Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing

Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société

 

van

 

Dinsdag 16 december 2014

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mardi 16 décembre 2014

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.09 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.

De vergadering wordt geopend om 14.09 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.

 

01 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het Sociaal Verwarmingsfonds" (nr. 331)

01 Question de Mme Nahima Lanjri au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le Fonds Social Chauffage" (n° 331)

 

01.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, het zal toeval zijn dat ik mijn vraag kan stellen op het moment dat in dit Parlement een colloquium plaatsvindt over armoede, namelijk over 15 jaar samenwerking in armoede. Het colloquium vindt plaats in de Senaat, ik ben er zopas even langs geweest.

 

Het thema waarover ik u wens te ondervragen, gaat ook over armoede, meer bepaald over het Sociaal Verwarmingsfonds. Er is een evaluatie geweest in het federaal armoedeplan. Er zijn een aantal punten opgenomen over de evaluatie van het Sociaal Verwarmingsfonds.

 

Mevrouw De Block, uw voorganger, heeft samen met haar toenmalige collega bevoegd voor Energie, minister Wathelet, het fonds de opdracht gegeven te onderzoeken hoe het wettelijk systeem van gespreide betalingen beter kan worden toegepast. Heel wat mensen die in armoede leven, hebben problemen om de facturen te betalen voor de levering van stookolie. Een van de mogelijkheden is ervoor te zorgen dat men bij de leverancier niet alles in één keer moet betalen, maar dat dit gespreid kan gebeuren. Hierover werd in april 2013 een visietekst goedgekeurd en in die periode heeft minister De Block voorgesteld om het systeem – de toekenningscriteria voor de tussenkomsten van het Sociaal Verwarmingsfonds – te evalueren en eventueel aan te passen.

 

Ik heb de volgende vragen, mevrouw de minister.

 

Ten eerste, wat zijn de grote lijnen van de visietekst met betrekking tot het systeem van gespreide betalingen? Op welke wijze zult u daaraan gevolg geven? Zult u eventueel het systeem wijzigen of zult u enkel inzetten op een betere informatiecampagne voor leveranciers en klanten? En zo ja, hoe gaat u dat dan aanpakken? Ik denk dat dit op zich ook heel belangrijk en nuttig is.

 

Ten tweede, is de evaluatie van de toekenningscriteria voor het Sociaal Verwarmingsfonds gebeurd? Zo niet, wanneer verwacht u die? Als die wel heeft plaatsgevonden, wat zijn dan uw conclusies?

 

Tot slot, heeft u over dit onderwerp met uw collega, mevrouw Sleurs, gesproken? Is zij hier op een of andere manier bij betrokken?

 

01.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Lanjri, in antwoord op uw vragen kan ik de volgende informatie geven.

 

Energie is een goed van eerste levensbehoefte geworden voor onder meer de menselijke waardigheid. Om die reden heeft de toenmalige staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, mevrouw Maggie De Block, de kwestie opgenomen in het federaal armoedebestrijdingsplan.

 

Het systeem van gespreide betalingen wordt op dit ogenblik te weinig gebruikt door de doelgroepen van het stookoliefonds. Op basis van de evaluatie die werd uitgevoerd door het consultatiebureau Möbius, werd in een werkgroep met vertegenwoordigers van alle oliefederaties en de federale administratie voorgesteld het systeem van gespreide betalingen te stimuleren en ook te verbeteren. Aldus heeft iedereen toegang tot het systeem van gespreide betaling en kunnen de meest kansarme personen in de winter brandstof voor hun verwarming krijgen.

 

Overeenkomstig het regeerakkoord zullen de sociale energiefondsen voor gas, elektriciteit en ook stookolie worden geëvalueerd en, indien nodig, ook worden hervormd en aangepast. Ik wil de tijd nemen om de kwestie diepgaander te bestuderen, vooraleer mij erover uit te spreken. De evaluatie in kwestie is niet gebeurd. Ik zal die taak opnemen in samenwerking met de minister van Energie, mevrouw Marie-Christine Marghem.

 

Ik ben ook van plan nauw samen te werken met zowel mevrouw Marghem, die bevoegd is voor Energie, als met mijn collega, mevrouw Elke Sleurs, staatssecretaris voor Armoedebestrijding. Zij zal in elk geval, zoals in het regeerakkoord is bepaald, een nieuw federaal meerjarenactieplan voor armoedebestrijding opstellen en de bevoegde ministers daarover aanspreken.

 

Ik vraag u dus nog wat geduld voor concrete maatregelen.

 

01.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik begrijp hieruit dat ik nog even geduld zal moeten hebben vooraleer u de evaluatie afwerkt, samen met uw collega’s. Dat is geen probleem, ik zal daarop later terugkomen.

 

Ik zou u echter wel willen vragen om intussen het systeem van gespreide betaling, dat – zoals u zegt en zoals door studies werd aangetoond – te weinig gekend is door de doelgroepen, beter bekend te maken bij het publiek, om nog meer sensibiliseringsacties te ondernemen en om aan de doelgroep, de OCMW’s en de leveranciers duidelijk te maken dat mensen effectief hun stookoliefactuur op een gespreide manier kunnen betalen. Daarop zou ik toch willen aandringen, in afwachting van de evaluatie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 448 van de heer Vercamer wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Dit brengt ons tot punt 3 van de agenda, zijnde de samengevoegde vragen van mevrouw Hufkens en mevrouw Gantois. Mevrouw Gantois is afwezig.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "maatregelen met betrekking tot de vogelgriep" (nr. 515)

- mevrouw Rita Gantois aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het actie- en overlegplan met betrekking tot de vogelgriep" (nr. 592)

02 Questions jointes de

- Mme Renate Hufkens à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les mesures relatives à la grippe aviaire" (n° 515)

- Mme Rita Gantois au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le plan d'action et de concertation relatif à la grippe aviaire" (n° 592)

 

02.01  Renate Hufkens (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de actualiteitswaarde van deze vraag is intussen wel wat verdwenen. Dat is, naast haar ziekte, ook de reden waarom mijn collega, mevrouw Gantois, haar vraag niet stelt.

 

Ik weet dat dit thema reeds aan bod is gekomen in de plenaire vergadering, maar daarna hebben zich nog nieuwe feiten voorgedaan. Ik zal het kort houden.

 

Midden november raakte bekend dat een zeer besmettelijke variant van de vogelgriep was ontdekt in een pluimveehouderij nabij Utrecht in Nederland. Deze variant – H5N8 – is bijzonder besmettelijk voor mensen die in contact komen met besmette dieren. Ondertussen zijn er ook besmettingshaarden ontdekt in Groot-Brittannië.

 

De Europese Commissie en Nederland zorgden ervoor dat er exportrestricties werden aangekondigd. Op dit moment bestaat er echter nog veel onduidelijkheid over de mogelijk blootstelling en het besmettingsgevaar. Het FAVV gaf een tijdje geleden te kennen de ernst van de situatie grondig op te volgen, zeker omdat ook trekvogels zoals de smient, die in België overwintert, het griepvirus zouden dragen en op die manier voor de verspreiding van de ziekte zouden kunnen zorgen.

 

Mijnheer de minister, zijn er intussen besmettingshaarden vastgesteld in België? Heeft het FAVV een plan klaar indien er toch nog haarden worden vastgesteld in ons land? Wat dat plan betreft, behoort een importverbod eventueel tot de mogelijkheden?

 

02.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, ik zal de samengevoegde vraag van mevrouw Gantois ook beantwoorden.

 

Eerst en vooral zal ik bondig een stand van zaken geven over de vogelgriep, wetende dat er nog geen gevallen zijn gemeld in België.

 

Aviaire influenza of vogelgriep is een zeer besmettelijke virusziekte waarvoor alle pluimvee en veel andere vogelsoorten gevoelig zijn. Er bestaan van het virus verschillende stammen. Sommige daarvan, de zogenaamde hoog pathogene vogelgriepvirussen, veroorzaken zeer ernstige ziektetekens en hoge sterfte bij besmet pluimvee. Dit virustype is pas begin november voor het eerst in Europa opgedoken, toen een besmetting werd vastgesteld op een kalkoenenbedrijf in Duitsland. Een beetje later was er in Engeland ook een uitbraak op een eendenkwekerij. Tot dan was het virus enkel gekend in Azië.

 

Tijdens het weekend van 16 november is een dergelijke hoog pathogene stam van het type H5N8 vastgesteld in Nederland. Sindsdien werden er vier andere uitbraken bevestigd in Nederland, waarvan de laatste eind november. Gisteren werd er een nieuwe uitbraak vastgesteld in een kalkoenenbedrijf in Duitsland in het district Cloppenburg in Nedersaksen. Ik ken die plaats.

 

De typeringsonderzoeken zijn momenteel aan de gang. Zoals gebruikelijk bij het vaststellen van een hoog pathogeen vogelgriepvirus passen de nationale overheden onmiddellijk de bestrijdingsmaatregelen toe die in de Europese regelgeving zijn opgenomen. Ik zal deze meteen toelichten.

 

Na de bevestiging van de derde uitbraak in Nederland, eind november, heb ik op aanbeveling van het FAVV en na overleg met de betrokken landbouworganisaties diezelfde dag nog besloten om een ophokplicht in te voeren voor heel België. Op die manier kan een mogelijke besmetting door trekvogels, wat immers wordt beschouwd als de meest waarschijnlijke manier waarop de ziekte wordt overgedragen, maximaal worden vermeden. Er zijn ook voorzorgsmaatregelen van toepassing voor personen en voertuigen die in besmet gebied zijn gepasseerd of die in contact zijn gekomen met dieren uit die gebieden.

 

Meer specifiek in antwoord op de vraag nr. 515 van mevrouw Hufkens, kan ik het volgende zeggen.

 

Het ECDC, European Centre for Disease Prevention and Control, heeft in een advies van 13 november gesteld dat het risico van het H5N8-virus voor de volksgezondheid erg klein is. Dat virus circuleert reeds jaren in Azië, maar heeft daar tot nu toe gelukkig geen aanleiding gegeven tot besmetting bij de mens. Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen heeft een operationeel noodplan voor de bestrijding van vogelgriep. In dat plan wordt een concrete invulling gegeven aan de maatregelen die de Europese regelgeving oplegt ter bescherming van de volksgezondheid en de betrokken sectoren.

 

De Europese regelgeving legt een vervoersverbod op voor levend pluimvee en bepaalde pluimveeproducten in het beschermingsgebied en het toezichtgebied, die afgebakend worden rond elke uitbraak. Die maatregelen gelden momenteel voor de betrokken gebieden.

 

Het FAVV heeft sinds de eerste uitbraak in Nederland geregeld rond de tafel gezeten met de betrokken beroepsorganisaties, enerzijds, om de toestand omtrent de uitbraken en de maatregelen in Nederland te vergelijken, anderzijds, om de preventiemaatregelen in België toe te lichten en de sector te wijzen op zijn verantwoordelijkheden betreffende bioveiligheid en goede praktijken. Ook de Gewesten zijn daarbij vertegenwoordigd. Men wordt geïnformeerd over de stand van zaken tijdens reguliere of bijzondere vergaderingen.

 

Gezien de rol die wilde vogels mogelijk spelen in de introductie van het virus in Europa heeft het FAVV ook informatie uitgewisseld en overleg gepland met de drie regionale diensten die verantwoordelijk zijn voor de dierengezondheid bij wilde dieren. De vier partijen werken overigens reeds vele jaren samen omtrent het monitoren van vogelgriep bij wilde vogels.

 

Tot slot, zowel het kabinet van mijn federale collega van Volksgezondheid als de kabinetten van mijn gewestelijke collega’s bevoegd inzake Landbouw, worden op de hoogte gehouden door mijn kabinet. Ik heb andere informatie beschikbaar.

 

02.03  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik begrijp dat er in België gelukkig nog geen haarden zijn ontdekt. Ik meen dat het belangrijk is om geen paniek te zaaien, want het risico met betrekking tot het vogelgriepvirus is hier erg klein. Het gevaar is echter nog niet geweken want in Duitsland zijn er deze week nog besmettingen vastgesteld. Het stelt mij gerust dat het FAVV heel wat maatregelen neemt, onder meer overleg met de landbouw en een operationeel noodplan.

 

Wij volgen deze zaak op maar hopelijk is het noodplan niet nodig.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Franky Demon aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "allergeneninfo" (nr. 522)

03 Question de M. Franky Demon à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'obligation d'information concernant les allergènes" (n° 522)

 

03.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, wettelijk gezien moet elke spijskaart sinds zaterdag 13 december een bijsluiter met allergeneninfo bevatten, maar aan Horeca Vlaanderen werd gezegd dat men een uitzondering kreeg van de FOD Volksgezondheid. Mondeling de klant informeren over de gebruikte ingrediënten zou volstaan in België. Volgens Allergienet zou dat niet goed werken. Horeca Vlaanderen stelde dat men de richtlijnen mondeling zou opvolgen, maar wachtte op definitieve info van de FOD om een grote informatiecampagne te lanceren.

 

De FOD Volksgezondheid was echter van mening dat hij geen bijkomende informatie moet geven en laat het initiatiefrecht over aan de horecasector. Ondertussen ligt 13 december enkele dagen achter ons en gisteren las ik in de krant nog het volgende: “Er zijn amper zaken in ons land die op de hoogte zijn van die veranderende wetgeving. Zelfstandigenorganisatie UNIZO stelt dat er nog veel werk aan de winkel is".

 

Hoe werd de informatiecampagne georganiseerd?

 

Hoe zal het FAVV de controles uitvoeren? Werden hiervoor extra controleurs aangeworven? Zo ja, hoeveel?

 

Ten slotte, wat zijn de eventuele sancties voor wie de nieuwe regelgeving niet naleeft?

 

03.02 Minister Willy Borsus: De bepalingen in verband met de vermelding van allergenen voor niet-voorverpakte levensmiddelen, werden opgesteld in overleg met alle belanghebbenden. Het koninklijk besluit van 17 juli 2014 biedt de mogelijkheid om informatie mondeling te communiceren aan de consument. Die mogelijkheid werd de operatoren aangeboden om hen meer flexibiliteit te bieden, bijvoorbeeld wanneer de samenstelling van producten regelmatig of zelfs dagelijks wijzigt. In het geval van schriftelijke communicatie zou het de operatoren verplichten om de documenten die de informatie bevatten, zoals menukaarten, telkens te vervangen.

 

Mondelinge communicatie is enkel toegestaan indien aan bepaalde criteria wordt voldaan: de informatie moet ten allen tijde op verzoek van de consument kunnen worden verstrekt; de instelling moet een procedure in haar autocontrolesysteem ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de informatie correct en tijdig wordt geleverd; elke instelling is verantwoordelijk voor de invoering van een procedure die aangepast is aan de specifieke kenmerken van de instelling. Het besluit legt dus een resultaatverbintenis op en schrijft niet de middelen voor. Met de gekozen middelen moet men echter doeltreffend aan de verplichtingen beantwoorden.

 

De controle van de naleving van de bepalingen valt onder de bevoegdheid van het federaal agentschap. Dat voltooit een omzendbrief met de voornaamste elementen die in de procedure moeten worden opgenomen, evenals een model van de procedure.

 

Wat de informatiecampagne betreft, werd op het moment van de publicatie van het koninklijk besluit een nieuwsbericht op de website van de FOD Volksgezondheid geplaatst. Het onderdeel van de website over etikettering werd volledig aangepast met het oog op de inwerkingtreding van de verordening en het daaruit voortvloeiende koninklijk besluit.

 

De komende dagen zal een gezamenlijk persbericht met de FOD Economie worden gelanceerd.

 

Het FAVV zal de controle met betrekking tot de allergene informatie bij niet-voorverpakte levensmiddelen uitvoeren tijdens de routine-inspecties in het kader van het controleprogramma bij de operatoren die rechtstreeks leveren aan de consumenten.

 

Aan de hand van de gestandaardiseerde checklist zal nagegaan worden of informatie correct wordt overgebracht. De informatie kan schriftelijk meegedeeld worden. In dat geval moet die duidelijk leesbaar aangebracht zijn op een fysieke of elektronische drager op de plaats van verkoop. Wanneer de informatie mondeling wordt verstrekt, moet er een procedure bestaan op de plaats van verkoop die verzekert dat de informatie correct wordt meegedeeld als de consument erom vraagt.

 

Er zal geen bijkomend personeel worden aangeworven, gelet op de bekende budgettaire maatregelen.

 

Als er non-conformiteit wordt vastgesteld, moet de operator de zaken op orde brengen. Afhankelijk van het gewicht van de vastgestelde inbreuken tijdens de inspectie, leidt dat tot een waarschuwing of een proces-verbaal met voorstel van administratieve boete.

 

03.03  Franky Demon (CD&V): Bedankt, mijnheer de minister.

 

Het is algemeen bekend dat 5 % van de kinderen en 2 % van de volwassenen te kampen heeft met voedingsallergieën. U zegt dat er in de huidige budgettaire context wellicht minder controleurs op pad kunnen gaan en dat er geen extra aanwervingen zullen gebeuren, maar toch wil ik erop aandringen om meer te doen dan een persbericht uitbrengen. Ik pleit voor een goede informatiecampagne.

 

Daarnaast stel ik voor om de uitgevoerde controles ook te registreren, zodat ze specifiek opgevolgd kunnen worden. Ik kom daar over enkele maanden of eind volgend jaar graag nog eens op terug om te weten hoeveel controles naar allergieën er zijn uitgevoerd en of het doel niet voorbijgelopen werd. 5 % van de kinderen en 2 % van de volwassenen is immers een groot aandeel.

 

La présidente: Nous évaluerons l'application des dispositions.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "bijstandsuitkeringen voor EU-burgers" (nr. 544)

- de heer Egbert Lachaert aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de uitsluiting van bepaalde EU-burgers uit het recht op maatschappelijke integratie en maatschappelijke dienstverlening gedurende de eerste drie maanden van hun verblijf" (nr. 574)

04 Questions jointes de

- Mme Nahima Lanjri au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les allocations d'assistance sociale pour les citoyens européens" (n° 544)

- M. Egbert Lachaert au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'exclusion de certains citoyens de l'UE du droit à l'intégration sociale et du droit à l'aide sociale pendant les trois premiers mois de leur séjour" (n° 574)

 

04.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, op 11 november deed het Europees Hof van Justitie uitspraak over de zaak-Dano. Het gaat over de toepassing van artikel 7 van de richtlijn 2004/38, waardoor een Roemeense vrouw die al langer dan drie maanden in Duitsland verbleef, maar niet over voldoende bestaansmiddelen beschikte en ook niet werkend of werkzoekend was, geen bijstand had gekregen van het OCMW. Het Hof heeft geoordeeld dat dit kon en niet in strijd was met de richtlijn.

 

In de vorige legislatuur keurden wij in ons land een wet goed – waaraan ik heb meegewerkt – om mensen die vanuit Europa komen wel de kans geven om hier werk te zoeken, maar Europeanen hebben sowieso gedurende de eerste drie maanden geen recht op bijstand van het OCMW. In het kader van het vrij verkeer van werknemers hebben Europeanen uiteraard het recht om werk te zoeken en krijgen ze daar de tijd voor. Indien ze geen werk vinden, kunnen zij wel het land worden uitgezet.

 

Een andere regeling is dat, wanneer Europeanen een tijdje hebben gewerkt of nog niet hebben gewerkt en zich na drie maanden richten tot het OCMW, het OCMW steun kan toestaan of weigeren. Het OCMW kan die steun weigeren indien men vindt dat de persoon in kwestie een onredelijke belasting vormt voor de sociale bijstand. In sommige gevallen wordt dat ook gedaan. Ik neem Antwerpen als voorbeeld. Daar worden Europeanen er bijna systematisch op gewezen dat zij geen steun zullen krijgen: zij hebben er in principe recht op, maar de kans is groot dat ze dan wel hun verblijfsvergunning verliezen. Andere steden zijn daar soepeler in. In Gent is het voor Europeanen bijvoorbeeld gemakkelijker om toch steun te krijgen van het OCMW. Er zijn verschillen en ook de arbeidsrechtbank speelt daar een rol bij.

 

In de vorige legislatuur werd de beslissing genomen om gegevens te kruisen van mensen uit Europa die hier nog niet zo lang zijn met de gegevens van de OCMW’s. Sinds juni 2011 kruist de FOD Maatschappelijke Integratie gegevens met de Dienst Vreemdelingenzaken. Mensen die langer dan drie maanden een uitkering krijgen, worden systematisch, geval per geval, onderzocht. Men gaat na of die mensen hun verblijfsvergunning verliezen, omdat zij een onredelijke last vormen voor het OCMW. Sommige OCMW’s nemen deze beslissing niet zelf, ze is dan het gevolg van het kruisen van gegevens. Vanaf juli 2011 tot 8 oktober 2014 hebben er op die manier 5 478 Europeanen hun verblijfsvergunning verloren, omdat zij een onredelijke belasting vormen voor de sociale bijstand: zij vroegen onterecht een uitkering aan het OCMW en verloren bijgevolg hun verblijfsvergunning.

 

Hoewel dit ook deels onder de bevoegdheid van uw collega Theo Francken valt, heb ik enkele vragen specifiek aan u.

 

Zijn er volgens u gevolgen voor België naar aanleiding van die uitspraak van het Europees Hof? Hoeveel EU-burgers werden er intussen geweigerd door het OCMW? Ik heb u zelf het cijfer gegeven van de mensen die hun verblijfsvergunning verloren, maar er zijn nog veel meer mensen die de aanvraag hebben gedaan en werden geweigerd. Mijn vraag is dus hoeveel mensen er een aanvraag hebben gedaan en hoeveel er door het OCMW werden geweigerd?

 

Hoeveel mensen hebben er aanvankelijk middelen gekregen van het OCMW, al dan niet ten onrechte, en zijn daarna toch het land uitgezet? Heeft men in bepaalde gevallen het geld kunnen terugvorderen? Vordert men het geld soms niet terug? Over hoeveel geld gaat het in totaal?

 

Hebben wij een zicht op de gemeenten waar de meeste mensen proberen om een uitkering te krijgen en op die waar ook de meeste mensen geweigerd worden? Welke OCMW’s zijn koploper in het weigeren van EU-burgers of het toestaan van steun aan EU-burgers?

 

Welke initiatieven zijn er al genomen om OCMW’s te wijzen op de wettelijke mogelijkheid om effectief steun aan Europeanen te weigeren? Ik heb op het terrein al heel vaak ervaren dat OCMW’s gewoon niet weten dat ze mensen mogen weigeren als die een onredelijk belasting betekenen voor de bijstandsverlening.

 

Zijn er nog extra informatiecampagnes opgezet? Gebeurt dat? Zijn er nog richtlijnen gegeven aan de OCMW’s? Het is immers heel erg opvallend dat dit verschilt van OCMW tot OCMW en dat er nu pas, met het kruisen van de gegevens, meer naar boven komt. Welke initiatieven zult u ter zake eventueel zelf nog nemen?

 

04.02  Egbert Lachaert (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over hetzelfde thema, het recht op maatschappelijke integratie en maatschappelijke dienstverlening gedurende de eerste drie maanden van het verblijf in ons land als EU-burger. Ze sluit ook aan bij een vraag die ik in de plenaire vergadering gesteld heb aan uw collega Peeters.

 

Collega Lanjri heeft het verhaal van het arrest van het Europees Hof van 11 november eigenlijk al verteld. Het ging om een Duits geval waarin bijstand werd gevraagd en men die uiteindelijk rechtsgeldig kon weigeren. Ik zal dat deel van mijn inleiding dus niet herhalen.

 

Ik wil echter ook wijzen op een uitspraak van het Grondwettelijk Hof van 30 juni 2014. Een deel van artikel 57quinquies van de organieke OCMW-wet werd daardoor vernietigd. Ook dat ging eigenlijk over het recht op maatschappelijke dienstverlening gedurende de eerste drie maanden van het verblijf. Daarin stond dat men niet mag worden uitgesloten van steun voor levensonderhoud zolang er een voorwaardelijk verblijfsrecht is.

 

Het arrest is bindend. Wij worden hier geconfronteerd met een aantal uitspraken die voor OCMW’s van belang zijn in het licht van hun opstelling in steundossiers, waarmee zij alle dagen worden geconfronteerd.

 

De POD Maatschappelijke Integratie heeft naar aanleiding van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof wel degelijk een instructie of omzendbrief naar de diverse OCMW’s gestuurd.

 

Ik wil mij aansluiten bij de vraag die mevrouw Lanjri heeft gesteld over het arrest van het Europees Hof van Justitie.

 

Ik heb daarenboven nog de hiernavolgende specifieke vragen.

 

Kunt u mij meedelen hoeveel EU-burgers zich in de periode 2013-2014 tot onze OCMW’s hebben gericht in een poging aanspraak te maken op het recht op maatschappelijke integratie of het recht op maatschappelijke dienstverlening? Is op dat vlak een evolutie merkbaar ten aanzien van voorgaande jaren?

 

Hebt u een zicht op het aantal EU-burgers dat OCMW-steun heeft ontvangen, terwijl zij conform de genoemde rechtspraak al dan niet daartoe gerechtigd waren, omdat zij nog geen drie maanden in België verbleven of al meer dan drie maanden geen verblijfsrecht meer genoten?

 

Wat zijn de gevolgen in de praktijk van het recente arrest van het Grondwettelijk Hof?

 

Acht u, gezien die uitspraken, een aanpassing van de wetgeving noodzakelijk?

 

04.03 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, in antwoord op de vragen naar becijferde gegevens kan ik het volgende zeggen.

 

Ten eerste, u vroeg naar het aantal EU-burgers dat zich heeft gewend tot een OCMW om het recht op maatschappelijke integratie (RMI) of het recht op maatschappelijke hulp (RMH) aan te vragen. In 2013 hebben 14 885 mensen het RMI aangevraagd, 3 230 mensen hebben het RMH aangevraagd. Dit laatste cijfer kan nog onvolledig zijn, gelet op het feit dat de OCMW’s twaalf maanden de tijd hebben om hun kostenoverzicht in te dienen. In 2014 hebben voorlopig 13 261 mensen het RMI aangevraagd en 1 895 mensen het RMH.

 

Ten tweede, het spijt mij, maar het is onmogelijk u gegevens te bezorgen over het aantal verworpen aanvragen. Het OCMW is immers autonoom bevoegd om te verifiëren of de EU-burgers en hun familie die zich wenden tot het OCMW werkelijk aanspraak maken op deze rechten. De POD Maatschappelijke Integratie beschikt ter zake niet over gegevens.

 

Ten derde, u vroeg hoeveel personen ten onrechte maatschappelijke hulp gekregen hebben vooraleer zij werden uitgewezen. Ook hier is het onmogelijk u cijfers te geven. Het is immers in de eerste plaats aan de Dienst Vreemdelingenzaken om te verifiëren of de aanvraag onredelijk is en de mensen uit te wijzen. Deze personen kunnen echter ook uit eigen beweging vertrekken of gewoon werk gevonden hebben. Daarom zijn er helaas geen cijfers beschikbaar.

 

Tot slot, ga ik in op de vraag van de heer Lachaert. Het is ook onmogelijk cijfers te geven over het aantal beslissingen met betrekking tot maatschappelijke hulp die werden genomen sinds juli 2014 en die moesten worden herzien op basis van de bepaling ingetrokken door het Grondwettelijk Hof.

 

Over de impact van de arresten kan ik het volgende meedelen.

 

Ten eerste, wat de derde vraag van de heer Lachaert betreft, de impact van het arrest van juni 2014 van het Grondwettelijk Hof zal a priori eerder gering zijn. De personen op wie het arrest betrekking heeft, zijn immers in hoofdzaak EU-burgers die naar ons grondgebied zijn gekomen in de hoedanigheid van werknemer of zelfstandige. Zij kunnen voortaan onmiddellijk recht hebben op deze maatschappelijke dienstverlening. Deze groep van personen, EU-burgers, doet echter het minst een beroep op het recht op maatschappelijke integratie en/of het recht op maatschappelijke hulp. In dat opzicht wordt fraude vastgesteld bij personen die het statuut van zelfstandige inroepen om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Op 9 265 aanvragen werden 3 544 personen uitgesloten.

 

Het arrest heeft ook betrekking op de EU-burgers die een van deze hoedanigheden inroepen, terwijl zij die in werkelijkheid niet hebben. Zij zullen echter aanspraak kunnen maken op een uitkering. Hun gegevens zullen snel worden geïntegreerd in de gegevensstromen tussen de Dienst Vreemdelingenzaken en de POD Maatschappelijke Integratie, en de Dienst Vreemdelingenzaken zal sneller maatregelen kunnen nemen om de verblijfsvergunning van de betrokken personen te onderzoeken.

 

Ten tweede, wat de eerste vraag van Mevrouw Lanjri betreft, zullen de gevolgen voor België van het arrest-Dano a priori nagenoeg onbestaande zijn. Enkel de sociale uitkeringen die niet op de betaling van bijdragen of premies berusten, worden immers door dit arrest beoogd. Welnu, het recht op maatschappelijke hulp en het recht op maatschappelijke integratie zijn geen bijzondere uitkeringen die berusten op de betaling van premies of bijdragen. Het is dan ook niet mogelijk voor een OCMW om het recht op maatschappelijke hulp of het recht op maatschappelijke integratie te weigeren, eerst en vooral omdat onze materie niet beoogd wordt.

 

Ik kom tot het antwoord op de vragen betreffende een mogelijk wetgevend initiatief.

 

Wat de vierde vraag van de heer Lachaert betreft, is een wetgevend initiatief momenteel niet nodig. Het Hof heeft in zijn arrest van juni 2014 enkel de interpretatie van het artikel 57quinquies vernietigd. In antwoord op dit arrest werd de omzendbrief van augustus 2014 gepubliceerd betreffende de interpretatie van het artikel 3 3°, tweede streepje van de wet van mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en artikel 57quinquies van de organieke wet van juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Deze omzendbrief is helemaal compatibel met de interpretatie die het Hof heeft gegeven.

 

Wat de vijfde en zesde vraag van mevrouw Lanjri betreft, bestaat er geen enkele wettelijke mogelijkheid om een persoon maatschappelijke hulp te weigeren. Bovendien zal er geen enkel wetgevend initiatief worden genomen op basis van dit arrest, gelet op het feit dat het geen betrekking heeft op de maatschappelijke hulp noch op het recht op maatschappelijke integratie.

 

Ik heb alle elementen en cijfers gegeven.

 

04.04  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ondanks het feit dat het een lang antwoord was, ontbreekt er toch heel wat informatie.

 

U zegt dat u die niet kunt krijgen omdat de OCMW’s autonoom zijn. U zegt dat er geen enkel wettelijk initiatief is om EU-onderdanen maatschappelijke steun te weigeren. Dat klopt niet. Een en ander staat duidelijk in onze wet. Het staat ook met die woorden in de Europese richtlijn: “een onredelijke belasting vormen voor het sociale bijstandssysteem”. In dat geval kan een land steun weigeren. Ik heb het artikel van die richtlijn niet bij, maar dat staat er letterlijk in. Op basis daarvan worden de gegevens van mensen die Europeaan zijn en een uitkering krijgen van het OCMW ook aan de DVZ doorgegeven. De voorbije jaren hebben 5 478 mensen zo hun verblijfsvergunning verloren.

 

Ik begrijp het niet helemaal, want u zegt dat dit niet kan. Dat kan wel. Ik heb dat ook al verschillende keren aan uw voorgangers gevraagd. Het gebeurt. Sommige OCMW’s gebruiken die mogelijkheid, maar heel wat OCMW’s zijn daarvan onvoldoende op de hoogte. De wettelijke mogelijkheid bestaat. Als iemand een onredelijke belasting voor de sociale bijstand vormt, kan men ervoor zorgen dat die persoon zijn verblijfsvergunning verliest. In hoeveel gevallen is er een samenwerking tussen de Dienst Vreemdelingenzaken en de OCMW’s om dat ook door te geven en de mensen daarop te wijzen?

 

Ik denk dat sommige Europeanen ook willen weten of zij daarop al dan niet recht hebben. In Antwerpen zegt men: “Als wij u nu steun geven, zullen wij dat doen. U komt in principe in aanmerking, maar dat betekent wel dat u over een aantal maanden uw verblijfsvergunning zal verliezen, want u vormt een onredelijke belasting.”

 

Mijnheer de minister, ik zal u hierover nogmaals ondervragen, omdat het nu niet mogelijk is dat u mij nog een repliek geeft. Uw antwoord was niet helemaal juist, het gebeurt wel en het staat ook zo in de wet.

 

Wat zult u als bevoegde minister voor de OCMW’s doen om hen beter te informeren? Ik wil meer gelijkheid tussen de OCMW’s, zodat het ene OCMW niet veel strenger is dan het andere of zaken anders toepast, zonder aan de autonomie van de OCMW’s te raken.

 

04.05  Egbert Lachaert (Open Vld): Mijnheer de minister, ik zal uw cijfers en uw antwoorden eerst verder analyseren. Het is inderdaad niet evident, sommige zaken zijn niet beschikbaar, maar andere wel. Daaruit kunnen wij toch zaken afleiden.

 

Ik moet wel bevestigen wat collega Lanjri zei over de praktijk van de OCMW’s. Ik ben zelf ook voorzitter van een OCMW. Het ene OCMW past dat op een totaal andere manier toe dan een ander, vaak deels uit onwetendheid bij de hoofden van de sociale dienst in de desbetreffende OCMW’s. Gezien de impact van een aantal uitspraken is er wat verwarring ontstaan over wat er precies moet gebeuren in de eerste drie maanden.

 

De POD heeft een omzendbrief verstuurd, maar ik denk dat die nog niet overal goed doorgedrongen is. De opvolging nadien, wat na drie maanden moet gebeuren, gebeurt bij sommige OCMW’s zeker niet.

 

Ik zal uw antwoorden nog eens rustig nalezen en dan bekijken of wij verder nog iets moeten doen.

 

Ik dank u voor uw antwoord.

 

04.06 Minister Willy Borsus: Ik heb alle elementen van uw antwoord genoteerd. Ik zal die analyseren.

 

La présidente: Nous pouvons évidemment revenir à un autre moment sur le sujet, après que chacun ait vérifié ses informations.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "maatregelen tegen besmet everzwijnenvlees" (nr. 783)

- de heer Luc Gustin aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de consumptie van wild" (nr. 853)

- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "maatregelen tegen besmet everzwijnenvlees" (nr. 855)

05 Questions jointes de

- Mme Renate Hufkens à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les mesures prises pour éviter que de la viande de sanglier contaminée soit consommée" (n° 783)

- M. Luc Gustin au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la consommation de viande de gibier" (n° 853)

- Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les mesures prises pour éviter que de la viande de sanglier contaminée soit consommée" (n° 855)

 

05.01  Renate Hufkens (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik merk dat mijn vraag dubbel geagendeerd staat.

 

Begin december kopte een aantal Vlaamse kranten, onder andere Het Belang van Limburg, dat er negen personen besmet zijn met de gevaarlijke trichinellaparasiet door het eten van besmet everzwijnvlees. Het gevaar voor besmetting door de trichinellaparasiet is zeer reëel en ook het Agentschap voor Zorg en Gezondheid in Vlaanderen deelt die bezorgdheid. Het besmette vlees zou afkomstig zijn uit Frankrijk en het FAVV onderzocht de herkomst van het besmette vlees.

 

Ondertussen nadert Kerstmis en heel wat consumenten hebben graag wild op het menu, maar er is heel veel ongerustheid.

 

Mijnheer de minister, zijn er nog andere gevallen van besmetting met die parasiet bekend buiten Limburg? Ik heb gehoord dat er ook in Antwerpen besmettingen waren, maar daarover bestaat nog niet echt zekerheid.

 

Is er een gevaar op besmetting door het eten van Belgisch everzwijnvlees?

 

Welke maatregelen nam het FAVV nadat de besmetting bekend werd? Was het bijvoorbeeld nodig om Spaans everzwijnvlees uit de handel te nemen?

 

05.02  Luc Gustin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question rejoint celle de Mme Hufkens. La presse a récemment fait état d'un problème rencontré par des clients de différents restaurants ayant consommé de la viande de sanglier en provenance d'Espagne. Au vu de l'article, l'AFSCA a effectué un travail efficace, ce qui a permis d'éviter un plus grand nombre d'intoxications.

 

Monsieur le ministre, sachant que le gibier est très prisé en cette période de fêtes, pouvez-vous me dire si les contrôles menés par l'AFSCA sont renforcés et si d'autres mesures concrètes ont été prises afin d'éviter une récidive au problème rencontré et ainsi rassurer totalement les consommateurs?

 

05.03  Willy Borsus, ministre: Madame la présidente, chers collègues, suite aux notifications de l'Agence, l'AFSCA a immédiatement pris les mesures nécessaires et a étudié la traçabilité des produits. Cela nous a conduits à identifier un commerce de gros, un commerce intermédiaire, qui avait importé de la viande de sanglier d'Espagne et l'avait livrée dans différents restaurants. Grâce au système d'alerte rapide européen (RASFF), l'Espagne en a été informée. Sur la base de la traçabilité en aval et en amont, les lots contaminés ont été immédiatement retirés du marché et les échantillons nécessaires à l'analyse ont été prélevés.

 

Volgens de gegevens waarover het FAVV beschikt via het Agentschap Zorg en Gezondheid, zijn er 14 gevallen van trichinellose, 2 in Antwerpen en 12 in Limburg.

 

Wat het gevaar op besmetting door het eten van Belgisch everzwijnenvlees betreft, kan ik u geruststellen.

 

En effet, il existe des contrôles très stricts sur la présence de ce parasite dans la viande de porc, de cheval et aussi dans la viande crue de sanglier. En Belgique, chaque sanglier, qu'il soit vendu à un particulier ou à une entreprise de traitement du gibier, doit être contrôlé sur les trichines. En 2012, des larves avaient encore été retrouvées dans certains sangliers. Chaque carcasse touchée est immédiatement détruite.

 

Ces tests sont également fortement recommandés pour les animaux destinés à la propre consommation des chasseurs. Je ne sais pas s'il y a des chasseurs dans la salle ...

 

In België dateert de recentste infectie van een persoon met de trichinellaparasiet van 1978. Toen werd iemand besmet in een gezin dat zelf everzwijnen kweekte.

 

Il faut donc faire attention. L'AFSCA recommande également, pour exclure tous les risques, de bien cuire la viande.

 

Er is dus geen reden om in bijkomende controlemaatregelen te voorzien of om Belgisch everzwijnvlees uit de handel te nemen.

 

En ce qui concerne les lots suspects de viande de sanglier provenant d'Espagne qui ont été retirés du marché, je peux vous informer que les 58 échantillons étaient tous conformes. Même ceux que nous avons retirés du marché se sont révélés être conformes. Cela suggère que nous avons affaire à un cas isolé.

 

Het incident toont andermaal het belang aan van een goede samenwerking tussen het FAVV en de gezondheidsinspecties van de Gemeenschappen, opdat gecontamineerde voeding zo snel mogelijk kan worden getraceerd en adequate maatregelen kunnen worden genomen.

 

05.04  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb een drietal zaken onthouden uit uw antwoord.

 

Het volgende geldt ook voor het geval met de vogelgriep. Wij mogen geen paniek zaaien wat het eten van het everzwijnvlees betreft. Het FAVV voert heel goede controles uit, zeker op het everzwijnvlees van hier. Dus misschien moeten we opnieuw streekproducten promoten.

 

Ik hoor u heel graag zeggen dat er heel veel controles gebeuren en dat er geen gevaar is, maar ondertussen is de vraag naar everzwijnvlees en naar wild in Vlaanderen zo goed als stilgevallen. De horeca en de groothandelszaken lijden daaronder.

 

Ik hoop dat die positieve communicatie wat meer in de verf wordt gezet, want wie everzwijnvlees verkoopt en in de handel brengt, heeft het heel moeilijk.

 

05.05  Luc Gustin (MR): Je remercie M. le ministre pour sa réponse car je crois que nous pourrons manger du gibier pendant les fêtes sans trop de risques.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Vanessa Matz au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le financement des banques alimentaires de Belgique par le Programme européen d'aide aux plus démunis (PEAD)" (n° 812)

06 Vraag van mevrouw Vanessa Matz aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de financiering van de Belgische voedselbanken door het Europees programma voor voedselhulp aan de minstbedeelden (PEAD)" (nr. 812)

 

06.01  Vanessa Matz (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais commencer par quelques chiffres. 15 % de la population se trouve sous le seuil de pauvreté. En 2014, 200 000 personnes ont bénéficié du soutien des banques alimentaires. Cette augmentation est inquiétante puisqu'en 2012, nous n'en étions qu'à 117 000 personnes. Cette augmentation est donc inquiétante au regard du nombre de bénéficiaires.

 

Sur le plan européen, depuis 1987, un programme de redistribution des surplus alimentaires a été mis sur pied dans le cadre de la PAC. Ce programme a ensuite été contesté devant la Cour de justice. En 2011, on a essayé de trouver une solution et on l'a transféré vers le Fonds social européen et plus par la PAC, sachant qu'il devait y avoir un montant pour lequel les États devaient intervenir complémentairement à ce que l'Europe avait décidé.

 

Le programme européen s'élève, pour la Belgique, à 10 millions d'euros auxquels l'intervention nationale de 1,5 million d'euros devait s'ajouter. Cette obligation a-t-elle été transférée en Belgique? A-t-elle été mise en œuvre comme soutien aux banques alimentaires? Si non, pour quelles raisons? Est-ce ce montant-là qui a été mis en œuvre? A-t-on reçu l'aide européenne?

 

Comme mandataire local, vous connaissez certainement les difficultés auxquelles les banques alimentaires doivent de plus en plus faire face. Ces difficultés résultent non seulement de l'augmentation du nombre de bénéficiaires mais aussi du fait qu'il y a un soutien moins important qu'auparavant. Elles doivent de plus en plus compter sur l'aide privée de chaque citoyen.

 

J'aurais aimé que vous puissiez m'éclaircer sur les montants auxquels la Belgique et l'Europe doivent faire face et voir si ces montants ont été reçus et s'ils sont mis en œuvre dans le cadre du budget.

 

06.02  Willy Borsus, ministre: Madame la présidente, chère collègue, le programme opérationnel élaboré dans le cadre du Fonds européen d'aide aux plus démunis (FEAD) a été soumis à la Commission européenne le 11 septembre 2014, comme exigé par le règlement 223/2014 du Parlement européen et du Conseil du 11 mars 2014 relatif au Fonds européen d'aide aux plus démunis.

 

La semaine dernière, nous avons reçu l'approbation de la Commission européenne sur le texte. Nous n'avons cependant pas attendu jusqu'à ce jour pour mettre en œuvre des mesures afin de garantir la continuité de l'aide alimentaire. Comme vous le savez, et comme vous l'avez souligné très justement, l'ancien programme alimentaire géré en Belgique par le Bureau d'intervention et de restitution belge (BIRB) a pris fin le 31 décembre 2013. À cette date, aucune décision n'avait été prise sur le règlement du nouveau fonds ni sur l'organisation de ce dernier en Belgique.

 

Pour 2014, le BIRB et le SPP Intégration sociale ont, suite à une décision du groupe de travail permanent de lutte contre la pauvreté de la Conférence interministérielle "Intégration dans la société", travaillé en étroite collaboration afin de garantir une bonne transition et assurer la continuité entre l'ancien programme et le nouveau fonds.

 

L'appel aux marchés pour acheter les denrées alimentaires pour l'année 2014 et ainsi garantir la continuité de l'aide a été lancé en mars 2014, ce pour un montant de 11 871 000 euros. Les distributions auprès des banques alimentaires et les CPAS ont commencé fin juillet et se terminent actuellement.

 

Pour répondre à votre deuxième question, la Belgique a effectivement bénéficié du soutien européen. Pour notre pays, un montant de 73 821 504 euros est prévu pour le FEAD pour l'ensemble de la période 2014-2020. La Belgique doit ajouter à ce montant au moins 15 % de cofinancements.

 

Comme indiqué, l'appel aux marchés pour 2014 a été lancé pour un montant – je le rappelle – de 1 871 000 euros. Ce budget est constitué de 9 433 000 euros de moyens européens et de 2 438 000 euros de cofinancement belge, soit plus de 15 %.

 

Quand l'appel au marché a été lancé en mars 2014, le Conseil des ministres a décidé d'augmenter la partie du cofinancement belge pour garantir la continuité au niveau budgétaire. L'intervention fédérale a été mise en place. Il s'agit, comme je l'ai indiqué, de 2 438 000 euros.

 

Une politique similaire sera menée pour les années 2015 à 2020. En 2015, l'intervention fédérale est estimée, à ce stade, à 2 371 000 euros.

 

Pour votre parfaite information, dans le budget du FEAD, il n'y a pas de montant spécifique alloué aux banques alimentaires. Le système reste le même que les années précédentes. L'administration en charge, à savoir le SPP Intégration sociale, achète les denrées alimentaires via un appel au marché et ces denrées sont ensuite mises à disposition des banques alimentaires et de leurs organisations partenaires. Les CPAS peuvent aussi commander ces denrées.

 

06.03  Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse complète.

 

Ce qui m'importait, c'était l'intervention fédérale et vous m'assurez que les choses sont en ordre pour 2014 et 2015. J'invite donc le gouvernement à continuer à soutenir au-delà des 15 % imposés par l'Europe. Comme nous le savons tous, il est extrêmement difficile pour les banques alimentaires de faire face à la demande croissante des personnes en difficulté.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Karin Jiroflée aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, Bestrijding van de fiscale fraude, en Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de effecten van de besparingen op vrouwen" (nr. 446)

07 Question de Mme Karin Jiroflée à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, à la Lutte contre la fraude fiscale et à la Politique scientifique, adjointe au ministre des Finances, sur "les effets des mesures d'économie sur les femmes" (n° 446)

 

07.01  Karin Jiroflée (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik heb deze vraag al een tijdje geleden ingediend naar aanleiding van de nationale vrouwendag op 11 november en het thema dat het VOK toen naar voren heeft geschoven, namelijk armoede bij vrouwen. Ik meen dat mijn vraag ondertussen nog niet aan actualiteit heeft ingeboet.

 

Wij stellen vast dat vrouwen harder dan mannen zullen worden getroffen door de besparingswoede van deze regering. Wij hebben het daarover al gehad tijdens de bespreking van de regeerverklaring. Naar aanleiding van de nationale vrouwendag en het reeds eerder aangehaalde thema van het VOK wil ik deze problematiek nogmaals ter sprake brengen.

 

De nationale actie van het VOK op 11 november heeft een paar zeer pijnlijke punten blootgelegd in de regeerverklaring. Het is nu eenmaal zo dat verschillende studies aantonen dat vrouwen makkelijker in armoede terechtkomen dan mannen. Denk maar aan het aantal eenoudergezinnen met kinderen, daaronder vindt men veel meer moeders dan vaders. Wij weten dat eenoudergezinnen een extra risico lopen op armoede. Vrouwen hangen ook veel meer af van het loon van hun man dan omgekeerd. Ook de meerderheid van de leefloontrekkers zijn vrouwen. Vrouwen bevinden zich dus duidelijk in een meer kwetsbare positie waardoor een aantal maatregelen, die de regering aan het uitwerken is, op het eerste gezicht gelijk zijn voor beide seksen, maar dit uiteindelijk toch niet zijn.

 

Ik wil gerust een aantal voorbeelden geven. De inkomensgarantie-uitkering van de RVA bij onvrijwillig deeltijds werk wordt teruggeschroefd en na twee jaar gehalveerd. Vrouwen zijn hiervan het grootste slachtoffer, want bijna 80 % van de getroffenen zullen vrouwen zijn. Het minimumpensioen zal worden opgetrokken tot boven de armoedegrens, belooft u, maar de voorwaarden om het te verkrijgen bij een onvolledige loopbaan zullen dan weer verstrengen. Opnieuw zijn vooral vrouwen het slachtoffer, want zij werken vaker deeltijds of moeten hun loopbaan onderbreken. Ik heb het dan nog niet gehad over het vervroegd pensioen dat, voortgaand op de huidige cijfers, ook veel minder van toepassing zal zijn voor vrouwen dan voor mannen.

 

Ik heb in dat verband een aantal vragen.

 

De actualiteit van de nationale vrouwendag ligt al een tijdje achter ons, maar het is een thema dat helaas altijd actueel blijft. Er is op het vlak van armoede sprake van een zeer grote ongelijkheid.

 

U heeft destijds gezegd dat u op tafel zou kloppen voor deze problematiek. Tegelijkertijd hebt u gezegd dat beslissingen niet konden worden teruggeschroefd. Waarover zult u dan wel op tafel kloppen? Wat kan er inzake de thema’s die door de vrouwenbeweging naar voren werden geschoven nog veranderen?

 

In de regeerverklaring staat ook dat de genderdimensie in elk beleidsdomein zal worden geïntegreerd. Bij iedere maatregel zal dus de impact op beide seksen worden nagegaan. Ik wil dat heel graag geloven en wil ook geloven dat het een zaak is die de regering meent. Niettemin vraag ik mij af welke maatregelen op het vlak van die materie zullen worden getroffen om alsnog de genderdimensie mee te nemen.

 

07.02 Staatssecretaris Elke Sleurs: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Jiroflée, zoals in mijn algemene beleidsnota is aangegeven, zal ik mij onder andere op de hiernavolgende prioriteiten concentreren.

 

Ten eerste, met betrekking tot de arbeidsmarkt zijn de prioriteiten de strijd tegen de loonkloof, de strijd tegen zowel verticale als horizontale segregatie van de arbeidsmarkt, het verzoenen van werk en privéleven, de strijd tegen zwangerschapsdiscriminatie en het steunen van best practices om de toegang van vrouwen tot bestuurs- en directiefuncties te bevorderen.

 

Ten tweede, met betrekking tot gendergerelateerd geweld zijn de prioriteiten de opvolging van het Verdrag van Istanboel, de opstelling van een nieuw nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en intrafamiliaal geweld, met bijzondere aandacht voor seksueel geweld, genitale verminking, gedwongen huwelijken en eergerelateerd geweld.

 

Op internationaal vlak had ik ook de opvolging van de werkzaamheden rond Peking+20 aangekaart, evenals de opvolging van de u welgekende resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad en de opvolging van andere internationale verplichtingen.

 

Inzake gender mainstreaming is het mijn intentie om in mijn hoedanigheid van staatssecretaris voor Gelijke Kansen de uitvoering van de wet op de gender mainstreaming van 12 januari 2007 te realiseren. Genoemde wet strekt tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie, die in september 1995 in Peking heeft plaatsgevonden, en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen.

 

Om dat te bereiken, zal ik zo snel mogelijk overgaan tot de samenstelling van een nieuwe interdepartementale coördinatiegroep inzake gender mainstreaming. Die groep, die zal zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de beleidscellen van alle regeringsleden en van alle FOD’s en POD’s, inclusief de cellen bevoegd voor de thematieken die in de vraag worden aangehaald, heeft als taak over de uitvoering van de wet op de gender mainstreaming te waken.

 

De opstelling van een nieuw federaal plan inzake gender mainstreaming voor de huidige legislatuur door die interdepartementale coördinatiegroep zal een eerste moment vormen waarop de uitvoering van de wet op de gender mainstreaming praktisch zal worden gerealiseerd.

 

Vanwege de enorme hoeveelheid beleidsinitiatieven tijdens de legislatuur en het feit dat de concrete toepassing van gender mainstreaming nog behoorlijk nieuw is, zullen alle regeringsleden in het plan een selectie opnemen van minstens die beleidslijnen die het onderwerp zullen uitmaken van bijzondere aandacht inzake de integratie van de genderdimensie.

 

Ik zal ook, in samenwerking met het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, mijn collega’s stimuleren om bij deze selectie te kiezen voor die beleidslijnen die een sterke genderdimensie bevatten en dus een duidelijke impact kunnen hebben op de verschillende situaties van vrouwen en mannen.

 

Ook zal ik ernaar streven dat er in overeenkomst met het regeerakkoord prioriteit gegeven wordt aan beleidslijnen inzake geplande socio-economische hervormingen. Ikzelf zal dit eveneens binnen mijn andere bevoegdheden doen. Verder zal ik de uitvoering van dit plan nauwgezet opvolgen en mijn collega’s ondersteunen om te komen tot een concrete integratie van de genderdimensie in de gekozen beleidslijnen.

 

Daarnaast moeten, sinds 1 januari 2014 en in navolging van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, alle voorontwerpen van wet en ontwerpen van koninklijk besluit en ministerieel besluit waarvoor de tussenkomst van de Ministerraad vereist is een regelgevingsimpactanalyse ondergaan, waarvan het derde deel gewijd is aan de gelijkheid van vrouwen en mannen. Ook de voorontwerpen van wet en ontwerpen van koninklijk besluit en ministerieel besluit inzake de thematieken die aangehaald worden in de vraag, zullen aan deze gendertest onderworpen moeten worden, zodat er gepeild kan worden of de voorstellen een verschillende impact kunnen hebben op de situatie van mannen en vrouwen.

 

07.03  Karin Jiroflée (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, dit zijn heel mooie voornemens, ik heb dat reeds gezegd. U weet dat ik daar heel erg achtersta, ik ga dat ook van dichtbij opvolgen. Ik moet echter eerlijk zeggen dat ik geen concreet antwoord heb gekregen op hetgeen ik heb aangehaald.

 

U zegt dat ook inzake deze thema’s de gender mainstreaming zal meegenomen worden, wij gaan dat op de voet volgen. Ik maak mij echter wel ongerust als ik soms hoor dat bepaalde afspraken die gemaakt zijn bij het begin van deze legislatuur, niet meer teruggeschroefd kunnen worden. Maar goed, de toekomst zal het uitwijzen.

 

Ik wil u in elk geval bedanken voor uw antwoord.

 

Ik wil nog één ding zeggen dat niet rechtstreeks met deze vraag te maken heeft. Ik heb uw collega van Justitie gevraagd naar de overeenkomst van Istanboel en de stand van zaken daaromtrent. Het is echt heel belangrijk dat wij op dat vlak heel snel gaan, omdat wij dan ook experts kunnen afvaardigen. De minister van Justitie heeft geantwoord dat hij dat samen met u zal doen. Ik wil u bij deze nog eens vragen om daar achter te zitten, dat zou heel fijn zijn.

 

07.04 Staatssecretaris Elke Sleurs: Mevrouw Jiroflée, ik neem dat zeker mee, want u hebt inderdaad gelijk dat dit zeer snel moet bekrachtigd worden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Mme Caroline Cassart-Mailleux à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, à la Lutte contre la fraude fiscale et à la Politique scientifique, adjointe au ministre des Finances, sur "le calcul des pensions alimentaires" (n° 559)

08 Vraag van mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, Bestrijding van de fiscale fraude, en Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de berekening van de onderhoudsuitkeringen" (nr. 559)

 

08.01  Caroline Cassart-Mailleux (MR): Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, la lutte contre la pauvreté est clairement une priorité de notre nouveau gouvernement fédéral, contrairement à ce que certains peuvent penser. Dans la déclaration de politique générale, plusieurs chapitres y sont consacrés.

 

Outre les actions en faveur des allocataires sociaux, il y est aussi question de la pauvreté des enfants et des familles monoparentales. Selon la KUL, le risque de pauvreté chez ces dernières s'élève à 22 %, si elles touchent une pension alimentaire, et à 40 % si ce n'est pas le cas. Face à ces constats, le gouvernement a décidé d'élaborer une méthode de calcul des pensions alimentaires qui sera plus objective et plus transparente.

 

Aujourd'hui, le calcul du montant d'une pension alimentaire dépend du juge, qui prend en compte divers critères. Il n'y a donc pas de méthode universelle, et les montants peuvent varier d'un juge à l'autre, d'une famille à une autre. Une méthode unique permettra dès lors d'être plus juste vis-à-vis des personnes qui se retrouvent dans une situation monoparentale à la suite d'une séparation ou d'un divorce.

 

Madame la secrétaire d'État, comment allez-vous définir la méthode de calcul des pensions alimentaires?

 

Allez-vous mettre en place une commission tel qu'il en était question en 2010 ou tout autre groupe de réflexion sur le sujet?

 

Pouvez-vous déjà nous en dire davantage sur le mode de calcul que vous souhaitez mettre en place? Quels types de frais en feront nécessairement partie?

 

Plus généralement, quelle est votre stratégie pour lutter contre la pauvreté des familles monoparentales, des familles après un divorce et des enfants?

 

08.02  Elke Sleurs, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, en ce qui concerne l'élaboration d'un nouveau mode de calcul des pensions alimentaires, cette action sera approfondie et son contenu étayé lors du développement des mesures du nouveau Plan fédéral de lutte contre la pauvreté et ceci, en concertation bilatérale avec les ministres de la Justice et des Finances.

 

Comme annoncé dans le Moniteur belge du 17 mars 2014, la Commission des contributions alimentaires sera mise en place. Dans ce cadre, j'envisage d'ores et déjà la possibilité de sensibiliser les juges aux récentes études sur les budgets de référence comme moyen privilégié pour uniformiser le calcul de la pension alimentaire et donc, instaurer un système plus juste pour les familles.

 

Pour répondre à votre dernière question, j'aimerais vous dire que la lutte contre la pauvreté est au cœur de mes préoccupations, en particulier la pauvreté qui touche les familles, les enfants et les personnes à la tête d'un ménage monoparental.

 

En tant que secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, je souhaite élaborer un troisième Plan fédéral de lutte contre la pauvreté et je demanderai à chaque ministre compétent de proposer et de mettre en œuvre des mesures suffisamment ciblées, spécifiques et structurelles, relevant de ses attributions afin de concrétiser et de contrôler la lutte contre la pauvreté. Ce troisième plan d'action fédéral part d'une vision large de la pauvreté. Il accordera une attention spécifique à la lutte contre la pauvreté infantile, notamment chez les parents isolés, la pauvreté des personnes issues de l'immigration et les malades de longue durée.

 

J'entends donner un sens plus large au terme de pauvreté infantile. En effet, ce sont des familles entières qui vivent dans la pauvreté: pour en sortir les enfants, il faut aider toute la famille. Dans le prolongement du premier Plan national de lutte contre la pauvreté infantile, un deuxième plan allant dans ce sens sera mis au point en concertation avec les entités fédérées et les pouvoirs locaux.

 

Le groupe de travail permanent Pauvreté au sein de la Conférence interministérielle "Intégration dans la société" aura pour principale tâche d'assurer le suivi de l'exécution du deuxième Plan national de lutte contre la pauvreté infantile. Je présenterai les résultats du premier monitoring de l'exécution du plan au groupe de travail.

 

Ce Plan national de lutte contre la pauvreté infantile partira d'une approche basée sur les droits de l'enfant. Le plan reposera une nouvelle fois sur les trois piliers et s'articulera par analogie avec la recommandation européenne Investir dans l'enfance pour briser le cercle vicieux de l'inégalité autour de trois domaines politiques fondamentaux pour combattre la pauvreté des enfants et favoriser leur bien-être: l'accès à des ressources adéquates, l'accès à des services et des opportunités de qualité, la participation des enfants.

 

Vu le caractère multidimensionnel de la pauvreté infantile, j'investirai dans la coordination et la communication avec tous les acteurs clés. Par analogie avec l'objectif européen en matière de pauvreté, je définirai un objectif particulier pour la pauvreté infantile. Pour suivre cet objectif ainsi que les divers aspects de la pauvreté infantile, je mettrai au point un instrument de monitoring s'appuyant sur des indicateurs statistiques et analyses d'impacts spécifiques.

 

J'aimerais commenter plus particulièrement l'une des actions figurant dans le Plan national de lutte contre la pauvreté infantile, adopté en 2013. L'appel à projets "Les enfants d'abord: plates-formes de concertation locales pour la prévention et la détection de la pauvreté infantile" a donc pour but d'encourager les CPAS et associations à combattre la pauvreté infantile de manière proactive et à promouvoir le bien-être des enfants afin de sortir ces enfants ainsi que leurs familles du cercle de la pauvreté transgénérationnelle.

 

08.03  Caroline Cassart-Mailleux (MR): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse tout à fait complète.

 

Je pense que nous sommes vraiment sur la même longueur d'ondes. Le problème de la pauvreté infantile doit s'envisager dans la globalité, comme vous l'avez dit, en tenant compte de l'entourage, de la famille. Je crois qu'il s'agit de tirer vers le haut, trouver des solutions.

 

Les familles monoparentales, comme vous l'avez dit aussi, doivent bénéficier d'une attention particulière. Il y en a de plus en plus. Je vous ai donné les chiffres tantôt: 22 % lorsqu'elles ont une pension alimentaire; 40 % lorsqu'il n'y a pas de pension alimentaire. Le calcul de cette pension alimentaire importe beaucoup.

 

Je me rends bien compte que vous ne m'avez pas vraiment répondu à la question relative au calcul, mais nous sommes encore très tôt dans la législature. Je vais d'abord vous laisser un peu travailler. Je crois que nous pourrons y revenir dans le courant de l'année 2015, avec peut-être déjà quelques objectifs.

 

C'est un domaine qui me tient à cœur. Les bourgmestres – vous avez parlé des pouvoirs locaux – sont quotidiennement mis face à ce problème de familles monoparentales. Je vous remercie et je vous souhaite bon travail pour que nous puissions avancer sur ce dossier.

 

La présidente: Je ne peux pas résister à vous inviter à aller lire les travaux qui ont eu lieu lorsque nous avons adopté la loi sur l'objectivation du calcul des créances alimentaires et à découvrir les arguments qui ont été défendus par vos collègues parlementaires de la commission de la Justice pour refuser qu'il y ait une méthode unique utilisée par les différents juges. C'est pour cela que la loi crée cette commission qui devra elle-même y réfléchir. Le combat devra aussi avoir lieu dans les familles politiques si nous voulons avancer sur ce sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

M. Wouter Raskin étant absent et non excusé, sa question n° 579 est supprimée.

 

09 Question de M. Jean-Jacques Flahaux à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, à la Lutte contre la fraude fiscale et à la Politique scientifique, adjointe au ministre des Finances, sur "l'adaptation de la loi sur les personnes transgenres" (n° 695)

09 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, Bestrijding van de fiscale fraude, en Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de aanpassing van de wet met betrekking tot transgenders" (nr. 695)

 

09.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, le 7 novembre dernier, le journal De Morgen révélait que des modifications pourraient être apportées à la loi du 10 mai 2007 sur la transsexualité afin que cette dernière soit en accord avec les principes de Yogyakarta. Toute personne qui souhaite officiellement changer de sexe est, pour le moment, tenue de suivre un traitement hormonal, des consultations psychiatriques et de se faire stériliser de façon irréversible.

 

Madame la secrétaire d'État, l'accord de gouvernement précise que la loi du 10 mai 2007 relative à la transsexualité sera adaptée en fonction des obligations internationales en matière de droits de l'homme. La législation belge limite en effet les possibilités de changement officiel de sexe en imposant des critères médicaux particulièrement stricts. Pouvez-vous déjà nous donner les grandes lignes de ces adaptations? Envisagez-vous de mettre fin à la stérilisation et à la psychiatrisation, qui sont des revendications des associations de terrain de longue date? Envisagez-vous de prendre d'autres mesures dans le cadre de la simplification administrative pour les personnes transsexuelles, notamment au niveau des documents d'identité et de voyage?

 

Les personnes transsexuelles sont souvent victimes de nombreuses discriminations, notamment par rapport au travail ou au logement. Les violences tant verbales que physiques sont également très fréquentes. Le gouvernement met en avant la lutte contre toute forme de discrimination et le respect envers autrui et ses choix de vie. Quelles mesures envisagez-vous de prendre pour mieux lutter contre les discriminations dont sont victimes les personnes transsexuelles?

 

09.02  Elke Sleurs, secrétaire d'État: Monsieur Flahaux, la loi du 10 mai 2007 fixe les conditions strictes concernant le changement officiel de sexe. L'intéressé doit en effet avoir la conviction intime, permanente et irréversible de vouloir appartenir à l'autre genre que celui stipulé sur son acte de naissance, avoir subi une adaptation qui l'a rendu conforme au genre auquel il est convaincu d'appartenir si c'est médicalement réalisable et justifié et, enfin, ne plus être en mesure de procréer, conformément au genre qui était autrefois le sien.

 

Vu ces conditions strictes, cette loi n'est utile qu'à une partie des personnes transsexuelles. Elle ne permet pas de faire enregistrer des changements de genre à quiconque ne souhaite pas subir de lourdes interventions médicales. En outre, selon les principes de Yogyakarta, elle est en contradiction avec les droits de l'homme. En imposant une intervention médicale en guise de condition préalable à l'enregistrement du changement officiel de sexe, y compris la stérilisation irréversible, la loi belge viole l'intégrité physique de la personne et son droit à être reconnue pour son identité sexuelle.

 

Comme le définit l'accord de gouvernement, la loi du 10 mai 2007 relative à la transsexualité sera adaptée à la lumière des obligations internationales en matière des droits de l'homme et des principes de Yogyakarta. À ce propos, je souhaite procéder à la consultation d'experts de droits de l'homme ainsi que des transsexuels et de leurs associations.

 

Je tiendrai compte de leurs aspirations concernant la démédicalisation et la dépsychiatrisation, de la législation actuelle concernant la suppression de l'obligation de stérilisation.

 

Pour répondre à votre deuxième question, d'une récente phase de consultations, j'examinerai également les aspects administratifs, comme l'adaptation du diplôme, des documents d'identité et acte de naissance. Cependant, l'adaptation du diplôme relève des compétences des Communautés. En Flandre, les transsexuels peuvent, depuis le 1er septembre 2012, adapter leur diplôme à leur nouveau nom. La Communauté française n'a encore aucun décret officiel, ni de solution structurelle pour le remplacement des diplômes en cas de changement de nom. J'attirerai l'attention de la Communauté française sur ce point lors de la mise en place du nouveau plan d'action interfédéral contre la violence et la discrimination homophobe et transphobe.

 

Tant que la carte d'identité des personnes transsexuelles n'est pas adaptée, elles rencontrent des problèmes dans l'exercice de leurs droits civils, de vote par exemple et des contrôles douaniers notamment. Elles sont aussi chaque fois obligées de déclarer leur transsexualité. Une solution doit en outre être trouvée pour le grand nombre de transsexuels n'ayant jamais opté pour une opération chirurgicale transsexuelle et/ou la transformation complète de leur corps par traitement hormonal ou chirurgie.

 

Plusieurs instituts transgenres ont entre-temps résolu ce problème par la mise au point d'un passeport qui peut être utilisé si le physique ne correspond plus aux données de la carte d'identité. Bien qu'il n'ait aucune valeur légale, ce passeport est uniquement conçu comme support pour éclairer sur l'identité du détenteur. Il peut s'agir d'une situation dans laquelle la nouvelle identité de la personne suscite la confusion, par exemple un contrôle de police ou de douane, l'enlèvement d'un colis à la poste, etc. Ce passeport est certainement un moyen tout indiqué lorsque la photo de la carte d'identité est très différente de la nouvelle apparence de la personne.

 

En cas de changement de genre, l'acte de naissance n'est pas adapté, sinon par l'ajout d'une modification à la marge. Lors d'une demande de copie de l'acte de naissance, le changement de sexe est par conséquent visible à toute personne à qui la copie de l'acte est présentée.

 

Dans ce cadre, lors des négociations pour le nouveau plan d'action interfédéral, je souhaite vraiment amener la discussion sur la création d'un statut officiel de passeport transgenre et l'adoption de documents d'identité et/ou administratifs, comme un acte de naissance ou un diplôme. Si d'autres lacunes juridiques ou dispositions légales problématiques devaient surgir dans le cadre de ces consultations, je prendrai les initiatives requises pour y remédier.

 

Comme indiqué dans ma note de politique générale, je compte poursuivre, avec les autres membres du gouvernement, le développement d'une politique de tolérance zéro contre toutes les formes de violence, y compris homophobes et transphobes, mais également de discrimination contre les homosexuels et transsexuels. À cet effet, en collaboration avec mes collègues ministres compétents, l'Institut et le Centre pour l'égalité des chances, je travaillerai à un nouveau plan d'action contre la violence et la discrimination homophobe et transphobe.

 

Le réseau d'experts, qui a été créé à l'occasion de l'évaluation du plan d'action contre la violence, a soumis dans ce cadre plusieurs recommandations concrètes qui ont été rassemblées par l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes et le Centre pour l'égalité des chances. Cette note me sera bientôt remise et sera une source importante pour les négociations du nouveau plan d'action interfédéral.

 

L'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes enregistre chaque année plusieurs dizaines de plaintes dont 9 % portent sur des discriminations envers des transsexuels – malheureusement –; 16 % des plaintes proviennent de transsexuels, de personnes qui ne se sont pas – ou pas encore – exprimées comme transsexuelles, de leur environnement ou d'associations de défense de leurs intérêts. Elles concernent les aspects du travail, les assurances, la violence ainsi que l'origine.

 

En ce qui concerne la lutte contre la discrimination et la violence, je propose que le prochain plan d'action interfédéral accorde surtout de l'importance à l'extension de la circulaire COL 13 concernant l'identité et l'expression transgenre, ainsi que la poursuite de l'exécution concrète de COL 13.

 

En ce qui concerne le lieu de travail, je propose également de s'atteler avant tout à instaurer la nouvelle loi "harcèlement", intégrant explicitement la protection des transsexuels.

 

Enfin, je suis convaincue qu'il faut s'atteler en permanence à améliorer l'assistance, la sensibilisation et l'information des professionnels et groupes cibles concernés: avocats, employeurs, fonctionnaires publics, inspecteurs du travail, médecins, et ceci en étroite collaboration avec les associations concernées.

 

09.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Je suis vraiment très content de votre réponse, madame la secrétaire d'État. Je n'en doutais pas: comme vous êtes médecin, je sais que vous êtes particulièrement sensible à cette problématique. Je pense d'ailleurs que nous avons à présent une nouvelle collègue sénatrice qui est elle-même transgenre, et gantoise.

 

La Belgique est à la pointe en ce qui concerne la législation et les mentalités à l'égard des homosexuels, même si, hélas, des dérives et autres choses inacceptables ont encore lieu.

 

Je note positivement votre volonté d'agir de la même façon dans la problématique des transsexuels.

 

Je suivrai cela avec attention, mais je sens que vous avez la volonté d'avancer et je vous en remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez à la secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées, à la Lutte contre la fraude fiscale et à la Politique scientifique, adjointe au ministre des Finances, sur "la politique de lutte contre l'homophobie et la transphobie" (n° 856)

10 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, Bestrijding van de fiscale fraude, en Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de strijd tegen homofobie en transfobie" (nr. 856)

 

10.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la secrétaire d'État, je poserai ma question même si un certain nombre de réponses ont déjà été données à mon collègue. En ce moment a lieu le procès, en cour d'assises de Liège, des quatre inculpés pour l'assassinat d'Ihsane Jarfi. Les faits ont eu lieu en avril 2012 à Liège.

 

Une circonstance aggravante de crime homophobe a été retenue dans l'acte d'accusation. Le père du jeune homme a d'ailleurs créé une fondation pour lutter contre toutes formes de discrimination et de violences et particulièrement celles motivées par l'homophobie. Leur principal combat est donc de lutter contre l'intolérance et l'atteinte au principe fondamental d'égalité entre les êtres humains. Ils promeuvent des outils et ressources pour les victimes et soutiennent les campagnes de sensibilisation.

 

Dans l'accord de gouvernement, nous pouvons lire ceci: "Durant cette législature, le gouvernement veillera à poursuivre le développement d'une politique de tolérance zéro contre toutes les formes de violence, dont la violence sexiste, la violence sexuelle, l'homophobie et la transphobie ainsi que les violences intrafamiliales. Les plans d'action existants seront pérennisés et actualisés."

 

Madame la secrétaire d'État, quelles sont les mesures concrètes et nouvelles envisagées pour appliquer une politique de tolérance zéro en matière de violences homophobes et transphobes? Comment comptez-vous sensibiliser et former davantage les magistrats et policiers à la détection et à la prise en charge de ce type de violences? Combien de faits de violences homophobes ont-ils été recensés ces dernières années? Comment expliquez-vous la discordance entre le nombre de plaintes enregistrées et la réalité qui semble vécue par les LGBT? Enfin, pourriez-vous nous préciser quand les recommandations du réseau d'experts créé dans le cadre de l'évaluation des plans d'action de lutte contre les violences homophobes et transphobes pourront être connues?

 

La présidente: Madame la secrétaire d'État, vous avez déjà répondu à certaines questions de Mme Fenandez Fernandez à l'occasion de votre réponse à la question de M. Flahaux. Vous ne devez pas tout répéter. Je vous propose de vous contenter de donner d'éventuels éléments de réponse complémentaires.

 

10.02  Elke Sleurs, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, monsieur Flahaux, je ne dispose pas des chiffres exacts. Cette question est, cependant, importante. Je ne manquerai pas de faire des recherches afin de pouvoir vous répondre.

 

Et comme je l'ai dit dans ma note de politique générale, il s'agit d'un problème très important. Selon moi, les intéressés ont peur. C'est le cas pour toute forme de violence, notamment en cas de violence sexuelle à l'encontre des femmes. En la matière, le threshold, le fait d'aller à la police est quelque chose de très important. C'est pour cette raison que j'essaie de comprendre pourquoi les intéressés ne portent pas plainte. Je ne peux, à ce jour, répondre à cette question. Mais je compte bien examiner ce problème avec la police pour tenter de savoir pourquoi les victimes de violences homophobes, transsexuelles, etc. ne portent pas plainte. C'est là un point qui me tient réellement à cœur et qui doit être examiné en priorité.

 

10.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Je me permettrai de revenir plus tard dans la législature avec des questions.

 

Vous avez répondu à mon collègue que les recommandations du réseau d'experts allaient bientôt vous arriver. Je souhaite évidemment les connaître. Peut-être reviendrai-je à ce moment-là avec une question et éventuellement des questions sur les chiffres.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 15.49 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.49 uur.