Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke
en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
du Mardi 14 janvier 2014 Après-midi ______ |
van Dinsdag 14 januari 2014 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.56 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
Le développement des questions et interpellations commence à 14.56 heures. La réunion est présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
01 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de garantie van pv-installaties" (nr. 20535)
01 Question de Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la garantie des installations photovoltaïques" (n° 20535)
01.01 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, al verschillende keren is in het nieuws gemeld dat eigenaars van pv-installaties problemen dreigen te ondervinden wanneer zij, bij defecten aan hun pv-installatie en/of omvormer, aanspraak willen maken op hun garantie.
In de sector van de pv-installaties zijn er heel wat faillissementen geweest.
Eigenaars van zonnepanelen moeten zich dan wenden tot de fabrikanten, van wie er zich echter velen in landen zoals China of Zuid-Korea bevinden en die bovendien ondertussen misschien ook failliet zijn gegaan. Daardoor dreigen veel eigenaars van pv-installaties dus in de problemen te komen. Dat werd ook al bevestigd door het Nederlands-Limburgs bedrijf Solar Lab en door PV-Vlaanderen. Volgens hen is er nog een bijkomend probleem, met name dat de garantievoorwaarden worden opgelegd door de fabrikanten van pv-installaties, waardoor de eigenaars pas bij een defect merken of zij al dan niet in aanmerking komen voor de garantie.
Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Hoeveel faillissementen zijn er de afgelopen vijf jaar geweest, zowel van installateurs als van fabrikanten van pv-installaties?
Welke stappen kunnen eigenaars met een garantie ondernemen indien hun fabrikant failliet is of indien zij niet in aanmerking komen voor de garantie?
De sector vindt dat er een wettelijk kader gecreëerd zou moeten worden om de garantie van pv-installaties te waarborgen. Is dat volgens u terecht, of zijn er volgens u al voldoende wettelijke mogelijkheden om de sector daarin bij te staan? Bent u van plan om nog nieuwe stappen te zetten en zo ja, wanneer mogen wij daaromtrent iets verwachten?
01.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, over het aantal faillissementen kan ik niet veel zeggen, omdat wij daarover geen gedetailleerde cijfers hebben. Dat zit vervat in het geheel en kan ik dus niet zomaar zeggen.
Eén ding is echter heel duidelijk, te weten dat de wettelijke garantie valt onder de verantwoordelijkheid van de installateur, ongeacht wie de producent is. Wanneer iemand een zonnepaneel plaatst en er daarmee een probleem ontstaat, is de installateur verantwoordelijk, ongeacht of de producent solvabel is, nog bestaat of wat dan ook. Dat is een heel belangrijke specificatie die door de wet wordt bepaald. Die regeling is minimaal voor iedereen van toepassing.
Daarbovenop kan men een commerciële garantie hebben, bijvoorbeeld van de producent. Dat belet echter niet de wettelijke garantie van twee jaar door de verkoper van consumptiegoederen, zoals zonnepanelen. Hij is dus verantwoordelijk. Daarnaast kan men een commerciële garantie krijgen van de producent, de invoerder of wie dan ook. Die kan echter nooit afbreuk doen aan de wettelijke garantie. De onderneming die zo’n commerciële garantie aanbiedt, is daardoor gebonden. Als zij echter failliet gaat, valt de consument terug op de wettelijke garantie. Als de installateur een probleem heeft, valt men eigenlijk zonder garantie. Dat is in het algemeen zo. Sommigen hebben daartegen een verzekering gesloten, anderen niet. Dat is heel erg verschillend.
De sector kende een groot probleem op een bepaald moment, vooral in 2012. De situatie is ondertussen wel deels opnieuw geregulariseerd. Wie nu overblijft, is volgens mij ook voldoende stevig om dat te weerstaan.
De wettelijke regeling ter zake, die duidelijk is, is dat de producent niet garant staat, maar wel de installateur.
01.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor de verduidelijking. Het is inderdaad de installateur bij wie men moet aankloppen, maar het probleem is dat veel van die bedrijven failliet zijn gegaan. De mensen blijven dus in de kou staan.
Ik begrijp uit uw antwoord dat er ter zake geen nieuwe wetgeving tot stand moet komen.
L'incident est clos.
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 20499)
- mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 21446)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 20499)
- Mme Valérie Warzée-Caverenne au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 21446)
02.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, het is een tijdje geleden dat we het nog hebben gehad over de positie van de directeur en de toekomst van het OIVO.
U hebt destijds aangekondigd dat u het thema samen met de discussie over de ombudsmannen of –vrouwen zou behandelen. U stelde het denkspoor voor van een centrale ombudsdienst, die wetenschappelijke ondersteuning zou kunnen bieden aan de ombudsmannen of –vrouwen. U uitte toen ook uw twijfels over de bestaansreden van het OIVO. Uw boodschap was hoe dan ook dat men zich niet meer zou wagen aan wetenschappelijk onderzoek.
Sinds enkele maanden krijg ik opnieuw elke week trouw een bericht van het OIVO in mijn mailbox. Ik neem als voorbeeld een onderzoek van 17 oktober, namelijk Supermarkten en voedselverspilling, omdat dat de kritiek het best aantoont. In dat onderzoek heeft men het probleem van de voedseloverschotten in de handel onderzocht. Men heeft zich hierbij gebaseerd op acht interviews, afgenomen bij Colruyt, Delhaize en Carrefour. De conclusie is dat de supermarkten een belangrijke rol spelen in de voedselverspilling van huishoudens en de voedselindustrie. Men heeft na enige tijd dus opnieuw de aandacht opgezocht.
Comeos, de federatie van de handel en diensten, was op zijn zachtst gezegd toch wel wat ontgoocheld over de manier waarop de studie werd uitgevoerd, over het niveau dat men daarmee haalde, maar zeker ook over de conclusie. De handelaar wordt immers verweten aan te bieden wat klanten wensen te kopen, waardoor hij medeverantwoordelijk is voor de voedselverspilling.
Voorts is er het feit dat de directeur ad interim banden heeft met Power4you. Ik heb dat niet eerder naar voren gebracht, omdat het ging over een tijdelijke aanstelling. Ook daarover had ik echter graag wat meer duidelijkheid gekregen.
Ik kom dan tot mijn vragen.
Ten eerste, welke toekomst heeft het OIVO? Is er nog een bestaansreden voor het OIVO?
Ten tweede, wat is
de stand van zaken in verband met het denkspoor om het OIVO op te doeken en te
laten opgaan in een soort van centrale ombudsdienst?
Ten derde, hoe gaat u om met het feit dat het OIVO zich nu toch opnieuw inlaat met wetenschappelijke onderzoeken? Wat vindt u van de resultaten van die onderzoeken? Zijn die volgens u betrouwbaar? Volgens Comeos zijn die resultaten zelfs bedroevend.
Ten vierde, welke stappen zult u ondernemen als blijkt dat die onderzoeken opnieuw niet het sérieux hebben dat ze zouden moeten hebben? Wat kunt u doen, opdat het OIVO zich zou onthouden van die zogenaamde wetenschappelijke onderzoeken, zolang de federale ombudsdienst nog niet bestaat of die denkpiste nog niet is gerealiseerd, voor zover u dat denkspoor aanhoudt?
Ten vijfde, hoeveel geld is in de begroting 2014 ingeschreven? Ik had ook gevraagd naar 2012 en 2013. We kunnen daaruit misschien afleiden wat u van plan bent. Als het OIVO middelen krijgt, zal het daarmee iets doen.
02.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Vercamer, de Ministerraad heeft het wetsontwerp over de centralisatie, de samenwerking en de samenvoeging van de verschillende ombudsdiensten in december goedgekeurd. Dat betekent dat er een federale ombudsdienst voor de consumenten komt, waarbij de verschillende sectorale ombudsmannen het grootste deel van hun autonomie behouden. Het is een synergie, waardoor men maar op één locatie zal samenzitten.
De locatie werd al vastgelegd. Er is een gemeenschappelijke ingang, wat dus maar één balie betekent. Wij proberen onder andere de ICT samen te doen met de FOD Economie, waardoor wij synergieën kunnen verwezenlijken, wat voor de consument neerkomt op een centrale dienst.
Dat gaat gepaard met de uitbreiding van de bevoegdheden. Er zijn zes of zeven sectorale ombudsdiensten, waaronder die voor transport, energie, de post, verzekeringen, banken en telecommunicatie. Twee ervan betreffen privé-instellingen, met name banken en verzekeringen, en vijf betreffen overheidsinstellingen.
Zij zullen opgaan in één geheel, maar de andere klachten van consumenten, die nu niet worden behandeld, zullen daaraan worden toegevoegd. De nieuwe centrale ombudsdienst wordt overkoepelend en allesomvattend voor zeven ombudsdiensten en hij zal ook de residuaire klachten behandelen.
Om dat te kunnen betalen, rekenen wij op de synergie. Bovendien nemen wij 500 000 euro af van het bedrag voor het OIVO. Daarvoor was er steeds afgerond 1,75 miljoen euro per jaar en daarvan gaat nu 500 000 euro naar de diensten. Bovendien zullen ze geen huur moeten betalen – daar winnen wij dus ook nog wat –, want de eigen huur valt weg en ze komen in het bestaande gebouw van de FOD Economie. Wij gaan ervan uit dat ze op termijn over 1 miljoen euro meer aan budget zullen beschikken ten opzichte van nu. Dat zou moeten volstaan voor een goede dienstverlening.
De regering is het er niet over eens geraakt om het OIVO in de consumentendienst te integreren. Zij vreesde immers dat dat niet als neutraal zou worden beschouwd. Dat is de redenering die men gebruikt heeft; ik geef ze u zoals ze is.
Dat betekent dat er een afgeslankt OIVO overblijft, met een andere taak. Het OIVO zal terugkeren naar de taak van ondersteuning van de consumentenorganisaties. Vandaag willen een aantal consumentenorganisaties daaraan niet meer meewerken. Wij hebben daarover gesproken met Test-Aankoop, de belangrijkste afwezige op het moment, en we hebben gevraagd of men daarmee akkoord gaat. Informeel heeft men ons laten weten dat men bereid is om de samenwerking opnieuw op te starten met het OIVO, dat voortaan een nieuwe functie bekleedt. Het OIVO zal onder andere deelnemen aan allerhande vergaderingen van consumentenorganisaties.
Bovendien sluit het OIVO beter aan bij de opdrachten van de FOD Economie, die studieopdrachten, niet in de zin van enquêtes, zoals u stelt, zou kunnen laten uitvoeren. Ik heb het dan niet over de studie waarnaar u verwijst, een studie die overigens ook niet door ons is betaald. Er was daarvoor een afzonderlijke financiering van Leefmilieu Brussel, samen met Europese middelen.
De vraag rijst of we nog zullen toelaten dat de vzw, waarmee we dan een duidelijke beheersovereenkomst zullen sluiten – voor zover de discussies met Test-Aankoop tot een goed resultaat leiden – studies uitvoert voor derden. Ik ben daarvan geen groot voorstander, maar daarover moeten wij discussiëren. Mag de vzw met middelen die niet van ons komen, nog studies maken, gelet op het feit dat daardoor misschien de reputatie van hetgeen wij doen, kan geschaad worden? Vandaag is dat niet verboden en het OIVO heeft dat ook gedaan, dat is geen probleem, maar dat is toch een van de thema’s die aan bod zullen komen bij de opmaak van de nieuwe beheersovereenkomst.
De eerste stap is nu te bekijken met Test-Aankoop en andere organisaties of wij het eens kunnen geraken over de nieuwe functie. Als dat kan, kunnen wij verder gaan. Er is nu een basis, namelijk het wetsontwerp dat wij op 20 december hebben goedgekeurd. Die goedkeuring liet wel lang op zich wachten maar nu weten wij welke richting wij uitgaan.
02.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik vind het een goede weergave van de feiten. Ik blijf wel met de vraag zitten hoe de toekomst er precies zal uitzien voor het afgeslankte OIVO, dat eventueel met geld van derden doorgaat. Ik waag mij niet aan voorspellingen.
Ik vind wel dat de overheid de garantie moet geven dat, als het OIVO opdrachten aanvaardt, de studies goed worden uitgevoerd. Dat lijkt mij essentieel. Of het OIVO door anderen betaald wordt of niet, de vereenzelviging van het OIVO met de studie blijft. Uiteindelijk doet het OIVO zelf de communicatie, waardoor opnieuw de perceptie ontstaat waarmee het allemaal begonnen is. Ik wil u dus vragen de nodige waakzaamheid aan de dag te leggen, via uw regeringscommissaris in de raad van bestuur. Het is ook nuttig de komende maanden te kijken welke richting het OIVO gevolgd heeft.
02.04 Minister Johan Vande Lanotte: Wij zullen dat verder opvolgen. Er was geen definitief kader. Nu zijn wij daar klaar voor. Zolang wij niet wisten hoe het verder kon, konden wij aan de vzw niet zeggen dat zij niets anders mocht doen. Nu is er een kader, nu is het kiezen of delen.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de mededingingswet bij het hof van beroep te Brussel" (nr. 20582)
03 Question de Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la loi sur la concurrence à la cour d'appel de Bruxelles" (n° 20582)
03.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, sinds 1 september 2013 is de nieuwe mededingingswet van kracht. De bedoeling is om met de sterkere Mededingingsautoriteit tot een effectievere concurrentie en minder prijsstijgingen te komen.
Recent moesten we echter het nieuws vernemen dat de uitvoering van de nieuwe mededingingswet fout riskeert te lopen bij het hof van beroep te Brussel, dat te weinig capaciteit heeft.
Het Mededingingscollege kan onder bepaalde voorwaarden voorlopige maatregelen nemen teneinde de restrictieve mededingingspraktijken te schorsen.
Sinds de nieuwe wet kan tegen een beslissing van het Mededingingscollege binnen dertig dagen beroep ingesteld worden bij het hof van beroep te Brussel. Het hof van beroep te Brussel zou de zaak dan moeten behandelen volgens de procedure zoals in kort geding. Dat is dus binnen een zeer korte tijdspanne.
Het probleem is dat de gespecialiseerde kamers van het hof van beroep volgens het bericht in de media blijkbaar volledig overbelast zijn en er wachttijden zouden zijn van twee tot drie jaar.
De voorzitter van het Brusselse hof zou al hebben gewaarschuwd dat het water hen aan de lippen staat.
Het beroep schorst bovendien de aangevochten beslissingen niet. Dit kan tot gevolg hebben dat onterecht betaalde boetes misschien pas jaren later kunnen worden gerecupereerd.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de impact van deze nieuwe wet op de werklast van de gespecialiseerde kamers van het hof van beroep te Brussel? Zo ja, in welke mate is die werklast toegenomen?
Hoeveel bedraagt momenteel de gerechtelijke achterstand in die gespecialiseerde kamers? Hebt u vóór de inwerkingtreding van de wetten van 3 april 2013 onderzocht of het hof van beroep te Brussel deze extra werklast aankon? Heeft het hof van beroep daartoe extra middelen ontvangen? Hebt u daartoe voorafgaand overleg gepleegd met de minister van Justitie?
Kunt u garanderen dat dit soort van procedures binnen een redelijke termijn afgehandeld worden? Zo neen, welke maatregelen zult u dan nemen?
Wat zijn de gevolgen als een zaak in dit soort van procedures niet binnen een redelijke termijn kan worden afgehandeld? Loopt de Belgische Staat dan het risico veroordeeld te worden voor de schade die berokkend wordt door het niet afhandelen van de zaak binnen een redelijke termijn?
03.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw Dierick, of daardoor de achterstand vergroot, betwijfel ik toch een beetje. Als we een dergelijke procedure één keer per jaar meemaken, zal het veel zijn. Zo vaak zal dat niet voorkomen.
Bovendien heeft de regering beslist – ik weet niet of het goedgekeurde wetsontwerp reeds in de Kamer is ingediend – om binnen het hof van beroep van Brussel een bijkomende kamer op te richten, en drie extra rechters aan te stellen om de bevoegdheid inzake de verschillende regulatoren op te vangen. Op dat vlak heeft de regering duidelijk stelling ingenomen. In budgettair restrictieve tijden wordt een nieuwe kamer met drie rechters opgericht, zodat een bijkomende achterstand kan worden vermeden en de afhandeling sneller kan verlopen dan vandaag het geval is.
03.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor de verduidelijking. Als ik het goed begrepen heb, zal er geen probleem zijn met de termijn en is in extra middelen voorzien. In dat geval klopt de berichtgeving van de voorzitter niet dat er een dergelijke achterstand is en is zijn vrees ongegrond. Ik hoop dat dit wordt opgevolgd.
03.04 Minister Johan Vande Lanotte: De achterstand zal niet worden verhoogd door de wet. De problemen die er nu zijn, zijn evident: vandaar de bijkomende kamer. Er wordt wel iets extra gedaan.
03.05 Leen Dierick (CD&V): Er heerst bezorgdheid dat er door deze wetgeving veel meer werk zou komen en dat de termijnen niet zouden worden gerespecteerd. Ik hoop dat de wet die wij hebben goedgekeurd, goed wordt opgevolgd en dat de procedures worden uitgevoerd. Als hier een goede mededingingswet van kracht wordt, zou het jammer zijn mocht die door een personeelsgebrek niet goed kunnen worden opgevolgd door het hof en door de kamer.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het recordaantal faillissementen" (nr. 20666)
04 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le nombre record de faillites" (n° 20666)
04.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is eigenlijk een vraag over kredietverzekeringen. Een kredietverzekeraar berekende onlangs het zogenaamde sterftecijfer van het bedrijfsleven in vier landen, meer bepaald welk deel van de totale bedrijfspopulatie in een bepaalde periode het loodje legde. Het sterftecijfer van het Belgisch bedrijfsleven in het eerste halfjaar van 2013 bedroeg volgens zijn cijfers 1,38 %. Van elke 10 000 bedrijven gingen er dus 138 failliet. Het cijfer voor Nederland was 0,88 %, een forst stuk lager. Voor Duitsland was het 0,89 %. Ook Frankrijk scoorde lager dan België met 0,92 %. Wat vooral zorgen baart zijn de conclusies van de studie en de lage penetratie van kredietverzekeringen bij de Belgische kmo’s. Slechts 2 % is ingedekt tegen onbetaalde rekeningen. Voor alle Belgische bedrijven samen zou dat slechts 15 % bedragen, terwijl — u kent de cijfers even goed als ik — 25 % van alle faillissementen te wijten zou zijn aan betalingsachterstand, precies het onderwerp van kredietverzekeringen natuurlijk.
U hebt ongetwijfeld kennisgenomen van de resultaten van die studie, mijnheer de minister. Is het inderdaad zo dat de sterftegraad van Belgische bedrijven hoger ligt dan die in het buitenland? Wat is uw eerste reactie daarop?
Ten tweede, fundamenteel is natuurlijk de vaststelling dat, terwijl 25 % van de faillissementen grotendeels te maken heeft met betalingachterstand, slechts 15 % van de bedrijven en slechts 2 % van de kmo’s zich verzekeren tegen betalingsachterstand. Dringt een overheidsoptreden zich ter zake niet op?
Ten derde, kredietverzekeringen werken natuurlijk deels preventief, bijvoorbeeld doordat zij informatie geven over de bedrijven waarmee een ander bedrijf samenwerkt. Zij zouden ervoor kunnen zorgen dat bedrijven minder snel failliet gaan. Het zou dus ook de tewerkstelling een stuk stabieler kunnen houden. De minister van Economie moet hiervoor zeker oog en oor hebben. Zou een sensibilisatiecampagne, geduwd door verschillende overheden, hierin een rol kunnen spelen?
04.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, de cijfers zijn afkomstig van het Duitse bedrijf Creditreform. Deze cijfers hebben evenwel betrekking op het eerste halfjaar van 2012 en niet op 2013.
Zijn deze cijfers juist? Volgens sommigen zijn ze juist, volgens anderen niet. Men kan daarover heel lang discussiëren. Een element dat men heel vaak vergeet in de discussie over het aantal opgerichte en het aantal stopgezette bedrijven, is de grote impact van een aantal fraudemaatregelen. Wanneer men heeft beslist dat men moet optreden tegen het frauduleus oprichten van vennootschappen, vooral door Oost-Europeanen, en men dus strenger is, dan moet men ook niet verbaasd zijn dat er minder vennootschappen worden opgericht. Die factor is groter dan men denkt. Uit de cijfers waarover wij nu beschikken, blijkt een grotere impact. Dit gezegd zijnde, het zal wel kloppen dat er veel faillissementen zijn.
De omzetting van de Europese betalingsrichtlijn inzake de betalingsachterstand werd hier goedgekeurd, met als gevolg dat binnen een bepaalde termijn moet worden betaald. Men moet daarmee echter opletten. Als er sneller wordt betaald, waardoor bedrijven die anders dreigen failliet te gaan niet failliet gaan, zullen zij die snel betalen misschien ook failliet gaan. Het geld komt immers niet plots uit de hemel gevallen. Dat is alleen het geval wanneer degene die laat betaalt, geld overheeft, want als hij geen geld overheeft, gaat een ander bedrijf failliet. Men moet daarmee dus opletten. Men heeft soms euforisch gedaan over de impact daarvan, maar zolang men geen geld kan uitvinden, denk ik niet dat dit een grote impact zal hebben.
Het wetsontwerp over de summiere rechtspleging om een betaling te bevelen is nu bij de Raad van State.
De twee maatregelen hebben in elk geval tot gevolg dat het de juiste is die failliet gaat. Er zullen er niet minder failliet gaan, maar wel de juiste. Het is niet degene die moet wachten op zijn geld die failliet gaat, maar wel degene die niet op tijd betaalt. Het is een rechtvaardigheidsgegeven.
Moeten wij die verzekering op een of andere manier opleggen of aanraden? Het is een heel dure zaak. Wegen de kosten op tegen de baten? Dat moet ieder bedrijf voor zichzelf afwegen. Als een bedrijf enigszins beperkt is in zijn mogelijkheden, dan zal het een dergelijke verzekering niet gemakkelijk krijgen. Er is een selectie. De verzekeringsonderneming zal een bedrijf dat heel veel achterstand heeft, nooit meer verzekeren. Ik zeg niet dat dergelijke bedrijven door de verzekeraars op een zwarte lijst worden geplaatst, maar zij zullen ze toch niet verzekeren.
Ik heb ergens gelezen dat slechts 2 % van de bedrijven hiertegen verzekerd is, wat weinig is. De rest zal de verzekering gewoon niet krijgen of zal een zeer hoge premie moeten betalen. Dat gaat zo, als een verzekeraar een bedrijf moet verzekeren maar niet duidelijk weet hoe de zaken lopen. En voor kmo’s is een en ander weinig voorspelbaar.
De mogelijkheid bestaat dus, maar ik zou er toch mee opletten. Ik ken enkele personen die daarmee bezig zijn geweest, maar die toch hebben beslist om het niet meer te doen. Men kan zich aan twee kanten laten verzekeren. Er zijn verschillende mogelijkheden. Het bedrijf dat wil innen, heeft een verzekering tegen insolventie. De verzekeraar kijkt echter eerst naar de lijst waarmee het bedrijf zaken doet, en zal er de slechtste uithalen, die ze niet zal verzekeren.
De belangrijkste reden voor faillissementen is dat het economisch niet goed gaat, wat met zo’n wetgeving niet wordt opgelost.
04.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ten eerste, ik neem nota van het feit dat u er niet meteen voor gewonnen bent om de overheid ter zake actie te laten ondernemen. U hebt natuurlijk gelijk, in die zin dat de premie hoog is. Niet betaald worden voor facturen kost het bedrijf echter nog meer.
Ten tweede, het betreft hier een mutualiteitsprincipe: hoe meer aangeslotenen er zijn, hoe lager de premie uiteindelijk zal zijn. De staat zou er eventueel wel voor kunnen pleiten om een en ander meer te promoten.
De mensen denken natuurlijk altijd dat het hen niet zal overkomen, maar er zijn te veel gevallen waarin het wel gebeurt en waarbij er dus moeilijkheden van komen.
Ik blijf dus op mijn honger zitten. Ik blijf het dossier in elk geval opvolgen. Het is een boeiende materie. Wij komen daar zeker nog op terug.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Luykx heeft zijn vraag nr. 20674 laten omzetten in een schriftelijke vraag.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het taalgebruik op productetiketten en -verpakking in warenhuisketens" (nr. 20812)
05 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'usage des langues sur les étiquettes et les emballages de produits dans les chaînes de grandes surfaces" (n° 20812)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, op de webstek van de FOD Economie kan men over de etikettering onder andere het volgende lezen: “Wordt de etikettering geregeld bij koninklijk besluit, dan stelt artikel 10 van de wet op de marktpraktijken dat de vermeldingen die het voorwerp zijn van die etikettering, minstens gesteld moeten zijn in een voor de gemiddelde consument begrijpelijke taal, gelet op het taalgebied waar de goederen of diensten, onder bezwarende titel of gratis, aan de consument worden aangeboden."
Ik heb zelf kunnen vaststellen dat dat in een warenhuisketen als Lidl met bijzonder veel korrels zout moet worden genomen. Het gaat dan vooral om eenmalige aanbiedingen, maar ook om producten uit het vaste assortiment, die hoofdzakelijk een Franse aanduiding bevatten. Ik herinner mij bijvoorbeeld een broodmix met zonnebloempitten, waarop geen woord Nederlands is terug te vinden. Het was dus niet vast te stellen dat het over zonnebloempitten ging. Dat is uiteraard maar een van de vele voorbeelden.
Ik heb de indruk dat ik niet de enige ben, die zich hierover druk maakt. Ik had dan ook willen weten, mijnheer de minister, of de FOD Economie, de economische inspectie of het agentschap klachten krijgt over het ontbreken van Nederlandstalige productuitleg en uitleg over de samenstelling van de producten. Zo ja, hoeveel?
Bent u het met mij eens dat het te koop aanbieden van producten op het grondgebied sowieso altijd in het Nederlands zou moeten gebeuren? Moet de consument in Vlaanderen niet altijd kunnen begrijpen wat bijvoorbeeld de samenstelling is van de aangeboden producten?
Hoe wordt tegen hardnekkige zondaars opgetreden? Wordt er eerst een pv van waarschuwing opgesteld bij een vaststelling? Hoeveel bedrijven werden al beboet voor dergelijke inbreuken op de consumentenbescherming? Worden er soms ook producten uit de rekken genomen als men hardnekkig de regels blijft overtreden?
Welke sanctiemaatregelen kan de FOD Economie met andere woorden nemen? Welke maatregelen worden er effectief genomen?
05.02 Minister Johan Vande Lanotte: U bent niet de enige die zich daarover druk maakt, maar veel klachten zijn er niet. Wij krijgen gemiddeld twee klachten per jaar, dus zeer weinig, zowel in 2010 als in 2011, 2012 en 2013. Er is wettelijk bepaald dat de uitleg minstens in de taal van de streek op het product moet worden aangebracht. De uitleg op een product kan dus tweetalig zijn, en dat ziet men vaak, maar de wettelijk verplichte vermeldingen moeten er minstens op staan in de taal van de streek. Dat staat in artikel 8 van de wet van 24 januari 1977 met betrekking tot de etikettering van voorverpakte voedingsmiddelen.
Hoe wordt er opgetreden? Als wij een inbreuk vaststellen – en het aantal klachten is kleiner dan het aantal inbreuken, want er zijn in de vermelde jaren respectievelijk 10, 10, 14 en 2 inbreuken vastgesteld – volgt een proces-verbaal van waarschuwing dat de etikettering van het product moet worden aangepast binnen een bepaalde termijn. Pas als dat pv niet wordt opgevolgd, komt er een pro justitia. Dat is tot nu toe niet nodig gebleken, omdat de waarschuwingen telkens opgevolgd werden.
Zo werkt de economische inspectie altijd. Ze stelt een proces-verbaal van waarschuwing op. Past men zich aan, dan verbaliseert de inspectie niet en wordt het gerecht ook niet overbelast. Anders is het wanneer er een probleem van voedselveiligheid is.
Ik meen dat de diensten correct optreden. Er zijn geregeld probleempjes. Niet zo veel. Tien is niet vreselijk veel. Dan wordt er een proces-verbaal opgesteld, waarna de producent zich meestal conformeert.
05.03 Peter Logghe (VB): (...)
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "een grotere transparantie met betrekking tot de winstdeelname bij Tak 21-producten" (nr. 20921)
06 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "une plus grande transparence en ce qui concerne la participation bénéficiaire pour les produits de la branche 21" (n° 20921)
06.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, in een wetsontwerp van 22 november dat momenteel bij de Raad van State zou liggen, wordt gesteld dat verzekeraars alleen nog publiciteit zullen mogen maken voor winstdeelname bij Tak 21-producten als ze van tevoren een duidelijk winstdelingsplan voorstellen. Onder andere de manier van winstberekening en –verdeling moet duidelijk vermeld worden. Tezelfdertijd luidt Assuralia, de beroepsvereniging van verzekeringsmaatschappijen, de alarmklok over de levensverzekeringen. Door de verhoging van de taksen van 1,1 naar 2 % zouden de premie-inkomsten voor de individuele levensverzekering in 2013 dalen van 11,1 tot 7 miljard euro. We moeten nog afwachten of dat inderdaad ook zal kloppen. Dat is in elk geval een tegenvaller omdat daardoor ook de ontvangsten een stuk lager zullen liggen voor uw regering.
Ik heb hierover enkele concrete vragen.
Ten eerste, kunt u wat betreft de terugval van de inkomsten van de individuele levensverzekering de sterk dalende trend voor 2013 bevestigen of moet u die ontkennen?
Ten tweede, de regering had gerekend op een forse toename van de inkomsten door de verhoging van de taksen. De heer Vanackere, voormalig minister van Financiën, had gerekend op ongeveer 190 miljoen euro. Hebt u al zicht op het halen van het vooropgestelde doel? Zal men soms ergens anders moeten landen?
Ten derde, wordt in het nieuwe wetsontwerp betreffende het winstdelingsplan voor Tak 21-producten ook vermeld hoe de communicatie aan de klanten moet gebeuren? Wordt er opgelegd hoe en in welke termen en bewoordingen het winstdelingsplan moet worden opgesteld?
Ten vierde, het wetsontwerp zal allicht alleen van toepassing zijn op de nieuw aangeboden Tak 21-producten. Hoe zit het dan met de bestaande?
Hoe zit het met die Tak 21-producten die een tijdlang premievrij zijn gemaakt? De mensen hebben een tijdlang de betalingen opgeschort en de particulieren zouden daar opnieuw opteren om premies te storten.
Ten vijfde, wordt er in een overgangstermijn voorzien om verzekeraars de tijd te geven zich aan te passen? Welke termijn? Is er met de verzekeraars overleg geweest over de termijn? Ik ga ervan uit van wel, maar ik vraag het toch maar. Wat was het resultaat van dat overleg?
06.02 Minister Johan Vande Lanotte: (…)
Men heeft, enerzijds, de opbrengst van die heffing en, anderzijds, de nieuwe wet op de informatie.
Over de opbrengsten heb ik nog geen cijfers. U kunt dat misschien vragen aan de minister van Begroting. De voorspelling van Assuralia betreft echter 2014 en ik denk dat de minister van Begroting die gegevens nog niet zal kunnen geven.
Wat de discussie over die publiciteit betreft, ligt er inderdaad een wetsontwerp bij de Raad van State. Men zou enkel nog publiciteit mogen maken voor een winstdeelname voor zover het recht op winstdeelname niet afhangt van de discretionaire beslissingsbevoegdheid van de verzekeraar.
De verzekeraar kan dat dus niet zelf beslissen. Het moet een soort recht zijn, anders mag men er geen publiciteit voor maken. Men moet meedelen wat de voorwaarden zijn en de mensen daarvan jaarlijks op de hoogte brengen. Er is dus een grotere transparantie. De wet zegt bovendien dat dit in begrijpelijke bewoordingen moet worden geformuleerd.
Latere wijzigingen moet men schriftelijk aan de verzekeringnemer meedelen en de wet bepaalt welke informatie het plan minimaal moet bevatten.
De wet zelf legt geen winstdelingsplicht op. Dat hoeft niet. De berekeningswijze is ook niet opgelegd. Het moet echter wel zeer duidelijk zijn en billijk tussen de verzekeringsnemers onderling.
Het voorontwerp bevat geen afwijking van de gewone rechtsbeginselen inzake de winstdeelneming. Het grijpt evenmin in de bestaande verzekeringsovereenkomsten in, met inbegrip van de producten zoals geciteerd in de vraagstelling. Bij de reclame zal, na de inwerkingtreding van de wet, wel rekening moeten worden gehouden met de nieuwe regels inzake reclame over de winstdeling, ongeacht of de reclame over oude of nieuwe overeenkomsten gaat. Dat treedt direct in werking.
Volgens het voorontwerp zou de wet binnen de zes maanden na publicatie in werking treden. Er is overleg gepleegd met de sector, onder andere over de termijn.
06.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik zal uw collega, de minister van Financiën, binnen enkele weken eens aanspreken om te weten of hij al een voorlopig zicht heeft op de opbrengst, die een stuk lager wordt geschat dan aanvankelijk verwacht.
Ik neem nota van uw antwoorden. De wet legt aan de verzekeringsmaatschappijen geen berekeningswijze op. Ik vraag mij af of dat geen bron van discussie zal zijn, vooral indien de winstdeelname niet wordt uitgekeerd of niet wordt uitgekeerd in de mate die men als klant had verwacht. Als er dan geen duidelijke berekeningswijze wordt opgelegd, zal dat misschien toch een discussie uitlokken, vooral als het gaat over grote bedragen. Ik blijf het dossier alleszins volgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Peter Dedecker komt nog. Vraag nr. 21020 van de heer Wilrycx vervalt. Vraag nr. 21036 van de heer Destrebecq wordt uitgesteld.
Op mijn eigen vraag nr. 21096 mag u schriftelijk antwoorden.
Vraag nr. 21232 van mevrouw Snoy vervalt.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de regeling inzake de massale kettingbotsing in Zonnebeke" (nr. 21233)
07 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le règlement du carambolage à Zonnebeke" (n° 21233)
07.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de massale kettingbotsing in Zonnebeke gebeurde een maand geleden. U herinnert zich de dichte mist en de tientallen wagens en vrachtwagens die erbij waren betrokken, waarbij twee mensen de ramp niet overleefden. Enkele dagen nadien maakten de verzekeringsmaatschappijen bekend onderling tot een akkoord te zijn gekomen, in die zin dat lichamelijke letsels door de eigen verzekeringsmaatschappij zouden worden geregeld, en dat zij, als ik goed ben ingelicht, tot 50 % van de materiële schade en de depannagekosten voor hun rekening zouden nemen. Noem het maar een soort van uitgebreide RDR-regeling. De vraag is of deze regeling kan worden vastgelegd, zodat dit automatisch zou gelden bij dergelijke rampen in de toekomst. Zo zou men dit op dezelfde snelle manier kunnen regelen.
Ik heb natuurlijk kennisgenomen van de oplossingen van de verzekeringsmaatschappijen voor de regeling van deze massale kettingbotsing in Zonnebeke. Ik hoop dat het klopt dat zij hun eigen verzekerden zullen voorschieten, los van de aansprakelijkheid ter zake.
Ten tweede, werd er voor het bekendmaken van deze regeling door de sector overleg gepleegd met u, mijnheer de minister?
Ten derde, zou het
nuttig zijn — ik hoop op een positief antwoord — om de
bestaande RDR-regeling die enkele tientallen gevallen betreft, uit te breiden
tot bijvoorbeeld massale kettingbotsingen? Dan kan in de toekomst sneller
worden overgegaan tot de uitkering – eventueel zelfs 100 %, ook
qua materiële schade – van de betrokken bestuurders en hun
voertuigen. Daarna kunnen de verzekeringsmaatschappijen dan overgaan tot de
regeling onder elkaar op basis van de aansprakelijkheid.
Ten vierde, de
belangrijkste vraag is of u ter zake een initiatief neemt of wacht op een
initiatief van de sector.
07.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, ik zal u een samengevat antwoord geven en een uitgebreid antwoord op papier overhandigen.
Het belangrijkste is dat er bij de verzekeringsector een procedure voor kettingbotsingen bestaat. Die procedure is afgesproken na de kettingbotsing in Deinze in 1996 en houdt in dat elke verzekeraar die tot die verklaring toetreedt, zonder te moeten te wachten op de precieze oorzaken en aansprakelijkheden, de lichamelijke schade vergoedt van de bestuurder van wie hij de aansprakelijkheid dekt en 50 % van de materiële schade en de takelkosten. Dat is niet wettelijk geformaliseerd, maar het is wel een overeenkomst tussen de verzekeringsinstellingen. Bijna alle belangrijke verzekeraars zijn toegetreden.
Voor stoffelijke schade zijn de omniumverzekeringen volledig toepasselijk. Een uitzonderlijke regeling voegt daaraan toe dat de verzekeraar 50 % van de franchise en 50 % van de takelkosten, indien niet in omnium verzekerd, op zich neemt. Op die manier kan de afwikkeling heel vlug gaan.
Het persbericht van Assuralia, dat u aanhaalde, gaat daarover eigenlijk. Het staat zo ook op de website en die regeling is in voege. Sommige verzekeraars voorzien ook in een vergoeding zonder dat er een aansprakelijke moet zijn, maar daar ga ik nu niet verder op in.
Hoe dan ook, er is een regeling voorzien in de sector en ik vertrouw erop dat die ook wordt uitgevoerd. Ik denk dus dat wij ons daarover niet te veel zorgen moeten maken.
07.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, u neemt dus geen initiatief om dat wettelijk te formaliseren?
07.04 Minister Johan Vande Lanotte: Dat klopt.
07.05 Peter Logghe (VB): Er bestaat een gentlemen’s agreement en dat blijft overeind.
07.06 Minister Johan Vande Lanotte: Ja.
07.07 Peter Logghe (VB): Dat is volgens mij ook wel voldoende als antwoord. Ik dank u.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer Logghe, uw vraag nr. 21234 werd al behandeld onder agendapunt 5. Vraag nr. 21238 van de heer Veys werd behandeld in de commissie voor de Infrastructuur. Mevrouw Meire hebben wij daarnet telefonisch trachten te bereiken; wij wachten nog even op haar komst. Mevrouw Dierick heeft niets van zich laten weten, waardoor haar vraag nr. 21269 vervalt. De heer Dedecker (…). De heer Schiltz vraagt om zijn vraag nr. 21287 uit te stellen. Vraag nr. 21319 van mevrouw Lalieux werd behandeld onder agendapunt 5 en zij vraagt dat haar vraag nr. 21322 wordt uitgesteld.
08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "overbodige hospitalisatieverzekeringen" (nr. 21337)
08 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les assurances hospitalisation superflues" (n° 21337)
08.01 Peter Logghe (VB):.Mijnheer de minister, een van de mutualiteiten in dit land pleit ervoor de hospitalisatieverzekeringen af te schaffen. Zij houdt haar pleidooi echter op basis van een vrij vreemde argumentatie.
Acht op tien mensen heeft een hospitalisatieverzekering, die in het kader van een groepsverzekering meestal door de werkgever wordt betaald. De mutualiteit in kwestie is tegen een dergelijke hospitalisatieverzekering op basis van de hiernavolgende redenering. De bedoelde verzekering is duur en komt niet terecht bij de 20 % van de mensen die zo’n verzekering juist goed zouden kunnen gebruiken.
Mijnheer de minister, hoe juist deze redenering ook moge zijn, zij leidt niettemin tot een aantal heel vreemde conclusies. Ik heb een paar vragen voor u.
Ten eerste, bent u ook van mening dat het hier om een overbodige verzekering gaat?
Als ik het mij goed herinner, gaat het juist om privéverzekeringen die worden aangeboden omdat de sociale zekerheid, meer bepaald het RIZIV, onvoldoende dekt. Mensen worden daardoor geconfronteerd met allerlei geneeskundige kosten, waarvoor zij zelf moeten opdraaien. Het zijn juist dergelijke risico’s waartegen mensen zich bij de privéverzekeraars willen verzekeren.
Ten tweede, als men de hospitalisatieverzekeringen wil schrappen, zal de overheid er toch voor moeten zorgen dat de volledige factuur van de geneeskundige zorgen of toch een belangrijk deel ervan, door het RIZIV wordt gedragen. Is een dergelijke regeling in de huidige tijd van financiële krapte denkbaar?
Ten derde, hospitalisatieverzekeringen die door privéverzekeraars worden aangeboden, staan natuurlijk niet los van de werkelijkheid in dit land.
De te betalen premies stijgen ook in het kader van de verschillen tussen de regio’s van het land. U weet dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten opzichte van bijvoorbeeld het Vlaams Gewest inzake hospitalisatieverzekeringen bij de meeste verzekeringsmaatschappijen een veel hogere premievoet kent.
Er is natuurlijk ook een verschil op basis van de leeftijd van de mensen: hoe ouder, hoe groter de kans op hospitalisatie en dus – dat is ergens normaal – hoe hoger de premie. Met andere woorden, heeft de regering plannen om de RIZIV-bijdragen te hervormen om tegemoet te komen aan de vraag van de mutualiteiten?
Ten vierde, een van de problemen bij de hospitalisatieverzekeringen is het prijsverschil tussen de eenpersoonskamers en de meerpersoonskamers. De meeste verzekeringsmaatschappijen voorzien nog altijd in een tussenkomst voor de eenpersoonskamers. Moet men niet veeleer werken aan die verschillen om op die manier de individuele verzekeringen goedkoper te maken, bijvoorbeeld door alleen nog tussenkomsten aan te bieden voor meerpersoonskamers? Welke plannen heeft de regering in die zin? Zijn er überhaupt plannen? Er zijn binnenkort verkiezingen. Ik veronderstel dat er niet veel meer in de pijplijn zit, maar het zou wel nuttig zijn te vernemen wat er eventueel nog staat te gebeuren, als er nog iets staat te gebeuren.
08.02 Minister Johan Vande Lanotte: De regering heeft geen echt standpunt daarover. Wij hebben daar nog niet met de regering, maar wel binnen het kabinet over gesproken. Het enige wat ik heel duidelijk kan zeggen, is dat ik heb vastgesteld dat het bestaande systeem van hospitalisatieverzekeringen niet goed werkt. Een groot deel van het geld gaat verloren. Ongeveer 25 % van de bijdragen gaat naar administratiekosten, winstdeelneming en dies meer. Men spreekt vaak over de kosten van de ziekteverzekering, waar dat ongeveer 5 % is. Vijf procent gaat naar administratiekosten en de rest wordt uitbetaald. Dat is toch een groot verschil. Dat is toch een inefficiëntie.
Ten tweede, heel wat mensen hebben meer dan één hospitalisatieverzekering, omdat hun werkgever er één betaalt en ze er zelf één betalen. Die zaken zijn niet altijd duidelijk. De werkgever betaalt voor iedereen. Dat is eigenlijk weggegooid geld. Sommige mensen hebben er zelfs twee of drie, wat niet efficiënt is.
Het valt niet te ontkennen dat hospitalisatieverzekeringen vandaag een inflatoir effect hebben. De kosten voor een eenpersoonskamer zijn gestegen. Ziekenhuizen hebben in de praktijk al eens de neiging om, als iemand een hospitalisatieverzekering heeft, goed door te rekenen en anders niet. Een verzekering dient natuurlijk niet om de kosten te verhogen.
Als men dat allemaal zou beperken, wat ik in theorie juist vind – ik heb dat als voorzitter van de sp.a trouwens ooit eens op papier gezet, dat is dus geen nieuw idee – dan moet men dat geld opnieuw in de ziekteverzekering injecteren, waardoor men een grotere covering heeft.
Ik vind dat een correct idee. De omzetting is natuurlijk niet eenvoudig. Er zijn vandaag al acht miljoen verzekeringscontracten. Dat is toch heel veel. Is het huidige systeem efficiënt? Neen. Ik denk bovendien dat het niet houdbaar is. Het betekent ook dat naarmate mensen ouder worden, zij steeds meer zullen moeten betalen voor steeds duurder wordende polissen.
Het is dus een systeem dat gegroeid is, vooral rond eenpersoonskamers. Het is volgens mij – het is een persoonlijke opvatting, want wij hebben daarover in de regering nooit gesproken – ook een systeem dat niet efficiënt en niet duurzaam houdbaar is.
Volgens mij moeten meer zaken in de ziekteverzekering worden opgenomen, maar dat betekent ook dat de uitgaven voor de hospitalisatieverzekering naar de ziekteverzekering moeten vloeien. Dat lijkt mij geen slechte piste.
08.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, natuurlijk is dit niet het moment noch de plaats om een politiek-filosofische discussie te gaan voeren. Ik zal mij dus beperken tot één opmerking.
U zegt dat het systeem niet houdbaar is. Dat is natuurlijk juist. Ik hoor soms dokters zeggen dat de hospitalisatieverzekering, vooral via de uitkeringen voor de eenpersoonskamers, een aantal ziekenhuizen helpt financieren. Ik vind het dan toch wel ver gekomen.
Het is zoals met de pensioenen: die zijn niet hoog genoeg en dus proberen mensen privé wat bij te sparen. Hier heeft men eigenlijk hetzelfde, het remgeld en allerlei andere kosten zorgen ervoor dat mensen verplicht naar de privémarkt moeten gaan. Dit is inderdaad een politiek-ideologische discussie en deze zal vroeg of laat toch eens moeten worden gevoerd.
Mijnheer de minister, ik ben blij dat u er toch al oog voor hebt. Wij komen ook hierop deze of volgende legislatuur zeker terug.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'impact de la surmédicamentation sur la fixation des prix en maison de repos" (n° 20577)
09 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de impact van overmedicatie op de vaststelling van de prijzen in de rusthuizen" (nr. 20577)
09.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, le service du contrôle des prix qui est d'application pour les établissements d'accueil pour personnes âgées – je sais que l'on va procéder à des modifications institutionnelles, mais pour l'instant ce n'est pas encore le cas –, est géré par le SPF Économie. En effet, il s'agit d'un secteur économique, mais aussi à dimension sociale élevée. Il convient donc de protéger les populations les plus faibles qui y ont recours. Ces établissements doivent donc demander régulièrement des hausses de prix selon la procédure d'indexation fixée auprès du service du contrôle des prix du SPF Économie.
Cela dit, nous assistons actuellement à un paradoxe. En effet, on peut constater une surmédication des personnes âgées séjournant dans les maisons de repos et les maisons de repos et de soins. Le nombre de prescriptions est particulièrement important. Certains personnes vont jusqu'à consommer 30 à 40 médicaments par jour. Je sais que cette matière ne relève pas de vos compétences, mais on sait aussi que les bilans sont rares. Les pensionnaires ingèrent donc régulièrement de nouveaux médicaments.
Pour ce qui concerne les commandes de ces médicaments, les maisons de repos bénéficient de remises de prix et de réductions importantes des firmes pharmaceutiques. Plus les commandes sont nombreuses, plus le prix des médicaments est bas, ce qui, en soi, pose des questions quant à régulation de la consommation des médicaments. Ce d'autant plus que, dans certains maisons de repos et de soins commence à se développer la fonction de pharmacien spécialisé chargé d'examiner auprès de chaque personne âgée quels sont les médicaments qu'elle prend et de veiller à réduire au maximum le nombre de médicaments en tenant compte de ses besoins.
Lorsque l'on diminue la consommation de médicaments par ce procédé qui est d'une efficacité assez redoutable, la commande de médicaments diminue de manière drastique. Ce faisant, les maisons de repos et les personnes concernées ne bénéficient plus des réductions de prix. Ces maisons de repos se retrouvent ainsi avec un personnel spécialisé à payer, des médicaments plus chers et une évolution des coûts via les mécanismes d'indexation qui sont les mêmes que pour les maisons de repos bénéficiant de grosses réductions de prix.
De quelle manière serait-il possible d'intégrer cette dimension dans l'évaluation de l'évolution du prix de journée? Des mécanismes sont-ils envisageables? J'ai interrogé la ministre de la Santé dans ses compétences quant à savoir s'il était possible de prendre en charge cette fonction spécialisée. Pour l'instant, ce n'est pas prévu, mais peut-être pourra-t-on y réfléchir.
Dans les
mécanismes de fixation des prix, est-il possible d'éviter ces paradoxes qui
poussent à la surconsommation plutôt qu'à la gestion efficace des médicaments?
09.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Madame Gerkens, en ce qui concerne les questions relatives aux coûts de ces maisons de repos, nous agissons sur la base des pertes et profits. Si une maison est en bénéfices, nous n'allons jamais octroyer d'augmentation. En cas de perte, nous pouvons essayer de trouver une solution.
Si une maison de repos nous signale essuyer une perte pour avoir engagé un pharmacien en vue de diminuer les coûts des médicaments pour l'INAMI, car c'est de cela qu'il s'agit – je n'ai pas encore reçu cette demande –, je ne pourrais refuser une aide financière. Si celle-ci présente un coût supplémentaire, elle occasionnera, par ailleurs, une économie pour l'INAMI tout en bénéficiant aux pensionnaires. Pour ce faire, les maisons de repos doivent introduire des dossiers sur la base d'éléments clairs et spécifiques.
Cela dit, dès le mois de juillet, cette matière sera traitée par les Communautés. Mais si j'étais en possession d'un tel dossier, je n'aurais aucune raison de m'y opposer.
09.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je ne manquerai pas de relayer cette information. Certes, un transfert de compétences aura lieu au mois de juillet. Cependant, il serait intéressant, à condition de formuler cette demande de manière argumentée, de pouvoir bénéficier de l'expérience du SPF Économie, qui traite aujourd'hui de ces dossiers, de manière à ce qu'un savoir-faire puisse se développer avant le transfert de la compétence.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Laurence Meire au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les annonces d'un programme européen de drones" (n° 21261)
10 Vraag van mevrouw Laurence Meire aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aankondigingen van een Europees droneprogramma" (nr. 21261)
10.01 Laurence Meire (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, voici quelques semaines, nous avons appris par la presse que sept pays européens (la France, l'Allemagne, la Grèce, l'Espagne, l'Italie, les Pays-Bas et la Pologne) ont lancé à Bruxelles, un "Club des pays utilisateurs de drones" à l'occasion d'une réunion des ministres de la Défense.
Parallèlement, un autre groupe de pays, dont le nôtre, le Royaume-Uni, l'Autriche et la République tchèque, s'est déclaré prêt à investir dans le projet et à examiner ses implications technologiques mais sans, pour l'instant, vouloir envisager une éventuelle production commune.
En réponse à une question parlementaire de mon groupe, le ministre de la Défense a cependant précisé que, selon lui, la participation de la Défense à ce groupe n'a pas lieu d'être.
Monsieur le ministre, en savez-vous plus sur les aspects industriels et économiques du "Club des pays utilisateurs de drones"? Quels en sont les objectifs concrets et selon quel calendrier?
Pourquoi la Belgique ne semble-t-elle pas avoir souscrit pleinement à cette initiative et ne fait dès lors pas partie du "Club des pays utilisateurs de drones" identifiés pourtant comme l'une des lacunes les plus criantes de l'industrie européenne de défense? Avez-vous eu des contacts à ce sujet avec le ministre de la Défense? Quelles pourraient être les retombées économiques et industrielles potentielles d'un tel programme pour les entreprises belges?
10.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Madame la présidente, madame Meire, je n'en sais pas plus que mon collègue de la Défense qui a répondu dans ce sens. Ni mon administration ni moi-même ne sommes au courant de cette initiative. Par conséquent, nous n'avons pas non plus connaissance des aspects que vous mentionnez dans votre question. Nous ne sommes pas au courant.
Étant donné que cela relève spécifiquement de la Défense, c'est en premier lieu au ministre de la Défense d'initier une participation belge et d'être le pilote dans cette affaire. Si la Belgique rejoignait ce Club, une participation industrielle belge ne serait certainement pas exclue. En effet, sur le plan de la production des pièces (matières composites, bras articulés ou éléments électroniques, par exemple), l'industrie belge offre des possibilités de développement et de production.
Notre industrie peut exécuter ces tâches SLI (Soutien Logistique Intégré) en ce qui concerne la maintenance ultérieure du système.
En résumé, si le ministre de la Défense est intéressé, on peut agir. Vu les aspects très clairement militaires, c'est à lui de prendre la décision de suivre cette initiative sur laquelle nous n'avons pas été informés.
10.03 Laurence Meire (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Nous suivrons cela du côté du ministre de la Défense. Nous serons attentifs à ce dossier car il nous semble assez important.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la panne Bancontact" (n° 21388)
11 Vraag van de heer Joseph George aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de storing bij Bancontact" (nr. 21388)
11.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 23 décembre dernier, entre 16 h 00 et 19 h 00, on a constaté une panne des terminaux électroniques de paiement. Cette panne a entraîné une terrible désorganisation d'abord, mais également un grave préjudice aux commerçants en cette période de fêtes où les achats sont particulièrement nombreux.
Selon le Syndicat neutre pour indépendants (SNI), la panne qui a affecté le réseau de paiements de Worldline aurait entraîné un manque à gagner pour les commerçants estimé à 51 millions d'euros. La fédération de la distribution et des services (Comeos) n'a, pour le moment, pas donné d'estimation. Tant Comeos que le SNI se disent prêts à faire valoir leurs droits auprès de Worldline Belgique.
Monsieur le ministre, le gouvernement belge a-t-il, en la matière, une estimation de la perte engendrée suite à cette panne? Serez-vous appelé à jouer un rôle de médiation entre les parties lésées et le gestionnaire du système de paiement électronique tombé en panne?
Peut-on envisager dorénavant une clause obligeant le gestionnaire de réseau à indemniser les clients lésés? J'en appelle à cet égard à la protection des consommateurs. Ne pourrait-on pas imposer, d'une façon ou d'une autre, que les contrats qui lient les opérateurs économiques à ces opérateurs de systèmes de paiement prévoient l'octroi d'une indemnité forfaitaire proportionnée en cas de tels dysfonctionnements?
11.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Cher collègue, pour le moment, comme vous le dites, seul le SNI a une évaluation de la perte. Nous ne disposons pas d'une estimation. Je pense que nous pouvons suivre cette estimation, puisque c'est l'organisation la mieux placée pour la faire.
Allons-nous intervenir? Pour le moment, nous choisissons de ne pas le faire parce que UNIZO et le SNI veulent le faire. Ils sont mieux placés que nous pour cela. Nous les aiderons si jamais ils nous le demandent, mais nous leur laissons l'initiative.
Quant à la question d'une indemnité forfaitaire, je ne sais pas très bien que vous répondre. L'avantage du forfait, c'est que cela va vite, qu'on sait à quoi se tenir. Mais le montant forfaitaire sera toujours assez bas, bien entendu. Autrement, on ne rembourserait jamais. Si c'est exceptionnel, dans ce cas un dédommagement complet peut bien entendu être demandé.
S'il y avait régulièrement des pannes, il serait logique de prévoir un forfait. Si c'est rare, comme c'est le cas jusqu'à présent, il est préférable de prévoir un dédommagement complet. Donc, pour le moment, vu la situation actuelle de pannes exceptionnelles, je tendrais à privilégier un dédommagement complet.
Toutefois, si on devait constater un accroissement des pannes lors des paiements électroniques, il faudrait plutôt se diriger vers la solution du forfait. Mais, pour le moment, je ne le ferais pas.
11.03 Joseph George (cdH): Merci, monsieur le ministre. Je crois qu'on peut effectivement se montrer perplexe face à à cette situation. Le dommage est difficilement quantifiable car les personnes ont peut-être seulement reporté leurs achats. On ne sait pas si les consommateurs ont acheté ailleurs ou s'ils se sont rendus à un distributeur afin de retirer de l'argent liquide et de payer en cash.
Par ailleurs, un grand nombre de commerçants ont été lésés. C'est typiquement un cas où un recours collectif pourrait trouver à s'appliquer.
Je suis d'accord avec vous quant à l'évaluation. Si des procédures judiciaires multiples étaient engagées, on imagine le nombre de recours qui seraient introduits devant les tribunaux, la difficulté de rapporter la preuve, la procédure et l'encombrement des tribunaux. Or il s'agit d'une matière sensible. On peut dire qu'il y a eu une perturbation de l'activité économique normale.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'Observatoire des prix et plus particulièrement le prix du lait" (n° 21445)
12 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het Prijzenobservatorium en de melkprijs" (nr. 21445)
12.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous savons que la loi du 8 mars 2009, modifiant la loi du 21 décembre 1994 portant des dispositions sociales et diverses, prévoit que le SPF Économie assure l'observation et l'analyse des prix pour le compte de l'Institut des Comptes Nationaux (ICN). On sait que l'ICN publie régulièrement un rapport sur l'évolution de l'inflation.
Dans le dernier rapport disponible du 2è trimestre 2013, on note que les prix à la consommation des produits alimentaires transformés ont grimpé de 3,4 % en moyenne entre le deuxième trimestre 2012 et celui de 2013. Par rapport aux deux trimestres précédents, l'inflation est restée quasi au même niveau. Les progressions les plus notables dans les produits laitiers se résument comme suit: + 7,2 % pour le yaourt nature entier, + 6,8 % pour le lait entier, ... et cela va jusqu'à + 3,5 % pour la crème fraîche et + 2,5 % pour le lait demi-écrémé. Néanmoins, sauf erreur de ma part, on n'y retrouve pas les éléments permettant de comprendre le phénomène de la formation de ces prix.
Par ailleurs, fin 2012, j'interrogeais votre collègue en charge de l'Agriculture sur la crise du lait qui a été suivie avec attention pendant plusieurs mois. Évidemment, les agriculteurs font ce qu'ils peuvent chaque jour pour défendre leur secteur; malheureusement, ils sont bien démunis! Elle m'a apporté un certain nombre de réponses concernant les mesures qu'elle essayait de mettre en place avec ses collègues, tant au niveau national qu'international, pour réduire les nuisances de la volatilité des prix des matières premières. À l'époque, la ministre évoquait diverses réunions qui se sont tenues avec les organisations agricoles dans le cadre de l'Observatoire des prix; ce qui a permis de présenter une actualisation de l'évolution des prix en octobre 2012. Il a été demandé à l'Observatoire des prix de sortir une analyse sur les marges, tant pour la viande bovine que pour le lait, deux produits qui présentent un problème de ce point de vue. Cette étude était attendue début 2013.
Les résultats de cette étude sont-ils disponibles?
À l'époque, la collaboration du secteur de la grande distribution n'était pas optimale, qu'en est-il depuis?
Concrètement quelles sont les informations majeures pour les marges sur le lait? Qu'en est-il de l'étude sur la viande bovine?
Avez-vous des recommandations à faire au secteur en fonction de l'évolution des différents facteurs réduisant les marges?
12.02 Johan Vande Lanotte, ministre: À l'initiative de la ministre de l'Agriculture, Mme Laruelle, le conseil d'administration de l'ICN a décidé de mettre à jour les études préalablement réalisées sur les filières bovine, laitière et porcine, dans cet ordre précis.
L'étude sur la filière bovine a été publiée le 13 décembre 2013. Elle est disponible sur le site internet du SPF Économie. L'Observatoire des prix réalise actuellement une mise à jour de l'étude sur l'évolution des prix et des coûts dans la filière du lait, étude qui datait de juin 2009. L'étude sur la filière laitière sera seulement finalisée dans le courant du premier semestre 2014. L'Observatoire des prix a considéré qu'il était utile de réaliser une enquête au sujet des prix à la production dans l'industrie laitière; ce qui explique le léger retard pris par l'étude. Le secteur de la grande distribution s'est engagé à participer à cette enquête.
L'étude sur la viande porcine se fera dans la seconde moitié de l'année.
Nous ne disposons pas encore des résultats finaux de l'étude sur la filière laitière, mais je peux quand même vous dévoiler quelques éléments.
Le prix perçu par le producteur laitier en octobre 2013 pour son lait s'élevait à 41,2 euros l'hectolitre, soit le prix le plus élevé depuis 2007. Ce prix était de 45,8 % supérieur à celui constaté en juillet 2012, soit lorsqu'il était à son niveau le plus bas. Jusqu'à octobre 2013, le prix payé au producteur de lait était en moyenne 20,9 % supérieur à celui de 2012. En d'autres mots, entre 2012 et 2013, le prix du lait a connu une augmentation de presque 21 %, ce qui n'est pas négligeable. Elle serait la conséquence d'une augmentation de la demande en provenance des pays en croissance, comme l'Inde ou la Chine, et d'une stagnation de la production.
La croissance du prix payé aux producteurs laitiers a plus que probablement un impact sur les prix en magasin. Cela dit, sur la base de l'indice des prix à la consommation, les prix des produits laitiers à la consommation sont, en 2013, 2 % plus élevés qu'en 2012. En Allemagne, on a constaté une augmentation de 4,7 %, aux Pays-Bas de 1,5 %. Par contre, en France, il s'est agi d'une diminution de 0,9 %.
Pour le seul mois de novembre 2013, nous étions à 3 % d'augmentation par rapport à novembre 2012. En Allemagne, l'augmentation était de 8,4 %, aux Pays-Bas, 1,5 % et en France, - 0,7 %.
Le lait entier a connu une augmentation de 7 %, le yaourt entier nature, 6 %, le lait demi-écrémé, 4 %, la crème fraîche, 4 % et le lait concentré, 3,6 %.
On voit qu'il y a aussi une évolution chez les producteurs et les conséquences doivent être étudiées.
L'étude sur la filière bovine clarifie le fonctionnement du secteur bovin en Belgique. On constate qu'en dépit de la concentration croissante observée au sein du secteur de l'élevage bovin, la rentabilité reste mise à mal. Au cours de la période étudiée, cette situation s'explique essentiellement par l'augmentation des prix des aliments pour animaux. Entre 2005 et 2013, les prix des aliments ont augmenté de 68 % alors que le prix de vente d'une carcasse n'a augmenté que de 20 %. Le secteur bovin ne parvient donc pas à récupérer l'augmentation des coûts sur son prix de vente pour le moment.
En ce qui concerne les autres maillons de la filière bovine, notons que les marges en amont (industrie des aliments composés) et en aval (abattoirs et ateliers de découpe) ne semblent pas exagérées, comparativement aux marges moyennes de l'industrie alimentaire. En ce qui concerne l'industrie des aliments composés, les abattoirs et les ateliers de découpe, cette constatation s'est faite à travers des données financières issues des comptes annuels.
Dans la mesure où nous ne disposons pas de ce type de données au niveau des produits individuels pour le commerce de détail, l'évolution de la rentabilité dans ce secteur a fait l'objet d'une estimation par l'intermédiaire d'un modèle simplifié de transmission des prix. Notre analyse n'a pas permis de fournir d'indication sur une quelconque augmentation des marges au cours de la période la plus récente. Cela signifie que la demande a probablement diminué.
Étant donné l'interdépendance des différents maillons de la chaîne de valeurs du secteur agroalimentaire belge, des concertations structurelles doivent être encouragées. Des rencontres de ce type ont entre autres mené à la mise sur pied de l'indice sur la viande bovine, ce qui est une bonne chose. Cet indice constitue le point de départ des concertations sectorielles qui se tiennent à chaque fois que la volatilité des prix des aliments pour animaux exerce une pression sur les marges brutes des éleveurs bovins.
Le SPF Économie a joué un rôle de facilitateur dans ce cadre et publie cet indice tous les mois sur son site internet.
12.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, merci pour cette réponse détaillée et chiffrée.
Ainsi que vous nous l'avez dit, le rôle du SPF est important. L'Observatoire des prix apporte des informations qui permettent aux éleveurs une vision plus pertinente de leur secteur. Or, vous le rappeliez, le secteur de la viande est actuellement mis à mal.
En effet, vous avez cité l'augmentation du prix des aliments par rapport à l'augmentation du prix carcasse, cette dernière ne compensant nullement la première. Le fait de mettre en place un observatoire des prix à la consommation permet un soutien au secteur. C'est un premier pas.
Je me réjouis donc de la planification que vous nous avez exposée. Pour le premier semestre 2014, nous attendrons une étude sur le lait, et ensuite celle sur le porc.
L'incident est clos.
Voorzitter: Peter Logghe
Président: Peter
Logghe
13 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de krantenbezorging" (nr. 21414)
13 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la distribution des journaux" (n° 21414)
13.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vanaf 1 januari 2016 zal de distributie van de pers in opdracht van de federale overheid via een aanbestedingsprocedure moeten verlopen. De Belgische geografie en ruimtelijke ordening zijn zeer heterogeen en een opdeling in loten kan de concurrentie bij de aanbesteding vergroten. De dagbladhandels zijn vragende partij om de distributie naar de winkels als een dienst van algemeen economisch belang te beschouwen, met een aanbesteding voor de te subsidiëren distributeur.
Ik heb hierover een aantal vragen, onder andere een vraag over de raming van de federale subsidies voor de Nederlandstalige en Franstalige kranten en tijdschriften over verschillende jaren. Op die vraag kunt u mij misschien een schriftelijk antwoord geven.
Voorts zou ik graag uw mening kennen over het volgende. Beschouwt u het ondersteunen van de persvrijheid en mediapluralisme als een usurperende mediabevoegdheid? Hoe verloopt de dialoog met de gemeenschapsregeringen om te komen tot een coherent mediabeleid? Zijn de huidige kortingen voor grote volumes niet tegenstrijdig met de originele beleidsdoelstelling van het bevorderen van pluraliteit in het medialandschap?
Wat is de geraamde kostprijs voor het bezorgen van de verschillende kranten en tijdschriften per gewest en indien mogelijk per provincie, gelet op het heterogeen karakter wat de geografie en de ruimtelijke ordening betreft? Zult u de aanbesteding opsplitsen in loten per Gemeenschap of provincie?
Hoe zal de problematiek van de krantenverkopers hierin meegenomen worden? Zal de distributie naar de dagbladhandelaars mee opgenomen worden in de aanbesteding? Zullen abonnementen bij dagbladhandelaars van een soortgelijke ondersteuning kunnen genieten als deze die thuisbezorgd worden?
Zult u met de aanbestedingsvoorwaarden de onderaanneming of schijnzelfstandigheid trachten te voorkomen?
13.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer de voorzitter, het principe van de toewijzing via een concessie voor de bestelling van kranten en tijdschriften heeft op 28 november 2013 het voorwerp uitgemaakt van een beslissing van de Ministerraad. De komende maanden zullen de stappen worden gezet. Dat betekent dat het bericht van concessie, dat zou moeten worden gepubliceerd, in maart of april aan de Ministerraad zal worden voorgelegd en dat de grote principes die als leidraad zullen dienen, dan zullen worden bekendgemaakt.
Veel van de punten waarnaar u vraagt zijn nog onbeslist, want de regering heeft het BIPT belast met deze opdracht, zodat het BIPT dus op die vragen een antwoord zal moeten geven.
Op dit moment zijn er geen specificaties naargelang de regio’s. Het was tot nu toe een federale opdracht.
Vragen over de kosten en de subsidies moet u eigenlijk stellen aan minister Labille, die als minister bevoegd voor Overheidsbedrijven deze gegevens bij bpost kan opvragen.
U stelde ook een aantal vragen over persvrijheid en pluralisme. Op dit moment gaat het in hoofdzaak om een tegemoetkoming, zeker ten aanzien van personen die in minder bevolkte gebieden van het land wonen, waar veel minder mogelijkheden zijn. Wij zien bijvoorbeeld dat in Antwerpen en Brussel de uitgevers veel minder gebruikmaken van deze mogelijkheid — het is immers geen verplichting — dan in de dunbevolkte gebieden. Is dat negatief voor de persvrijheid en het pluralisme? Zeker niet. Iedereen kan het immers doen. Zeker voor kleine bedrijven moet dat extra mogelijkheden bieden. Het gaat hier veeleer om het verzekeren van een algemene dienstverlening van persbedeling in het hele land.
De Europese Commissie heeft in mei 2013 beslist dat voor deze dienst van algemeen economisch belang de concurrentie moet opengesteld worden tegen uiterlijk 1 januari 2016, via dienstenconcessies. Daarmee zijn wij vanaf dit jaar bezig, want het is de bedoeling dat de bedrijven die het halen, of het bedrijf dat het haalt, een jaar de tijd zullen of zal krijgen om zich voor te bereiden.
De toekomstige dienstenconcessie sluit niet uit dat in de toekomst in een mechanisme van samenwerking wordt voorzien met de Gemeenschappen, maar zij sluit ook niet uit dat andere diensten van algemeen belang die een soortgelijk doel nastreven, worden georganiseerd.
Het BIPT heeft een openbare raadpleging gelanceerd via zijn website om het advies van de verschillende belanghebbende partijen in te winnen. De gemeenschapsoverheden, verantwoordelijk voor het mediabeleid, kunnen hier ook op antwoorden.
De kwestie in verband met de tarifering, met inbegrip van het kortingssysteem, zal grondig worden bestudeerd door de diensten die zullen worden bijgestaan door economische en juridische consultants, zodanig dat het toekomstig bestek van de dienstencommissie goed kan worden opgesteld.
Wat is het tijdschema? De publicatie van de aankondiging van een concessie gebeurt in maart of april 2014. De kennisgeving van de eerste concessiespecificaties en de eerste bieding vinden plaats van juni tot augustus 2014. Er is overleg met de kandidaten in september 2014. Er volgt een definitief eindaanbod in oktober of november 2014. De gunning vindt plaats in december 2014. Dan volgt een jaar voor de uitvoering. Al het overige is nog in bespreking en zal het BIPT, stuk per stuk, uitwerken.
13.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal daar later op terugkomen.
13.04 Minister Johan Vande Lanotte: In de volgende legislatuur. Een mens moet altijd optimistisch zijn.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "reisaanbiedingen door ziekenfondsen" (nr. 21506)
14 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les offres de voyages des mutualités" (n° 21506)
14.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, ziekenfondsen zoals het Onafhankelijk Ziekenfonds bieden reizen aan. Hetzelfde geldt voor het Davidsfonds en de Landelijke Gilde. Zij bieden reizen aan waarop hun leden kortingen krijgen.
Sinds januari van dit jaar moeten zij daarvoor niet langer een vergunning hebben, aangezien het Vlaams reisbureaudecreet per 1 januari 2014 werd afgeschaft. Reisorganisaties en –bemiddelaars vallen wel nog onder de federale wet tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling. Daarin worden hun een aantal verplichtingen opgelegd.
Mijn vragen aan u, mijnheer de minister, zijn de volgende. Worden dergelijke ziekenfondsen en organisaties beschouwd als reisbemiddelaars? Zij brengen immers brochures uit en publiceren hun reisaanbod op hun website.
Op deze manier sprokkelen zij klanten bij mekaar om hun reisaanbod te kunnen verkopen. Kunnen die organisaties en ziekenfondsen worden beschouwd als reisbemiddelaars?
14.02 Minister Johan Vande Lanotte: De situatie moet geval per geval worden geanalyseerd, maar ik meen te mogen stellen dat de genoemde organisaties voor deze activiteiten wel degelijk als onderneming moeten worden aangemerkt en dus onder alle verplichtingen vallen die de wet op de reiscontracten oplegt. Dat is heel duidelijk.
L'incident est clos.
Voorzitter: Liesbeth Van der Auwera.
Présidente: Liesbeth
Van der Auwera.
15 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "een hospitalisatieverzekering voor 65-plussers" (nr. 21507)
15 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'assurance hospitalisation pour les plus de 65 ans" (n° 21507)
15.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het christelijk ziekenfonds schrapt de leeftijdsgrens van 65 jaar om aan te sluiten bij zijn hospitalisatieverzekering. Vijfenzestigplussers zullen kunnen intekenen voor 25,33 euro per maand. Op hun zeventigste wordt dat 37,59 euro. De analyse van de problematiek heb ik al in een vorige vraag geschetst. Gepensioneerden zijn een geblokkeerde groep en kunnen alleen tegen bijzonder hoge tarieven op de private markt terecht. Andere ziekenfondsen kondigen nu al aan te zullen volgen en in de nabije toekomst ook hospitalisatieverzekeringen te zullen aanbieden aan gepensioneerden en hoogbejaarden.
Mijnheer de minister, ten eerste, is dat een goede evolutie?
Ten tweede, zal men op die manier gepensioneerden er niet toe aanzetten om hun bestaande polis bij private verzekeraars op te zeggen om er een te nemen bij de ziekenfondsen? Dreigt voor de ziekenfondsen op die manier geen negatieve selectie met premieverhogingen, als ze er niet in slagen om de sector hospitalisatieverzekeringen winstgevend of ‘kifkif’ te houden?
Ten derde, het is natuurlijk belangrijk dat men er ouderen niet toe aanzet om van verzekering te wisselen zonder de aangeboden waarborgen en voorwaarden te vergelijken met de bestaande. Hebt u kennis kunnen nemen van de voorwaarden die worden aangeboden? Zijn dat marktconforme voorwaarden? Werd de lijst van uitsluitingen misschien uitgebreid? Is er voorzien in grenzen aan de tussenkomst? Dat is allemaal belangrijk voor een evaluatie van het aanbod van dat ziekenfonds.
Ten vierde, heel belangrijk is de kwestie van de onopzegbaarheid van de polis na schadegevallen. Wordt die voorwaarde behouden in de nieuwe polissen van het ziekenfonds? Is er een regeling getroffen voor de kwestie van de eenpersoonskamer? Op het eerste gezicht lijkt de aangeboden premie, ongeveer 500 euro op jaarbasis voor een zeventigplusser, zeer aanvaardbaar en zelfs zeer concurrentieel. Zit daar geen addertje onder het gras?
15.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, wat dat laatste aangaat, denk ik niet dat de kosten voor een eenpersoonskamer erin vervat zitten. Het gaat volgens mij om de kosten voor tweepersoonskamers.
Inzake de opzegbaarheid geldt de algemene wetgeving. De ziekenfondsen zijn, net als alle andere aanbieders, aan het toezicht van een toezichthouder onderworpen. De toezichthouder moet dat bekijken en wij mogen er dus van uitgaan dat er een duidelijke structuur achter zit, zodat het evenwicht van de operaties gewaarborgd kan worden. Immers, de regel bepaalt dat er niets aangeboden mag worden waarvan duidelijk is dat het niet haalbaar zou zijn.
Op dit moment kan ik dus geen concreter antwoord geven, maar aangezien er een toezichthouder is, ga ik ervan uit dat men de verzekering onder de loep neemt.
Voor de vijfenzestigplussers rijst er inderdaad een belangrijk en effectief probleem. Ik heb daarnet gezegd dat die sector volgens mij niet echt houdbaar is, onder andere omdat men dat voor die vijfenzestigplussers niet kan garanderen. Ik zal mijn mening herzien als blijkt dat het hier wel zou lukken.
Ik merk alvast op dat het gaat om een verzekering voor de kosten in tweepersoonskamers en niet in eenpersoonskamers. Ik ben er nog niet zeker van dat ik mijn mening zal moeten herzien. We zullen wel ervaren hoe duurzaam het is. Er is dus wel een belangrijke beperking, in die zin dat het over tweepersoonskamers gaat. Voor tweepersoonskamers is de situatie heel anders, want de supplementen liggen daar veel lager.
Ik kan dus besluiten met te stellen dat we de evolutie goed zullen moeten opvolgen. In de volgende legislatuur zult u uw vraag kunnen stellen aan de dan bevoegde minister, die niet noodzakelijk dezelfde zal zijn.
15.03 Peter Logghe (VB): Die vraag kan ik nu natuurlijk nog niet indienen.
15.04 Minister Johan Vande Lanotte: Neen, dat is een beetje overmoedig.
15.05 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, u zegt dat we de zaken op termijn moeten bekijken en u denkt dat u uw mening niet zult moeten herzien. Het klopt inderdaad dat de regeling voor tweepersoonskamers verschilt van die voor eenpersoonskamers.
Ook de leeftijd speelt een rol. Zeventigplussers zijn geen twintig meer. Ik bedoel maar dat er voor die leeftijdsgroep de zekerheid bestaat dat men ooit in een ziekenhuis zal worden opgenomen. Mijn bezorgdheid over het aanbod is groot. Hoe zullen die polissen aangeboden worden? U weet hoe verkoopstechnieken soms in elkaar zitten. Zullen eventuele klanten misschien over de streep getrokken worden met een polis, die dan een lijst uitzonderingen bevat, ruimer dan de uitzonderingen in de privésector?
Hoe zit het met de tussenkomstgrens?
Het bericht van het ziekenfonds in kwestie maakt in elk geval nader onderzoek nodig. Het zal waarschijnlijk voor uw opvolger zijn of voor uzelf, indien u uzelf opvolgt. Wij volgen het dossier in elk geval zelf van nabij.
De voorzitter: Mijnheer Logghe, dat is een heel goed voornemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De heer Dedecker heeft een schriftelijk antwoord gekregen op al zijn vragen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.28 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.28 heures.