Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mercredi 4 décembre 2013

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 4 december 2013

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.18 heures et présidée par M. Fouad Lahssaini.

De vergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door de heer Fouad Lahssaini.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "Azaouaj en de Belgische Staatsveiligheid" (nr. 20784)

- de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de verklaringen van een salafistische predikant" (nr. 20807)

01 Questions jointes de

- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "M. Azaouaj et la Sûreté de l'État" (n° 20784)

- M. Jan Van Esbroeck à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les déclarations d'un prédicateur salafiste" (n° 20807)

 

01.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, de heer Azaouaj was tot maart 2013 directeur van de Service Islamique de la Jeunesse de Belgique. In april trok hij naar Syrië onder de dekmantel daar jongeren te gaan halen. De man bleek zich daar te hebben aangesloten bij een groep als Al Qaida en ernaar te streven, zo blijkt uit geschriften, een islamitische staat op te richten. In een videoboodschap roept hij op – dit in de veronderstelling dat het om dezelfde persoon gaat – om in het Westen met een heilige strijd te starten en alle niet-moslims te verdelgen.

 

Merkwaardig en zelfs stuitend is dat hij in dezelfde videoboodschap, zoals u ongetwijfeld zult hebben gehoord of gelezen, aangeeft onder andere voor de Veiligheid van de Staat en voor de federale politie te hebben gewerkt. Diezelfde Veiligheid van de Staat noemt radicale groeperingen zoals Sharia4Belgium en Al Qaida het grootste gevaar voor Europa. Daarvoor verwijs ik naar hun persbericht van enkele maanden geleden.

 

Ten eerste, kloppen deze beweringen? Heeft men ondertussen kunnen onderzoeken of het inderdaad om Azaouaj gaat in de videoboodschap? Stond hij ooit op de loonlijst van de federale politie dan wel van de Veiligheid van de Staat?

 

Ten tweede, welke stappen zult u zetten om deze videoboodschap van de sociale-netwerksites te halen? Wordt die eraf gehaald? Welke andere stappen zult u zetten inzake de heer Azaouaj?

 

Ten derde, is intussen een gerechtelijk onderzoek opgestart naar dezelfde heer, diens mogelijke betrokkenheid bij de gewapende strijd in Syrië, zijn eventuele betrokkenheid bij mogelijke misdrijven in Syrië en zijn mogelijke betrokkenheid bij het vertrek van jonge jihadstrijders naar Syrië? Dat laatste wil men in elk geval proberen tegen te gaan, zegt het beleid in dit land. Wat is dan de stand van zaken in dit dossier?

 

01.02  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, mijn vraag betreft dezelfde persoon en werd ingediend naar aanleiding van het filmpje dat in het avondjournaal van 12 november werd vermeld.

 

Ik zal niet heel het verhaal herhalen, maar die persoon heeft in dat filmpje beweerd dat hij voor de Marokkaanse geheime dienst heeft gewerkt en diensten heeft geleverd aan onze federale politie en onze Veiligheid van de Staat.

 

Ik heb de volgende vragen. Bent u op de hoogte van die eventuele samenwerking? Was die er, of is die persoon een fantast?

 

Een meer praktische vraag, wordt dit soort voorvallen besproken op de wekelijkse taskforce die u met uw collega van Binnenlandse Zaken en tal van anderen belegt? Er wordt mij vaak gezegd dat er een wekelijkse samenkomst op vrijdag is. Ik vraag mij af of dit soort zaken daar wordt gemeld en besproken.

 

01.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, volgens de titel van de video gaat hij uit van de betrokkene. Wij denken dat de persoon in de video daadwerkelijk de betrokkene is. Voor deze identificatie hebben wij ons gebaseerd op zijn bekende houding, gedrag en uitdrukkingen uit zijn oudere mediaproducties.

 

Ik wil eveneens opmerken dat deze video op diverse sociale media tegenstrijdige interpretaties en discussies uitlokt.

 

De Veiligheid van de Staat kan in geen geval verklaringen afleggen met betrekking tot de vraag of een individu al dan niet een informant van de Veiligheid van de Staat is of is geweest, omdat het meedelen daarvan een misdrijf zou uitmaken, zowel voor de leden van de dienst als voor de persoon die zijn of haar medewerking verleent of heeft verleend. Dat is in toepassing van de artikelen 36, 37 en 43 van de organieke wet van 30 november 1998 over de inlichtingen- en de veiligheidsdienst.

 

Wat uw vraag betreft om deze videoboodschap van sociale-netwerksites te halen, verwijs ik naar een antwoord dat ik al eerder gaf in de Kamercommissie. Over het algemeen heeft het geen zin om dit soort websites af te sluiten, want de kans is groot dat ze onmiddellijk nadien onder een andere naam opduiken.

 

Bovendien is het voor de veiligheidsdiensten beter dat dit soort organisaties zichtbaar aanwezig blijft en hun reilen en zeilen kan worden opgevolgd. Ik moet daarbij maar verwijzen naar vorig jaar, toen Sharia4Belgium op een bepaald moment besliste zichzelf als vereniging op te doeken en nadien uit daden bleek dat helemaal niet kon worden vastgesteld dat ze effectief opgedoekt was.

 

Tot slot kan ik meedelen dat de betrokkene inderdaad het voorwerp uitmaakt van een federaal gerechtelijk onderzoek dat werd geopend bij een gespecialiseerde onderzoeksrechter voor terrorisme in Brussel naar aanleiding van zijn verdwijning naar Syrië. Gelet op het geheim van het onderzoek kan ik daarover echter geen verdere informatie meedelen. Met dat gerechtelijk onderzoek is de betrokkene eigenlijk al in een verdere fase dan die van de taskforce.

 

01.04  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik kan de logica van uw antwoorden grotendeels volgen.

 

Ik heb u echter niet horen zeggen – u zult misschien opperen dat het niet tot uw bevoegdheid behoort – of de man ooit in loondienst van de federale politie is geweest. U zegt dat hij niet heeft gewerkt voor de Veiligheid van de Staat, maar van de federale politie weten wij het niet.

 

01.05 Minister Annemie Turtelboom: Wat de Veiligheid van de Staat betreft, mogen wij daarover nooit op geen enkele manier informatie geven. Wat de federale politie betreft, weet ik het niet. Ik denk dat u daarvoor mijn collega zult moeten ondervragen.

 

01.06  Peter Logghe (VB): Het is in een bepaalde mate geruststellend te vernemen dat de man het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek. Ik hoop in elk geval dat het onderzoek snel en correct verloopt, dat de onderste steen wordt bovengehaald om na te gaan in welke mate de man bij mogelijke misdrijven in Syrië betrokken is en dat hij zal worden bestraft als dat zo zou zijn.

 

01.07  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, uw antwoord geeft een beetje duidelijkheid: wij spreken niet over een fantast, maar over iemand die hier effectief mee bezig is. Dat moet ons alert houden.

 

U maakte de opmerking dat u de zin er niet van inziet om de videoboodschap uit de ether te halen. Ik zou graag hebben dat u die opmerking meeneemt naar uw partijgenoten en eventueel de andere regeringspartijen. In de commissie voor de Binnenlandse Zaken zijn wij immers al een hele periode bezig met de bespreking – of beter het uitstellen van de bespreking – van een wetsvoorstel om extremistische groeperingen te verbieden.

 

Ik denk dat dat hetzelfde verhaal is als wat u hier komt te vertellen: het gaat er niet om de groeperingen of de websites te verbieden. Het gaat over de personen die de misdrijven plegen. Zij moeten worden veroordeeld en gestraft. Misschien kunt u dat meenemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de strafbaarheid van virtuele kinderporno" (nr. 20707)

02 Question de Mme Carina Van Cauter à la ministre de la Justice sur "l'incrimination de la pornographie infantile virtuelle" (n° 20707)

 

02.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, weliswaar enige tijd geleden, naar aanleiding van de zogenaamde zaak-Sweetie, waarbij een Nederlandse organisatie een groot aantal pedofielen op het spoor kwam met behulp van een kind samengesteld uit computerbeelden, hebben wij in de pers een aantal tegenstrijdige berichten gelezen.

 

Volgens bepaalde verklaringen van politiemensen is in de media de perceptie ontstaan als zou virtuele kinderpornografie niet strafbaar zijn. Nochtans staat in artikel 383bis van het Strafwetboek dat hij die zinnebeelden, voorwerpen, films, foto’s, dia’s of andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen betrokken zijn of worden voorgesteld, tentoonstelt, verkoopt, verhuurt, verspreidt, uitzendt of overhandigt, ze met het oog op de handel of de verspreiding vervaardigt of in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, aan een vervoers- of een distributieagent overhandigt, strafbaar is. Deze bepaling ligt trouwens in de lijn van diverse internationale verdragen, en met name ook het Verdrag van Lanzarote.

 

Mevrouw de minister, ik heb volgende vragen.

 

Valt zuiver virtuele kinderpornografie, waaronder ook zinnebeelden, en waarbij het gaat over een volledig onbestaand kind, onder de toepassing van artikel 383bis van het Strafwetboek en dan in het bijzonder onder de termen “zinnebeelden” en “waarbij minderjarigen worden voorgesteld”? Waarom wel of waarom niet? Zo nee, wat moet dan worden begrepen onder de term “zinnebeelden”? Als ik mij niet vergis, zouden symbolische figuren, stripverhalen en virtuele of artificieel gecreëerde beelden onder zinnebeelden moeten worden begrepen. Het lijkt mij dan ook logisch dat dit hier het geval is.

 

Hoe verklaart u de uitlatingen in de pers? Heeft dit te maken met eventuele uitlokking of zijn er andere problemen met betrekking tot het al dan niet strafbaar stellen of het vervolgen van de pedofielen in kwestie? België heeft op 7 februari 2012 officieel ingestemd met het Verdrag van Lanzarote. Onder meer via artikel 383bis van het Strafwetboek wordt hieraan uitvoering gegeven. Hebben wij uitvoering gegeven aan alle bepalingen van het Verdrag of zijn er nog bepalingen die verdere uitwerking vergen?

 

02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Cauter, ik verwijs naar de parlementaire besprekingen die aan de wet van 28 november 2000 inzake de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen voorafgingen en die de bepalingen van artikel 383bis van het Strafwetboek wijzigden.

 

Tijdens de parlementaire besprekingen werd de vraag gesteld of de bewoordingen van de bepalingen waarbij minderjarigen worden voorgesteld ook betrekking hebben op virtuele beelden. Als voorbeeld werd verwezen naar kunstmatig samengestelde kinderpornografische beelden. Die vraag werd toen bevestigend beantwoord door de toenmalige minister van Justitie. Ook de in de bepaling gehanteerde term “zinnebeelden” duidt in die richting. De wetgever beoogde dus met die bepaling ook de kinderpornografische beelden te viseren die minderjarigen voorstellen zonder dat er ook daadwerkelijk minderjarigen bij het maken van de beelden betrokken waren. Dat is ook de overheersende strekking die in de rechtsleer wordt teruggevonden.

 

Ik zal niet ingaan op de uitlatingen daaromtrent die in de pers werden geformuleerd. Als er gegevens werden bezorgd aan onze politionele en gerechtelijke instanties, dan zullen zij de zaak onderzoeken volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen.

 

Nu kom ik tot uw vraag over de noodzaak om de wetgeving te wijzigen zodat zij conform het Verdrag van Lanzarote zou zijn. Die wijzigingen moeten in samenhang worden gezien met de omzetting van de richtlijn van de Europese Unie van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie en ter vervanging van het kaderbesluit 2004/68 van de JBZ-Raad. Een interne analyse daarover vindt plaats. Ik kan al meegeven dat de Belgische wetgeving op de meeste punten reeds conform de internationale vereisten is, maar op een aantal punten zullen wij onze wetgeving punctueel moeten conformeren.

 

02.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord in verband met de lezing van artikel 383bis van het Strafwetboek. Dat is nu duidelijk. Zelf begreep ik de polemiek en bepaalde uitlatingen ook niet. Dat punt is nu tenminste rechtgezet.

 

Ik dank u eveneens voor de inspanningen die worden geleverd inzake de strijd tegen kinderpornografie, met name voor het nakijken of wij op alle punten wel in overeenstemming zijn met de Europese richtlijnen en internationale verdragen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Van Esbroeck aan de minister van Justitie over "de terugkeer van minderjarige strijders uit Syrië" (nr. 20805)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het vrijlaten van een jonge minderjarige jihadstrijder" (nr. 20833)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de vrijlating van een jonge jihadstrijder en het vervolgingsbeleid inzake Syriëstrijders" (nr. 21065)

03 Questions jointes de

- M. Jan Van Esbroeck à la ministre de la Justice sur "le retour de Syrie de combattants mineurs" (n° 20805)

- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la libération d'un jeune djihadiste mineur" (n° 20833)

- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la libération d'un jeune djihadiste et la politique des poursuites relative aux combattants qui reviennent de Syrie" (n° 21065)

 

03.01  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, een Antwerpse minderjarige tiener die drie maanden actief heeft meegevochten met een van de meest gewelddadige terreurbewegingen in Syrië, ISIS, is enkele weken geleden naar België teruggekeerd.

 

Zoals hier altijd werd verkondigd, werd deze jongeman bij zijn aankomst daadwerkelijk opgepakt en naar de jeugdrechter gebracht. Deze besliste na een ondervraging van een half uur dat de man, wetende dat hij actief heeft deelgenomen aan de gewelddadige terreurbeweging in Syrië, weer naar huis kon. Hij mocht ook terug naar school.

 

Alle achttienplussers die van Syrië komen weten heel duidelijk waar ze aan toe zijn als ze terugkeren. Als ze terugkeren worden ze opgepakt en komen ze voor de rechter op verdenking van het meewerken of deelnemen aan activiteiten van een terroristische organisatie.

 

In dit geval blijkt de jongere vrijuit te gaan omdat hij minderjarig is. Ik vrees dat wij daardoor in een andere situatie zullen terechtkomen. Men merkt immers dat op het internet meer en meer minderjarigen actief worden geronseld om te gaan strijden in Syrië.

 

Naar aanleiding van al die gebeurtenissen heb ik een aantal vragen, mevrouw de minister.

 

Kunt u meer duiding geven over de behandeling van de actieve minderjarige strijders bij hun terugkeer uit Syrië? Wat wilt u dat er gebeurt als zo iemand terugkeert? Hebt u extra maatregelen genomen voor de opvolging van deze jongeren na hun terugkeer? Heeft de taskforce extra onderzoek gevoerd naar het ronselen van minderjarigen via het internet?

 

03.02  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, de heer Van Esbroeck heeft de situatie al geschetst.

 

Het blijft een feit dat iemand die in de rangen van de meest agressieve terreurbeweging, ISIS, heeft gevochten, na een kort gesprek met de jeugdrechter onmiddellijk mocht beschikken. Het gaat hier om een minderjarige jihadstrijder. Ik hoop dat hij meer heeft moeten beloven dan alleen maar het niet meer te zullen doen.

 

Voor de volledigheid wil ik even meegeven dat ISIS niet de eerste de beste verzetsgroep is. Het gaat over militanten voor een islamitische staat. Zij willen een groter Syrië. Een paar weken geleden hebben ze nog iemand per ongeluk het hoofd afgesneden, er verkeerdelijk van uitgaand dat het slachtoffer een ongelovige was. Het volstaat, mevrouw de minister, om tien minuten te googelen en men heeft een waslijst van misdrijven van die terreurgroep verzameld.

 

In dat verband heb ik drie vragen. Daarna heb ik nog enkele vragen over een studie van het Norwegian Defence Research Establishment, dat een rapport heeft uitgebracht waarin gewaarschuwd wordt voor het veiligheidsrisico van terugkerende jihadstrijders.

 

Ten eerste, ik wil mij niet moeien met het geheim van het onderzoek en de onafhankelijkheid van het gerecht, maar met dit soort van beslissingen komt de straffeloosheid toch weer via de grote poort binnen. Wat is uw reactie daarop?

 

Ten tweede, vooral de boodschap die met dat soort van beslissingen aan onze burgers wordt gegeven, baart mij zorgen. Het lijkt wel alsof sommigen bij Justitie er alles aan doen om de geloofwaardigheid van Justitie – toch een hoeksteen van de efficiënte werking ervan – opnieuw een ernstige duw te geven.

 

Ten derde, het zou nuttig zijn om van u te vernemen wat het beleid is ten opzichte van terugkerende minderjarige jihadstrijders van wie er sterke vermoedens bestaan dat zij in de rangen van terreurgroepen hebben gevochten en eventueel zelfs terreurdaden op hun geweten hebben.

 

Ik kom nu tot mijn tweede reeks vragen.

 

Mevrouw de minister, in ongeveer alle buitenlandse studies die ik ken, toont men zich bijzonder bezorgd over het hoge aantal Syriëstrijders uit België. Tezelfdertijd waarschuwt men ook voor het veiligheidsrisico van terugkerende jihadstrijders. Het lijkt wel alsof België, onder andere met deze beslissing, de tegenovergestelde richting inslaat. Hebt u kennis genomen van het rapport van het Norwegian Defence Research Establishment? In die studie kan men lezen dat België, zowel in absolute aantallen als in verhouding tot het aantal inwoners, in het koppeloton zit, wat het aantal strijders in Syrië betreft.

 

Voor een van de oorzaken wijst de studie in de richting van goed uitgebouwde rekruteringsnetwerken. Mevrouw de minister, onderschrijft u die analyse of ziet u het anders?

 

Ten derde, indien u de analyse onderschrijft, zou het nuttig zijn te vernemen in welke mate het beleid – u en uw collega’s – zich momenteel focust op het in kaart brengen van de bewuste netwerken. Zijn er ook netwerken ontmanteld? Hoeveel netwerken zijn ontmanteld?

 

Ten vierde en tot slot, het Noorse rapport wijst op een veiligheidsrisico bij de terugkeer van de Syriëstrijders. Wat is het concrete beleid van België op het vlak van jonge, minderjarige terugkerende jihadstrijders, die zich mogelijkerwijze – er zijn sterke vermoedens – aan misdrijven schuldig hebben gemaakt?

 

03.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de zaak waarnaar wordt verwezen, betreft een minderjarige persoon. De genomen beslissing betreft een gerechtelijke beslissing door een jeugdrechter in een individuele zaak, rekening houdend met alle elementen ervan.

 

Het federaal parket is niet bevoegd voor minderjarigen. In overleg met het federaal parket heeft de procureur des Konings van Brussel richtlijnen uitgevaardigd, die van toepassing zijn binnen het parket van Brussel in het kader van de problematiek van minderjarigen die naar Syrië vertrekken.

 

Met het akkoord van de procureur des Konings van Brussel heeft de federale procureur deze richtlijnen voorgesteld op de vergadering van de Raad van procureurs des Konings van 13 september 2013. Hij heeft deze richtlijnen in kwestie vervolgens verzonden aan alle procureurs des Konings van het land en naar de procureurs-generaal, opdat zij mutatis mutandis in de andere arrondissementen zouden kunnen worden toegepast.

 

Het betreft vertrouwelijke richtlijnen, voornamelijk over de gerechtelijke aanpak van minderjarigen die potentiële vertrekkers zijn of daadwerkelijk naar Syrië zijn vertrokken, enerzijds, en de afstemming van het optreden van het federaal parket voor de meerderjarigen op het optreden van het lokaal parket voor de minderjarigen, anderzijds. Dat is de reden waarom op de inhoud van de richtlijnen niet nader kan worden ingegaan.

 

Voor de taskforce Syrië en de vergadering van het Platform Evaluatie van bestuurlijke maatregelen is de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd.

 

Op de eerste en de tweede vraag van de heer Logghe is het niet mogelijk te antwoorden, zonder het geheim van het onderzoek en het principe van de scheiding der machten te schenden. De vraag betreft immers de concrete inhoud van een gerechtelijke beslissing door een jeugdrechter in een individuele zaak ten aanzien van een minderjarige.

 

In antwoord op de derde vraag merk ik op dat reeds verschillende malen uitleg werd verschaft over de wijze van aanpak door het federaal parket in de problematiek van Belgische jongeren die in Syrië strijden. Ik herhaal evenwel nogmaals de grote lijnen.

 

Het federaal parket is belast met de opsporing en de vervolging van misdrijven inzake terrorisme. Het volgt het fenomeen op de voet. Ook de inlichtingendiensten, het OCAD en de politiediensten zijn zich terdege van het probleem bewust en volgen het van nabij op.

 

De inlichtingendiensten worden trouwens in elk dossier van het federaal parket aangesteld als technische-bijstandexpert, waardoor zij volledige toegang krijgen tot het dossier en uiteraard op hun beurt informatie uitwisselen met het federaal parket.

 

Het federaal parket heeft steeds het belang benadrukt dat de structuren en groepen die het mogelijk maken dat Belgische jongeren afreizen naar Syrië, zouden worden aangepakt. Diverse strafonderzoeken ter zake zijn lopend.

 

Tegelijkertijd is het van belang dat niet alle vertrekkende jongeren over dezelfde kam geschoren worden. Sommigen vertrekken uit idealisme en sluiten zich aan bij groeperingen in Syrië die gericht zijn op het beschermen van de burgerbevolking. Anderen doen het uit ideologische, jihadistische motieven en maken deel uit van verenigingen die autonoom opereren, die de terreur niet schuwen en die uit zijn op het installeren van een islamitische staat.

 

Het is uiteraard vooral die laatste categorie die opvolging behoeft. Hun terugkeer houdt immers bepaalde risico’s in. Zij kunnen verwondingen en post-combat trauma’s opgelopen hebben, wat hun leven in België daarna kan beïnvloeden. Zij kunnen daar verder geradicaliseerd zijn en dat radicalisme hier uitdragen. Zij kunnen militaire expertise hebben opgedaan die zij nadien hier of elders in Europa kunnen aanwenden.

 

Er volgt wel degelijk een gerechtelijke reactie. Het federaal parket vervult wat dat betreft een voortrekkersrol. U zult begrijpen dat ik hier niet kan uitleggen wat de exacte inhoud van de dossiers is. In elk geval, de federale procureur blijft met zijn parket prioriteit verlenen aan dit fenomeen.

 

Omdat dit een vrij hoge werkdruk met zich brengt, zal bovendien aan de sectie Terrorisme van het federaal parket de volgende federale magistraat, die in oktober 2013 door de Hoge Raad voor de Justitie is voorgedragen, worden toegevoegd.

 

Uit de federale strafonderzoeken die gevoerd worden naar eventuele rekruteringsnetwerken zal moeten blijken of, en in welke mate, dergelijke netwerken op ons grondgebied actief zijn. In dat geval zullen de gerechtelijke autoriteiten optreden. Ik kan daarvoor verwijzen naar het wetsontwerp dat recent is goedgekeurd en dat bepaalt dat de opleiding en de rekrutering ook onder de terrorismewet vallen.

 

03.04  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord. Het verheugt mij dat de parketten er effectief mee bezig zijn. Dat is niet meer dan normaal. Ik ben ook blij dat de lokale parketten door het federaal parket per schrijven op de hoogte worden gesteld van eventuele radicalisering. De angst dat dit niet gebeurt, was de onderliggende reden voor mijn vraag.

 

Voor de andere vragen die ik heb gesteld, verwijst u mij door naar de minister van Binnenlandse Zaken. U zult merken dat mijn volgende vraag van de minister van Binnenlandse Zaken naar u is teruggekomen. Ik loop dus over en weer van de ene naar de andere commissie omdat die taskforce, mijns inziens, niet precies zijn job doet. Blijkbaar zijn het steeds zeer vreemde dingen die ik u moet vragen waarop u dan als minister van Justitie niet kunt antwoorden. Ik ging er altijd van uit dat u als minister van Justitie in die taskforce zat, net als de minister van Binnenlandse Zaken in die taskforce hoort te zitten.

 

03.05 Minister Annemie Turtelboom: (…)

 

Uiteraard volgen wij die problematiek allebei op. Alleen, als het bij mij zit, dan gaat het vaak om een gerechtelijk onderzoek. Ik kan dan geen informatie geven over individuele gevallen. Het hangt er vaak van af in welke fase informatie ons bereikt en in welke fase een dossier zich bevindt.

 

03.06  Jan Van Esbroeck (N-VA): Ik begrijp u wel. Ik verwacht ook niet dat u uitweidt over het geval van de jongen dat ik heb aangehaald. Ik heb echter wel gevraagd of er in die taskforce speciaal onderzoek zal worden gevorderd naar het ronselen van minderjarigen op het internet. Dat is blijkbaar immers een nieuw feit of een groeiend fenomeen. Voor die vraag verwijst u naar de minister van Binnenlandse Zaken. Voor mij niet gelaten, ik wil die vraag daar ook nog wel eens stellen. De vraag is echter of dat al dan niet in de taskforce wordt besproken. Mijns inziens zou u daarop ook een antwoord moeten kunnen geven. Daar gaat het mij om.

 

03.07  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik ben in elk geval verheugd over één feit, namelijk dat u toegeeft dat er wel degelijk een reëel veiligheidsrisico bestaat bij de terugkeer van die jonge jihadstrijders, al is het maar omwille van de traumatische omstandigheden. Ik wijs in elk geval op het veiligheidsrisico voor onze burgers. Dat is mijn eerste benadering en tevens de belangrijkste. Ik ben dus blij te vernemen dat u daar ook aandacht voor hebt. Ik meen echter dat we meer dan alleen aandacht zullen moeten hebben.

 

Ik ben iets minder gerustgesteld als ik uw antwoord goed beluister wat de netwerken betreft. U zegt dit te onderzoeken. Ik ga er dus van uit dat er nog geen netwerken ontmanteld zijn en dat er ook nog geen onderzoeken zijn gebeurd naar concrete netwerken, noch naar sociale netwerken, noch naar andere. Het gaat echter in elk geval over netwerken die zorgen voor de rekrutering van Syriëstrijders. Ik ga ervan uit, tenzij u mij tegenspreekt, dat er nog geen onderzoek is gestart naar die netwerken.

 

Ten derde hebt u toch evocatierecht. Als u vaststelt dat bepaalde zaken niet door de beugel kunnen, kunt u in elk geval van uw evocatierecht gebruikmaken. Niet soms?

 

03.08 Minister Annemie Turtelboom: U bedoelt wellicht het positief injunctierecht, wanneer er een uitspraak is in een rechtzaak en men vraagt om het dossier te heropenen. Het dossier moet echter eerst afgesloten zijn vooraleer men kan vragen om het te heropenen.

 

Men kan een injunctierecht inroepen voor bepaalde dossiers, maar ik denk dat het vooral de bedoeling is dat Justitie zelf een onderzoek voert.

 

Voor het overige zeg ik niet of er netwerken zijn of niet. U mag van één zaak zeker zijn. Als men gaat naar mensen, probeert men ook om altijd de netwerken erachter bloot te leggen. Kijk maar naar het groot aantal huiszoekingen dat men recent heeft gedaan. Men kan echt niet zeggen dat het federaal parket hiermee niet heel intensief bezig is.

 

03.09  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik heb geen enkele reden om aan uw woorden te twijfelen.

 

Ik was alleen gealarmeerd door die Noorse studie, waarin wordt opgemerkt dat ons land het grote nadeel heeft dat er vele netwerken op ons grondgebied bestaan. Daaraan moet voldoende aandacht worden besteed.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de minister van Justitie over "het online actief blijven van Sharia4Belgium" (nr. 20806)

04 Question de M. Jan Van Esbroeck à la ministre de la Justice sur "le maintien des activités de Sharia4Belgium sur la toile" (n° 20806)

 

04.01  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, ik alludeerde reeds op deze vraag. Ik had ze gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken, maar zij verwees me door naar u. Het betreft de Facebookpagina onder de naam Tawheed4Belgium, via welke men nu actief begint te ronselen. U vroeg zich daarstraks af of het zin heeft om zulke groeperingen te verbieden.

 

Wordt met een onderzoek gestart om uit te zoeken wie er achter die website en die organisatie zit? Personen die misdrijven zouden plegen of daartoe oproepen, kunnen we vandaag wel degelijk veroordelen en straffen. Als er zo’n melding is, zoals we vandaag zien, wordt er dan actief een onderzoek opgestart naar, in dit geval, de oprichters van het onlinekanaal van Tawheed4Belgium?

 

04.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, zoals ik al heb geantwoord in de commissie op 22 oktober, deelde het federaal parket mij toen mee kennis te hebben genomen van de Facebookpagina van Tawheed4Belgium en nadere inlichtingen hierover aan de federale gerechtelijke politie te hebben gevraagd.

 

Op basis van die inlichtingen zou het federaal parket beslissen of een proces-verbaal zou worden opgesteld en een strafonderzoek zou worden geopend. Het federaal parket deelde mij toen mee dat daarbij rekening moet worden gehouden met de aard van de via Facebook verspreide informatie – bekende of nieuwe gegevens – en of er een link was tussen de Facebookpagina van Tawheed4Belgium en Sharia4Belgium. Thans heeft men mij laten weten dat er geen strafonderzoek geopend zal worden.

 

Belangrijk daarbij is – ik herhaal het – dat websites die onder de waterlijn gaan, daarom niet verdwenen zijn. Ik refereer aan het moment waarop Sharia4Belgium zei dat de organisatie zichzelf zou ontbinden. De organisatie is nooit zo actief geweest als na die aankondiging. Dat blijft dus een zeer belangrijk element om mee te nemen.

 

04.03  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, daar gaat het inderdaad over. Daarom vroeg ik ook of de personen hierachter zouden worden opgespoord en aangepakt. Wij moeten daar steeds alert voor blijven. Het heeft inderdaad weinig zin om groeperingen zoals Sharia4Belgium te verbieden. Dat zijn uiteindelijk toch maar spookorganisaties.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Mme Manuella Senecaut à la ministre de la Justice sur "la formation des magistrats" (n° 20860)

05 Vraag van mevrouw Manuella Senecaut aan de minister van Justitie over "de opleiding van de magistraten" (nr. 20860)

 

05.01  Manuella Senecaut (PS): Monsieur le président, madame la ministre, dans le cadre de la réforme de la Justice, les magistrats deviendront aussi des managers. Sur le site de l'Institut de formation judiciaire (IFJ), nous apprenons que vous misez sur ledit Institut pour dispenser "une formation prospective au sein de la Justice. Les magistrats et les milliers de collaborateurs de la Justice doivent jouer un rôle de premier plan dans la Justice réformée dans les années à venir. Ceci sera une mission difficile et le processus de changement nécessitera un accompagnement intensif en matière de formation. Voilà pourquoi le ministre de la Justice soutient l'Institut de formation judiciaire en vue de rédiger une vision stratégique et limpide. Cette note a été signée par les deux parties le 18 septembre 2013".

 

En 2012, l'Institut de formation judiciaire a déjà offert 22 000 jours de formation dans le but d'atteindre jusqu'à 30 000 jours au minimum de formation vers 2015. Son objectif n'est donc nullement de définir un trajet détaillé pour chacun des 15 837 membres au sein de la Justice. L'Institut créera des opportunités et encouragera chacun à prendre ses responsabilités en mettant l'accent sur les compétences les plus critiques et cruciales, apprend-on encore sur le site précité.

 

Madame la ministre, globalement, combien de magistrats se sont-ils déjà inscrits aux formations organisées par l'IFJ en 2014 (année de l'entrée en vigueur de la réforme de la Justice)? Par ailleurs, pouvez-vous nous donner le nombre précis d'inscriptions enregistrées pour chaque formation prévue?

 

05.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, les réformes telles qu'elles sont prévues dans le projet de loi relatif à l'introduction d'une gestion autonome pour l'organisation judiciaire entraîneront un nouveau cadre de travail pour les magistrats et le personnel. Chacun à son niveau et dans son rôle est et sera confronté à ces changements.

 

À l'instar d'une partie du personnel judiciaire, les magistrats, tant ceux qui exercent un rôle dirigeant que les autres, auront de ce fait besoin de compétences qu'ils n'ont pas acquises ou pas nécessairement acquises durant leur formation de base. C'est la raison pour laquelle j'ai soutenu l'Institut de formation judiciaire, qui élabore depuis 2009, une offre spécialisée propre de formation pour la justice afin qu'une vision stratégique claire soit développée sur ce point.

 

Le développement d'un portefeuille de formation intégrée, compte tenu des besoins ou des lacunes les plus prioritaires de l'organisation, est au centre de cette vision. Ce processus structuré s'inscrit dans le cadre des processus de gestion de l'lFJ. Ceci signifie notamment que le programme global est approuvé par le conseil d'administration de l'Institut dans le cadre de l'approbation du budget et des plans d'action pour l'année concernée. Il m'a été confirmé que l'approbation pour 2014 interviendrait pour début décembre.

 

Aujourd'hui, il est impossible de vous donner les chiffres rationnels concernant les inscriptions à des formations en 2014. Les différentes formations avec demande d'inscription sont publiées tous les trimestres. Pour le premier trimestre, différentes formations sont au programme couvrant toutes les facettes du schéma de compétences. Il y a des formations juridico-techniques, mais également un certain nombre de formations très ciblées à orientation managériale comme développer son charisme et son leadership, gérer le changement, mieux gérer son temps, etc. Comme la période d'inscription à ces formations est toujours en cours, je ne peux vous donner des chiffres concrets en ce qui les concerne.

 

Dans l'intervalle, le rapport annuel 2012 de l'IFJ peut déjà vous donner une indication correcte du nombre de magistrats et de membres du personnel qui participent habituellement aux formations classiques. Vous constaterez qu'en 2012 déjà, l'IFJ a franchi une étape importante dans l'offre de formation axée sur le management. L'IFJ a poursuivi sur sa lancée en 2013.

 

Dans le cadre de la préparation pour 2014 et les années à venir, le nombre de formations juridico-techniques n'est pas progressivement réduit, car ces formations sont toujours nécessaires. Mais ce sont surtout les formations dans les autres domaines de compétences qui sont développées. L'intégration de ce qu'on appelle les formations externes et l'adjonction de nouvelles formes d'apprentissage constituent à cet égard d'importants leviers pour pouvoir atteindre l'objectif en termes de jours d'apprentissage et de participants.

 

À la suite de l'approbation du projet de loi relatif à l'introduction d'une gestion autonome pour l'organisation judiciaire, qui a été déposé mi-octobre et qui sera probablement voté au parlement fin décembre, je prévois d'organiser moi-même une session d'information dans chaque ressort dans le but d'informer toutes les personnes concernées sur les nouvelles responsabilités et les nouveaux délits.

 

À cet égard, je ne manquerai pas d'attirer l'attention sur les différentes formations offertes par l'IFJ pour soutenir les magistrats dans leurs nouveaux rôles.

 

05.03  Manuella Senecaut (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je prends note que vous ne savez pas me citer de chiffres.

 

Cela rejoint ce que nous avons été plusieurs à dire tout à l'heure en commission de la Justice: je prends bonne note qu'il y aura de plus en plus de formations au niveau économique, au niveau du développement du leadership, du management, etc. Je finis par me demander si, à l'heure actuelle, pour être magistrat, il faut avoir une licence en droit et peut-être sortir même de Solvay pour diriger ces équipes.

 

Je crains effectivement, même si ce projet de gestion autonome a été demandé par les milieux, même si cela part d'une bonne idée, que la situation tourne mal, nonobstant les formations organisées, si les moyens financiers ne suivent pas.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Justitie over "de toekomst van het Executief van de Moslims van België" (nr. 20883)

06 Question de Mme Nahima Lanjri à la ministre de la Justice sur "l'avenir de l'Exécutif des musulmans de Belgique" (n° 20883)

 

06.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u weet dat ik dit dossier regelmatig opvolg. Ik heb begin dit jaar, op 30 januari, een vraag aan u gesteld over de bevoegdheden en de toekomst van het Executief van de Moslims in België. Ondertussen is er heel wat gebeurd op het vlak van het gerechtelijk onderzoek naar de onregelmatigheden en fraude bij de moslimexecutieve. Dit onderzoek is volgens mij in de maand september beëindigd met een buitenvervolgingstelling.

 

In antwoord op mijn vraag van 30 januari gaf u ook aan dat u erop zou aandringen om een initiatief te nemen tot hernieuwing van de moslimexecutieve door de moslimgemeenschap in ons land. Ik heb uiteraard begrip voor het feit dat er een scheiding moet zijn tussen Kerk en Staat, en dat de mate waarin wij ons vanuit het beleid kunnen inmengen heel beperkt of zelfs zo goed als onbestaande moet zijn. Nochtans is het wel degelijk nodig om uit de impasse te geraken.

 

Ik heb dan ook een aantal vragen. Wat is de stand van zaken momenteel? Wij zijn ondertussen een paar jaar verder en er is nog altijd geen nieuwe moslimexecutieve. Hoe staat het met het vernieuwingsproces? Hebt u eventueel al voorstellen van de moslimgemeenschap ontvangen? Hebt u zelf initiatieven genomen?

 

Wat is momenteel het mandaat van het Executief van de Moslims van België? Welke werkingsmiddelen ontvangt dit Executief hiervoor? Op welke juridische basis is de huidige werking van het Executief van de Moslims van België gestoeld nu het KB van 9 mei 2008 houdende erkenning van de leden, titularis van een mandaat in het Executief van de Moslims van België, nog steeds niet werd verlengd?

 

Hoe gaat u verder met dit vernieuwingsproces? Welke initiatieven zult of kunt u eventueel nog nemen om de moslimgemeenschap eigenlijk aan te zetten om een initiatief te nemen?

 

Tot wie kan men zich richten als men vanuit de moslimgemeenschap vragen heeft? Er komen immers heel wat klachten vanuit de lokale gemeenschappen omdat men niet weet bij wie men terechtkan. Als men contact tracht op te nemen via mail of via het telefoonnummer dat op de website vermeld staat, komt men er niet terecht.

 

Ik heb ondertussen, na wat opzoekwerk, ook vernomen dat tijdens de voorbije zomer nog een en ander is bewogen. Er zou een raadgevende commissie voor de vernieuwing van de instelling zijn opgericht, maar daarin zouden voornamelijk mensen uit Brussel zetelen en één persoon uit Wallonië; er zouden dus geen Vlamingen bij betrokken zijn. Zij hebben een voorstel overgemaakt aan de regering met daarin een planning om te komen tot een nieuw verkozen orgaan. Zij hebben dit vernieuwingsproject, dat eerder was ingediend, overgemaakt en er een timing aan toegevoegd. Als ik die timing bekijk, hadden de verkiezingen al plaatsgevonden moeten hebben. Van 1 tot 25 oktober zouden immers verkiezingen moeten hebben plaatsgevonden, zodat op 18 december de ceremonie had kunnen volgen van het nieuw Executief van de Moslims. Ik stel vast dat dit in de praktijk alweer is misgelopen.

 

De regering besliste net voor de zomer dat zij 100 000 euro kregen om de lopende administratieve taken waar te nemen, maar ondanks de toekenning van die nieuwe middelen stel ik vast dat er geen schot in de zaak komt.

 

Mevrouw de minister, daarom blijven mijn vragen de volgende.

 

Wat is nu de stand van zaken? Wat is de stand van zaken aangaande het nieuwe voorstel dat op 29 juni werd voorgelegd?

 

Zullen wij binnenkort verandering zien op het terrein? Zal er een verkiezing worden georganiseerd of komt er een andere formule, waarbij een Executief van de Moslims kan worden aangeduid?

 

06.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lanjri, het huidig dienstdoend bureau van het Executief van de Moslims bestaat uit vier personen. Sinds het aflopen van het koninklijk besluit van 9 mei 2008 voorziet dat bureau samen met de administratie van het Executief van de Moslims louter in de administratieve continuïteit van de instelling in afwachting van een nieuw Executief van de Moslims. Het zorgt er dus voor dat de functionering van de erkende moskeeën gewaarborgd blijft, maar is niet meer bevoegd om nieuwe moskeeën te erkennen.

 

Over het nieuw Executief van de Moslims kan ik het volgende zeggen. Er is een initiatief van vernieuwing lopende vanuit de moslimgemeenschap zelf. Uiteraard steunt de overheid dat, maar in het volle respect voor het grondwettelijk recht van de scheiding tussen Kerk en Staat. Wij mogen ons dus niet bemoeien in die dossiers. De beslissing omtrent de vernieuwing is eigenlijk in uitvoering. Op basis van de contacten die wij hebben, ga ik ervan uit dat het initiatief de komende weken vorm zal krijgen; ik hoop het althans. Het bureau en de administratie van het huidig Executief van de Moslims werken daaraan mee. Ik hoop dat het einde van dat proces nog in deze legislatuur zijn beslag kan krijgen, zodat de overheid een volwaardige gesprekspartner heeft inzake het beheer van de temporaliën van de islamitische eredienst. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit tot een goed einde zal komen in de loop van de komende weken.

 

06.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, dit strookt voor een stuk met wat ik heb opgevangen. Mij verontrust het dat zij opnieuw de zelf vooropgestelde timing niet halen. Een en ander werd al enkele keren uitgesteld en zo kan men blijven voortdoen, terwijl deze zaak al enkele jaren aansleept. Ik kan samen met u enige hoop uitspreken en ik weet dat het initiatief van de betrokkenen moet komen, maar op een bepaald moment moet er worden gezegd dat men met de gekregen middelen tot verkiezingen moet komen. Het mag ook op een andere manier, dus zonder verkiezingen, als er maar een gesprekspartner komt. Die is er nu niet.

 

06.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik ben het helemaal eens met wat u zegt, mevrouw Lanjri. Het komt ons, politici, niet toe het initiatief te nemen; dat moet van de betrokkenen zelf komen. Ik weet dat zij er heel intensief mee bezig zijn en ik hoop dat het zo snel mogelijk tot een goed einde komt, maar ik moet natuurlijk ook respect hebben voor de dynamiek die er is.

 

Zowel de overheid, de politici als ik in mijn hoedanigheid van minister, allen hebben wij nood aan een volwaardige gesprekspartner. Het moet evenwel van de betrokkenen zelf komen; ik kan de verkiezingen niet voor hen organiseren. Meer zelfs, ik mag dat niet. Dat is het respect dat wij moeten hebben voor erediensten en levensbeschouwingen.

 

06.05  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik blijf dit volgen. Ik hoop, zoals u zei, dat het een kwestie van slechts weken is alvorens er een nieuwe moslimexecutieve is.

 

06.06 Minister Annemie Turtelboom: Dat is wat zij zeggen.

 

06.07  Nahima Lanjri (CD&V): Voorts dring ik erop aan om namen te krijgen, al dan niet in het verslag, van personen bij wie men terechtkan. De mensen moeten weten bij wie zij terechtkunnen en via welke telefoonnummers. Als u hier nu niet beschikt over die gegevens, kunt u ons deze dan laten bezorgen via mail of ze laten toevoegen aan het verslag?

 

06.08 Minister Annemie Turtelboom: De tijdelijke moslimexecutieve die zich om de tijdelijke zaken bekommert, is ook bij het nieuwe initiatief betrokken. Bij die personen kan men terecht.

 

06.09  Nahima Lanjri (CD&V): Dat lukt niet, want zij zijn onbereikbaar. Ik stel voor dat u mij die gegevens nog bezorgt, mevrouw de minister, waarvoor dank.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de restitutie van diamanten die in bewaring zijn genomen naar aanleiding van een strafrechtelijk beslag" (nr. 20899)

07 Question de Mme Carina Van Cauter à la ministre de la Justice sur "la restitution de diamants pris en dépôt à la suite d'une saisie pénale" (n° 20899)

 

07.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, onlangs zou een diamantfirma uit het Antwerpse een vordering tot schadevergoeding hebben ingesteld tegen de Belgische Staat.

 

Het zou een vordering zijn wegens een onjuiste restitutie van diamanten aan de firma in 2013. Die diamanten waren in bewaring bij Justitie naar aanleiding van een strafrechtelijk beslag in 2004, een tiental jaar eerder.

 

De diamantfirma stelt formeel dat de gerestitueerde diamanten niet dezelfde zijn, maar van een veel mindere waarde en van een ander type dan de eertijds in beslag genomen diamanten. Bovendien gaan er in de diamantsector geruchten dat dit geen unicum is, dat nog andere firma's met dergelijke onjuiste restituties werden geconfronteerd.

 

Het parket zou inmiddels op de hoogte zijn en een grondig onderzoek naar mogelijk zeer ernstige fraude dringt zich op.

 

Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, hoeveel bedraagt de effectieve ingeschreven verkoopsopbrengst van in beslag genomen en verbeurde diamanten tegenover de geschatte waarde bij inbeslagname van diezelfde diamanten, sinds de wet op de oprichting van het COIV?

 

Ik stel u die vraag, omdat de vergelijking in diamantdossiers gemakkelijk te maken is omdat er een waardebepaling van de steen gebeurt op het ogenblik van de inbeslagname.

 

Ten tweede, wordt bij het vaststellen van een waardeverschil systematisch een onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaken hiervan?

 

Ten derde, zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet nog dergelijke incidenten geweest, waarbij er een aanzienlijk waardeverschil was tussen de in beslag genomen goederen – niet alleen diamanten, maar in het algemeen – en de gerestitueerde goederen?

 

Ten vierde, op welke wijze worden de verbeurdverklaarde goederen verkocht? Gebeurt dit openbaar of particulier? Hoe worden verbeurdverklaarde diamanten verkocht?

 

Ten vijfde, bestaat er een wettelijke basis of een reglementair kader voor de bewaargeving van diamanten, meer bepaald inzake de plaats van bewaarneming, het afsluiten van een verzekering en een mogelijke tussentijdse verkoop?

 

Ten zesde, op welke wijze wordt artikel 17 van de COIV-wet uitgeoefend?

 

07.02 Minister Annemie Turtelboom: Om een antwoord te krijgen op uw eerste en vierde vraag, moet u zich wenden tot de bevoegde minister van Financiën.

 

Als gevolg van de definitieve verbeurdverklaring gaan de in beslag genomen diamanten over naar het patrimonium van de Staat. Op verzoek van het openbaar ministerie worden de diamanten overgedragen aan de FOD Financiën, meer bepaald aan de ontvanger van Domeinen. De FOD Financiën staat in voor het beheer van het patrimonium van de Staat.

 

Als nieuwe eigenaar kan de Staat er in beginsel vrij over beschikken. De minister van Financiën kan al dan niet beslissen om de verbeurdverklaarde diamanten te verkopen. De FOD Financiën beschikt dan ook over alle informatie met betrekking tot de opbrengst van de verbeurdverklaarde diamanten.

 

De bepalingen die het beslag van lichamelijke roerende goederen in strafzaken regelen zijn van toepassing op diamanten. De wet schrijft voor dat de politiediensten een proces-verbaal van inbeslagneming moeten opstellen, waarin de betrokken goederen worden vermeld. Het optreden van een gerechtelijk deskundige of een technisch adviseur is wettelijk niet verplicht, maar kan nuttig zijn als technische bijstand aan de politiediensten die de in beslag genomen goederen op een beknopte wijze beschrijven in het pv van beslag. Een nauwkeurige beschrijving van de in beslag genomen diamanten is ook raadzaam als de goederen aan het COIV worden toevertrouwd voor het beheer.

 

De waardering van de in beslag genomen diamanten is enkel verplicht als er beslag bij equivalent op diamant wordt gelegd. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan dan immers slechts beslag bij equivalent op diamanten leggen ten belope van het bedrag van de vermoedelijke opbrengst van het misdrijf.

 

De waardering van in beslag genomen diamanten is in de regel niet wettelijk verplicht. Een onderzoek naar de waarde van diamanten en dus ook naar de eventuele waardeverschillen tussen het beslag dringt zich enkel op als de goederen bij equivalent in beslag genomen zijn en als de uitgevoerde waardering nadien wordt betwist. De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan immers slechts beslag bij equivalent leggen op diamanten ten belope van het bedrag van de vermoedelijke opbrengst van het misdrijf.

 

Het COIV werd in het raam van de diverse strafzaken in verband met mogelijke fraude in de Antwerpse diamantsector aangezocht om in te staan voor de bewaring in natura van in beslag genomen diamanten. Om verwisselingen te voorkomen tijdens de bewaring in natura, worden de diamanten bewaard in verzegelde zakken, die worden gedeponeerd in een bankkluis gehuurd door het COIV. De toegang tot de kluis is voorbehouden aan een beperkte, controleerbare groep personen. De zakken worden in de regel enkel ontzegeld bij teruggave of verbeurdverklaring.

 

Bij opheffing van het strafbeslag worden de zakken in verzegelde toestand teruggegeven door het COIV aan de politieambtenaren die gelast werden met de teruggave van de diamanten. Wat de inbeslagneming van diamanten betreft, zijn er geen incidenten gerapporteerd of op enige andere wijze bekend. De teruggave verloopt in beginsel in natura.

 

De vierde vraag behoort tot de bevoegdheid van de minister van Financiën.

 

Wat uw vijfde vraag betreft, er bestaan geen wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de bewaring in natura van in beslag genomen diamanten. In beslag genomen lichamelijke goederen worden in de regel ter griffie overgelegd. De gerechtelijke overheden kunnen echter het COIV verzoeken om in te staan voor de bewaring in natura van in beslag genomen diamanten. Indien het centraal orgaan die aanvaardt, staat het in voor het beheer, tot aan de beslissing van toewijzing van de waarden of van de vermogensbestanddelen door de bevoegde magistraat.

 

De in beslag genomen diamanten kunnen als vermogensbestanddelen tijdens het strafonderzoek of tijdens de behandeling van de zaak voor de correctionele rechter worden verkocht door het COIV, met toepassing van de vervreemdingsprocedure.

 

De directeur van het COIV oefent zijn mandaat op een voltijdse wijze uit. Hij wordt in die functie aangesteld voor een termijn van vijf jaar, die tweemaal hernieuwbaar is. Hij wordt bijgestaan door een adjunct-directeur, twee verbindingsmagistraten en het personeel van COIV.

 

De directeur en zijn medewerkers dienen een geheimhoudingsplicht in acht te nemen. Het COIV, en dus ook zijn directeur, staat onder het gezag van de minister van Justitie en is, als orgaan van het openbaar ministerie, eveneens gebonden door de richtlijnen van het College van procureurs-generaal. De directeur van het COIV oefent het gezag uit over het personeel volgens de algemeen gangbare managementtechnieken en de toepasselijke reglementaire voorwaarden.

 

Wanneer de Belgische Staat gedagvaard wordt voor de burgerlijke rechtbank, zal uiteraard een onderzoek ten gronde worden gevoerd om na te gaan of er al dan niet fouten zijn gebeurd.

 

07.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik zal het nog eens nalezen. Ik hoorde de verwijzing naar de minister van Financiën voor mijn eerste en vierde vraag. Ik zal hem ook die vragen stellen. U zei dat het raadzaam is tot een waardebepaling over te gaan bij de inbeslagname van bepaalde goederen, diamanten bijvoorbeeld. Dat lijkt mij ook logisch. Hoe kan men anders controleren of de stukken die bijvoorbeeld na tien jaar en ten gevolge van een vrijspraak worden teruggeven, nog dezelfde zijn?

 

Ik onthoud dat zoiets aan te bevelen is, maar dat het in de praktijk niet gebeurt. Ik zal mij daarover eens verder bezinnen, mevrouw de minister, en eventueel later op het dossier terugkomen.

 

Ik onthoud ook dat er naar uw weten geen incidenten bekend zijn met betrekking tot de restitutie van diamanten. Heb ik dat goed begrepen?

 

07.04 Minister Annemie Turtelboom: Op dit moment niet.

 

07.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Er loopt geen procedure?

 

07.06 Minister Annemie Turtelboom: Dat heb ik niet gezegd. Ik heb niet gezegd dat er geen procedure loopt.

 

07.07  Carina Van Cauter (Open Vld): Als er een procedure loopt, is dat een incident of niet?

 

07.08 Minister Annemie Turtelboom: Pas als de procedure afgerond is.

 

07.09  Carina Van Cauter (Open Vld): Er zijn mogelijkerwijs wel klachten, maar er zijn nog geen malversaties vastgesteld? Mag ik het zo begrijpen?

 

07.10 Minister Annemie Turtelboom: Inderdaad. Op dit moment is dat de situatie.

 

07.11  Carina Van Cauter (Open Vld): Ik stelde de vraag om het goed te begrijpen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Carina Van Cauter.

Présidente: Carina Van Cauter.

 

De voorzitter: Ik wil nu de heer Lahssaini het woord geven voor een reeks samengevoegde vragen. Ik neem aan dat daarna collega Tuybens zijn vragen over hetzelfde onderwerp zal stellen?

 

07.12  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, ik vraag het woord over de orde van de werkzaamheden.

 

De aanleiding voor deze reeks vragen, zowel van de collega als van mijzelf, is een rapport van het VN-Comité tegen Foltering. Mijn veertien vragen gaan echter over verschillende onderwerpen.

 

Ik heb trouwens gezien dat er maar dertien van mijn vragen zijn opgenomen in de agenda. Ik heb er veertien ingediend. Ik vind het eigenaardig dat er eentje weggevallen is.

 

De voorzitter: Gaat het om het aantal of over de inhoud?

 

07.13  Bruno Tuybens (sp.a): Uiteraard gaat het over de inhoud.

 

Misschien is het goed dat u even luistert naar mijn vraag. Het lijkt mij raadzaam dat mijn veertien vragen, over verschillende onderwerpen naar aanleiding van dat ene rapport, zoals de minister al suggereerde, apart behandeld worden. Zij gaan immers over verschillende onderwerpen. Ik dank de minister alvast voor het feit dat zij er afzonderlijk op wil antwoorden.

 

07.14 Minister Annemie Turtelboom: Ik kan de vragen afzonderlijk beantwoorden. Alleen wil ik de vragen van de heer Lahssaini en de heer Tuybens over het OPCAT en over de klachtenmechanismen samen beantwoorden, omdat die over hetzelfde gaan.

 

Op de vragen over de overbevolking en de geïnterneerden zou ik ook een gezamenlijk antwoord willen geven. Het antwoord over het detentieregister is alleen voor collega Tuybens, de vragen over de klachtenmechanismen zal ik samen beantwoorden, het antwoord over het principeakkoord voor collega Tuybens apart, de vraag over foltering ook, net zoals de vragen over justitie en minderjarigen, over lijfstraffen, over de definitie van foltering en over het mensenrechteninstituut. De vragen over het OPCAT zou ik dan weer graag samen willen behandelen, de vraag over fundamentele juridische garanties apart, de vraag over het onderzoek naar geweldgebruik door ordediensten apart. Is dat een aanvaardbare werkmethode? Voor de eerste vragen zou ik een antwoord aan beiden samen willen geven.

 

08 Questions jointes de

- M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "la surpopulation à la prison de Forest" (n° 20891)

- M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "le rapport du comité anti-torture de l'ONU" (n° 20929)

- M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "la surpopulation carcérale" (n° 20932)

- M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "la situation des personnes internées" (n° 20934)

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "de overbevolking van de gevangenis van Vorst" (nr. 20891)

- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "het rapport van het VN-Comité tegen foltering" (nr. 20929)

- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "de overbevolking in de gevangenissen" (nr. 20932)

- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "de situatie van de geïnterneerden" (nr. 20934)

 

08.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, je vous ai déjà interrogée sur ce dossier relatif à la prison de Forest.

 

Le 19 novembre 2013, le bourgmestre de Forest se rendait une nouvelle fois dans la prison sise sur le territoire de sa commune. La population y était de 664 détenus pour 405 places. Il a déclaré à la presse qu'il comptait vous sommer de réduire cette population à un seuil, anormalement élevé mais "acceptable", de 600 détenus, faute de quoi il prendrait dans la semaine un nouvel arrêté, c'est-à-dire un blocage visant à empêcher que tout nouveau détenu accède à la prison. La situation s'est désamorcée quelques jours plus tard quand la population est descendue à 606 détenus.

 

Madame la ministre, c'est une situation qui se répète et qui ne concerne pas seulement la prison de Forest. Je sais que vous avez pris des mesures censées réduire la surpopulation, mais jusqu'ici ces mesures ne portent pas d'effets significatifs.

 

Madame la ministre, quand comptez-vous prendre des mesures réellement efficaces pour lutter contre la surpopulation carcérale structurelle dans notre pays?

 

08.02  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in het rapport van het VN-Comité tegen Foltering van 22 november 2013, getiteld Observations finales du troisième rapport périodique de la Belgique, klaagt het Comité onder punt 15 aan dat ons land weliswaar acties onderneemt op het vlak van renovatie en nieuwbouw van detentiecentra, maar dat het wel nog penitentiaire instellingen telt met een graad van overbevolking van meer dan vijftig procent, wat leidt tot geweldplegingen tussen gedetineerden en regelmatig geweldgebruik door beveiligingspersoneel.

 

Ook de slechte hygiëne, het tekort aan toegang tot medische zorgen, het tekort aan medisch personeel in meerdere detentiecentra, het gebrek aan scheiding tussen veroordeelden en personen in voorlopige hechtenis, zowel tussen volwassenen als tussen minderjarigen, en de slechte werkomstandigheden voor het gevangenispersoneel worden duchtig op de korrel genomen.

 

Het Comité beveelt aan dat ons land zijn inspanningen op het vlak van de overbevolking van de gevangenissen zou opvoeren, zeker met betrekking tot alternatieve straffen, conform de minimumregels die de Verenigde Naties hebben vastgelegd. Zij worden doorgaans de Tokyo Rules en de Bangkok Rules genoemd.

 

Bovendien beveelt het Comité aan de gedetineerden te scheiden van personen in voorlopige hechtenis en de volwassenen te scheiden van de minderjarigen. Het beveelt eveneens een verbetering aan van de werkomstandigheden voor het penitentiair personeel.

 

Mevrouw de minister, wat is uw visie op die aanbevelingen? Kunt u, behalve de renovaties en de nieuwbouwprojecten, nog meer initiatieven nemen om de overbevolking in de detentiecentra op korte termijn te verminderen? Om welke initiatieven gaat het?

 

Wat zijn desgevallend de redenen of struikelblokken waarom een en ander tot dusver niet is gebeurd?

 

Welke initiatieven zult u nemen en/of ondersteunen, opdat ons land binnen een kort tijdsbestek aan die aanbevelingen zou voldoen?

 

08.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, zoals u weet, zijn wij volop bezig met zowel de bouw als de aanbesteding van speciale centra voor geïnterneerden. Daardoor zal de capaciteit met 452 plaatsen toenemen.

 

Comme vous le savez, certains internés n'ont absolument pas leur place dans les prisons fédérales. La problématique des internés se situe en grande partie dans le transfert vers les établissements de soins externes pour internés.

 

Actuellement, quelque 1 100 internés séjournent dans les établissements pénitentiaires belges. Notre pays a également été condamné pour cela à plusieurs reprises, notamment par l'arrêt de la Cour européenne du 10 janvier 2013.

 

Het betreft de meest gevoelige van de drie veroordelingen van België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, aangezien België enkel in deze zaak ook veroordeeld werd op basis van artikel 3, wegens onmenselijke en vernederende behandeling. De hoedanigheid van de geïnterneerde als mentaal gehandicapte en de kwetsbare positie die daaruit volgt, hebben daarbij een doorslaggevende rol gespeeld. De betrokken geïnterneerde geniet echter al sinds 2009 van een erkenning door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en staat in die hoedanigheid ook al die tijd al op een wachtlijst voor verschillende instellingen uit de gehandicaptensector. Ook daar wachten wij al jaren vruchteloos op het plaatsen in een instelling.

 

Dit is geen alleenstaand feit. Als wij de 1 100 geïnterneerden in de gevangenissen bekijken, zijn er low risks, medium risks en high risks. Wij merken dat op dit moment heel wat geïnterneerden worden opgevangen in de gevangenissen, terwijl zij eigenlijk naar het reguliere circuit zouden moeten doorstromen. Dat is ook het opzet van het Forensisch Psychiatrisch Centrum in Gent, het centrum dat in vier fasen is opgedeeld. Men komt binnen in de meest gesloten fase, om geleidelijk aan te evolueren naar fase 1. Op die manier moet men meer uitstroom krijgen naar het reguliere circuit of, wanneer iemand echt onbehandelbaar is, naar een long stay in een forensisch psychiatrisch centrum of in een gevangenis.

 

Ik heb inzake deze problematiek ook mijn Vlaamse collega aangeschreven om bijzondere aandacht te vragen, zowel voor het individuele probleem als voor de algemene problematiek van de doorstroming, om zo samen een oplossing te vinden. Met de bouw van de twee nieuwe forensische centra en met de samenwerking die wij in Wallonië al hebben met, bijvoorbeeld, Les Marronniers, zullen wij toch een oplossing in het vooruitzicht kunnen stellen voor een grote groep geïnterneerden in onze samenleving.

 

Een tweede pijnpunt is de overbevolking. Dit probleem slepen wij in België al jaren mee en wij staan er niet alleen mee in Europa. Mirakeloplossingen bestaan niet, maar wij nemen toch een heel aantal maatregelen. Ten eerste is er capaciteitsuitbreiding via de gevangenissen van Marche-en-Famenne, Beveren en Leuze. Dat zijn in totaal bijna duizend plaatsen tegen halfweg volgend jaar. Daarbovenop kan men dan nog het Forensisch Psychiatrisch Centrum van Gent tellen, dat in mei 2014 geleidelijk in gebruik wordt genomen en een capaciteit heeft van 280 plaatsen.

 

Wat doen wij daarnaast nog? Wij hebben de intensievere samenwerking tussen het gevangeniswezen en de Dienst Vreemdelingenzaken, zodat wij een betere doorstroming krijgen. Dit jaar hebben wij al meer illegale criminelen uitgewezen dan vorig jaar, toen het protocol nog niet bestond. Er is het Europees kaderbesluit waardoor Europese onderdanen hun straf kunnen uitzitten in hun land van oorsprong. Meer en meer landen zetten op dit moment het kaderbesluit om in wetgeving, dus wij hebben meer en meer transfers.

 

De gps-enkelband heeft vooral de mensen onder voorlopige hechtenis als doelgroep. Die doelgroep moet onder voorwaarden toch gevolgd worden. Er is wel een tussencategorie die wij vanaf 1 januari de mogelijkheid geven om onder enkelband te worden geplaatst.

 

Wij hebben de wachtlijsten voor werkstraffen en probatie weggewerkt. Wij hebben een daling van 86 % bij de justitiehuizen. Wat zien wij? In vergelijking met vorig jaar zijn er al 13 % meer werkstraffen opgelegd en in vergelijking met 2011 zelfs 16 %.

 

Wat de klassieke enkelbanden betreft, zult u vragen wat dit te maken heeft met de gevangenispopulatie. Hoe beter ons systeem van klassieke enkelbanden werkt voor de straffen onder drie jaar, hoe meer mensen wij kunnen opvangen buiten de gevangenis in plaats van in de gevangenis. Wij merken ook dat de verhoogde controle de recidivegraad – het faalpercentage van iemand die van een enkelband naar de gevangenis gaat – verder doet dalen. Waar dat faalpercentage vroeger 14 % was, is dat nu gedaald tot 9 %. Wij zien ook dat wij minder mensen veroordeeld tot minder dan drie jaar effectief een plaats geven in de gevangenis.

 

Wij zijn er uiteraard nog niet, maar ik koester echt alle hoop. Als ik kijk naar een land als Zweden, dat het op dit ogenblik zeer goed doet in de rapporten, dan kreeg dat land vier jaar geleden nog slechte rapporten. Ik hoop echt dat wij deze legislatuur gebruikt hebben en blijven gebruiken om ervoor te zorgen dat wij de fataliteit van de overbevolking, van het ontbreken van de strafuitvoering en van de slechte levensomstandigheden in de gevangenissen kunnen keren.

 

Ik ben ook vragende partij om tot een nieuw masterplan te komen. Ook met onze nieuwe gevangenissen blijven wij immers nog met oude infrastructuur zitten en ik ben vragende partij om bepaalde oude infrastructuren aan te pakken, zoals wij doen met de gevangenis van Haren, die Vorst en Sint-Gillis zal vervangen. Wij hebben ook nog vervangcapaciteit nodig. De sterkte van onze nieuwe gevangenissen is immers dat wij veel meer ateliers en werkplaatsen hebben en veel meer opleidingen kunnen organiseren.

 

De voorzitter: Collega Lahssaini, het antwoord van de minister betrof uw vragen nrs 20891 en 20929. Voor collega Tuybens ging het om de vragen nrs 20932 en 20934. Voor zover er iets onbeantwoord bleef, kunt u daar nu in de repliek op ingaan. Daarna zijn er nog twee specifieke onderwerpen te beantwoorden.

 

08.04  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Cependant, je constate que celle-ci porte davantage sur la surpopulation que sur le Comité anti-torture de l'ONU et les états généraux relatifs à la question carcérale.

 

Votre y abordez de nombreux points, notamment celui des internés. Je me réjouis d'entendre que, d'après vous, les internés n'ont pas leur place dans les prisons. J'aurais aimé vous l'entendre dire en début de législature. Cela aurait, en effet, donné l'espoir qu'une solution serait recherchée de ce côté. La construction de nouveaux centres psychiatriques pourrait légèrement soulager la surpopulation, mais ce ne sera pas une solution durable, d'autant que le réseau des soins psychiatriques est saturé.

 

Le centre "Les Marronniers" ne parvient plus à recevoir de nouveaux détenus. Ceux-ci restent dans les annexes pendant deux, trois ou quatre ans en attendant qu'une place se libère. Je crains que la même chose ne se produise à Gand assez rapidement, car il n'y a pas que 1 100 internés dans les annexes. Il y a aussi des internés qui ne sont pas dans les annexes mais dans les prisons. Voilà qui risque de prendre beaucoup plus de temps et la question des places n'est pas nécessairement la meilleure solution! Cependant, je suis en faveur de la construction de nouveaux centres pour que des soins, enfin dignes de ce nom, soient dispensés et que la Belgique ne soit plus condamnée sur la base de l'article 3.

 

Ce sont les mesures alternatives qui permettront de trouver des solutions complémentaires, mais quand je vois que vous réduisez les budgets des maisons de justice et que les mesures de probation ne reçoivent pas de soutien efficace pour pouvoir résorber, elles aussi, une partie de la détention préventive ou des peines inférieures à trois ans (13 % d'augmentation), quand je vois le fonctionnement de la Justice et son application concrète sur le terrain, il apparaît que les juges n'ont peut-être pas encore vraiment entendu votre message. Il conviendra probablement d'œuvrer en la matière.

 

08.05  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Lahssaini, c'est la raison pour laquelle j'ai effectué pendant les "vacances" scolaires de novembre un tour de tous les ressorts pour expliquer la politique, la construction de nouvelles prisons, mais aussi la diminution des listes d'attente auprès des maisons de justice. Je ne connais pas les décisions des juges indépendants, mais je voudrais surtout expliquer les possibilités qui existent et qui peuvent être utilisées.

 

Les juges indépendants doivent prendre leurs décisions en toute indépendance. Je voudrais expliquer les possibilités existantes. On parle depuis des années des bracelets électroniques et de la nécessité d'en placer 1 500. Quand je suis devenue ministre, on dénombrait 800 personnes sous bracelet électronique. Aujourd'hui, on en compte 1 600. Il faut travailler sur plusieurs volets.

 

Je suis tout à fait d'accord: pendant des années les investissements ont été insuffisants et il convient maintenant d'effectuer un mouvement de rattrapage.

 

08.06  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Je crois que l'ex-ministre de la Justice ne serait pas content de vous entendre! Chacun a sa façon de voir.

 

Vous avez surinvesti la question des bracelets électroniques mais avez-vous donné les moyens pour assurer un accompagnement? Il ne suffit pas d'avoir un appareil placé sur une personne, il faut aussi un accompagnement.

 

Pour ma part, j'entends parler des échecs des bracelets électroniques, non seulement en raison du non-respect des conditions mais aussi des problèmes causés en milieu familial. Je ne suis pas du tout favorable à l'utilisation des bracelets électroniques durant la détention préventive. Pour d'autres formes de condamnation, j'y suis favorable lorsqu'il y a un accompagnement suffisant pour que cela se passe mieux.

 

08.07  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, ik ben het ermee eens dat het ook een antwoord was op mijn vraag nr. 20934. Mevrouw de minister, in vraag nr. 20934, die ik niet mondeling heb gesteld, heb ik erop gewezen dat ik het gevoel heb dat er op dit ogenblik weliswaar een vooruitgang wordt geboekt op het vlak van de bouw van het forensisch centrum in Gent, maar dat wij op dit ogenblik geen zekerheid hebben dat er voldoende financiering is uitgetrokken voor de medische behandeling van die mensen. Daarover moeten wij momenteel nog voorzichtig blijven.

 

In elk geval, de aanbeveling van het Comité is heel duidelijk. Er moet voldoende aangepaste zorg zijn ten aanzien van mensen die lijden aan mentale gezondheidsproblemen. Met andere woorden, dat is effectief een punt waarover ik mij toch wel zorgen maak.

 

Ten tweede, ik ben het volmondig met u eens dat de situatie van de overbevolking in de gevangenissen zeker niet is ontstaan op het ogenblik van uw aantreden. Integendeel, het is een probleem dat reeds heel lang bestaat. Bovendien ben ik blij om te horen dat de recidive bij de mensen die hun straf uitzitten via enkelband, daalt. Dat betekent wellicht dat de genomen maatregelen effectief resultaat opleveren.

 

Het zou goed zijn dat ons land, veel uitdrukkelijker dan tot nu toe het geval is, aan de VN te kennen geeft dat het de minimumregels, dus de Tokyo en Bangkok Rules, effectief naleeft. Daarvoor heeft ons land immers onvoldoende aandacht gehad. Wij moeten duidelijk maken dat die internationale normen, minimumstandaarden of minimumregels effectief nageleefd worden.

 

Ik moet evenwel vaststellen dat u geen antwoord geeft op andere elementen van kritiek die het Comité geeft, zoals over de slechte hygiëne, over het tekort aan toegang tot medische zorgen, of over de scheiding tussen veroordeelden en personen in voorlopige hechtenis. Natuurlijk, nieuwbouwprojecten en renovatieprojecten zullen naar alle waarschijnlijkheid de slechte hygiëne en dergelijke stelselmatig wegwerken, daarmee ben ik het eens. Wij moeten echter meer aandacht besteden aan de scheiding tussen veroordeelden en mensen in voorlopige hechtenis, aan de scheiding tussen volwassenen en niet-volwassenen, en aan de hygiëne.

 

Ten slotte, u zegt dat tegen de zomer van volgend jaar duizend bijkomende plaatsen ter beschikking worden gesteld. Het zou natuurlijk goed zijn, mochten wij tegen dan een volledig en allesomvattend plan hebben om de huidige overbevolking van tweeduizend mensen weg te werken. Op die manier geeft men niet alleen de betrokkenen zelf, maar ook het gevangenispersoneel een doel om naar te streven. Dat is heel erg nodig.

 

Is het mogelijk om nog eens een rondetafel met alle betrokkenen te organiseren om ervoor te zorgen dat we er tegen de zomer van 2014 in slagen de totale overbevolking weg te werken? Dat kan met allerlei alternatieve maatregelen, zoals eventueel de legerkazernes die momenteel leegstaan.

 

Waar een wil is, is een weg. Als ons land erin slaagt om asielzoekers in hotelkamers te droppen – wat ik geen goede maatregel vond, en die periode is nu gelukkig voorbij –, dan moet het volgens mij ook mogelijk zijn om de overbevolking in de gevangenissen op een halfjaar of negen maanden weg te werken, als tenminste de wil aanwezig is om dat met zijn allen te bewerkstelligen. Daarvoor hoop ik op een initiatief van uwentwege.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "le rapport du comité anti-torture de l'ONU" (n° 20929)

- M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "la ratification de l'OPCAT" (n° 20940)

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "het rapport van het VN-Comité tegen foltering" (nr. 20929)

- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "de ratificatie van het OPCAT" (nr. 20940)

 

09.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la ministre, ce 22 novembre, le Comité contre la torture et les traitements inhumains et dégradants des Nations unies a rendu son rapport périodique, qui fait le point sur le respect par l'État belge de la convention anti-torture. Les critiques du Comité sont nombreuses. Il fustige notamment la surpopulation structurelle; l'absence de mise en place d'un contrôle des lieux de privation de liberté indépendant et efficace - l'OPCAT a été signé par la Belgique, mais non ratifié -; le fait que la loi de principes n'est toujours pas entrée en vigueur, du moins en ce qui concerne le droit de plainte des détenus; enfin, la situation des internés, livrés à eux-mêmes sans soins.

 

Vous avez déjà répondu à deux de mes questions, mais vous n'avez pas encore parlé de l'organe de contrôle ni de l'entrée en vigueur de la loi de principes.

 

Cela laisse à penser que les arguments fournis par l'État belge au CAT n'ont pas rassuré cet organisme. Madame la ministre, comment comptez-vous réagir en vue de mettre en œuvre une politique qui soit susceptible d'être moins décriée?

 

09.02  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in hetzelfde rapport meldt het Comité onder nummer 10 zijn bezorgdheid over het feit dat ons land het OPCAT nog steeds niet heeft geratificeerd. Meer zelfs, er zou de voorbije jaren geen evolutie zijn in het dossier. Daarnaast blijft het Comité het ontbreken van een onafhankelijke controle en systematische inspectie in alle gevangenissen hekelen. Het Comité vraagt dan ook de ratificatie van het optioneel protocol en het instellen van een systeem van periodieke en onaangekondigde controles uitgevoerd door nationale en internationale observatoren in de gevangenissen.

 

Wat is uw visie over deze aanbeveling van het VN-Comité? U hebt reeds enkele malen de institutionele situatie in ons land aangehaald voor de vertraging in het dossier. Zult u initiatieven nemen opdat de ratificatie toch spoedig kan plaatsvinden?

 

Zal een onafhankelijke inspectie van het gevangeniswezen worden opgericht, die zonder voorafgaande aankondiging detentiecentra kan en/of zal bezoeken? Wat is de timing hiervoor? Zal ons land toelaten dat buitenlandse inspectieteams tot de detentiecentra worden toegelaten?

 

09.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, zoals bij alle andere aanbevelingen neem ik ook nu met veel interesse kennis van dit rapport en zal ik er ook rekening mee houden.

 

Zoals u terecht aanhaalt, is de ratificatie van het optioneel protocol bij het VN-verdrag tegen foltering een complex dossier, gegeven onze institutionele context. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de reeds bestaande instellingen, namelijk het Centrum voor gelijkheid van kansen, het Comité P, de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen, de federale Ombudsman en de ombudsdiensten van de deelstaten. Er moet rekening worden gehouden met de verschillende mandaten, structuren en bevoegdheidsniveaus.

 

En outre, comme je l'ai déjà indiqué précédemment, l'option d'intégrer cet organisme sous la Coupole nationale des droits de l'Homme à créer sera examinée. Des inspections indépendantes sont déjà possibles. Elles sont aujourd'hui déjà exécutées par des délégations internationales du Comité pour la prévention de la torture (CPT). La dernière de ces visites périodiques a eu lieu du 24 septembre au 4 octobre derniers.

 

À cet égard, le CPT a toujours un accès complet et libre à tous les lieux où des personnes sont privées de leur liberté. Les représentants du CPT peuvent en outre se rendre librement et sans être accompagnés dans les bâtiments visités et s'entretenir avec les personnes qui y sont enfermées.

 

L'admission d'équipes d'inspection étrangères se fait donc déjà et je n'y vois aucune objection – au contraire.

 

09.04  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse, que vous m'aviez par ailleurs déjà donnée.

 

Il est vrai que le CPT, qui est un organisme international, procède à une inspection indépendante. Mais il n'y a pas d'organisme national qui peut procéder à des inspections indépendantes de l'ensemble des lieux d'enfermement. La mission du CPT est spécifique.

 

Il n'y a pas de structure permettant à des contrôleurs indépendants de contrôler, de demander à avoir accès à l'ensemble des dossiers, de pouvoir mener une inspection de manière libre. À partir du moment où ils sont nationaux, comme le Conseil supérieur de contrôle des prisons, ils ont beaucoup de difficultés à le faire, et c'est le principal problème. C'est un organisme qui est là pour cela et qui ne parvient pas à faire correctement son travail.

 

Vous n'avez rien dit, madame la ministre, sur l'entrée en vigueur de la loi de principes qui pourrait donner aussi le droit de plainte aux détenus. C'est vraiment une lacune très importante dans les droits et dans la gestion des personnes détenues dans nos prisons. J'aurais préféré que peut-être vous lanciez un chantier visant à mettre autour de la table le Centre pour l'Égalité des chances, les médiateurs et d'autres, pour créer enfin cet organisme indépendant, national, qui va permettre de contrôler l'ensemble des lieux d'enfermement.

 

09.05  Bruno Tuybens (sp.a): Madame la présidente, en ce qui concerne la dernière remarque de mon collègue, je vous signale que je compte poser cette question dans quelques instants; je lui conseille donc de rester en commission afin d'entendre la réponse de la ministre.

 

De voorzitter: Collega Tuybens, zegt u nu niet dat wij de vragen toch beter in één keer zouden behandelen?

 

09.06  Bruno Tuybens (sp.a): Toch niet, mevrouw de voorzitter. Het probleem is dat ik, wegens de aparte onderwerpen, aparte vragen heb ingediend, terwijl collega Lahssaini een vraag aan de minister stelt over het volledig rapport. Door de samenvoeging van de vragen rijst er een probleem. Hoe dan ook, het antwoord over de inhoud is veel belangrijker.

 

Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wij kunnen er straks op terugkomen, wanneer wij het zullen hebben over de mensenrechtenkoepel, dus het onafhankelijk mensenrechteninstituut, vermits er nood is aan onderhandelingstijd om tussen dit instituut en de diverse bestaande instellingen te negotiëren over een protocolakkoord en het ondertekenen van een memorandum of understanding. Dat zal volgens mij vele jaren vergen omdat er ter zake een groot aantal instellingen bestaat. Daarom heb ik hierover een wetsvoorstel ingediend, maar daarop kunnen wij straks misschien even terugkomen.

 

Mevrouw de minister, in uw antwoord heb ik gehoord dat het gaat om reeds afgelegde bezoeken door vertegenwoordigers van de Raad van Europa, wat mij bekend was, maar gaat het ook om vertegenwoordigers van het VN-Comité tegen Foltering? Ik dacht van niet, want in de aanbeveling van de VN staat dat er op dit ogenblik nog geen systeem van internationale observatoren en controleurs bestaat.

 

09.07 Minister Annemie Turtelboom: Het gaat inderdaad om het CPT. Weet wel dat wij zeer open omgaan met internationale instanties die bezoeken willen afleggen.

 

09.08  Bruno Tuybens (sp.a): Ik dank u voor die verduidelijking. Het lijkt mij evenwel aangewezen dat de VN effectief op de hoogte worden gebracht van het feit dat dit reeds bestaat en dat zij zich kunnen inschrijven in deze procedure.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Questions jointes de

- M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "le rapport du comité anti-torture de l'ONU" (n° 20929)

- M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "les mécanismes des plaintes dans les prisons et les centres fermés" (n° 20931)

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "het rapport van het VN-Comité tegen foltering" (nr. 20929)

- de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "de klachtenmechanismen in gevangenissen en gesloten centra" (nr. 20931)

 

10.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, op deze manier wordt de vraag van de andere vraagsteller ook onmiddellijk beantwoord.

 

Mevrouw de minister, in hetzelfde rapport klaagt het VN-Comité tegen Foltering onder punt 14 aan dat ons land de wet van 12 januari 2005, die een klachtenrecht ten aanzien van een onafhankelijke instantie opzet, nog niet in werking heeft gesteld.

 

Tegelijkertijd beveelt het Comité aan dat beschuldigingen over afkeurenswaardige handelswijzen door het personeel van de gevangenissen onmiddellijk aan een diepgaand en onafhankelijk onderzoek zouden worden onderworpen.

 

Ook in gesloten detentiecentra zouden vreemdelingen moeilijkheden ondervinden om van het klachtenrecht gebruik te maken.

 

Wat is uw visie op deze aanbeveling?

 

Bent u van oordeel dat ons land best de wet van 12 januari 2005 in werking zou stellen, wat niet is gebeurd?

 

Wat zijn desgevallend de redenen of struikelblokken waarom de wet nog niet in werking is getreden?

 

Bent u van mening dat beschuldigingen jegens personeelsleden van gevangenissen vandaag voldoende onafhankelijk en diepgaand worden onderzocht?

 

Zult u initiatieven nemen en/of ondersteunen, opdat ons land aan deze aanbeveling zou voldoen?

 

10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de basiswet telt 180 artikelen. Stelselmatig worden nieuwe delen in werking gesteld. De inwerkingtreding van bepaalde delen van de basiswet gaat evenwel gepaard met vergaande organisatorische verplichtingen. Volgens mij is een stapsgewijze vooruitgang de beste keuze.

 

In die omstandigheden werd van meet af aan beslist te wachten tot de volledige wet van kracht zou zijn, vooraleer het klachtenrecht van gedetineerden wordt ingevoerd. In het andere geval zouden immers vele klachten die op delen van de basiswet betrekking hebben die nog niet in werking zijn getreden, onontvankelijk moeten worden verklaard. Voor de gedetineerden zelf zou dat onduidelijk en verwarrend zijn. Daarom werd beslist het klachtenrecht in te voeren, wanneer de volledige wet van kracht zal zijn. Die keuze heeft de verdienste duidelijk en coherent te zijn.

 

Si les détenus estiment que leurs droits ont été violés, ils peuvent entre-temps s'adresser au Conseil d'État et aux juridictions ordinaires.

 

En ce qui concerne les accusations visant les membres du personnel, je puis répondre brièvement que nous vivons dans un État de droit dans lequel tout détenu victime de pratiques inacceptables peut déposer une plainte auprès des autorités judiciaires. Par définition, l'instruction est indépendante et je pars du principe que le ministère public fait minutieusement son travail. En pareil cas, l'administration mènera également une enquête administrative interne et prendra, si nécessaire, les mesures disciplinaires adéquates.

 

Wat het tweede deel van uw vraag over de gesloten centra betreft, moet ik u doorverwijzen naar collega De Block.

 

10.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, vandaag hebben wij in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen met eenparigheid van stemmen het wetsontwerp goedgekeurd betreffende de ratificatie van het verdrag omtrent het huishoudpersoneel, alsook het facultatief protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het Kind.

 

Beide verdragen hebben tot doel om een klachtenmechanisme op te richten. Meer en meer internationale instellingen vragen dat een soort klachtenmechanisme zou worden geïnstalleerd. Dat is ook de reden waarom de VN, ondertussen zoveel tientallen jaren geleden, gevraagd hebben dat elk land een koepel met betrekking tot het respect voor de mensenrechten zou oprichten. Daarin zou een one stop shopping of één loket voor klachtenbehandeling moeten ontstaan. Ik hoop dat het opstarten van zo'n koepel een bijkomende stimulans zal zijn om een klachtenbehandeling aan één loket gemakkelijker te organiseren.

 

Het is een belangrijke aanbeveling, mevrouw de minister. Zowel Amnesty International als de Ligue des Droits de l’Homme heeft er expliciet naar gevraagd. Wij hopen dat de gefaseerde inwerkingstelling van de wet van 2005 spoedig wordt afgerond, zodat het klachtenrecht ook in de praktijk kan worden omgezet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "les états généraux sur la prison" (n° 20928)

11 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "de staten-generaal over de toestand in de Belgische gevangenissen" (nr. 20928)

 

11.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, le 22 novembre dernier se tenaient les états généraux organisés par le Conseil central de surveillance pénitentiaire. Plusieurs urgences ont été pointées du doigt.

 

S'attaquer de manière efficace à la surpopulation structurelle.

Se doter d'un service garanti assurant le respect des droits fondamentaux des détenus en cas de grève.

Transférer les compétences en matière de santé au SPF Santé publique.

Faire sortir tous les internés des prisons et leur offrir les soins que leur état nécessite.

Organiser une concertation entre acteurs de terrain et spécialistes de la question carcérale.

 

Madame la ministre, quand comptez-vous entendre ces revendications des acteurs de terrain, en raison des problèmes auxquels ils sont confrontés tous les jours?

 

Comment comptez-vous y répondre?

 

11.02  Annemie Turtelboom, ministre: J'ai bien réfléchi à la proposition de certains syndicats quant à la tenue d'états généraux, mais je ne peux m'empêcher d'avoir des doutes quant au résultat qui pourrait être atteint. Je préférerais orienter les réflexions sur des thèmes plus précis permettant de dégager des résultats immédiats, ce bien entendu en consultation avec différents partenaires.

 

Je voudrais ajouter qu'une consultation permanente est organisée, à laquelle participent tous les acteurs. Les consultations ne me posent aucun problème. Mais il faut savoir que, vu l'importance des problèmes, j'ai opté pour une solution apportant un résultat immédiat.

 

11.03  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Madame la ministre, les syndicats ne sont pas les seuls à demander une consultation, une table ronde. L'ensemble des acteurs de terrain, à commencer par les juges, les avocats, les directeurs de prison, les syndicats et les organes de contrôle des prisons sont également demandeurs d'une consultation. Autrement dit, les acteurs qui sont, chaque jour, confrontés à la réalité du terrain demandent que vous les réunissiez pour qu'ils puissent vous faire des propositions avec probablement une vision beaucoup globale plutôt que des propositions résultant d'une approche linéaire en procédant par petites bribes.

 

Ce genre de concertation serait l'occasion de débattre du service garanti qui pose question, vu la situation décriée par les instances internationales, notamment pour ce qui concerne les mauvais traitements que subissent parfois les détenus. Cela pourrait également être l'occasion de discuter du transfert, de la santé.

 

Ce sont des questions dont vous devrez débattre avec les acteurs de terrain afin de trouver un accord sur le choix de la meilleure solution. Si vous imposez votre vision à partir d'une réflexion linéaire, vous risquez d'aggraver le problème plutôt que de le résoudre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "het detentieregister" (nr. 20930)

12 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "le registre de détention" (n° 20930)

 

12.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, onder punt 12 van het rapport vraagt het Comité naar het opzetten van een gecentraliseerd, gestandaardiseerd en geautomatiseerd detentieregister, waarin elke arrestatie opgenomen moet worden. Dat register dient aan diverse voorwaarden te voldoen, zoals in het document bepaald. Ons land dient systematische controles te laten uitvoeren voor de bescherming van alle personen onderworpen aan een vorm van detentie of gevangenisstraf, op basis van VN-resolutie 43/173 van 9 december 1988.

 

Mijn vragen zijn de volgende.

 

Wat is uw visie over die aanbeveling? Bent u van oordeel dat ons land over een dergelijk register evenals over controlemechanismen moet beschikken? Wat zijn desgevallend de redenen of struikelblokken waarom ons land daarover nog niet beschikt? Zult u initiatieven nemen en/of ondersteunen opdat ons land binnenkort aan die aanbeveling zou voldoen?

 

12.02 Minister Annemie Turtelboom: Deze vraag valt eigenlijk onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken, maar omdat mijn departement instond voor de coördinatie van het globale rapporteringswerk bij het Comité van de Verenigde Naties kan ik u meedelen dat het onjuist is te verwijzen naar de opmerking van het Comité. Elk politiedistrict beschikt over een eigen register van de vrijheidsberovingen. Ofschoon er nog geen enig registermodel voor ons land bestaat, is er reeds een zekere uniformisering en harmonisering aan de gang en maken verschillende politiezones reeds gebruik van een zelfde register. Tot slot verwijs ik ook naar het schriftelijk verslag dat in juli 2012 werd voorgelegd.

 

Het koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 33bis van de wet op het politieambt is nog niet aangenomen. Intussen krijgt de harmonisering van de vorm en de inhoud van het register van de vrijheidsberovingen gestalte middels interne richtlijnen en nota’s. Het model van de gerechtelijke en bestuurlijke aanhoudingen werd in april 2010 geactualiseerd en is beschikbaar voor alle politiediensten, waaronder de lokale diensten. De nadruk wordt daarin gelegd op de noodzaak om de fundamentele rechten te eerbiedigen.

 

Wat de vereiste betreft om het register naar behoren bij te houden, heeft de gerechtelijke politie via een nota van maart 2010 al haar directies en diensten ook aanbevolen om dat model te hanteren. Alle diensten werd overigens verzocht om alle tekenen van verwonding aan personen bij hun aankomst op de post op te tekenen in het register. Voorts worden de rechten van de betrokkene vermeld, zoals het recht om een vertrouwenspersoon op de hoogte te brengen en het recht op de toegang tot een medisch onderzoek.

 

Ten slotte wordt binnen de federale gerechtelijke politie te Brussel sinds ongeveer twee jaar een geïnformatiseerd ontwerpregister van vrijheidsberovingen ontwikkeld en geïmplementeerd. Indien de resultaten overtuigend zijn, zou dat systeem in andere diensten uitgetest kunnen worden.

 

12.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, ik hoop dat u de bestaande regels of procedures zult vergelijken met de voorwaarden die onder aanbeveling nr. 12 van het rapport gegeven zijn, zodat wij volledig conform de VN-aanbevelingen ter zake kunnen zijn. Met andere woorden, wat zijn desgevallend de verschilpunten? Het huidig systeem kan zo ook op dat vlak evolueren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "het principeakkoord met het ICRK" (nr. 20933)

13 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "l'accord de principe avec le CICR" (n° 20933)

 

13.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het rapport van het VN-Comité tegen Foltering vermeldt onder nr. 18 dat ons land in april 2010 een principeakkoord heeft afgesloten met het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK), zodat gedetineerden in het kader van terrorisme kunnen worden bezocht en de internerings- en/of detentieomstandigheden kunnen worden nagegaan.

 

Mevrouw de minister, wat is uw visie over deze aanbeveling? Bent u van oordeel dat ons land al dan niet deze aanbeveling dient te volgen? Waarom desgevallend niet? Hoe komt het dat dit principeakkoord nog niet operationeel is, althans volgens het Comité?

 

Kunt u aanduiden welke stappen u zal ondernemen om het principeakkoord operationeel te maken?

 

13.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Tuybens, België heeft steeds heel actief geijverd voor de inachtneming van het internationaal humanitair recht of de rechten van de mens op internationaal vlak en ondersteunt het ICRK in het kader van zijn optreden, dat beoogt de naleving van die rechten te garanderen.

 

Mijn voorganger heeft in april 2010 de principiële beslissing genomen om onderhandelingen aan te knopen over het dienstenaanbod van het ICRK.

 

Het is het opzet van het ICRK om een protocolakkoord te sluiten tussen het Comité en bepaalde democratische staten waar de detentie van terroristische gedetineerden op het eerste gezicht geen problemen oplevert, met het oogmerk de argumenten te weerleggen van andere staten die eigenlijk door het ontwerp worden beoogd en die onder het mom van internationaal terrorisme gedetineerden vasthouden onder omstandigheden die soms strijdig zijn met de rechten van de mens en die niet instemmen met het bezoek aan die gedetineerden van organisaties die ermee zijn belast de naleving van die rechten te waarborgen.

 

Mijn departement had een tekst opgesteld teneinde aan de Belgische autoriteiten de toestemming te verlenen om bepaalde gegevens van gedetineerden over te zenden aan het ICRK.

 

Tijdens de lange periode van lopende zaken konden de onderhandelingen met het ICRK worden voortgezet, maar niettemin hebben de werkzaamheden vertragingen opgelopen. Daarom loopt het proces nog.

 

13.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik noteer dat de gesprekken nog bezig zijn. Wat dat betreft, verwachten wij spoedig een eindpunt.

 

Ik denk dat het belangrijk is dat internationale waarnemers gedetineerden in het kader van terrorisme kunnen bezoeken om na te gaan wat hun detentieomstandigheden zijn. Ik hoop dat dit in de goede richting evolueert.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "het (eer)herstel van slachtoffers van foltering" (nr. 20935)

14 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "la réhabilitation des victimes de torture" (n° 20935)

 

14.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, in hetzelfde rapport meldt het Comité onder punt 23 voor de tweede maal zijn bezorgdheid dat ons land zou bepalen dat elk slachtoffer van foltering of onaanvaardbare behandeling zijn of haar recht op herstel zou mogen uitoefenen, en gebruik zou mogen maken van de nodige middelen tot volledig eerherstel. Bovendien zou ons land cijfers ter beschikking moeten stellen over het aantal eisen tot schadevergoeding, geïntroduceerd door slachtoffers van foltering of onaanvaardbare behandeling, en van het aantal ingewilligde eisen tot schadevergoeding.

 

Mevrouw de minister, wat is uw visie op deze aanbeveling? Bent u van oordeel dat ons land al dan niet deze aanbeveling dient te volgen? Wat zijn de redenen om dit al dan niet te doen? Zult u het initiatief nemen om de cijfers over het aantal ingewilligde en niet-ingewilligde schadevergoedingen, zoals hierboven beschreven, bekend te maken aan het VN-Comité tegen Foltering? Om welke reden is dit nog niet gebeurd? Zult u initiatieven nemen en/of ondersteunen om de bestaande wetgeving in deze zin aan te passen?

 

14.02 Minister Annemie Turtelboom: Eerst en vooral wil ik verwijzen naar alle instrumenten die nu reeds ter beschikking staan van slachtoffers van misdrijven, dus ook slachtoffers van foltering: politionele slachtofferbejegening; slachtofferonthaal op de parketten en rechtbanken, versterkt door de justitieassistenten; slachtofferonthaal bij de justitiehuizen; slachtofferhulp aangeboden door de deelstaten. Specifiek wat de schadevergoeding betreft, kan men zich burgerlijke partij stellen in het kader van de strafprocedure. Ik beschik niet over cijfergegevens inzake het aantal gevallen van burgerlijke-partijstelling en de toegekende schadevergoedingen.

 

Daarnaast kunnen slachtoffers van foltering zich ook richten tot de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders teneinde financiële hulp te krijgen, bijvoorbeeld wanneer de dader onbekend blijft of onvermogend is. Van 2010 tot op heden werden in minstens 16 dossiers waarin sprake is van foltering, onmenselijke of onterende behandeling, beslissingen genomen door de commissie. Het juiste aantal is echter moeilijk weer te geven, aangezien het trefwoord en de bijgaande code worden toegekend indien foltering, onmenselijke en onterende behandeling de belangrijkste kwalificatie is in de strafrechtelijke vervolging.

 

14.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk echter dat de VN geen genoegen zullen nemen met dit antwoord, omdat zij van alle andere landen, onder meer van onze buurlanden, wel degelijk cijfergegevens ontvangen van die aangelegenheid. Het zou aanbeveling verdienen te zorgen voor een procedure waarmee ons land effectief de nodige cijfergegevens aan de Verenigde Naties zou kunnen bezorgen. Ik vind het jammer dat dit nog niet gebeurt. Ik begrijp de technische redenen wel, maar wij moeten ons aanpassen aan deze internationale aanbeveling. Bovendien wordt deze aanbeveling voor de tweede maal gegeven aan ons land. Dat gebeurde ook twee jaar geleden. Dit betekent dat er de voorbije twee jaar niet aan werd gewerkt en dat kan ik alleen maar betreuren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "justitie en minderjarigen" (nr. 20936)

15 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "la justice appliquée aux mineurs" (n° 20936)

 

15.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, onder nummer 25 van hetzelfde rapport uit het Comité zijn bezorgdheid over het feit dat ons land nog steeds zestien- en zeventienjarige plegers van misdrijven in bepaalde omstandigheden berecht in gerechtstribunalen voor volwassenen en in geval van veroordeling de jongeren in gevangenissen voor volwassenen van hun vrijheid berooft. Ook is het Comité bezorgd over de lengte en de traagheid van sommige juridische procedures.

 

Het Comité herhaalt de aanbeveling de justitie ten aanzien van minderjarigen conform het Kinderrechtenverdrag te maken, zodanig dat min-18-jarigen niet als volwassenen zouden worden beoordeeld. Bovendien luidt de aanbeveling dat de nodige maatregelen zouden worden genomen om de procedures te versnellen.

 

Wat is uw visie over beide aanbevelingen? Bent u van oordeel dat ons land terecht op de vingers wordt getikt over de aangelegenheid?

 

Zult u initiatieven nemen en/of ondersteunen, opdat ons land de relevante wetgeving in die zin zou aanpassen?

 

15.02 Minister Annemie Turtelboom: Minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit plegen, worden onderworpen aan de maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding krachtens de wet van 1965 betreffende de jeugdbescherming.

 

Ons systeem legt hiermee de nadruk op heropvoeding en resocialisatie van de minderjarigen. De procedure van uithandengeving kan enkel in uitzonderlijke gevallen wanneer de minderjarige bepaalde in de wet opgesomde ernstige strafbare feiten pleegt. Dan worden de regels van het strafrecht voor volwassenen toegepast op grond van artikel 57bis van die wet. Hierbij wordt toegezien op de strikte naleving van de voorwaarden van de wet, zodat de minderjarige essentiële procedurewaarborgen kan genieten.

 

De zesde staatshervorming voorziet in de communautarisering van het jeugdsanctierecht, met inbegrip de uithandengeving bedoeld in artikel 57bis van de wet betreffende de jeugdbescherming. Het zijn dan ook de Gemeenschappen die zullen beslissen over een eventuele wijziging van de bestaande maatregelen inzake de jeugdbescherming. Zij zullen uiteraard wel rekening moeten houden met de bevoegdheden die federaal blijven.

 

Wat de snelheid van de procedures betreft, zijn reeds een aantal initiatieven genomen om ze te versnellen. Het belangrijkste is uiteraard de hervorming van het gerechtelijk landschap, die maakt dat een snellere rechtsbedeling mogelijk zal zijn. Bovendien is er de oprichting op 1 september 2014 van de familie- en jeugdrechtbanken, wat een positieve invloed zal uitoefenen op de werking van het gerechtelijk apparaat. Op termijn zullen de werklastmetingen en het werk dat wordt verricht door de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde ook bijdragen tot een betere verdeling van de personele middelen en tot een verbetering van de werkmethodes en procedures.

 

15.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, op basis van uw antwoord kan ik in ieder geval vaststellen dat het een aanbeveling is die u zeer ter harte neemt. Het is belangrijk om dat ook aan de bevoegde comités van de Verenigde Naties kenbaar te maken, zodat de aanbeveling alvast niet meer wordt herhaald in de toekomst.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "lijfstraffen ten aanzien van kinderen" (nr. 20937)

16 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "les châtiments corporels à l'égard d'enfants" (n° 20937)

 

16.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het Comité heeft in hetzelfde rapport, onder nummer 27, zijn bezorgdheid geuit over het feit dat ons land nog niet beschikt over een specifieke wetgeving die in alle omstandigheden alle vormen van lijfstraffen ten aanzien van kinderen verbiedt, meer bepaald in familieverband en in allerlei vormen van opvang en begeleiding van kinderen.

 

Wat is uw visie over deze aanbeveling? Bent u van oordeel dat ons land wel degelijk over een dergelijke wetgeving zou moeten beschikken? U kunt natuurlijk antwoorden dat ik deel uitmaak van de wetgevende macht en dat ik er dus zelf voor moet gaan. Dat zou perfect kunnen.

 

Wat zijn desgevallend de redenen of struikelblokken waarom ons land een dergelijke wetgeving niet kent? Zult u initiatieven nemen en/of ondersteunen opdat ons land een dergelijke wetgeving zou ontwikkelen?

 

16.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik verwijs naar de antwoorden die wij verstrekken aan het Comité. Het is inderdaad zo dat de notie “lijfstraffen” of de pedagogische tik niet als dusdanig een specifieke strafbaarstelling kennen in ons Belgisch rechtsstelsel. Er bestaan echter voldoende andere strafbaarstellingen die toelaten om op te treden tegen dergelijke handelingen, weliswaar zonder de woordelijke opname van de term “lijfstraffen”. Ik verwijs hier bijvoorbeeld naar de strafbaarstelling van slagen en verwondingen, en onterende behandeling. Bovendien voorziet ons rechtsstelsel in verzwarende omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de feiten gepleegd zijn tegen minderjarigen of door personen die gezag uitoefenen over minderjarigen.

 

In 2008 richtte de minister van Justitie een omzendbrief aan de parketten om hen eraan te herinneren dat lijfstraffen ten aanzien van kinderen moeten worden beschouwd, overeenkomstig de omstandigheden van de zaak, als slagen en verwondingen of als onterende behandeling. Op burgerrechtelijk niveau zijn er toepasselijke bepalingen die voorzien in de verplichting tot wederzijds respect tussen vader, moeder en kinderen. Sinds de wet van 2012 is ook een tijdelijk huisverbod mogelijk voor de pleger van dergelijke feiten. Ook op het niveau van de Grondwet bepaalt artikel 22bis expliciet dat elk kind recht heeft op respect voor zijn fysieke en mentale integriteit.

 

Vermits België zich steeds een voorstander heeft getoond van een holistische aanpak van de problematiek en zich niet wil beperken tot het repressieve kader, maar zich ook wil inlaten met preventie, ondersteuning en bijstand aan gezinnen, verwijs ik dan ook naar de talrijke initiatieven die op het niveau van de Gemeenschappen daarvoor al werden genomen.

 

16.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, dat laatste klopt en het is ook zeker niet aan mijn aandacht ontsnapt. Het lijkt mij in deze aangelegenheid echter belangrijk om een vergelijking te maken met de wetgeving in onze naburige landen om te zien op welke wijze zij omgaan met deze VN-aanbeveling. In heel wat landen, zoals Nederland en Frankrijk, werden effectief wetten gemaakt om lijfstraffen en zelfs de psychologische tik te verbieden. Ik meen dat het goed zou zijn om na te gaan op welke wijze dit georganiseerd is, zodat ons land van deze casus ook kan leren met het oog op het opstarten van een wetsontwerp ter zake.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "de definitie van foltering" (nr. 20938)

17 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "la définition de la torture" (n° 20938)

 

17.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, inzake foltering heeft het Comité onder punt 8 zijn bezorgdheid van 2008 herhaald – dat is dus een aanbeveling die al vijf jaar geldt, als ik beter reken dan minister Muyters – over het feit dat in artikel 417bis van het Wetboek van strafvordering een volledige definitie ontbreekt van het begrip “foltering” zoals omschreven in artikel 1 van de conventie.

 

Bent u van oordeel dat een duidelijker omschreven definitie, zoals in artikel 1 van de conventie, aangewezen zou zijn in de Belgische wetgeving? Wat zijn desgevallend de redenen of struikelblokken waarom ons land deze aanbeveling in het verleden niet heeft uitgevoerd? Zult u initiatieven nemen of ondersteunen opdat ons land de wetgeving zou aanpassen, zoals gesuggereerd door het VN-Comité tegen Foltering?

 

17.02 Minister Annemie Turtelboom: Met betrekking tot de definitie van foltering kan ik zeggen dat artikel 417bis van het Strafwetboek geldt voor alle daden van foltering, onmenselijke en onterende behandeling en/of bestraffing ongeacht de hoedanigheid van de dader. Het opsommen van specifieke categorieën van daders zou erop neerkomen dat diegenen die niet vermeld worden niet strafbaar zijn, wat zou leiden tot een lagere bescherming van de slachtoffers. Indien personen handelen op aanstichten of met instemming van overheidsfunctionarissen, zullen op die overheidsfunctionarissen de regels van de medeplichtigheid in strafzaken worden toegepast. Ingeval zij worden veroordeeld, zullen de artikelen 417ter en 417quater van het Strafwetboek op hen worden toegepast. Deze artikelen voorzien in verzwarende omstandigheden voor de daden van foltering en onmenselijke behandeling met betrekking tot een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening.

 

De tenlastelegging van foltering in ons Strafwetboek is bovendien ingevoegd bij de wet van 14 juni 2002 houdende overeenstemming in het Belgisch recht met het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, aangenomen in New York in 1984.

 

In de voorbereidende werkzaamheden van deze wet is nader bepaald waarom artikel 417bis oorspronkelijk geen omschrijving van het begrip “foltering” voorstelde. In artikel 1, alinea 2 van het verdrag is gesteld dat de definitie in alinea 1 nationale wetgeving die bepalingen met een ruimere werkingssfeer omvat vrijlaat, wat de strikt minimalistische aard van de definitie van foltering in het verdrag onderstreept. Ten slotte moest het begrip “foltering” de definitie weerspiegelen die volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

 

17.03  Bruno Tuybens (sp.a): Dit is misschien een beetje de omgekeerde wereld, maar ik zal uw antwoord grondig onderzoeken. Ik meen dat het mogelijk moet zijn voor ons land, zoals andere landen klaarblijkelijk al doen, om te verwijzen naar artikel 1 van de conventie in plaats van een eigen artikel 417bis in te voeren. De vraag is natuurlijk wat limitatief is en wat niet. Het zou kunnen dat de VN-aanpassingen regelmatiger gebeuren dan de wijzigingen van ons eigen artikel 417bis. Met andere woorden, het is een beetje het verhaal van de kip of het ei.

 

Ik zou er in elk geval voor willen pleiten, vermits de aanbeveling van de VN reeds dateert van 2008, om met de VN zelf contact op te nemen om hierover klaarheid te scheppen, zodat er duidelijkheid bestaat over de werkwijze die gehanteerd moet worden. Ik zou er in ieder geval zelf voor durven pleiten om de definitie van foltering en andere wrede, onterende of onmenselijke behandeling of bestraffing zo sterk mogelijk te laten aansluiten bij artikel 1 van de conventie van de VN.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "de oprichting van een nationaal mensenrechteninstituut" (nr. 20939)

18 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "la mise en place d'une institution nationale des droits de l'homme" (n° 20939)

 

De voorzitter: Mijnheer Tuybens, u hebt nog zes minuten spreektijd.

 

18.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, mijn vraag handelt over de oprichting van een nationaal mensenrechteninstituut.

 

Mevrouw de minister, onder punt 9 uit het VN-Comité tegen Foltering zijn bezorgdheid over het feit dat ons land nog niet beschikt over een nationaal mensenrechteninstituut met A-status volgens de Paris Principles.

 

Het Comité vindt het wel positief dat een werkgroep werd geïnstalleerd met het oog op de oprichting van een mensenrechteninstituut. Echter, in werkelijkheid is de werkgroep nog maar nauwelijks samengekomen. Ze is zeker de voorbije maanden niet samengekomen. Evenmin wordt het Parlement van de werkzaamheden van de werkgroep op de hoogte gebracht.

 

Ik heb ter zake een tweetal donderdagen geleden tijdens de plenaire vergadering al een vraag gesteld. Ik heb op dat ogenblik van u echter geen antwoord gekregen.

 

Er is reeds sprake van de oprichting van zo’n instituut in het regeerakkoord van 2003. Het werd in het regeerakkoord van de huidige regering van december 2011 herhaald.

 

Bovendien vragen diverse maatschappelijke actoren, academici en mensenrechtenorganisaties om de oprichting van het instituut.

 

Mijn vragen luiden als volgt.

 

Wat is uw visie op deze aanbeveling van het VN-Comité tegen Foltering?

 

Hoeveel keer is de werkgroep waarnaar u verwijst, in 2013 samengekomen?

 

Zult u de Kamer van volksvertegenwoordigers van de werkzaamheden van de werkgroep op de hoogte houden?

 

Bent u het eens met de visie dat ons land best een interfederaal koepelinstituut zou oprichten, dat er ook voor zou kunnen kiezen de taken van het controleorgaan, zoals ze door het OPCAT worden bepaald, waar te nemen?

 

Zult u vóór het einde van deze legislatuur conform het regeerakkoord de oprichting van het onafhankelijk mensenrechteninstituut bespoedigen?

 

Zult u initiatieven nemen en/of ondersteunen om de nodige wetgeving uit te werken? Er zijn ten andere in dit kader ook wetsvoorstellen in het Parlement ingediend.

 

18.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Tuybens, ik ben mij bewust van de aanbevelingen. Ik neem deze uiteraard ernstig. Toch is de oprichting van het mensenrechteninstituut geen eenvoudige opdracht. Op initiatief van mijzelf, maar vooral ook van de minister van Gelijke Kansen, werd, zoals u correct opmerkte, een werkgroep opgericht, met vertegenwoordigers van de eerste minister, de vice-eersteministers, de Gemeenschappen en de Gewesten. Deze werkgroep moet een ontwerp van samenwerkingsakkoord opstellen tot oprichting van een federale koepelinstelling voor de rechten van de mens.

 

Dit orgaan zal het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme, het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, evenals het federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel omvatten. Dit orgaan zal ook bijzondere aandacht besteden aan specifieke doelgroepen, zoals kinderen en personen met een handicap.

 

De groep zet zijn werkzaamheden voort. Er vinden uiteraard ook vele bilaterale contacten plaats tussen de verschillende kabinetten. De voorbereidende discussies verlopen op dit moment op regeringsniveau.

 

Ik ben inderdaad van mening dat het mensenrechteninstituut een koepel moet zijn waaronder de verschillende organisaties ressorteren. Het integreren van het OPCAT-mechanisme is daarbij een mogelijke piste. U moet vooral weten dat de werkgroep mijn volledige steun krijgt om tot een deblokkering van het dossier te komen.

 

18.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, ik ben ervan overtuigd dat het geen eenvoudige opdracht is. In uw antwoord geeft u aan dat het vooral de minister van Binnenlandse Zaken is die de leiding neemt. Ik heb de indruk dat er meer moet gebeuren. Ik meen dat de werkgroep op dit moment onvoldoende vaak bijeenkomt. U zegt dat hij tot de verantwoordelijkheid behoort van de minister van Binnenlandse Zaken.

 

18.04 Minister Annemie Turtelboom: Het gebeurt op initiatief van ons beiden. Het is een initiatief van de minister van Justitie en de minister van Gelijke Kansen. De werkgroep omvat vertegenwoordigers van de eerste minister, de vice-eersteministers, de Gewesten en de Gemeenschappen.

 

Het gaat hier om vele instituten die wij moeten integreren in één koepelorganisatie. Ik zou niet liever hebben dan dat wij morgen tot een heel goed protocolakkoord zouden komen. Hokjeswerken zoals dat nu gebeurt, met het Centrum voor gelijkheid van kansen, het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen enzovoort, volstaat niet. Die instellingen zijn allemaal zeer legitiem en werken goed, maar het is belangrijk dat er ook een koepel is die een overzicht heeft van alle facetten. Op dit moment zijn wij echter nog niet zover.

 

18.05  Bruno Tuybens (sp.a): Verontschuldig mij, maar vermits de werkgroep die u vernoemt niet of nauwelijks samenkomt, zullen wij uiteraard nooit tot die koepel komen. Dat is de realiteit, tot mijn spijt. Dat is ook de reden waarom ik die vraag heb gesteld.

 

Verontschuldig mij, maar de werkgroep komt niet meer samen. Er zitten een aantal mensen in die werkgroep die ik zeer goed ken. Zij zeggen mij dat die werkgroep nooit samenkomt.

 

Bovendien zijn er een aantal protocollen en nieuwe verdragen waarvoor men in een klachtenbehandeling moet voorzien. Dat kan alleen maar door zo’n instituut gebeuren.

 

Ik ben het met u eens dat men niet in hokjes kan blijven denken, maar er moet wel vooruitgang worden geboekt. Hoe meer verdragen en protocollen er worden geratificeerd, hoe meer in klachtenbehandeling wordt voorzien.

 

Dit instituut moet volgens de Paris Principles ook een open agenda kunnen hebben. Het instituut kan dus niet alleen de bestaande instellingen omvatten en werken rond bepaalde doelgroepen, zoals kinderen en gehandicapten. Het moet ook eigen prioriteiten kunnen leggen, die men onafhankelijk van de regering kiest. Daar is dringend nood aan, want op dit ogenblik lukt dat helemaal niet.

 

Wanneer dit comité sterk de nadruk zou willen leggen op, bijvoorbeeld, de overbevolking in de gevangenissen, moet men volledig onafhankelijk kunnen oordelen dat men daaraan de prioriteit geeft. Dat is momenteel niet geregeld.

 

Daarom is het absoluut nodig om zo snel mogelijk een centrum op te richten met de bedoeling om op een organische wijze, met alle bestaande hokjes, protocolakkoorden te sluiten. Daarover bestaat een wetsvoorstel dat momenteel echter geen steun geniet, hoewel wij ons daartoe in het regeerakkoord hebben verbonden. Ik moet hier uitdrukkelijk protesteren dat dit nog geen begin van uitvoering heeft gekregen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "fundamentele juridische garanties" (nr. 20941)

19 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "les garanties juridiques fondamentales" (n° 20941)

 

19.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, onder punt 11 van hetzelfde rapport uit het Comité zijn bezorgdheid over het ontbreken van fundamentele juridische garanties in ons rechtssysteem. Dat element werd ook door de Ligue des Droits de l’Homme en Amnesty International onder de aandacht gebracht. Zo gaat volgens het Comité het recht op toegang tot een advocaat pas in wanneer de eerste ondervraging door de politie start en niet vanaf het eerste moment van de vrijheidsberoving. Ook is de tijdsduur van een vertrouwelijk gesprek met de advocaat beperkt tot dertig minuten en is het recht om een onafhankelijke arts te raadplegen, en het recht om naasten te verwittigen, beperkt.

 

Het Comité beveelt ons land dan ook aan om maatregelen te nemen, zodat eenieder die opgepakt wordt in de praktijk, en reeds vanaf het begin van de vrijheidsberoving, alle fundamentele juridische garanties kan genieten, zoals het recht om te worden geïnformeerd over de redenen voor de aanhouding in een taal die hij of zij machtig is, een snelle toegang tot een advocaat, het kunnen verwittigen van naaste personen en een onafhankelijk medisch onderzoek door een arts naar keuze.

 

Mevrouw de minister, wat is uw visie over de aanbeveling?

 

Bent u van oordeel dat ons land wel degelijk over een dergelijke wetgeving zou moeten beschikken?

 

Wat zijn desgevallend de redenen of struikelblokken waarom ons land geen dergelijke wetgeving heeft?

 

Zult u initiatieven nemen en/of ondersteunen opdat ons land een dergelijke wetgeving zou ontwikkelen?

 

19.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Tuybens, vooreerst verwijs ik naar de zogenaamde Salduzwet van 13 augustus 2011, die in ons rechtsstelsel werd ingevoegd, volgend op de Salduzrechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en die de toegang tot de advocaat regelt.

 

In antwoord op uw eerste vraag kan ik u dus geruststellen. Wij hebben wel degelijk wetgeving ter zake. De grote krachtlijnen van die wetgeving worden bovendien bevestigd door het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 14 februari 2013.

 

Ik overloop even de concrete opmerkingen van het Comité.

 

De Belgische wetgeving is inderdaad zodanig opgebouwd dat de bijstand van een advocaat moet worden georganiseerd vóór het eerste verhoor. Daarbij moet rekening gehouden worden met het gegeven dat het verhoor moet plaatsvinden binnen onze arrestatietermijn van vierentwintig uur. Zodra een persoon gearresteerd is, moet evenwel een advocaat opgeroepen worden, die binnen de twee uur ter plaatse moet zijn. Er moet ook rekening gehouden worden met de realiteit. Zo moet de advocaat de kans krijgen om zich naar het politiebureel te begeven, teneinde zijn cliënt te kunnen bijstaan. Zodra de advocaat is gearriveerd, kan het vertrouwelijk overleg aanvangen, alvorens het verhoor van de persoon kan aanvangen.

 

De beperktheid in de duur van het vertrouwelijk overleg tot dertig minuten moet geplaatst worden in de korte arrestatieduur van vierentwintig uur. Veel landen hanteren een arrestatietermijn van achtenveertig uur of zelfs nog langer, maar daar zijn weer andere opmerkingen tegenin te brengen.

 

De vraag omtrent de beperktheid in duur van het vertrouwelijk overleg werd ook gesteld aan het Grondwettelijk Hof, dat oordeelde dat die periode van dertig minuten op een flexibele manier moet worden ingevuld, rekening houdend met de concrete omstandigheden en voor zover het eerbiedigen van de termijn van vierentwintig uur geen problemen vormt. Ik deel u ook mee dat de rondzendbrief van het College van procureurs-generaal ter zake die instructie meegeeft.

 

Aangaande het recht op consultatie van een onafhankelijk arts, verwijs ik u naar de wet op de voorlopige hechtenis, die in die mogelijkheid expliciet voorziet.

 

Aangaande het recht om naasten te verwittigen, verwijs ik naar § 3 van hetzelfde artikel van de wet op de voorlopige hechtenis, dat stelt dat iedereen die van zijn vrijheid is beroofd, het recht heeft om een vertrouwenspersoon over zijn aanhouding in te lichten, door de ondervrager of een door hem aangewezen persoon, via het meest geschikte communicatiekanaal. Enkel in uitzonderlijke gevallen, als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat de betrokkene door die inlichting zou pogen om bewijzen te laten verdwijnen, dat de betrokkene zich zou verstaan met derden of zich aan het optreden van het gerecht zou onttrekken, kan de procureur des Konings of de met het dossier belaste onderzoeksrechter bij een met redenen omklede beslissing die inlichting uitstellen voor de duur die noodzakelijk is om de belangen van het onderzoek te beschermen. Dat werd ook aan het Comité meegedeeld.

 

Aangaande het recht om te worden geïnformeerd in een taal die de betrokkene machtig is over de redenen waarom hij is gearresteerd, verwijs ik u naar artikel 47bis, alinea 1, punt 5 van het Wetboek van strafvordering. Indien de te ondervragen persoon de taal niet machtig is, zal hij worden bijgestaan door een tolk, wat vanzelfsprekend noodzakelijk is om het verhoor te kunnen laten verlopen. De ondervraagde personen ontvangen bovendien, ook voor het verhoor, een schriftelijke verklaring van hun rechten, die in 52 talen beschikbaar is.

 

Voor de toekomst verwijs ik ook nog naar maatregel C van de richtlijn van de Europese Unie betreffende het recht op toegang tot een advocaat, die op 6 november 2013 werd gepubliceerd en die door de lidstaten tegen 27 november 2016 moet worden omgezet. De Dienst voor het Strafrechtelijk beleid is samen met een universiteit al volop bezig met de voorbereidingen van de omzetting ervan.

 

19.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, in ieder geval was het VN-Comité tegen Foltering op de hoogte van de Salduzwetgeving van 2011. Het doet effectief nog steeds de twee aanbevelingen in kwestie. Een en ander betekent dat het Comité van oordeel is dat ze nog niet voldoende zijn ingevuld.

 

U hebt echter een omstandig antwoord gegeven, dat wij van nabij zullen onderzoeken. Desgevallend zullen wij bij de Verenigde Naties ook nagaan wat de eventuele aanbevelingen nog zouden zijn. Een en ander moet immers effectief in het juiste perspectief worden gezien.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar geweldsgebruik door ordediensten" (nr. 20983)

20 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Justice sur "l'enquête relative au recours à la violence par les forces de l'ordre" (n° 20983)

 

20.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, onder punt 13 van hetzelfde rapport klaagt het Comité aan dat de ordediensten in ons land soms excessief en ongerechtvaardigd geweld gebruiken. Vaak krijgen verantwoordelijken enkel een symbolische straf, althans niet in verhouding tot de gepleegde feiten. Dat zeggen de Verenigde Naties.

 

Meer bepaald is in het verslag sprake van de zaak-Jonathan Jacob, die op 6 januari 2010 in een politiecel in Mortsel overleed aan de gevolgen van fysiek geweld toegebracht door politieagenten. Ruim drie jaar na de feiten is het onderzoek nog niet voltooid. De verantwoordelijken hebben zich nog niet moeten verantwoorden en blijven dus straffeloos.

 

Het Comité beveelt ons land aan om onmiddellijk diepgaande en volstrekt onpartijdige onderzoeken in te stellen in geval van aanklachten over brutaliteiten, mishandelingen of excessief geweld vanwege politionele diensten, en agenten die zich schuldig gemaakt zouden hebben aan dergelijke feiten te vervolgen en een geschikte straf te geven. Tevens wenst het Comité gedetailleerde informatie te krijgen over het onderzoek naar het overlijden van Jonathan Jacob.

 

Ten slotte dient een volstrekt onafhankelijk onderzoek verricht te worden naar eventuele aanklachten over foltering of wrede, onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen. Daarvan moet ook een register worden bijgehouden.

 

Mevrouw de minister, wat is uw visie over deze verschillende aanbevelingen? Voor alle duidelijkheid, ik heb deze vraag ook aan de minister van Binnenlandse Zaken gericht.

 

Bent u het eens met de bezorgdheid van het Comité dat, ruim drie jaar na de feiten, het onderzoek naar de verantwoordelijken voor de dood van Jonathan Jacob nog niet is afgerond en de verantwoordelijken ondertussen straffeloos blijven? Zult u meewerken aan het verschaffen van gedetailleerde informatie aan het VN-Comité over die zaak, zoals de VN gevraagd hebben?

 

Welke initiatieven zult u eventueel nemen en/of ondersteunen opdat ons land, wat uw bevoegdheden betreft, aan die aanbevelingen zou voldoen?

 

20.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, het Comité heeft inderdaad op 6 november informatie gevraagd aan de Belgische delegatie. Wij hebben dan ook schriftelijk en binnen de vierentwintig uur na de sluiting van de vergadering inzake België, de volgende inlichtingen bezorgd.

 

Jonathan Jacob is op 6 januari 2010 overleden in een cel in het commissariaat van Mortsel. De volgende dag heeft de procureur des Konings te Antwerpen de zaak aanhangig gemaakt bij de onderzoeksrechter teneinde dat overlijden te onderzoeken. Dat onderzoek loopt nog steeds en hoewel het zich in een eindfase bevindt, moeten er nog aanvullende onderzoekshandelingen worden verricht die zijn gevorderd door het parket te Antwerpen.

 

Tegelijk werd ook een onderzoek gevoerd naar de rol van de substituut van het parket te Antwerpen in deze zaak. Dit onderzoek werd met een buitenvervolgingstelling afgesloten.

 

In verband met de vervolging en de sancties wegens feiten van politiegeweld, kan ik met u de volgende informatie delen die ons werd overgezonden door het Comité P. De bedoelde informatie komt voor in het jaarverslag 2012, dat bij het Parlement is ingediend maar nog niet is besproken.

 

Over de vier laatste jaren is er sprake van 91 gerechtelijke beslissingen inzake feiten van politiegeweld waarbij globaal 168 politieambtenaren, onder wie 142 inspecteurs, werden betrokken. Vijvenveertig van de 168 politieambtenaren werden bestraft. Dat komt globaal neer op een gemiddelde van ongeveer 27 % die schuldig werden geacht aan feiten van politiegeweld, waarvoor zij werden vervolgd.

 

In 39 van de 91 dossiers werden de feiten van politiegeweld als bewezen beschouwd. Uit de analyse van de straffen uitgesproken in die 39 dossiers blijkt het volgende: in 23 dossiers werd een opschorting van de uitspraak toegekend aan in totaal 28 politieambtenaren, in vijf dossiers werd een gevangenisstraf met volledig uitstel uitgesproken, in zes dossiers werd een gevangenisstraf met gedeeltelijk uitstel uitgesproken en in één geval werd een effectieve gevangenisstraf van zes maanden uitgesproken. Ten slotte zijn er nog drie schuldigverklaringen wegens de abnormaal lange termijn van de procedure.

 

20.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mevrouw de minister, het spreekt voor zich dat de meeste vragen over deze aangelegenheid veeleer gericht zijn aan de minister van Binnenlandse Zaken. Ik heb specifiek voor haar de vraag in hoeverre zij van oordeel is dat in het Comité P ook echt onafhankelijke mensen zouden moeten zetelen en niet alleen gewezen politieambtenaren. Door een grotere mate van onafhankelijkheid zouden wij een beter beeld krijgen van de situatie.

 

Ik ben blij van u te horen dat het vooronderzoek blijkbaar in een eindfase zit. Wij verwachten daarover dan ook meer nieuws in de komende weken of maanden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "euthanasie bij geïnterneerden (opvolging)" (nr. 20960)

21 Question de M. Stefaan Van Hecke à la ministre de la Justice sur "l'euthanasie pour les personnes internées (suite)" (n° 20960)

 

21.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik kom terug op een vraag die ik al eerder heb gesteld met betrekking tot euthanasie bij geïnterneerden en de zaak van Frank Van den Bleeken. Toen ik die vraag stelde, was er een zaak hangende voor de kortgedingrechter in Brussel.

 

Die rechter heeft geoordeeld dat een aantal documenten en bijkomende informatie moesten worden voorgelegd, onder andere in verband met de stappen die u hebt ondernomen ten aanzien van uw Nederlandse collega. Ik heb u eerder al over dat punt ondervraagd.

 

Nu blijken u of uw diensten hoger beroep te hebben aangetekend tegen de beschikking van de kortgedingrechter, waardoor de zaak opnieuw zal moeten worden behandeld door het hof van beroep en ze eigenlijk op de lange baan wordt geschoven.

 

Mevrouw de minister, ik heb een aantal concrete vragen.

 

Ten eerste, klopt het dat u hoger beroep hebt aangetekend tegen de beschikking in kort geding? Indien ja, om welke reden? Wilt u hiermee voorkomen dat u informatie die de rechter interesseert aan hem moet overmaken?

 

Ten tweede, de rechter heeft bevolen om een aantal documenten voor te leggen, waaronder psychiatrische verslagen. Artikel 880 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in dit geval niet in hoger beroep. Er is geen mogelijkheid om hoger beroep in te stellen wanneer een dergelijke beslissing wordt genomen.

 

Was u hiervan op de hoogte? Waarom tekent u toch beroep aan, terwijl dat juridisch niet mogelijk is? Zult u de rechter de gevraagde documenten bezorgen of niet?

 

Ten derde, voor highriskgeïnterneerden is er in België geen geschikte plaats. Wij hebben het een aantal weken geleden daarover gehad bij mijn vorige vraagstelling. Door het hoger beroep lijkt het alsof de Belgische Justitie weigerachtig staat tegenover een samenwerking met de Nederlandse collega’s. Dat was een piste die eventueel werd bewandeld. Klopt het dat Justitie weigerachtig staat tegenover de samenwerking? Welke problemen zijn er volgens u met een dergelijke samenwerking?

 

21.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Hecke, wat het kort geding betreft, zijn wij van oordeel dat een rechter in eerste aanleg zonder rechtsmacht is om deze zaak te behandelen. Er bestaat een rechter die de exclusieve wettelijke bevoegdheid heeft om te bepalen waar een geïnterneerde moet verblijven, met name de CBM, de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij, en de hoge CBM, die reeds een beslissing hebben genomen.

 

De kortgedingrechter heeft in eerste aanleg een tussentijds vonnis uitgesproken. Mijn administratie vindt dat daardoor verwarring is ontstaan over de vraag welke wetgeving nu bevoegd is. Het intern Belgisch kader voor geïnterneerden is de wet van 1964 tot bescherming van de maatschappij, met het administratief rechtscollege, de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij, als rechtsprekende instantie.

 

Indien een “gewone” rechter zich bevoegd verklaart, is de rest van de wet tot bescherming van de maatschappij dan ook niet meer van toepassing? Moeten wij daaruit afleiden dat de CBM’s onbevoegd zijn om nog over geïnterneerden te oordelen? Moeten de geïnterneerden zich dan voortaan tot de gewone rechtbanken richten in plaats van tot de CBM’s? Hoe zullen de gewone rechtbanken de wet op de bescherming van de maatschappij toepassen en interpreteren? Hoe zullen zij de nodige psychiatrische expertise verwerven om hierover te kunnen oordelen? Moeten zij dan onderzoeken met aparte deskundigen opleggen?

 

Dit tussentijds vonnis heeft verregaande implicaties en het is nodig om duidelijkheid te verkrijgen. Dit kan overkomen als een daad ten opzichte van dat ene individuele geval, maar wij hebben beroep aangetekend, vooral vanwege de verregaande implicaties van het tussentijds vonnis.

 

Het gaat niet zozeer om een weigering om informatie te geven. Het gaat gewoon om de vraag of de rechter in eerste aanleg de wet tot bescherming van de maatschappij niet heeft miskend door zich bevoegd te verklaren, wat zeer verregaande gevolgen heeft op een wetgeving, specifiek voor geïnterneerden, met de psychiatrische expertise en de deskundigenonderzoeken die daaraan zijn gekoppeld.

 

Dat is de reden waarom mijn administratie in beroep is gegaan. Om duidelijkheid te krijgen over de implicaties van wat hier gebeurt en wie nu voor de problematiek bevoegd is, wat eigenlijk al sinds 1964 duidelijk is en nu met een tussentijds vonnis onderuit wordt gehaald.

 

Wanneer het gaat om de heer Van den Bleeken moet ik u zeggen dat ik dit dossier zeer ter harte neem. Er is al meermaals overleg geweest, ook informeel, met mijn Nederlandse collega.

 

Ik wil ook blijven verwijzen naar de opening van het FPC in Gent in mei, dat toch ook een oplossing voor deze moeilijke situaties zal kunnen bieden.

 

21.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ken het dossier inhoudelijk niet, in die zin dat ik niet weet welke juridische argumenten voor de rechtbank zijn gebruikt.

 

De vraag is of de zaak waarover de kortgedingrechter zich heeft gebogen, hetzelfde voorwerp heeft als de zaak waarin het CBM zich moet uitspreken.

 

Daarnaast blijft er natuurlijk het artikel 880 van het Gerechtelijk Wetboek, waarin staat dat men tegen een dergelijk tussenvonnis geen hoger beroep kan aantekenen. Dan vraag ik mij af waarom u dat wel hebt gedaan. U had wellicht moeten wachten tot een definitieve beschikking van de kortgedingrechter.

 

Door toch hoger beroep tegen de tussenbeschikking aan te tekenen, in strijd met artikel 880, lijkt het mij dat u de zaak op de lange baan aan het schuiven bent.

 

Ik kijk ook uit naar de opening van het centrum in mei, misschien een paar dagen voor 25 mei. Wie weet ontmoeten we elkaar daar met veel pers erbij.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Questions jointes de

- Mme Catherine Fonck à la ministre de la Justice sur "le procès de la catastrophe de Buizingen" (n° 20918)

- M. Tanguy Veys à la ministre de la Justice sur "l'enquête sur la catastrophe ferroviaire de Buizingen" (n° 21108)

22 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Justitie over "het proces met betrekking tot de ramp in Buizingen" (nr. 20918)

- de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar de treinramp in Buizingen" (nr. 21108)

 

22.01  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de minister, wij herinneren u er geregeld aan dat op 15 februari 2010 in Buizingen bij Halle 19 doden en 170 gewonden vielen bij een treinongeval.

 

Ik heb u hierover bij diverse gelegenheden ondervraagd, op de vergaderingen van de commissie voor de Justitie van 15 februari 2012, van 30 januari 2013 en van 15 mei 2013. De vorige keer stelde u het volgende: "Het dossier-Buizingen is momenteel nog in onderzoek bij de betrokken onderzoeksrechter. In februari 2012 werd het eerste deel van het deskundigenverslag ingediend. Het tweede deel wordt verwacht in september 2013.” Wij zijn ondertussen al december 2013.

 

“Mogelijk zal dan nog een bijkomende opdracht worden gegeven aan de deskundigen. Momenteel zijn er nog vijf opdrachten/kantschriften van de onderzoeksrechter aan de politiediensten en deskundigen in uitvoering. Die kantschriften werden uitgeschreven op 15 maart. Nog steeds doet het parket van Brussel bij de onderzoeksrechter geregeld navraag voor de stand van zaken en de evolutie van het onderzoek, zopas nog op 29 april 2013."

 

Mevrouw de minister, het tweede deel van het rapport werd al in het vooruitzicht gesteld voor september 2013. Het volledig dossier laat uiteraard ook nog op zich wachten. Ik trek zeker niet in twijfel dat het onderzoek deskundig en grondig moet gebeuren, maar zowel voor de nabestaanden als voor de NMBS en de betrokken diensten is het volgens mij op dit moment niet meer behoorlijk dat het dossier nog steeds aansleept.

 

Bent u van oordeel dat het gerecht correct en vlot zijn werk doet? Wanneer mogen wij resultaten verwachten? Hebt u extra maatregelen genomen? Zo ja, welke?

 

22.02 Minister Annemie Turtelboom: Het dossier betreffende het treinongeval te Buizingen is nog steeds in onderzoek bij de onderzoeksrechter te Brussel.

 

Het college van experts bestaande uit vijf professoren, dat werd aangesteld om het treinongeval volledig te onderzoeken, heeft het eerste deel van zijn deskundigenverslag ingediend. Het tweede deel is thans in de maak. De indiening ervan is gepland tegen begin volgend jaar.

 

Het parket heeft samen met de dienst Slachtofferonthaal op geregelde tijdstippen contactvergaderingen met slachtoffers van het treinongeval. Voor de volgende vergaderingen met slachtoffers begin 2014 wordt gewacht op de indiening van het definitieve deskundigenverslag.

 

Twee parketmagistraten, onder meer belast met het dossier-Buizingen, werden benoemd in andere functies, respectievelijk te Bergen en te Brussel. Zij werden echter onmiddellijk vervangen door twee andere leden van het openbaar ministerie.

 

22.03  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord. Ik blijf er mijn ontgoocheling over uiten dat het zolang aansleept. Voor een rapport dat tegen september 2013 in het vooruitzicht werd gesteld, spreken we nu over begin 2014. U stelt dat het definitieve deskundigenrapport dan ook bekend zal zijn en via Slachtofferhulp aan de slachtoffers en nabestaanden zal worden gecommuniceerd, maar dat is slechts logisch. Ook vanuit de slachtoffers en de nabestaanden wordt aangedrongen op duidelijkheid in het dossier. Ik hoop dat de verwijzing naar begin 2014 niet neerkomt op een verwijzing naar de Griekse kalender.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "la possibilité offerte à certains détenus de travailler pour des entreprises privées et de percevoir un revenu professionnel" (n° 20966)

23 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "de mogelijkheid voor bepaalde gedetineerden om voor een privébedrijf te werken en beroepsinkomsten te hebben" (nr. 20966)

 

23.01  Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, récemment, je posais une question à M. Courard sur les diverses indemnités qui continuent à être versées aux détenus. Je l'interrogeais sur le bien-fondé et la justification du maintien de ces indemnités. Il m'a répondu qu'il avait entamé une concertation avec vous afin d'examiner la situation au plus près. Je ne manquerai pas de revenir vers vous afin de savoir à quelles conclusions cette concertation aura abouti mais, dans l'intervalle, je souhaite vous interroger sur les revenus professionnels que peuvent percevoir les détenus.

 

Ils seraient quelque 6 000 détenus à travailler derrière les barreaux, dont 2 000 pour des sociétés privées. De quoi s'occuper l'esprit et les mains durant leur détention, préparer une éventuelle réinsertion mais aussi gagner de l'argent. Depuis deux ans et demi, le SPF Justice a entamé une campagne de promotion des tâches pouvant être réalisées par les détenus auprès des entrepreneurs privés. L'offre est apparemment très variée et le SPF essaie de s'adapter aux demandes des clients. En cette période de crise, l'aspect économique de la formule n'a pas manqué de faire mouche. Aujourd'hui, les sociétés privées sont de plus en plus nombreuses à faire confiance aux prisonniers. L'offre de travail proposée aux détenus augmente sans cesse.

 

Un responsable indique qu'il sent que pour les entreprises, la crise est un peu passée, qu'elles recommencent à bien tourner, mais qu'elles n'osent pas toujours engager du nouveau personnel. Elles se tournent donc vers des solutions alternatives comme celles proposées par le SPF Justice.

 

Madame la ministre, comment les choses se passent-elles concrètement? Quels sont les détenus qui peuvent travailler? Comment sont-ils sélectionnés? Le système existe-t-il dans toutes les prisons? Quel est le statut des détenus qui travaillent? Sont-ils soumis au droit du travail comme n'importe quel autre employé ou ouvrier? Quels sont les revenus qui peuvent être perçus par les détenus? Des plafonds ont-ils été fixés? Le SPF Justice exerce-t-il un contrôle et comment? Comment les détenus perçoivent-ils leur salaire, sous quelle forme et par quel intermédiaire? Que peuvent-ils faire de ce salaire? Le cas échéant, doivent-ils consacrer tout ou partie de ce revenu à l'indemnisation des victimes de leur crime ou délit?

 

Enfin, je dis que le système fonctionne depuis deux ans et demi. A-t-il fait l'objet d'une évaluation ou une évaluation est-elle prévue? Quelles conclusions tirez-vous de ce système tel qu'il existe sur le plan tant économique que social?

 

23.02  Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, le droit au travail des détenus est réglé par la loi de principes. Même si les articles ne sont pas encore entrés en vigueur, la Direction générale des Établissements pénitentiaires travaille déjà dans la philosophie de la loi. Le travail en prison est essentiellement géré par un service spécifique, la Régie du Travail pénitentiaire.

 

La base est simple. Le travail en prison est volontaire et le détenu a le droit de travailler pour autant qu'il y ait du travail disponible. Comme nous le savons tous, la plupart des prisons n'ont pas suffisamment de travail pour tous les détenus et agissent donc sur base d'une liste d'attente. En fonction du travail, une sélection peut s'opérer mais il faut bien se rendre compte qu'à l'heure actuelle, l'essentiel des activités proposées concerne du travail non qualifié. La sélection s'opère donc surtout sur base du comportement du détenu.

 

Les détenus qui travaillent ont un statut sui generis. Il n'y a pas de contrat de travail. Ils perçoivent une rémunération, pas un salaire. Un arrêté royal est en cours de rédaction pour régler toutes ces matières. Je précise néanmoins que certaines réglementations spécifiques sont d'application comme les règles relatives au bien-être au travail. De plus, l'administration a également développé des systèmes spécifiques, par exemple en matière d'accidents de travail. Là encore, un arrêté royal est en cours de rédaction pour régler la matière.

 

Les détenus qui travaillent pour un entrepreneur privé sont payés à la pièce et gagnent entre 1,80 euro et 2,70 euros par heure. Par ailleurs, une instruction interne à l'administration précise qu'un détenu ne peut gagner plus de 554 euros par mois. Les sommes sont versées sur le compte "prison" du détenu qui est libre d'en disposer. Ils sont, toutefois, encouragés à utiliser ces sommes de manière constructive, notamment en aidant financièrement leur famille ou en indemnisant les parties civiles. Le travail en prison existe depuis longtemps et ne pose pas de réels problèmes de réglementation.

 

La difficulté vient essentiellement du manque d'offres de travail. C'est la raison pour laquelle la Régie du Travail pénitentiaire a entamé un long processus de réorganisation, il y a deux ans et demi. Une évaluation définitive de cette réorganisation sera présentée dans quelques jours au comité de direction du SPF Justice et, ensuite, au management de la Direction générale des Établissements pénitentiaires. Je n'en parlerai dès lors pas encore, si ce n'est pour préciser que les premiers résultas sont très positifs.

 

23.03  Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'éprouve quelques difficultés du fait que l'on se base sur une loi de principes, alors que les arrêtés ne sont pas encore votés, et que les dispositions sont déjà d'application depuis plusieurs années. De plus, c'est une concurrence déloyale envers les travailleurs qui sont sur le marché du travail et qui ne trouvent pas de boulot. Évidemment, les sociétés privées préfèrent passer par les détenus, étant donné le bas coût que cela représente.

 

Je répète que je trouve regrettable que les arrêtés ne soient pas pris pour canaliser cette façon de faire et ce travail en prison. De même, je regrette la concurrence déloyale engendrée par rapport aux travailleurs qui sont sur le marché du travail et rencontrent des difficultés pour trouver un emploi.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

24 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de nieuwe wapenwet en de vieringen rond WOI" (nr. 20984)

24 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la nouvelle loi sur les armes et la commémoration du centenaire de la Première Guerre mondiale" (n° 20984)

 

24.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, de recente wijzigingen aan de wapenwet, waardoor wapens uit de HFD-lijst vergunningsplichtig werden, kunnen voor problemen zorgen bij de vieringen naar aanleiding van het einde van de Eerste Wereldoorlog. Die vieringen vatten volgend jaar aan. Re-enactmentgroepen uit België kunnen hun wapens wel doen neutraliseren door de Proefbank in Luik, tot 25 mei 2014, maar voor buitenlandse groepen rijst er een probleem. Ofwel zijn hun wapens vrij in hun eigen land, ofwel zijn zij geneutraliseerd volgens de normen van hun eigen proefbanken.

 

De Belgische wetgeving aanvaardt echter geen neutralisatie door andere proefbanken. Op het eerste gezicht lijkt er geen regeling te zijn voor groepen uit onder andere Groot-Brittannië en Frankrijk. De vraag rijst dus op welke manier zal worden omgegaan met zulke buitenlandse re-enactmentgroepen met vuurwapens. Zullen zij verplicht worden met hun wapens te passeren via de Proefbank in Luik?

 

Het zou ook kunnen dat men in het kader van de vieringen naar aanleiding van het einde van de Eerste Wereldoorlog een oogje dichtknijpt en die buitenlandse groepen met wapens niet controleert. Ik wil u er dan wel op wijzen dat er een periode van rechtsonzekerheid zal zijn van vier jaar, van 2014 tot 2018.

 

Als u de buitenlandse re-enactmentgroepen niets in de weg legt en geen bijkomende neutralisering door de Proefbank in Luik eist, rijst de vraag of het gelijkheidsbeginsel niet geschonden wordt. De Belgische deelnemers moeten immers wel hun wapens laten neutraliseren.

 

Hoe zult u optreden tegen, bijvoorbeeld, Vickersmitrailleurs of Lewis guns? Dat zijn antieke wapens, maar het zijn tevens volautomatische wapens, die in België bij wet verboden zijn, zelfs als zij geneutraliseerd zijn door een proefbank in het land van herkomst.

 

Mevrouw de minister, op welke manier zult u de toepassing van de wapenwet controleren bij de vieringen naar aanleiding van het einde van de Eerste Wereldoorlog? Is hierover al overleg geweest met de buitenlandse deelnemers of met hun overheden? Weten zij waaraan zij zich hier moeten houden? Hoe ziet u dat allemaal?

 

24.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, wij zijn ons bewust van de geschetste problematiek. Wij zullen dan ook trachten tijdig een praktische oplossing te bieden, zodat alle personen en groepen in binnen- en buitenland die aan de herdenkingsmanifestaties van Wereldoorlog I willen deelnemen, zulks ongehinderd en zonder overtollige formaliteiten kunnen doen.

 

Met het oog hierop is een werkgroep samengesteld, die in een eerste bijeenkomst de zaak in kaart heeft gebracht. Binnenkort komt ze opnieuw bijeen om een oplossing uit te werken.

 

In de werkgroep zetelen leden van de federale politie, de douane, de Proefbank voor vuurwapens, de gewestelijke diensten bevoegd voor de in- en uitvoer van wapens en de Federale Wapendienst.

 

Wat de oplossing precies zal inhouden, staat nog niet vast. Het doel is dat ze eenvoudig en praktisch is, zonder te discrimineren. Niettemin is het mogelijk dat de oplossing licht zal variëren naargelang van het gebruikte wapentype. Uiteraard kunnen in se verboden wapens niet worden toegelaten zonder technische ingreep, die hun verboden aard wegneemt.

 

In afwachting hebben mijn diensten reeds contact gehad met de medewerkers van de voormalige gouverneur van West-Vlaanderen, de heer Breyne, die bij de organisatie van en de informatieverstrekking over de geplande evenementen een coördinerende rol speelt, met het verzoek de gekozen oplossing actief aan de belanghebbenden te communiceren.

 

24.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, de materie is natuurlijk belangrijk, zeker in mijn provincie, waar een pak volk wordt verwacht. Ik ben na het horen van uw antwoord niet helemaal gerustgesteld.

 

U geeft in elk geval toe dat er een probleem is, dat er een zekere rechtsonzekerheid bestaat en dat niet helemaal goed is geweten op welke manier met de problematiek moet worden omgegaan.

 

Mevrouw de minister, nog één maand en wij zijn in het jaar 2014. U meldt zelf dat u momenteel nog geen oplossing hebt. Het enige wat u mij momenteel mededeelt, is dat een werkgroep is samengesteld. U wijst er ook op dat ze binnenkort samenkomt.

 

Mevrouw de minister, kunt u mij vertellen wanneer u wil landen? Het antwoord zou nuttig zijn. Over een maand zijn wij immers in het jaar 2014.

 

24.04 Minister Annemie Turtelboom: Het is uiteraard de bedoeling dat wij op tijd landen. De werkgroep is volop bezig een oplossing te zoeken. Geef ons gewoon even de tijd. Het probleem is ons gesignaleerd. De werkgroep is ermee bezig. Iedereen wil tot een pragmatische oplossing komen. Een echte timing kan ik echter nog niet geven. Ik moet wel meegeven dat er een feitelijke timing is.

 

24.05  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik hoop het. Ik zal u in elk geval begin 2014 nogmaals over het dossier contacteren. Belgische groepen weten immers ook niet goed waaraan zij zich moeten houden. Indien een oogje wordt dichtgeknepen voor buitenlandse groepen, waarom zou dan strenger worden opgetreden voor de eigen re-enactmentgroepen?

 

Ik kom begin januari 2014 met veel plezier op de zaak terug.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "les dégâts occasionnés par les détenus dans les prisons" (n° 21002)

25 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "de schade die gedetineerden aanrichten in de gevangenissen" (nr. 21002)

 

25.01  Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, depuis le mois de juillet, la loi autorise le directeur d'une prison à se servir sur le salaire des détenus pour réparer les dégâts qu'ils ont occasionnés. Mais les sommes sont plus symboliques qu'autre chose. La grosse facture de ces dégradations volontaires, c'est pour l'État.

 

Les dégâts sont nombreux: à la prison d'Ittre, environ 3 dégradations volontaires sont produites par jour. À Lantin, entre 5 et 10 cellules sont complètement saccagées par an et environ 60 draps dégradés volontairement par mois. Tout cela coûte: pour remettre une cellule en ordre, il faut compter 4 000 euros. À Andenne, l'émeute de novembre 2011 a entraîné des dégâts pour 100 000 euros.

 

Tous les détenus ne sont pas des casseurs – heureusement! ‑, mais, apparemment, il existe quelques spécialistes. Frustrés, en colère, à bout, fous d'être enfermés, ils se lâchent sur le matériel. Les chaises, les armoires, les lits, les WC et la TV sont les premiers objets à faire les frais d'un coup de sang. Mais parfois certains actes sont plus réfléchis et malveillants, comme les chaussures que le détenu pousse dans le WC pour boucher les canalisations.

 

Pour toutes ces dégradations et/ou pertes, des montants – symboliques – sont facturés aux détenus qui en sont à l'origine. Mais les factures flambent quand c'est le bâtiment qui est en cause. Remplacer un lavabo en inox coûte 2 000 euros, une porte de cellule 2 500 euros, et j'en passe.

 

Dans la trentaine de prisons que compte le pays, les dégâts sont colossaux. À ma connaissance, l'administration pénitentiaire ne les a jamais chiffrés, mais cela doit approcher le million d'euros. En effet, les grosses réparations en prison coûtent toujours plus cher qu'ailleurs: il faut passer par un marché public, utiliser du matériel costaud et sécurisé, compter 1 heure de plus à chaque entrée pour passer les contrôles, etc. Tout cela a un coût important.

 

Madame la ministre, n'est-il pas possible de responsabiliser davantage les détenus quant aux dégâts qu'ils occasionnent volontairement au mobilier et aux infrastructures pénitentiaires? Ces dégradations ne font apparemment l'objet que de facturations légères qui ne découragent pas les détenus.

 

Quels moyens pourriez-vous mettre en place pour dissuader les détenus de casser le matériel? Est-il indispensable de remplacer une télévision cassée?

 

N'est-il pas possible de prévoir des sanctions relatives aux installations de confort proposées aux détenus? Des punitions sont-elles prévues pour ceux qui cassent?

 

25.02  Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, c'est afin de répondre à cette problématique que nous avons modifié la loi de principes en y insérant l'article 104/1 qui prévoit un mécanisme de compensation entre les sommes dues par l'administration pénitentiaire au détenu et les sommes dues par le détenu à l'administration pénitentiaire du fait des dégâts qu'il aurait occasionnés.

 

Par ailleurs, des sanctions disciplinaires peuvent évidemment être prononcées contre les détenus qui casseraient volontairement du matériel ou qui seraient négligents.

 

25.03  Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, permettez-moi de marquer ma surprise quant à la légèreté de votre réponse. À voir les montants, les mécanismes de compensation semblent insignifiants: l'État ne rentrera jamais dans ses frais.

 

Quant aux sanctions disciplinaires, il convient de les encourager: il est anormal qu'un détenu qui détruit sa télévision, instrument de loisir, puisse en recevoir une de remplacement sans devoir débourser un seul euro.

 

Votre réponse me paraît donc assez légère.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

26 Question de Mme Manuella Senecaut à la ministre de la Justice sur "l'encadrement juridique de la gestation pour autrui" (n° 21006)

26 Vraag van mevrouw Manuella Senecaut aan de minister van Justitie over "de juridische omkadering van het draagmoederschap" (nr. 21006)

 

26.01  Manuella Senecaut (PS): Madame la ministre, le lundi 25 novembre, le tribunal correctionnel de Gand a condamné un homme à une peine de six mois de prison avec sursis pour traitements inhumains et dégradants, à la suite de la vente, en 2008, de jumeaux - procréés par lui-même et son épouse, qui était décédée au moment du procès - à une mère adoptante, contre la somme de 13 000 euros. La mère porteuse et le père biologique avaient au préalable fait leur publicité via Internet. La mère adoptante a, quant à elle, bénéficié de la suspension du prononcé, la justice ayant apparemment tenu compte du désarroi de cette personne en mal d'enfant. Le tribunal a précisé que la gestation pour autrui organisée de manière commerciale n'était pas permise. En Belgique, la gestation pour autrui est tolérée, mais n'est pas encadrée juridiquement. D'où le risque de tomber dans de véritables pratiques commerciales. Par ailleurs, il n'est pas interdit d'imaginer qu'une corrélation pourrait être établie entre l'accroissement potentiel de ce risque et la paupérisation effective de notre société.

 

Madame la ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes. Combien de condamnations similaires à celle que j'ai évoquée ici ont-elles été prononcées ces dernières années? Comment pourrait-on empêcher ce genre de pratique? Par exemple, la publicité en faveur de la gestation pour autrui organisée par les particuliers est-elle traquée? D'avance, je vous en remercie.

 

26.02  Annemie Turtelboom, ministre: Le commerce d'enfants et l'exploitation du corps humain sont des pratiques répugnantes qu'il convient de réprimer sévèrement. Ce sont des personnes socialement et financièrement faibles, aussi bien chez nous qu'à l'échelle internationale qui en sont victimes. Quelqu'un qui n'a plus rien est incité à exploiter la seule chose qui lui reste encore, à savoir son corps et ses enfants.

 

Sur la base de la législation en vigueur, la maternité de substitution commerciale est réprimée sous le vocable de "traitement inhumain et dégradant". Néanmoins, nous ne disposons pas de chiffres relatifs à la maternité de substitution commerciale. Dans une optique de sécurité juridique, il est souhaitable d'inscrire des articles spécifiques dans le Code pénal. Dans ce cadre, la répression de ce phénomène ne doit pas viser uniquement les auteurs du projet parental et la mère porteuse, mais également tous les intermédiaires possibles. Il en va de même pour quiconque se livre à de la publicité pour la maternité de substitution commerciale. Il est toutefois évident qu'il vaut mieux prévenir que guérir. C'est la raison pour laquelle je plaide fortement pour une réglementation de la maternité de substitution. J'en ai déjà discuté avec mon collègue de la Santé publique. La législation en matière de procréation médicalement assistée doit être complétée par la réglementation de la maternité de substitution. Vu le caractère éthique du dossier, je pense que nous devons le traiter avec beaucoup de prudence. En tout cas, nous devons le régler.

 

26.03  Manuella Senecaut (PS): Madame la présidente, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Madame la ministre, comme vous, j'estime qu'il s'agit de sujets extrêmement délicats. Il faut notamment tenir compte du désarroi de certaines personnes tout en réprimant tout aspect commercial.

 

Cela dit, puis-je déduire de votre réponse qu'un projet de loi sera mis sur la table? Je suppose que cela ne pourra, en tout cas, pas être le cas avant la fin de cette législature.

 

26.04  Annemie Turtelboom, ministre: Il en a été question, mais de nombreuses propositions ont été déposées au Sénat ainsi qu'à la Chambre. Il serait souhaitable, selon moi, d'entamer le débat au sein du parlement.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

27 Vraag van mevrouw Manuella Senecaut aan de minister van Justitie over "het officieel verzoek van de Europese Commissie om informatie over de bepalingen van onze nationale wetgeving die het aanbieden van bepaalde kansspelen beperken" (nr. 21013)

27 Question de Mme Manuella Senecaut à la ministre de la Justice sur "la demande d'informations officielle de la Commission européenne concernant des dispositions de notre législation nationale restreignant la fourniture de services de jeux de hasard" (n° 21013)

 

27.01  Manuella Senecaut (PS): Madame la présidente, madame la ministre, comme elle l'avait prévu dans sa communication adoptée le 23 octobre 2012, la Commission européenne a annoncé qu'elle allait accélérer son examen des dispositions nationales en matière de jeux de hasard. Le 20 novembre dernier, la Commission annonçait donc une série de demandes et autres exigences vis-à-vis de différents pays européens suspects ou "coupables" de non-conformité au droit européen.

 

En théorie, les États membres peuvent en effet fixer librement des objectifs en matière de politiques au niveau des jeux de hasard en ligne, par exemple dans une optique de prévention contre la fraude ou de protection des consommateurs. Cette liberté nationale se révèle néanmoins conditionnée au droit européen en matière de jeux de hasard.

 

La Belgique, comme nombre d'autres pays membres, fait ainsi l'objet de certaines critiques ou interrogations de la part de la Commission européenne. Parmi ces critiques, une retient particulièrement mon attention: l'obligation pour les prestataires de jeux en ligne de disposer préalablement d'une présence physique dans notre pays.

 

Selon son communiqué officiel, la Commission européenne dit en effet nourrir "des craintes quant à la compatibilité avec le droit de l'Union européenne de dispositions nationales qui subordonnent la fourniture de services de jeux de hasard en ligne à l'établissement d'une présence physique dans l'État membre destinataire, imposent une forme juridique spécifique sur la base de la législation nationale, exigent l'obtention de l'accord préalable des autorités sur toute modification projetée de la structure de l'actionnariat, ou interdisent la présence de capitaux étrangers dans cet actionnariat".

 

Or, madame la ministre, cette présence physique constitue une mesure phare de notre législation sur les jeux de hasard en ligne. Notre législation a comme objectif une pratique du jeu régulée et centrée sur la protection des joueurs.

 

Madame la ministre, disposez-vous de davantage d'informations quant aux griefs de la Commission européenne concernant notre législation sur les jeux de hasard, en particulier sur les jeux en ligne? Quelles réponses seront-elles apportées aux observations et critiques européennes?

 

27.02  Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, en ce qui concerne votre question sur les griefs de la Commission européenne relatifs à notre législation sur les jeux de hasard, je souhaite préciser qu'une mise en demeure par la Commission européenne est la première phase d'une procédure d'infraction à l'encontre d'un État membre. La Commission a ainsi fait la clarté sur sa vision de la législation belge sur les jeux de hasard, en particulier en ce qui concerne l'offre de jeux en ligne.

 

Pour résumer, la Commission européenne a deux griefs à l'égard de notre législation. D'une part, elle a un problème en ce qui concerne notre système de licence supplémentaire. Ce système prévoit que l'opérateur qui souhaite offrir des jeux en ligne doit d'abord exploiter des jeux dans le "monde réel". La loi sur les jeux de hasard prévoit aussi que les serveurs sur lesquels les données et la structure du site web sont gérées se trouvent dans un établissement permanent sur le territoire belge.

 

D'autre part, la Commission européenne ne comprend pas pourquoi la Commission des jeux de hasard a délivré une licence de paris à la Loterie Nationale là où les opérateurs privés ne pouvaient pas concourir.

 

Quant à la procédure d'infraction, il y a eu plusieurs contacts, tant oralement que par écrit, avec la Commission européenne. Je n'ai toutefois pas connaissance du nombre de plaintes déposées auprès de la Commission européenne ni de leur contenu.

 

Je souhaite préciser que dans son arrêt n° 128/2011, la Cour constitutionnelle s'est prononcée favorablement sur la compatibilité des nouvelles dispositions de la loi du 7 mai 1999 sur les jeux de hasard en matière de jeux en ligne avec le droit européen. La Cour a jugé les nouvelles dispositions et les restrictions qu'elles contiennent justifiées au regard de la jurisprudence de la Cour de justice de l'Union européenne et du droit européen.

 

En outre, plusieurs projets d'arrêtés royaux relatifs aux jeux offerts sur internet sont en cours d'examen par mon administration. Ces arrêtés royaux viendront compléter la législation sur les jeux de hasard en ligne et devront également être soumis à la Commission européenne.

 

En ce qui concerne les observations apportées aux critiques de la Commission européenne, une réflexion sera organisée entre les autorités compétentes pour déterminer quelle sera la réponse la plus adéquate à y apporter.

 

27.03  Manuella Senecaut (PS): Madame la ministre, je vous remercie.

 

Je souhaite que l'on continue à protéger les joueurs. Cette réglementation doit avant tout lutter contre les assuétudes.

 

Selon moi, le mécanisme belge que vous avez rappelé et dont j'ai parlé tout à l'heure, à savoir faire en sorte que le siège social soit situé en Belgique, permet d'opérer un tri entre les sociétés respectables et les autres qui peuvent avoir des comportements malsains sur le net.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 20815 van mevrouw Jadin en de vragen nrs 20871 en 20873 van de heer Francken worden geschrapt in toepassing van artikel 127.10 van het Reglement. Vraag nr. 20888 van mevrouw Van Vaerenbergh en vraag nr. 21024 van de heer Schoofs worden uitgesteld. Vraag nr. 20918 van mevrouw Fonck vervalt, gelet op de antwoorden die werden gegeven op de vraag van collega Veys. Vraag nr. 20945 van de heer Bastin is omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 21026 van collega Özen is eveneens omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 21052 van mevrouw Van Vaerenbergh wordt uitgesteld, net als vraag nr. 21060 van de heer Van Hecke. Vraag nr. 21090 van de heer Maingain wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 21100 van de heer Goffin, vraag nr. 21104 van de heer Gilkinet en vraag nr. 21105 van mevrouw Van Vaerenbergh worden eveneens uitgesteld.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.19 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.19 heures.