Commission de la Défense nationale

Commissie voor de Landsverdediging

 

du

 

Mercredi 4 décembre 2013

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 4 december 2013

 

Voormiddag

 

______

 

 


De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 11.15 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Filip De Man.

Le développement des questions et interpellations commence à 11.15 heures. La réunion est présidée par M. Filip De Man.

 

De voorzitter: Vragen nrs 20546 en 20559 van mevrouw Grosemans worden op haar verzoek uitgesteld.

 

01 Vraag van de heer Bert Maertens aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "telewerk bij Defensie" (nr. 20748)

01 Question de M. Bert Maertens au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le télétravail à la Défense" (n° 20748)

 

01.01  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, u weet dat wij met zijn allen wat langer zullen moeten werken dan in het verleden het geval was. Dat is niet alleen een uitstekende zaak, het is pure noodzaak. Wij moeten er dan wel voor zorgen dat de combinatie werk/gezinsleven en vrije tijd houdbaar blijft. Tal van overheden, op alle niveaus, nemen daarvoor verschillende initiatieven.

 

Een van de mogelijkheden is telewerk, ofwel thuis ofwel vanuit een satellietkantoor dichter bij huis, zodat de verplaatsing naar Brussel, of in het geval van Defensie naar Leopoldsburg of verder, niet moet gebeuren.

 

Eind oktober lazen wij in de pers dat naast heel wat andere federale overheidsdiensten, Vlaamse overheidsdiensten en lokale besturen, ook Defensie eraan denkt om militairen bepaalde delen van de dag te laten werken van thuis uit of vanuit een werkplaats dichter bij huis.

 

De achterliggende reden daarvoor is dat Defensie hoopt jobs bij het leger aantrekkelijker te maken, en de attritiegraad, de vertrekgraad, terug te dringen. Het moet mogelijk zijn dat militairen door middel van telewerk de drukke spitsuren, de lange pendelafstanden en de files vermijden en op een later tijdstip in de kazerne aankomen. Zij kunnen thuis al wat sporten of administratief werk in orde brengen.

 

Ik vind dit een zeer waardevol idee, dat enige kans verdient. Wij zullen het moeten evalueren, maar het verdient zeker een kans.

 

Daarom wil ik u de volgende vragen stellen, mijnheer de minister.

 

Hoe concreet zijn de plannen die de CHOD in de kranten heeft aangekondigd om het telewerk bij Defensie te realiseren? Wat zijn volgens u de mogelijkheden en de beperkingen daarbij? Wanneer plant u de invoering van het telewerk?

 

Komt iedereen bij Defensie in aanmerking voor telewerk of gaat u daar categoriseren? Zult u aanduiden wie dat wel en niet kan doen?

 

Om de motivering van dit initiatief te kunnen toetsen, had ik graag vernomen wat de jaarlijkse attritiegraad bij Defensie is de afgelopen vijf jaar? Welk effect op die attritiegraad, wat uiteindelijk de bedoeling moet zijn, meent u met deze maatregel te bekomen? Hebt u een concrete doelstelling vooropgesteld? Wat wilt u daarmee bereiken?

 

01.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Maertens, bij de andere departementen van de federale overheid kan het personeel genieten van de faciliteiten die door telewerk worden geboden. Dit houdt in dat met behulp van informatietechnologie thuis of op een plaats naar keuze door het betrokken personeelslid kan worden gewerkt, dit uiteraard op vrijwillige basis. Het KB van 22 november 2006 betreffende het telewerk in het federaal administratief openbaar ambt verleent aan de voormelde personeelsleden hiervoor de juridische basis.

 

Met betrekking tot de toepassing bij Landsverdediging wordt momenteel, in uitvoering van de richtlijnen van de CHOD, een haalbaarheidsopportuniteitstudie uitgevoerd door de Algemene Directie Human Resources. Het resultaat van deze studie is nog niet gekend, waardoor het voorbarig is daarop vandaag een reactie te formuleren.

 

De rechten en plichten van de militairen dienen in overeenstemming met de Grondwet te worden vastgelegd door de wetgever. Dit houdt in dat, indien Defensie telewerk wil implementeren voor de militairen, zoals dit bestaat voor de andere personeelsleden van de FOD, er alleszins een wetgevend initiatief dient te worden geïnitieerd teneinde een wettelijke basis voor het telewerk voor de militairen te creëren. Dit alles zal moeten gebeuren met respect voor het syndicaal statuut en de procedure voor administratieve en begrotingscontrole.

 

01.03  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw snel antwoord. Als de invoering even snel zal gaan als uw antwoord, dan kunnen wij er morgen reeds mee beginnen.

 

U kunt nog weinig zeggen, er wordt een haalbaarheids- en opportuniteitsstudie uitgevoerd. Ik hoop dat wij de resultaten daarvan tijdig mogen kennen, anders zal ik u op geregelde tijdstippen daarover verder ondervragen.

 

U hebt niet geantwoord op mijn laatste vraag, over de jaarlijkse attritiegraad bij Defensie gedurende de voorbije vijf jaren. Ik weet niet of u die cijfers bij de hand hebt.

 

01.04 Minister Pieter De Crem: Ik heb ze nu niet bij, maar ik kan ze u wel laten bezorgen.

 

01.05  Bert Maertens (N-VA): Graag, want het was een vraag die ook in mijn schriftelijke neerslag aan bod kwam. Ik zou graag die cijfers kennen, maar het is wellicht weinig zinvol om die vraag opnieuw schriftelijk in te dienen. Als u mij die cijfers kunt bezorgen, zou dat interessant zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de rechtszaak tegen de Belgische marine wegens de mogelijke betrokkenheid bij de dood van 61 bootvluchtelingen" (nr. 20903)

- mevrouw Annick Ponthier aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de rechtszaak tegen de Belgische marine, aangekondigd door de Internationale federatie voor de mensenrechten" (nr. 20914)

- de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de klacht van drie bootvluchtelingen tegen het leger" (nr. 20996)

- de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de mogelijke betrokkenheid van het Belgische leger bij de dood van 61 bootvluchtelingen nabij Lampedusa" (nr. 21004)

- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de mogelijke betrokkenheid van het Belgisch leger bij de dood van vluchtelingen in de Middellandse Zee" (nr. 21043)

- de heer Gerald Kindermans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de mogelijke klacht van de Internationale federatie voor de mensenrechten tegen het Belgische leger" (nr. 21099)

02 Questions jointes de

- Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'action en justice intentée contre la marine belge concernant son implication éventuelle dans la mort de 61 réfugiés de la mer" (n° 20903)

- Mme Annick Ponthier au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'action en justice contre la marine belge annoncée par la Fédération internationale des ligues des droits de l'Homme" (n° 20914)

- M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la plainte déposée par trois réfugiés de la mer contre l'armée" (n° 20996)

- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'implication éventuelle de l'armée belge dans la mort de 61 réfugiés de la mer à Lampedusa" (n° 21004)

- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'implication éventuelle de l'armée belge dans la mort de réfugiés dans la Méditerranée" (n° 21043)

- M. Gerald Kindermans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la plainte éventuelle de la Fédération internationale des ligues des droits de l'Homme contre l'armée belge" (n° 21099)

 

02.01  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben geen vast lid van uw commissie en vragen over Defensie vormen dus niet mijn corebusiness. Ik was enigszins geraakt toen ik las dat het imago van onze marine besmeurd werd door een mogelijke klacht.

 

Dit is dus de eerste vraag: werd er nu al dan niet een klacht ingediend wegens een incident dat zich in de Middellandse Zee zou hebben voorgedaan in het kader van de operaties voor de bescherming van de buitengrenzen? Ik meen dat zeer lichtzinnig is gesteld dat hierbij 61 bootvluchtelingen het leven hebben gelaten tijdens een operatie waarbij meerdere schepen in de buurt zouden geweest zijn, waaronder ook die van de Belgische marine.

 

Uiteindelijk raakt dat wel aan het Schengenproject, waarbij binnengrenzen verdwijnen, buitengrenzen beschermd worden en er een soort solidariteitsmechanisme tussen de lidstaten ontstaat met samenwerking tussen de verschillende Europese legers, die prachtig werk leveren. Dat brengt ook een humaan aspect met zich. Wanneer mensen hun leven riskeren om het Europese continent te bereiken, mag een militair schip dat in de buurt is, niet verzuimen hen hulp te bieden.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn zeer concreet en ik meen dat verduidelijking ook nodig is. Klopt het wel dat er bij het incident uit 2011 waarnaar men verwijst, een schip van de Belgische marine in de buurt was? Heeft dat dan ook verzuimd om hulp te bieden? Is dat soms te scherp door de bocht en klopt het niet? Als het wel klopt, waarom werd er dan geen hulp geboden?

 

Ik vraag mij ook af in hoeverre onze schepen beperkt zijn bij het bieden van hulp. Stel dat zij in hun buurt een vluchtelingenschip zien dobberen, wanneer moeten zij dan interveniëren en wanneer mogen zij niet interveniëren? Kunt u daar wat duidelijkheid over geven?

 

Momenteel zijn er gelijkaardige operaties lopende, bijvoorbeeld die voor de kust van Libië. Zijn er nog incidenten geweest? Hoe kunnen we dergelijke klachten of incidenten, als die er al zijn, vermijden?

 

02.02  Annick Ponthier (VB): De Internationale Federatie voor de mensenrechten heeft onlangs aangekondigd een gerechtelijke procedure te zullen starten tegen de Belgische Defensie, meer bepaald de marinecomponent, omdat die tijdens de NAVO-interventie in Libië personen in nood niet zou hebben geholpen. De details hebt u zopas gehoord van mijn collega.

 

De federatie wordt hierbij gesteund door verschillende mensenrechtenorganisaties. Volgens de coalitie van de ngo’s draagt het Belgische leger een strafrechtelijke verantwoordelijkheid.

 

Kunt u duiding geven bij de aanklacht, die er werd geformuleerd? Klopt het dat Defensie verzuimd heeft hulp te bieden aan personen in nood?

 

Kunt u de commissie zeggen welke procedure er normaal gezien moet worden gevolgd bij een oproep van personen in nood?

 

Welke reactie kan er op dit moment van Defensie worden verwacht op de aanklacht, die er alleszins zit aan te komen? Heeft Defensie reeds contacten gelegd met landen die er eveneens van worden beticht een strafrechtelijke verantwoordelijkheid te dragen? Wat was daarvan het resultaat?

 

De voorzitter: Vraag nr. 20996 van de heer Francken, vraag nr. 21004 van de heer Geerts en vraag nr. 21043 van de heer Blanchart worden geschrapt.

 

02.03  Gerald Kindermans (CD&V): De feiten zijn door de vorige sprekers al grotendeels toegelicht. Het gaat over een incident in maart 2011, waarbij 63 bootvluchtelingen zijn omgekomen.

 

Ik wil niet zozeer weten of dat waar is, want dat zou toch wel te gek voor woorden zijn. Ik meen dat niemand hier gelooft dat het Belgische leger hier iets mee te maken heeft, want anders zou dat al lang tot een majeur probleem hebben geleid in onze samenleving en onze regering.

 

Het verbaast mij dat zoiets door een organisatie als de Internationale Federatie voor de mensenrechten wordt bekendgemaakt. Men wijst naar het Belgische leger, maar men dient klacht in tegen onbekenden. Van twee dingen een: als men ervan overtuigd is dat het gaat om het Belgische leger, dan hoeft men geen klacht tegen onbekenden in te dienen. In de klacht wordt niet verduidelijkt wie men verdenkt.

 

Ik vind het van belang om vragen te stellen, omdat dit soort kwakkels de kop kan worden ingedrukt door een klaar en duidelijk antwoord van de minister. Mijnheer de minister, kunt u toelichten wat er is gebeurd? Wat was de rol van het leger?

 

Kunt u meer uitleg geven over de klacht, als Defensie hiervan al op de hoogte is?

 

02.04 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, drie overlevenden die gesteund waren door een coalitie van niet-gouvernementele organisaties, hebben op 26 november klacht ingediend met burgerlijkepartijstelling bij de onderzoeksrechter tegen onbekende personen en tegen de commandant van het Belgisch marineschip Narcis op het ogenblik van de feiten. Er werd klacht ingediend op basis van het niet-verlenen van bijstand aan personen in nood en wegens oorlogsmisdaden, op basis van het internationaal recht, wegens het niet beschermen van de burgerbevolking in een gewapend conflict.

 

Dans la nuit du 26 au 27 mars 2011, le Narcisse ne se trouvait pas dans les eaux libyennes mais au large de Catania, en Sicile. Les jours suivants, il naviguait dans les environs du détroit de Sicile. La distance entre le port sicilien et la position de l'embarcation des réfugiés était d'environ 500 kilomètres. Pour atteindre le bateau des réfugiés, il aurait fallu un jour et demi et le Narcisse n'a pas d'hélicoptère embarqué.

 

Dans les rapports journaliers, aucun appel d'urgence n'est rapporté.

 

Die gegevens werden reeds aan de NAVO-instanties meegedeeld.

 

De commandanten en zeelui van de Belgische marine zijn zich terdege bewust van de geldende regels betreffende de hulpverlening op zee. Conform de conventie Safety Of Life At Sea (SOLAS) moet een schipscommandant hulp verlenen aan personen in nood. Afhankelijk van de omstandigheden zal hij acties ondernemen zonder zijn eigen schip of bemanning in gevaar te brengen. Belgische schepen zijn tijdens operaties niet beperkt om op hulpoproepen in te gaan.

 

Zowel in de periode voor als na de feiten kwamen NAVO-schepen rechtstreeks tussenbeide bij de redding van 600 bootvluchtelingen. De Belgische marine heeft in het verleden al ettelijke malen bijstand verleend aan schepen in nood, in geval van pannes, aanvaringen of schipbreuk. Tijdens de operatie Atalanta heeft het Belgische fregat Louise-Marie in 2009 in de Golf van Aden 38 van de 46 opvarenden van een zinkende boot kunnen redden.

 

De NAVO-schepen die eveneens patrouilleerden in de Middellandse Zee, kwamen uit Italië, Canada, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Polen en Duitsland. In de klacht van de 3 overlevenden wordt melding gemaakt van de procedures in andere landen.

 

De overlevenden hebben eind 2012 een klacht ingediend bij het parket in Frankrijk wegens het niet verlenen van hulp aan personen in nood. De klacht werd zonder gevolg geklasseerd. In juni 2013 hebben overlevenden een klacht ingediend met burgerlijkepartijstelling in handen van de onderzoeksrechter. Die tweede procedure is nog lopende.

 

In Spanje werd eveneens een klacht met burgerlijkepartijstelling ingediend wegens oorlogsmisdaden en het niet verlenen van hulp aan personen in nood. Die procedure is eveneens nog lopende.

 

In Italië zouden vier procedures zijn opgestart. De eerste twee klachten werden zonder gevolg geklasseerd door de Italiaanse procureur. De derde klacht werd ingediend in Napels, omdat daar een NAVO-hoofdkwartier is gelegen. De laatste klacht werd ingediend bij de militaire procureur.

 

De feiten waren ook de aanleiding voor een onderzoek door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, dat gepubliceerd werd in april 2012. Op Europees vlak werden de bevoegdheden van Frontex, het EU-agentschap dat instaat voor het beheer en de coördinatie van de externe grenzen van de Unie, uitgebreid.

 

Op 2 december werd ook het Eurosursysteem gelanceerd. Eurosur bundelt de verschillende autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de grensbewaking, zoals de douane, de kustwacht en de politie. Door samenwerking, coördinatie en het onderling delen van informatie moeten zij sneller kunnen reageren op verdachte transporten.

 

In navolging van het onderzoek door de Raad van Europa wordt op NAVO-niveau onderzocht hoe het delen van informatie en de procedure van search and rescue at sea tijdens NAVO-operaties kan worden verbeterd.

 

Defensie heeft alle vertrouwen in het Belgisch gerecht en zal haar volle medewerking verlenen aan het gerechtelijk onderzoek.

 

02.05  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.

 

Enerzijds, geeft u een geruststellend antwoord, omdat onze marine geen enkele schuld treft. Als er een noodoproep komt of als er een boot met vluchtelingen in nood is, dan kan men altijd, zonder beperkingen, hulp bieden.

 

Anderzijds, vind ik de klacht een opportuniteit om bekend te maken welk werk onze marine daar levert. Het mag ook wel eens gezegd worden in welke schrijnende omstandigheden mensen hun leven riskeren om in Europa binnen te komen. Er moet hulp geboden worden, maar daar staat een rechtvaardige asielprocedure tegenover.

 

02.06  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord met de uitleg over de te volgen procedure bij een oproep van personen in nood.

 

U bevestigt dat wij niet hoeven te twijfelen aan de inzet van onze marine, waar ter wereld zij zich ook bevindt. Zij levert altijd degelijk werk en waar nodig springt zij iedereen in nood bij.

 

De teneur van de klachten is duidelijk geworden. U hebt opgesomd welke resultaten die klachten hebben gehad in de andere landen die aansprakelijk gesteld worden. Ik ben op dat vlak enigszins gerustgesteld.

 

02.07  Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, uw antwoord was zeer duidelijk. Het is wraakroepend vast te stellen dat sommige organisaties zoiets de wereld insturen, terwijl blijkt dat ons schip op 500 kilometer daarvandaan was.

 

Overigens vind ik het een rare verklaring dat men de vraag stelt om de marine in de bloemetjes te kunnen zetten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de onderhandelingen omtrent de afschaffing van de begrafenisvergoeding voor militairen" (nr. 20908)

03 Question de Mme Annick Ponthier au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les négociations concernant la suppression de l'indemnité de funérailles pour les militaires" (n° 20908)

 

03.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, bij de op rust gestelde militairen is er een half jaar geleden grote ongerustheid ontstaan over het voornemen van de regering om de begrafenisvergoeding voor oud-militairen en gelijkgestelden te schrappen.

 

Die vergoeding werd gefinancierd door alle op rust gestelde oud-militairen en gelijkgestelden met een bijdrage van een half procent die van het rustpensioen werd afgehouden. Ondanks de afschaffing van de uitbetaling van de begrafenisvergoedingen zou de bijdrage van een half procent gehandhaafd blijven om te dienen voor de financiering van bepaalde pensioenstelsels.

 

Mijnheer de minister, op mijn vorige vraag hierover hebt u geantwoord dat de onderhandelingen over deze beslissing van start waren gegaan, maar dat u vooralsnog geen bijkomende details kon of mocht geven.

 

Ik heb enkele opvolgingsvragen.

 

Kunt u ons momenteel een stand van zaken geven over de onderhandelingen? Wat is het voorlopig resultaat? Kunt u daarover al iets meedelen? Welke timing wordt vooropgesteld?

 

Een laatste, niet onbelangrijke vraag: welke initiatieven hebt u genomen om de belangen van de militairen te verdedigen in deze zaak?

 

03.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Ponthier, de materie werd op 9 juli 2013 ter onderhandeling voorgelegd aan de representatieve militaire vakorganisaties.

 

Hierover werd toen geen akkoord bereikt tussen de overheid en de voormelde organisaties. Het initiatief inzake de formele voortzetting van het dossier ligt in handen van de minister van Pensioenen.

 

Ik kan er op dit moment jammer genoeg niets meer aan toevoegen.

 

03.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, dat de bevoegdheid voor de uitwerking hiervan bij de minister van Pensioenen ligt, was duidelijk.

 

Ik vraag naar uw betrokkenheid als minister van Landsverdediging. U wordt toch betrokken bij die onderhandelingen? U weet dat de vakorganisaties allerhande initiatieven hebben genomen om hun ongenoegen over deze maatregel te uiten.

 

03.04 Minister Pieter De Crem: Er was geen akkoord.

 

03.05  Annick Ponthier (VB): Er was inderdaad geen akkoord, maar hoe ziet u dit vooruitgaan? Ik vraag u of u daarin actief wordt betrokken?

 

03.06 Minister Pieter De Crem: Defensie wordt daarin betrokken via de vakorganisaties. Zij worden namens ons naar de onderhandelingen gestuurd. Ik wacht het resultaat van die onderhandelingen af.

 

03.07  Annick Ponthier (VB): Welke timing wordt vooropgesteld? Wanneer zullen die onderhandelingen worden hervat?

 

03.08 Minister Pieter De Crem: Ik moet mij daarover informeren. Ik weet het echt niet.

 

03.09  Annick Ponthier (VB): Dan zal ik hierop terugkomen met een nieuwe vraag.

 

De voorzitter: Misschien kan een opvolgingsvraag in januari de nodige klaarheid brengen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de uitwerking van een Europese Air-to-Air refuelingcapaciteit en de rol van de Belgische Defensie hierin" (nr. 20909)

04 Question de Mme Annick Ponthier au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'élaboration d'un plan européen en matière de capacités de ravitaillement en vol et le rôle de la Défense belge dans ce cadre" (n° 20909)

 

04.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, in het raam van het debat over pooling and sharing dat het defensiebeleid al een tijd beheerst en de noodzaak tot verdere samenwerking met onze naaste buurlanden zoals Nederland, Luxemburg en anderen worden meerdere pistes onderzocht die verder kunnen worden uitgediept of gedeeld met verscheidene partnerlanden.

 

Een van de voorgestelde initiatieven is het delen van de air-to-air refueling capaciteit. Tijdens ons werkbezoek aan de commissie van Defensie in de Tweede Kamer in Den Haag eind november werd door Nederlandse officieren gezegd dat onder andere Nederland een voorstel tot samenwerking op het vlak van air-to-air refueling aan het uitwerken is en daarvoor partners zoekt.

 

Ook tijdens ons werkbezoek aan Afghanistan, dat trouwens zeer werd gesmaakt, werd melding van deze mogelijkheid gemaakt.

 

Welke initiatieven heeft de Belgische Defensie reeds genomen in dit raam? Wat is de eventuele vooruitgang in het dossier? Wat zijn de vooropgestelde doelstellingen van de Belgische Defensie op het vlak van samenwerking met betrekking tot air-to-air refueling? Daar lijkt immers nog potentieel tot internationale samenwerking te liggen.

 

04.02 Minister Pieter De Crem: Het Europese Defensieagentschap heeft op Nederlands initiatief een air-to-air refueling werkgroep opgericht.

 

Deze werkgroep heeft als voornaamste doelstelling, enerzijds, de verschillende nationale operationele en technische vereisten te bundelen en, anderzijds, een nog te verwerven Europese strategische Multi Role Tanker Transport, de zogenaamde MRTT, aan te bieden. Die capaciteit zou vanaf 2020 inzetbaar moeten zijn.

 

De verschillende deelnemende landen zullen eveneens streven naar een zo groot mogelijke synergie met de reeds bestaande nationale programma’s. De modaliteiten betreffende de aankoop en/of het operationeel gebruik kunnen actueel nog flexibel worden ingevuld. België maakt deel uit van deze werkgroep en heeft samen met acht andere Europese lidstaten – Griekenland, Spanje, Frankrijk, Hongarije, Luxemburg, Polen, Portugal, Nederland en Noorwegen – een intentieverklaring in dit verband ondertekend op 19 november 2012.

 

Defensie neemt niet deel aan de aankoopfase, maar wenst wel deel te nemen aan de gezamenlijke operationele fase, om zo te kunnen voldoen aan de eigen behoefte van een air-to-air refueling en een strategische transportcapaciteit.

 

04.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Wij kunnen stellen dat het dossier wordt opgevolgd en dat België in de werkgroep zelfs een actieve rol opneemt. Het is toe te juichen dat wij ook als partner van Nederland en van andere landen in onze buurt en in Europa voort zoeken naar de uitdieping en de deling van allerhande initiatieven, teneinde ze in het raam van de Europese samenwerking nader uit te werken.

 

Ik dank u dus alvast voor het positieve antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het Belgische voorzitterschap van de EUBG in 2014" (nr. 20910)

05 Question de Mme Annick Ponthier au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la présidence belge du EUBG en 2014" (n° 20910)

 

05.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, in de tweede helft van 2014 neemt België voor de tweede keer het bevel op zich van de European Union Battle Group, een Europese snelle interventiemacht van bijna 3 000 militairen. België onderschreef in maart 2013 een memorandum of understanding met de Nederlandse, Luxemburgse, Duitse en Spaanse collega’s. Dat document regelt de oprichting en werking van de gevechtsgroep. De voorbereiding van die opdracht is intussen begonnen.

 

Kunt u een overzicht geven van de inschakeling van Defensie in de European Battle Group in het verleden en kunt u hierbij een toelichting geven?

 

Wat houdt de huidige voorbereiding tot het Belgische voorzitterschap in?

 

Welke prioriteiten of plannen stelt Defensie voorop om tijdens het Belgische voorzitterschap te lanceren of eventueel verder uit te breiden? Kortom, welke rol ziet de minister weggelegd voor de EUBG in de nabije en in de verre toekomst?

 

05.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Ponthier, in 2007 nam België voor de eerste keer deel aan de EUBG met een tweehonderdtal militairen. Nadien, in 2008 en 2012, bestond de bijdrage respectievelijk uit 200 en 450 militairen.

 

In 2009 nam België voor de eerste maal de leiding van de EUBG met 1 450 militairen op een totaal van 2 200. Voor de EUBG 2014 waarvan België opnieuw de leiding heeft, zullen er 1 800 militairen worden geleverd op een totaal van bijna 3 000. Nederland, Spanje, Duitsland, Luxemburg en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië leveren de overige troepen.

 

De voorbereiding bestaat uit twee fasen van elk zes maanden: een nationale trainingsperiode gevolgd door een internationale trainingsperiode. Tijdens de nationale voorbereidingsfase worden op nationaal niveau oefeningen georganiseerd met als doel gecertificeerde eenheden te kunnen aanbieden voor de internationale voorbereidingsfase. Tijdens de internationale voorbereidingsfase worden er multinationale oefeningen georganiseerd, de Command Post Exercises en de Field Training Exercises. Gedurende de CPX, de eerste oefening, worden enkel de commandoposten ontplooid en getraind. Tijdens de FTX worden op basis van een realistisch scenario alle commandoposten en eenheden ontplooid. Hierbij worden voornamelijk de interoperabiliteit en de multinationale processen geoefend. Op het einde dient de volledige Battle Group gecertificeerd te zijn.

 

Met deze door België geleide Battle Group toont ons land nogmaals aan een betrouwbare partner te zijn op internationaal vlak.

 

Ten slotte, overwegen België, Nederland en Luxemburg om een door de Benelux geleide EUBG op te richten voor de periode 2018. Dit concept zal de Benelux-samenwerking gevoelig versterken en houdt een innoverend initiatief in. Deze mogelijkheid wordt momenteel bestudeerd door de Defensiestaf.

 

05.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, dat was een omstandig antwoord. Ik onthoud dat de voorbereidingen zich concentreren op training en opleiding. Dat is volgens mij onontbeerlijk.

 

Ik hoop dat dit in de toekomst ook kan worden uitgewerkt tot een diepere samenwerking. Ik denk dat het wel nodig is om de European Battle Groups verder uit te werken tot een daadkrachtig instrument op Europees vlak binnen Defensie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de aangekochte wagens door Defensie" (nr. 20911)

06 Question de Mme Annick Ponthier au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les véhicules achetés par la Défense" (n° 20911)

 

06.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, het wagenpark waarover Defensie beschikt is indrukwekkend. Een aantal wagens werd vorig jaar vervangen. Peugeots 607 werden vervangen door Opels Insignia. Die wagens werden ingezet voor het vervoeren van militairen van het hoogste kader, de generaals.

 

In de pers hebben wij kunnen vernemen dat de wagens volgens de generaals in veel gevallen niet echt geschikt worden geacht. De nieuwe wagens buigen achteraan naar beneden, hetgeen zorgt voor oncomfortabele wagenritten voor de generaals. Stel u voor.

 

Ik heb daarover de volgende vragen.

 

Ten eerste, kunt u de commissieleden een overzicht bezorgen van het huidig dienstwagenpark van Defensie? Kunt u ons ook de cijfers bezorgen die betrekking hebben op de laatste vijf jaar?

 

Ten tweede, wat is de jaarlijkse kostprijs van de dienstwagens? Ik denk daarbij onder andere aan de aankoop en het verbruik. Kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaar?

 

Het antwoord op de eerste twee vragen mag eventueel schriftelijk meegedeeld worden, als de cijfers te omstandig zouden zijn.

 

Ten slotte, hoe verloopt de aankoopprocedure voor nieuwe dienstwagens? Zal Defensie rekening houden met de opmerking van de generaals? Kortom, welke beslissing zal Defensie ter zake nemen?

 

06.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Ponthier, Defensie beschikt over twee types dienstvoertuigen: de militaire voertuigen en de commerciële voertuigen. De commerciële voertuigen worden gebruikt voor het transport van maximaal acht personen, plus een chauffeur, of voor het transport van materiaal met een toegelaten massa van maximaal 3,5 ton. Dat zijn lichte bestelwagens, stadsvoertuigen, berlines, waaronder de Skoda Octavia en de Opel Insignia, en minibussen. Dat zijn de courante voorbeelden van de voertuigen voor het transport van personen. Een pick-up wordt klassiek gebruikt voor het transport van materiaal.

 

Het aantal commerciële voertuigen in gebruik binnen Defensie is gedaald van 2 865 eenheden in 2008 naar 2 334 eenheden in april 2013. Dat is dus een daling met 20 %. Die dienstvoertuigen worden in het raam van de uitvoering van de dagelijkse dienstactiviteiten gebruikt, door alle categorieën van militairen en burgerpersoneel binnen Defensie. Van die 2 334 dienstvoertuigen worden 53 voertuigen van het type berline gebruikt als ambtsvoertuig ten voordele van de hoge autoriteiten, namelijk generaals, hoge burgerambtenaren en militaire autoriteiten als de provinciecommandanten en de korpscommandanten.

 

De antwoorden op de volgende vragen zijn beperkt tot die 53 ambtsvoertuigen.

 

In de voorbije vijf jaar werden 53 ambtsvoertuigen aangekocht, dit via de federale catalogus of catalogus FORCMS van de FOD Ambtenarenzaken voor een totaal bedrag van 992 908 euro. In 2011 betrof het 27 ambtsvoertuigen: 6 Opels Insignia, 10 Skoda’s Octavia en 11 Renaults Megane berline van het type 110 DCi ter vervanging van de ambtsvoertuigen van het type Peugeot 407 of 607 daterend uit 2004.

 

In 2013 betrof het 16 ambtsvoertuigen, 14 Skoda’s Octavia en 2 Renaults Megane berline 110 DCi ter vervanging van de ambtsvoertuigen van het type Peugeot 407 daterend van 2007. Er blijven actueel nog 10 ambtsvoertuigen van het type Peugeot 607 daterend van 2007 over die dringend dienen te worden vervangen omwille van het hoog aantal kilometers op de teller, bij sommige tot boven de 300 000 kilometer.

 

De werkingskost, het brandstofverbruik en de onderhoudskosten van de ambtsvoertuigen die onlangs in gebruik werden genomen, gaat van 0,13 euro per kilometer voor de voertuigen van het type Renault Megane tot 0,17 euro per kilometer voor voertuigen van het type Opel Insignia. Dit komt neer op een gemiddelde vermindering van 0,09 euro per kilometer ten opzichte van de vervangen ambtsvoertuigen. Deze voertuigen rijden gemiddeld 35 800 kilometer voor het type Renault Megane en 38 500 voor het type Opel Insignia per jaar.

 

Bij de aankoop van commerciële voertuigen wordt de functionele behoefte vertaald in een aantal functionele specificaties. Vervolgens wordt nagegaan of een voertuig voorkomt in een bestaande federale catalogus, bijvoorbeeld de catalogus FORCMS of een ander raamcontract waartoe Defensie toegang heeft dat voldoet aan de functionele specificaties. Desgevallend wordt dit voertuig aangekocht door middel van een dergelijk raamcontract of catalogus.

 

Indien de beoogde specificaties niet aangeboden worden via een raamcontract dient Defensie conform de overheidsopdrachtenwetgeving een overheidsopdracht uit te schrijven voor de aankoop van een dergelijk voertuig.

 

De hierboven aangehaalde werkwijze werd toegepast in 2011-2013 voor het vervangen van 43 ambtsvoertuigen. Deze werden via de catalogus FORCMS besteld. Voor 10 ambtsvoertuigen waren de gewenste specificaties qua vereiste binnenruimte en prestaties niet beschikbaar in de bestaande catalogi. Hiervoor zal een specifieke overheidsopdracht, met respect voor de overheidsopdrachtenwetgeving, worden gerealiseerd.

 

Defensie heeft in 2011 rekening gehouden met de functionele behoeften voor 27 bestelde ambtsvoertuigen. Op basis van het dagelijkse verbruik heeft men actueel een beter inzicht in de functionele behoeften van dergelijke voertuigen. Op die manier worden de specificaties verfijnd wat een invloed heeft op de vervanging van de 26 resterende ambtsvoertuigen. Er werd hierbij de nodige aandacht besteed aan de specificaties met betrekking tot de binnenruimte voor de plaatsen achteraan. Defensie zal alle aangeschafte dienstvoertuigen voort gebruiken.

 

06.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw heel omstandige antwoord en het cijfermateriaal. Ik had eerlijk gezegd niet verwacht dat u dit allemaal mondeling zou meegeven.

 

Ik onthoud dat die wagens verder zullen worden gebruikt en dat de klacht overdreven is. U zegt dat er altijd rekening wordt gehouden met de functionaliteit. Ik begrijp dan ook niet waar dit bericht in de pers vandaan komt. Ik meen dat uw antwoord duidelijk is.

 

U zult die voertuigen niet ergens anders inzetten?

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Vincent Sampaoli au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la politique de gestion des ressources humaines au sein de la Défense" (n° 20919)

07 Vraag van de heer Vincent Sampaoli aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het humanresourcesmanagement bij Defensie" (nr. 20919)

 

07.01  Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, selon différentes sources d'informations concordantes qui me reviennent, il semblerait que la Défense aurait fait le choix d'appliquer aux sous-officiers le même principe que celui mis en place pour les officiers, à savoir une rotation du poste de travail tous les 3 ans, ou 5 ans maximum.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer que ce nouveau principe de turnover est ou sera d'application au sein de la Défense? Comment espérez-vous obtenir l'aval des syndicats avec cette nouvelle politique de gestion des ressources humaines?

 

07.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'objet de la question concerne les mutations du personnel militaire qui ressortit à la compétence de l'état-major de la Défense. En fait, les principes que vous évoquez ne sont pas nouveaux: la politique que vous qualifiez de turnover a toujours existé pour le personnel militaire.

 

Les militaires sont recrutés dans des fonctions de base qui se trouvent presque exclusivement dans des unités opérationnelles de la Défense. À partir de la fonction de base et du grade de base, le schéma de carrière du militaire est construit de manière à faire évoluer et à développer les compétences du militaire afin d'occuper des fonctions de niveau supérieur avec des responsabilités et un grade supérieur. De plus, toutes les fonctions opérationnelles sont réparties sur l'ensemble du territoire national, tandis que les états-majors et administrations centrales sont principalement centralisés à Bruxelles.

 

Il est donc nécessaire, tant pour le développement des compétences militaires que pour assurer l'encadrement des unités et des organismes qui ne sont pas alimentés par des recrutements à la base de mettre en place une politique d'affectation du personnel afin d'assurer la viabilité de l'ensemble des organismes de la Défense.

 

L'aval des syndicats militaires est nécessaire lorsqu'il porte sur les matières qui touchent à leurs prérogatives conformément aux lois syndicales militaires. Or l'affectation du personnel est de la compétence de l'état-major de la Défense et n'est pas soumise à la négociation/concertation syndicale. Toutefois, dans un esprit de dialogue permanent entre l'état-major de la Défense et les syndicats, cette matière fait l'objet de discussions informelles avec les syndicats.

 

07.03  Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Selon les informations en ma possession, ce turnover existerait; du moins, certains membres du personnel militaire craignaient un licenciement en refusant d'être affectés dans une autre unité.

 

Ma crainte et celle de mon groupe est qu'en termes de ressources humaines, cette mobilité n'engendre une démotivation et un découragement de la part des travailleurs.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Vincent Sampaoli au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les annonces d'un programme européen de drones" (n° 20994)

08 Vraag van de heer Vincent Sampaoli aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de aankondigingen van een Europees droneprogramma" (nr. 20994)

 

08.01  Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a quelques semaines, je vous interrogeais sur la politique d'achat/production de drones à l'échelle européenne. En réponse, vous m'indiquiez que la Belgique ne disposait pas d'informations spécifiques sur un développement européen ou toute autre initiative dans ce domaine.

 

La semaine dernière, c'est donc avec surprise et intérêt que j'ai lu dans la presse que 7 pays européens (la France, l'Allemagne, la Grèce, l'Espagne, l'Italie, les Pays-Bas et la Pologne) ont lancé à Bruxelles, un club des utilisateurs de drones, à l'occasion d'une réunion des ministres de la Défense. Parallèlement, un autre groupe de pays dont le nôtre (le Royaume-Uni, l'Autriche, et la République tchèque) s'est déclaré prêt à investir dans le projet et à examiner ses implications technologiques mais sans, pour l'instant, vouloir envisager une éventuelle production commune.

 

Monsieur le ministre, je souhaiterais dès lors vous poser les questions suivantes.

 

En quoi consiste le club des utilisateurs de drones? Quels en sont les objectifs concrets et selon quel calendrier?

 

Pourquoi la Belgique ne semble-t-elle pas avoir souscrit pleinement à cette initiative et ne fait dès lors pas partie du club des pays utilisateurs de drones, identifiée pourtant comme l'une des lacunes les plus criantes de l'industrie européenne de défense?

 

Quel rôle souhaitez-vous donner à la Défense belge et à notre industrie au sein dudit programme européen?

 

08.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, le club des utilisateurs de drones "moyenne altitude, longue endurance" (MALE) est constitué des pays utilisateurs de ce type de drones. L'objectif de ce groupe de pays est d'échanger des informations ainsi que d'identifier et de faciliter la coopération entre les pays qui utilisent actuellement ou envisagent d'utiliser des drones MALE, notamment dans les domaines de l'entraînement, de la maintenance, de la certification et de la logistique.

 

Les drones de type MALE volent à moyenne altitude (supérieure à 10 000 pieds), alors que les drones employés à la Défense belge volent à basse altitude (de 2 000 à 3 000 pieds). La Défense belge ne dispose pas de drones du type MALE et l'acquisition de ce type de drones dépasse le niveau d'ambition opérationnelle de la Défense. La participation de la Défense à ce groupe n'a donc pas lieu d'être.

 

08.03  Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. J'aimerais simplement apporter une précision: dans le cas où ce type de drones serait produit en Europe, notre souhait est que la Belgique puisse s'y investir. Nous pensons en effet que cela pourrait avoir des retombées importantes pour notre économie.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, wenst u daarop nog te repliceren?

 

08.04  Pieter De Crem, ministre: Tout est une question d’argent.

 

08.05  Vincent Sampaoli (PS): Et de priorités.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Daarmee zijn wij, faute de combattants, aan het einde van onze werkzaamheden.

 

De overgebleven vragen op de agenda, zijnde vraag nr. 21031 van de heer Dallemagne, vraag nr. 21051 van de heer Sampaoli, vraag nr. 21094 van de heer Van Biesen, vragen nrs 21102 en 21103 van de heer Ducarme en vraag nr. 21106 van mijzelf, worden uitgesteld.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.56 uur.

La réunion publique de commission est levée à 11.56 heures.