Commission des Relations extérieures

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

 

du

 

Mercredi 29 janvier 2014

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 29 januari 2014

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.45 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 14.45 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

De voorzitter: Ik geef eerst het woord aan de interpellant. Nadien volgen de vragen van degenen die soortgelijke vragen hebben gesteld. Daarna volgt het antwoord van de minister.

 

01 Samengevoegde interpellatie en vragen van

- mevrouw Barbara Pas tot de eerste minister over "de uitspraken van Herman Van Rompuy inzake de toetreding van Turkije tot de EU" (nr. 91)

- mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de status van Turkije als kandidaat-lidstaat van de EU" (nr. 18257)

- mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de opening van een nieuw hoofdstuk in de toetredingsonderhandelingen met Turkije" (nr. 20435)

- mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de relaties met Turkije" (nr. 20685)

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de situatie in Turkije" (nr. 21657)

- de heer Bruno Valkeniers aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de toespraak van de Turkse premier op een betoging in Brussel" (nr. 21721)

01 Interpellation et questions jointes de

- Mme Barbara Pas au premier ministre sur "les déclarations de Herman Van Rompuy concernant l'adhésion de la Turquie à l'Union européenne" (n° 91)

- Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le statut de la Turquie dans le cadre de l'adhésion à l'UE" (n° 18257)

- Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "l'ouverture d'un nouveau chapitre dans les négociations d'adhésion avec la Turquie" (n° 20435)

- Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les relations avec la Turquie" (n° 20685)

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la situation en Turquie" (n° 21657)

- M. Bruno Valkeniers au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "l'allocution du premier ministre turc lors d'une manifestation à Bruxelles" (n° 21721)

 

01.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, de aanleiding van mijn interpellatie waren de uitspraken van Herman Van Rompuy tijdens een bezoek aan Turkije eind mei 2013. In een ontmoeting met premier Erdogan gaf hij duidelijk aan dat de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie nieuw leven moesten worden ingeblazen. Ondertussen zijn wij ruim 7,5 maanden later. Nu pas komt mijn interpellatie aan bod in de commissie. Ik heb mijn interpellatie bewust behouden omdat de toestand in Turkije er alleen maar erger op is geworden, terwijl men aan de andere kant tegelijkertijd volhardt in de boosheid.

 

Op die bijna 8 maanden is er immers heel wat gebeurd, zoals het uiterst brutale politiegeweld naar aanleiding van de protesten in het Gezipark in het voorjaar. Ondanks die gebeurtenissen heeft de Europese Raad op 25 juni, na drie jaar feitelijke stilstand, wel beslist om de onderhandelingen over de toetreding van Turkije opnieuw te starten. Dat is volslagen onbegrijpelijk.

 

Onlangs kwam er ook een wijdvertakt corruptieschandaal aan het licht, waarbij prominente vertegenwoordigers van de regerende AK-partij van premier Erdogan betrokken zijn. Daarop volgden grootschalige zuiveringsoperaties in gerechtelijke milieus en politiekringen. Honderden lastige rechters en politiemensen werden ontslagen om de machtsposities veilig te stellen en om de positie van de AKP-regering nog onaantastbaarder te maken.

 

Mijnheer de minister, ik wacht nog altijd op een krachtige Europese veroordeling van die praktijken. Ik heb begrepen dat die er niet meteen zit aan te komen en dat de Europese Commissie, met uw steun, zelfs twee nieuwe hoofdstukken in de toetredingsonderhandelingen wil openen. Hiermee negeert de Europese Unie niet alleen het feit dat Turkije manifest niet aan de toetredingsvoorwaarden voldoet, maar op die manier honoreert zij ook het dictatoriale optreden van de Turkse regering.

 

De boodschap die het laatste jaar uitgaat van de Europese Unie is heel duidelijk: het doet er niet toe of Turkije aan die voorwaarden voldoet of niet, er wordt hoe dan ook verder onderhandeld.

 

De EU is compleet losgekoppeld van de realiteit, niet het minst wanneer het over Turkije gaat. Dat werd al pijnlijk duidelijk tijdens het bezoek van Herman Van Rompuy eind mei, toen hij president Gül en eerste minister Erdogan ontmoette. Het was de aanleiding van mijn interpellatie bijna acht maanden geleden, maar ik wil er nogmaals op terugkomen.

 

In een toespraak voor de werkgeversorganisatie TOBB sprak de voorzitter van de Europese Raad wel in heel lyrische bewoordingen over de toestand van de democratie in Turkije. Ik citeer: “De waarden van democratie en politieke vrijheid worden evenzeer gekoesterd in het moderne Turkije. De aangehouden hervormingsinspanningen van Turkije zijn zeer belangrijk op dat vlak, ook voor de manier waarop het omgaat – of moet omgaan – met interne verschillen, onvermijdelijke twistpunten, afwijkende stemmen. Er werd aanzienlijke vooruitgang geboekt, met inbegrip van het grondwettelijke hervormingsproces en meer recent met het aannemen van het vierde gerechtelijk hervormingspakket. Ik heb er alle vertrouwen in dat het Turkse leiderschap en de vertegenwoordigers van alle politieke partijen die weg verder zullen bewandelen, met vastberadenheid en dialoog”.

 

Daaruit blijkt dat Van Rompuy gelooft dat Erdogans eerdere uitspraken, zoals “Democratie is als een tram, je rijdt ermee tot je je einddoel hebt bereikt en dan stap je af”, plots heeft ingeruild voor de Europese democratische rechtsstaat. Uit de praktijk blijkt helaas iets anders.

 

Van Rompuy gelooft blijkbaar ook dat Erdogan ondertussen niet meer vindt dat “Turken zich in het buitenland niet te veel moeten aanpassen,” of dat hij nu fundamenteel anders denkt over zijn minaretten-bajonetten-uitspraak, die u zich ongetwijfeld nog herinnert: “De minaretten zijn onze bajonetten, de koepels onze helmen, de moskeeën onze kazernes en de gelovigen onze soldaten.”

 

Ik vraag mij af of Van Rompuy beseft dat Erdogan in woord en daad een rabiaat islamiet is, met uitspraken als: “De benaming ‘gematigde islam’ is heel hatelijk, aanstootgevend en een belediging van onze religie. Er bestaat geen gematigde islam. Islam is islam en dat is het.” Erdogan, in een van de belangrijkste dagbladen in Turkije.

 

Mijnheer de minister, ik vraag mij af op welke planeer de heer Van Rompuy leeft.

 

Nergens in de wereld zitten zoveel journalisten in de gevangenis als in Turkije. Hoogleraars, schrijvers en andere intellectuelen zitten daar gevangenisstraffen uit wegens het uiten van hun mening. Censuur is er alomtegenwoordig. Tientallen websites zijn in Turkije geblokkeerd en zelfs sites als YouTube worden geregeld ontoegankelijk gemaakt. Twee weken voor het bezoek van Van Rompuy zond de staatsomroep TRT een van de twee halve finales van het Eurovisiesongfestival niet uit vanwege twee kussende vrouwen aan het einde van een act. Van homofobie gesproken! Bijna gelijktijdig met het verblijf van Van Rompuy in Ankara werd een alcoholverbod ingesteld tussen 22 u 00 en 06 u 00. In een straal van honderd meter rond scholen en moskeeën geldt dat verbod permanent, en er zijn nogal wat moskeeën in Turkije. De jongste tien jaar is het aantal moskeeën er gestegen van 75 369 naar 82 693. Dat zijn enkele voorbeelden om aan te tonen dat de autoritaire Erdogan druk bezig is om Turkije om te vormen tot een islamitische republiek.

 

Het totalitaire karakter kwam het voorbije jaar alleszins duidelijk aan de oppervlakte, met het blinde politiegeweld tegen vreedzame demonstranten en met die grootschalige zuiveringsoperaties naar aanleiding van het corruptieschandaal.

 

In mei vorig jaar hield president Van Rompuy in Turkije een vurig pleidooi om vanaf dan de Turkse eerste minister ook uit te nodigen op de Europese topontmoetingen. Dat was bijna acht maanden geleden de aanleiding voor een interpellatie van mij. Ik wilde u toen vragen of u dat namens de Belgische regering zou ondersteunen of zich daar logischerwijze tegen zou verzetten. Vorige week was het reeds zo ver. Erdogan was in Brussel te gast om er onder meer de voorzitter van de Europese Commissie, de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van het Europees Parlement te ontmoeten. Een open vergadering, waar alle europarlementsleden hun mening kwijt kunnen, het woord kunnen voeren, kan de democratie blijkbaar niet aan, want Erdogan werd afgeschermd van kritische opmerkingen van parlementsleden.

 

Mijnheer de minister, ik heb drie concrete vragen voor u.

 

Ten eerste, ik vraag mij af of u onze voorzitter van de Europese Raad bijtreedt in al zijn lovende uitlatingen over de toestand van de democratie in Turkije?

 

Ten tweede, waarom hebt u namens de Belgische regering de voortzetting van die onderhandelingen over de toetreding van Turkije gesteund? Ik heb u horen verklaren dat Turkije daardoor zou worden aangemoedigd en gesteund in zijn hervormingsinspanningen. Dat lijkt mij, gelet op de omstandigheden daar, toch wel de wereld op zijn kop. Bent u werkelijk van oordeel dat die toetredingsonderhandelingen probleemloos kunnen worden voortgezet?

 

Ten slotte, mijn derde en laatste vraag. U bent recent zelf in Turkije geweest. Wat ik daar zeker heb gemist, is het volgende. Ik vraag mij af om welke reden u de wantoestanden in Turkije niet krachtig hebt veroordeeld? Ook vanuit de Europese Unie heb ik geen enkel duidelijk signaal in die richting vernomen. Hebt u er bij uw vrienden in de Europese Unie al op aangedrongen om die wantoestanden krachtig te veroordelen?

 

Ik ben zeer benieuwd naar uw antwoord.

 

De voorzitter: Het woord is nu aan mevrouw Dumery.

 

01.02  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega Dumery komt over enkele minuten terug naar deze commissie. Momenteel stelt zij een vraag in een andere commissie.

 

De voorzitter: Ik zal het woord eerst aan de heer Dallemagne geven.

 

01.03  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne reviendrai pas sur tous les détails de la grave crise que traverse la Turquie, aujourd'hui. Toujours est-il qu'il s'agit d'une crise extrêmement sérieuse.

 

Des événements très inquiétants ont déjà eu lieu, au cours de l'été dernier. Je pense ici aux poussées d'autoritarisme du gouvernement de M. Erdogan à l'égard des manifestants.

 

Aujourd'hui, on se trouve face à une crise à la fois inquiétante sur le plan de la gouvernance vu le scandale relatif à la corruption, mais également – et c'est ce qui pose le plus de problèmes pour un pays candidat à l'adhésion à l'Union européenne – sur le plan de l'État de droit. Au regard des purges qui ont eu lieu du côté des forces de police, des remaniements pour ne pas dire plus au sein de l'appareil judiciaire, de toute la question de la liberté, notamment de la presse, on peut se demander si la Turquie est encore un État de droit. Cette situation est – je le répète – inquiétante, notamment pour les amis de la Turquie que sont l'Union européenne et les États-Unis qui se sont, d'ailleurs, exprimés à ce sujet. Et plutôt que de comprendre que dans l'intérêt de la Turquie, il serait souhaitable que lui et son parti l'AKP ne poursuivent pas dans la voie qu'ils se sont tracée, M. Erdogan s'est contenté de réagir en exprimant sa vexation face aux déclarations qui ont été faites.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre analyse de la situation dans ce pays? Quelle est votre réaction par rapport à ces événements? Quel est votre sentiment quant aux travaux effectués et au processus d'adhésion? J'ai entendu les déclarations de M. Hollande selon lesquelles des chapitres difficiles et délicats allaient être abordés en rapport avec l'actualité en Turquie. En résumé, quelle est votre réaction par rapport à l'ensemble des éléments que je viens d'évoquer? Pourriez-vous me donner des informations quant au contenu des conversations que vous avez eues avec M. Erdogan, que vous avez rencontré le 21 janvier? Avez-vous eu l'occasion d'aborder ces sujets avec lui?

 

01.04  Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer Erdogan kan het provoceren duidelijk niet laten. Vorige maandag, op 20 januari – het kan soms ook snel gaan in deze commissie – was de Turkse premier op bezoek in Brussel, waar hij gesprekken heeft gevoerd met de EU-politici over de mogelijke toetreding van Turkije tot de EU, horresco referens.

 

Hij heeft van de gelegenheid gebruikgemaakt om aanwezig te zijn op een betoging van een drieduizendtal sympathisanten in Brussel en om hen zelfs vanop het dak van een bus toe te spreken. Geef toe, vreemde activiteiten voor een buitenlands staatshoofd.

 

Mijnheer de minister, ik heb daarover een aantal vragen, al was het maar uit interesse.

 

Was die betoging aangevraagd en door wie? Welke organisatie heeft premier Erdogan uitgenodigd om deel te nemen aan die betoging?

 

Door welke autoriteiten werd zijn aanwezigheid op die betoging goedgekeurd? Waren de regering en uw administratie daarvan op de hoogte gesteld?

 

Hoeveel buitenlandse premiers hebben het voorbije jaar in België betogingen toegesproken van hun ex-landgenoten? Vindt u het kunnen dat de premier van Turkije hier betogingen komt toespreken, terwijl hij, zoals we daarnet hebben gehoord, in eigen land de vrijheid van meningsuiting met alle middelen in de kiem smoort?

 

Ten slotte, bijna de belangrijkste vraag, zult u Turkije vragen om, volgens het principe van de wederkerigheid, toe te laten dat buitenlandse politici in Turkije betogingen komen toespreken?

 

01.05  Herman De Croo (Open Vld): Mijnheer de minister, ik was eergisteren in Griekenland op de COSAC-vergadering. Het al dan niet voortzetten van de onderhandelingen met Turkije werd daar ook aangesneden.

 

Als men het probleem een beetje ruimer bekijkt, dan zitten wij helemaal vast. Turkije erkent een van de EU-lidstaten niet, namelijk Cyprus. Daarnaast is er eenparigheid nodig om op een zeker ogenblik de toetreding goed te keuren; dat zit er blijkbaar niet in. Ten slotte, aarzelt men bepaalde hoofdstukken te openen, waarmee wij zouden kunnen toetsen of het land al dan niet de nodige bereidheid vertoont om onze principes na te leven en aan de toetredingscriteria te voldoen.

 

Ik heb een extra vraag. Ik ben een paar keer in Turkije geweest voor overleg met politieke partijen. Wij hebben zonder problemen iedereen kunnen zien, van de oppositie tot de meerderheid. Volgens de Turkse grondwet kan de heer Erdogan zijn ambt als premier niet voor een derde keer kan uitoefenen. Daarom zal hij wellicht proberen president van Turkije te worden, na een eventuele herziening van de grondwet. Dat houdt een aantal stemmingen en deelnames aan verkiezingen in.

 

Ik wil graag weten of de Turkse gemeenschap in België ook kan worden betrokken bij dergelijke verkiezingen. Belgen in het buitenland hebben volgens onze wetgeving het recht om deel te nemen aan onze verkiezingen van 25 mei aanstaande, maar hoe is de situatie aan de andere kant? Zijn de Turkse Belgen …(Het geluid van een gsm weerklinkt)

 

Zijn onze Belgische burgers bij machte om een stem uit te brengen bij een verkiezing in een uitheems land? Kunnen wij daar problemen krijgen?

 

Dat Turken die in België wonen stemmen, stoort mij niet. Dat Belgen die in Turkije wonen dat doen, stoort mij evenmin. Dat Belgische Turken aan stemmingen in Turkije zouden deelnemen, gemachtigd door de grondwet in dat land, doet bij mij vragen rijzen. Ik zou graag weten hoe dat daarmee zit? Dat kan immers ook een politieke zet zijn om een cliënteel in andere landen te halen. Dat zorgt bij mij voor verwarring.

 

De voorzitter: Mevrouw Dumery is nog steeds niet aangekomen.

 

01.06  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega Dumery laat zich verontschuldigen.

 

01.07  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, la crise politique que traverse la Turquie depuis la mi-décembre suscite de nombreuses interrogations tant au sein de notre parlement qu'au sein de l'Union européenne. Les questions adressées au premier ministre et à moi-même en témoignent.

 

Les atteintes à la séparation des pouvoirs, les limogeages, les mutations par centaines au sein de la police turque et de la justice sont des développements inquiétants. J'ai déjà eu l'occasion d'exprimer ma vive préoccupation à ce sujet. Ce fut la même réaction à l'échelon de l'Union européenne.

 

Permettez-moi de m'arrêter un instant sur l'état des relations de la Turquie avec l'Union européenne et sur notre position à cet égard.

 

Zoals u weet, werd hoofdstuk XXII, het regionaal beleid, geopend tijdens de toetredingsconferentie op 5 november 2013. Na drie jaar stagnatie wordt aldus een nieuw elan gegeven aan de relatie tussen de Europese Unie en Turkije. Dit werd eveneens bevestigd op 16 december 2013 tijdens de ondertekening van het readmissieakkoord en de opening van de onderhandelingen met het oog op de afschaffing van de visaverplichtingen voor kortetermijnverblijven van Turkse burgers.

 

De regering heeft deze nieuwe stappen in de Europese betrekkingen met Turkije gesteund, dus niet alleen de opening van verschillende hoofdstukken maar ook de genoemde evolutie op het vlak van een visa-akkoord. Ook een readmissieakkoord was onze vraag sinds enkele jaren.

 

Het readmissieakkoord, dat op 16 december 2013 werd ondertekend, zal de repatriëringmaatregelen versoepelen voor, ten eerste, de Turkse onderdanen die illegaal in de Europese Unie verblijven of, ten tweede, de onderdanen van derde landen die via Turkije het Europees grondgebied hebben betreden. Het bereiken van een dergelijk akkoord was een zeer belangrijke vraag van de Europese Unie, alsook van België.

 

Inzake de visaliberalisering met Turkije is het stappenplan gebaseerd op een resultaatgerichte benadering en onderworpen aan de effectieve en systematisch uitvoering van de vastgelegde voorwaarden door Turkije. Onder deze voorwaarden vallen met name de daadwerkelijke en volledige uitvoering van het readmissieakkoord ten aanzien van alle lidstaten, een effectieve samenwerking met alle lidstaten op het vlak van Justitie en Binnenlandse Zaken, een beter beheer van de gemengde migratiestroom aan de Turkse grenzen, vooral die met de Europese Unie, de voortzetting van de overname van het EU-acquis, in het bijzonder op het gebied van het visumbeleid en de kwestie van de wederkerigheid evenals de asielwetgeving. Dit proces zal dus een positief effect op ons asiel- en migratiebeleid hebben.

 

De regering steunt ook het voorstel van de Europese Commissie om de hoofdstukken XXIII, rechterlijke macht en fundamenteel recht, en XXIV, justitie, vrijheid en veiligheid, voor onderhandeling te openen. Het openen van de onderhandelingen over de gevoelige hoofdstukken XXIII en XXIV zou toelaten om een bijkomende hefboom te scheppen ten opzichte van Ankara om hervormingen inzake fundamentele vrijheid en rechtszekerheid aan te nemen.

 

Van hun kant moeten de Turkse autoriteiten duidelijk respect betonen voor de democratische instellingen en de fundamentele principes van de scheiding der machten, en hun engagement betuigen voor de politieke criteria van Kopenhagen, zoals men dit van een EU-land mag verwachten.

 

Er is dus een evolutie, stap voor stap, in de onderhandelingen, met een aantal vragen en eisen aan Turkije.

 

Dans le contexte de la crise politique qui prévaut actuellement en Turquie, il me paraît prématuré de tirer des conclusions définitives et de plaider en faveur d'un changement de politique à l'égard de ce partenaire stratégique. Il convient évidemment de rester attentifs et de continuer à suivre de près l'évolution de la situation dans le pays.

 

La situation actuelle en Turquie reste une affaire interne et dès lors n'aura pas d'impact direct sur la région. La Belgique tout comme l'Union européenne doivent maintenir le dialogue ouvert avec les autorités turques tout en réaffirmant les valeurs et les critères qui guident nos échanges dans le cadre du processus de négociation.

 

Les messages du président du Conseil européen, du président de la Commission et du Parlement qui ont été adressés au premier ministre turc, M. Erdogan, lors de sa visite à Bruxelles le 21 janvier dernier ont été très clairs à cet égard.

 

À l'invitation de ma collègue la ministre de l'Intérieur, qui organisait une cérémonie pour le lancement du cinquantième anniversaire de l'immigration turque en Belgique, j'ai eu l'occasion de remplacer le premier ministre, qui était à Davos à ce moment, pour rencontrer le premier ministre M. Erdogan. À leur demande, mon collègue M. De Crem et le ministre-président flamand M. Peeters, qui souhaitaient participer à cet entretien, étaient également présents.

 

Une partie de l'entretien, concernant des échanges en matière d'informations et d'intelligence que nous souhaitons développer avec la Turquie dans le cadre des départs de jeunes et moins jeunes Belges vers la Syrie, a eu lieu en tête-à-tête. Je dois dire qu'à cet égard, nous entretenons d'excellentes relations d'échanges d'informations et de collaboration avec la Turquie.

 

Mais le reste de l'entretien, à l'occasion de cette cérémonie organisée par la ministre de l'Intérieur, s'est déroulé en présence de mon collègue de la Défense et du ministre-président flamand.

 

J'ai eu l'occasion de rappeler, lors de mon intervention publique qui s'en est suivie lors de la cérémonie, que la Belgique soutenait le rapprochement entre l'Union européenne et la Turquie sur la base de valeurs communes. En d'autres termes, nous n'avancerons dans ces négociations que si nous pouvons constater que les deux ensembles partagent des valeurs communes. Je l'ai dit au premier ministre Erdogan, en ce compris à l'occasion de mon intervention publique.

 

Inzake de bijeenkomst van de aanhangers van de Turkse premier op de avond van 20 januari, wens ik het volgende te preciseren. Deze bijeenkomst werd inderdaad goedgekeurd door de bevoegde overheid, met name de burgemeester van Elsene. Ik was hiervan op de hoogte. Ik heb echter geen bevoegdheid om in deze zaak tussenbeide te komen. Deze bijeenkomst verliep rustig en bracht, voor zover ik weet, geen overlast met zich mee.

 

Naast het feit dat Turkije nog de nodige hervormingen inzake fundamentele rechten en rechtszekerheid moet nastreven, zijn er nog andere parameters die het ritme van de toetredingsonderhandelingen bepalen. Zo blijft de Cypriotische kwestie een belangrijke aangelegenheid die de opening van een aantal hoofdstukken conditioneert.

 

In deze kwestie werken de hoofdonderhandelaars, de Grieks-Cyprioot Mavajunis en de Turks-Cyprioot Ertel, momenteel aan een gezamenlijke verklaring die het terrein moet effenen voor de toekomstige onderhandeling met het oog op de uitwerking van een definitieve regeling voor het Cypriotisch conflict. Dit gebeurt met de bemiddeling van de Bijzondere Adviseur van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Alexander Downer. Deze gezamenlijke verklaring wordt door de Grieks-Cyprioten beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor het opstarten van de onderhandeling. De discussies duren echter reeds enkele weken en het is op dit ogenblik niet mogelijk in te schatten wanneer ze een resultaat zullen opleveren.

 

Ik meen dan ook dat wij moeten doorgaan met het onderhandelingsproces met Turkije. Er moet daarbij zeer klaar en duidelijke taal worden gesproken over de toepassing van dezelfde regels in verband met het Verdrag van Kopenhagen. Ik heb dit ook gezegd aan premier Erdogan. Wij moeten dezelfde waarden verdedigen. Wij zullen dit proces evalueren.

 

Het is mogelijk voor Turken in het buitenland om een bijdrage te leveren tijdens de komende verkiezingen. Ik zal misschien nog wat preciseringen vragen om daarover een schriftelijk antwoord te kunnen geven. Ik ben bereid om in mijn volgende contacten nog meer vragen te stellen. Het is op die manier misschien mogelijk om hiervoor meer interesse te wekken bij onze Turkse vrienden in België.

 

Ik herhaal dat wij verder moeten gaan met dit proces, met een zeer voorzichtige aanpak maar met de capaciteit om onderhandelingen te voeren.

 

Wat de verschillende besprekingen rond Binnenlandse Zaken en Justitie betreft verwijs ik ook naar mijn twee collega’s. U weet dat Justitie en Binnenlandse Zaken een aantal vergaderingen hebben opgestart met drie ministers aan beide kanten. Ik heb een eerste vergadering gehad met mijn collega van Buitenlandse Zaken van Turkije, de heer Davutoglu, in aanwezigheid van de collega’s van Binnenlandse Zaken en Justitie van beide landen. Over de evolutie in dat verband kunt u mijn collega’s van Binnenlandse Zaken en Justitie altijd vragen stellen.

 

Nogmaals, het was voor mij zeer duidelijke taal. Wat de Europese leiders betreft, meen ik de datum van 21 januari te kunnen noemen. Ik herhaal dat ik dat heb gedaan gedurende zo’n ceremonie georganiseerd door mijn collega van Binnenlandse Zaken.

 

01.08  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik stel vast dat men voor de start van de onderhandelingen met Turkije al heeft bepaald dat het proces van die onderhandelingen op elk moment kan worden stilgelegd als men op flagrante wijze de regels overtreedt, zijnde respect voor de democratie en de mensenrechten in Turkije. Turkije voldeed niet eens aan de voorwaarden om zelfs maar aan de onderhandelingen te beginnen. Na het grootschalige politiegeweld in het voorjaar was het al logisch geweest dat die toetredingsonderhandelingen werden stilgelegd. Ook na de zuiveringsoperaties naar aanleiding van het grote corruptieschandaal was een definitieve stopzetting van die onderhandelingen een logisch gevolg geweest.

 

Nu gebeurt exact het tegenovergestelde, in die zin dat er niet alleen geen sancties komen tegen Turkije, maar dat u het Erdoganregime beloont door hoofdstuk XXIII en hoofdstuk XXIV, dus een aantal nieuwe hoofdstukken, in het onderhandelingsproces te openen.

 

U bevestigt dat de voorwaarde blijft dat de democratische principes, de principes van de rechtsstaat, moeten worden nagestreefd. Ik vraag mij af wat er nog moet gebeuren opdat men zou inzien dat dit in Turkije absoluut niet het geval is? Ik vraag mij ook af hoe u de evaluatie waarnaar u verwijst, zult maken. Bedoelt u daarmee de vooruitgangsrapporten? Het zou de eerste keer zijn dat op een dergelijk rapport een praktische consequentie zou volgen. Turkije heeft de afgelopen jaren al zeven maal op rij een slecht rapport gekregen. Telkens opnieuw werden ernstige tekortkomingen vastgesteld op het vlak van vrije meningsuiting, rechten van niet-moslims en culturele minderheden en de rechten van de vrouw.

 

Een bijzonder pijnpunt waarnaar de heer De Croo en uzelf hebben verwezen, is de kwestie Cyprus. Ondanks alle bemiddeling waarnaar u verwijst, blijft Turkije koppig weigeren om die EU-lidstaat te erkennen. Zij weigeren Cypriotische vliegtuigen en schepen toe te laten in de Turkse lucht- en zeehavens.

 

Met al die negatieve rapporten heeft het EU-establishment zich in alle bochten geprobeerd te wringen om toch maar niet de juiste conclusies te moeten trekken. Af en toe uitte men bezorgdheid. U geraakt ook niet verder dan dat. Als puntje bij paaltje komt, houdt men altijd maar vast aan het perspectief van de Turkse toetreding. Ik stel vast dat u dat vandaag opnieuw doet. Dat zijn eufemistische praatjes, dat is bang wegkijken van de realiteit. Op die manier maken u en de hele EU-top zich belachelijk en totaal ongeloofwaardig.

 

De Europese Raad en de Europese Commissie hebben destijds al de burgers in Europa belogen toen zij verklaarden dat Turkije zich aan de voorwaarden zou houden om te kunnen blijven onderhandelen. Turkije houdt zich daar niet aan, maar daar staan geen consequenties tegenover. Door die minachting van de kiezers, heeft de Europese Unie ook geen enkele geloofwaardigheid meer.

 

Voor ons is het alleszins welletjes geweest. De toetredingsonderhandelingen moeten naar onze mening definitief worden stopgezet. In die zin zal ik dan ook een motie van aanbeveling indienen.

 

01.09  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse détaillée. On ne connaît pas encore tous les ressorts de cette crise, notamment les tensions et luttes qui existent entre l'AKP et la puissante confrérie du prédicateur ultraconservateur Fethullah Gülen. On ne connaît pas non plus encore tous les développements pour l'avenir. On a tout lieu d'être inquiet, tant sur le plan politique que sur le plan économique. On vient de voir que les principaux indicateurs économiques de la Turquie étaient en train de passer au rouge.

 

Vous avez raison, c'est un partenaire stratégique extrêmement important. Par conséquent, personne ne souhaite une déstabilisation supplémentaire de la Turquie. Les efforts de l'Union européenne doivent être dans le sens d'une restauration de l'État de droit et de la confiance en Turquie. Il faut pouvoir soutenir la demande qui émane de la population turque pour les valeurs qui sont celles de l'Union européenne. Vous avez raison de dire qu'il faut aujourd'hui renforcer le dialogue, tout en étant extrêmement vigilant. La Turquie semble avoir besoin de l'Union européenne pour montrer qu'elle est proche de nos pays et de nos valeurs. Il faut pouvoir être extrêmement vigilant, notamment sur les critères de Copenhague. J'insiste de mon côté et je sais que vous serez vigilant sur ces questions-là.

 

01.10  Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de minister, de betoging in Brussel was aangevraagd bij de bevoegde instanties. U hebt daar voorts niets mee te maken. Ik vroeg mij af of de bevoegde instanties wisten dat Erdogan de betoging zou toespreken en of dat zomaar kan, maar daar hebt u niet op geantwoord.

 

U zei dat er eigenlijk geen overlast was tijdens de betoging. Hebben de kranten dan weeral een en ander verzonnen toen zij vermeldden dat de trams drie uur lang werden stilgelegd in dat deel van Brussel? Als dat geen overlast is, wil ik dat morgen ook wel eens proberen. Ik denk dat men dan anders zal reageren.

 

Op mijn andere vragen heb ik geen antwoord gekregen. Beeld u in dat Vlaamse of Belgische politici antiregeringsbetogingen in Turkije ter plaatse zouden steunen. Beeld u in dat bijvoorbeeld, om twee namen te noemen, de heren Van Quickenborne en Somers, die onlangs nog betogingen in Oekraïne gingen toespreken, betogingen in Turkije zouden toespreken. U weet dat zij onmiddellijk, in het beste geval, op een vliegtuig zouden worden gezet, ofwel in een Turkse gevangenis.

 

Wat mijn partij betreft, is Turkije geen strategische partner van de EU, maar een strategische vergissing.

 

01.11  Herman De Croo (Open Vld): Mijnheer de minister, principieel vind ik dat Turkije positief moet worden benaderd wat het lidmaatschap betreft, als alle voorwaarden vervuld zijn. Dat is mijn principiële stelling. De voorwaarden moeten natuurlijk vervuld zijn en ik deel uw bezorgdheid daaromtrent.

 

Wat de verkiezingen betreft, het volgende. Misschien verklaart een en ander de speech van Erdogan op het dak van een bus in Elsene wel. Als een land op zijn grondgebied burgers zou laten stemmen die niet meer zijn burgers zijn, maar afstammelingen van gewezen burgers, dan stelt dat een heel principiële vraag. Ik vraag u om dat te onderzoeken, mijnheer de minister. Het kan immers een dubbeltje op zijn kant worden, zowel wat betreft de herziening van de grondwet, als wat betreft de mogelijke rechtstreekse verkiezing van Erdogan als potentiële president van Turkije met meer bevoegdheden. Als zo’n campagne in Duitsland, Frankrijk, België – God of Allah weet waar – zou plaatsgrijpen, dan stelt dat toch fundamentele vragen. Ik wil uw aandacht daar graag op vestigen, mijnheer de minister.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion, les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en door de heer Bruno Valkeniers en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken,

verzoekt de federale regering

- de wantoestanden in Turkije krachtdadig te veroordelen;

- binnen alle geledingen van de Europese Unie duidelijk stelling in te nemen voor het definitief stopzetten van de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de EU."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et M. Bruno Valkeniers et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de Mme Barbara Pas

et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes

demande au gouvernement fédéral

- de condamner avec la plus grande fermeté les situations intolérables observées en Turquie;

- de prendre clairement position, à tous les niveaux de pouvoir de l'Union européenne, en faveur de l'arrêt définitif des négociations d'adhésion de la Turquie à l'Union européenne."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Christiane Vienne en door de heren Herman De Croo en Georges Dallemagne.

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Christiane Vienne et par MM. Herman De Croo et Georges Dallemagne.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

02 Samengevoegde interpellatie en vraag van

- de heer Bruno Valkeniers tot de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de aanslagen op Christenen tijdens onder meer de kerstperiode" (nr. 115)

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de christelijke minderheden in het Midden-Oosten" (nr. 21656)

02 Interpellation et question jointes de

- M. Bruno Valkeniers au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les attentats dont sont victimes les chrétiens notamment pendant la période de Noël" (n° 115)

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les minorités chrétiennes au Proche-Orient" (n° 21656)

 

02.01  Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de minister, voor heel wat christenen betekent het belijden van hun geloof elke dag opnieuw een doodsbedreiging.

 

Volgens Open Doors, een organisatie die zich voor vervolgde christenen inzet, worden wereldwijd niet minder dan 100 miljoen christenen vervolgd. De Amerikaanse journalist John Allen jr., niet de eerste de beste journalist, die onder meer Vaticaanwatcher is voor CNN, spreekt in zijn in 2013 verschenen boek “The Global War on Christians” onomwonden over een wereldwijde oorlog tegen christenen. Schattingen van het aantal slachtoffers lopen op tot 100 000 slachtoffers per jaar. Volgens de seculiere International Society for Human Rights is 80 % van alle schendingen van godsdienstvrijheid tegen christenen gericht.

 

Tijdens de middernachtmis vorige kerstnacht onderstreepte monseigneur Léonard dat pijnlijk duidelijk met de hiernavolgende woorden: “En laat ons niet vergeten dat vanaf het moment dat wij hier comfortabel samen zijn in deze kathedraal vijf of zes broeders in het geloof gestorven zijn door geweld wegens hun geloof in Jezus".

 

Hoewel onderdrukking van en geweld tegen christenen ook vaak in landen zoals Noord-Korea of India voorkomt, bestaat de door Open Doors opgestelde ranglijst voor de christenvervolging 2013 hoofdzakelijk uit islamitische landen. De positie van christelijke minderheden in islamitische landen is altijd al erg slecht geweest. De situatie ging er echter nog meer op achteruit ten gevolge van de zogenaamde Arabische Lente, waar Europa en de rest van de democratische wereld zo lyrisch over deden.

 

Die Arabische Lente heeft helaas niet tot de vestiging van democratische rechtstaten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten geleid. Zij hebben daarentegen tot een toenemende invloed van de radicale islam geleid, zodat veeleer van een Arabische of Islamitische Winter moet worden gesproken.

 

Ook in zwart Afrika neemt de radicale islam toe en wordt christenen het leven onmogelijk gemaakt. In Nigeria bijvoorbeeld vormen christenen het mikpunt van gerichte aanslagen, waarbij – dit moet worden gezegd – zelfs de eigen islamitische geloofsbroeders niet worden ontzien.

 

In Egypte worden koptische christenen, die ongeveer 10 % van de bevolking uitmaken, al tientallen jaar gediscrimineerd en vervolgd, terwijl de overheid de andere kant opkijkt. Egypte is trouwens een van de weinige landen in de wereld waar godsdienst op het paspoort wordt vermeld. Belangrijke banen zijn niet weggelegd voor koptische christenen.

 

Onder het bewind van president Morsi, die behoort tot de extremistische Moslimbroeders die na de val van Moebarak aan de macht kwamen, namen de spanningen en de aanvallen op de kopten sterk toe. Na de afzetting van Morsi door het Egyptische leger in de zomer van 2013, wat volgens mij een goede zaak was, ging het helaas voor de kopten en de christenen van kwaad naar erger. De kopten werden door de Moslimbroeders als zondebok gebruikt en verdacht van een groot complot tegen Morsi.

 

Trouwens, in ons eigen land hebben wij hierover een getuige in eerste orde, namelijk professor-dokter Amin Makar, een Vlaamse Egyptenaar die lid is van de koptische kerk en beroepshalve specialist gynaecologische oncologie en borstchirurgie is aan het Ziekenhuis Netwerk Antwerpen. Het is misschien de moeite die man hier eens in de een of andere hoorzitting aan het woord te laten. Hij laat zich genadeloos uit over de wijze waarop zijn geboorteland met de koptische minderheid omgaat. Ik raad u aan zijn ontluisterend interview in Tertio van 21 augustus 2013 te lezen.

 

In Syrië raken de christenen vandaag steeds meer in de knel tussen het regime van Bashar al-Assad en de grotendeels fundamentalistische rebellen. De christenen worden door die laatsten immers beschouwd als handlangers van Assad. In 2013 werden volgens dezelfde organisatie Open Doors nergens ter wereld zoveel christenen wegens hun geloof gedood als in Syrië. De Syrische christenen worden onder meer geviseerd door de met al Qaida gelieerde terroristische groepering Islamitische Staat in Irak en Syrië, ISIS, de lievelingsmilitie, de chouchou van de Belgische Syriëstrijders.

 

Ook in Syrië worden op grote schaal kerken vernield en in brand gestoken. Onder de ongeveer 200 miljoen Syrische vluchtelingen bevindt zich meer dan een half miljoen Syrische christenen. Zij zijn vooral gevlucht voor het sektarisch geweld van de zogezegde rebellen.

 

In Irak dan weer zijn er sinds de Brits-Amerikaanse invastie in 2003 reeds zoveel christenen vermoord of gevlucht dat er van de oorspronkelijke anderhalf miljoen christenen nog maar 500 000 volgens sommige bronnen en 200 000 volgens andere bronnen overblijven. Ook in Irak is kerstdag de favoriete dag van de islamitische rebellen om christenen af te slachten.

 

Ook elders in de islamitische wereld werden christenen in 2013 het slachtoffer van aanslagen. Kijk maar eens naar Pakistan. In Pakistan is er de fameuze blasfemiewet, de wet tegen godslastering. Die wordt door de moslims gebruikt om af te rekenen met christenen. Dezelfde moslims hebben zelfs een minister en een gouverneur die het hadden aangedurfd die wet te bekritiseren, afgemaakt.

 

Mijnheer de minister, het ontstellend aantal feiten, aanslagen en terreurdaden, toont helaas aan dat er inderdaad steeds meer reden is om het in het Westen door de weldenkende gemeenschap gangbaar gemaakte begrip islamofobie in zijn juiste context te plaatsen. Het is duidelijk dat de zogenaamde christofobie in de islamitische wereld een veel ernstiger en dringender probleem vormt.

 

Het is stuitend hoe Europese, Belgische en Vlaamse politici, media en ngo’s al te vaak de ogen sluiten voor het lot van getroffen minderheidsgroepen. Voor christenen in de islamitische wereld betekent het praktiseren van het geloof elke dag een doodsbedreiging en vraagt het elke dag opnieuw meer en meer moed. In Syrië en in landen als Irak en Egypte, waar de christenen vaak al twintig eeuwen aanwezig zijn, volgens monseigneur Léonard, worden ze ernstig bedreigd of zelfs openlijk vervolgd.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, in welke mate bent u op de hoogte van dergelijke daden van vervolging tegen christenen in een groot deel van de wereld? Draagt de situatie van christenen in betrokken landen uw bezorgdheid weg?

 

Ten tweede, volgt België op een systematische wijze de situatie van christelijke minderheden in de betrokken landen op? Zo ja, op welke manier gebeurt dat? Zo neen, waarom niet?

 

Ten derde, welke initiatieven zult u nemen om de problematiek onder de aandacht te brengen van de betrokken landen en de internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties en de daarmee verbonden organisaties en de EU, die opnieuw al te vaak in alle talen zwijgt?

 

02.02  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je me penche sur cette question des chrétiens d'Orient depuis un certain nombre d'années. J'avais interrogé votre prédécesseur sur ce sujet voici cinq ou six ans. À l'époque, il était question de la fuite des chrétiens d'Irak. Il y avait plus d'un million de chrétiens en Irak avant la guerre. Aujourd'hui, il en reste peut-être 200 ou 300 000. Cet exode était déjà particulièrement préoccupant.

 

Les problèmes à l'égard des chrétiens d'Orient restent extrêmement difficiles. En Syrie, les évêques Mgr Boulos Yazigi et Mgr Yohanna Ibrahim, respectivement évêque grec-orthodoxe et évêque syrien-orthodoxe d'Alep, ont été enlevés. Le père François Mourad a été assassiné, le père Paolo Dall'Oglio a disparu, probablement enlevé par une milice proche d'AI-Qaïda; d'ailleurs, une manifestation de soutien au père Dall'Oglio a lieu ce soir. Des monastères ont été pillés. Beaucoup de chrétiens de Syrie fuient leur pays.

 

L'exode des chrétiens de Syrie vient après l'hémorragie de ceux d'Irak, qui n'ont pas résisté au chaos sanglant qui a suivi l'invasion américaine de 2003. En Libye également, suite aux récents événements, il y a beaucoup moins de chrétiens. Leur nombre était estimé à 300 000 il y a quelques années, mais il n'en reste probablement que quelques centaines aujourd'hui.

 

Cela s'ajoute à l'inquiétude concernant le sort des coptes d'Égypte. Il n'existe pas de données fiables sur l'exode des coptes égyptiens, mais il ne fait aucun doute que celui-ci s'est accéléré depuis la révolution de 2011, qui s'est traduite par un effondrement de la sécurité et la multiplication des kidnappings, vols et rackets visant cette communauté perçue comme plus riche que le reste de la population, ce qui, au demeurant, n'est pas exact.

 

Notre parlement suit aujourd'hui de près cette situation, alors qu'il y a quelques années, il régnait une espèce de pudeur: on détournait le regard. Je m'intéresse depuis très longtemps aux questions de droits humains et au sort de toutes les minorités, de toutes les personnes qui souffrent en raison de leur différence.

 

Je pense que nous n'en sommes plus là aujourd'hui. Nous avons avancé. Notamment, nous avons adopté ma proposition de résolution en janvier 2010, il y a quatre ans déjà. Une autre résolution a également été adoptée par le Sénat.

 

Je crois qu'à l'heure actuelle, il y a une prise de conscience de la gravité de la situation à l'égard des minorités chrétiennes et aussi – il faut le dire – à l'égard d'autres minorités qui vivent dans ces pays, auxquelles s'ajoutent les personnes qui sont sans confession. C'est aussi une préoccupation. Mais le nombre de personnes concernées dans les minorités chrétiennes fait qu'il y a là un problème particulièrement grave et inquiétant.

 

Monsieur le ministre, mes questions ne sont pas très compliquées. Quel a été le suivi fait par vous-même, votre département, votre gouvernement des résolutions votées par le parlement? Quelles ont été les suites politiques de ces deux résolutions de la Chambre et du Sénat?

 

Quelles démarches ont-elles été effectuées par la Belgique afin d'encourager les autorités des pays concernés par l'intolérance religieuse à intégrer dans leur droit interne les textes de droit international qui protègent la liberté de pensée, de conscience et de religion, et de les faire respecter?

 

Comment la situation des communautés chrétiennes et des autres communautés religieuses menacées est-elle prise en compte dans le cadre du dialogue politique avec les pays concernés? Au-delà de la nomination d'un représentant spécial de l'Union européenne, puisqu'un représentant a été nommé pour le Sud de la Méditerranée, quelles ont été les actions menées au niveau européen? Quelles sont les actions politiques à ce niveau-là?

 

La Belgique compte-t-elle mettre ou a-t-elle mis ces questions à l'agenda des Conseils des ministres des Affaires étrangères?

 

02.03  Herman De Croo (Open Vld): Mijnheer de minister, ik deel de bezorgdheid van de sprekers.

 

Ik ben altijd bijzonder gechoqueerd - ik zeg het hier coram populo - doordat mensen moorden in de naam van God. Sjiieten vermoorden soennieten, soennieten laten bommen ontploffen bij sjiieten en dat allemaal in naam van dezelfde vereerde.

 

Eeuwen geleden was de situatie in onze contreien identiek. De laatste brandstapel van Vlaanderen stond in de 17de eeuw in Oudenaarde. Wie het geloof verloochende, werd door de rooms-katholieke kerk op dezelfde wijze afgestraft, gepijnigd en vermoord. U moet "L’oeuvre au noir" maar eens herlezen om te weten hoe de situatie in die tijd was.

 

Men kan zich brutaal afvragen wat dat nu is. Is een en ander te wijten aan religieus fanatisme, waarvan wij helaas ook in onze eigen beschaving brutale voorbeelden hebben gezien? Is het onze manier van reageren wanneer wij christenen in die onaanvaardbare situatie zien terechtkomen, en niet wanneer wij met sjiieten of soennieten te maken hebben? Het doet mij denken aan la Saint-Barthélemy in Parijs, waar voor dezelfde god de protestantse aanwezigheid werd uitgemoord tijdens een verlokkelijk feest.

 

Het is zorgwekkend voor het mensdom zelf, maar mijn ietwat cynische filosofische beschouwing mag ons er niet van weerhouden minderheden, welke ze ook zijn en voor welke redenen ook, te beschermen. Europa heeft geen zin als wij ook niet die dimensie zouden kunnen hard maken.

 

Het moest mij van de ziel, om niet te zeggen het hart dat wij daarvan in het verleden ook geen groot toonbeeld zijn geweest.

 

02.04  Peter Luykx (N-VA): Ook al had ik geen vraag over de precaire situatie van hoofdzakelijk christelijke religieuze minderheden in Syrië, Egypte, Iran en Irak, waaraan voorgaande sprekers aandacht hebben besteed, merk ik graag het volgende op.

 

Niet alleen de christelijke minderheden, maar ook de alevieten, de Armeniërs en Koerden hebben het zwaar te verduren. De heer Dallemagne heeft er al naar verwezen dat hierover een resolutie ingediend door de heren Ducarme en Dedecker, werd aangenomen. Mag ik de leden van de commissie wijzen op een voorstel van resolutie dat onze fractie heeft ingediend en waarvan de bespreking wel al werd geagendeerd, maar nog niet aan bod kwam en hopelijk kan dat nog voor het reces? In de tekst pleiten wij precies voor de bescherming van de religieuze minderheden.

 

Los van de inhoud zelf, collega De Croo, of de reden waarom mensen dergelijke misdaden plegen, moeten wij toch durven te vragen of wij wel financiële steun kunnen blijven verlenen aan overheden die dergelijke schendingen toelaten. Daarom zijn wij er voorstander van dat de vrijgave van de fondsen van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling wordt gekoppeld aan de bescherming van de mensenrechten als beginsel van de rechtsstaat, en aan de bescherming van de religieuze minderheden.

 

Ik roep mijn collega’s op zo snel mogelijk het debat daarover te voeren, naar aanleiding van het voorstel van resolutie dat wij nog op tafel hebben liggen.

 

Le président: Il est, en effet, assez hallucinant de voir qu'au XXIe siècle, les tensions inter-religieuses augmentent ainsi que les atrocités commises.

 

On a beaucoup parlé ici du Moyen-Orient, mais nombre d'éléments indiquent que les tensions inter-religieuses augmentent également dans la bande sahélienne qui s'étend du Sénégal à l'Éthiopie. Il suffit de voir ce qui se passe dans le nord du Nigeria avec Boko Haram, mais aussi en Centrafrique.

 

En outre, suivant certaines informations dont je dispose, les tensions inter-religieuses augmentent dans d'autres pays de la bande sahélienne. Nous serons donc peut-être amenés à discuter ici, un jour, de ce qui se passe en Afrique subsaharienne en la matière. Mais tel n'est pas le sujet qui nous occupe aujourd'hui. Je passe donc immédiatement la parole au vice-premier ministre.

 

02.05  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, une chose à la fois!

 

Uiteraard deel ik uw bezorgdheid over de aanslagen op christenen, onder meer tijdens de kerstperiode, maar ik wil toch benadrukken dat niet alleen christenen het slachtoffer van geweld zijn omwille van hun godsdienst maar ook moslims en personen met andere godsdiensten of overtuigingen.

 

Ik ben het niet eens met de heer Valkeniers dat wij de ogen sluiten voor het lot van de getroffen minderheidstroepen in de islamitische wereld, integendeel.

 

La protection de la liberté de religion ou de croyance est une priorité belge et européenne, à la suite des conclusions du Conseil de novembre 2009. L'Union européenne a reconfirmé sa position lors des conclusions du Conseil de février 2011 en soulignant que la liberté de religion ou de croyance restait une priorité. La question est donc bien abordée dans le cadre du dialogue politique avec les pays concernés.

 

In juni 2013 heeft de Raad Buitenlandse Zaken richtsnoeren aangenomen over de vrijheid van godsdienst of overtuiging die een leidraad vormen voor de EU-lidstaten en EU-instellingen in hun contacten met derdelanden en ngo’s om de vrijheid van godsdienst of overtuiging te bevorderen en te beschermen in het extern optreden van de Europese Unie. Het is belangrijk om te onderstrepen dat België en de Europese Unie zich inzetten voor de bescherming van alle religieuze minderheden.

 

Ces lignes directrices européennes comprennent également un aspect multilatéral. Ceci est important, car le rôle de l'Union européenne était déterminant dans l'adoption d'une résolution sur la liberté de religion ou de croyance dans le cadre du Conseil des droits de l'homme des Nations unies.

 

En outre, la Belgique ainsi que l'Union européenne soutiennent le rôle du rapporteur spécial pour la liberté religieuse ou de croyance. Il s'agit d'un expert indépendant, qui ne soumet pas seulement des rapports thématiques au Conseil des droits de l'homme mais qui visite aussi les pays concernés et en fait un rapport à ce conseil. À côté de cela, la Belgique a également soulevé la question lors de l'examen périodique universel des pays tiers au Conseil des droits de l'homme.

 

Enfin, je voudrais souligner que la liberté de religion ou de croyance appartient aux priorités thématiques de l'Union européenne et que le représentant spécial de l'Union européenne pour les droits de l'homme, Stavros Lambrinidis, a également visité une série de pays de la région.

 

Tenant compte de ces éléments, je dirai que la question reviendra encore régulièrement à l'agenda du Conseil Affaires étrangères. La problématique est, en effet, déjà bien traitée au niveau européen.

 

À titre personnel, je n'hésite jamais à soulever la question du respect des minorités, y compris chrétiennes, lors de mes contacts bilatéraux. Cela fait notamment pleinement partie des messages que je fais passer dans le cadre du printemps arabe, y compris dans la crise syrienne.

 

Als verder bewijs van het belang dat ik aan die problematiek hecht, heb ik het initiatief genomen om een conferentie over de invloed van politieke transities op de religieuze minderheden te organiseren samen met het Egmont Institute. Die conferentie heeft op 18 december 2013 plaatsgevonden en heeft professoren en leiders van de drie voornaamste godsdiensten in België samengebracht. Ik onthoud dat de kwestie zeer complex is en gevoelig ligt en dat iedereen een rol heeft te spelen. Respect begint zeker al hier, binnen de eigen gemeenschap.

 

En conclusion, j'estime qu'un suivi approprié est donné aux recommandations du parlement dans les résolutions concernant cette matière; nous tentons d'agir tant sur le plan bilatéral que multilatéral.

 

Je rappellerai – et nombre de lectures utiles existent à ce sujet dont je conseille certaines à nos candidats diplomates – que la Belgique, et plus largement l'Union européenne, n'a pas de leçon à donner en la matière, mais elle peut faire part d'une expérience en termes d'agression à l'égard des minorités, y compris pour leurs convictions religieuses. Parfois même, à l'intérieur de la même orientation religieuse, certains ont été beaucoup plus loin chez nous que ce que d'autres régions du monde ont pu connaître dans le passé, voire encore aujourd'hui.

 

C'est pourquoi il convient d'aborder ces thèmes en conservant à l'esprit la défense de toutes les minorités et en s'efforçant de se rappeler le passé européen pour tenter de faire part d'une expérience, d'une certaine expertise et, ainsi, d'atténuer quelque peu les situations rencontrées partout dans le monde.

 

Nous faisons le maximum, dans les limites du possible dans le cadre du bilatéral et du multilatéral, pour revenir sur le sujet dès qu'une occasion se présente.

 

Ik mag zeggen dat dit altijd een van de prioriteiten is geweest in ons beleid. Dit is trouwens nog steeds het geval. Wij zullen de volgende maanden dezelfde houding handhaven.

 

02.06  Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de voorzitter, ook in Afrika neemt het geweld tegen christenen toe. Ik heb het even kort over Nigeria gehad, maar het geweld breidt uit tot het Sahelgebied, het Evenaarsgebied en zelfs tot in Zuid-Afrika. Toeval of niet – volgens mij absoluut geen toeval –, maar het zijn telkens islamitische rebellen of zelfs overheden die zich daaraan bezondigen.

 

Mijnheer De Croo, onze godsdienstoorlogen, onze godsdienstige vervolgingen, die even wraakroepend, degoutant en bloederig waren, vonden wel plaats in de middeleeuwen. Wilt u daarmee zeggen dat de islam zich nog in een middeleeuwse fase bevindt? Dat is een bijna islamofobe uitspraak die ik mij natuurlijk niet zou durven veroorloven.

 

Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Het heeft het voordeel dat het er is. Ik geloof zelfs dat u nog persoonlijk bekommerd bent ook over het lot van de religieuze minderheden. Ik denk dan meer bepaald aan de christenen in islamitische landen. Ik heb zelf gezegd dat het sektarische en religieuze geweld in de allereerste plaats ook de eigen geloofsgenoten treft.

 

Ik betwijfel echter wel of het lot van die christelijke minderheden op een systematische en principiële manier door de regering ter harte wordt genomen. Om daar zeker van te zijn, zal ik dan ook een motie van aanbeveling indienen over deze problematiek.

 

02.07  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, j'entends bien la remarque de M. De Croo avec laquelle je peux être d'accord. Toutefois, il faut faire très attention à ne pas sous-estimer ce qui est en train de se passer dans un monde globalisé, en Birmanie, en Afghanistan ou ailleurs.

 

Si on devait arriver à une situation où toutes ces minorités seraient expulsées des pays qui les ont vus naître – je rappelle qu'il ne s'agit pas de populations qui sont arrivées à un moment donné; elles étaient là, elles étaient chrétiennes depuis le début du christianisme –, si on devait connaître une forme d'homogénéisation des religions en fonction des pays ou des régions, les conséquences seraient incalculables. Ce compris en Europe, sur la manière dont nous vivons les uns et les autres en bonne tolérance et en bonne intelligence avec des personnes qui ont des convictions différentes des nôtres. Ce qui se passe là-bas est extrêmement inquiétant, y compris pour des minorités non chrétiennes, y compris pour des minorités musulmanes, pour faire référence aux Rohingya en Birmanie. Les conséquences sont extrêmement graves. C'est un phénomène dont nous devons mesurer toute la gravité et toute l'importance.

 

Les lignes directrices de l'Union européenne sont bonnes. Je les ai lues. Cette fois, elles sont claires, nettes, élaborées et détaillées. C'est une quinzaine de pages bien denses, une base politique extrêmement intéressante. Ce qui me préoccupe, c'est qu'elles ne sont pas nécessairement toujours mises en œuvre.

 

Par exemple, l'Union européenne a financé récemment un grand programme d'éducation du gouvernement égyptien, à hauteur de 140 millions d'euros. Ce n'est pas rien! L'Union européenne a demandé que le gouvernement égyptien insère, dans les programmes, dans les cours des élèves égyptiens qui bénéficieraient de ce financement, un mot, un élément sur la tolérance religieuse. Cela n'a pas été accepté par les autorités égyptiennes à cette époque-là. L'Union européenne a, malgré tout, accordé ce financement.

 

C'est le genre de choses sur lesquelles il faut être beaucoup plus attentif et vigilant à l'avenir. On ne peut tolérer que l'Europe ne soit pas attentive à la diversité religieuse et à la tolérance. Je pense que nous pouvons en faire plus concernant ces questions.

 

Je me préoccupe évidemment autant des minorités juives, non croyantes ou alévis mais il se fait qu'avec les minorités chrétiennes, nous sommes face à des centaines de milliers, si pas des millions de personnes aujourd'hui. Si nous voulons que nos valeurs européennes ou les valeurs que nous promouvons dans la Déclaration universelle des droits de l'homme soient respectées, il s'agit d'y consacrer une attention politique importante.

 

Je rappelle également que la résolution que j'avais déposée concernait aussi toutes les autres minorités.

 

02.08  Herman De Croo (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, wij kunnen tot in de Middeleeuwen opklimmen. Europa moet bijzondere redenen hebben om zwaar te tillen aan deze problemen. Nog niet lang geleden werden in Europa zes miljoen joden, zigeuners en andersgeoriënteerde personen vermoord. Dat gebeurde door mensen die waarschijnlijk ook naar Bach luisterden en de Duitse literatuur goed kenden. Wij moeten waakzaam blijven. Als wij naar buiten gaan, moeten wij dat doen gestoeld op de brutale ervaring die wij gekend hebben. De duivel des wreedheden kan altijd onder ons leven. Ik zeg dat met heel veel overtuiging. Wij moeten daarin hardnekkig en onwrikbaar blijven.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Bruno Valkeniers en mevrouw Barbara Pas en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Bruno Valkeniers

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken,

beveelt de federale regering aan

- om de zorgwekkende situatie van christelijke minderheden in landen als Syrië, Egypte, Irak, Pakistan en elders in de wereld nauwgezet op te volgen;

- om elke gelegenheid die zich voordoet te baat te nemen om deze problematiek onder de aandacht te brengen van de betrokken landen en op de agenda te plaatsen van internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties en de daarmee verbonden organisaties;

- om het verlenen van ontwikkelingshulp afhankelijk te maken van de eerbiediging door de ontvangende landen van de fundamentele rechten van christelijke minderheden."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Bruno Valkeniers et Mme Barbara Pas et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l’interpellation de M. Bruno Valkeniers

et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes

recommande au gouvernement fédéral

- d'être très attentif à la situation préoccupante des minorités chrétiennes dans des pays tels que la Syrie, l'Égypte, l'Irak, le Pakistan et ailleurs dans le monde;

- de saisir la moindre occasion pour attirer l'attention des pays concernés sur ce problème et d'inscrire celui-ci à l'ordre du jour des organisations internationales telles que les Nations unies et les organisations qui y sont liées;

- de conditionner l'aide au développement au respect, par les pays qui la reçoivent, des droits fondamentaux des minorités chrétiennes."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Christiane Vienne en door de heren Herman De Croo en Georges Dallemagne.

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Christiane Vienne et par MM. Herman De Croo et Georges Dallemagne.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

03 Actualiteitsdebat over de situatie in de Democratische Republiek Congo en samengevoegde vragen van

- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de resultaten van het rapport van de Europese Rekenkamer met betrekking tot de steun aan Congo" (nr. 20036)

- mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het rapport van het Rekenhof over de officiële ontwikkelingshulp (ODA) in de DRC" (nr. 20070)

- de heer Mohammed Jabour aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de kalender voor de volgende verkiezingen in de DRC" (nr. 20367)

- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de Congolese aanpak van jongerenbendes in Kinshasa" (nr. 21040)

- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het stappenplan van de Congolese kiescommissie (CENI)" (nr. 21070)

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de Democratische Republiek Congo" (nr. 21246)

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "Rwanda" (nr. 21818)

03 Débat d'actualité sur la situation en République démocratique du Congo et questions jointes de

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les résultats du rapport de la Cour des comptes de l'Union européenne concernant l'aide au Congo" (n° 20036)

- Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le rapport de la Cour des comptes sur l'aide publique au développement (APD) européenne en RDC" (n° 20070)

- M. Mohammed Jabour au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le calendrier des futures élections en RDC" (n° 20367)

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la gestion par le gouvernement congolais du problème des bandes de jeunes à Kinshasa" (n° 21040)

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le plan d'action de la commission électorale congolaise (CENI)" (n° 21070)

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la République démocratique du Congo" (n° 21246)

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le Rwanda" (n° 21818)

 

Pour ce débat d'actualité, la méthodologie diffèrera quelque peu. Le ministre fera un exposé introductif et ensuite les membres, et en priorité ceux qui ont introduit des questions de façon formelle, interviendront.

 

03.01  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, nous avons déjà régulièrement eu l'occasion d'évoquer la situation en République démocratique du Congo (RDC). Je voudrais donc resituer la situation actuelle dans la région et au Congo en particulier.

 

La fin de la rébellion du M23, les débuts de la mise en œuvre de l'accord d'Addis-Abeba et le discours du président Kabila à la clôture des concertations nationales sont des éléments indéniablement positifs qui nous ont permis de retrouver davantage d'optimisme pour une solution durable dans l'Est de la RDC.

 

Mais il faut rester réalistes: les défis restent nombreux. Divers groupes armés subsistent et continuent de terroriser la population. La situation politique à Kinshasa semble rester dans un flou paralysant depuis le discours du président et l'annonce de l'imminence d'un nouveau gouvernement.

 

Plus que jamais, nous devons agir pour maintenir la région à l'ordre du jour international, poursuivre les contacts et plaider pour des efforts de réforme interne au Congo et la participation des pays de la région à toute forme de solution, de pacification, de stabilisation, en particulier dans l'Est.

 

J'ai l'intention de me rendre en République démocratique du Congo lorsque la situation politique sera clarifiée, c'est-à-dire lors de la formation d'un gouvernement ou la confirmation de l'actuel. On nous annonce toujours l'éventualité d'un nouveau gouvernement.

 

Parlant de la défaite du M23, cette déroute peut être attribuée à plusieurs facteurs. Je retiendrai, pour en avoir discuté régulièrement avec M. Matata, premier ministre, le fait d'avoir bancarisé, dès lors payé plus régulièrement, la solde des militaires; l'acheminement de la nourriture sur place; un accroissement de l'engagement de la MONUSCO dont j'ai parlé à Kinshasa avec Martin Kobler et le général Dos Santos Cruz, nouvellement en charge, leur volonté étant d'utiliser la brigade internationale d'intervention pour maîtriser la situation. À cela s'ajoutent une nette diminution du soutien extérieur sans doute suite à la répétition des messages en ce sens auprès des pays voisins, les divisions internes au sein du M23, la pression de la communauté internationale ainsi que l'incapacité du mouvement à s'enraciner dans les populations locales des zones que le M23 tentait de contrôler.

 

La défaite du M23 est une étape importante, mais il reste un long chemin pour pacifier les deux Kivu. D'autres groupes armés doivent encore être neutralisés, dont certains seront sans doute plus difficiles à vaincre que le M23.

 

La MONUSCO a promis de s'attaquer aux FDLR (Forces démocratiques de libération du Rwanda) et aux ADF-Nalu. C'est important pour garder la confiance au Rwanda et en Ouganda dans le processus en cours. Les divers groupes Maï-Maï, Nyatura, APCLS et d'autres continuent de commettre des actes de violence à l'égard des populations locales.

 

En outre, la victoire militaire doit être suivie d'une reconstruction, d'un réinvestissement de la région par l'État congolais.

 

Nous continuons donc de plaider, en particulier auprès des Nations unies, pour que des opérations soient menées contre d'autres groupes armés, tels les FDLR.

 

Pour ce qui concerne le débat sur l'impunité, je voudrais confirmer que la Belgique soutient l'action de la Cour pénale internationale qui traite les dossiers de ceux qui ont commis des crimes de guerre et des crimes contre l'humanité et peut, dès lors, être saisie pour le type de crimes commis dans le cadre du récent conflit au Nord Kivu. Elle a d'ailleurs une expertise dans la région.

 

Au vu de l'ampleur des faits, il faudra, peut-être, réfléchir à la possibilité d'envisager une solution régionale en matière de lutte contre l'impunité. Je suis assez ouvert à cette réflexion. Je l'ai d'ailleurs fait savoir à un certain nombre d'acteurs africains, mais aussi aux Nations unies.

 

Un projet de loi visant à instituer des chambres mixtes spécialisées chargées de juger des cas de violation grave des droits de l'homme avait été élaboré, mais il a été rejeté par le Sénat congolais. Il faisait suite au fameux rapport Mapping du Haut Commissariat aux Nations unies pour les droits de l'homme concernant les violations les plus graves des droits de l'homme et du droit international humanitaire commises entre 1993 et 2003 en RDC. Depuis, ce projet de chambres mixtes n'a plus connu de réel suivi.

 

Je voudrais également insister sur la réintégration des rebelles. J'ai déjà eu l'occasion d'évoquer ce sujet à plusieurs reprises. Selon moi, il n'est pas question d'intégrer les rebelles en bloc dans l'armée et sur place dans les Kivu. J'ai fait savoir qu'à force d'intégrer les indisciplinés, on intègre l'indiscipline et on prépare ainsi la prochaine rébellion. Une éventuelle intégration au cas par cas est peut-être envisageable, mais il est certain que les crimes graves ne peuvent rester impunis. Il faut offrir une alternative crédible à cette réintégration. C'est la raison pour laquelle nous encourageons les autorités congolaises à redoubler d'efforts pour la mise en œuvre d'un plan DDR (désarmement, démobilisation, réintégration) réaliste qui permettra aux membres des groupes armés qui se sont rendus et qui ont abandonné le combat armé de réintégrer, au plus vite la vie civile et ce, de manière durable.

 

De nombreux miliciens de différents groupes ont déposé les armes après la défaite du M23, mais ils sont encore pour la plupart regroupés dans des camps où ils ne survivent que grâce à l'aide humanitaire de la MONUSCO.

 

Cette situation d'incertitude et de précarité risque de pousser ces hommes à reprendre les armes tôt ou tard. La communauté internationale doit, elle aussi, rester engagée aux côtés des autorités congolaises pour les aider à relancer ou à lancer un processus DDR qui offrira une véritable alternative aux anciens rebelles.

 

J'ai ensuite évoqué la problématique des concertations nationales en parlant du discours du président. Ces concertations peuvent être considérées comme un succès même si l'exercice était tenu sous contrôle étroit par la majorité présidentielle. Elles ont eu lieu dans le calme, dans les délais et les règles préétablis. Elles ont abouti à des recommandations intéressantes. Les débats ont permis un assez large dialogue, même si on peut regretter que l'opposition n'ait été représentée que de manière très partielle. En effet, certains éléments essentiels de l'opposition n'ont pas voulu participer, jugeant que les dés étaient pipés et que l'exercice était strictement contrôlé. Ces partis craignaient que les concertations débouchent sur la formation d'un gouvernement d'union nationale qui rendrait sans objet les élections de 2016.

 

Le président Kabila s'est exprimé le 23 octobre devant les assemblées réunies en congrès. Il a émis diverses propositions, pour l'essentiel, positives, et a surtout souligné sa volonté de respecter la Constitution. J'ai pris note de sa volonté de constituer un gouvernement de large union. La volonté de consensus est un point positif que personne en Belgique ne contestera mais la nature d'un régime démocratique parlementaire est néanmoins d'entretenir une majorité et une ou plusieurs opposition(s). Il faudra aussi prendre garde que le gouvernement d'union nationale ou de large union, une fois constitué, ne se sente si représentatif qu'il juge le respect du calendrier électoral moins essentiel que cela n'a été dit par le président au mois d'octobre.

 

Een volgend punt is het stappenplan van de nieuwe Congolese kiescommissie (CENI). Na een moeizaam parcours werd deze in het leven geroepen, en zij is nu volop aan het werk. De volkomen rampzalige situatie waarin de CENI verkeerde, wordt door voorzitter Apollinaire Malu Malu geleidelijk aan rechtgezet. Op dinsdag 21 januari heb ik abbé Malu Malu voor de derde keer ontvangen om mijn belangstelling voor het verkiezingsproces te benadrukken.

 

Het operationele stappenplan 2013-2016 werd door Apollinaire Malu Malu aan het Congolese Parlement voorgelegd. Er liggen twee scenario’s op tafel, maar alles wijst erop dat er voorrang zal worden gegeven aan de organisatie van lokale verkiezingen in ongeveer 8 000 districten. De scenario’s moeten dezer dagen door het Parlement worden bediscussieerd.

 

Eén van de belangrijkste elementen is de organisatie van onrechtstreekse, in plaats van rechtstreekse, provinciale verkiezingen. Dit heeft een invloed op het tijdschema, maar de intentie van Malu Malu blijft alle verkiezingen, dus ook de presidentsverkiezingen, nog voor eind 2016 af te ronden, om het huidige mandaat van 5 jaar na te leven. Na de goedkeuring van het Parlement is abbé Malu Malu van plan in februari een vergadering te organiseren van het Comité des Partenaires. Dit zal ons een beter idee geven van de stand van zaken.

 

Tijdens mijn gesprek met abbé Malu Malu heb ik echter gezegd dat het hoog tijd was concrete vooruitgang te boeken en meer initiatief te nemen. Tijdens ons gesprek heeft abbé Malu Malu de steun van de internationale gemeenschap gevraagd, maar zonder cijfers te geven.

 

Van België wordt meer steun gevraagd inzake de cartografie. Op dit moment is er nog geen budget. Steun is natuurlijk onmogelijk zonder dat er eerst over de voorwaarden wordt gediscussieerd, waaronder een goed beheer en onafhankelijkheid. De aanbevelingen van de verkiezingobservatiemissie van de EU zullen op dit vlak zeer nuttig zijn.

 

Ik ben het met u eens dat civiele educatie fundamenteel is. De mogelijke steun aan projecten in verband met civiele educatie of waarneming door de lokale civiele maatschappij zullen worden bestudeerd wanneer er meer duidelijkheid is over het budget, de kalender en de interventie van andere donoren. Wij hebben al een contact georganiseerd tussen de Congolese instellingen en onze instellingen actief op het vlak van geografie en cartografie. Dat is de start van een mogelijke samenwerking.

 

Een ander punt is het rapport van de Europese Rekenkamer met betrekking tot de steun aan Congo. Het rapport is beperkt tot de governance programs van de Europese Commissie in de DRC. De programma’s die werden beoordeeld, omvatten de steun aan het verkiezingsproces, justitie, politie en public finance management, over de periode 2003-2011.

 

In het rapport wordt verwezen naar het programma “Restauration de la justice à l’est du Congo” (REJUSCO) dat door de Belgische Ontwikkelingssamenwerking werd gecofinancierd. Het REJUSCO-programma werd uitgevoerd door de BTC in een cofinanciering met de Europese Commissie, voor min of meer acht miljoen euro, de Britse Ontwikkelingssamenwerking, voor ongeveer drie miljoen euro, en de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking, voor ongeveer een miljoen. De bijdrage van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking bedroeg 3,7 miljoen euro.

 

De algemene doelstelling was een versterking van justitie in de oostelijke provincies van de DRC. De Europese Rekenkamer kwam tot de vaststelling dat het programma ambitieus was, maar slechts gedeeltelijk werd gerealiseerd. De Rekenkamer vestigde daarbij de aandacht op de complexiteit van het programma, de verschillende procedures die toegepast moesten worden, de moeilijke omgeving en de onvolmaakte dialoog tussen de donoren van het programma en de Congolese overheid.

 

De Rekenkamer kwam toch tot de vaststelling dat het programma heeft bijgedragen tot de versterking van de functionele capaciteit van de gerechtshoven. Verder stelde de Europese Rekenkamer vast dat de programma’s allemaal pertinent waren – ze beantwoordden aan een duidelijke nood –, dat de beoogde resultaten slechts in beperkte mate gerealiseerd werden en dat er geen waarborgen zijn inzake de duurzaamheid van de gefinancierde programma’s.

 

De Europese Rekenkamer heeft terecht gewezen op een aantal problemen bij de uitvoering van het REJUSCO-programma waaruit de nodige lessen moeten worden getrokken om in fragiele situaties te kunnen bijdragen aan de versterking van de rechtsstaat, wat een essentieel onderdeel is in de stabilisering en heropbouw van het oosten van de DRC.

 

De Rekenkamer concludeert niet uit deze analyse dat dit soort programma’s moet worden stopgezet, maar vraagt aan de Commissie dat de doelstellingen van programma’s realistischer zouden zijn, de risico’s beter zouden worden ingeschat en meer voorwaarden in de programma’s zouden worden ingebouwd, en dat er meer zou worden overlegd met de lidstaten.

 

Het is de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie om de vooruitgang en de risico’s op corruptie in de loop van de Europese programma’s in te schatten. België is lid van U4, het multidonorconsortium dat uitsluitend gericht is op de bestrijding van corruptie in de ontwikkelingssamenwerking en dat onlinevormingen en strategisch advies aanbiedt aan de kaders van de ontwikkelingssamenwerking. In het Indicatieve Samenwerkingsprogramma met de DRC is een anti-corruptieclausule opgenomen.

 

La coopération politique avec le service pour l'action extérieure de l'Union européenne est excellente. Les consultations sont fréquentes à tous les échelons, tant à Bruxelles que sur le terrain. Je crois pouvoir dire que la connaissance du terrain de la Belgique est pleinement mise à profit.

 

En ce qui concerne la coopération au développement de l'Union européenne, les délégations de l'Union dans les pays récipiendaires ont pris de plus en plus d'importance. En matière de décentralisation en RDC, la situation est très diversifiée, certaines provinces étant plus développées et d'autres n'existant que sur le papier. La coopération belge est pour l'instant gérée principalement à travers les canaux habituels et éprouvés du ministère des Affaires étrangères et de la coopération internationale de la RDC.

 

Quant aux projets relatifs au renforcement des infrastructures, la Belgique est intervenue très activement auprès du commissaire Piebalgs afin que l'Union ne se désengage pas de ce secteur vital. Nous pensons avoir obtenu gain de cause.

 

Cela dit, même la puissance financière de la Commission n'est pas suffisante pour assurer les grands travaux d'infrastructure dont ce pays a besoin. Seules les organisations financières internationales, au premier rang desquelles la Banque mondiale, possèdent la puissance financière suffisante pour aider la RDC dans ce domaine.

 

En ce qui concerne la réforme des polices, la mission EUPOL est largement considérée comme une réussite et a permis de remarquables progrès dans la gestion de l'appareil de police avec une bonne appropriation par les autorités congolaises. Le travail n'est qu'à peine entamé. Les opérations contre les kuluna, ces jeunes délinquants, dont je parlerai juste après, illustrent la nécessité d'une réforme en profondeur des façons d'opérer des services de sécurité, y compris la police. C'est la raison pour laquelle je regrette la décision prise par l'Union européenne de clôturer le programme, mais les efforts dans le secteur seront repris et poursuivis par l'Union en utilisant notamment le Fonds européen pour le développement.

 

Ik wil nog iets zeggen over de operatie Likofi tegen de kuluna, jongerenbendes die op straat leven.

 

Ik werd uiteraard door onze ambassade op de hoogte gehouden van de gebeurtenissen rond de zogenaamde operatie Likofi. Onze ambassadeur werd trouwens op 9 december 2013 samen met zijn Britse, Franse en Europese collega’s door de minister van Binnenlandse Zaken, Richard Muyej Mangez, ontvangen. Volgens de minister is operatie Likofi een onderdeel van een strategisch plan ter bestrijding van het stadsbanditisme.

 

Volgens de autoriteiten werden 669 personen voorgeleid. Een tiental jongeren werd opnieuw vrijgelaten. De anderen bevinden zich ofwel in voorlopige hechtenis ofwel werd hun zaak aan het parket voorgelegd.

 

De Congolese minister gaf slechts bevestiging van vijf overlijdensgevallen als gevolg van gewelddaden. Het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Rechten van de Mens maakte in een verslag van 11 december 2013 melding van acht buitengerechtelijke executies. Volgens onze informatie valt de balans evenwel zwaarder uit en zou er veeleer sprake zijn van tientallen slachtoffers. Daarvan hebben wij echter tot nu toe geen nadere preciseringen.

 

De Congolese minister verzekert dat de geweldplegers zullen worden bestraft en dat de regering ook maatregelen heeft getroffen voor de resocialisatie van de aangehouden kuluna.

 

Het geweld waarmee operatie Likofi gepaard ging, doet uiteraard vragen rijzen. Op de vergadering van 9 december 2013 heeft onze ambassadeur om opheldering gevraagd van de buitengerechtelijke executies en van andere schendingen van de mensenrechten. De minister van Binnenlandse Zaken en de woordvoerder van de regering, Lambert Mende, gaven echter ontwijkende antwoorden op de vragen. Het is weliswaar nodig het stadsbanditisme te bestrijden, maar dat neemt niet weg dat de Congolese regering deze strijd moet voeren met inachtneming van de mensenrechten, zeker wanneer het om minderjarigen gaat. Wij hopen nu dat deze gebeurtenissen ten gronde worden onderzocht en dat de geweldplegers worden berecht.

 

Aangezien er in dat dossier een verband is met de naleving van de mensenrechten, werd onze permanente vertegenwoordiging in Genève, waar de Mensenrechtenraad zetelt, ingelicht, onder andere omdat de DRC onder de aandacht van de Raad zal komen in het kader van de Universal Periodic Review (UPR).

 

En ce qui concerne le Rwanda, le groupe d'experts était à New York afin de présenter son rapport au Comité des sanctions le 17 janvier. Le Rwanda, membre non permanent du Conseil de sécurité, a contesté des affirmations contenues dans le rapport et préconisé son rejet. Cependant, le 23 janvier, le Comité des experts a finalement transmis son rapport au Conseil de sécurité. Le rapport et ses annexes (280 pages) viennent d'être officiellement publiés sur le site des Nations unies malgré l'opposition du Rwanda.

 

L'adoption de la résolution du Conseil de sécurité sur le renouvellement du régime de sanctions relatif à la RDC est maintenant attendue et j'attends de connaître la décision avant de prendre position.

 

Je n'ai pas eu l'opportunité d'avoir des échanges avec ma collègue rwandaise ces derniers jours. Nous aurons probablement l'occasion d'en savoir plus à l'occasion de la visite de mon collègue en charge de la Coopération, qui pourrait se rendre en février à Kigali.

 

La décision d'une bonne partie de la communauté internationale suite à la publication du rapport de 2012 a été de ne pas suspendre l'aide au développement pour ne pas affecter les populations locales mais bien de ne l'octroyer que dans les secteurs sociaux plutôt que via une aide budgétaire globale. C'est ce qui a été fait par le Royaume-Uni, la Banque mondiale et par la Belgique. À ce jour, nous ne disposons pas de preuves décisives sur les éventuels commanditaires du meurtre de l'opposant rwandais en Afrique du Sud, Patrick Karegeya. Je prends cependant bonne note, comme vous, des déclarations faites par les États-Unis, l'Afrique du Sud, les travaillistes anglais et même les autorités rwandaises à ce sujet. Je n'ignore pas non plus que la diaspora rwandaise en Belgique comporte des sympathisants du pouvoir en place à Kigali mais aussi des partis d'opposition et que l'assassinat de l'un d'entre eux soulèverait immédiatement des questions. Des échanges ont lieu entre services belges compétents à ce sujet. Nous continuerons à suivre le dossier.

 

Monsieur le président, je ne reviendrai pas sur une série d'autres points qui n'étaient pas spécifiquement soulevés.

 

Nous suivons la situation de très près dans tous les pays de la région. Il y a malheureusement un certain nombre d'instabilités qui pourraient affecter à nouveau la situation en République démocratique du Congo, que ce soit au Sud-Soudan ou en République centrafricaine.

 

En ce qui concerne certains dossiers spécifiques que vous suivez de très près – et je vous remercie de m'avoir transmis des informations suite à vos récents voyages sur place –, je pense notamment à la situation dans le parc des Virunga, nous continuons à examiner la manière de réagir auprès du gouvernement congolais concernant les législations qui sont adoptées en matière d'exploration et d'exploitation.

 

Comme j'ai déjà eu l'occasion de le dire, je continue d'intervenir de manière active auprès de mon collègue britannique concernant la société SOCO, que ce soit par courrier ou par intervention directe lors de nos rencontres bilatérales.

 

De voorzitter: Ik zal nu het woord geven aan de collega's die vragen hebben gesteld.

 

03.02  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, het voordeel van uw inleidende beschouwing is dat heel wat vragen al beantwoord zijn. Dat maakt het ons wat gemakkelijker om netelige kritiek te formuleren na uw uiteenzetting.

 

Mijnheer de minister, één sleutelwoord komt steeds terug in elke vraag die wij gesteld hebben, namelijk ‘conditionaliteit’. Wij moeten een evenwicht zoeken en enkel investeren waar dat inderdaad beterschap teweegbrengt.

 

U antwoordt dat de Europese Rekenkamer in zijn rapport niet adviseert om de steun stop te zetten. Dat klopt. Daar pleit men niet voor, maar de rekenkamer is wel bijzonder kritisch. Men kan het glas altijd halfvol of halfleeg noemen, maar een artikel over de problematiek stelt, samengevat, heel duidelijk dat de hulp de mist in gaat en dat de hulp efficiënter zou zijn indien de Europese Commissie duidelijkere voorwaarden stelt en de naleving ervan toetst. De Commissie legt zelden voorwaarden op – opnieuw de conditionaliteit – aan de Congolese overheid. Zij zou veeleisender moeten zijn, zegt de heer Wesseberg.

 

Het rapport stelt dat de 1,9 miljard steun voor de helft van de projecten teloor is gegaan. Dat is een enorm bedrag. Voordat men dergelijke inspanningen levert, moeten heel duidelijke afspraken worden gemaakt en een heel duidelijke visie vooruit worden geschoven over de manier waarop de conditionaliteit zal worden verzilverd.

 

Over de incidenten midden november omtrent de operatie-Likofi – vuistslag – was wel wat commotie in de pers. Ik heb begrepen dat de ambassadeur uitleg heeft gevraagd aan de heer Mende. Wij mogen dat niet minimaliseren. Het is immers tekenend voor een diepgeworteld probleem van gebrek aan politionele organisatie en justitie. Vijf doden, acht doden, we waren er natuurlijk niet bij, gelukkig maar, maar dergelijke incidenten horen zeker niet thuis in een land dat democratie claimt en waarin wij investeren.

 

Een ander aspect betreft de verkiezingen. Wij hebben hier vorige week nog kunnen luisteren naar abbé Malu Malu, die een zeer boeiende uiteenzetting heeft gehouden. Ook al is er een stappenplan tot 2016 en worden data naar voor geschoven, er wordt toch wel wat geprocrastineerd, non hodie, sed cras.

 

Ik heb begrepen dat er een clausule over fraude opgenomen is. Ik hoop dat men, indien er effectief fraude wordt vastgesteld, het variabele deel voor de ondersteuning van de verkiezingen niet uitbetaalt. Hopelijk zal men de kritiek van de observatoren over heel het verkiezingsproces deze keer niet wegwuiven, het been stijf houden en de financiële steun aan het verkiezingsproces, indien die er komt van België, afhankelijk maken van het respect voor het juridische kader en het respect voor de onafhankelijkheid van de verschillende electorale instellingen, waaronder CENI. Ik hoop ook dat men de strijd aanbindt tegen de straffeloosheid van personen die betrokken zouden zijn bij inbreuken op de kieswetgeving.

 

Kortom, ik hoop dat men opnieuw voorwaardelijkheid niet alleen als een bezorgdheid formuleert, maar ook de kraan effectief dichtdraait en beleidsdaden stelt, indien nodig.

 

03.03  Mohammed Jabour (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie beaucoup pour votre intervention très complète. Cela nous prouve que vous accordez un intérêt particulier à tous ces pays d'Afrique centrale et je m'en réjouis.

 

Je serai bref car vous avez répondu à la majorité des questions que je voulais vous poser. La semaine dernière, nous avons reçu l'abbé Malu Malu et la CENI, cette nouvelle commission dans laquelle nous mettons beaucoup d'espoir. Nous la laisserons travailler et suivrons son évolution.

 

Les consultations nationales sont terminées en RDC. Celles-ci ont conduit à l'adoption par la majorité, l'opposition et la société civile d'une longue liste de mesures destinées à stabiliser le pays et à le relancer. Parmi celles-ci, on compte bien entendu l'organisation d'élections municipales début 2015, des élections locales attendues depuis longtemps et essentielles, comme vous l'avez dit vous-même. Ce ne sera plus pour cette année car il faut leur laisser le temps de s'organiser, comme l'abbé Malu Malu nous l'a expliqué la semaine dernière. L'organisation d'un tel scrutin, et plus globalement la fixation d'un calendrier des futures élections, dépend également d'une série de contraintes, comme le budget qui sera octroyé par le gouvernement congolais ou l'organisation d'un véritable recensement de la population. Savoir qui va voter ou combien de personnes vont voter dans telle ou telle région est problématique. J'espère que nous tirerons les leçons des dernières élections qui ont causé tant d'ennuis et de soucis. Cet exercice n'a pas été réalisé depuis trente ans.

 

Monsieur le ministre, en savez-vous plus sur ces consultations nationales maintenant clôturées et sur leurs principales recommandations? Quels sont, selon vous, les principaux défis à relever par les autorités congolaises, comme l'organisation d'un scrutin municipal en 2015 ou l'organisation dans la foulée d'un grand recensement? Différentes réformes pourraient être menées après ces élections. En savez-vous plus sur les projets de modification du mode de scrutin des députés provinciaux et des gouverneurs mais également du Sénat?

 

03.04  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, les bonnes nouvelles sont assez rares en provenance du Congo. Je commencerai donc par me réjouir de la défaite du M23 qui a causé tant de souffrances dans l'Est du Congo.

 

Vous avez cependant rappelé que les problèmes n'étaient pas complètement résolus. Si je comprends bien, il reste quelques éléments éparpillés du M23 qui essaient de se reconstituer. Par ailleurs, il existe d'autres groupes armés, notamment les FDLR. J'entends qu'il pourrait exister des collusions entre les FDLR et les FARDC. J'aurais aimé vous entendre à ce sujet. La volonté du gouvernement congolais n'a pas l'air d'être claire en la matière.

 

Malgré toutes leurs dénégations, le rapport des experts a encore une fois démontré le rôle extrêmement négatif joué par le Rwanda à l'Est du Congo. C'est l'accaparement des richesses qui est le point de mire du jeu existant entre les différents groupes et des interférences étrangères dans la région.

 

Vous avez par ailleurs souligné le flou politique régnant à Kinshasa. C'est très inquiétant au regard de l'immobilité ambiante. Vous avez rappelé que les concertations nationales avaient, malgré toutes les contraintes qui pesaient sur elles, créé une dynamique, un débat, des recommandations. Depuis lors, plus rien, plus aucun mouvement! C'est à nouveau un espoir déçu pour beaucoup d'observateurs et surtout pour la population congolaise qui voit le Congo s'enfoncer dans un certain marasme. Même si on souligne une amélioration de certains indicateurs économiques, tout le monde se rend compte que la croissance économique affichée du Congo ne sert en réalité absolument pas la population.

 

La violence d'État exercée, vous l'avez souligné, par les assassinats d'enfants, est un nouveau pallier totalement inacceptable et insupportable. Je compte sur vous, sur le gouvernement belge pour que la lumière soit faite sur ces événements. Il est intolérable de voir des enfants assassinés de la sorte et d’une manière extrajudiciaire.

 

Ma troisième remarque concerne le Rwanda.

J'estime que notre position est actuellement en retrait tant par rapport à la déstabilisation dans l'Est du Congo qu'aux événements internes au Rwanda.

 

Vous dites que notre coopération se concentre sur les secteurs sociaux.

Je note que nous avons toujours une coopération budgétaire avec le Rwanda. Pourtant la demande, notamment du Sénat depuis de nombreux mois, avait été de l'arrêter; elle n'a jamais été prise en compte par le gouvernement, ni par votre collègue M. Labille ni par vous-même.

 

Je demande que cette résolution soit mise en œuvre; elle avait été adoptée à une large majorité. Il s'agit d'arrêter cette collaboration budgétaire avec le Rwanda. Je souligne que l'Union européenne, depuis septembre 2012, a indiqué ne plus organiser d'action de coopération en faveur du Rwanda. La Belgique devrait se montrer plus ferme à cet égard: une aide budgétaire est de nature à permettre au Rwanda de consacrer des ressources budgétaires à des efforts militaires. Cela ne m'apparaît pas comme un signal positif de la part de la Belgique.

 

Un dernier point concernera les Virunga.

Monsieur le ministre, je dois vous avouer que vos propos sont très en dessous de ce que j'attends de ce dossier. Vous "examinez la manière de réagir concernant les violations de la législation congolaise"; mais voilà quatre ans que dure cet examen! J'ai vos déclarations sous la main: elles datent de 2011 et 2012. Vous dénonciez déjà cette violation.

 

03.05  Didier Reynders, ministre: Ce doit être vraiment à la fin: je n'ai été chargé de cette compétence qu'à ce moment.

 

03.06  Georges Dallemagne (cdH): D'accord, mais dès 2011, j'ai abordé le problème avec vous, après l'avoir déjà discuté précédemment. En mars 2012, vous disiez: "Nous aurons ce rapport d'étude environnementale de l'Union européenne dans les deux mois".

 

L'Union européenne, c'est aussi les États membres. Si l'Union européenne ne parvient pas à déposer un rapport promis depuis quatre ans sur les conséquences engendrées par l'exploitation du pétrole et des ressources naturelles, notamment dans les Virunga, il conviendrait d'aller lui tirer les bretelles et demander d'accélérer la remise du rapport. Moi, j'entends que ce rapport n'est pas encore entamé.

 

Des personnes auraient aujourd'hui été désignées, le cahier des charges serait rédigé, les réponses à l'appel d'offres pour les consultants seraient en phase de dépouillement.

 

Franchement, on connaît l'urgence du problème. D'ailleurs, un débat a lieu pour l'instant à l'Assemblée nationale congolaise sur ce viol de la loi congolaise et vous l'aviez rappelé: même l'exploration pétrolière était interdite dans le parc national.

 

Certains, au niveau de l'Assemblée nationale congolaise, ont décidé de changer la loi, ce qui est évidemment beaucoup plus simple, et d'autoriser dorénavant l'exploration/exploitation pétrolière dans le parc des Virunga.

 

J'ai rencontré, il y a un mois, notre ambassadeur à Kinshasa ainsi que le délégué de l'Union européenne. Nous avions parlé d'une démarche commune. Je n'ai rien entendu de tel par rapport à ces événements, à ces évolutions extrêmement inquiétantes. Il est vraiment urgent que l'on fasse peser toutes nos diplomaties sur cette question. Sinon, il sera trop tard.

 

Ce que je comprends de la manière dont les choses se passent aujourd'hui, c'est que les Congolais ont bien compris qu'il n'y aurait pas de réaction ferme de la communauté internationale. Voilà ce qui est en train de se passer.

 

Ni l'Union européenne, ni la Belgique, ni d'autres ne sont vraiment fermement intervenus pour que cessent cette exploration et cette exploitation des ressources naturelles, pas seulement dans les Virunga, puisque la loi autorisera dorénavant les recherches dans tous les parcs naturels, mais dans toutes les zones interdites ou protégées.

 

Franchement, sur ce point-là, j'attends de votre part, monsieur le ministre, une réaction ferme de la Belgique.

 

Le président: Monsieur le ministre, je voudrais faire une remarque. Je ne vais pas revenir sur tout ce que vous avez dit, avec quoi je suis tout à fait d'accord.

 

Sur la question de la DDR (Disarmament, Demobilisation and Reintegration), je crois que la seule façon intelligente de procéder, qu'il s'agisse de troupes surnuméraires des FARDC, de Maï-Maï qui déposeraient les armes, de FDLR non génocidaires (il y en a quelques centaines) qui déposeraient les armes, c'est finalement non pas de les rendre à la vie civile mais de les verser dans des unités de génie militaire.

 

Il y a, vous l'avez dit, d'énormes besoins de travaux d'infrastructure. Bien sûr, certains volets des travaux d'infrastructure nécessitent des engins de génie civil qui ne peuvent pas être maniés par n'importe qui; mais, dans un pays comme le Congo, on peut faire appel à des milliers de terrassiers travaillant avec des pelles et des brouettes.

 

Je pense donc que plutôt que de rendre à la vie civile tous ces gens issus, soit des surnuméraires FARDC, soit de différents groupes armés, en ce compris d'ailleurs des M23 qui n'auraient pas commis de crimes de guerre, la seule façon intelligente d'agir serait de verser ces gens dans des unités au sein desquelles ils garderont l'uniforme mais où on troquera leur fusil pour une pelle et une brouette.

 

Des expériences ont été menées au Nord-Kivu. C'est ainsi que l'on a refait la route entre la Rwindi et Vitshumbi. Cela a bien fonctionné. Il faut évidemment que la Banque mondiale accepte de financer ce genre d'opération. Mais pour en avoir parlé avec le chef de bureau de la MONUSCO, à Goma, il y a quinze jours, je sais que cette dernière est actuellement fort intéressée par la perspective, non pas de démobiliser ces gens, mais de les utiliser dans les unités de génie militaire en appui à des sociétés de génie civil qui manieraient ou exploiteraient des engins lourds.

 

Le problème réside dans le fait que la Banque mondiale n'était pas, jusqu'à présent, disposée à financer ce genre d'opération. Mais c'est, selon moi, pourtant la seule façon de faire. En effet, faire passer à la vie civile des gens qui ont été habitués à satisfaire tous leurs besoins à la pointe du fusil n'est pas envisageable. Il faut une transition, une "ergothérapie" entre le moment du désarmement et le jour où ils seront rendus à la vie civile. Cette idée fait donc son chemin au niveau de la MONUSCO. Cela devrait être le cas, selon moi, à d'autres niveaux. Cela constituerait la meilleure façon d'éviter de terribles déceptions avec la DDR. Je n'en dirai pas plus. Vous m'avez certainement bien compris. Je vous donne donc immédiatement la parole, monsieur le ministre.

 

03.07  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je voudrais, tout d'abord, aborder la question des exécutions extrajudiciaires, comme on les appelle, et donc la répression intervenue à l'égard de jeunes délinquants qui mettaient parfois certains quartiers de la ville de Kinshasa en coupe réglée. Nous avons réagi à travers notre ambassade et nous ne sommes pas les seuls à l'avoir fait. Une enquête est maintenant sur la table. Nous exigeons également qu'il soit mis fin à ce genre de comportement, que les responsables soient désignés et que l'on en tire des conclusions à leur égard.

 

We zullen de situatie opvolgen. Wij vragen niet alleen een onderzoek, we willen ook de verantwoordelijken vinden. Het is onaanvaardbaar. Ik heb soms horen spreken over honderden jongeren. Tot nu toe hebben we geen bewijs van zo’n groot aantal, maar we hebben wel een bewijs voor minstens acht personen. Zoals ook u zei, is dat te veel. Daarom vragen wij niet alleen een onderzoek, maar willen wij ook de verantwoordelijkheid bepalen.

 

Pour ce qui concerne la capacité dans les programmes qui pourraient être mis en œuvre d'utiliser une main-d'œuvre dans des travaux d'infrastructures, travaux relativement légers, la Coopération travaille à l'idée de transposer ce qui s'est fait au Burundi, notamment dans le secteur du pavage ou de la construction d'infrastructures dans des villes ou dans des liaisons entre villages (travaux routiers). À cet égard, le problème de financement doit être mis au point. Mais cette question peut être débattue.

 

En ce qui concerne l'exploration et éventuellement l'exploitation d'un certain nombre de ressources, je peux laisser dire beaucoup de choses, mais nous sommes probablement les seuls à être intervenus, monsieur Dallemagne, sur ce dossier auprès d'un certain nombre d'instances. J'ai déjà eu l'occasion de dire que dans ces interventions, Total a eu l'occasion de faire savoir qu'il n'envisageait pas d'entrer dans ce genre de démarches. Les démarches ont été faites en ce compris venant de Belgique.

 

Pour ce qui concerne SOCO, je n'ai pas vu beaucoup d'autres interventions que celles du gouvernement belge en direct auprès de mon collègue des Affaires étrangères. On essaie sans cesse de faire en sorte qu'il n'y ait pas d'évolution en la matière.

 

Voilà un peu moins de deux ans que l'on a débattu de ce rapport de l'Union européenne. Je suis le premier à demander que l'on puisse avancer en la matière. Je dis que, pour l'instant, le débat a lieu sur la loi au Congo. Vous dites que l'on y est occupé à exploiter partout. À ma connaissance, non! Il y a des exploitations illégales dans un certain nombre de ressources naturelles. Pour l'instant, on parle d'explorations, sur lesquelles on essaie d'intervenir, notamment dans le cadre de SOCO. Puis, on tente surtout d'intervenir sur l'évolution de la législation au Congo, et on va continuer de le faire. Je vous rassure sur ce point. Si on doit mobiliser d'autres acteurs, y compris européens sur le sujet, nous le ferons également.

 

De façon plus large, il faut insister sur trois éléments. La stabilisation dans l'Est en matière sécuritaire doit passer par une action sur d'autres groupes. En ce qui concerne les FDLR, nous demandons que cette intervention ait lieu. Il existe quelques inquiétudes sur la collaboration active des FARDC en la matière. Il faut que le message vienne clairement de Kinshasa aussi, et pas seulement de la communauté internationale, pour agir sur d'autres groupes armés qui sévissent dans la région.

 

En ce qui concerne la participation du Rwanda, nous aurons l'occasion de revenir sur les rapports concernant son action passée. J'ai toujours dit que ma préoccupation était de se demander ce qu'on pouvait obtenir à l'avenir. Le Rwanda peut-il maintenant collaborer à la solution? Pour ma part, je souhaite qu'on ne se lance plus dans de l'aide budgétaire, même s'il existe encore de l'aide budgétaire sectorielle. Je suis favorable à l'idée qu'on se concentre sur des projets précis. Je vous propose de préparer ce débat avec mon collègue de la Coopération avant son prochain voyage à Kigali. Vous aurez alors l'occasion de voir exactement quels sont les engagements de la Coopération en la matière. J'ai rappelé à plusieurs reprises que je souhaitais que l'on aille plus vers des programmes dédicacés à des actions concrètes, dans le secteur social notamment. Nous devrions pouvoir reconvertir l'aide budgétaire sectorielle existante dans d'autres démarches, avec un contrôle plus strict.

 

Le défi devant lequel nous nous trouvons est non seulement sécuritaire mais il concerne aussi le développement. Des programmes ont été annoncés par la Banque mondiale ou par d'autres acteurs multilatéraux. Nous devons également jouer notre rôle dans l'Est du Congo. Il faut être attentif au fait que les programmes de développement concernent bien l'Est du Congo. Il ne faut pas nécessairement voir des investissements importants aller jusqu'à Mombasa et parfois très loin, même s'il faut relier le pays à la côte!

 

Sur le plan politique, je crois que les contacts ont été très suivis avec l'abbé Malu Malu. Vous avez eu l'occasion de le voir ici au parlement.

 

J'espère que l'on va pouvoir confirmer le calendrier. Il ne faut pas se leurrer. Si le calendrier est confirmé, cela nécessitera un soutien de la communauté internationale, que ce soit à travers la MONUSCO pour certains types de soutien opérationnel, mais aussi à travers des soutiens financiers. Je rappelle que nous avions gelé une aide belge dans le cadre des élections locales tant que nous n'avions pas de garanties sur le sujet. La question reviendra.

 

Une fois qu'un budget aura été défini au Congo et qu'on aura déterminé les aides opérationnelles possibles de la part, par exemple, de la MONUSCO, il faudra voir ce que la communauté internationale (la Belgique aussi) sera prête à réaliser en termes de soutien pour l'organisation de ces élections. Mon souhait est que le calendrier couvre toute la période, en ce compris les élections présidentielles et parlementaires.

 

Pour ce qui concerne les modifications du système électoral, l'abbé Malu Malu m'a indiqué – mais il a certainement dû vous l'expliquer aussi – qu'il avait proposé de ne pas avoir de véritables élections provinciales mais d'utiliser les élections locales pour une élection indirecte à l'échelon provincial, ce qui entraînerait malgré tout une modification du Sénat. Les deux options sont sur la table: soit deux élections séparées (locales et provinciales), soit un choix indirect pour l'élection provinciale, ce qui ne me paraît pas une mauvaise formule, si on peut avoir les garanties d'une représentation correcte. Cela simplifierait l'organisation et les coûts.

 

Le recensement est toujours prévu. On est en train de voir comment travailler sur les deux plans: l'état civil d'un côté et les listes électorales de l'autre. J'ai insisté pour qu'on essaie de ne pas faire deux fois le même travail et pouvoir avoir, sur la base de ce qui se fait en matière d'état civil, les mêmes registres et les mêmes évolutions. Ce sera une évolution simplifiée pour les élections locales, puis une évolution plus en profondeur en 2015 pour préparer les élections législatives et présidentielles.

 

La situation reste très délicate. Je confirme qu'il relève de notre responsabilité, en fonction de toute une série d'autres dossiers sur la table et à l'agenda des rencontres internationales, de maintenir l'Est du Congo à l'agenda européen comme à l'agenda international. Tant les dossiers que les demandes d'intervention se multiplient. Il n'y a pas toujours la volonté d'être aussi actifs sur le dossier du Congo.

 

Pour l'instant, nous disposons d'une fenêtre d'opportunité assez positive: l'intérêt de la communauté internationale reste important et la pression pour l'instauration de réformes au Congo est bien présente, comme la pression sur les pays voisins en faveur de leur participation. Il convient néanmoins de continuer à mesurer jusqu'où aller dans de telles démarches.

 

Pour conclure, je puis admettre les demandes d'aller très loin sur chacun des points. La semaine dernière, j'ai répondu en séance plénière à une députée désireuse de savoir pourquoi aucun pays n'avait réagi plus fortement, lorsque le ministre syrien des Affaires étrangères s'est exprimé de manière inadmissible à l'ouverture de la Conférence de Montreux, que c'est notamment parce que nous avions mis deux ans à le faire venir à la table; il ne s'agissait donc pas de le mettre à la porte dès sa première intervention dans une réunion d'ouverture de négociations.

 

Les démarches entreprises doivent toujours être strictement mesurées afin d'obtenir une influence directe sur place, de faire évoluer la situation et non seulement de participer aux débats.

 

03.08  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Het debat was zeer interessant. Ik heb veel onthouden.

 

03.09  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ces compléments d'information. Je prends note du fait qu'il approuve le fait de cesser l'aide budgétaire au Rwanda. Cette action serait de nature à donner un signal tout en étant mesurée par rapport au dialogue nécessaire que l'on doit continuer à avoir avec ce pays.

 

Je ne referai pas l'historique de l'ensemble des interventions de la Belgique concernant les Virunga. Je voudrais simplement dire que Total a réagi à une résolution que j'ai déposée, qui a été adoptée par la Chambre et qui ne leur a pas plu. Je pense avoir été un aiguillon dans ce dossier de très longue date.

 

Je voudrais une fois de plus tirer la sonnette d'alarme. C'est aujourd'hui que nous avons besoin d'adopter une attitude extrêmement ferme par rapport à ce qui est occupé à se passer au Parlement congolais. Après, il sera trop tard. Des rapports nous montrent déjà qu'il y a probablement des centaines de millions de dollars de revenus pétroliers qui sont mal gérés et qui n'arrivent pas dans les caisses du Trésor congolais. S'ajoute à ce problème de corruption celui de l'atteinte des réserves naturelles. J'insiste vraiment, monsieur le ministre, pour toute votre vigilance en la matière.

 

03.10  Mohammed Jabour (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ses explications très réalistes.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Actualiteitsdebat over de situatie in het Midden-Oosten en samengevoegde vragen van

- mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de Syrische vluchtelingencrisis" (nr. 20922)

- de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het akkoord tussen Israël, Jordanië en de Palestijnse Autoriteit over de Dode Zee" (nr. 21230)

- de heer Bruno Valkeniers aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de introductie van de shariawetgeving in Libië" (nr. 21262)

- mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de mensenrechtensituatie in Libië" (nr. 21263)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de situatie in Libanon" (nr. 21512)

- mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de situatie in Egypte" (nr. 21549)

- mevrouw Eva Brems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de VN-donorconferentie voor Syrië in Koeweit en de vredesconferentie in Genève" (nr. 21640)

- mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het referendum in Egypte" (nr. 21685)

- mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de mensensmokkel in de Sinaï" (nr. 21785)

- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de situatie in Syrië" (nr. 21823)

04 Débat d'actualite sur la situation au Moyen-Orient et questions jointes de

- Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la crise des réfugiés syriens" (n° 20922)

- M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "l'accord entre Israël, la Jordanie et les autorités palestiniennes concernant la mer Morte" (n° 21230)

- M. Bruno Valkeniers au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "l'instauration de la charia en Libye" (n° 21262)

- Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la situation sur le plan des droits de l'homme en Libye" (n° 21263)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la situation au Liban" (n° 21512)

- Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la situation en Égypte" (n° 21549)

- Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la conférence de l'ONU des donateurs pour la Syrie qui s'est déroulée à Koweït et la conférence pour la paix de Genève" (n° 21640)

- Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le référendum en Égypte" (n° 21685)

- Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la traite d'êtres humains dans le Sinaï" (n° 21785)

- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la situation en Syrie" (n° 21823)

 

Le président: La parole est au vice-premier ministre.

 

04.01  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je vais tenter de parcourir les nombreuses situations qui ont été évoquées, que ce soit le processus de paix et les relations israélo-palestiniennes, la Syrie, le Liban, l'Égypte, la Libye. Vous m'excuserez d'être parfois un peu synthétique.

 

Pour ce qui est du processus de paix au Moyen-Orient, j'ai eu l'occasion de débriefer en novembre 2013, à mon retour d'une tournée au Proche-Orient. Je ne vais donc pas répéter tous les éléments qui ont été mis en avant en ce qui concerne l'attitude du gouvernement en la matière. Mais s'agissant des négociations de paix actuelles, qui entrent dans le dernier tiers de la période de neuf mois initiée en juillet 2013, le délai était le 29 avril prochain, je constate toujours une détermination des Américains et surtout un engagement sans faille du secrétaire d'État, John Kerry, à travailler en vue d'aboutir à un accord sur un statut final. C'est important et encourageant, même si les divergences de vues et une certaine méfiance entre Israéliens et Palestiniens restent importantes.

 

Quant au Quartet, on peut regretter son absence de rôle central sur la scène internationale. Cela est dû au lead américain sur la question et les trois autres partenaires, Union européenne, ONU et Russie, soutiennent pleinement les efforts en cours. C'est très clair dans le chef de l'Union européenne. Le Quartet, par contre, est actif via le bureau de son représentant, Tony Blair, surtout sur le volet économique et nous allons tenter d'y jouer un rôle également.

 

L'objectif de l'accord-cadre qui, on peut l'espérer, devrait être mis prochainement sur la table, ne serait, comme son nom l'indique, qu'un cadre qui devra encore faire l'objet de négociations entre les parties pour le concrétiser. Je ne peux préjuger de l'issue des négociations qui, comme vous le savez, restent très discrètes, ce qui est en soi un bon signal mais ne nous donne pas une information très précise.

 

J'espère sincèrement voir les négociations aboutir à un règlement définitif du conflit. C'est non seulement dans l'intérêt des parties mais un tel accord aura assurément un impact positif sur toute la région. Le contexte est actuellement difficile pour les deux parties. Aussi, les tensions au sein de la coalition gouvernementale israélienne sont très perceptibles. J'ai suivi de près les débats relatifs à un projet de loi de certains ministres israéliens concernant l'annexion d'une partie de la vallée du Jourdain. La Belgique n'a pas à se prononcer sur des déclarations qui semblent surtout être le reflet de tensions internes et qui n'ont pas mené à une décision gouvernementale. Ce serait totalement différent si le gouvernement israélien devait prendre attitude.

 

L'Union européenne reste mobilisée et les messages politiques qui sont passés aux parties dans cette phase cruciale sont importants. Je pense tout particulièrement aux appels à s'abstenir de toute mesure unilatérale de nature à miner la confiance entre les parties. Cela concerne tant l'annonce de nouvelles colonies que le recours à de nouvelles démarches dans les enceintes internationales.

 

L'Union européenne a adopté, en décembre dernier, des conclusions ambitieuses, notamment en annonçant un paquet de mesures sans précédent dans les domaines politique, économique et sécuritaire en cas d'accord sur un statut final. L'Union européenne est en train de réfléchir concrètement à ce qui pourrait être fait. Comme vous le savez, en fonction de l'évolution du processus politique, j'ai proposé d'organiser à Bruxelles, fin mars ou début avril, une conférence économique destinée à soutenir le secteur privé palestinien. L'initiative a le plein soutien de la haute représentante et les contacts sont en cours avec les acteurs-clés pour définir les contours précis. Il s'agira d'une contribution concrète de l'Union européenne à la consolidation de la solution des deux États. Sans développement économique, il ne pourrait pas y avoir d'État palestinien viable.

 

Ik verwelkom het akkoord, gesloten in december, tussen Israël, Jordanië en de Palestijnse overheid, over de aanleg van een pijpleiding, die water van een ontziltingsfabriek bij de Rode Zee naar de Dode Zee zou pompen en drinkwater aan de regio zou verschaffen. Elke overeenkomst tussen de partijen in de regio moet worden gezien als een positief teken in de richting van een duurzame en stabiele relatie tussen de landen in de regio, en is in die zin dan ook welkom. Ik hoop dat deze symbolische en tegelijk concrete overeenkomst bijdraagt aan het vredesproces en een constructieve sfeer tussen de partijen bevordert.

 

Het akkoord werd ondertekend in Washington, op het kantoor van de Wereldbank. De EU heeft dus geen directe rol gespeeld in deze onderhandelingen.

 

La question de l'empoisonnement éventuel au polonium de Yasser Arafat, évoquée dans certaines questions, n'a été abordée dans aucun des entretiens que j'ai eus lors de ma mission dans la région, que ce soit avec le président Abbas, le premier ministre Rami Hamdallah ou le ministre des Affaires étrangères Riyad Al-Malki, la préoccupation dominante étant surtout les négociations de paix.

 

Même parmi la population, le sujet ne semble pas la préoccupation première. Cette question est davantage du ressort de la famille de Yasser Arafat et des experts. La Belgique n'a jamais été associée de près ou de loin à cette question et n'a donc pas l'intention de s'exprimer (en tout cas pas pour le moment) sur le sujet. Je note que des experts internationaux sont arrivés à des conclusions différentes. On attendra plus de précisions en la matière.

 

S'agissant des objecteurs de conscience, je peux confirmer qu'en Israël, le service militaire est obligatoire pour tous les citoyens israéliens, dont les Druzes, à partir de 18 ans, avec cependant quelques exceptions pour les Arabes et les Bédouins mais également pour les personnes qui peuvent invoquer des raisons médicales ou religieuses. C'est sur cette base que quelques objecteurs de conscience ont été exemptés du service militaire. Chaque demande est examinée par un comité selon ses propres mérites. Il semble d'ailleurs que le nombre d'exemptions soit limité.

 

Comme vous le savez également, le service militaire est l'objet de débats plus larges dans la sphère politique, notamment en ce qui concerne la possibilité pour les étudiants ultra-orthodoxes - des yeshivas -, jusqu'à présent dispensés, d'être appelés à faire leur service militaire comme les autres. C'est un sujet délicat qui est du ressort des affaires internes à l'État d'Israël et il ne m'appartient donc pas d'interférer dans ce débat en cours. Cela étant, vu leur statut particulier, les Druzes ont leur rôle dans l'appareil israélien, dont l'armée, depuis la naissance de l'État. Cette communauté est obligatoirement soumise au service militaire. Je ne suis donc pas en mesure de me prononcer sur les questions des objecteurs de conscience ni sur les raisons qui ont motivé les autorités à prendre des mesures punitives.

 

Je tiens néanmoins à souligner que, de façon plus générale, la Belgique est attentive au sort des minorités et que dans le cas de l'examen périodique universel d'octobre dernier à Genève, nous nous sommes exprimés sur la question en attirant l'attention sur leur situation.

 

Je peux également vous assurer qu'en ce qui concerne les Druzes et les autres minorités en Israël, notre ambassade suit ces questions de près.

 

Ma visite en Israël avait surtout pour objectif de me faire une idée plus précise du processus de paix et de la dynamique des négociations en cours.

 

Ce fut également l'occasion de renforcer les liens bilatéraux entre la Belgique et Israël.

 

La question de l'emprisonnement des Druzes à laquelle vous faites allusion n'a pas été évoquée.

 

Wat Syrië betreft, zoals ik afgelopen donderdag in de plenaire vergadering verklaarde, blijf ik vrij pessimistisch over de slaagkansen van de vredesgesprekken in Genève. Tijdens de conferentie van Montreux is uit de verschillende interventies van de regering en de oppositie immers gebleken dat de afstand tussen beide nog zeer groot is. De toespraak van de Syrische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Muallem, was een ellenlange litanie over de strijd tegen het terrorisme en een beschrijving van de Syrische realiteit door de ogen van het regime. De oppositie, waarvan ook leden aanwezig waren in de zaal, noemde de heer Muallem verraders. Over een politiek proces, laat staan de aanvaarding van de principes van Genève I, namelijk de onderhandeling van een transitieregering met volledig uitvoerende bevoegdheden, repte de heer Muallem met geen woord. Pas op het einde van de conferentie gaf minister Muallem aan dat de delegatie van het Syrisch regime in Zwitserland is om te onderhandelen.

 

Il est toutefois important de saluer que Montreux constituait la première occasion d'avoir les deux parties, représentants du régime et de l'opposition, dans la même salle. Depuis vendredi dernier, les véritables pourparlers ont débuté, sous les auspices de Lakhdar Brahimi. Il est très positif que les deux délégations se soient engagées dans ces pourparlers.

 

Alle aanwezige landen en internationale organisaties in Montreux aanvaarden de principes van Genève I als basis voor een politieke oplossing voor het conflict in Syrië. Enkel het Assad-regime sprak niet over een politieke oplossing, laat staan de aanvaarding van de principes van Genève I, namelijk de onderhandeling van een overgangsregering.

 

De vraag over de legitimiteit van de Syrische oppositiedelegatie komt regelmatig aan bod. De Europese Unie en een groot deel van de internationale gemeenschap, verenigd in de Group of Friends of the Syrian People, hebben de Syrische oppositiecoalitie erkend als de legitieme vertegenwoordigers van het Syrische volk. De SOC is slechts heel moeizaam tot een akkoord gekomen over deelname aan Genève II, maar vertegenwoordigt toch een belangrijk deel van de Syrische oppositie. Er zijn natuurlijk nog bijkomende inspanningen noodzakelijk om de legitimiteit van de SOC te vergroten. In haar contacten met gewapende groepen in Syrië zou de SOC ook het essentieel belang moeten onderstrepen dat iedereen zich houdt aan de principes van Genève I.

 

De eerste dagen in Genève hebben de indruk gewekt dat een kleine vooruitgang op het terrein mogelijk zou zijn. Er was sprake van een lokaal staakt-het-vuren in Homs om vrouwen en kinderen te kunnen laten vertrekken. Dit zou ook de gelegenheid kunnen bieden om humanitaire hulp te verlenen. Dit zijn positieve ontwikkelingen, maar deze vertrouwenwekkende maatregelen moeten wel nog worden geïmplementeerd. Wij zullen dus zien of de komende dagen enige vooruitgang op het terrein brengen. De strategie van het regime zou echter zijn om dit te gebruiken om de laatste weerstanden gemakkelijker te bestrijden.

 

Wat de meer politieke aspecten betreft, met name de vorming van een overgangsregering met volledig uitvoerende bevoegdheden, werd er snel een patstelling vastgesteld. Dit punt is de kern van het Genève I-communiqué en betreft het lot van Assad.

 

Zoals u weet zijn de standpunten van het regime en de oppositie momenteel niet verenigbaar. Door de meningsverschillen konden de gesprekken gisteren zelfs niet meer doorgaan. Het zou toch de intentie zijn om tot en met vrijdag samen te zitten. Het is echter nog niet duidelijk wat er daarna zal gebeuren. Ik blijf hopen dat het afkondigen van het staakt-het-vuren op lokaal vlak, het vergroten van de humanitaire toegang tot de getroffen bevolking, ook in gebied onder controle van de oppositie en de uitwisseling van gevangenen kunnen leiden tot meer politieke gesprekken. Deze vertrouwenwekkende maatregelen zouden dan de basis kunnen zijn waarop verdere onderhandelingen kunnen plaatsvinden. Ik heb er echter ten zeerste mijn twijfels over of het Assad-regime in staat is om echt initiatieven in die richting te nemen.

 

Indien er inderdaad sprake zou zijn van een staakt-het-vuren, dan moet dat op een op andere manier gecontroleerd en mogelijk zelfs gehandhaafd worden. Eerst zal er een politiek akkoord moeten worden gesloten tussen de regering en de oppositie en dan moeten ook de gewapende groepen op het terrein die niet vertegenwoordigd zijn in Montreux akkoord gaan om het eventuele akkoord te respecteren.

 

Wat de rol van Iran betreft meen ik dat het nuttig is dat alle betrokken partijen bij het conflict ook betrokken worden bij de oplossing ervan. Om een stabiele oplossing te vinden zal dus ook Iran, dat het Assad-regime politiek, financieel en militair ondersteunt, deel moeten uitmaken van die oplossing. Het uitgangspunt moet voor alle betrokken partijen echter hetzelfde zijn, namelijk het akkoord Genève I. Blijkbaar was Teheran niet in staat om Genève I te aanvaarden om naar Montreux te kunnen komen.

 

Wat het lot van Assad betreft blijf ik van mening dat hij geen rol in de toekomst van Syrië mag spelen. Er kan geen sprake zijn van straffeloosheid voor zulke barbaarse daden.

 

Zoals u weet is Syrië geen verdragspartij bij het Statuut van Rome en kan het Syrische conflict alleen naar het Internationaal Strafhof worden doorverwezen als de VN-Veiligheidsraad daartoe beslist. Binnen de Veiligheidsraad heeft Rusland echter al aangegeven dat het zijn vetorecht zal gebruiken als het hierover tot een stemming zou komen. Samen met andere landen blijft België pleiten voor een beslissing van de Veiligheidsraad ter zake.

 

Malgré les difficultés, il convient de donner toutes les chances au processus de négociation. Nous avons toujours plaidé pour une solution politique. Genève II comprend tous les éléments nécessaires en la matière, mais je reste très pessimiste quant à une issue rapide et positive vu la position de Damas. Cependant, je soutiens les efforts de Lakhdar Brahimi. J'espère que les deux parties syriennes pourront s'engager dans un dialogue constructif et concret afin de mettre un terme à cette guerre civile qui n'a que trop duré. Les pressions américaines et russes seront déterminantes pour y parvenir.

 

En outre, je formule l'espoir qu'en marge de la Conférence de Genève II, on parvienne à des progrès réels en matière d'accès humanitaire et de respect du droit international humanitaire. Il faut s'atteler à ce que ces négociations génèrent des actions convergentes, à l'instar de la dynamique générée autour du dossier des armes chimiques.

 

À cet égard, je tiens à rappeler que la destruction des armes chimiques syriennes se fait par le biais d'étapes et de procédures différentes. Les armes chimiques proprement dites et les agents chimiques les plus dangereux seront neutralisés à bord d'un navire américain. Les déchets qui en résultent et les autres substances chimiques qui servaient de précurseurs seront détruits par des sociétés privées.

 

À cet effet, l'Organisation pour l'interdiction des armes chimiques (OIAC) a lancé un appel d'offres avec pour date butoir le 19 janvier 2014. Quatorze offres ont été introduites par des sociétés venant de France, du Royaume-Uni, de Chine, de Russie, de Suisse, de Finlande, des États-Unis, d'Arabie saoudite, d'Espagne, d'Allemagne et de Belgique.

 

L'OIAC a pour but d'attribuer un contrat commercial, début février. Le processus de destruction des substances chimiques, par une ou plusieurs entreprises privées, sera supervisé par cette organisation. À cette fin, cette dernière enverra des équipes d'inspecteurs à l'entreprise qui sera retenue et utilisera d'autres moyens de vérification comme l'installation de caméras. Il y aura une coopération et une communication étroite entre le pays hôte et ledit organisme.

 

La Belgique soutient le processus de démantèlement du programme d'armes chimiques syriens. Vu les circonstances exceptionnelles de la situation en Syrie, des solutions ad hoc ont dû être trouvées. Le processus normal de destruction par l'État possesseur tel que prévu dans la Convention n'était pas réaliste dans le cas syrien.

 

La Belgique fait partie du conseil exécutif de l'OIAC qui a approuvé les procédures pour le démantèlement des substances chimiques appartenant au programme d'armes chimiques syrien. La Belgique est prête à faciliter ce processus dans la mesure de ses possibilités.

 

Il est également prévu que la Syrie détruise les installations de fabrication d'armes chimiques. La destruction fonctionnelle de ces installations a déjà eu lieu sous la supervision de l'OIAC qui est présente sur le territoire syrien dans le cadre d'une mission conjointe OIAC-ONU. Cette mission continuera de vérifier la poursuite de la destruction du programme d'armement chimique syrien.

 

La Syrie est devenue membre de l'OIAC l'année passée et est donc soumise à l'interdiction de tout programme d'armes chimiques telle qu'entérinée dans la Convention sur l'interdiction des armes chimiques. La Syrie sera donc soumise à un contrôle continu. Je note d'ailleurs que la Convention prévoit la possibilité d'une inspection par mise en demeure à la demande d'un État partie.

 

Op humanitair vlak blijft de situatie rampzalig. België neemt zijn verantwoordelijkheid op en blijft een actieve rol spelen via financiële bijdragen, maar ook via politieke demarches ten gunste van humanitaire toegang en respect voor het internationaal humanitair recht.

 

Tijdens de conferentie over humanitaire hulp aan Syrië, in januari 2013 in Koeweit, had België een bijkomende financiering aangekondigd van 6,5 miljoen euro. Ondanks de complexe budgettaire situatie heeft ons land uiteindelijk meer dan 8,3 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire hulp, waaronder de steun van 1,8 miljoen euro aan UNICEF voor voedselprogramma’s in Syrië.

 

Op de donorconferentie voor humanitaire hulp aan Syrië, op 15 januari 2014 in Koeweit, heeft België een financiering van 5 479 898 euro aangekondigd. Twee projecten op het budget van Buitenlandse Zaken werden reeds aangekondigd tijdens mijn missie naar Zuid-Turkije en Libanon op 2 en 3 januari 2014. Vier projecten zijn gekozen door Ontwikkelingssamenwerking. Voor de leden van de commissie heb ik een lijst van deze projecten. Het totaal is nu dus meer dan 16 miljoen euro in twee jaar. Bijkomende financiering zal worden bestudeerd tijdens het jaar, afhankelijk van de beschikbare budgetten.

 

De conferentie in Koeweit was een donorconferentie voor humanitaire hulp voor Syrië. De kwestie van het kanaliseren van de financiële hulp via de Verenigde Naties werd daar niet besproken. Dit onderwerp blijft voor een aantal landen zeer gevoelig liggen.

 

Wat de situatie in het kamp van Zaatari betreft, daar verblijven bijna 130 000 vluchtelingen, wat een significante daling van 35 % is sinds mei vorig jaar. De omstandigheden zijn vooral in deze winterperiode niet optimaal. Zo heeft 91 % van de bewoners geen verwarming, maar beschikt 99 % wel over een tent of caravan. Volgens het officieel rapport van UNHCR van 27 december 2013 heeft 73 % van de bewoners geen elektriciteit.

 

Er zijn geen verkrachtingen gemeld, maar dit zou mogelijk met de lokale cultuur te maken hebben, want de media maakt wel degelijk melding van seksueel geweld. United Nations Population Fund heeft programma’s opgezet om de problematiek van seksueel geweld onder de aandacht te brengen en vrouwen van hun rechten bewust te maken. Een dergelijk fund werkt in Jordanië samen met lokaal medisch personeel en ngo’s om vrouwen in het geval van seksueel geweld op te vangen.

 

Nous allons suivre l'évolution des discussions à Genève et nous continuerons à mener nos actions, en ce compris sur le terrain humanitaire.

 

Ik heb ook enkele vragen over Libanon gekregen.

 

In het algemeen blijf ik zeer bezorgd over de evolutie van de situatie in Libanon. De Syrische crisis heeft duidelijk een negatieve impact op de politieke toestand. De veiligheidssituatie is zorgwekkend. Daarbij komen nog de enorme lasten van een miljoen vluchtelingen. In de voorbije maand vonden al drie zware aanslagen plaats. Daarom moet Libanon gesteund worden door de internationale gemeenschap.

 

Wat de Saudisch-Franse deal met de Libanese regering betreft, ik heb inderdaad enkele dagen voor mijn missie naar het land kennisgenomen van dat akkoord. Ik heb dus de mogelijkheid gehad om daarover vragen te stellen aan mijn gesprekspartners ter plaatse. Het akkoord wordt over het algemeen goed ontvangen, aangezien het Libanese leger een grote nood heeft aan ondersteuning en bijkomende uitrusting. In dit stadium kent echter niemand de precieze details van het akkoord. Het is dus moeilijk om in deze fase een uitspraak te doen. Ik betreur wel het gebrek aan EU-coördinatie op dat vlak, vooral omdat de discussies in de EU al sinds de herfst aan de gang zijn.

 

Plusieurs questions étaient également posées sur l'Égypte.

 

Depuis le renversement du président Morsi au début du mois de juillet dernier, le gouvernement égyptien tente de suivre la feuille de route qui doit remettre le pays sur la voie de la démocratisation.

 

L'adoption de la nouvelle Constitution est une première étape dans ce processus mais doit être suivie par d'autres mesures, parmi lesquelles l'organisation d'élections législatives et présidentielles. La population égyptienne s'est clairement prononcée en faveur de cette Constitution lors du référendum (98,1 %), même si le taux de participation (38,6 %) n'était pas aussi important qu'attendu.

 

Au niveau du contenu, cette nouvelle Constitution est perçue de manière générale comme une avancée, surtout par rapport à celle adoptée par les Frères musulmans. Toutefois, on est en droit de se poser certaines questions, notamment concernant le rôle des tribunaux militaires et la position de l'armée. En outre, les partis politiques sur base de la religion ou de l'origine ethnique sont interdits.

 

Le référendum s'est déroulé sans incident majeur, même s'il y a tout de même eu des décès à déplorer. L'Union européenne n'a pas pu suivre de près le processus électoral, car l'envoi d'une mission d'observation électorale ne semblait pas possible. À la fin de ce mois, quatre experts européens qui étaient présents sur place vont faire part des résultats de leurs observations. Les restrictions imposées à la campagne du "Non" seront très vraisemblablement abordées.

 

Mon souhait est qu'à l'occasion des élections législatives et présidentielles, l'Union européenne puisse envoyer une mission d'observation électorale qui pourra, de cette manière, procéder à une évaluation approfondie de la situation. Mais la route semble déjà toute tracée pour l'élection du général Al-Sissi à la présidence, si on suit les évaluations faites sur place.

 

Daarnaast dient men vast te stellen dat de repressie van de Moslimbroeders in Egypte totaal is. Het hele leiderschap en duizenden leden werden opgepakt. De classificatie van de Moslimbroeders als terroristische organisatie draagt niet bij tot een context die moet leiden tot een dialoog tussen de verschillende fracties in de Egyptische samenleving. Om de democratisering een voldoende sterke basis te geven en te verankeren in de samenleving, is een brede consultatie van alle bevolkingsgroepen, ook de Moslimbroeders, noodzakelijk.

 

Naast de noodzakelijke dialoog heeft de internationale gemeenschap en dus ook de Europese Unie een aantal bezorgdheden over de mensenrechtensituatie in Egypte. De arrestatie en de veroordeling van politieke tegenstanders en de beperking van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging horen niet thuis in een ontluikende democratie. Zo werd Ahmed Maher, de leider van de 6 april-beweging, die ik ontmoette tijdens mijn bezoek aan Egypte in augustus vorig jaar, veroordeeld tot 3 jaar celstraf op basis van de nieuwe controversiële protestwet.

 

De manière générale, je reste très inquiet concernant l'évolution de la violence en Égypte. La polarisation de la société est très nette; le déroulement et le résultat du référendum l'ont encore confirmé. Mais ce qui est encore plus préoccupant, c'est la flambée de violence. Rien que ces derniers jours, l'on recense une cinquantaine de morts dans différents incidents, que ce soit lors de manifestations ou d'attentats.

 

Comme la haute représentante, Cathy Ashton, j'en appelle au dialogue et à la retenue et surtout à l'arrêt du recours à la violence tant dans le chef des opposants que dans le chef des autorités. On sait que les autorités ont toujours un rôle majeur en la matière.

 

Pour ce qui est du trafic des êtres humains et de la situation des droits de l'homme dans le Sinaï, trois initiatives ont été prises. La première et la plus ancienne est du ressort du rapporteur spécial des Nations unies pour le trafic des êtres humains qui, dans le cadre du Conseil des droits de l'homme, avait déjà émis une série de recommandations en 2011. Ces recommandations sont toujours d'actualité.

 

La seconde concerne une demande récente de l'Allemagne, soutenue par tous les pays de l'Union, dont la Belgique, de faire un rapport des chefs de mission de l'Union sur la situation des droits de l'homme dans le Sinaï et le trafic des êtres humains en particulier.

 

La troisième concerne la révision en cours des messages communs de l'Union sur la situation des droits de l'homme en Égypte, qui sera mise très prochainement à l'agenda dans les groupes techniques du Conseil.

 

Ce document, bien qu'assez général, se penchera également sur la question plus particulière du trafic des êtres humains.

 

En ce qui concerne les discussions entre les gouvernements des pays concernés, je ne suis pas en mesure de vous dire l'état des discussions ni même s'il y en a sur ce sujet bien précis.

 

Ten slotte, wens ik te melden dat de situatie in Egypte werd besproken tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 20 januari. Ik heb er toen dat standpunt verdedigd. De Europese Unie volgt de ontwikkelingen in Egypte van nabij en evalueert haar steun aan Egypte op regelmatige basis naar gelang van die ontwikkelingen. Steun aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Egypte staat echter niet ter discussie, want de Egyptische bevolking mag niet het slachtoffer worden van de politieke problemen. Bovendien heeft Egypte nood aan de sociaaleconomische hervormingen die de economie van het land er weer bovenop helpen.

 

Ensuite, monsieur le président, en ce qui concerne la Libye, pour laquelle un certain nombre de questions étaient posées, je peux vous donner quelques éléments d'information.

 

Zoals u aanhaalt, heeft het Libisch Algemeen Nationaal Congres op 4 december jongstleden inderdaad de invoering van de sharia goedgekeurd als bron van de Libische wetgeving. Het gevolg is dat een speciale commissie zich over alle wetten moet buigen om na te gaan of deze stroken met het islamitische recht. Dit sluit niet uit dat de tekst, die door het Libische GNC (General National Congress) werd goedgekeurd, op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd.

 

Volgens sommigen zou dit enkel neerkomen op de bevestiging van het feit dat de sharia een van de bronnen, en niet de enige bron, is van de Libische wetgeving. Dit geldt trouwens in de meeste moslimlanden. Uiteindelijk zijn het toch de zestig leden van de Grondwetgevende Vergadering, belast met het opstellen van de toekomstige grondwet, die zullen beslissen over de plaats van de islam in de Libische Staat en wetgeving.

 

Voor de verkiezing van de toekomstige Grondwetgevende Vergadering, en voor het opstellen en goedkeuren van de toekomstige grondwet hebben de autoriteiten tot op heden nog geen definitieve datum vastgesteld. De verkiezingen zouden in principe in het eerste semester van 2014 plaatshebben. Binnen een termijn van vier maanden na de verkiezingen zou de grondwet moeten zijn opgesteld, waarna een maand later een referendum zou worden gehouden.

 

Tot nog toe liep het hele proces vertraging op, omdat de regering werd geconfronteerd met talloze problemen inzake openbare veiligheid, omdat het Congres er niet in slaagde prioriteiten te bepalen, en door de aanhoudende verwarring rond de bevoegdheden van de wetgevende en de uitvoerende macht. Ter herinnering, na 42 jaar dictatuur is er in het land geen spoor meer van enige politieke cultuur. Wat meteen verklaart waarom de verschillende stappen van het democratisch overgangsproces zo moeilijk zijn.

 

De gewapende milities hebben wel degelijk een nefaste invloed op alle aspecten van het openbaar leven in Libië. Dit levert voor de autoriteiten extra problemen op met het oog op het overgangsproces. Daarnaast heeft het probleem van de milities onmiskenbaar een negatieve invloed op de mensenrechtensituatie in het land. Enerzijds, kan niemand ontkennen dat er vooruitgang werd geboekt met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting — meer publicaties, meer organisaties uit de civiele samenleving, vrijheid van meningsuiting op het internet en op sociale netwerksites —, anderzijds, houdt de onmacht van de regering, de veiligheidsdienst en het rechtssysteem tegenover de bovenmatig grote invloed van de milities en van de chaos in de politiek het land in zijn greep en werpt het een grote schaduw over de verworvenheden van de revolutie van 2011.

 

De Libische regering doet er alles aan om werk te maken van haar plannen voor de vorming van een nationaal leger en een politiekorps die in staat zijn in het hele land de veiligheid te garanderen en opnieuw de bovenhand te krijgen op de milities, met name door deze te integreren. Daarbij krijgen de Libische autoriteiten de steun van talloze partners, waaronder de EU en haar lidstaten. België detacheerde een nationaal expert bij de Europese delegatie in Tripoli, die een coördinerende taak uitoefent ten aanzien van de Libische autoriteiten in het kader van de Europese steun aan de vorming van het Libisch politiekorps.

 

België verleent trouwens verder steun aan Libië op het gebied van ontwapening. Zo trok ons land 160 000 euro uit voor een project van het Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken voor het inventariseren en beveiligen van de conventionele wapens die in Libië in omloop zijn, met speciale aandacht voor de MANPADS.

 

Daarnaast neemt België actief deel aan de Europese actie voor de capaciteitsopbouw van de Libische Staat inzake het beheer van de grenzen. Een commissaris van de federale politie en twee algemeen experts werken sinds begin september mee aan de civiele missie grensbeheer, EUBAM, die door de EU werd opgezet. Halfweg februari zouden zij versterking krijgen van twee experts, een van de politie en een van de douane, die na de jongste oproep van de EU tot deelname werden geselecteerd.

 

Tot slot financieren de Belgische ontwikkelingsprogramma’s twee belangrijke regionale UNDP-programma’s die ook betrekking hebben op Libië. De referentie is ter beschikking van de commissie. Een delegatie van hoge Libische magistraten kwam trouwens naar België in het raam van het tweede regionaal programma van de UNDP. Naar aanleiding van dat bezoek vonden er verschillende ontmoetingen plaats met mijn diensten en met de Belgische gerechtelijke instanties, het Grondwettelijk Hof en de Raad van State. Die gesprekken en ontmoetingen konden op grote belangstelling rekenen bij onze Libische gesprekspartners, die te kennen gaven dat zij met ons land een samenwerking wensen op te zetten voor de hervorming en de verdere ontwikkeling van het Libisch rechtsstelsel. Dat zou misschien de eerste staatshervorming in Libië kunnen zijn, terwijl wij in België al aan de zesde zijn.

 

In mijn conclusie wens ik te benadrukken dat het belangrijk is om de evolutie in Libië aandachtig te blijven opvolgen. Verdere instabiliteit in dat land, gelegen tussen de Sahel en de kusten van Europa, is zeker niet in het belang van de Libiërs, maar ook niet van Europa. Ik hoef niet te verwijzen naar al de dreigingen en negatieve gevolgen daarvan.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb geen verdere toelichting op andere precieze vragen van de voorbije dagen. Ik heb geprobeerd een precies antwoord te geven op de vragen die de leden stelden tijdens deze vergadering.

 

De voorzitter: Drie sprekers hebben zich ingeschreven, namelijk mevrouw Demol, de heer Valkeniers en mevrouw Vienne.

 

04.02  Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt inderdaad al veel van de gestelde vragen beantwoord, waarvoor dank. Ik wil graag nog enkele andere punten aanraken omtrent het Midden-Oosten, en ik zal beginnen met Tunesië.

 

Tunesië is eigenlijk zeer positief in het nieuws gekomen. Het was het eerste land waar de Arabische Lente is uitgebroken. Een tweetal weken geleden werd daar, eindelijk, beslist om in de grondwet op te nemen dat mannen en vrouwen gelijk zijn voor de wet.

 

Mijnheer de minister, onderneemt België een positieve actie om ervoor te zorgen dat de letter van de grondwet ook serieus wordt genomen in Tunesië?

 

Ik vind het in ieder geval een hoopvol teken dat dat mogelijk is in een islamitisch land als Tunesië. Alle hoop is dus nog niet verloren.

 

Wat Syrië betreft, ik ben het ermee eens dat er een politieke oplossing moet komen. De onderhandelingen zijn moeilijk. Men is er pas na twee jaar in geslaagd om de mensen samen aan tafel te krijgen. Dat blijft betreurenswaardig. De grootste slachtoffers blijven de burgers, meer bepaald vrouwen en kinderen in de vluchtelingenkampen. Ik zie dat wij, zeker financieel, ons best doen om te helpen.

 

Een pijnpunt blijft het Al Zaatari-kamp voor Syrische vluchtelingen, waarin wij zeer veel hebben geïnvesteerd. Wij ontvangen steeds meer berichten, onder andere van ngo’s en de media, dat er in die vluchtelingenkampen seksueel geweld plaatsvindt. Er is ook sprake van dat vooral jonge meisjes er uitgehuwelijkt worden naar nog andere landen dan het land waarnaar zij gevlucht zijn. Welke maatregelen kunnen er volgens u genomen worden, onder andere door de Verenigde Naties, onder wiens controle de vluchtelingenkampen staan, om dat geweld te voorkomen en een beetje bescherming aan die jonge meisjes te bieden?

 

Ik kom nu tot Egypte. Daarbij valt mij één punt op: u zei dat al-Sisi daar de grote man wordt. Iedereen denkt dat. Wij kijken er met argusogen naar, maar er moet mij toch iets van het hart. Voor de revolutie in Egypte, die op 17 januari 2011 op het Tahrirplein begon, hebben zich zeer veel mensen, vrouwen en mannen, ingezet. Een van de vrouwen die daarbij aanwezig was en achteraf heel veel commentaar gaf, is mevrouw Nawal el Saadawi. Ik heb haar in andere omstandigheden leren kennen, toen ik in 1986 en 1987 in Egypte woonde. Zij had toen een boek geschreven over het vrouwelijk mutileren in landen als Egypte. Dat was een heel scherp boek. Ik heb het gelezen toen ik terugkwam. Ik zag dat zij nu op het Tahrirplein stond.

 

Zij was verontwaardigd toen de vrouwen na een poosje werden geweerd van dat plein, omdat alles werd opgeëist door de Moslimbroeders. Indien u haar ooit naar hier kunt halen voor een gedachtewisseling, dan zou ik dat ten zeerste aanbevelen. Ze is professor geweest aan de universiteit van Caïro, ze heeft in Stockholm gewoond, ze is echt een bewonderenswaardige vrouw.

 

Mijn punt is dat we daar nog lang niet aan het einde zitten. Zij is één van de verdedigers van de militaire interventie die in Egypte heeft plaatsgevonden. Zij zegt dat men niet zo boos moet zijn, want dat er geen staatsgreep is gepleegd, omdat president Morsi niet heeft gedaan wat hij had beloofd. Ik weet ook dat een jaar niet lang is en dat een democratie in een land niet op één, twee, drie, wordt gevestigd en dat het dus niet snel genoeg ging, maar de overtredingen die er plaatsvonden, de vrouwenrechten die met de voeten werden getreden, de mensen die vanuit hun hart wilden meewerken aan de revolutie maar opzij werden geschoven, dat is echt wel grof. Zij is daar voorstander van en vraagt om het geen militaire staatsgreep meer te noemen. Ik ga daarmee akkoord en vindt dat zij gelijk heeft, maar zou graag weten hoe u daarover denkt.

 

Over Libië bent u zeer uitvoerig geweest.

 

Inzake Iran heb ik vernomen dat de mensen van het Internationale Atoomagentschap weer in Iran zijn om daar de zaken te controleren en dat er zelfs een akkoord in de maak zou zijn. Ik was toch wat verbaasd. Enkele weken geleden kreeg ik een mail toegestuurd vanwege het Brusselse Gewest en daarin stond dat de economische actoren van het Brusselse Gewest werden opgeroepen om samen te zitten en na te gaan welke economische activiteiten zij in Iran zouden kunnen ontwikkelen, nu de sancties werden verminderd. Ik wil daar serieus voor waarschuwen. We hadden in Iran het charmeoffensief van Rohani, waarvan ik eerlijk moet zeggen dat hij nog altijd maar een pion is van het religieuze regime: hij was één van de kandidaten die werden toegestaan. Ondanks het feit dat hij als zeer open werd voorgesteld, is het aantal executies nooit zo hoog geweest als nu onder zijn regime.

 

Ik meen dat wij zeer voorzichtig moeten zijn en zeer goed moeten nadenken voor wij diplomatieke en economische banden aanhalen met Iran. Daar wil ik uw gedacht over vragen.

 

Wanneer wij over Iran spreken, moeten wij natuurlijk ook even Irak aanraken, waar de jongste tijd ontzettend veel aanslagen plaatsvonden. Iran en Irak waren vroeger grote vijanden maar proberen nu twee handen op één buik te zijn. In dit Parlement is zo’n twee jaar geleden een resolutie goedgekeurd waarvan Patrick Moriau de grote roerganger was. Hij is hier niet meer om ze te verdedigen, maar die resolutie ging over de mensen van de NCRI en de PMOI. In 2012 is er een grote aanval geweest op kamp Ashraf. Met Kerstmis 2013 is er een aanval uitgevoerd op kamp Liberty. Wanneer zullen we daar eindelijk iets over zeggen? Pas als die mensen allemaal uitgeroeid zijn?

 

Zij staan onder de bescherming van de Verenigde Naties, de Verenigde Staten hebben hun hulp beloofd, Catherine Ashton heeft de aanvallen veroordeeld, en toch komt er blijkbaar geen schot in de zaak. Ik hoor dat er nu een nieuwe aanval op dat kamp wordt gepland. Ik vind het schrijnend dat men niet krachtdadiger optreedt. Graag verneem ik uw standpunt ter zake.

 

04.03  Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide en concrete verslag.

 

Het is duidelijk dat ondanks de Arabische Lente of precies door de Arabische Lente, dat zal de geschiedschrijving duidelijk maken, het Midden-Oosten een kruitvat blijft. Het kruitvat breidt zich helaas hoe langer hoe meer uit tot Noord-Afrika, tot sommige Golfstaten, en tot landen aan de Rode Zee.

 

Het is een uiterst precaire situatie. Ik ben het met u eens dat er met de grootste omzichtigheid mee moet worden omgesprongen. Op het ogenblik heb ik geen verdere vragen. Ik heb antwoorden gekregen op mijn vragen.

 

Ik heb wel nog een kleine bedenking, mijnheer de minister. Het aantal landen in die regio dat een democratische cultuur heeft, zoals u zegt over Libië, is helaas op één hand te tellen. Daar heeft men zelfs niet alle vingers van die ene hand voor nodig. Het lijkt er echt niet op te verbeteren.

 

04.04  Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, c'est rapidement que je parcourrai mes questions: vous avez déjà répondu à la plupart d'entre elles.

 

En ce qui concerne l'Égypte, j'ajouterai simplement qu'il est paradoxal qu'un homme tel que le général Al-Sissi soit aussi populaire alors qu'il pratique une stratégie de la terreur bien pire qu'à l'époque précédente. Amnesty International mentionne un nombre de 1 400 morts depuis son accession au pouvoir. Un paradoxe qui fait partie des étrangetés de l'humanité.

 

Pour ce qui concerne la traite des êtres humains dans le Sinaï, j'ai obtenu les réponses.

 

Le sujet du Soudan du Sud a été abordé.

 

On ne parlera pas de l'Ukraine maintenant, puisque la situation est en constante évolution.

 

Par contre, sauf distraction de ma part, vous n'avez pas répondu à la question concernant la mise en vente de la nationalité maltaise. Mais je peux parfaitement reposer ma question ultérieurement.

 

Le président: Était-ce dans le cadre de vos questions sur le Moyen-Orient?

 

04.05  Christiane Vienne (PS): Non, excusez-moi. En fait, sur le Moyen-Orient, je suis pleinement satisfaite des réponses obtenues.

 

04.06 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, de goedkeuring van de nieuwe grondwet in Tunesië, met het gelijkheidsprincipe tussen man en vrouw, was goed nieuws. Nu moet er uiteraard nog een correcte uitvoering en toepassing ervan volgen. Het is echter een goed voorbeeld voor veel andere landen. Wij steunen de civiele maatschappij. Wij hebben goede contacten met veel ngo’s. Dit was een positief signaal, vooral gezien de moeilijke situatie in de hele regio. Nu is het belangrijk om deze principes goed te passen.

 

Met betrekking tot de seksuele misdaden in de kampen ging mijn antwoord over een specifiek geval. Wij hebben daarover geen precieze informatie. Wij proberen met de verschillende agentschappen en de VN samen te werken, maar ook met de bilaterale partners, de buurlanden van Syrië en de ngo’s. Wij zullen de acties voor de preventie en de gevolgen van mogelijk seksueel geweld in de kampen steunen.

 

Ik had enkele dagen geleden, net voor de samenkomst in Montreux, een bilateraal contact met mijn collega in Irak. Ik zag hem trouwens ook in Montreux. Hij gaf een correcte reactie na de aanval in Ashraf. Nu hebben wij ook de vraag gesteld of hetzelfde mogelijk is voor een nieuw kamp. Wij hebben tot nu toe een correcte reactie gezien van de Iraakse overheid met betrekking tot het eerste kamp. Een positieve evolutie is niet gemakkelijk, dat is een zeer lang proces. Wij hebben hier een concrete, positieve evolutie gezien.

 

Met betrekking tot Iran probeer ik politiek contact te leggen. Ik heb contact met mijn collega, maar ik zal ook proberen om naar Teheran te gaan voor een politieke missie. Ik zal misschien ook economische contacten leggen, maar onze eerste taak is een politieke dialoog te voeren.

 

De volgende vergadering over de onderhandeling tussen de internationale gemeenschap en Iran handelt over nucleaire aangelegenheden, maar wij zullen ook proberen om een meer politieke dialoog over andere zaken aan de orde te brengen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Syrië. Dat is nuttig voor ons en voor de relatie tussen de Europese Unie en Iran, alsook voor de relatie tussen België en Iran. Dit kan misschien ook goed zijn voor de Gewesten. U weet dat ik altijd bereid ben om aan economische diplomatie te doen.

 

Ik zal altijd aan de drie Gewesten vragen dat ze grote voorzichtigheid aan de dag leggen, vooral nu aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wat de directe economische contacten betreft zonder een echte politieke dialoog. Normaal zullen wij starten met die dialoog tijdens een missie georganiseerd door Buitenlandse Zaken alvorens er enige economische missie van een of ander Gewest komt.

 

Wat Egypte betreft proberen wij altijd in dezelfde richting te gaan, namelijk een zeer democratische aanpak. Met de huidige evolutie hebben wij daarover een aantal bezorgdheden. Wij proberen in dialoog te blijven met de overheden in Egypte.

 

Madame Vienne, comme je l'ai rappelé précédemment, quand on voit la feuille de route et le processus en cours, il y a une évolution un peu positive. Toutefois, je ne me prononcerai évidemment pas sur le choix qui sera fait par la population. J'ai dit le sentiment de tous ceux qui sont sur place par rapport à l'élection d'un général à la tête de l'État. Il faudra être vigilant par la suite pour que l'on maintienne un processus démocratique. Des élections parlementaires ont également lieu. La feuille de route devra être complètement respectée. Nous verrons ensuite comment renouer les fils du dialogue. Je ne répète pas les difficultés du dialogue aujourd'hui en Égypte.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la protection diplomatique d'un citoyen belgo-marocain" (n° 17710)

- Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la position incohérente de la Belgique en ce qui concerne l'assistance consulaire aux citoyens possédant la double nationalité" (n° 19858)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de diplomatieke bescherming van een Belgisch-Marokkaanse burger" (nr. 17710)

- mevrouw Eva Brems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de inconsequente houding van België inzake de consulaire bijstand voor burgers met dubbele nationaliteit" (nr. 19858)

 

05.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous avons déjà évoqué cette situation plusieurs fois. Ma question date de mai 2013 mais elle est malheureusement toujours d'actualité.

 

Permettez-moi de vous interroger à nouveau sur la situation de ce citoyen belgo-marocain extradé en décembre 2010 d'Espagne vers le Maroc, contre l'avis du Haut Commissariat aux droits de l'homme de l'ONU. Ce ressortissant belge aurait été victime de torture, n'aurait pas eu droit à un procès équitable et a été condamné à douze ans de prison ferme, sur base d'aveux qui auraient été obtenus sous la torture et rédigés dans une langue qu'il ne maîtrise pas.

 

Les tortures subies au Maroc ont été attestées par le rapporteur spécial des Nations unies sur la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants dans un rapport daté du 14 décembre 2012. La situation de ce jeune a empiré. Depuis la visite du groupe de travail de l'ONU sur la détention arbitraire, il a été harcelé et isolé. Ses proches n'ont plus eu de nouvelles pendant certaines périodes.

 

De plus, la plainte pour torture déposée par ce prisonnier belge n'a fait l'objet d'aucune enquête approfondie, indépendante et impartiale. Après avoir été classée sans suite, l'enquête menée par le procureur du Roi a été mystérieusement réactivée et a duré seulement deux jours. Ceci afin, semble-t-il, de permettre au Maroc de dire au Comité contre la torture des Nations unies qu'une enquête avait bien été menée.

 

Toutefois, des médecins anglais et marocains, experts en matière d'évaluation des séquelles de la torture, ont affirmé que l'expertise déposée par le Maroc était totalement bâclée et non conforme aux standards internationaux les plus élémentaires. Quant à la plainte avec constitution de partie civile introduite par notre ressortissant, elle a été déclarée irrecevable parce que les auteurs de torture n'ont pas été directement nommés. Ce qui est bien évidemment impossible pour ce ressortissant belge, victime de coups par des agents de l'État marocains qui ne se sont pas identifiés préalablement.

 

La situation de ce citoyen belgo-marocain demeure, en outre, préoccupante car il ne reçoit pas les soins médicaux dont il a besoin, il continue à faire l'objet de menaces directes et de traitements inhumains et dégradants (intervention de personnes cagoulées dans sa cellule, mise à nu, menaces d'extraction vers un lieu inconnu, etc.). Tout cela est totalement contraire à la Convention contre la torture des Nations unies, pourtant ratifiée par le Maroc.

 

Dans votre réponse à ma question orale posée le 7 mars 2012 en commission, ainsi que dans votre réponse à mon courrier daté du 12 avril 2013, vous invoquez la Convention de La Haye du 12 avril 1930, signée par la Belgique, pour ne pas octroyer d'assistance consulaire à ce ressortissant belgo-marocain.

 

Monsieur le ministre, comme le Maroc n'est pas signataire de cette Convention, pourriez-vous indiquer en vertu de quelle norme juridique la Belgique serait liée à l'égard de l'État marocain quant à sa non-intervention consulaire à l'égard d'un de ses ressortissants, victime de traitements contraires à des règles de jus cogens, comme l'est l'interdiction absolue de la torture?

 

Tout en admettant que le Maroc pourrait refuser de donner suite à une demande de la Belgique, pourriez-vous demander à notre ambassade au Maroc d'effectuer une visite à ce ressortissant en prison et de lui apporter l'assistance consulaire nécessaire?

 

05.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, chère collègue, la réponse reste la même sur l'assistance consulaire: non. Mais, comme je l'ai déjà dit à plusieurs reprises, j'ai pris personnellement contact avec mon collègue marocain pour des démarches humanitaires en fonction des éléments qui étaient invoqués. Ces démarches ont eu lieu.

 

Je rappelle qu'en signant la Convention de La Haye du 12 avril 1930, la Belgique a comme beaucoup d'autres pays marqué sa volonté de ne pas accepter d'intervention consulaire étrangère sur le sol belge pour des ressortissants belges possédant une double nationalité. En effet, la coutume internationale veut que la souveraineté nationale soit respectée en cette matière.

 

C'est la réponse qui est fournie à chaque ambassade étrangère qui tente d'intervenir auprès de mes services pour un ressortissant belge sur le territoire belge. En général, ces tentatives d'intervention n'ont lieu que lorsque l'ambassade étrangère n'est pas au courant de l'acquisition de la nationalité belge par son ressortissant.

 

La Belgique, comptant des centaines de milliers de ressortissants ayant une double nationalité, ne souhaite pas créer de précédent en cette matière. Les pays auxquels nos ambassades exigeraient un droit d'assistance consulaire envers des bipatrides pourraient en effet invoquer la réciprocité sur le territoire belge.

 

Nous nous en tenons à cette interprétation. Cela n'empêche en rien, je le répète, des interventions dans un autre cadre humanitaire, mais non dans le cadre de la protection consulaire.

 

05.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne comprends pas: comment peut-on invoquer une convention avec un pays qui ne l'a pas signée? Dans ce cas-ci, le Maroc n'a pas signé la Convention de La Haye; il est donc inutile de l'invoquer.

 

De plus, vous répétez à plusieurs reprises ne jamais intervenir quand il s'agit de binationaux. Pourtant, j'ai dans la main une lettre signée de votre main, datée du 3 mai 2013, concernant M. Éric Kikunda, belgo-congolais. Vous y écrivez: "M. Kikunda possède la nationalité belge et bénéficie à ce titre de l'assistance consulaire. Notre équipe consulaire à Kinshasa lui a rendu visite à plusieurs reprises et veille à ce que ses conditions de détention soient les plus acceptables possible. Plusieurs démarches ont également été entreprises pour veiller à ce qu'il puisse bénéficier d'un procès équitable".

 

Je vous félicite donc pour votre attitude à l'égard de M. Kikunda; c'est important que nos ressortissants, binationaux ou non, jouissent de conditions de détention convenables et de procès équitables, mais je suis très inquiète – je ne suis pas la seule – à voir les nombreux Belges d'origine marocaine qui se rendent chaque année au Maroc: ils vivent une véritable angoisse à l'idée de rencontrer un problème d'accident de roulage, de droit civil ou pénal, car la Belgique les laisserait sans aucune assistance consulaire.

 

C'est profondément regrettable et inquiétant, surtout qu'il s'agit d'un principe à géométrie variable pour vous.

 

05.04  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je confirme ce que Mme Genot vient de dire. Certes, j'ai écrit une lettre parlant d'un citoyen belge, mais il n'a pas la double nationalité.

 

05.05  Zoé Genot (Ecolo-Groen): (…)

 

05.06  Didier Reynders, ministre: Non, madame! Si vous regardez la législation congolaise, vous verrez que ce n'est pas possible.

 

Le président: Quand on veut manger à tous les râteliers, on se casse parfois les dents! Avoir trente-six nationalités n'est pas nécessairement un atout dans toutes les circonstances de la vie. Mais ce n'est pas une raison pour ne pas respecter les droits humains.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de eis van Rusland met betrekking tot het verschaffen van passagiersgegevens" (nr. 18470)

06 Question de Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la demande de la Russie concernant la transmission des données relatives aux passagers" (n° 18470)

 

06.01  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb heel wat vragen omgezet in schriftelijke vragen, omdat zij geen actualiteitswaarde meer hadden. Deze vraag wil ik u wel stellen, ook al dateert ze van 6 juni.

 

Het gaat om de vraag van de Russische Federatie om inzage te krijgen in vluchtgegevens van passagiers. De Europese Commissie betreurt dat Rusland zijn voornemen niet vooraf kenbaar heeft gemaakt. De Commissie dringt aan op overleg of een verdrag met Rusland hierover. Misschien is het wel een ideaal moment om te verduidelijken hoe de overdracht van gegevens gebeurt.

 

Is het verzoek besproken op de Raad? Kunt u het gesprek toelichten? Wat is het standpunt van ons land hieromtrent? Is het onderwerp besproken op de Russisch-Europese top van begin juni of recent tijdens het bezoek van president Poetin? Is er een compromis bereikt?

 

Welke passagiersgegevens worden door Rusland gevraagd? Zijn het dezelfde gegevens, die ook aan de Verenigde Staten worden verstrekt? Gaat de vraag van Rusland verder of minder ver dan die van de Amerikanen?

 

Ik wil graag weten hoe wij juist omgaan met passagiersgegevens. Waarom krijgt het ene land de gegevens wel en het andere niet? Wat is er juist overeengekomen?

 

06.02 Minister Didier Reynders: De problematiek van de informatieverstrekking over passagiers die per vliegtuig naar Rusland reizen, werd eind mei 2013 voor de eerste maal door de Commissie ter sprake gebracht. Het onderwerp kwam echter niet aan bod tijdens de EU-Ruslandtop van 3 juni 2013.

 

Op 28 juni 2013 heeft de Commissie verslag uitgebracht aan de lidstaten over een technische bijeenkomst die op 21 juni te Moskou over het onderwerp werd gehouden. Hieruit bleek dat Rusland vanuit technisch oogpunt nog niet klaar was om een eigen PNR-systeem te ontwikkelen. Rusland wenste dat het PNR-systeem operationeel zou zijn met het oog op de Olympische Spelen te Sochi van 7 tot 23 februari 2014. Om dat mogelijk te maken, besliste Rusland vanaf december 2013 effectief te starten met de inzameling van de luchtpassagiergegevens.

 

Van Russische zijde werd aangegeven dat de gegevens beperkt blijven tot voornamelijk identiteitsgerelateerde gegevens of API. Het betreft dan de naam, de voornaam, het geslacht, de nationaliteit, de geboortedatum, de geboorteplaats, het nummer van het reisdocument, de datum en de plaats van uitgifte, de geldigheidsdatum en enkele bijkomende gegevens met betrekking tot de bagage en de bagageafhandeling. Gegevens over betalingen en adressen van de reiziger, de woonplaats of de plaats van bestemming worden niet gevraagd.

 

Het feit dat Rusland ook de gegevens van alle passagiers met betrekking tot het overvliegend vluchtverkeer zou willen verkrijgen, werd door de overgrote meerderheid van de lidstaten als problematisch ervaren. Die verplichting zou immers inhouden dat de luchtvaartmaatschappijen nagenoeg alle gegevens van de vluchten naar Azië integraal ter beschikking zouden moeten stellen.

 

De Commissie liet de lidstaten weten dat zij vanwege Rusland bijkomende informatie verwachtte, met name op het vlak van de gegevensbescherming, en dat zij zou blijven werken aan een bilateraal akkoord tussen de EU en Rusland.

 

Op 31 oktober 2013 ontving de Commissie een brief vanwege de Russische autoriteiten met de volgende elementen.

 

Ten eerste, Rusland bevestigde dat vanaf 1 december 2013 enkel API en geen PNR-gegevens opgevraagd worden.

 

Ten tweede, de API voor overvluchten zullen pas vanaf 1 juli 2014 worden opgevraagd.

 

Ten derde, Rusland is bereid om eerst een omvattend akkoord met de EU te bereiken, alvorens een PNR-systeem in te voeren.

 

De Commissie toonde zich tevreden over dat resultaat, maar blijft gekant tegen API voor overvluchten vanaf 1 juli 2014 en tracht ondertussen om daarvoor met Rusland een oplossing te vinden.

 

Over de opportuniteit om dat dossier te koppelen aan het dossier van de visumliberalisering, bestaat bij meerdere lidstaten vooralsnog een zekere terughoudendheid. Bovendien dient men over meer elementen te beschikken om daarover te kunnen beslissen.

 

België zal de situatie met alle betrokken actoren onderzoeken, in het licht van verdere preciseringen die daarover van Russische zijde zullen worden verstrekt. Ik heb geen informatie over een mogelijk gesprek daarover gisteren. Ik zal het vragen, maar het is misschien niet de ideale plaats daarvoor. Het is meer een zaak van de Europese Commissie en de Russische overheid. Misschien kan het punt op zo’n top aan bod komen. Ik zal vragen of het mogelijk is om daarover meer details te krijgen.

 

06.03  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.

 

Het is actueel, want wij merken dat er in december 2013 een evolutie in het dossier is geweest. Het gaat inderdaad de goede richting uit wanneer men werkt aan een bilateraal akkoord, waarin men duidelijk stelt wat wel en wat niet kan.

 

Wij zullen dit, net als de Europese Commissie, nauwgezet opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de leiding van de buitenlandse handelsmissies" (nr. 19386)

- de heer Bruno Valkeniers aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het benoemen van managers uit de privésector als ambassadeur" (nr. 19577)

07 Questions jointes de

- Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la conduite des missions économiques à l'étranger" (n° 19386)

- M. Bruno Valkeniers au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la nomination de managers issus du secteur privé aux postes d'ambassadeurs" (n° 19577)

 

07.01  Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook mijn vraag heeft al een baard. Ze dateert immers van september 2013. Het is dus mogelijk dat er op andere fora al antwoorden zijn gekomen die ik misschien deels heb gemist. Desgevallend kan ik kort zijn.

 

In september 2013 berichtten verschillende media dat u met plannen zou rondlopen om verdienstelijke managers uit de privésector als ambassadeur in het buitenland te benoemen.

 

Alweer volgens de media is toen nogal zwaar ongenoegen gecreëerd bij of geuit door carrièrediplomaten.

 

Kloppen deze berichten? Kloppen ze nog altijd?

 

Op welke basis zouden de managers in kwestie worden benoemd? Hoe maakt u een onderscheid met carrièrediplomaten?

 

Hoe vermijdt u dat aldus de deur naar willekeurige politieke benoemingen wordt opengezet?

 

Hoeveel Belgische managers zijn vandaag al ereconsul, consul of consul-generaal in Belgische diplomatieke dienst?

 

07.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Valkeniers, spijtig genoeg kloppen de berichten niet die in de pers werden verspreid.

 

Op dit ogenblik werkt mijn administratie aan een herziening van het organieke reglement, dat van 3 juni 1999 dateert en dat aan een grondige herziening toe is.

 

Het reglement van 3 juni 1999 bepaalt dat voor personen die niet tot de loopbaan van de buitenlandse dienst Diplomatie behoren en die door de Koning tot ambassadeur of buitengewone gezant worden aangesteld of in enige andere hoedanigheid met een bijzondere zending in het buitenland worden belast, de individuele benoemingsbesluiten zullen bepalen met welke titels zij tijdens de duur van hun zending zullen worden bekleed.

 

Een eerste werkdocument dat door mijn administratie is opgesteld, behield voormelde mogelijkheid. Het document verbond aan bedoelde mogelijkheid echter een bijkomende voorwaarde, namelijk dat, indien de bijzondere zending in kwestie op een post wordt vervuld, aan de voorwaarden van artikel 47, § 5, tweede lid, van de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken moet worden voldaan.

 

Er zijn geen Belgische managers tot consul-generaal benoemd. Wel zijn in het buitenland ereconsuls benoemd. Laatstgenoemde functie is onbezoldigd. Bij voorkeur worden de ereconsuls gekozen onder de Belgen die ter plaatse wonen en een belangrijke sociale rang bekleden. Bij ontstentenis van geschikte Belgen kunnen ook vreemdelingen tot ereconsul – en enkel en alleen tot ereconsul – worden benoemd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07.03  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag nr. 19867 handelt over de Greenpeace-activisten. De betrokkenen zijn ondertussen al vrij en ik meen dat wij die vraag dan ook kunnen laten voor wat ze is.

 

(…): Ik had genoteerd dat deze vraag werd omgezet in een schriftelijke vraag. Ik weet niet of de andere auteurs ermee akkoord gaan om de vraag te laten vallen.

 

08 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de aanvallen op Belgische diplomaten" (nr. 20352)

08 Question de Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les agressions commises sur des diplomates belges" (n° 20352)

 

08.01  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, in oktober werd in Moskou een Nederlandse diplomaat aangevallen. Er werd ingebroken in zijn appartement. Hij werd geslagen en op een muur werd een hart getekend met daarbij de letters LGBT. Dit is een afkorting die staat voor Lesbian Gay Bisexual and Transgender. De laatste tijd horen wij steeds meer over aanvallen op mensen met een andere geaardheid.

 

De diplomaat liep lichte verwondingen op en had geen verdere medische verzorging nodig. Het deed bij mij wel de vraag rijzen of onze Belgische diplomaten weet hebben van dergelijke aanvallen. Is er de laatste vijf jaar sprake van een trend waaruit blijkt dat ook onze diplomaten in het buitenland worden aangevallen en het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke relaties met voeten wordt getreden? Zo ja, kunt u deze aanvallen toelichten? In welke context hebben zij plaatsgevonden?

 

08.02 Minister Didier Reynders: Ik heb een antwoord voor de vijf voorbij jaren. Ons werden vanuit de posten geen gerichte aanvallen gesignaleerd op diplomaten of op postpersoneel.

 

08.03  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, het was een korte vraag en het was een kort antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La plupart des auteurs des questions concernant les Jeux Olympiques à Sotchi ont demandé le report de leurs questions.

 

Mevrouw Demol, kunt u ook een uitstel van uw vraag aanvaarden? De drie andere vraagstellers vragen om een uitstel.

 

08.04  Els Demol (N-VA): Goed.

 

08.05  Didier Reynders, ministre: Je confirme que je n'y vais pas, ni pour la cérémonie d'ouverture ni pour une quelconque compétition.

 

09 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la 'mise en vente' de la nationalité maltaise" (n° 20989)

09 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het 'verkopen' van de Maltese nationaliteit" (nr. 20989)

 

09.01  Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 12 novembre, le Parlement maltais approuvait une loi permettant aux personnes non ressortissantes de l'Union européenne d'accéder à la nationalité maltaise moyennant la somme de 650 000 euros, sans pour autant avoir habité sur l'île. Malte faisant partie de l'Union européenne, ces personnes reçoivent de facto la citoyenneté européenne et le droit de circuler librement dans l'Espace Schengen.

 

Malte n'est cependant pas le premier pays européen à fournir un accès privilégié aux personnes fortunées. Par exemple, en Lettonie, une loi entrée en vigueur en 2010 accordait un visa Schengen d'une durée de huit ans aux étrangers qui investissaient 72 000 euros en province et 150 000 euros au niveau de la capitale. Même si les États membres sont souverains en matière de nationalité, on peut tout de même s'interroger sur le mutisme de la Commission européenne face à ce qui ressemble à une commercialisation de la citoyenneté européenne.

 

Monsieur le ministre, avez-vous de plus amples informations au sujet de cette loi? Qu'en est-il de la vérification de la provenance des fonds? Il serait intéressant de savoir si ces fonds proviennent de la traite des êtres humains ou du commerce de la drogue. La Commission ne devrait-elle pas intervenir face à cette législation nationale? Au niveau belge, une réaction est-elle envisageable? Vous êtes-vous entretenu avec vos collègues au sujet de cette problématique?

 

09.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, chère collègue, le 12 novembre dernier, le Parlement maltais a adopté un amendement à sa législation en matière de nationalité. Cet amendement prévoit le lancement d'un programme pour les investisseurs individuels par lequel des particuliers peuvent acquérir la nationalité maltaise à condition de remplir trois exigences en matière d'investissement: une contribution non remboursable de 650 000 euros à un fonds national de développement; un engagement à posséder, au minimum pendant cinq années, un bien immobilier d'une valeur minimum de 350 000 euros; un investissement de 150 000 euros dans l'un des instruments financiers approuvés par le gouvernement.

 

Selon la loi, les candidats intéressés doivent être exempts de condamnation pénale et sont soumis à des critères stricts. Une nouvelle agence (Identity Malta Agency) sera mise en place pour assurer le filtrage rigoureux et l'analyse de risque des profils des candidats ainsi que de leurs ressources financières.

 

La procédure prendra au minimum six mois et au maximum deux ans. Une fois la nationalité maltaise attribuée via ce processus, l'identité du nouveau citoyen sera rendue publique. Ce programme est limité à un maximum de 1 800 demandes. Voilà pour ce qui a été décidé et pour répondre à vos questions sur les critères et formules annoncés le 12 novembre dernier.

 

L'attribution de la nationalité n'est pas une compétence de l'Union européenne, mais une compétence souveraine des autorités nationales. Cela étant, même si l'Union européenne n'est pas compétente, il existe un lien étroit entre la citoyenneté nationale d'un État membre de l'Union européenne et la citoyenneté européenne.

 

En vertu de l'article 20 du traité sur le fonctionnement de l'Union européenne, toute personne ayant la citoyenneté d'un État membre est considérée comme citoyen européen et bénéficie, à ce titre, de droits particuliers comme le droit de circuler librement sur le territoire des États membres.

 

La législation d'un État membre de l'Union en matière de nationalité a, de ce fait, un impact certain pour les autres États membres. Ce point a été souligné le 16 janvier dernier par la commissaire européenne Viviane Reding, à l'occasion d'un débat européen. Mme Reding a ajouté que la citoyenneté nationale ne devrait être attribuée que dans la mesure où des relations évidentes entre l'individu et le pays d'accueil se sont développées.

 

La Commission européenne a décidé d'examiner de manière approfondie la conformité des mesures adoptées par Malte avec le droit européen. Elle prépare à cet effet un questionnaire qu'elle adressera incessamment aux autorités maltaises.

 

La Belgique partage pleinement la position exprimée par la Commission européenne et la soutient dans ses initiatives. Nous allons voir comment ces initiatives vont se traduire dans les débats et dans quelles formations du Conseil.

 

On peut évidemment en parler au sein des Conseils où je siège, mais certains Conseils sont plus directement concernés par cette matière, qui relève souvent, vous le voyez à travers la commissaire Reding, du Conseil Justice et Affaires intérieures (JAI). Toutefois, nous sommes prêts à en parler dans d'autres cadres. En tout cas, nous soutenons entièrement les démarches entreprises ces derniers jours par la Commission en la matière.

 

09.03  Christiane Vienne(PS): Je vous remercie, monsieur le ministre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de grondwetswijziging in Burundi" (nr. 21301)

- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de grondwetsherziening in Burundi" (nr. 21631)

10 Questions jointes de

- Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la révision de la Constitution au Burundi" (n° 21301)

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la révision de la Constitution au Burundi" (n° 21631)

 

10.01  Els Demol (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de Burundese Nationale Assemblee ligt een voorstel tot grondwetswijziging voor dat afbreuk doet aan de verworvenheden van het vredes- en verzoeningsakkoord van Arusha uit het jaar 2000.

 

Zo zou de huidige president onder deze nieuwe grondwet in 2015 en desgewenst opnieuw in 2020 kunnen deelnemen aan de presidentsverkiezingen. Het voorstel sleutelt ook aan de vereiste parlementaire meerderheden. Voortaan zou slechts een op de twee aanwezige parlementsleden met een wetsvoorstel moeten instemmen in plaats van twee op de drie. Ook de presidentiële macht zou verder versterkt worden. De functie van de eerste vicepresident die tot een andere partij en etnische groep moet behoren, wordt dan weer verder uitgehold.

 

De consensusdemocratie uit het Arusha-akkoord wordt door dit voorstel volledig ondergraven. Meer dan 500 Burundese middenveldorganisaties hebben reeds tegen deze hervormingsplannen geprotesteerd onder het motto “Ne touchez pas au consensus d’Arusha”

 

Mijnheer de minister, graag had ik dan ook vernomen hoe u de voorgestelde grondwetswijziging inschat. Heeft België reeds een boodschap overgemaakt aan de Burundese regering in verband hiermee? Zo ja, welke boodschap was dat? Zal België dit dossier op de Europese agenda en op de agenda van de Verenigde Naties plaatsen?

 

10.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Demol, ik ben van mening dat Burundi het volste recht heeft om zijn grondwet te herzien. Een grondwetsherziening veronderstelt echter wel een consensus over de belangrijkste punten om zo de delicate evenwichten van de Arusha-akkoorden te blijven respecteren. Wat wordt bepaald in de akkoorden van Arusha betreffende het etnisch evenwicht en de bescherming van de minderheden, is in Burundi nog onverminderd van toepassing. Omdat de burgeroorlog nog zo vers in het geheugen ligt, moet Burundi met deze erfenis aan de slag.

 

Dat is de boodschap die ik tijdens de toekomstige bilaterale gesprekken zal overbrengen aan de Burundese autoriteiten, net zoals ik dat in het verleden ook steeds gedaan heb.

 

Nadat in de workshop over de verkiezingen in Kayanza een aantal wijzigingen van het kieswetboek bij consensus werden goedgekeurd, moest ook de grondwet van 2005 worden herzien. Echter, het ontwerp van nieuwe grondwet dat de regering in oktober voorlegde, gaat veel verder en bevat tal van wijzigingen die een impact zullen hebben op het etnische evenwicht en op de werking van de Burundese democratie. De kwestie van een eventuele derde ambtstermijn voor president Nkurunziza komt in dit ontwerp evenwel niet aan bod. Wat dit punt betreft, zijn we van mening dat een derde ambtstermijn alleen kan voor zover dit conform de huidige grondwet is.

 

We hopen dat de Burundese autoriteiten niet overgaan tot een grondwetswijziging waardoor de jonge Burundese democratie in gevaar komt. Dat is ook het geval in andere landen in de regio.

 

Op 12 december ontvingen mijn diensten de ambassadeur van Burundi om hem deelgenoot te maken van onze belangrijkste boodschap omtrent de herziening van de grondwet. Aandachtspunten zijn uiteraard de consensusbenadering met betrekking tot de goedkeuring van de belangrijkste wijzigingen en de naleving van de akkoorden van Arusha. Onze ambassadrice bij de VN gaf haar Burundese ambtgenoot een soortgelijke boodschap mee op de vergadering van de peacebuildingconferentie over het ontwerp van nieuwe grondwet die op 16 december in New York plaatsvond.

 

Ik ben natuurlijk tevreden dat de workshop over de grondwet die het Burundese parlement op 19 en 20 december organiseerde, een consensusbenadering koos en met nadruk stelde dat de erfenis van Arusha te allen prijze moet worden gevrijwaard. Wij blijven de situatie in Burundi opvolgen.

 

10.03  Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben blij met uw goed antwoord.

 

België is de grootste bilaterale donor aan Burundi en moet dus een zeer belangrijke diplomatieke rol spelen. Achter de schermen, daar ben ik zeker van, gebeurt dit door middel van stille diplomatie. Ik vind dat de internationale gemeenschap zich niet nog eens mag laten vangen zoals dat gebeurd is bij de aanpassing van de Burundese perswet een aantal maanden geleden. Ik meen dat wij zeer alert moeten blijven en een kritische stem moeten blijven hebben. Wij moeten proberen het evenwicht dat er is dankzij de Arusha-akkoorden, veilig te stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Op de agenda staan nog twee vragen van mevrouw Dumery en dan hebben we de agenda afgewerkt.

 

11 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de beperking van het vrij verkeer van personen zoals voorgesteld door de premier van het Verenigd Koninkrijk" (nr. 21438)

11 Question de Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la limitation de la libre circulation des personnes proposée par le premier ministre du Royaume-Uni" (n° 21438)

 

11.01  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal het kort houden.

 

Mijnheer de minister, de Britse premier heeft het idee geopperd om een limiet te bepalen voor het aantal migranten dat zich bij toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie zou mogen vestigen in het Verenigd Koninkrijk. Hij noemt het aantal van 75 000 migranten per jaar, het quotum waaraan hij denkt wanneer er gesproken wordt over de toetreding van nieuwe lidstaten.

 

Mijnheer de minister, welk standpunt neemt de Belgische regering in omtrent dat Brits voorstel?

 

Werd dat voorstel al besproken in de Raad en kunt u die bespreking eventueel toelichten?

 

Staat het Verenigd Koninkrijk alleen met zijn eis om het vrij verkeer van personen te beperken of heeft het medestanders binnen de Unie?

 

Hebt u reeds zicht op de verdragen die het Verenigd Koninkrijk zou willen wijzigen in het raam van die belofte van David Cameron over een nieuwe, aangepaste relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie? Ik doel op de vreemde houding die David Cameron constant aanneemt ten aanzien van de Europese Unie, met een bepaald taalgebruik in zijn eigen land, maar andere bewoordingen wanneer hij zich op het Europees continent bevindt. Ik veronderstel dat dit ook besproken werd in de Raad.

 

11.02 Minister Didier Reynders: Het recht op vrij verkeer en verblijf vormt een hoeksteek van het burgerschap van de Europese Unie. Het betekent dat alle burgers van de Europese Unie het recht hebben om zich te verplaatsen, te studeren, te werken, zich te vestigen of een dienst te verlenen in een andere lidstaat zonder te worden gediscrimineerd op grond van de nationaliteit.

 

Er bestaat binnen de Europese Unie een brede steun voor het principe van het vrij verkeer van personen dat een van de vier basisvrijheden van de Europese Unie vormt. Ook België is van oordeel dat het principe van vrij verkeer van personen niet in vraag kan worden gesteld.

 

Het Britse voorstel waarbij het aantal migranten uit een nieuwe lidstaat zou worden beperkt, is momenteel louter een idee dat in de pers circuleert. Het werd derhalve nog niet in de Raad besproken.

 

Het VK staat alleen met zijn eis om het vrij verkeer van EU-burgers te beperken. Wel hebben Nederland, Duitsland, Oostenrijk en het VK in een brief aan het voorzitterschap de nadruk gelegd op het feit dat het vrij personenverkeer niet mag worden misbruikt.

 

Deze bezorgdheid heeft aanleiding gegeven tot een onderzoek in elk van de lidstaten op basis waarvan de Europese Commissie eind 2013 een rapport heeft opgesteld. Hierin staat dat het vrij verkeer van EU-burgers een hoeksteen van de integratie is, alsook dat het als onderdeel van de eenheidsmarkt positieve effecten op de economie en de arbeidsmarkt heeft.

 

Het rapport vermeldt ook dat vrij verkeer rechten en plichten met zich meebrengt. Als er misbruik van het systeem van sociale zekerheid wordt gemaakt, is het aan de lidstaat om de juiste maatregelen tegen dit misbruik te nemen. Het rapport geeft een overzicht van alle maatregelen die de lidstaten kunnen nemen in de strijd tegen sociale fraude en sociale dumping en stelt ook concrete acties voor om misbruik te helpen tegengaan.

 

Het Britse Foreign Office heeft een oefening opgestart over de herziening van de bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten. Dit moet uitmonden in een audit waarin op objectieve wijze wordt onderzocht hoe omvangrijk de bevoegdheden van de unie zijn, hoe deze bevoegdheden worden uitgeoefend en wat hun impact op het Verenigd Koninkrijk is.

 

Hoewel dit onderzoek beschrijvend en niet-prescriptief is, zouden de conclusies ervan als basis kunnen dienen voor de herdefiniëring van de Brits-Europese betrekkingen zoals deze door premier Cameron werden aangekondigd in zijn toespraak van januari 2013 over de toekomst van de unie. Het is momenteel nog onduidelijk over welke materies het Verenigd Koninkrijk opnieuw zou willen onderhandelen met Europa. We zullen dat de komende maanden zien.

 

11.03  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik denk dat die uitspraken niet enkel ingegeven zijn door de Europese verkiezingen die er ook in Groot-Brittannië aankomen. Er wordt daarover nogal negatief gedebatteerd.

 

Het Verenigd Koninkrijk heeft bij de laatste toetredingen geen overgangsbepalingen genomen wat werknemers van die nieuwe lidstaten betreft. Wij hebben dat wel gedaan. Het Verenigd Koninkrijk heeft misschien ingezien dat het fout was om geen overgangsmaatregelen te nemen, dus ik denk dat dit ook wel een bron van ergernis is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de mogelijke toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone" (nr. 21763)

12 Question de Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "l'adhésion possible de la Roumanie et de la Bulgarie à la zone Schengen" (n° 21763)

 

12.01  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, het probleem is gekend: Bulgarije en Roemenië zouden graag toetreden tot het Schengengebied. Om toe te treden tot het Schengengebied moet er aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. De Europese Commissie benadrukt dat Roemenië en Bulgarije klaar zijn voor de Schengenzone. De Commissie ziet liever geen link tussen de bevindingen over de ontwikkelingen in beide landen en hun toetreding tot de Schengenzone.

 

Nederland eist wel degelijk twee positieve verslagen op een rij. Beide voormalige Oostbloklanden moeten onomkeerbare en duurzame stappen zetten in de strijd tegen corruptie. Bulgarije moet de georganiseerde misdaad beter aanpakken.

 

De volgende rapporten worden over een jaar verwacht. In een eerste reactie op de jongste bevindingen hamert Nederland er dan ook op dat er een tastbare vooruitgang zou zijn op het vlak van de hervormingen.

 

Dit dossier is ook voor ons land van belang. Ook ons land heeft een Bulgaarse en Roemeense band. Is ons land, net als Nederland, van mening dat beide landen eerst de nodige hervormingen moeten doorvoeren vooraleer zij deel kunnen uitmaken van de Schengenzone? Staat Nederland alleen met zijn verzet of zijn er andere landen die zich hierbij aansluiten?

 

12.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Dumery, de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft al in juni 2011 besloten dat Bulgarije en Roemenië voldeden aan het geheel van noodzakelijke technische voorwaarden voor de toepassing van het Schengenacquis. Sindsdien is het juridisch gezien mogelijk om een beslissing te nemen tot toetreding van die twee landen tot de Schengenzone. Politiek gezien liggen de zaken echter anders.

 

Op het moment van de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie werd een verificatie- en samenwerkingsmechanisme ingesteld waarmee erop toegezien moest worden dat de twee landen het communautaire acquis op het vlak van de strijd tegen corruptie, de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht en, in het geval van Bulgarije, de strijd tegen de georganiseerde misdaad volledig zouden toepassen.

 

In toepassing van dat mechanisme publiceert de Commissie regelmatig verslagen. In die verslagen wordt weliswaar erkend dat er vooruitgang wordt geboekt, maar eveneens dat er problemen blijven bestaan. De meest recente rapporten, die door de Commissie op 22 januari werden gepubliceerd, vormen daarop geen uitzondering. Juridisch gezien is er geen enkel verband tussen de toetreding tot Schengen en het verificatie- en samenwerkingsmechanisme. Politiek gezien hebben sommige lidstaten, in het bijzonder Nederland, echter die link gelegd.

 

De toetreding van Bulgarije en Roemenië tot Schengen vereist unanimiteit. De kwestie van de toetreding van de twee landen tot de Schengenzone stond in december 2013 nogmaals op de dagorde van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken. Het was echter al voor de vergadering duidelijk dat de ontwerpbeslissing van het voorzitterschap die voorzag in de afschaffing vanaf maart 2014, van de controles aan de maritieme en luchtgrenzen, en de afschaffing van de landsgrenzen eind 2014, geen unanieme steun zou genieten.

 

Daarom werd het punt niet echt besproken. Het is dan ook moeilijk om de respectievelijke posities van de lidstaten te bepalen. Hoe dan ook is geweten dat landen als Frankrijk en Duitsland in de loop van het proces gelijkaardige bezorgdheden hebben geuit als Nederland, zonder dat zij echter eisten dat twee positieve rapporten zouden worden gepubliceerd in het kader van het verificatie- en samenwerkingsmechanisme. Het punt zou op de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van juni 2014 opnieuw op de agenda moeten staan.

 

België erkent eveneens dat de noodzakelijke politieke voorwaarden om te kunnen beslissen tot de toetreding van Bulgarije en Roemenië in december 2013 niet vervuld waren. Toch denk ik dat wij, zelfs indien een toetreding niet meteen mogelijk is, een constructieve houding moeten aannemen in het debat.

 

Bulgarije en Roemenië hebben belangrijke investeringen verricht om te voldoen aan de vereisten van Schengen. Zij beantwoorden aan de technische en juridische voorwaarden. Er werd ook vooruitgang geboekt in de strijd tegen corruptie en de onafhankelijkheid van het gerecht groeide, hoewel grote inspanningen noodzakelijk blijven. Wij moeten de twee landen aanmoedigen in hun hervormingen. De positie die België zal innemen in juni 2014 zal, indien het punt effectief op de agenda staat, opnieuw worden bekeken in het licht van de ontwikkelingen die in de tussentijd zullen gebeuren. Wij wachten op de volgende evaluatie om een standpunt in te nemen vóór juni 2014.

 

12.03  Daphné Dumery (N-VA): Ik dank u voor uw duidelijk standpunt, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.13 uur.

La réunion publique de commission est levée à 18.13 heures.