Dinsdag 13 januari 2015

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mardi 13 janvier 2015

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 15.12 uur en voorgezeten door de heer Brecht Vermeulen.

La séance est ouverte à 15.12 heures et présidée par M. Brecht Vermeulen.

 

01 Interpellatie van mevrouw Barbara Pas tot de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen over "enkele merkwaardige uitspraken van de vicegouverneur van Brussel omtrent de toepassing van de taalwetgeving op de Brusselse politie en openbare ziekenhuizen" (nr. 7)

01 Interpellation de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments sur "certaines déclarations étonnantes du vice-gouverneur de Bruxelles concernant l'application de la législation linguistique à la police et dans les hôpitaux publics de Bruxelles" (n° 7)

 

01.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, deze interpellatie, en ook de volgende, gaat over uitspraken van de vicegouverneur van Brussel. Ik heb twee interpellaties ingediend, omdat het over twee verschillende aspecten gaat.

 

Eerst en vooral heeft de betrokkene merkwaardige uitspraken gedaan over de toepassing van de taalwetgeving in bestuurszaken voor de Brusselse politie en de Brusselse openbare ziekenhuizen. Sinds er meergemeentepolitiezones bestaan, officieel sinds 1 januari 2001, worden de benoemings- en bevorderingsdossiers van de Brusselse politie niet meer automatisch doorgestuurd naar de gouverneur. Nochtans zou de gouverneur de dossiers moeten controleren op conformiteit met de taalwetgeving. Vroeger werd gecontroleerd of de kennis van de tweede taal in orde was en of de taalverhouding tussen de twee taalgroepen werd gerespecteerd, maar dat is niet meer het geval. Ook dossiers in verband met personeelsleden van de OCMW-ziekenhuizen worden sinds 1995 met de invoering van de IRIS-structuur niet meer doorgestuurd naar de vicegouverneur ter controle. Op die manier ontsnappen de dossiers aan elke controle inzake de toepassing van de taalwetgeving.

 

Wat waren nu de opmerkelijke uitspraken van de Brusselse vicegouverneur? Het komt uit een vraaggesprek van De Brusselse Post. Letterlijk zegt hij – ik citeer: “De pogingen aan Franstalige kant om met het statuut van bepaalde diensten te rommelen, waardoor zij niet langer aan een beknellende taalwetgeving zouden behoren, zijn onmiskenbaar. Men stopt de Brusselse OCMW-ziekenhuizen in een IRIS-koepel en dus geldt de taalwetgeving niet meer".

 

De stelling vindt bijval bij grondwetspecialist Marc Uyttendaele, tot voor enige tijd nog de partner van Laurette Onkelinx. Hij gaat zelf niet akkoord met die zienswijze. Hij zegt – ik citeer: “Pogingen om de ziekenhuizen of politiediensten aan de toepassing van de lokale taalwetgeving te onttrekken, slaan nergens op". Hij vergelijkt met de Brusselse brandweer, die wel degelijk een gewestelijke dienst is. Hij zegt ook terecht dat men bij de hervorming van de Staat onvoldoende rekening heeft gehouden met de repercussies die dat zou hebben op het vlak van de taalwetgeving.

 

“Neem nu de situatie van de politiezones. Enerzijds worden zij onttrokken aan het gemeentelijk gezag, anderzijds kan het niet de bedoeling zijn dat hierdoor de taalwetgeving wordt omzeild. Hoe dan ook, de gemeenten en de federale Staat oefenen de facto het toezicht uit over de politiezones", zo lezen wij in het vraaggesprek met de Brusselse vicegouverneur. Hij zegt hiermee dat zowel de Brusselse OCMW-ziekenhuizen als de Brusselse politiezones in het licht van de bepalingen van de taalwetgeving nog altijd moeten worden beschouwd als plaatselijke besturen, gevestigd in Brussel-Hoofdstad. Dus moeten alle aanwervings- en bevorderingsdossiers tot op vandaag nog altijd aan de vicegouverneur worden bezorgd, die controleert of ze conform de taalwetgeving zijn. Dat is al jaren niet meer het geval.

 

Volgens de gouverneur zou dat nog altijd mogelijk moeten zijn zonder wetswijziging. Heel wat rechtsgeleerden sluiten zich daarbij aan en zeggen dat er geen wetgevend initiatief vereist is om de taalwetgeving door de gouverneur te laten controleren. Ik had in mijn interpellatieverzoek een artikel van Tom De Pelsmaeker en Emmanuel Vandenbossche vermeld, dat dit perfect uiteenzetten.

 

Feit is dat het administratief toezicht op de politiezones volgens de bijzondere wet inderdaad aan de Gewesten is toevertrouwd. Volgens de bijzondere wet wordt echter ook bepaald dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan de bevoegdheden van de federale overheid en van de Gemeenschappen, ook met betrekking tot aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, zoals de taalwetgeving, om zelf een specifiek administratief toezicht te organiseren en uit te oefenen.

 

De taalwetgeving is nog altijd een federale bevoegdheid. Dus de federale overheid kan perfect zelf een specifiek administratief toezicht organiseren en uitoefenen om de taalwetgeving in de Brusselse politiezones te laten toepassen.

 

Mijnheer de minister, kunt u juridisch duidelijkheid verschaffen? Sluit u zich aan bij de stelling van de vicegouverneur en de rechtsgeleerden die ik heb geciteerd, met name dat de politiezones en de Brusselse OCMW-ziekenhuizen van de IRIS-structuur de aanwervings- en bevorderingsdossiers van hun personeel automatisch aan de vicegouverneur zouden moeten bezorgen om te controleren of ze conform de taalwetgeving zijn?

 

Als u het eens bent met die interpretatie, is de logische daaruitvolgende vraag wat u zult doen, opdat dat in de praktijk zou gebeuren. Dat is immers al vijftien jaar niet meer het geval.

 

Als u het niet eens bent met die stelling, zult u dan juridisch duidelijkheid brengen en voorziet u in een wetswijziging om zelf een specifiek administratief toezicht te organiseren, zodat bijvoorbeeld de vicegouverneur expliciet bevoegd wordt of zodat op de ene of andere manier wettelijk duidelijk wordt gemaakt dat er controle is op de toepassing van de taalwetgeving in die dossiers?

 

Ik ben heel benieuwd naar uw antwoord.

 

Voorzitter: Caroline Cassart-Mailleux.

Présidente: Caroline Cassart-Mailleux.

 

01.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Pas, eigenlijk was ik vorige week al klaar om op uw interpellatie te antwoorden, maar de nieuwjaarsfeesten hebben waarschijnlijk hun tol geëist.

 

Zoals u zelf opmerkt, is het toezicht op de bestuurstaalwetgeving reeds lang geleden geregionaliseerd. Als u dus vragen hebt bij het toezicht in Brussel, dan is de assemblee waar u die normaal moet formuleren het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, ten aanzien van de minister-president.

 

Ten gronde ben ik het natuurlijk eens met de zienswijze van de vicegouverneur. Dat wil zeggen dat de benoemingen en de bevorderingen in alle lokale overheidsdiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad die onder de bestuurstaalwetgeving vallen, zouden moeten worden voorgelegd aan de vicegouverneur. Dat dit niet gebeurt, is iets wat niet alleen door de huidige vicegouverneur wordt aangeklaagd, maar ook reeds door zijn voorganger, en dat al jaren te lezen staat in het jaarverslag van de vicegouverneur. Dat is echt niet nieuw. Nogmaals, ter zake zijn het de Brusselse gewestautoriteiten die toezicht houden en kunnen optreden.

 

Voor het overige hebben de regeringspartijen niet de intentie om een initiatief te nemen dat raakt aan het wettelijk geregelde taaltoezicht of aan de bevoegdheden van de vicegouverneur ter zake.

 

01.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Uiteraard hebben wij in eerste instantie aan de verantwoordelijken van de Brusselse regering gevraagd om dat ook te doen op dat niveau. Het zal u echter niet verbazen dat er op dat niveau niet echt veel animo is om iets aan de zaak te veranderen. Het is dus logisch dat ik bij de bevoegde minister voor taalwetgeving terechtkom. Het gaat immers nog altijd om een federale bevoegdheid. U zegt dat u de interpretatie van de gouverneur volgt en dat die dossiers normaal gezien ter toetsing aan de taalwet doorgestuurd zouden moeten worden naar de vicegouverneur.

 

Helaas is dat maar een deel van het antwoord, want over hetgeen nodig is en over de maatregelen die ik gevraagd heb en die u kunt nemen om daar effectief iets aan te doen, zegt u, spijtig genoeg, dat u geen enkel initiatief zult nemen.

 

Ik zal proberen om dat via het Parlement gedaan te krijgen en ik heb dan ook een motie van aanbeveling klaar om de nodige maatregelen te nemen, zodat de Brusselse politiezones en de OCMW-ziekenhuizen hun aanwervingsdossiers, benoemingsdossiers en bevorderingsdossiers effectief zouden doorsturen naar de vicegouverneur in Brussel.

 

U haalt terecht aan dat het probleem niet nieuw is, maar het zou wel nieuw en wel een verandering betekenen om er eindelijk in de praktijk iets aan te doen.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion, les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en de heer Jan Penris en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen,

- overwegende dat sinds de inwerkingtreding van de meergemeentepolitiezones vanaf 1 januari 2001 de benoemings- en bevorderingsdossiers van de Brusselse politie niet meer worden doorgestuurd naar de vicegouverneur van Brussel-Hoofdstad ter controle van hun conformiteit met de taalwet in bestuurszaken;

- overwegende dat sinds 22 december 1995 hetzelfde niet meer gebeurt voor de ziekenhuizen van de IRIS-structuur;

- overwegende dat de vicegouverneur van Brussel-Hoofdstad van oordeel is dat er redenen zijn om aan te nemen dat dit toch nog zou moeten gebeuren en dat dit wordt ondersteund door een bepaalde rechtsleer;

- overwegende dat de taalwet in bestuurszaken een wet van openbare orde is,

vraagt de minister

de nodige maatregelen te nemen opdat de Brusselse politiezones en de ziekenhuizen van de IRIS-structuur opnieuw al hun aanwervings- en bevorderingsdossiers zouden doorsturen naar de vicegouverneur van Brussel-Hoofdstad opdat deze zouden kunnen worden gecontroleerd op hun conformiteit met de bepalingen van de taalwet in bestuurszaken."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et M. Jan Penris et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de Mme Barbara Pas

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments,

- considérant que depuis l’entrée en vigueur, le 1er janvier 2001, des zones de police pluricommunales, les dossiers de nomination et de promotion des membres de la police de Bruxelles ne sont plus transmis au vice-gouverneur de Bruxelles-Capitale en vue du contrôle du respect des lois sur l’emploi des langues en matière administrative;

- considérant que, depuis le 22 décembre 1995, il en est de même pour les établissements hospitaliers de la structure IRIS;

- considérant que le vice-gouverneur de Bruxelles est d’avis qu’il y a des raisons d’estimer que ce contrôle devrait toujours être effectué et que cette thèse est étayée par une certaine doctrine;

- considérant que les lois sur l’emploi des langues en matière administrative sont d’ordre public,

demande au ministre

de prendre les mesures nécessaires pour que tous les dossiers de recrutement et de promotion des membres du personnel des zones de police de Bruxelles et des hôpitaux de la structure IRIS soient à nouveau transmis au vice-gouverneur de Bruxelles-Capitale afin que leur conformité avec les dispositions des lois sur l’emploi des langues en matière administrative puisse être contrôlée."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Franky Demon.

Une motion pure et simple a été déposée par M. Franky Demon.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

02 Interpellatie van mevrouw Barbara Pas tot de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen over "enkele merkwaardige uitspraken van de vicegouverneur van Brussel omtrent zijn schorsingsbevoegdheid aangaande de toepassing van de bestuurstaalwet" (nr. 8)

02 Interpellation de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments sur "certaines déclarations étonnantes du vice-gouverneur de Bruxelles concernant son pouvoir de suspensions en ce qui concerne l'application des lois sur l'emploi des langues en matière administrative" (n° 8)

 

02.01  Barbara Pas (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, deze interpellatie gaat over een andere uitspraak in hetzelfde vraaggesprek met de vicegouverneur van Brussel. Hij heeft het over de schorsingen die hij niet uitvoert. Hij heeft schorsingsbevoegdheid inzake de personeelsdossiers van de Brusselse plaatselijke besturen als die niet conform de taalwetgeving zijn.

 

Hij zegt daarover in het vraaggesprek: “Er zijn ook gevallen waar een dossier niet in orde is, maar ik toch niet schors. Het typevoorbeeld hiervan is de korte vervanging van minder dan een jaar, bijvoorbeeld bij zwangerschap of ziekte.” Dat lijkt misschien een heel onschuldige uitspraak maar ze is dat niet als men let op de omvang van het aantal dossiers van onwettige benoemingen die door de vicegouverneur niet worden geschorst.

 

Uit het verslag van de vicegouverneur van het administratieve arrondissement Brussel-Hoofdstad, u hebt er daarnet nog naar verwezen in uw antwoord op de vorige vraag, blijkt voor het jaar 2012 dat in dat jaar 336 dossiers niet werden geschorst door de vicegouverneur hoewel ze niet in orde waren met de taalwetgeving. Dat is een derde, 33,5 % van alle onwettige benoemingen. Dat is maar liefst 19,5 %, bijna een vijfde, van alle benoemingen en bevorderingen in dat jaar.

 

Bij de OCMW’s is de toestand nog erger, daar ging het om 788 dossiers die door de vicegouverneur niet werden geschorst hoewel dat eigenlijk moest gebeuren en dat was 57 % van alle onwettige dossiers in dat jaar en bijna de helft, 45,5 %, van alle benoemingen en bevorderingen in dat jaar.

 

Als conclusie kan ik toch wel stellen dat de vicegouverneur door zijn beleid om systematisch niet te schorsen in een aantal dossiers, het totale gebrek aan tweetalige dienstverlening in de Brusselse plaatselijke besturen in de hand werkt en daar mee verantwoordelijk voor is.

 

De Raad van State heeft reeds meermaals geoordeeld dat een vernietigingsbevoegdheid inzake de behandeling van onwettige benoemingen in Brusselse plaatselijke besturen geen facultatief gegeven is maar een verplicht en dwingend karakter heeft.

 

Geldt dat ook voor de schorsingsbevoegdheid van de vicegouverneur? Beschikt hij over een appreciatiebevoegdheid voor benoemingen die volgens de taalwetgeving onwettig zijn? Kan hij zelf beslissen of die al dan niet moeten worden geschorst? Of is hij verplicht, zoals ook de Raad van State aangeeft, om elke onwettige benoeming per definitie te schorsen?

 

Indien hij een appreciatiebevoegdheid heeft, had ik van u graag geweten hoever die dan kan gaan? Kan dat zo ver gaan als vandaag in de praktijk, namelijk dat daardoor de tweetaligheid van de dienstverlening in de Brusselse plaatselijke besturen in het gedrang komt?

 

Als hij niet over zo’n appreciatiebevoegdheid beschikt, welke maatregelen zult u dan nemen om ervoor te zorgen dat hij in de toekomst wel alle onwettige benoemingen schorst?

 

02.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Pas, zoals bij de vorige vraag moet ik u er op wijzen dat de vicegouverneur van Brussel-Hoofdstad het toezicht over de bestuurswetgeving in de 19 Brusselse gemeenten en het OCMW uitoefent onder het gezag van respectievelijk de Brusselse Hoofdstedelijke regering voor de gemeenten en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor het OCMW. Zij zijn het trouwens die de beslissingen die door hem geschorst zijn desgevallend kunnen vernietigen. Het is trouwens naar die vernietigingsbevoegdheid dat het arrest van de Raad van State waarvan u melding maakt verwijst.

 

Dat verandert uiteraard niets aan het feit dat de bestuurstaalwetgeving in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad een federale bevoegdheid is die enkel op federaal niveau kan worden aangepast. Het toezicht werd echter reeds lang geleden geregionaliseerd. Als u dus vragen hebt bij het functioneren van de vicegouverneur, dan is het Brussels Hoofdstedelijk Parlement de normale assemblee waar u die moet formuleren ten aanzien van de minister-president. Dat wat het formele betreft.

 

Ten gronde verwijst u naar uitlatingen van de huidige vicegouverneur met betrekking tot zijn houding ten aanzien van de contractuele aanstelling van bijzonder korte duur, vervangingscontracten voor zwangerschap, ziekte en ouderschapsverlof. Zoals u kunt lezen in het jaarverslag van de vicegouverneur zet hij ter zake het beleid verder van zijn voorganger. Dat wil zeggen dat wanneer iemand voor slechts zeer korte tijd wordt aangeworven en niet – wat eventueel nog niet kan zijn – over een taalbrevet beschikt, hij deze aanstelling niet schorst. Dat is een beleidsdaad van de vicegouverneur. Hij schorst wel alle statutaire benoemingen en alle contractuele aanwervingen van onbepaalde duur of langer dan een jaar wanneer de betrokken persoon niet over het vereiste taalbrevet beschikt.

 

Ik stel met u vast dat dit een continue praktijk is die al vele jaren wordt vermeld in het jaarverslag. Dat is dus sedert vele jaren de praktijk. Uiteraard kan het niet de bedoeling zijn dat hiermee de tweetalige dienstverlening bij de Brusselse lokale besturen op het spel wordt gezet.

 

Uit het rapport van de vicegouverneur kan ik echter ook opmaken dat, voor zover hier inderdaad een probleem rijst, dit eerder het gevolg is van de vele onwettige benoemingen en aanstellingen die wel geschorst worden maar niet vernietigd worden door de Brusselse Hoofdstedelijke regering. Ik meen dat het belangrijker is om in te zetten op de schorsing van mensen die contracten hebben voor langer dan een jaar. Dat kan natuurlijk de tweetaligheid van een dienst fundamenteel ondergraven. Ik meen dat de problematiek zich daar stelt maar dat was eigenlijk al het onderwerp van uw vorige interpellatie.

 

02.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord.

 

Ik geef u gelijk als u zegt dat de schorsing van de benoemingen voor contracten van langer dan een jaar prioriteit moet krijgen. Dat neemt echter niet weg dat de problematiek alleen maar groter wordt door het beleid van niet schorsen dat de vicegouverneur vandaag toepast.

 

Ik stel vast dat hij het beleid van zijn voorgangers voortzet, zoals u aangeeft, maar dat wil niet zeggen dat het een goed beleid is of dat mensen niet zitten te wachten op verandering van beleid. Als er niet door het vereiste niveau wordt ingegrepen en er moet in de praktijk iets veranderen, zal het via de taalwetgeving moeten gebeuren. Zoals u zelf aangeeft, is dat nog altijd federale materie.

 

Ik zal dan ook een motie van aanbeveling indienen opdat het federale niveau via de taalwetgeving in de nodige maatregelen voorziet om de vicegouverneur zijn taak naar behoren te laten uitvoeren opdat alle betrekkingen, benoemingen en bevorderingen bij de Brusselse plaatselijke besturen die niet in orde zijn qua taalwetgeving, effectief worden geschorst.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion, les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en de heer Jan Penris en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen,

- overwegende dat de vicegouverneur van Brussel-Hoofdstad verklaard heeft dat hij bepaalde dossiers van benoemingen en bevorderingen in de Brusselse plaatselijke besturen die niet in orde zijn met de voorschriften van de taalwet in bestuurszaken toch niet schorst,

- overwegende dat het om een aanzienlijk aantal dossiers gaat,

- overwegende dat daardoor de wettelijk opgelegde tweetaligheid van de dienstverlening in de Brusselse plaatselijke besturen in het gedrang wordt gebracht,

- overwegende dat, naar analogie met de visie van de Raad van State omtrent het niet facultatieve karakter van de vernietigingsbevoegdheid in deze aangelegenheid, ook gesteld kan worden dat de vicegouverneur van Brussel-Hoofdstad evenmin over een appreciatiebevoegdheid beschikt om dossiers die niet in orde zijn al dan niet te schorsen,

- overwegende dat de taalwet in bestuurszaken een wet van openbare orde is,

vraagt de minister

de nodige maatregelen te nemen opdat de vicegouverneur van Brussel-Hoofdstad alle dossiers met betrekking tot benoemingen of bevorderingen in de Brusselse plaatselijke besturen die niet in orde zijn met de bepalingen van de taalwet in bestuurszaken zou schorsen."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et M. Jan Penris et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de Mme Barbara Pas

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments,

- considérant que le vice-gouverneur de Bruxelles-Capitale a déclaré qu'il ne suspendait pas certains dossiers de nominations et promotions au sein des administrations locales bruxelloises qui ne respectent pourtant pas les prescriptions de la législation sur l'emploi des langues en matière administrative,

- considérant le nombre considérable de dossiers concernés,

- considérant que cette situation met en péril le bilinguisme, qui constitue une obligation légale, des services au sein des administrations locales bruxelloises,

- considérant que, par analogie avec la vision du Conseil d'État sur le caractère non facultatif de la compétence d'annulation en la matière, on peut également affirmer que le vice-gouverneur de Bruxelles-Capitale ne dispose pas non plus d'une compétence d'appréciation pour suspendre ou non des dossiers qui ne sont pas en règle,

- considérant que la loi sur l'emploi des langues en matière administrative est une loi d'ordre public,

demande au ministre

de prendre les mesures qui s'imposent pour que le vice-gouverneur de Bruxelles-Capitale suspende tous les dossiers portant sur des nominations ou promotions au sein des administrations locales bruxelloises, qui ne respectent pas les dispositions de la loi sur l'emploi des langues en matière administrative."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Franky Demon en Koen Metsu.

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Franky Demon et Koen Metsu.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Koenraad Degroote aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het eindrapport over het politieoptreden en de rol van de burgemeester van Brussel tijdens de betoging van 6 november 2014" (nr. 672)

- mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de rapporten inzake het politieoptreden tijdens de uit de hand gelopen betoging van 6 november jongstleden te Brussel" (nr. 802)

03 Questions jointes de

- M. Koenraad Degroote au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le rapport final sur l'intervention de la police et le rôle du bourgmestre de Bruxelles pendant la manifestation du 6 novembre 2014" (n° 672)

- Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les rapports sur l'intervention de la police lors de la manifestation du 6 novembre 2014 à Bruxelles qui a dégénéré" (n° 802)

 

La question n° 672 de M. Koenraad Degroote est retirée.

 

03.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag vloeit voort uit alles wat tijdens de nationale betoging van november 2014 in Brussel is fout gelopen. Er werden immers in de pers al een hele reeks evaluaties en conclusies bekendgemaakt, nog vooraleer alles was afgelopen. Ik heb ondertussen vernomen dat het plan is om, wanneer alles is afgelopen, die rapporten ook hier in de commissie voor de Binnenlandse Zaken in hun geheel te bespreken.

 

Mijn vraag is al enige tijd geleden ingediend, maar tussentijds kunt u mij misschien wel al mededelen over hoeveel rapporten het juist gaat.

 

Hebt u het rapport van de Algemene Inspectie van de federale en lokale politie al ontvangen? Kunt u ons al melden wat de conclusies in dat rapport zijn?

 

Kunt u ons mededelen wie het rapport – in de pers verscheen het onder de term “politierapport” en daarin zou staan dat niemand schuld treft noch dat de Brusselse burgemeester iets te verwijten valt – heeft opgesteld? Wie communiceerde de resultaten van dat rapport al op voorhand aan de pers? Ik kan mij immers indenken dat het de bedoeling was alles in zijn geheel naar buiten te brengen, wanneer alles zou zijn afgerond.

 

Is er al een eindrapport opgesteld? Kunt u al een tip van de sluier oplichten over de conclusies van dat rapport?

 

Mocht dat eindrapport er nog niet zijn, wanneer kunnen wij het dan verwachten? Wanneer zal het bij de commissie voor de Binnenlandse Zaken worden ingediend?

 

03.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Pas, er is inderdaad heel wat spraakverwarring en het is goed dat u die vraag stelt, zodat we een duidelijke stand van zaken kunnen geven.

 

Op dit moment is zowat anderhalf verslag opgesteld. Het eerste is een intern politierapport van de politiezone Brussel Hoofdstad Elsene, dat is intern door de politie zelf opgesteld. Het tweede, het halve verslag dan, is een tussentijds verslag van de Algemene Inspectie, dat betreft de stand van zaken.

 

Het interne politierapport van de politiezone Brussel Hoofdstad Elsene is ter sprake gekomen in het overlegcomité tussen de syndicale partners en de lokale overheid van de politie, het Hoog Overlegcomité. De inspectie is met het tussentijds verslag vlak voor Kerstmis al bij mij geweest. Ik heb er kennis van genomen en heb aan de Algemene Inspectie bijkomende opdrachten gegeven om nog interviews af te nemen en nader onderzoek te doen.

 

Een datum prikken is altijd moeilijk en pin mij er dus niet op vast, maar ik verwacht het eindrapport eind volgende week.

 

Wat de werkzaamheden van uw commissie betreft, dat is iets dat u moet regelen met uw voorzitter. Ik heb aangeboden om het afgewerkt verslag in de commissie te bespreken: het rapport is openbaar en we kunnen het dus gerust in de commissie bespreken. Ik verwacht het ergens tegen einde volgende week, in ieder geval on short notice.

 

Over de tussentijdse rapportering zeg ik niets, want die was tussentijds en het is voorbarig om daaruit conclusies te trekken.

 

03.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het is inderdaad nuttig om te weten welke rapporten er zijn en wat de stand van zaken is, want in de pers is er al van alles gezegd. Er was ook al sprake van een eindrapport.

 

Ik hoop dat een van uw bijkomende opdrachten, na het lezen van het tussentijdse verslag, over de rol van de burgemeester gaat, maar dat zullen wij dan wel zien wanneer het eindrapport voorligt. Ik ben blij dat het er op korte termijn komt, want deze zaak sleept al een tijd aan. Ik kijk ernaar uit om over enkele weken hier in de commissie het debat daarover te kunnen voeren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le délai dans lequel un conseil de pré-zone opérationnelle doit voter une clé de répartition interne des dotations communales à la zone opérationnelle en cas de passage en zone à une date différente du 1er janvier 2015 ou du 1er janvier 2016" (n° 674)

04 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de termijn binnen dewelke de raad van de operationele prezone moet stemmen over een interne verdeelsleutel met betrekking tot de overdracht van de gemeentelijke dotatie aan de operationele zone in geval van overgang naar een zone op een andere datum dan 1 januari 2015 of 1 januari 2016" (nr. 674)

 

04.01  Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la circulaire ministérielle du 14 août 2014 relative aux dotations communales aux zones de secours détermine les critères à prendre en compte pour établir le montant de ces dotations.

 

Parallèlement, l'article 68 de la loi du 15 mai 2007 complétée par la loi du 19 avril 2014, précise: "Les dotations des communes de la zone sont fixées chaque année par une délibération du conseil, sur la base de l'accord intervenu entre les différents conseils communaux concernés. L'accord est obtenu au plus tard le 1er novembre de l'année précédant l'année pour laquelle la dotation est prévue. Pour la première inscription de la dotation communale, le conseil de pré-zone peut décider de postposer la date du 1er novembre 2014 et obtenir un accord, au plus tard, le 1er novembre 2015."

 

À défaut d'un tel accord au plus tard le 1er novembre, soit exactement deux mois avant la date du passage en zone, la dotation de chaque commune est fixée par le gouverneur de province qui doit tenir compte des critères prévus dans la circulaire précitée. Il lui appartient alors de notifier à chaque commune le montant qui lui incombe, au plus tard le 15 décembre de l'année précédant celle pour laquelle la dotation est prévue.

 

Après examen de l'arsenal législatif en la matière, il semble qu'il n'y ait aucune précision en ce qui concerne les pré-zones opérationnelles qui prennent la décision de reporter la date du passage en zone à une date différente du 1er janvier 2015 ou du 1er janvier 2016, comme c'est notamment le cas de la zone Hainaut Est.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me préciser le délai dans lequel un accord concernant le montant de la dotation de chaque commune doit intervenir entre les communes d'une pré-zone opérationnelle qui ne passe en zone ni au 1er janvier 2015, ni au 1er janvier 2016? Confirmez-vous la règle des deux mois précédant la date du passage en zone? Quelle que soit la règle retenue dans ce cas de figure, quelle mesure comptez-vous prendre pour préciser cette règle officiellement afin qu'aucune ambiguïté ne subsiste, notamment pour les membres du conseil des pré-zones concernées et du gouverneur de province qui doit, à un moment ou à un autre, savoir à partir de quelle échéance il doit fixer le montant des dotations communales?

 

04.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Blanchart, je vous remercie pour votre question.

 

En effet, afin de lever toute ambiguïté, il importe de poser des questions en commission. Cela me permet de donner des éclaircissements.

 

Pour être très concret, l'accord doit être obtenu pour le 1er du deuxième mois qui précède la date d'entrée en vigueur de la zone de secours. Ainsi, si une zone entre en vigueur le 1er juillet 2015, l'accord doit être obtenu avant le 1er mai 2015. D'après mes informations, 29 zones sont déjà entrées en vigueur depuis le 1er janvier et les cinq autres zones démarreront avant le 1er juillet, donc à bref délai.

 

L'esprit de la loi est ainsi respecté: permettre au gouverneur, en cas de désaccord des communes sur la clé de répartition, de disposer d'un délai suffisant pour développer la clé de répartition supplétive des dotations communales. Cette règle figure dans le FAQ qui est mis à disposition des zones de secours afin de leur donner rapidement toutes les informations nécessaires dans le cadre du passage en zone de secours. Le FAQ est disponible sur le site de la sécurité civile.

 

Les pré-zones ayant posé la question à mes services ont été informées de cette règle par écrit. Pour que la même information soit donnée à toutes les zones concernées par un rapport du passage en zone, mes services vont informer ces pré-zones du délai dans lequel l'accord concernant les dotations communales doit intervenir.

 

04.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses très précises.

 

Voilà qui va nous permettre de nous préparer dans le cadre de l'élaboration de cette clé de répartition pour passer en zone, espérons-le, au 1er juillet 2015. Si j'ai bien compris, vous nous enverrez une réponse écrite.

 

Je vous en remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Mme Caroline Cassart-Mailleux au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la coordination entre la politique en matière de sécurité routière des Régions d'une part, et la police fédérale et les zones de police locale d'autre part" (n° 682)

05 Vraag van mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de coördinatie van het beleid inzake verkeersveiligheid van de Gewesten enerzijds, en de werking van de federale politie en lokale politiezones anderzijds" (nr. 682)

 

05.01  Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le ministre, la signature en 2011 de la Convention de Partenariat entre les zones de police locale, la Région wallonne et la police fédérale, a mis en place toute une série d'actions ayant pour but la répression et la prévention en matière de vitesse excessive ou inadaptée.

 

La Région wallonne y proposait notamment de financer les boîtiers des radars fixes et les panneaux les signalant. En échange, les services de police devaient s'engager à effectuer davantage de contrôles dans les zones à risque et sur les tronçons dangereux. L'idée sous-jacente était évidemment de réduire le nombre d'accidents, surtout mortels, sur les routes wallonnes. C'est évidemment un objectif que nous partageons tous. Toutefois, il apparaît que les parquets ne peuvent pas traiter toutes les infractions de roulage, car ils sont engorgés. Or un procès-verbal dressé qui n'est pas suivi d'une sanction est évidemment inefficace dans le cadre d'une politique de lutte contre les accidents de la route.

 

Vu cet engorgement des parquets, des procureurs refusent d'autoriser le placement de nouveaux radars fixes sur le territoire de certaines zones de police, ce qui limite fortement leur autonomie et leur stratégie en matière de sécurité routière. Pourtant, les poteaux des radars fixes ont un effet dissuasif non négligeable, qu'ils soient ou non équipés d'une caméra. Dès lors, l'on peut faire de la prévention grâce à ces poteaux tout en n'engorgeant pas les tribunaux de procès-verbaux pour les infractions routières. Je m'explique: si cinq ou six poteaux fixes sont installés, un radar est évidemment indispensable. Sinon, à court terme, les usagers s'en rendront compte, et cette mesure ne sera pas très efficace.

 

Dès lors, monsieur le ministre, voici mes questions.

 

Prévoyez-vous d'adapter la stratégie de répression et de sensibilisation aux infractions de roulage à la capacité des parquets à traiter les procès-verbaux? Envisagez-vous de généraliser le paiement de montants proposés par la police pour éviter de poursuivre une partie des personnes verbalisées devant les tribunaux tout en maintenant une sanction? Quel impact peut avoir l'engorgement des parquets sur l'efficacité des campagnes organisées par la police fédérale et les zones de police locale? La police fédérale est-elle en mesure de respecter ses engagements, principalement sur le plan de ses effectifs, vis-à-vis des autres parties à la Convention de Partenariat de 2011? Enfin, un procureur du Roi est-il compétent pour interdire à une zone de police de mettre des radars fixes sur son territoire?

 

En deux mots, certaines zones ont installé des radars fixes voici quelques années. D'autres ont attendu que certains postes budgétaires diminuent pour pouvoir s'y atteler, mais elles ont reçu une réponse négative du procureur du Roi.

 

J'ai posé cette question au ministre de la Justice car je me demande si on peut interdire à une zone de police d'installer des radars fixes sur sa zone pour les différentes raisons que je viens d'évoquer. Si l'objectif premier est de diminuer les accidents mortels et de diminuer la vitesse, je ne vois pas en quoi on peut nous interdire d'investir et de placer des radars fixes sur nos zones.

 

05.02  Jan Jambon, ministre: Madame Cassart-Mailleux, pour répondre à votre première question, un projet d'envoi unique est en cours d'examen afin de simplifier les procédures de perception immédiate. Comme vous le savez, actuellement, il y a encore deux envois: le PV et le formulaire de paiement. Le but final est d'avoir un seul envoi, à savoir regrouper le PV et le formulaire de paiement. Rationaliser et simplifier et obtenir moins d'administration.

 

En réponse à votre deuxième question, le système de perception immédiate fonctionne déjà très bien et est déjà largement utilisé. Pour le moment, les excès de vitesse sont principalement réglés au moyen de perceptions immédiates dont les montants dépendent du degré de dépassement de la vitesse autorisée. Cette manière de procéder n'entraîne pas de charge de travail supplémentaire. Lorsque tant la perception immédiate que la proposition de transaction qui suit restent impayées, le parquet procède soit à une citation, soit à un ordre de paiement. Les excès de vitesse qui donnent lieu à la déchéance du permis de conduire entraînent une citation devant le tribunal.

 

Votre troisième question a trait à l'impact de l'engorgement des parquets et à celui des tribunaux qu'il peut entraîner à sa suite. Le classement de certains procès-verbaux a pour conséquence, dans une première phase, que les auteurs de certaines infractions routières restent impunis. Cela concerne, d'une part, les contrevenants qui ne souhaitent pas payer et prennent le risque d'être convoqués devant les tribunaux et, d'autre part, les contrevenants qui commettent des infractions graves (gros dépassements de vitesse, par exemple) et qui, de ce fait, risquent d'échapper aux poursuites. Comme signalé en réponse à la première question, ceci n'est pas souhaitable et doit être évité à tout prix.

 

Pour ce qui est de votre question suivante, à l’heure actuelle, ceci ne pose pas de problèmes et les engagements sont respectés. La rédaction relativement générale de cette convention sur l'absence d’engagement quantitatif permet une certaine souplesse en la matière.

 

Enfin, en ce qui concerne les mesures des procureurs du Roi. L’emplacement et les circonstances d'utilisation des appareils fixes fonctionnant automatiquement en l’absence d’un agent qualifié, destinés à assurer la surveillance sur la voie publique de l’application de la loi relative à la police de la circulation routière et des arrêtés pris en exécution de celle-ci doivent faire l’objet d’une concertation. Cette concertation (le conseil zonal de sécurité) a lieu entre les autorités administratives, policières et judiciaires. Ces dernières sont représentées par le procureur du Roi.

 

Un certain nombre de mesures peuvent être imposées dans le cadre de cette concertation, entre autres une évaluation de l’impact de cet appareil radar sur la charge de travail de l’administration dans les parquets.

 

05.03  Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour le caractère complet de votre réponse.

 

Je pense qu’un seul envoi constitue une simplification administrative. Nous allons dans le bon sens. Je puis vous suivre sur cet avis-là: nous allons dégorger les tribunaux, nous allons pouvoir simplifier, nous aurons un paiement plus rapide. Cela va dans la bonne direction. Pour les réponses suivantes, je les analyserai et verrai s’il y a des contacts ou des réactions à avoir. En ce qui concerne les procureurs du Roi, j’en informerai la zone. La concertation avec le conseil zonal est importante car un blocage complique la situation s'il n’y a pas de moyens de recours.

 

Si j’ai d’autres questions, je reviendrai vers vous.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Voorzitter: Brecht Vermeulen.

Président: Brecht Vermeulen.

 

06 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la possibilité pour une commune-membre d'une zone ou d'une pré-zone opérationnelle de secours de changer de zone ou de pré-zone" (n° 700)

06 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de mogelijkheid voor een gemeente die deel uitmaakt van een hulpverleningszone of een operationele prezone om van zone of OPZ te veranderen" (nr. 700)

 

06.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'arrêté royal du 2 février 2009 détermine la délimitation géographique de l'ensemble des zones de secours du territoire. Cependant, jusqu'au passage en zone, certains services d'incendie continuent à couvrir territorialement certaines communes protégées qui, après le passage en zone, ne seront, de facto, plus dans la même zone de secours que ces services. La raison en est qu'à l'époque, on les avait convaincues de se calquer sur les zones de police.

 

Dans un certain nombre de cas, une analyse de la couverture des risques démontre qu'aucun service d'incendie de la zone à laquelle appartiendront ces communes ne peut fournir un taux de couverture équivalent à celui fourni jusque-là par le service d'incendie dont elles dépendaient historiquement.

 

Dans ce cadre, les communes concernées par ce cas de figure expriment le souhait de rester protégées par le même service d'incendie et donc de changer de zone opérationnelle pour rejoindre la zone à laquelle appartient ce service qui les protège.

 

Ces communes déterminées à changer de zone opérationnelle et à revenir à leur couverture d'origine ont exprimé officiellement, en conseil communal, leur projet de changer de zone et ont fait parvenir, comme le prévoit la procédure, leur décision au gouverneur de la province de Hainaut afin qu'il puisse réunir son comité consultatif provincial de répartition géographique des zones opérationnelles, organe habilité à statuer sur la demande de ces communes de changer de zone.

 

Vous avez été plus rapide que le cheminement de ma question. Lorsque je l'ai introduite, le gouverneur n'avait pas encore de clarification juridique à cet égard et s'interrogeait. Je sais que vous l'avez rencontré depuis et que les réunions ont permis un déblocage de la situation.

 

Monsieur le ministre, j'aimerais néanmoins connaître votre interprétation du texte et votre vision en ce qui concerne ce sujet. Confirmez-vous qu'il soit possible pour les communes qui en exprimeraient le souhait de changer de zone opérationnelle?

 

Pouvez-vous me confirmer dès lors qu'il convient de se baser sur l'interprétation de la loi et sur la volonté du législateur qui, en la matière, n'a pas voulu figer la délimitation des zones? Votre prédécesseur avait d'ailleurs répondu en ce sens au gouverneur.

 

Pensez-vous que, dans ce cas de figure, il faille privilégier l'autonomie communale par rapport au changement de zone?

 

Enfin, pour lever toute ambiguïté dans ce texte sur la volonté du législateur – texte qui doit d'ailleurs encore être retravaillé sous beaucoup d'aspects –, l'arrêté du 4 mars 2008 sera-t-il modifié? Si oui, dans quel délai?

 

06.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Blanchart, vous avez introduit pas mal de questions à ce sujet. Votre dernière question …

 

06.03  Philippe Blanchart (PS): Je voulais connaître votre position sur l'autonomie communale en cette matière suite à la volonté des communes de se déterminer d'une zone plutôt que d'une autre. Comment voyez-vous cette démarche?

 

06.04  Jan Jambon, ministre: Dans ce cas, il s'agit d'une autonomie limitée. Une procédure est prévue pour un changement de zone mais ce n'est pas parce que la commune en décide ainsi que cela va de soi. Le gouverneur a également un impact sur la décision.

 

En ce qui concerne votre première question, je vous confirme qu'il est possible de changer la délimitation de la zone pour la ou les communes qui le souhaitent. La procédure à suivre est expliquée aux articles 14 et 15 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile et dans l'arrêté royal du 4 mars 2008. Ce dernier sera modifié pour la fin 2015.

 

Nous savons qu'il y a encore des questions concernant ces réformes. Nous démarrons au 1er janvier pour ceux qui le veulent et les autres peuvent nous rejoindre après, sachant qu'il y a encore des problèmes à résoudre. C'est un peu comme quand on apprend à nager, la théorie c'est bien mais, à un moment, il faut se lancer à l'eau.

 

Dans le cas présent, nous faisons la même chose. Nous prenons toutes les questions et nous essayons d'y apporter une réponse en les abordant de façon pragmatique. C'est la raison pour laquelle, je le répète, il est utile, du moins au début, de prendre une fois par mois toutes les questions relatives à la réforme des services d'incendie et de les inclure dans une réunion spéciale de commission, non pour avoir des débats politiques mais des débats pragmatiques afin d'examiner les problèmes qui subsistent et ce qu'il y a lieu de faire pour les résoudre.

 

Vous avez de nombreux contacts avec vos zones et vos communes. Nos services ont également de nombreuses questions et l'examen conjoint de celles-ci nous permettra assurément d'améliorer la situation.

 

06.05  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, votre proposition de réunir une espèce de commission technique me semble intéressante. Indépendamment des membres de la commission, nous avons la chance de compter au sein de notre assemblée des présidents de zone. Ce dossier très technique et très long à découvrir malgré tout nécessite la modification de pas mal de points.

 

Il serait peut-être intéressant, si possible, d'élargir cette commission technique aux membres de l'assemblée qui sont confrontés sur le terrain à ce dossier, notamment les présidents de zone.

 

06.06  Jan Jambon, ministre: J'ai bénéficié de quelques années d'expérience en qualité de parlementaire. En commission, la possibilité est toujours donnée à chacun d'y participer et d'y poser des questions. Je pense que c'est prévu dans le Règlement.

 

06.07  Philippe Blanchart (PS): Dès lors, je présume que ce peut être aussi le cas dans une commission technique.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de controles op elektrische fietsen" (nr. 819)

07 Question de M. Veli Yüksel au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les contrôles des vélos électriques" (n° 819)

 

07.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, elektrische fietsen worden steeds populairder, wat op zich een goede zaak is als wij dit bekijken in het licht van een duurzame en vlotte mobiliteit. Ik wil natuurlijk een kanttekening maken bij dit laatste omdat uit cijfers uit Nederland blijkt dat elektrische fietsen voor meer en zwaardere ongevallen verantwoordelijk zijn.

 

Na enkele incidenten en klachten van fietsenverkopers over elektrische fietsen van bedenkelijke kwaliteit, kondigde de FOD Economie vorige zomer aan hiernaar onderzoek te zullen doen. Ondertussen zijn de resultaten van een eerste administratief onderzoek bekend. De conclusie is dat geen enkele gecontroleerde fiets in orde was met de administratieve verplichtingen. Op basis van dit onderzoek vermoeden de inspecteurs van de FOD Economie dat veel elektrische fietsen sneller kunnen rijden dan de wettelijke limiet van 25 km per uur. Ook in Nederland is dat de toegelaten maximumsnelheid.

 

In het verleden werd reeds meermaals gesteld dat controle van elektrische fietsen met trapondersteuning niet aan de orde is. Vaststellingen met betrekking tot de bewijsvoering zouden onmogelijk zijn. Het is namelijk zo dat het moeilijk is om wetenschappelijk verantwoord aan te tonen welk aandeel van de gegenereerde snelheid te wijten is aan de menselijke inspanning en welk voortkomt uit de elektrische motor van de fiets.

 

Mijnheer de minister, dit probleem doet zich natuurlijk niet voor bij fietsen zonder trapondersteuning. Mijn vraag is dus of er reeds controles worden uitgevoerd op de snelheid van elektrische fietsen zonder trapondersteuning? Ziet u dit als een taak voor de politie of meent u dat dit een aangelegenheid is voor de FOD Economie?

 

Ten slotte, welke initiatieven zult u nemen om overdreven snelheid bij elektrische fietsen zonder trapondersteuning aan te pakken om te vermijden dat er in het verkeer meer en zwaardere ongevallen gebeuren met fietsen?

 

07.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Yüksel, ik dank u voor uw vraag warmee u een problematiek aankaart die onze aandacht moet krijgen.

 

Op uw eerste vraag, in verband met de controles op de snelheid van elektrische fietsen zonder trapondersteuning, kan ik het volgende antwoorden. Fietsen zonder trapondersteuning zijn slechts toegelaten wanneer zij kunnen beschouwd worden als gemotoriseerd voortbewegingstoestel. Deze toestellen mogen niet sneller dan 18 km per uur rijden. Rijden zij sneller, dan is er sprake van een bromfiets klasse A of B, naargelang de maximumsnelheid 25 km per uur of 45 km per uur bedraagt. Wat de bromfietsen betreft, kunnen er indicatieve controles plaatsvinden op de rollentestbank. Voor de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen is dergelijke meetapparatuur niet beschikbaar. Ik zou wel willen zeggen “nog niet beschikbaar”.

 

Wat uw tweede vraag betreft, met betrekking tot de taak van de politie, ben ik ervan overtuigd dat in deze materie de politie zeker en vast een toezichthoudende rol heeft. Naast preventieve acties kan zij op dit ogenblik echter enkel toezien op de conformiteit van deze fietsen, niet op de snelheid. De regelgeving die momenteel vastligt in een Europese verordening zal, na omzetting in het Belgisch recht en door middel van een aanpassing van de verschillende reglementen, de politie meer armslag geven door het gebruik van niet-conforme gemotoriseerde fietsen te regelen. Een werkgroep bekijkt welke toepassingen vereist zijn. Wij zijn ons bewust van de problematiek en een werkgroep buigt zich over de vraag welke aanpassingen in het reglementair kader moeten worden aangepakt.

 

Uw derde vraag betreft de aanpak van de overdreven snelheid. De politiediensten zijn momenteel op zoek naar een performant en wettelijk middel om de snelheid van deze toestellen te controleren. Hiervoor is een modelgoedkeuring van de meetapparatuur nodig door de FOD Economie, afdeling Metrologie. Tot nu toe blijkt er op dit vlak nog geen aanbod op de markt te zijn; de toestellen bestaan dus op dit moment nog niet.

 

Het is duidelijk dat dit probleem niet alleen in dit land bestaat. Over de landsgrenzen heen wordt gezocht naar een oplossing voor dit fenomeen. Als u een constructeur kent die zich op dat domein wil toeleggen, er ligt daar zeker een markt open, een Europese markt zelfs.

 

07.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik meen dat wij deze kwestie vanuit veiligheidsoverwegingen uiteraard ernstig moeten nemen. Ik begrijp dat de apparatuur vandaag niet voorhanden is om de controles uit te voeren. Daar moeten wij volgens mij versneld werk van maken.

 

U zei dat voor de omzetting van de Europese verordening een werkgroep werd opgericht. De omzetting moet zo snel mogelijk gebeuren, maar ik weet niet of er daaromtrent een timing werd bepaald. Hebt u enig idee wanneer de Europese verordening zal worden omgezet in Belgische wetgeving?

 

Aangezien het een mobiliteitsprobleem is, zou ik u willen vragen om overleg te plegen met uw collega van Mobiliteit.

 

07.04 Minister Jan Jambon: Ik heb momenteel geen idee van de timing, maar ik wil u dat antwoord wel laten toekomen.

 

07.05  Veli Yüksel (CD&V): Waarvoor dank, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De heer Demon is niet aanwezig omdat hij momenteel vragen stelt in de commissie voor de Volksgezondheid, maar zijn vraag zal later in de namiddag aan bod komen.

 

08 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de toegang in real time tot beelden van bewakingscamera's" (nr. 849)

08 Question de Mme Karin Temmerman au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'accès en temps réel aux images des caméras de surveillance" (n° 849)

 

08.01  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, deze vraag komt inderdaad met een week vertraging aan bod, maar ik had aan het secretariaat gevraagd om mij te verwittigen. Ik heb hier tot 18 u 30 gezeten. Ik had een vergadering in Brussel. Er is echter iets verkeerd gelopen met die verwittiging, waarvoor mijn excuses.

 

De wet van 3 augustus 2012 geeft de politiediensten de mogelijkheid camerabeelden op het net van de openbare vervoersmaatschappijen of in nucleaire sites in real time te bekijken. Deze wet trad op 10 september 2012 in werking. De nieuwe wet voegde een lid toe aan artikel 9 van de bestaande wet van 2007.

 

De federale en lokale politiediensten krijgen, binnen het kader van hun opdrachten van gerechtelijke of bestuurlijke politie, vrije en kosteloze toegang in real time tot de beelden van de camera’s die geïnstalleerd zijn op het net van de vervoersmaatschappijen en op de nucleaire sites. De voorwaarden en de modaliteiten van die toegang in real time dienden te worden vastgelegd in een koninklijk besluit. Blijkbaar ontbreekt dit koninklijk besluit tot op heden.

 

Ik heb dan ook volgende vragen.

 

Zult u overgaan tot het vastleggen van de voorwaarden en modaliteiten via dit koninklijk besluit? Zo ja, wanneer zou dit koninklijk besluit kunnen verschijnen?

 

Vooral de Brusselse politie is vragende partij op dit vlak. Zij hebben die nauwe samenwerking met de Brusselse vervoersmaatschappij heel erg nodig.

 

08.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Temmerman, in de vorige legislatuur werd ter zake een koninklijk besluit voorbereid dat echter nooit werd afgerond. U wijst terecht op het politionele belang om toegang te krijgen tot deze beelden. Ik engageer mij dan ook om dit koninklijk besluit alsnog te publiceren. Ik heb dit ook aangekondigd tijdens de bespreking van mijn beleidsnota.

 

Ik geef u de huidige stand van zaken.

 

De administratie heeft momenteel een ontwerp van koninklijk besluit klaar dat nu nog de politieke weg moet doorlopen. Ik maak mij dan ook sterk dat wij dit in de eerste helft van dit jaar rond krijgen. Wij zijn er hoe dan ook mee bezig.

 

08.03  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L’incident est clos.

 

09 Interpellatie van mevrouw Barbara Pas tot de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen over "de taalproblematiek met betrekking tot het nemen van tuchtsancties door de Brusselse politiecolleges" (nr. 12)

09 Interpellation de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments sur "les problèmes linguistiques en ce qui concerne les sanctions disciplinaires imposées par les collèges de police bruxellois" (n° 12)

 

09.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de voorbije maanden werden een aantal tuchtsancties die door de Brusselse politiecolleges werden genomen, door de Raad van State vernietigd. De reden was dat volgens de Raad van State de rechten van de verdediging tijdens de tuchtprocedure waren geschonden op grond van het taalgebruik en het gebrek aan taalkennis van een aantal leden van het politiecollege. Het ging daarbij niet om de ambtenaren maar wel om de politieke mandatarissen met een uitvoerend mandaat die in de politiecolleges zetelen.

 

Een politiecollege van een meergemeentenzone is volgens de taalwet in bestuurszaken een gewestelijke dienst. Volgens artikel 35, § 1, van die taalwet in bestuurszaken geldt voor die diensten dus dezelfde regeling als voor de plaatselijke diensten van Brussel-Hoofdstad.

 

Die regeling is volgens artikel 17, § 1, van de taalwet de volgende: “In zijn binnendiensten gebruikt iedere plaatselijke dienst, zonder een beroep op vertalers te doen, het Nederlands of het Frans. Indien de zaak een ambtenaar van de dienst betreft, gebruikt men de taal van diens toelatingsexamen.” Met andere woorden, in zaken betreffende ambtenaren, in dit geval politieambtenaren, moet de taal van die ambtenaar worden gebruikt. Dat veronderstelt dat de leden van het politiecollege, dat uit ambtenaren maar ook uit politieke mandatarissen met een uitvoerend mandaat bestaat, ook het Nederlands en het Frans machtig moeten zijn.

 

Over het bewijs dat zij de taal machtig zijn, is de taalwet ook duidelijk. Ik verwijs in dat verband naar artikel 53: “De vaste wervingssecretaris alleen is bevoegd om bewijzen omtrent de bij wet van 2 augustus 1963 vereiste taalkennis uit te reiken.” Overeenkomstig de taalwet moeten alle leden van de Brusselse politiecolleges dus tweetalig zijn, wanneer zij dossiers van ambtenaren behandelen. Zij moeten hun tweetaligheid via een examen hebben bewezen. Dat geldt zeker, wanneer het over tuchtdossiers gaat. De Raad van State was ter zake heel duidelijk en stelt terecht dat de rechten van verdediging een fundamentele waarborg zijn in het kader van de tuchtprocedure.

 

Er rijst dus duidelijk een ernstig probleem, gelet op de verschillende vernietigingen door de Raad van State, van de opgelegde tuchtstraffen. Daarom hebben wij, constructief als wij zijn, over een aantal mogelijke oplossingen nagedacht, om aan het probleem tegemoet te komen.

 

Men zou een suggestie uit de arresten van de Raad van State kunnen volgen en een tolk beschikbaar stellen om alle documenten van het dossier in twee talen op te stellen en daarnaast in een vertaler voorzien. Dat lijkt ons echter niet de ideale oplossing – de Raad van State is daarbij zeer mild in zijn beoordeling – want dat ondergraaft de taalwet die duidelijk stelt dat er geen beroep mag worden gedaan op vertalers en tolken. De wil van de wetgever is dat de tweetaligheid van de dienst moet verzekerd worden door de tweetaligheid van de ambtenaren, in dit geval ook van die tweetalige uitvoerende mandatarissen.

 

Een mogelijke oplossing is wel om de tuchtprocedure en andere aangelegenheden inzake die ambtenaren te onttrekken aan de politiecolleges en toe te vertrouwen aan een ander orgaan, maar daarmee onderneemt men uiteraard niets tegen de kern van het probleem.

 

De meest logische oplossing is om uitdrukkelijk te bepalen dat alle leden van het politiecollege een voldoende kennis moeten hebben van de twee talen en dat ook bewezen hebben door een taalexamen af te leggen bij Selor. Voor die mogelijkheid zie ik geen enkele belemmering, ook niet dat het om politieke mandatarissen gaat, want het gaat om uitvoerende mandaten en niet om verkozen mandaten. Er zijn misschien nog andere mogelijkheden.

 

Mijnheer de minister, in elk geval had ik graag van u geweten hoeveel tuchtbeslissingen genomen door die Brusselse politiecolleges, op voornoemde gronden werden vernietigd door de Raad van State?

 

Erkent u dat er een probleem is? Welke oplossing wenst u daaraan te geven? Opteert u voor een van de mogelijke oplossingen die ik heb geschetst of voor een andere oplossing?

 

09.02 Minister Jan Jambon: Ik dank u voor uw vragen, mevrouw Pas.

 

Wat het aantal vernietigingen betreft, blijkbaar – het verwonderde mij ook een beetje – registreert de Raad van State die niet op die manier. Ik moet u dus het antwoord op die heel precieze vraag schuldig blijven.

 

Aangaande uw tweede vraag, ben ik van mening dat de politiezones in kwestie zich moeten schikken naar de rechtspraak van de Raad van State en zich, in hun tuchtwerking, dus zo moeten organiseren dat zij die eerbiedigen.

 

In het regeerakkoord staat: “De tuchtwet wordt vereenvoudigd en gemoderniseerd. De rol van de burgemeester hierin wordt beperkt.” U weet dat de burgemeester vandaag de finale beoordeling doet. Hij moet, soms ver van de feiten af staand, de uiteindelijke beslissing nemen over de tuchtsancties in bepaalde tuchtdossiers.

 

Ik ga natuurlijk die doelstelling uit het regeerakkoord ter harte nemen. Een van de mogelijkheden is om de rol van de reeds bestaande tuchtraad van de geïntegreerde politie uit te breiden van een adviesbevoegdheid naar een beslissingsbevoegdheid. Deze wordt dus op een hoger niveau geteld. Eerlijk gezegd moeten we dit echter nog nader bekijken.

 

In elk geval zal ik de rechtspraak van de Raad van State meenemen in die denkoefening en ervoor zorgen dat er met de problematiek die u aanhaalt rekening wordt gehouden bij de herziening van de tuchtwet. We zijn echter nog maar drie maanden vertrokken en nog niet alles is al geregeld in die eerste drie maanden.

 

09.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

De vereenvoudiging van de tuchtwet is natuurlijk een zaak. Ik weet echter niet in hoeverre men de problematiek die ik aanhaal alleen met een aanpassing van de tuchtwet kan aanpakken. De garanties voor de verdediging zijn niet voldoende als men de taal van diegene die moet verschijnen niet machtig is. Ik weet niet in hoeverre men dat met alleen een aanpassing van de tuchtwet kan aanpakken en of daar geen wijziging van de taalwet voor nodig is.

 

Ik ben verheugd dat u dit wil meenemen. Ik zal u daarbij nog een zetje geven, een motie van aanbeveling die ertoe strekt zeker de nodige maatregelen te nemen. De kern van de zaak is dat ook de uitvoerende mandatarissen in de politiecolleges, zolang zij moeten beslissen, beide talen moeten kennen en die kennis ook moeten kunnen bewijzen en een examen bij Selor moeten hebben afgelegd.

 

Mijnheer de voorzitter, bij dezen dien ik een motie van aanbeveling in om daaraan tegemoet te komen.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en door de heer Jan Penris en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen,

- gelet op de recente arresten van de Raad van State waarbij genomen tuchtsancties tegen Brusselse politieagenten werden vernietigd op grond van het taalgebruik in de loop van de tuchtprocedure;

- gelet op de artikelen 35, § 1, 17, § 1 en 53, van de taalwet in bestuurszaken;

- overwegende dat de huidige taaIregeling stelt dat er in dergelijke zaken geen beroep op vertalers mag worden gedaan;

- overwegende dat dit impliceert dat de politiecolleges niet alleen uit tweetalige ambtenaren maar ook uit tweetalige uitvoerende mandatarissen dienen te bestaan;

- overwegende dat de taalwet in bestuurszaken een wet van openbare orde is;

- overwegende dat het belangrijk is dat de nodige rechtszekerheid wordt gewaarborgd wat het treffen van tuchtsanctie betreft tegen Brusselse politiemensen, inzonderheid wat het taalgebruik betreft,

vraagt de minister

de nodige maatregelen te nemen opdat de Brusselse politiecolleges uitsluitend worden samengesteld door ambtenaren en uitvoerende mandatarissen die een voldoende kennis hebben van het Nederlands en het Frans, bewezen door een taalexamen voor Selor."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et par M. Jan Penris et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de Mme Barbara Pas

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments,

- vu les arrêts récents du Conseil d’État annulant les sanctions disciplinaires prises à l’égard d’agents de police bruxellois sur la base de l’emploi des langues au cours de la procédure disciplinaire;

- vu les articles 35, § 1, 17, § 1 et 53, de la loi sur l’emploi des langues en matière administrative;

- considérant que le régime linguistique actuel n’autorise pas à faire appel à des traducteurs dans de tels dossiers;

- considérant que cela implique que les collèges de police soient composés non seulement de fonctionnaires bilingues, mais également de mandataires exécutifs bilingues;

- considérant que la loi sur l’emploi des langues en matière administrative est une loi d’ordre public;

- considérant qu’il importe de garantir la sécurité juridique requise en ce qui concerne des sanctions disciplinaires contre des policiers bruxellois, notamment pour ce qui est de l’emploi des langues,

demande au ministre

de prendre les mesures nécessaires afin que les collèges de police bruxellois soient exclusivement composés de fonctionnaires et de mandataires exécutifs possédant du néerlandais et du français une connaissance suffisante certifiée par un examen linguistique du Selor."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Koen Metsu.

Une motion pure et simple a été déposée par M. Koen Metsu.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

10 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de intentie van de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe om haar gemeentelijk informatiemagazine op eentalige basis te verspreiden" (nr. 1058)

10 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'intention de la commune de Woluwe-Saint-Lambert de diffuser son bulletin officiel d'information communale sur une base unilingue" (n° 1058)

 

10.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, wij hebben vernomen dat Olivier Maingain, de burgemeester van Sint-Lambrechts-Woluwe beslist heeft vanaf deze maand het gemeentelijke informatieblad eentalig aan te maken en te verspreiden. Er komt dus een Nederlandstalige versie voor de Nederlandstalige inwoners, en een Franstalige versie voor de Franstalige inwoners.

 

Ik heb daar een aantal vragen bij.

 

De bepalingen in de taalwet betreffende bestuurszaken, waarover ik het vandaag al vaker gehad heb, en ook de vaste rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht zeggen dat gemeentelijke publicaties berichten en mededelingen aan het publiek zijn. Voor de Brusselse gemeenten is dus artikel 18 van de taalwetgeving van toepassing, dat stelt dat de plaatselijke diensten die in Brussel-Hoofdstad gevestigd zijn, de berichten en mededelingen die voor het publiek bestemd zijn, in het Nederlands en in het Frans moeten stellen.

 

Mijn vraag is of dat verzoenbaar is met het initiatief van de burgemeester van Sint-Lambrechts-Woluwe, en of men het informatieblad dan mag opsplitsen in een versie in elke taal? Concreet, is het initiatief van de heer Maingain verzoenbaar met de bepalingen van de taalwet en met de vaste rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht?

 

Een praktisch probleem hierbij is dat de gemeentelijke administratie de eentalige publicaties enkel kan opsplitsen als zij daarvoor gebruikmaakt van gegevens van de burgerlijke stand. Zij heeft immers gegevens nodig over de taalaanhorigheid van elke betrokkene. Welke officiële gegevens heeft de gemeente hiervoor ter beschikking? Op welke toegelaten manier kan de gemeente voor de verspreiding van die bladen gebruikmaken van gegevens inzake de taalaanhorigheid van haar inwoners?

 

Mocht het antwoord op een van mijn beide vragen zijn dat dat niet conform de gangbare wetgeving verloopt, is mijn vraag uiteraard of u maatregelen zult nemen om daar een eind aan te maken?

 

10.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Pas, wat uw eerste vraag betreft, krachtens artikel 18 van de bij KB van 18 juli 1966 gecoördineerde wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken en volgens de vaste rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht dienen de plaatselijke diensten zoals gemeentebesturen die in Brussel-Hoofdstad gevestigd zijn, alles wat als een “bericht en mededeling aan het publiek” kan worden beschouwd, te publiceren in het Nederlands en het Frans. Hetzelfde geldt voor de door mandatarissen of gemeentelijke personeelsleden gestelde artikels. Dat is in overeenstemming met het advies van de vaste commissie van 1 september 1993.

 

De woorden “in het Nederlands en het Frans”, want daarover gaat het eigenlijk, moeten zo worden geïnterpreteerd dat alle teksten in hun geheel en gelijktijdig in het betrokken document worden opgenomen, op voet van strikte gelijkheid, zowel naar inhoud als naar lettertype.

 

Ik kom tot uw tweede en derde vraag.

 

Volgens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zijn de Gewesten bevoegd voor het gewone administratieve toezicht op de naleving van bestuurstaalwetgeving. In dit geval is dus ook weer in concreto de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd. Ik heb geen bevoegdheid ter zake om daaraan iets te doen.

 

Ik heb echter wel duidelijk willen stellen – het is ook goed dat dit in het verslag komt – hoe men die zaken moet interpreteren. Het is dus aan de plaatselijke besturen – misschien wisten zij niet hoe de wet ineensteekt, maar dan weten zij het nu wel duidelijk – en in dit geval aan de Brusselse regering om daarop bestuurlijk toezicht te houden.

 

10.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw verduidelijking wat die interpretatie betreft, want dat was inderdaad de essentie van mijn vraag. Het moet in het Nederlands en in het Frans. Het volstaat dus niet om apart in een Nederlandse en Franse versie te voorzien, zoals men blijkbaar wel van plan is.

 

Wat mijn derde vraag betreft, bevestigt u dat het initiatief niet conform de taalwet is. Er moeten dus inderdaad maatregelen komen om het initiatief stop te zetten of ten minste aan de betrokkene te laten weten dat het initiatief niet conform de taalwetgeving is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "maatregelen om agressie tegenover ambulanciers te vermijden" (nr. 1064)

11 Question de Mme Karin Temmerman au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les mesures prises pour éviter les agressions contre les ambulanciers" (n° 1064)

 

11.01  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, wij hebben het hierover al gehad tijdens de bespreking van uw beleidsnota en ik heb het antwoord dat u toen hebt gegeven uiteraard ook doorgegeven.

 

In uw antwoord verwees u naar de noodknop op de ASTRID-radio’s. Dat is echter geen preventief middel. De ambulanciers vinden dat een onvoldoende antwoord, gezien de problematiek waarmee zij vaak worden geconfronteerd. Uit een enquête blijkt dat zeven op tien bevraagde ambulanciers tijdens het uitoefenen van hun job het slachtoffer worden van fysiek geweld.

 

Op het moment dat via ASTRID om bijstand wordt gevraagd, bevindt de ambulancier zich meestal al in een heel problematische situatie, wat maakt dat hulp te laat komt. De inschatting van de situatie bij ontvangst van de oorspronkelijke noodoproep is van primordiaal belang. Het is de calltaker die zal oordelen of de informatie moet doorstromen naar de politie, en dat is soms problematisch.

 

De ministeriële rondzendbrief betreffende het doorgeven van oproepen en informatie van 100 en 101 stelt: "Het is ook de politie die zelf een beoordeling zal uitvoeren of zij al dan niet ter plaatse gaat". Er is dus geen enkele verplichting dat de politie gehoor moet geven aan de vraag van de calltaker.

 

De rondzendbrief vervolgt: "Enkel wanneer het HC 100 of de hulpdienst ter plaatse zelf expliciet om politiebijstand vraagt, zal per definitie ter plaatse gegaan worden". Er zijn getuigenissen van ambulanciers die stellen dat er zelfs na een dergelijke vraag er geen politiebijstand komt, niet omdat men niet wil, maar omdat er geen patrouilles beschikbaar zijn.

 

Verder hebben ambulanciers ook kritiek op de Iijst van gevaren waarbij de 101-centrale moet worden verwittigd. Volgens de Unie Voor Vlaamse Ambulanciers is die lijst achterhaald. Zo is er bijvoorbeeld in categorie 1 helemaal geen sprake van psychiatrie en komt ook een zelfmoordpoging zonder wapen niet in die categorie voor, en dat zijn nu net twee zaken waarmee de ambulanciers tamelijk vaak worden geconfronteerd.

 

Mijnheer de minister, ik krijg graag een antwoord op de volgende vragen.

 

Ten eerste, gelet op de kritiek van de ambulanciers, kan op hun vraag worden geanticipeerd?

 

Kan de procedure omschreven in de ministeriële rondzendbrief, die maakt dat men niet dadelijk kan optreden, worden aangepast?

 

Kan de Iijst van gevaren waarbij de 101-centrale moet verwittigd worden, worden herzien? Die lijst is immers duidelijk achterhaald. Kunnen die speciale gevaren daarin worden opgenomen?

 

Kan met de ambulanciers, de calltakers en de politie worden overlegd om na te gaan op welke manier hun veiligheid kan worden gegarandeerd?

 

11.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Temmerman, ik kan niet meer anticiperen op de problematiek want ze bestaat reeds; ze is reëel. U legt de vinger op de wonde.

 

Ik neem de opmerkingen, zoals geformuleerd door de Unie Voor Vlaamse Ambulanciers ter harte. Wij hebben via een intern onderzoek getracht te achterhalen wat kan worden gedaan om de fysieke bescherming van de ambulanciers te kunnen garanderen.

 

Ik heb gevraagd aan de directie 112 om hierover een overleg te organiseren met hun collega’s van de federale politie en de FOD Volksgezondheid. Dat onderzoek is lopende waardoor ik de concrete vragen nu nog niet kan beantwoorden. De problematiek is mij evenwel bekend en wij zullen ter zake met maatregelen komen. Het overleg is opgestart. Ik heb in dat onderzoek ook gevraagd om de lijst van gevaren, waarbij het CIC 101 moet worden verwittigd, verder te verfijnen en aan te passen.

 

Ik zal de commissie op de hoogte houden van de evolutie van dit onderzoek. Momenteel is er sprake van een tripartiteoverleg met Binnenlandse Zaken, Volksgezondheid en de politiediensten.

 

11.03  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, hebt u een timing?

 

11.04 Minister Jan Jambon: Een timing kan ik moeilijk geven.

 

11.05  Karin Temmerman (sp.a): Ik vraag dat enkel om te weten wanneer ik u terug moet ondervragen.

 

11.06 Minister Jan Jambon: Mijn ervaring is dat, als ik nu een datum geef, u op die datum een nieuwe vraag zult stellen en waarschijnlijk zal ik dan nog een paar weken nodig hebben.

 

11.07  Karin Temmerman (sp.a): Kunt u een grootteorde geven?

 

11.08 Minister Jan Jambon: In de loop van 2015 moet het lukken. De problematiek is te belangrijk, wat ook door de betrokkenen wordt benadrukt. Er zijn schrijnende voorbeelden, die ik niet naast mij kan neerleggen. Wij moeten er iets aan doen.

 

Neem van mij aan dat het een van de zaken is waarmee wij prioritair bezig zijn. Ik zal echter nu geen datum geven.

 

Stel echter regelmatig de vraag.

 

11.09  Karin Temmerman (sp.a): Dat wou ik net zeggen. Ik zal u zelf de vraag stellen.

 

11.10 Minister Jan Jambon: Mag ik u voorstellen uw vraag schriftelijk te stellen? Wij engageren ons om schriftelijke vragen snel te beantwoorden, zodat wij de commissievergadering met mondelinge vragen niet nodeloos moeten belasten met feitelijkheden waaraan wij eigenlijk niks hebben. Ik engageer mij evenwel om snel schriftelijk te antwoorden, zodat wij de mondelinge vragen kunnen beperken tot datgene waarvoor zij dienen.

 

11.11  Karin Temmerman (sp.a): Ik ga ermee akkoord. Ik zal dat doen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de erkenning van de hagelstorm van 9 juni 2014 als ramp en de afhandeling van de schadedossiers" (nr. 1096)

12 Question de Mme Karin Temmerman au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la reconnaissance de l'averse de grêle du 9 juin 2014 comme catastrophe naturelle et le traitement des dossiers d'indemnisation" (n° 1096)

 

12.01  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook dit is een vervolgvraag naar aanleiding van de vragen tijdens de behandeling van uw beleidsnota.

 

Ik moet de problematiek van de hagelstorm niet uitleggen. Er blijkt zich een probleem voor te doen bij de afhandeling van de vraag of deze gebeurtenis al dan niet zal worden erkend als ramp, dit vooral door de overheveling van de bevoegdheid naar de Gewesten. Er is momenteel geen personeel om de schadedossiers te behandelen. Dat leidt ertoe dat de slachtoffers in de kou blijven staan. Momenteel zijn bijna alle kosten betaald door degenen die de schade hebben geleden, maar zij zitten met de onzekerheid of de hagelstorm zal worden erkend als ramp en of zij voor de geleden schade aldus een beroep zullen kunnen doen op het Rampenfonds.

 

Mijnheer de minister, heeft de Ministerraad al een beslissing genomen in verband met de erkenning van de Pinksterstorm als ramp?

 

In welke oplossingen kan men voorzien met betrekking tot de afhandeling van de dossiers? Betrokkenen kunnen uiteraard niet het slachtoffer zijn van de bevoegdheidsverdeling. Hebt u al zicht op de eventuele terugbetaling?

 

Hebt u weet van andere rampen die nog op erkenning wachten en waarbij zich dezelfde problematiek stelt van overheveling van bevoegdheden?

 

12.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Temmerman, ik wil een aantal concrete elementen meedelen, waarna ik nog een beschouwing zal geven.

 

Wat betreft het administratieve luik van de FOD Binnenlandse Zaken is het werk af. Het dossier voor de erkenning van de hagelstorm is klaar. De administratie heeft een positief advies gegeven, in die zin dat het hier effectief gaat om een ramp. Wij wachten nu nog op het advies van de inspecteur van Financiën. De FOD Financiën is namelijk de beheerder van het Rampenfonds. Zodra dat advies wordt gegeven, kan het geagendeerd worden bij de Ministerraad. Als u dienaangaande de stand van zaken wilt kennen, dan moet u zich richten tot mijn collega, minister Van Overtveldt. In ieder geval, als dat advies binnenkomt wordt het voorgelegd aan de Ministerraad.

 

Wat de behandeling betreft is het op dit moment onmogelijk om al een datum naar voren te schuiven. Na de goedkeuring door de Ministerraad volgt de publicatie in het Belgisch Staatsblad. Dat is de procedure. Alle dossiers die zijn binnengekomen bij de gouverneurs worden overgemaakt aan de FOD Binnenlandse Zaken, die na controle de dossiers aan voor uitbetaling overmaakt aan de FOD Financiën. Dat is de procedure.

 

Het betreft hier ongeveer 21 000 dossiers. Als de storm een paar weken later was gekomen, dan was het nu een zaak van de Gewesten. Er moeten 21 000 dossiers worden behandeld terwijl er personeel is overgeheveld. De behandeling en de uitbetaling zullen dus tijdrovend zijn. Na de overheveling zijn er hiervoor drie personen ingezet. Ik heb hiervoor een oplossing die naar ik meen tamelijk creatief is, maar ik heb de finale goedkeuring er nog niet voor gekregen. Als deze dossiers moeten worden afgehandeld door drie personen, dan zullen zij daar jaren mee bezig zijn. Dat is uiteraard onaanvaardbaar voor de slachtoffers. Ik heb een oplossing en ik hoop dat deze zal worden geïmplementeerd. Aangezien dit echter nog niet rond is ga ik er niet verder op in.

 

Wat betreft uw andere vraag, naast de hagelstorm zijn er nog tien andere rampen die federaal moeten worden erkend. Die zijn echter gelukkig van een veel kleinere grootteorde. Ik geef u een voorbeeld. Er was hevige wind op 3 en 4 januari 2014 en dat leidde tot 396 schadedossiers. Op 20 oktober 2013 was er een tornado die 42 dossiers opleverde. Dat zijn de grootste van die tien dossiers.

 

Het is de bedoeling om de erkenning van de elf rampen — de tien kleinere en de grote ramp — op een en dezelfde Ministerraad te agenderen. Ik ben mij ervan bewust dat dit binnen een redelijke termijn moet kunnen worden afgehandeld.

 

Als drie personen 21 000 dossiers moeten behandelen, dan moeten wij in andere oplossingen voorzien. Ik heb er een in gedachten en ik zal u ervan op de hoogte brengen zodra deze door de Ministerraad is goedgekeurd.

 

12.03  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Men hoeft geen wiskundig genie te zijn om in te zien dat drie personen geen 21 000 dossiers kunnen behandelen. Dat was ook de grote vrees van de slachtoffers, dat dit op de lange baan zou worden geschoven en dat zij de speelbal zouden worden van de verschillende bevoegdheden.

 

Ik hoop dat uw creatieve oplossing snel kan worden geïmplementeerd en dat aan betrokkenen een vooruitzicht, wordt geboden, ook al is het wat later. Nu blijven zij immers in het ongewisse. Vooral door de overheveling van de bevoegdheden vrezen zij tussen wal en schip te zullen vallen.

 

U merkt dat het niet altijd goed is om zaken naar andere overheden door te sturen. Soms is dat nuttig …

 

12.04 Minister Jan Jambon: (…)

 

12.05  Karin Temmerman (sp.a): Misschien is het efficiënter als alles in een keer wordt behandeld, in plaats van de ene zaak zus en de andere zo. Dat wordt immers een beetje de problematiek van ons land.

 

De voorzitter: Wij kunnen natuurlijk ook vragen dat de rampen uitgesteld worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de opvolging van het akkoord met Frankrijk in de strijd tegen grenscriminaliteit" (nr. 1110)

13 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le suivi de l'accord avec la France concernant la lutte contre la criminalité frontalière" (n° 1110)

 

13.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, dit is een vrij korte vraag.

 

De problematiek van de criminaliteit in de grensstreek met Frankrijk is bekend. De grenscriminaliteit aldaar zou blijkbaar ook nog altijd toenemen. De federale regering kondigde eind vorig jaar aan dat verschillende politiezones meer geld kregen om die criminaliteit te bestrijden, maar er is meer nodig. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat samenwerking tussen de verschillende diensten over de grenzen heen cruciaal is om de grenscriminaliteit terug te dringen.

 

Begin 2013 sloten de toenmalige Franse en Belgische regering een akkoord over een gemeenschappelijke en doorgedreven aanpak van de grenscriminaliteit. Dat akkoord zou echter nog niet in werking zijn getreden. Er wordt verwezen naar het Frans parlement, dat dit nog niet zou hebben geratificeerd.

 

Mijnheer de minister, daarom heb ik de volgende vragen voor u.

 

Ten eerste, hebt u er weet van waarom die ratificatie vooralsnog niet gebeurd is?

 

Ten tweede, hebt u reeds contact opgenomen met uw Franse collega om erop aan te dringen dat snel in orde te maken? Zo ja, wat heeft dat opgeleverd? Zo neen, wat bent u van plan om daaromtrent nog te doen?

 

13.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Van Hecke, op uw eerste vraag kan ik antwoorden dat de Franse parlementaire procedure voor de ratificatie van het Doornik II-akkoord lopende is. Zoals vaak bij parlementaire ratificaties van intergouvernementele akkoorden, neemt ook dit veel tijd in beslag en is het nog wachten op het afronden van de procedure. Spijtig genoeg vormt het akkoord van Doornik II geen uitzondering op die regel.

 

De stand van zaken in Frankrijk is op dit moment de volgende. Het wetsontwerp tot ratificatie van dat akkoord is ingediend in de Assemblée nationale, dus de tekst ligt daar voor bij uw Franse collega’s. Bij ons, aan Belgische zijde, is het verdrag, zoals u weet, geratificeerd in april 2014, in de vorige legislatuur.

 

Ik heb de kwestie aangehaald tijdens mijn voorgaande ontmoeting met mijn collega Cazeneuve, de minister van Binnenlandse Zaken van Frankrijk. Dat gebeurde in de marge van de EU-raad Binnenlandse Zaken op 5 december 2014. De minister van Binnenlandse Zaken van Frankrijk heeft aangegeven dat hij dat dossier ter harte zal nemen en opvolgen. Daar kopen wij natuurlijk niets voor, maar ik heb in februari een nieuw contact met hem in Parijs. In de voorbereiding van dat contact zijn de besprekingen lopende. Als wij elkaar ontmoeten in februari, dan wil ik toch dat hij mij een timing kan geven van wanneer dat akkoord door de Assemblée zal komen.

 

Ik volg dat dus zeker op en daarbij kan ik nog zeggen dat, gezien de gebeurtenissen van de jongste week, de relaties met de heer Cazeneuve van eerder formeel naar iets persoonlijker geëvolueerd. Ik maak mij sterk dat wij daar dus toch snel antwoord op kunnen krijgen.

 

13.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, wij weten ook dat het soms lang kan duren. Het is echter een problematiek die al heel lang bestaat want ook de Fransen kennen de problematiek al heel lang. Soms krijgen wij het gevoel dat zij wat terughoudend zijn en ter zake niet snel willen gaan. Dat gevoel houd ik echter voor mezelf.

 

Het is belangrijk dat wij erop blijven aandringen dat het dossier snel vooruitgaat. Uiteraard moet het Parlement ook in Frankrijk de procedure volgen. Daarmee moeten wij ons niet bemoeien. Het moet echter wel vooruitgaan.

 

De gebeurtenissen van de voorbije dagen tonen aan dat samenwerking over de grenzen heen belangrijk is. Iedereen heeft de mond vol van samenwerking en van gegevensuitwisseling. Welnu, hier is er een concrete tekst, die de samenwerking over de grenzen heen kan verbeteren.

 

Het is eveneens heel belangrijk dat Frankrijk heel snel tot ratificatie overgaat.

 

Ik wens u dan ook veel succes bij uw besprekingen de komende weken en maanden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de 'Contrapropaganda Actie'" (nr. 1144)

14 Question de M. Veli Yüksel au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'opération de contre-propagande" (n° 1144)

 

14.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de voorzitter, het betreft hier een vraag die vorige week werd uitgesteld. Het is geen kopie van de vraag van collega Koen Metsu, die vorige week in plenaire vergadering werd gesteld.

 

Mijnheer de minister, elke maand vertrekken er zowat tien jongens naar Syrië om deel te nemen aan het gewapend conflict in Syrië en Irak. Op 1 januari kondigde u een Contrapropaganda Actie aan om potentiële strijders te ontmoedigen om naar deze conflictgebieden te trekken. Opmerkelijk daarbij is dat dit gebeurt op vraag en met steun van Europa, en naar het voorbeeld van Groot-Brittannië.

 

U hebt in uw communicatie gezegd dat u daarbij een beroep zou willen doen op lokale moslimgemeenschappen aangezien deze personen over de beste tegenargumenten beschikken en deze ook kunnen ontwikkelen. Een speciale dienst zou de boodschappen van radicale moslims, of oproepen om in Syrië of Irak te gaan strijden, opsporen en daarbij tegenboodschappen aanbieden. Ik heb het even opgezocht en het verhaal van een tegenbetoog vinden wij ook terug in het preventieplan van uw voorgangster, mevrouw Milquet.

 

Ik heb een aantal concrete vragen.

 

Hoe stelt u zich in contact met de lokale moslimgemeenschappen? Welke binnen- en/of buitenlandse vertegenwoordigers spreekt u hiervoor aan?

 

Dit project komt er op vraag van Europa. Ik neem aan dat andere landen, die met een soortgelijke problematiek worden geconfronteerd, ook een beroep zullen willen doen op die boodschappen.

 

Zult u met hen in contact treden en hoe zal dit precies gebeuren? Zult u hiervoor een Twitter- of Facebookaccount gebruiken of andere kanalen? Op welke termijn wilt u dit operationeel hebben? In welke talen zullen die tegenboodschappen worden opgesteld? Hoe groot is de groep personen die daarmee aan de slag zal gaan?

 

Ligt de uitvoering van deze actie bij uw kabinet of de administratie? Welke dienst van de administratie zal hiervoor eventueel worden ingezet? Kan dit volgens u ook worden opgenomen door een reeds bestaande dienst of moet hiervoor een afzonderlijke dienst worden opgericht?

 

Ik wil ook nog een kanttekening maken, mijnheer de minister.

 

Het lijkt mij goed dat wij een tegenbetoog op internet ontwikkelen en dat er contrapropaganda komt, maar ik meen dat het ook belangrijk is om terug te gaan naar de essentie en met Google, Facebook en andere bedrijven afspraken te maken om haatsites te beperken of te verbieden. Op die manier kan men de problematiek bij de wortel aanpakken zodat contrapropaganda of een tegenbetoog niet langer nodig zijn. Ik meen dat dit belangrijk is in dit verhaal. Ik geef dit als suggestie mee. Ik meen dat u moet samenzitten met vertegenwoordigers van Google, Facebook, Twitter en andere, om te kijken of niet op zoek kan worden gegaan naar haatsites zodat deze vervolgens aan banden kunnen worden gelegd.

 

14.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Yüksel, ik ga eerst in op het laatste punt.

 

Zondag werd in Parijs met degenen die daar rond de tafel zaten, de afspraak gemaakt dat de Verenigde Staten het initiatief zullen nemen om met de betrokken Europese landen rond de tafel te gaan zitten. De grote internetsites zoals door u opgesomd – Google, Facebook en dergelijke – moeten deelnemen aan die gesprekken. Deze problematiek wordt best op het hoogste niveau van deze bedrijven aangepakt. Immers, welke impact heeft het als ik iets doe met de Belgische vertegenwoordiger? De Verenigde Staten en de Europese Unie zullen op het hoogste niveau met deze bedrijven praten in de loop van de maand februari, om te bekijken of wij dit fenomeen aan de wortel kunnen aanpakken. Dat lijkt mij de juiste aanpak. Mocht deze aanpak er niet zijn, dan zouden wij een initiatief moeten nemen op Belgisch niveau, wat mij minder doeltreffend lijkt.

 

Ik kom tot uw andere vragen.

 

Ik geef even de juiste context weer. Op 19 december 2014 heeft de Ministerraad zijn akkoord gegeven dat België de leiding zou nemen van een Europees project betreffende strategische communicatie inzake radicalisme. Wij hebben de opdracht aanvaard om met een voorstel naar de Europese lidstaten te stappen over de wijze waarop dit kan worden geïmplementeerd. Dit project zal zich richten op het verhinderen dat radicale boodschappen kwetsbare groepen zouden bereiken, op het versterken van een tegenbetoog vanuit het middenveld of op het doelgericht communiceren met kwetsbare jongeren.

 

Een aantal vragen die u terecht stelt, is vandaag nog niet ingevuld. Wij moeten dit project formuleren en op Europees niveau aankaarten. Donderdag en vrijdag eerstkomend komen de mensen van het Verenigd Koninkrijk, waar al zo’n bureau bestaat, naar Brussel. Zaterdag ga ik dat bureau zelf bezoeken en maandag heb ik een afspraak met mijn collega in het Verenigd Koninkrijk om te leren hoe zij het probleem aanpakken en om die oplossingen om te vormen tot een voorstel voor de Europese lidstaten. De hoop is dat de Europese Commissie het project aanvaardt en er de nodige fondsen tegenover stelt. In de fondsen is voorzien en ik moet een projectvoorstel doen, gebaseerd op wat men in het Verenigd Koninkrijk doet.

 

Het spreekt voor zich dat de Gemeenschappen een belangrijke rol spelen bij de uitwerking van dergelijke strategie. Morgennamiddag om 14 u 00 is er op initiatief van de premier een afspraak met de religieuze leiders van de erkende godsdiensten en van de georganiseerde vrijzinnigheid. Ik zal daar de vertegenwoordiger van de moslimgemeenschap vragen dat hij nagaat welke de juiste verenigingen of associaties in de moslimwereld zijn om dergelijk project mee op te zetten. Ik laat dat voorstel komen vanuit de moslimgemeenschap, want wie ben ik om dat te bepalen.

 

Het Europees project wordt gecoördineerd door de administratie, met name de FOD Binnenlandse Zaken, en daarbinnen de algemene directie Veiligheid en Preventie. De Belgische dimensie van het project zal ongetwijfeld een versterking vergen van het actuele kader binnen deze directie, zodat de verworven kennis en de adviezen ook optimaal hun vertaalslag kennen in samenwerking met alle partners. Dit is dus nog steeds een taak voor de administratie, niet voor het kabinet, al zullen wij uiteraard een oogje in het zeil houden om erop toe te zien dat er vooruitgang wordt geboekt. Het is dus de administratie die de zorg voor de Belgische poot van dit project op zich neemt.

 

14.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben blij dat u het probleem van haatdragende sites gezamenlijk met de Europese en Amerikaanse ministers wilt bekijken. Dat is de juiste aanpak.

 

Wat de Contrapropaganda Actie zelf betreft, is het goed dat België die opdracht krijgt. Wij moeten naar een gezamenlijke Europese aanpak gaan. Het heeft immers geen zin om in België bepaalde stappen te zetten, want als het netwerk niet sluitend is, dweilen wij met de kraan open.

 

Het is ook goed dat u, samen met de premier, kijkt naar de invulling ervan samen met de moslimgemeenschap. Het is ongelofelijk belangrijk dat zij bij dit project wordt betrokken. Op basis van mijn contacten kan ik meegeven dat zij sterk voorstander zijn van het afstand nemen van haatdragende boodschappen en radicalisering.

 

U volgt dus de juiste weg. Ik kijk uit naar de verdere ontwikkeling van het project en naar de ervaringen van uw collega’s en het bureau in Groot-Brittannië.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Jan Penris aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het potentiële gevaar van drones boven de chemische industrieclusters in Vlaanderen" (nr. 1146)

15 Question de M. Jan Penris au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le danger potentiel du passage des drones au dessus des pôles industriels en Flandre" (n° 1146)

 

15.01  Jan Penris (VB): Mijnheer de minister, een paar weken geleden schrokken wij ervan dat een drone de kerncentrale van Doel kon overvliegen.

 

Ik kom uit een ingenieursfamilie en was het zwarte schaap in de familie. Ik had niet genoeg verstand en ook geen roeping. Ik heb dus rechtenstudies gedaan. Et pire que ça, ik ben in de politiek geëindigd. Welnu, personen die het beter weten dan ik, vertellen mij dat zelfs indien een vliegtuig op de kerncentrale van Doel neerstort, dat weinig of geen effect op de veiligheid in de onmiddellijke omgeving zou hebben. Het overvliegen van de drone was dus waarschijnlijk een symbolische daad.

 

Mijnheer de minister, misschien kan u tussen neus en lippen al mededelen of u weet wie de mogelijke aanstuurder van het drone-incident zou kunnen zijn geweest. Ik had die vraag niet in mijn vraagstelling opgenomen, maar u weet misschien meer daarover.

 

Een drone boven de kerncentrale van Doel is geen gevaar voor de veiligheid van de kerncentrale aldaar en evenmin voor de volksgezondheid als dusdanig. Een drone in de onmiddellijke omgeving daarvan – ik denk daarbij aan de grote chemische clusters die om en rond Doel liggen – zou echter wel een gevaar kunnen zijn. Iemand die stoute bedoelingen heeft en weet waar hij een drone kan misbruiken, zou met die drone een incident kunnen veroorzaken, waarbij niemand van ons gebaat is.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb mijn vraag misschien verkeerd opgesteld. Het ging over de industrieclusters in Vlaanderen. Er zijn echter natuurlijk ook industrieclusters in Wallonië. Ik heb nog altijd niet door dat ik federaal parlementslid ben. Auch in den Deutschsprachigen Gebieten unseren Landes gibt es vielleicht Risikogebieten

 

Mijnheer de minister, wat is het beleid van uw regering in de Federale Staat België in het algemeen ten opzichte van drones die boven risicogebieden en zeker boven chemische risicogebieden door personen met slechte bedoelingen kunnen worden ingezet?

 

15.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Penris, sinds 14 september jongstleden zijn er drones gespot boven de meeste nucleaire centrales in Frankrijk. Daardoor is duidelijk de alertheid voor de problematiek ontstaan. Ook in Frankrijk heeft men op dit moment nog geen zekerheid over de identiteit van de commandogevers en dat geldt ook voor die ene drone die in ons land over de kerncentrale van Doel vloog.

 

Het FANC is van mening dat de vluchten geen reëel gevaar inhouden, tot nu toe. Wij geloven meer in de hypothese van antinucleaire militanten en in sommige gevallen van copycats, die willen laten zien hoe kwetsbaar dat alles is.

 

Op 16 november heeft Greenpeace een rapport gestuurd aan het Franse Parlement om de zwakke plekken in de beveiliging van het luchtruim boven de Franse kerncentrales aan te tonen. De beweging heeft onlangs een kopie van het rapport naar de Belgische autoriteiten gestuurd.

 

Die ene drone in België werd gedetecteerd en onmiddellijk zijn alle knipperlichten aangesprongen. De veiligheidssystemen hebben dus gewerkt. Wij denken dat er momenteel geen concrete dreigingen voor die centrales zijn, noch terroristisch noch extremistisch. Maar wij mogen ook onze ogen niet sluiten voor de mogelijke evolutie, dat kan een reëel probleem in de toekomst worden.

 

Ik geef u een aantal voordelen of nadelen van de drones. Ze zijn niet duur, de kleinste actiegroep kan die zich gemakkelijk permitteren. Ze zijn programmeerbaar en kunnen hoge snelheden halen. Bovendien zijn ze zeer precies, door de ingebouwde gps, moeilijk te detecteren en vernietigen en ze bieden de “piloten” nagenoeg anonimiteit. Wel blijft de lading die ze kunnen dragen, zeer beperkt. Zo’n drone kan slechts een paar honderd gram transporteren, maar als dat explosieven zijn, kunnen die inderdaad wel schade berokkenen.

 

In verband met de dreiging ten opzichte van de nucleaire sector in België, wij behouden op het moment niveau 2, dat is een gemiddeld niveau van terrorismedreiging. Wij volgen de zaken en zeker de technologische evolutie op dat dat vlak op de voet. Het FANC is daarvoor zeer alert. Maar er is geen aanleiding om het terreurniveau te verhogen.

 

15.03  Jan Penris (VB): Mijnheer de minister, ik had uw antwoord verwacht.

 

Ik maak mij ook geen zorgen over de nucleaire sector, maar wel over chemische bedrijven, waar iemand met stoute bedoelingen met een gerichte kleine lading afgevuurd door een drone heel wat schade kan aanrichten. In Frankrijk zijn er al een paar incidenten geweest met personen die op de werkvloer dingen hebben gedaan die niet mogen. U zegt zelf dat anonieme piloten in die sector nog meer schade kunnen aanrichten.

 

Ik heb alle vertrouwen in onze nucleaire installaties, maar ik vroeg u, als minister van Binnenlandse Zaken, hoe u omgaat met het risico van drones boven chemische clusters, niet alleen in Vlaanderen, maar in heel België.

 

15.04 Minister Jan Jambon: Wij hebben bij de politiemensen gezorgd voor evenveel alertheid voor de problematiek als er is bij het FANC. De zaak wordt gevolgd.

 

Op het moment blijft het dreigingsniveau op 2. Er bestaat nog niet veel aanleiding toe, maar de diensten zijn alert voor die mogelijkheid van aanvallen. Wij blijven de zaken op de voet volgen, want ik deel uw bezorgdheid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1157 van mevrouw Dumery wordt omgezet in een schriftelijke vraag, net als vraag nr. 837 van de heer Demon.

 

16 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het flitsbeleid" (nr. 1160)

16 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la politique relative aux excès de vitesse constatés au moyen de radars" (n° 1160)

 

16.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, vorig jaar bereikten wij met 3,1 miljoen flitsboetes een triest record. Terwijl het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid, de politie en het gerecht schreeuwen om nog meer verkeersveiligheid, wordt het steeds moeilijker om overtreders te vervolgen.

 

In ons land blijkt dat er serieuze verschillen zijn inzake het flitsbeleid tegen snelheidsovertreders. In 2013 waren er 724 verkeersdoden te betreuren. De doelstelling is om het aantal verkeersdoden ten opzichte van 2010 in 2020 te halveren. Het zijn cijfers die nog hoog pieken. Vandaar dat ik het niet vind kunnen dat de politiezones naar goeddunken – zoals ik gehoord heb – flirten met tolerantiegrenzen. Zo flitst bijvoorbeeld de ene zone voor snelheden vanaf 7 km per uur te veel en de andere vanaf 20 km per uur en meer.

 

Klopt het dan ook dat sommige zones afwijken van de standaard afwijkingsnorm bij snelheidscontroles? Welke marge mag daarbij gebruikt worden? Op basis van welke regelgeving wordt de kalibratie van de flitstoestellen bepaald?

 

16.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Demon, ik dank u voor uw vraag.

 

Inzake snelheidscontroles volgt de politie het vervolgingsbeleid van de lokale parketten. Het zijn de parketten die in dat kader hun richtlijnen geven aan de politiediensten. Er kunnen ook richtlijnen van tijdelijke aard zijn, bijvoorbeeld bij een grote volkstoeloop, maar dat is niet de essentie van de zaak.

 

De politie past echter uit eigen beweging geen afwijkingen op de norm toe. De normen worden door de parketten opgelegd. De politie zelf past daar geen afwijking op toe. Binnen de lokale zones wordt het beleid vastgelegd en besproken in de zonale veiligheidsraden, conform het octopusmodel. Het is uiteraard van belang, in het kader van de gedragsbeïnvloeding door handhaving, om een consequent beleid aan te houden waarbij de pak- en strafkans elkaar opvolgen. Het is heel duidelijk: de politie voert uit wat zij van de parketten opgelegd krijgt.

 

Welke marge mag daarbij worden toegepast? De marges worden vastgelegd in richtlijnen van het College van procureurs-generaal, die door elk parket geoperationaliseerd worden en die dus per arrondissement verschillend kunnen zijn. Ik heb daar ook mijn bedenkingen bij, maar dat is de wet op dit moment.

 

De kalibratie van de flitstoestellen gebeurt conform het KB van 12 oktober 2010. Dat KB regelt de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen die gebruikt worden om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten.

 

16.03  Franky Demon (CD&V): Ik ben blij te horen dat u er zelf bedenkingen bij hebt dat het ene arrondissement iets anders mag doen dan het andere.

 

Ik weet niet of wij daarvoor uw steun kunnen krijgen, maar misschien moeten wij wat wetgevend werk daarvoor doen, zodat het werk niet meer met de natte vinger gebeurt. Als ik goed ben ingelicht, is de trajectcontrole op de E40 Brussel-Oostende tussen Wetteren en Erpe-Mere voor een paar maanden stopgezet, gewoon omdat er geen mensen waren om de boetes in orde te brengen. Dat gaat er stilaan flagrant over. Ik ben blij dat u daarbij bedenkingen hebt.

 

De voorzitter: U brengt mij op een idee, mijnheer Demon, want ik doe dat traject elke dag een paar keer.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag nr. 1169 van mevrouw Jadin is uitgesteld.

 

17 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de controle op de toepassing van de taalwetgeving" (nr. 1182)

17 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le contrôle de l'application de la législation linguistique" (n° 1182)

 

17.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is voor vandaag mijn laatste vraag over de taalwetgeving en zij betreft overtredingen door overheidsbedrijven.

 

Het zou niet de eerste keer zijn dat bpost, Belgacom, de NMBS-Groep en andere de taalwetgeving overtreden. Wat gebeurt er dan in de praktijk? Wanneer particulieren zich in hun rechten geschaad voelen, kunnen zij een klacht indienen bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht maar de adviezen van deze commissie zijn niet bindend, zoals u weet. De bedrijven die een dergelijk advies krijgen, zijn tot niets verplicht. Zo blijft de strikte toepassing van de taalwetgeving vaak dode letter.

 

Dit is evenmin geen nieuwe problematiek. Tijdens de vorige legislatuur hebben collega’s van uw partij, onder anderen huidig minister Steven Vandeput, een wetsvoorstel ingediend dat ertoe strekte de strikte toepassing van de taalwetgeving bij de overheidsbedrijven af te dwingen. Zij stelden voor om de betrokken bedrijven regelmatig te evalueren op basis van objectieve criteria en om overtreders te beboeten door een vermindering van de overheidsdotatie.

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van taalovertredingen bij overheidsbedrijven?

 

Hebt u initiatieven genomen om het wetsvoorstel uit de vorige legislatuur om te zetten in een wetsontwerp zodat er een instrument voorhanden is om de taalovertreders bij de overheidsbedrijven aan te pakken?

 

17.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Pas, de overheidsbedrijven vallen niet onder mijn bevoegdheid. Iedere minister is zelf bevoegd voor de toepassing van de wet op het gebruik van talen in bestuurszaken op zijn of haar domein.

 

Ik meen dat u best uw vraag stelt aan mijn drie collega’s die bevoegd zijn inzake overheidsbedrijven, zijnde minister Galant voor de NMBS en Belgocontrol, minister De Croo en minister Jamar wat de Nationale Loterij betreft. De overheidsbedrijven zijn dus over deze drie collega’s verdeeld. Ik meen dat u de vragen in verband met de toepassing van de wet op het gebruik van talen in bestuurszaken aan hen moet stellen.

 

17.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik zal dat zeker doen. Ik zal zeker bij hen navragen of er bij die overheidsbedrijven taalovertredingen zijn.

 

De taalwetgeving valt echter onder uw bevoegdheid en ik had een concrete vraag over een aanpassing zoals in het wetsvoorstel van uw partij uit de vorige legislatuur. Aangezien u daar geen woord over gezegd hebt mag ik veronderstellen dat dit tot 2019 mee in de communautaire vergeetput wordt gegooid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de toekomst van de centrale dienst drugs van de federale politie" (nr. 1184)

18 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'avenir du service central drogues de la police fédérale" (n° 1184)

 

18.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik hoor bij de centrale dienst Drugs van de federale politie dat men sinds enige tijd ongerust is over de personeelsproblemen aldaar. Personeelsleden die vertrekken, zouden niet meer worden vervangen. Er is nochtans een zeer grote werkdruk in die dienst. Men heeft mij laten weten dat delen van die dienst, in het kader van een reorganisatie van de federale politie, zouden verdwijnen.

 

Ik heb begrepen dat die dienst momenteel uit vier onderdelen bestaat. Ten eerste, is er de Dispatching met vier personen die alle vragen en informatie in verband met drugs verwerkt. Ten tweede, is er de desk Productie met vijf personen die de problematiek van cannabis en synthetische drugs opvolgt. Ten derde, is er de desk Trafiek met drie personen die de internationale drughandel voor hun rekening neemt. Ten slotte, is er de desk Narcotoerisme met twee personen die zich met het dealen bezighoudt.

 

Ik heb begrepen dat de desk Dispatching en de desk narcotoerisme helemaal zouden worden opgedoekt. Ik had van u graag gehoord of die informatie correct is, want als dat zo is, vind ik dat wel heel merkwaardig. In het Nationaal Veiligheidsplan staan in- en uitvoer van cocaïne, productie en smokkel van synthetische drugs en cannabis en het dealen van drugs als prioritair aan te pakken criminaliteitsvormen vermeld. In het regeerakkoord wordt als doelstelling vooropgesteld dat het bezit van drugs verboden is en dat er geen gedoogbeleid zal zijn voor het gebruiken van drugs in de publieke ruimte.

 

Mijnheer de minister, klopt het dat het personeel in de centrale dienst Drugs van de federale politie niet wordt vervangen? Zo ja, houdt dit verband met een reorganisatie? Kunt u een overzicht geven hoe de personeelsbezetting de laatste tijd evolueerde?

 

Klopt het dat twee onderdelen van die dienst, de desks Dispatching en Narcotoerisme, volledig zouden verdwijnen? Als dat klopt, wat is daarvan de motivatie? Dit staat immers haaks op de intenties die in het regeerakkoord werden ingeschreven. Wie zal de taken van die desks dan overnemen? Zal dat op een even efficiënte manier kunnen gebeuren als nu het geval is?

 

Ten slotte, hoe ziet de reorganisatie van de dienst eruit? Wat betekent dit vanuit het oogpunt van personeelsbezetting? Hoe wordt dit gecommuniceerd aan de personeelsleden? Ons bereiken immers berichten van ongeruste personeelsleden.

 

18.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Pas, eerst een algemene bedenking vanuit mijn ervaring in het bedrijfsleven, waar ik heel wat reorganisaties heb gedaan.

 

De politie is nu ook in reorganisatie. Men mag communiceren zoveel men wil, mensen onthouden of zien altijd de negatieve boodschappen en vergroten die uit. Het positief perspectief dat wordt geboden, wordt vrij snel vergeten. Dat is menselijk en normaal en men merkt dat in elk veranderingstraject. Ik denk dat dit hier ook een beetje aan de orde is. Dat is een algemene bedenking.

 

Wat uw concrete vragen betreft, ik ontken in alle toonaarden dat het personeel in de centrale directie Drugs niet meer wordt vervangen. Dat is niet het geval. Die vacatures worden opengesteld en die mensen worden vervangen. Ik beschik op dit moment echter niet over de exacte cijfers van het personeelsverloop, maar in het algemeen kan ik zeggen dat in die belangrijke problematiek iemand die weggaat wordt vervangen.

 

Wat uw tweede vraag betreft, u zegt terecht dat mocht het waar zijn dat die twee desks zouden verdwijnen, dat in tegenspraak zou zijn met de beleidsintenties. Dat is dus ook niet het geval.

 

Wat de optimalisatie van de politiediensten betreft, en meer bepaald de optimalisatie binnen de federale gerechtelijke politie, werden op centraal niveau vier directies, waaronder die twee desks vallen, samengevoegd. Ze werden niet geschrapt, maar er is meer eenheid van structuur. Het betreft de directies Criminaliteit tegen personen, Criminaliteit tegen goederen, Georganiseerde criminaliteit en Economische en financiële criminaliteit. Als ik die vier opsom, voelt u aan dat als dat vier verschillende directies zijn, er veel interacties zijn die door het opsplitsen in verschillende directies verloren gaan. Die vier directies, die allemaal te maken hebben met georganiseerde criminaliteit, worden samengevoegd tot één directie, namelijk de centrale directie Bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit. Ik denk dat dit een goede evolutie is.

 

De definitieve structuur van die directie ligt nog op de tekentafel, maar de beleidsrichting is bepaald.

 

Wat uw derde vraag betreft, ik heb u net gezegd dat er nog wordt gewerkt aan de reorganisatieplannen van die dienst. Pas nadat ze door het directiecomité van de federale politie zijn goedgekeurd, zal er zowel aan de politieoverheden als aan de externe partners van de federale politie en aan de personeelsleden worden gecommuniceerd. We maken alles eerst rond en dan volgt de communicatie.

 

Dat neemt echter niet weg dat de politie een organisatie in reorganisatie is en dat er op regelmatige basis door de directie-generaal vergaderingen met de diensthoofden worden georganiseerd om hen in kennis te stellen van de stand van zaken. Er waren vergaderingen op 26 juni en 21 oktober. De vergadering van 21 oktober, waarop een stand van zaken werd gegeven, was voor het voltallig personeel en betrof het aan de gang zijnde veranderingsproces.

 

Die communicatiemomenten komen op regelmatige basis terug. Men wacht met de concrete invulling tot de plannen van de tekentafel af zijn en op het federale politieniveau zijn vastgelegd.

 

Wat uw vierde vraag betreft, in het veiligheidsplan 2012-2015 zijn een hele reeks fenomenen prioritair: diefstallen, geweld in publieke ruimtes; drugs, in het bijzonder import en export van cocaïne, productie en smokkel van synthetische drugs en cannabis en het verkopen van drugs, illegale vuurwapenzwendel, terrorisme enzovoort.

 

Het feit dat een fenomeen prioritair is, sluit niet uit dat de centrale dienst waar het fenomeen wordt opgevolgd deel uitmaakt van de diensten waarvoor binnen de politiediensten een optimalisatieoefening wordt gerealiseerd, te meer de doelstelling van deze optimalisatie er net in bestaat het beter realiseren van de aan de politie opgelegde doelstellingen.

 

Het concrete voorbeeld betreft de vier directies die zich allemaal met georganiseerde criminaliteit bezighouden. U kunt mij ter zake een reorganisatie verwijten terwijl dit net een beleidsprioriteit is. Ik zie daarin echter geen contradictie. Integendeel, ik zie daarin een versterking van de beleidsvisie. Ik meen dat men de georganiseerde criminaliteit niet in een bepaald vakje kan duwen. Er zijn ter zake zoveel onderlinge linken dat dit beter onder één directie kan worden gebracht en dat is dan ook wat wij doen.

 

18.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik ben voor een groot deel gerustgesteld dat een aantal signalen die ons bereikten niet kloppen. U drukt ons op hart dat vertrekkend personeel wel degelijk zal worden vervangen. Door de reorganisatie gaan ook geen desks verloren waardoor de prioriteiten zouden wegvallen.

 

Het belang van communicatie met het personeel kan ik alleen maar benadrukken. Bij elke reorganisatie is er immers heel veel ongerustheid. Ik meen dat het zeer belangrijk is om, naast het regelmatig op de hoogte houden van de betrokken personeelsleden van de stand van zaken, eveneens de strijd tegen drugs voort te zetten.

 

Bij om het even welke reorganisatie die u ter zake ook doorvoert, mag dit niet ten koste gaan van personeel of middelen. Ik heb uit uw antwoord begrepen dat dit zeker niet het geval is, waarvoor dank.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

19 Question de M. Jean-Marc Nollet au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le calendrier de la prolongation de Doel 1 et 2" (n° 1195)

19 Vraag van de heer Jean-Marc Nollet aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het tijdpad voor de verlenging van Doel 1 en 2" (nr. 1195)

 

19.01  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans le journal L'Écho du 30 août 2014, le directeur général de l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire (AFCN) déclarait: "Le dossier de prolongation de Doel 1 et 2 a été gelé. Cela prendrait deux ou trois ans pour préparer cette prolongation." Nous parlons bien du mois d'août sans aucune décision du gouvernement

 

Interrogée par mes soins ce 6 janvier en commission de l'Économie, Mme Marghem, ministre de l'Énergie, m'a renvoyé vers vous eu égard à vos compétences en lien avec l'AFCN. C'est pourquoi je viens vous poser la question.

 

Avez-vous des éléments pour contredire les propos de M. Bens qui conduisent à ce que l'éventuelle prolongation de Doel 1 ne puisse certainement pas se réaliser avant 2017-2018, vu les deux ou trois ans nécessaires?

 

19.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Nollet, en septembre dernier déjà, soit à un moment où les négociations sur la formation gouvernementale battaient encore leur plein, l'AFCN avait communiqué sur son site web sa position sur une éventuelle prolongation de la durée de vie des centrales nucléaires de Doel 1 et 2.

 

L'exploitation d'une centrale nucléaire se déroule en phases successives d'environ dix ans, mais ne nécessite pas une nouvelle autorisation formelle tous les dix ans. À la fin de chaque période décennale, l'installation subit une révision approfondie basée sur le vieillissement de ses composants, l'évolution technologique constante et l'expérience acquise au niveau international sur des installations similaires depuis la dernière révision.

 

La révision se conclut par un programme d'investissement, qui doit être mis en œuvre pour s'assurer que la centrale continue à fonctionner selon un niveau de sûreté élevé et à jour tout au long des dix prochaines années. Cette méthode permet, en quelque sorte, que la centrale évolue progressivement et respecte les exigences de sûreté en vigueur.

 

La préparation et la réalisation du programme d'investissement s'étalent généralement sur plusieurs périodes d'arrêt successives de la centrale et sur plusieurs années. Cette méthode concilie la réalisation des modifications de sûreté avec l'exploitation de l'installation. Ce processus n'est donc assorti d'aucune échéance stricte ou brutale, dont le non-respect serait de nature à entraver radicalement la poursuite de l'exploitation de la centrale.

 

L'AFCN a exigé que ce processus habituel soit respecté en cas de prolongation de la durée de vie de Doel 1 et 2, ce qui implique que la prolongation porte sur une période d'exploitation d'au moins dix ans, de sorte à permettre la préparation et la réalisation des investissements de sûreté nécessaires.

 

Depuis fin 2009, l'AFCN avait entamé les travaux préparatifs en vue de la quatrième révision décennale de la sûreté de Doel 1 et 2. À la suite de la décision prise par le précédent gouvernement avec la modification de la loi de 2003 sur la sortie du nucléaire, le dossier avait été gelé et l'AFCN avait préparé l'arrêt définitif et le démantèlement des installations.

 

Aujourd'hui, le dossier LTO revient sur la table et le dossier du démantèlement est remis au frigo.

 

Il convient en outre de tenir compte du plan d'action établi pour toutes les centrales belges et européennes suite à la catastrophe de Fukushima consécutivement aux tests de résistance. En ce qui concerne Doel 1 et 2, d'importantes modifications complémentaires avaient été prévues en plus de celles de la quatrième révision décennale. Eu égard à la fermeture imminente de ces deux centrales, l'AFCN avait accepté que ces actions ne soient pas mises en œuvre. Toutefois, maintenant que l'exploitation de la centrale est prolongée, l'AFCN revient sur sa décision. La préparation de ces travaux durera en effet deux à trois ans. Les propos de M. Bens, parus dans la presse, doivent être replacés dans ce contexte. Ils ne sont en rien contraires à la décision gouvernementale de prolonger la durée de vie des centrales de Doel 1 et 2. Quoi qu'il en soit, l'AFCN n'exige pas un arrêt de plusieurs années, comme le suggère l'honorable membre, afin de procéder préalablement aux investissements prévus sur le plan de la sûreté.

 

19.03  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, j'entends bien que ce n'est pas contraire à la décision du gouvernement. Je ne pense pas l'avoir dit, même si je ne partage pas cette décision.

 

Vous confirmez bien qu'il faudra deux ou trois ans pour préparer cette prolongation. J'entends également que ce n'est pas un délai strict, cela dépendra des travaux à réaliser. Néanmoins, on évalue la durée nécessaire pour préparer la prolongation à deux ou trois ans. Cela signifie que la disponibilité de Doel 1 ne sera pas effective pour les deux prochains hivers. Je m'adresserai à la ministre de l'Énergie à ce sujet mais cela n'aidera pas à réduire le risque de délestage lié au manque d'approvisionnement énergétique.

 

Présenter cette prolongation comme une solution partielle au problème de manque et au risque de délestage n'est pas correct au vu du délai de deux ou trois ans que vous venez de confirmer.

 

19.04  Jan Jambon, ministre: Monsieur Nollet, ces travaux sont nécessaires pour prolonger de dix ans la durée de vie des centrales. Les centrales seront redémarrées. Ensuite, il sera procédé à tous ces tests. L'approvisionnement en énergie est aussi une question très importante. L'AFCN, dont on suit les recommandations à la lettre, a indiqué que l'on pouvait continuer mais que des actions seraient nécessaires à la prolongation de la durée de vie des centrales. J'imagine que cela se fera dès le début pour des mois, voire des années. C'est en tout cas ainsi que j'interprète les choses.

 

19.05  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, pour ma part, je ne cherche pas à interpréter. Le directeur général a dit dans la presse que cela prendrait deux ou trois ans, ce que vous confirmez aujourd'hui. Vous dites aussi qu'il y a peut-être moyen de faire une partie des travaux en même temps. Je suppose toutefois que cela ne se fera pas au détriment de la sûreté et de la sécurité. Le directeur général, quant à lui, a bien dit qu'il y aurait tout un temps pendant lequel ces centrales ne seraient pas disponibles. En l'occurrence, deux ou trois ans, ce n'est pas rien en termes d'indisponibilité eu égard au fait que l'on présente cela comme étant une mesure pour pallier au risque de pénurie. Je ne minimise évidemment pas ce dernier. Par contre, au vu de ce délai, je ne conçois pas que l'on présente cela comme étant une solution, même si vous nous dites que certaines choses pourraient se faire en même temps. Le délai a été donné par le directeur général.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de Mme Caroline Cassart-Mailleux au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la possibilité légale pour les directions d'école d'obtenir des documents administratifs concernant leurs élèves auprès des administrations communales" (n° 1205)

20 Vraag van mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de wettelijke mogelijkheden waarover de schooldirecties beschikken om administratieve documenten over hun leerlingen bij de gemeentebesturen op te vragen" (nr. 1205)

 

20.01  Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, voici une question pratique.

 

Les inspecteurs de l'enseignement obligatoire exigent d'obtenir les compositions de ménage des élèves des différentes écoles. Les directions se tournent alors vers les parents pour que ceux-ci leurs fournissent les documents demandés. Il est parfois difficile de réunir les compositions de ménage de tous les élèves.

 

Dès lors, il serait plus simple pour les directeurs d'école de demander, et d'obtenir, ces documents directement auprès des administrations communales.

 

Monsieur le ministre, cette démarche est-elle légalement possible?

Les directions d'école peuvent-elles demander elles-mêmes les compositions de ménage de leurs élèves aux administrations communales?

Les collèges communaux ont-ils la possibilité légale d'accéder à ces demandes?

Serait-il nécessaire d'avoir une autorisation écrite des parents pour obtenir directement ce document?

 

Il s'agit d'un phénomène de société: les parents décrochent assez fréquemment et les directions d'école ne parviennent pas à obtenir tous les documents pour se mettre en ordre. Je ne partage pas ce comportement parental, mais je reçois de fréquentes demandes en ce sens des directions d'école dans ma commune et j'aimerais faire le point sur la situation légale de ce phénomène. Les renseignements que j'ai pu obtenir me laissent perplexe et je voudrais votre avis.

 

20.02  Jan Jambon, ministre: Madame, pour être très concret en réponse à votre première question: non, les directions d'école ne peuvent pas demander les compositions de ménage de leurs élèves aux administrations communales puisque ces directions ont déjà accès au Registre national via la banque de données SIEL des élèves tenue par la Communauté française.

 

Selon le principe de la collecte unique, prévu dans l'article 6 de la loi du 8 août 1983, si un organisme a déjà accès au Registre national, il ne peut plus demander les informations dont il dispose déjà aux administrations communales. C'est la règle générale. Cela signifie que vos autres questions sont caduques.

 

Je peux ajouter que la délivrance d'extraits ou de certificats à des tiers par le collège communal suppose que la délivrance des documents soit prévue ou autorisée par la loi. Le contrôle de la validité de la demande effectuée par le collège communal porte alors sur la mention de la ou des dispositions relatives à la procédure entreprise et sur la nature des informations sollicitées, compte tenu du motif pour lequel on les demande.

 

Le parent qui exerce l'autorité parentale, conjointement ou non avec l'autre parent, a le droit, au nom de l'enfant, d'obtenir les extraits du registre de la population qui concernent cet enfant, dont la composition de ménage. Une composition de ménage peut être demandée au moyen de la carte électronique de la personne de référence du ménage via l'application internet "mon dossier" et la référence sur le site web mondossier.rrn.fgov.be. Les parents eux-mêmes, en utilisant la carte d'identité électronique, peuvent trouver la composition de ménage.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1200 van de heer Demon wordt uitgesteld.

 

Het volgende agendapunt is een vraag van mijzelf, die ik stel vanuit de voorzittersstoel.

 

21 Vraag van de heer Brecht Vermeulen aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de kosten van de federale overheid met betrekking tot de provincies" (nr. 1222)

21 Question de M. Brecht Vermeulen au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les coûts de l'État fédéral relatifs aux provinces" (n° 1222)

 

21.01  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs naar een besluit van de Vlaamse regering, meer bepaald artikel 60 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004, waarin bepaald wordt dat er een forfaitaire vergoeding voor representatiekosten aan de provinciegouverneurs en aan de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant wordt toegekend. Naast die forfaitaire representatiekosten zijn er ook kosten die aan de gouverneurs kunnen worden terugbetaald op basis van declaraties.

 

Naar aanleiding van vaststellingen bij de controle van de rekeningen van de provincies, heeft het Rekenhof de verdeling onderzocht van de kosten die de provinciegouverneurs hebben tussen de federale overheid, het Vlaams en provinciaal niveau.

 

In het Rekeningenboek 2013 dat gepresenteerd werd aan het Vlaams Parlement heeft het Rekenhof de opmerking gemaakt dat het dikwijls onduidelijk is welke kosten voor de provincie, welke voor de Vlaamse overheid en welke voor de federale overheid zijn. Blijkbaar zijn hierover geen formele afspraken gemaakt. In sommige provincies betalen de provinciebesturen blijkbaar altijd bepaalde kosten die in andere provincies door de Vlaamse of de federale overheid worden gedragen.

 

Daarnaast heeft het Rekenhof ernaar verwezen dat er een audit was over de vergoedingen en de toelagen aan het personeel daterend van 2013. Uit deze autit bleek dat de toelage van de federale overheid voor de medewerkers van de provinciale gouvernementen worden geregeld bij KB van 13 januari 1969, wat ouder is dan ik. Dit KB gaat voorts nog steeds uit van de vroegere staatkundige organisatie van de nationale overheid die toen een belangrijke rol had ten opzichte van de provincies. Het Rekenhof meent dus dat dit moet worden geactualiseerd.

 

Vandaar mijn vragen.

 

Kunt u bevestigen dat er geen formele afspraken bestaan over dergelijke verdeelsleutels? Zijn er dan informele afspraken die in de loop van de jaren onveranderd zijn gebleven? Zo ja, welke zijn die?

 

Ten tweede, zijn er verschillen tussen de provincies onderling? Zo ja, welke?

 

Ten derde, hoe zult u ingaan op het voorstel van het Rekenhof om overleg te plegen met de verschillende overheden van de andere beleidsniveaus om tot formele afspraken te komen rond de kostenverdeling?

 

Ten vierde, zijn er plannen om het KB van 13 januari 1969 tot toekenning van de jaarlijkse toelagen aan de ambtenaren en beambten gehecht aan de kabinetten van de provinciegouverneurs en de vicegouverneur te actualiseren?

 

21.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, ik zal een antwoord geven op uw eerste twee vragen.

 

Het KB van 13 januari 1969, ik was toen al wel geboren, regelt de toekenning van toelagen aan het personeel dat op de kabinetten van de gouverneurs geaffecteerd is. De gouverneurs kunnen elk jaarlijks een bedrag van 10 398,93 euro verdelen onder dit personeel en maandelijks 437,85 euro aan de chauffeur toekennen. Het gaat hier om de bedragen aan het huidige indexcijfer.

 

Er bestaan geen andere formele of informele afspraken over de toekenning van deze toelagen dan deze die in het KB staan.

 

Wat uw derde vraag betreft, de toelagen bedoeld in dat KB worden toegekend aan het personeel dat de gouverneur bijstaat bij de uitvoering van zijn federale taken. De gouverneur is dus een ambtenaar als het om zijn federale taken gaat. Het is met andere woorden niet nodig om hierover met de andere beleidsniveaus te overleggen. Het is dus gewoon een dotatie ter vergoeding van zijn federale taken.

 

Op uw vierde vraag, kan ik het volgende antwoorden. Ik ben ook van mening dat dit KB moet worden gemoderniseerd. Om een triviaal voorbeeld te geven, in het KB is er nog sprake van de provincie Brabant en niet van de provincie Midden-Brabant.

 

21.03  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de minister, het statuut en de bevoegdheden van een provinciegouverneur zijn natuurlijk zeer overlappend. U zegt wel dat er geen formeel overleg of afspraken nodig zijn, ondanks het feit dat het Rekenhof precies het omgekeerde zegt.

 

Ik dank u voor uw antwoord. Ik kijk uit naar een actualisering van het KB.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De vragen nrs 1234, 1235 en 1236 van de heer Goffin worden omgezet in schriftelijke vragen.

 

22 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het inzetten van het leger bij dreigingsniveau 3" (nr. 1255)

22 Question de M. Veli Yüksel au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le déploiement de l'armée en cas de niveau de la menace 3" (n° 1255)

 

22.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de voorbije dagen werd er bijna dagelijks gesproken over het inzetten van het leger bij dreigingsniveau 3. In het regeerakkoord staat het volgende te lezen met betrekking tot het inzetten van het leger bij een verhoogd dreigingsniveau – ik citeer: “Bij een verhoogd algemeen dreigingsniveau, vanaf niveau 3, kan de regering, na advies van de Nationale Veiligheidsraad en desgevallend op vraag van een burgemeester, de beslissing nemen om het leger tijdelijk in te zetten om de politie- en veiligheidsdiensten bij te staan voor bepaalde bewakingsopdrachten. Hiertoe worden, in samenwerking met de politiediensten, de nodige synergieën uitgewerkt, onder andere met het oog op de nodige omkadering en opleiding.” Er wordt vooral verwezen naar het kerntakendebat.

 

Ik heb twee eenvoudige vragen.

 

Er wordt constant gesproken over dreigingsniveau 3. Na de aanslagen van vorige week hebt u gezegd dat, na analyse door de diensten, het algemeen dreigingsniveau werd gehandhaafd op niveau 2. Wat is het verschil tussen niveau 2 en 3? Wanneer spreken we over niveau 3?

 

Ik heb alle respect en begrip voor de veiligheidsdiensten op het vlak van het al dan niet vrijgeven van bepaalde informatie. Houdt dit verband met het inzetten van politieagenten? Wanneer kan een burgemeester de hulp inroepen van het leger?

 

22.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, vanaf niveau 3 spreken we van “ernstig”. Na de gebeurtenissen in Parijs wordt niveau 2 afgedaan alsof dat niets voorstelt. Wij zijn naar niveau 2 gegaan na de aanslag op het Joods Museum en dat was geen te verwaarlozen feit. Ik probeer dat ook te zeggen bij elk contact met de pers, wanneer ik aanvoel dat men niveau 2 wat minimaliseert, omdat wij daar nu toch reeds een paar maanden inzitten.

 

Bij niveau 3 spreken we van ernstige bedreiging. De diensten bepalen dat het over een ernstige bedreiging gaat indien blijkt dat de bedreiging tegen de persoon, de groepering of de gebeurtenis die het voorwerp uitmaakt van de dreiging, mogelijk en waarschijnlijk is. Er is dan een hoge graad van waarschijnlijkheid dat als men niets doet, die aanval gaat gebeuren.

 

Hoe wordt de beslissing genomen om over te schakelen van niveau 2 naar 3? Dat gebeurt op basis van een individuele analyse geval per geval op baisis van de waarschijnlijkheid en de mogelijkheid om dat te doen.

 

Welke factoren spelen hierbij een rol? Ten eerste, is er de betrouwbaarheid van de bronnen. Wij hebben er reeds ervaring mee dat gelukkig niet elk onheilspellend bericht gebaseerd is op een betrouwbare omgeving. Ten tweede, is er het feit of de informatie bevestigd wordt of niet, hetzij nationaal, hetzij internationaal. Dergelijke zaken worden onmiddellijk uitgewisseld met internationale diensten. Ten derde, is er de technische haalbaarheid van de bedreiging, soms zijn er fantastische – in de zin van gefantaseerd – dreigingen. Ten vierde, is er de geloofwaardigheid van de intentie. Zijn er in het verleden bijvoorbeeld reeds gelijkaardige dreigingen door dezelfde dader of potentiële daders gedaan? Ten vijfde, is er het algemene risicoprofiel. Die elementen maken uit of het echt wel ernstig is en of er naar dreigingniveau 3 moet worden gegaan.

 

Wat de politie betreft, het is bij wet geregeld wat allemaal moet gebeuren bij niveau 3.

 

Voor het leger is dat nog niet het geval, maar het is wel een intentie in het regeerakkoord. Op dit moment kan ik of mijn collega van Defensie bij niveau 3 niet zomaar het leger inzetten. Wij moeten daarvoor het wettelijk kader wijzigingen. Wij onderzoeken momenteel welke wetswijziging voldoende is voor een protocol tussen Defensie en Binnenlandse Zaken. Dat onderzoek zal eerstdaags worden afgerond, waarna wij daarmee naar de regering kunnen gaan.

 

Ik verwijs naar Frankrijk, waar op dit moment 10 000 militairen worden ingezet om bijkomende bewakingsopdrachten te doen. Als men het heeft over het inschakelen van Defensie, is het goed om heel de passage in het regeerakkoord – u hebt dat in uw vraagstelling terecht goed gedaan – naar voren te brengen, want er moeten wel enkele sluizen gepasseerd worden vooraleer Defensie ingezet kan worden. Wij zullen de mogelijkheid openen om dat te doen.

 

22.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp heel goed dat u zegt dat het vandaag niet mogelijk is om het leger in te zetten. Ik las nochtans in de wetteksten over de gemeenschappelijke politie dat er wel mogelijkheden zijn, maar wij moeten daarmee uiteraard zeer omzichtig omspringen. Alles moet goed worden afgewogen. Het kan niet de bedoeling zijn dat het leger de plaats inneemt van de politie. Wij hebben vandaag ook de discussies in de kranten en de reacties van de politievakbonden gelezen. Ik meen dat wij die elementen moeten meenemen in het debat, als wij daartoe overgaan. De inzet moet natuurlijk binnen een wettelijk kader gebeuren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23 Vraag van de heer Hans Bonte aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de dramatische aanslag op de redactie van Charlie Hebdo en de lessen voor het Belgische veiligheidsbeleid" (nr. 1256)

23 Question de M. Hans Bonte au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'attentat tragique contre la rédaction de Charlie Hebdo et les leçons à en tirer pour la politique de sécurité belge" (n° 1256)

 

23.01  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, de laatste keer dat wij elkaar hebben ontmoet, stonden wij op het perron richting Parijs. Ik ga ervan uit dat u ook, net zoals ikzelf en vele anderen, onder de indruk was van de manier waarop Frankrijk omgaat met het ellendige nieuws en de lafhartige terreurdaad. Dit heeft effectief zijn maatschappelijk belang en moet ons ertoe aanzetten om de sporen die ook in ons land naar voor werden geschoven om het radicalisme en de terreurdreiging tegen te gaan, versneld te volgen.

 

De beleidsmakers, op alle niveaus, voelen de hoogdringendheid van de problematiek aan. De regering zegt snel werk te zullen maken van een aantal in het regeerakkoord vermelde punten desbetreffend. Er is angst in de samenleving en dat is nergens goed voor.

 

Bij wijze van inleiding wil ik gelijktijdig ook mijn waardering onderstrepen voor premier Michel en hem steunen in wat hij doet, met name stellen dat dergelijke thema’s niet het onderwerp mogen zijn van veel polemiek en partijpolitiek. Dat is een absolute wijsheid in dezen.

 

Men kijkt gemakkelijk naar het lokale niveau om radicalisme mee aan te pakken en deels mee de veiligheid te waarborgen. Ook op dat beleidsniveau heerst onrust, bij burgemeesters, bij politiediensten, bij korpschefs. Die onrust gaat over meerderheid en oppositie heen. Dat leidt mij tot precieze vragen over de snelheid van uitvoering van een aantal beleidsmaatregelen.

 

Laten wij wel wezen, ons land werd met dit probleem geconfronteerd in de tweede helft van 2012. In die periode vertrokken ook vanuit mijn stad mensen om te gaan vechten in Syrië. Ook in die periode zag men vanuit Antwerpen Sharia4Belgium uitzwermen naar Brussel en naar steden in Vlaanderen.

 

Wij worden al een tijdje geconfronteerd met het fenomeen. Er zijn al een aantal initiatieven genomen en ideeën geformuleerd, maar soms ontbreekt het aan daadkracht wat de uitvoering betreft. Er zijn verkiezingen geweest en er is een nieuwe regering. Ik denk dat wij vandaag een aantal voorstellen en maatregelen moeten versnellen.

 

Mijn eerste vraag betreft de herziening van de rondzendbrief van 25 september 2014. Die rondzendbrief heeft voor heel wat discussie gezorgd, ook over de partijgrenzen heen, en er werd aangekondigd dat hij zou worden herzien. Die rondzendbrief richt zich tot politiediensten en burgemeesters, heeft een vertrouwelijk karakter, definieert de verantwoordelijkheden op een rare manier en wekt de indruk dat alles op lokaal niveau moet worden geregeld. Mijn vraag is: hoe zit het met die herziening?

 

Ten tweede – dat is iets wat mij stoort – er wordt van alles gezegd over cijfers van vertrekkers, terugkeerders, gesneuvelden en mensen die op lijsten zouden staan. Ik heb elders ook al herhaaldelijk gezegd dat het een heel grote stap vooruit zou zijn in het veiligheidsbeleid indien elke veiligheidsdienst, en dan heb ik het niet over burgemeesters of beleidsverantwoordelijken, in een dynamisch gegevensbestand zou kunnen nagaan wat het profiel is van teruggekeerden en van mensen die worden verdacht van rekrutering.

 

Nu hebben wij een heel statische lijst, een zogenaamde geconsolideerde lijst. Ik kan u echter verzekeren dat de veiligheidsdiensten te velde heel gefrustreerd zijn wanneer zij iemand aantreffen op het grondgebied – bijvoorbeeld een Brusselaar in Vilvoorde – en zij niet weten of die op de lijst van in de gaten te houden personen staat, of hij effectief in de gaten wordt gehouden, welke maatregelen er werden genomen, wat die persoon op zijn kerfstok heeft, of hij wordt opgevolgd door zijn lokaal bestuur enzovoort. Dat staat allemaal niet in die geconsolideerde lijst. Ik denk dat wij daardoor risico’s lopen en ik ben niet de enige die dat zegt. Er moet nog heel wat gebeuren op het vlak van gegevensinzameling en ik pleit ervoor dat wij een stap vooruit zetten.

 

Er is ook het zeer gevoelige thema van de terugkeerders. Er is op dit moment, in tegenstelling tot de afspraken, niemand die een risicoanalyse van de terugkeerders maakt, die aan lokale politiediensten of aan lokale besturen aangeeft wie beter sociaal zou worden opgevolgd of wie beter politioneel zou worden geschaduwd. Dergelijke analyse gebeurt niet.

 

Mijnheer de minister, in mijn stad zijn er acht teruggekeerde personen. In de praktijk komt het er dus op neer dat de burgemeester moet oordelen wat met deze personen moet gebeuren. Dat is niet meer van deze tijd. Ik wil op dat punt echt pleiten voor een betere opvolging, zeker van de terugkeerders, voor een screening maar ook voor de informatieverstrekking aan alle veiligheidsdiensten.

 

Ten derde, op welke manier zullen de lokale politiezones die met fenomenen van radicalisme kampen, ook effectief worden ondersteund? Dat is vanaf dag één een vraag geweest.

 

Mijnheer de minister, ik heb er u tijdens de plenaire vergadering al op gewezen dat één geradicaliseerde voltijds opvolgen 24 voltijdse equivalenten vergt. Indien wij ervan zouden uitgaan dat een geradicaliseerde die terugkeert, dag en nacht en zeven dagen op zeven in de gaten moet worden gehouden, zijn daarvoor 24 voltijdse equivalenten nodig.

 

In mijn politiezone die samen met Machelen wordt gevormd, zijn er 170 politieagenten. Er is dus al een beleidskeuze nodig. Met andere woorden, de vraag naar ondersteuning van lokale politiezones, om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen en de veiligheid te kunnen waarborgen, moet echt worden versterkt. Ik blijf dat herhalen. Ik ben trouwens ook niet de enige die erop wijst dat beloftes uit het verleden, ook door de vorige regering, op dat punt steriel zijn gebleven.

 

Ten vierde en ten slotte, mijnheer de minister, wat is het integrale karakter van het veiligheidsbeleid? Ook dat staat al in mooie brochures, al dan niet door burgemeesters ondertekend en geschreven. De afstemming tussen het federale niveau en de Gewesten over de verantwoordelijkheden en over wie wat doet, lijkt mij echter heel cruciaal.

 

Mijnheer de minister, elke dag brengt wel zijn verrassing. Ik lees dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het initiatief heeft genomen om met vier gemeenten samen te zitten. Er zijn vijftig terugkeerders in Brussel. Ik zal er niet veel over zeggen, want op dit moment valt er qua opvolging ook niet veel te zeggen. Ik weet wel dat zij af en toe in Vilvoorde en in Vlaanderen terechtkomen, wat één centimeter verschil is.

 

Mijnheer de minister, wat mij het meest stoort, is dat ik lees dat Brussel van oordeel is dat een ambtshalve schrapping misschien toch nog niet moet, omdat een dergelijke maatregel niet veel zin heeft. Dat lees ik tussen de lijntjes in een artikel in de krant van vandaag.

 

Mijnheer de minister, wij hebben niet alleen eenheid van commando nodig maar ook een integrale aanpak, zodat alles op elkaar wordt afgestemd. Veiligheid laat zich immers niet door gewestgrenzen of gemeentegrenzen vangen. Op dat punt zouden wij derhalve ook een tandje moeten bijsteken.

 

Mijnheer de minister, het zijn mijn veel te lange vragen voor het tijdsbestek dat mij normaal is toegemeten. Mijnheer de voorzitter, ik dank u dan ook voor de ruimte die u ter zake hebt gegeven.

 

De voorzitter: Het gaat over een brandend actueel thema. Ik heb daarvoor dus wat clementie.

 

23.02 Minister Jan Jambon: Wij moeten voor dit onderwerp inderdaad niet op de letter van de procedures spelen. Ik neem in dank uw aanbod aan om ook in deze problematiek het spel van meerderheid en oppositie te overstijgen. Ik meen inderdaad dat wij globaal hierbij betrokken zijn.

 

Ik probeer zo concreet mogelijk op uw vragen te antwoorden.

 

De rondzendbrief van 25 september wordt momenteel herzien – die zaak is dus bezig – in overleg met de minister van Justitie en de bevoegde diensten. Ik neem mij voor om, voor wij deze de wereld zouden insturen, de circulaire door te nemen tijdens het overleg dat wij hebben met de burgemeesters van de meest betrokken gemeenten, zodat wij niet weer achteraf correcties moeten aanbrengen.

 

Toen wij de vorige keer bijeen waren, had ik gezegd dat u voor eind januari iets concreets zou krijgen, maar toen hadden wij de aanslagen in Parijs nog niet achter de rug. De aanmaning om nog sneller te gaan, is er natuurlijk, maar ik zal die circulaire met de groep van burgemeesters bespreken, omdat wij het beter meteen goed doen, zodat wij achteraf geen correcties meer moeten aanbrengen.

 

Wat de Syriëstrijders betreft, op dit moment staan er 101 Syriëstrijders op de geconsolideerd lijst als teruggekeerd genoteerd. Ik moet u niet zeggen – u weet dit – dat de lijst wordt samengesteld en gecoördineerd door het OCAD, op basis van de informatie die de steundiensten bezorgen. U kent de werking van het OCAD. Het OCAD bepaalt zelf ook het individuele dreigingsniveau en verspreidt de lijst naar alle betrokken diensten, zowel op nationaal als lokaal vlak. Dat is de huidige situatie.

 

Ik sta erg open voor de kritiek en de suggesties die u ter zake doet. Het verspreiden van lijsten was misschien ooit wel aangewezen, maar vandaag wijzigt de informatie de hele tijd. Wij kunnen er beter op een of andere manier voor zorgen dat de betrokken gemeenten toegang hebben tot een databestand. U begrijpt dat zoiets niet van vandaag op morgen geregeld kan worden. Ik meen echter dat wij dat moeten doen. De procedures voor de lijsten zullen in het kader van de nieuwe circulaire worden aangescherpt.

 

Ik maak mij sterk dat wij naar een meer moderne en open manier kunnen evolueren, zonder te open te zijn in deze materie, maar goed, wij moeten een vertrouwensband creëren met de mensen die verantwoordelijkheid dragen in deze materie om dit fenomeen aan te pakken en wij mogen ons niet achter niveaus verschuilen.

 

In verband met de ondersteuning van de lokale politiezones, mijn persoonlijk aanvoelen is dat vandaag, en dat komt aan bod in de feedback die wij zullen geven naar aanleiding van de bespreking die wij met u gehad hebben, in de taakverdeling te veel gewicht bij de lokale politiezones ligt. Als wij zeggen dat wij van radicalisme- en terrorismebestrijding een prioriteit willen maken, moeten wij dat zeker herbekijken en moeten wij er meer federale middelen tegenover zetten. De lokale politiezones kunnen vandaag reeds beroep doen op vertegenwoordigers van de federale diensten, maar dit moet worden versterkt.

 

Ten slotte, in verband met de deelstaten, wij hebben een ingewikkeld land. Het is mijn aanvoelen, maar ik sta open om daarover van gedachten te wisselen, dat wij aangaande preventiebeleid – en dan denk ik aan Onderwijs en Welzijn – de band met de Gemeenschappen moeten versterken. De materies waarover het gaat zijn vooral gemeenschapsmaterie. Het overlegcomité met de deelstaten is vorige donderdag bijeengekomen en daar werden afspraken gemaakt. Wij hebben de deelstaten gevraagd wie bij hen de verantwoordelijkheid draagt voor het preventiebeleid inzake radicalisering. Heel binnenkort zal er een rondetafel georganiseerd worden met de Gemeenschappen op dat vlak.

 

Omtrent de timing van de maatregelen heb ik al vaak gecommuniceerd. Ik meen dat wij de timing kunnen halen en dat wij deze week op de Ministerraad al een eerste reeks voorstellen zullen kunnen indienen om zo snel mogelijk concrete zaken op het terrein te kunnen regelen.

 

23.03  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw precieze antwoord. Ik heb er alle begrip voor dat hier niet alles uitgebreid aan bod kan komen.

 

Toch heb ik een paar opmerkingen. Ook ik ben bereid om onze expertise in het debat en in het overleg met de burgemeesters te brengen. Ik wil echter terugkomen op een vraag die u niet hebt beantwoord, met name de definiëring van de risicograden van de teruggekeerden. Volgens sommigen zijn zij potentiële tijdbommen, terwijl zij volgens anderen sociaal moeten worden opvangen. Mijn visie is dat dit heel genuanceerd is en verschilt van persoon tot persoon.

 

De waarheid is dat het een structureel probleem is in het veiligheidsbeleid. Mensen die terugkeren moeten eerst en vooral worden gezien. Dat betekent dat een ambtshalve schrapping essentieel is. Ik lees vandaag, ook al is het tussen de lijnen, dat niet alle steden en gemeenten dat doen. De helft van de 101 teruggekeerden over wie u het hebt, zit in Brussel. Ik nodig u uit om daar te kijken wat er inzake opvolging wordt gedaan. Ik zal daar niet veel over zeggen, maar ik nodig u uit om te gaan kijken, goed wetende dat als men in Brussel niet opvolgt, men het in Vlaanderen ook niet weet. Daarom ben ik heel blij met de opening die u maakt over een dynamisch gegevensbestand waarop ook politiediensten kunnen intekenen, zodat men ten minste weet dat niemand ermee bezig is. Zo erg is het.

 

23.04 Minister Jan Jambon: Ik heb daarstraks gezegd dat de procedures zullen worden aangescherpt in het kader van de nieuwe circulaire. In het regeerakkoord staat trouwens dat wij ervoor willen zorgen dat wij aan de gemeentebesturen een ambtelijke schrapping kunnen opleggen. Het was wat cryptisch omschreven, maar het maakt wel degelijk deel uit van de maatregelen.

 

23.05  Hans Bonte (sp.a): Wat de integrale aanpak betreft, meen ik dat de moeilijkheid en de complexiteit van onze staatsinrichting met Gemeenschappen en Gewesten niet altijd een zegen is. Feit is dat er een samenhang moet zijn tussen een sociale, een preventieve en een repressieve opvolging. Ik veronderstel dat de regering vrijdag vooral wetgeving en reglementaire zaken op tafel zal leggen. Ik meen dat dit ook zijn nut heeft, zij het dat het natuurlijk maar een deel van de oplossing zal zijn.

 

Tot onze spijt wordt dit ongetwijfeld vervolgd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

24 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het gebruik van de sociale media door politieagenten voor het uiten van ongepaste commentaren" (nr. 1258)

24 Question de Mme Karin Temmerman au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'utilisation, par des policiers, des médias sociaux pour y publier des commentaires inappropriés" (n° 1258)

 

24.01  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is van een totaal andere orde. Het is een beetje vreemd om het na deze problematiek over dit onderwerp te hebben.

 

Ik wil het niet meteen hebben over dit ene jammerlijke incident in Brussel, waarbij een aantal politieagenten via Facebook de spot dreven met een jongeman die een been verloor. Dat was een totaal ongepaste reactie van die politieagenten. Ik ging ervan uit dat dit een eenmalig feit was, maar volgens de pers gebeurt dit regelmatig. Dat verbaast mij zeer.

 

Vandaar mijn vragen, mijnheer de minister.

 

Hoeveel disciplinaire onderzoeken moeten jaarlijks worden geopend tegen agenten wegens ongepast gebruik van de sociale media? Wat zijn de gevolgen die daaraan worden gegeven?

 

Misschien is de deontologische code van de politie niet aangepast aan het gebruik van de sociale media. Is dat aangepast? Zo nee, dan moet dat dringend gebeuren.

 

Ik wil mijn vraag loskoppelen van de anekdotiek van dit ene feit.

 

24.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Temmerman, ik vrees dat uw vraag, misschien meer dan u vermoedt, te maken heeft met het voorgaande onderwerp.

 

24.03  Karin Temmerman (sp.a): (…)

 

24.04 Minister Jan Jambon: Spijtig genoeg.

 

Ik zal uw eerste en tweede vraag samen behandelen.

 

Momenteel is de tuchtraad bezig, in het kader van het opstellen van zijn jaarverslag, met de bevraging van de lokale politiezones en de federale politie over het aantal en de aard van de disciplinaire onderzoeken die werden en worden gevoerd. Ik beschik op dit moment dus niet over de antwoorden, maar die zult u in het jaarverslag vinden.

 

In het licht van wat bij hen staat onder het item “schending van de discretieplicht, Facebook”, zijn in hun database, die momenteel geüpdatet wordt met die bevraging, twee onderzoeken bekend, namelijk een uit 2012 en een uit 2014. Die onderzoeken resulteerden respectievelijk in een blaam en in een inhouding van wedde. Wat betreft de gevolgen voor de politiemensen van dergelijke ongepaste commentaren op socialenetwerksites, die kunnen gevolgen hebben op strafrechtelijk vlak en/of op disciplinair gebied, dus binnen de politie, en kunnen zelfs leiden tot vervolging.

 

Wat uw vraag over de deontolgische code betreft, u hebt gelijk, de deontolgische code voor de politiediensten dateert van 2006 en spreekt nog niet over sociale media. De artikelen 33 tot 37 handelen over het recht van meningsuiting en het beroepsgeheim. Daarin wordt onder meer gewezen op de discretieplicht. U kunt daarin dus een aanleiding vinden. Het omgaan met sociale media en de mogelijke risico’s daarvan komen aan bod in de voortgezette opleiding en uiteraard in de basisopleiding deontologie. De politiezones nemen eveneens diverse initiatieven, bijvoorbeeld via interne nota’s waarin gewezen wordt op de risico’s. Ook de federale politie voerde, via het kanaal Infonieuws, eerder al een campagne rond die problematiek.

 

U weet dat er een hele procedure voor nodig is om een deontologische code aan te passen. Ik meen dat het omtrent de discretie ruim genoeg is en zeker als men het ondersteunt met verklarende nota’s en updates zal het wel gepast zijn. Ongepaste commentaren, of zij nu verbaal of geschreven zijn, via sociale media of wat dan ook, blijven ongepaste commentaren en kunnen worden vervolgd.

 

24.05  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, het is juist dat de sociale media in de hele problematiek, net zoals daarnet, een zeer belangrijke rol spelen. Wij hebben deze voormiddag over cybercriminaliteit gesproken. Dit houdt daar ook mee verband. Ik was echter verrast dat er ook bij het politiekorps blijkbaar een probleem is.

 

Ik blijf volgen wat het aantal precies is. U spreekt van twee, maar volgens de commentaren waren het er heel wat. Wij moeten natuurlijk niet altijd geloven wat er in de krant staat.

 

24.06 Minister Jan Jambon: Het gaat om die twee, naast wat wij nu uit de zones zullen opvragen. In het jaarverslag zult u…

 

24.07  Karin Temmerman (sp.a): … het volledig overzicht vinden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 1290 de Mme Vanessa Matz est reportée.

 

25 Question de M. Stéphane Crusnière au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le rattachement du personnel des centrales 100-112 au SPF Intérieur" (n° 1285)

25 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het onderbrengen van het personeel van de 100-112-centrales bij de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 1285)

 

25.01  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, il me revient que, dans le cadre de leur rattachement au SPF Intérieur, tous les agents des centrales 100 et 112 de Belgique doivent se soumettre à une visite médicale à Bruxelles. Cela implique donc pour ces fonctionnaires de nombreux déplacements ainsi que le remboursement des frais inhérents auxdits déplacements.

 

Monsieur le ministre, ne serait-il pas plus facile et surtout plus économique d'envisager que ce soit le médecin qui se déplace au sein des centrales afin d'effectuer la visite médicale à laquelle chaque agent doit se soumettre? Cette option éviterait de devoir rembourser les frais de déplacement de chaque agent et de mettre en péril l'équilibre des services de premier secours. En effet, les agents appelés à se rendre à Bruxelles doivent être remplacés.

 

Il semblerait également qu'ils doivent tout prochainement venir prêter serment à Bruxelles. Ce déplacement supplémentaire va engendrer d'autres coûts. En guise de mesure rationnelle, ne devrait-on pas permettre à ces agents de prêter serment devant le gouverneur, qui représente le gouvernement fédéral dans chaque province et qui est, au demeurant, attaché auprès de vous, monsieur le ministre?

 

25.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, monsieur Crusnière, il est vrai que les examens préalables pour l'entrée en service des francophones et néerlandophones se déroulent à Bruxelles. Empreva dispose en effet à Bruxelles de l'équipement technique approprié pour les tests visuels et audiométriques, avec cabines insonorisées, afin que les visites aient lieu dans de bonnes conditions.

 

En ce qui concerne les examens périodiques, Empreva utilise les locaux de Medex. En Flandre, Empreva dispose d'un plus grand nombre de locaux affectés en permanence aux médecins. Cela permet à Empreva d'utiliser des locaux possédant le matériel approprié pour les examens médicaux.

 

Le but d'Empreva est de pouvoir disposer dans tous les centres Medex d'au moins un local adéquat afin de pouvoir organiser les consultations dans les centres régionaux. Nous visons donc une évolution similaire en Wallonie pour travailler de manière plus décentralisée.

 

La prestation de serment est une excellente occasion pour les employés, en collaboration avec leurs collègues d'autres départements du SPF, de se familiariser avec le président et la culture de l'entreprise dont ils font tous partie. Le SPF insiste pour maintenir ces contacts avec toutes les personnes qui prêtent serment, dans le but de permettre une rencontre entre les membres du personnel.

 

25.03  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 18.07 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.07 uur.