Commission des Finances et du Budget |
Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 19 novembre 2013 Après-midi ______ |
van Dinsdag 19 november 2013 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.40 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Luk Van Biesen.
Le développement des questions et interpellations commence à 16.40 heures. La réunion est présidée par M. Luk Van Biesen.
De voorzitter: Collega’s, we beginnen met de mondelinge vragen. Vraag nr. 18312 van de heer Gilkinet is uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs 19399 en 19490 van de heer Schiltz komen straks aan bod, aangezien de betrokkene op dit ogenblik vragen stelt in de commissie voor het Bedrijfsleven.
01 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de problemen inzake de tijdige aflevering van attesten bij overname van een handelsfonds" (nr. 19973)
01 Question de M. Bert Schoofs au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les problèmes relatifs à la délivrance d'attestations dans les délais prescrits en cas de reprise d'un fonds de commerce" (n° 19973)
01.01 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wanneer een handelsfonds wordt overgenomen, is wettelijk bepaald dat de overnemer mee aansprakelijk kan worden gesteld voor de schulden van de overlater, dit om te vermijden dat vooral overheidsschulden onbetaald zouden blijven.
Men moet als overnemer natuurlijk de zekerheid verkrijgen omtrent het vrij en onbelast kopen of overnemen van een handelsfonds. Daarom moeten er certificaten worden uitgereikt door de overheidsinstanties die bevestigen dat die overlater geen schulden heeft en de overnemer daardoor dus ook niet in de problemen kan komen.
Zulke certificaten dienen bij verschillende overheden aangevraagd te worden, de RSZ, de sociale kas, het RSVZ, de ontvangkantoren der directe belastingen en de btw enzovoort. Al die uitgereikte certificaten zijn dertig dagen geldig en zij moeten ook uitgereikt worden binnen de dertig dagen na aanvraag.
Het betreft dus verschillende overheidsinstanties. Wanneer één overheidsinstantie vrij snel een certificaat uitreikt, dat dertig dagen geldig is, en een andere doet dat vrij laat, dan zijn die certificaten eveneens dertig dagen geldig, maar dat kan het ene certificaat al vervallen zijn op het moment dat het andere bij de overnemer toekomt.
Reken daar enkele dagen post bij wanneer een certificaat tegen de dertigste dag wordt afgeleverd: zo komt men in de problemen. Bijvoorbeeld ook de financiers van dergelijke overnemer beginnen dan moeilijk te doen en zeggen dat het certificaat niet meer geldig is. Het kan al eens voorvallen dat een overnemer daardoor in de problemen komt, net zoals een overlater die zijn handelsfonds dan niet meer kan overlaten.
Hoe is de situatie op uw departement, mijnheer de minister? Ik heb al uw collega’s Laruelle en Onkelinx hierover ondervraagd en zij zeggen dat er weinig problemen zijn bij hun diensten. Minister Onkelinx sprak over een performantiegraad van 99,8 % binnen de termijn van 30 dagen. De gemiddelde termijn bij minister Laruelle was 4,9 dagen.
Ik weet niet hoe het met uw diensten is gesteld, maar ik had graag van u de informatie gekregen hoe en binnen welke termijnen die certificaten worden uitgereikt.
01.02 Minister Koen Geens: Mijn administratie is zich bewust van de aangehaalde problematiek. Wanneer een certificaat voor de overname van een handelsfonds wordt aangevraagd, moet de ontvanger van de directe belastingen en de btw niet alleen nagaan of er op het moment van de aanvraag geen openstaande fiscale schulden zijn, maar moet er bij de diverse taxatiediensten ook worden nagegaan of er geen lopende of aangekondigde fiscale onderzoeken zijn. Het is dus onmogelijk om de afleveringstermijn voor deze fiscale certificaten in te korten.
Mijn administratie is overigens niet bevoegd voor de certificaatovername van handelsfondsen die worden uitgereikt door de RSZ, een sociaalverzekeringsfonds of door de belastingdiensten van de gewestelijke overheden. De geldigheidsduur van deze certificaten kan maar worden aangepast na overleg en akkoord van de bevoegde collega-ministers van deze overheden.
01.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, dat was wel het minst omstandige en minst concrete antwoord van de drie ministers die ik heb ondervraagd. Als er zich een probleem zou voordoen, zal dat misschien zijn bij de diensten van de minister. Best ondervraag ik daar de eerste minister eens over, na eventueel schriftelijke vragen te hebben gesteld inzake de cijfers. Minister Laruelle en minister Onkelinx waren wel in staat om mij cijfers te verschaffen in dezen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 20049 van de heer Goffin wordt geschrapt. Vragen nrs. 20158 en 20196 van mevrouw Jadin worden omgezet in schriftelijke vragen.
02 Vraag van de heer Bruno Valkeniers aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het mogelijke beroep van Slovenië op steun van het ESM-noodfonds" (nr. 20287)
02 Question de M. Bruno Valkeniers au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le recours possible à l'aide du fonds de secours du MES par la Slovénie" (n° 20287)
02.01 Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de minister, Slovenië is sinds 2004 lid van de Europese Unie. Sinds 2007 zijn ze toegetreden tot de eurozone en nu, vijf à zes jaar later, is het bijna zover.
Volgens de voorzitter van de Sloveense Centrale Bank – ik zal geen poging doen om zijn naam uit te spreken – zou Slovenië mogelijkerwijze een beroep moeten doen op EU-hulp uit het ESM-noodfonds om hen bij te springen bij een eventuele redding van hun banken.
Vandaag bedraagt de rente op de Sloveense obligaties met een looptijd van tien jaar 6,4 procent. Algemeen beschouwd zegt men dat een rente van boven de 6 procent onhoudbaar wordt op langere termijn. Bovendien bedraagt het aantal bad loans, slechte leningen van de sector, ongeveer een kwart van het bbp van het land.
De Sloveens eerste minister Alenka Bratusek heeft zelf gezegd dat hij geen idee heeft hoeveel een eventuele redding van de banken in Slovenië het land zal kosten, laat staat hoeveel dat het ESM, en dus ook ons, zal kosten.
Ik heb daarrond een aantal vragen.
Ten eerste, is er al een officiële aanvraag door Slovenië voor noodhulp van het ESM-noodfonds?
Heeft u enig idee over welk bedrag het zou gaan en de voorwaarden?
Staat dit op de agenda van de komende top?
Zou die hulp rechtstreeks naar de banken gaan, zoals in Spanje, of naar Slovenië zelf?
Hoe reageert de Raad van Ministers daarop? Hoe reageert de Belgische regering en uzelf daarop?
Indien Slovenië ter hulp gekomen wordt, dan zou dat ongeveer het zesde EU-land zijn dat beroep moet doen op het noodfonds? Hoeveel verder is deze situatie houdbaar?
02.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Valkeniers, er zijn veel geruchten over Slovenië. De waarheid is dat het land op dit ogenblik nog geen officieel verzoek heeft ingediend voor steun van het ESM te krijgen.
Het land is nu zijn banksector aan het evalueren op een wijze die vergelijkbaar is met de oefening die later dit jaar of volgend jaar zal plaatsvinden op EU-vlak op basis van asset quality reviews and stresstests.
De resultaten ervan zijn nog niet beschikbaar maar zullen natuurlijk doorslaggevend zijn voor het verdere verloop van de procedure.
Het ESM is opgericht om in landen van de eurozone problemen van die aard te helpen overkomen. In geval van een financieringsverzoek door Slovenië zou men de keuze hebben tussen een normaal standaardakkoord en een onrechtstreekse financiering van de banksector. De keuze zou afhangen van de aard van de financiële en economische problemen en van de onevenwichten. Een rechtstreekse financiering van de banksector is echter niet mogelijk vooraleer het overzicht van de financiële instellingen door de ECB effectief wordt.
De orde van grootte van een eventuele tussenkomst van het ESM zou in ieder geval veel lager uitvallen dan in het geval van Spanje.
Er is geen plan B en dergelijk plan is dan ook nooit besproken geweest binnen de Europese instellingen.
02.03 Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de minister; ik dank u voor uw antwoord.
Nog niet, dat is uw antwoord. De banksector wordt doorgelicht. Als ik de uitspraken van de voorzitter van de Centrale Bank en de eerste minister lees, dan zeg ik: houdt u vast aan uw bretellen, want het gaat er waarschijnlijk wel van komen. Dat het natuurlijk niet over een bedrag gaat zoals bij Spanje, dat zou er nog moeten bijkomen. Dat zou pas echt slecht nieuws zijn.
Ik blijf erbij. Indien het zover is en we gaan dat de komende weken of maanden weten, dan is dat het zesde land. Ikzelf en mijn partij vinden dat het dan hoog tijd wordt dat men binnen de eurozone ministens een plan B heeft. Als men er geen heeft, kan men er niet toe overgaan. Als men er een heeft, kan men nog altijd de beslissing nemen om het al dan niet uit te voeren.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Steven Vandeput aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het maandelijks aantal kohieren en de opbrengst van de kohieren in de personenbelasting voor de aanslagjaren 2010, 2011, 2012 en 2013" (nr. 20288)
03 Question de M. Steven Vandeput au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le nombre mensuel de rôles et les recettes des rôles dans l'impôt des personnes physiques pour les exercices d'imposition 2010, 2011, 2012 et 2013" (n° 20288)
03.01 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de minister, het spijt mij dat ik een zo technische vraag op deze manier aan u moet stellen. U begrijpt echter dat, als wij bepaalde gewenste informatie niet binnen de normaal gangbare termijn krijgen, wij dan andere middelen aanwenden.
Kunt u voor de personenbelasting voor de aanslagjaren 2010,
2011, 2012 en, voor zover het ook mogelijk is voor 2013 de volgende gegevens
meedelen: het aantal inkohieringen per maand voor elk aanslagjaar, het totaal
aan ingekohierde bedragen per maand voor elk aanslagjaar, zowel in het voordeel
van de belastingplichtige als in het voordeel van de Staat en het globale
kasresultaat per maand.
Kunt u mij
hetzelfde meedelen voor de vennootschapsbelasting voor de voorbije 3
aanslagjaren, tot en met de huidige stand van zaken? Uiteraard vraag ik u niet
om uw antwoord hier voor te lezen. Ik zou echter graag de documenten ontvangen.
03.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Vandeput, de vraag betreft statistische gegevens omtrent het verloop van de inkohieringsactiviteiten verricht door mijn administratie op het vlak van personenbelasting en op het vlak van vennootschapsbelasting. De gegevens zijn opgenomen in een tweetal tabellen en zullen u zo dadelijk worden bezorgd.
Inzake de personenbelasting zijn de inkohieringen in aantallen en bedragen per aanslagjaar vermeld, uitgevoerd tot en met 30 juni van het jaar volgend op het desbetreffend aanslagjaar. Die primaire inkohieringen op het vlak van de personenbelasting moeten immers uiterlijk tegen 30 juni van het jaar na het aanslagjaar gebeuren. Achteraf kunnen uiteraard nog inkohieringen worden uitgevoerd ten gevolge van correcties of controles, weliswaar binnen de termijnen waarin de wet voorziet.
Wat de vennootschapsbelasting betreft, wordt u een overzicht verstrekt dat eveneens de productieve inkohieringsresultaten weergeeft, zowel in aantallen als in bedragen. Aangezien er vennootschappen zijn met een boekjaar dat zich uitspreidt over twee kalenderjaren of de boekjaren te paard, zoals dat heet, worden de cijfers gegeven voor het tweede jaar na de aanvang van de primaire inkohieringstermijn.
03.03 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik vind het jammer dat ik de cijfers via deze weg heb moeten verkrijgen.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Steven Vandeput aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de staatsschuld" (nr. 20289)
04 Question de M. Steven Vandeput au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la dette publique" (n° 20289)
04.01 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, natuurlijk boet een vraag af en toe aan actualiteitswaarde in, gewoon door het voortschrijden van de jaarlijkse kalender. Misschien is uw antwoord echter geactualiseerd.
Mijn vraag handelt over de eerste begrotingscontrole 2013, waarbij de regering zich had geëngageerd de staatsschuld beneden de grens van honderd procent te houden. Eurostat had een andere mening over het verloop van het verhaal.
Ondertussen weten wij allemaal dat BNP van de hand is gedaan. Niettemin is de hiernavolgende vraag misschien interessant.
Hoeveel procent zal de staatsschuld op het einde van 2013 bedragen?
Zult u het engagement om onder de grens van honderd procent te blijven, respecteren? Bent u daar voor honderd procent zeker van?
Welke andere pistes liggen nog op tafel voor de toekomst?
Ik weet niet in welke mate uw antwoord op de originele vraag is voorbereid. Misschien is de vraag zonder voorwerp en dan vervalt ze.
De voorzitter: Mijnheer de minister, wij luisteren naar uw mogelijke antwoord.
04.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, wij zijn sneller dan de wind.
Het Monitoringcomité verwachtte dat de schuldgraad op het einde van 2013 100,5 % zou bedragen, indien de gezamenlijke overheid een nominaal saldo van 2,54 % van het bruto binnenlands product bereikt.
De verkoop van de participatie in Fortis aan BNP Paribas, die 3,25 miljard euro opleverde, kadert samen met de verkoop van de investeringsportefeuille van Royal Park Investments, eerder dit jaar, in het terugdringen van de overheidsschuld onder de grens van honderd procent.
Ik werk tevens voort aan de correcte uitvoering van de interne consolidatie van de overheidsschuld, wat inhoudt dat de beschikbare gelden van overheidsinstellingen bij de schatkist worden geplaatst of in Belgisch overheidspapier wordt belegd. Aldus worden zij in mindering van de schuld gebracht.
Ik werk aan een regeling, waardoor alle overheidsinstellingen ter zake op een gelijke manier bij het dossier worden betrokken en ertoe bijdragen.
Ik volg de evolutie van de schuldgraad ook zo nauwgezet mogelijk op, opdat zij in 2013 inderdaad beneden de grens van honderd procent van het bruto binnenlands product zou blijven.
04.03 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en uw inspanningen.
U zult het echter met mij eens zijn dat op lange termijn dergelijke technieken niet houdbaar zijn. Er zal dus slechts één mogelijkheid zijn om op lange termijn de schuld terug te dringen en ze dus niet alleen op het huidige niveau te houden, met name werken aan het vorderingensaldo.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij keren terug naar punt 5 van de dagorde voor de vraag van kersvers papa Willem-Frederik Schiltz.
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "casus Fuchs" (nr. 19399)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het arrest van het Europees Hof van Justitie C-219/12 en de doorwerking hiervan op de Belgische btw-wetgeving" (nr. 19490)
- M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'affaire Fuchs" (n° 19399)
- M. Willem-Frederik Schiltz au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'arrêt de la Cour de justice de l'Union européenne C-219/12 et son incidence sur la législation belge relative à la TVA" (n° 19490)
05.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal een voorlezing van alle antecedenten en van al mijn ingediende vragen inkorten om de werking van deze commissie wat te ontlasten.
Heel concreet komt mijn vraag erop neer dat een Oostenrijks ingezetene een proces heeft aangespannen. Hij meent dat hij als eigenaar van fotovoltaïsche cellen, dus zonnepanelen, een economische activiteit verricht, waardoor hij de btw voor de aankoop van die panelen kan terugvorderen. Bijgevolg moet hij dan ook wel btw betalen als hij stroom levert aan het net.
Het Europees Hof voor Justitie heeft geoordeeld dat de btw-richtlijn wel degelijk van toepassing is op die activiteit, wat mogelijk voor zeer verstrekkende gevolgen zou kunnen zorgen in alle landen waar bepaalde ondersteuningsmechanismen van toepassing zijn en veel zonnepanelen aangekocht worden.
Mijnheer de minister, samengevat heb ik de volgende vragen.
Hoe schat u de impact van dat arrest in op de Belgische situatie? Duitsland en Nederland hebben zich al gevoegd bij die zaak en wensen zich daarin ook te mengen, maar België heeft dat nog niet gedaan. Daarom vraag ik naar uw positie en de positie van de Belgische regering in dat arrest, in die casus en in de eventuele toepassing van de btw-richtlijn. Volgens mij is een onderdeel nodig voor kleine ondernemingen of een mogelijke aanpassing noodzakelijk voor werken of constructies die aan huizen verricht worden en die eerder op consumptie gericht zijn.
05.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Schiltz, ook van mij een hartelijke proficiat.
Mijn administratie bereidt momenteel een tekst voor die de btw-regeling ten aanzien van de productie van elektriciteit door eindklanten en de verhandeling van groenestroomcertificaten door die eindklanten zal behandelen. Die tekst zal binnen afzienbare tijd gepubliceerd worden op de fiscale gegevensbank www.fisconetplus.be.
Die publicatie zal rekening houden met de specifieke technische kenmerken van de groenestroominstallaties zoals die in België bestaan.
Concreet zal het onderscheid gemaakt worden naargelang bij de producent van groene stroom het elektriciteitsverbruik wordt geregistreerd door middel van een terugdraaiende teller dan wel door middel van een meter met dubbel telwerk. In het geval van een terugdraaiende teller is er geen sprake van een levering van elektriciteit door de eindklant aan de energieleverancier. Die situatie doet zich meestal voor in België en is vreemd aan de situatie in de Oostenrijkse zaak. In het tweede geval blijft de levering van elektriciteit op grond van een afgesloten overeenkomst door de eindklant aan de energieleverancier beperkt tot het saldo dat bestaat uit de door hem opgewekte, maar niet onmiddellijk verbruikte stroom.
De feitelijke en juridische situatie die aan de Oostenrijkse zaak ten grondslag lag, is bijgevolg enigszins verschillend van de manier waarop de productie van elektriciteit door eindgebruikers doorgaans in België plaatsvindt. Van het arrest kan dan ook een eerder beperkte impact worden verwacht. België is vanwege die redenen niet mee in die zaak ingestapt.
Er werden over dat arrest al informele besprekingen gevoerd op Europees niveau, maar die hebben nog niet tot concreet resultaat of afspraken geleid. Het is niet uitgesloten dat er in een later stadium op Europees niveau verdere besprekingen zullen volgen.
De eventuele toepassing van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen heeft tot gevolg dat men geen btw dient aan te rekenen, maar betekent ook dat de belastingplichtige geen recht op aftrek heeft.
05.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor uw beknopt maar zeer volledig antwoord.
L'incident est clos.
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de naleving van het verlaagde btw-tarief voor de behandeling van assistentiehonden voor blinden" (nr. 20017)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor de behandeling van assistentiehonden voor blinden" (nr. 20018)
- M. Willem-Frederik Schiltz au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le respect du taux de TVA réduit pour le traitement des chiens d'assistance pour personnes aveugles" (n° 20017)
- M. Willem-Frederik Schiltz à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'application du taux de TVA réduit pour le traitement des chiens d'assistance" (n° 20018)
06.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de toepassing van btw op assistentiehonden.
Zoals u ongetwijfeld weet, assistentiehonden zijn honden die een langdurige en intensieve gespecialiseerde opleiding hebben genoten, zodat zij op commando bepaalde taken kunnen uitvoeren waardoor een persoon met een handicap een aantal moeilijke of onmogelijke handelingen toch nog zelfstandig kan uitvoeren.
Wat u misschien niet weet is dat er verschillende soorten assistentiehonden zijn, namelijk de geleidehond voor personen met een visuele handicap, de hulphond voor personen met een motorische handicap, de hoor- en signaalhond voor personen met een auditieve handicap en de meldhond voor personen met ziektes als epilepsie, diabetes of met de ziekte van Alzheimer.
Honden die een specifieke africhting als geleidehond voor blinden hebben gekregen, voldoen aan de notie “hulpmiddelen speciaal ontworpen voor blinden”, waardoor ze sinds 1998 voldoen aan punt 6 van de rubriek XXIII van tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 van 20 juli 1970 inzake de btw-tarieven. Dit wil zeggen dat de levering van deze honden binnen de rubriek van het verlaagd btw-tarief van 6 % valt.
Honden die niet specifiek voor blinden zijn afgericht of niet tot het reglementaire ras behoren, zijn onderhevig aan het normale tarief van 21 %. Diensten, verstrekt door dierenartsen aangaande specifiek afgerichte blindengeleidehonden, behoren eveneens tot het verlaagd btw-tarief van 6 %.
Mijnheer de minister, waarom werd of wordt er een subsidiair onderscheid gemaakt in het btw-tarief voor medische zorgen, tussen blindengeleidehonden en de andere assistentiehonden? In hoeverre zorgt deze regelgeving voor discriminatie tussen de verschillende vormen van handicap of beperking?
Bent u bereid eventueel maatregelen te nemen om deze mogelijke discriminatie tussen de verschillende vormen van beperking inzake assistentiehonden teniet te doen?
06.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Schiltz, het koninklijk besluit dat de btw-tarieven regelt voorziet expliciet in een verlaging van het btw-tarief tot 6 % voor hulpmiddelen ten behoeve van blinden en slechtzienden. Daartoe behoren ook specifiek afgerichte blindengeleidehonden. Ook de diensten verstrekt door dierenartsen met betrekking tot specifiek afgerichte blindengeleidehonden vallen onder het tarief van 6 %.
Voor andere assistentiehonden en de veterinaire diensten ten opzichte van die honden is momenteel niet in een verlaging van het btw-tarief voorzien. Niettemin begrijp ik uw bezorgdheid en zal ik mijn administratie uitnodigen een uitgebreid onderzoek in te stellen inzake de andere soorten assistentiehonden en de mogelijkheid om ook voor die honden in een verlaagd tarief te voorzien.
Indien het btw-tarief van 21 % onterecht werd toegepast op de veterinaire diensten met betrekking tot blindengeleidehonden kan steeds contact worden opgenomen met de lokale btw-diensten. Bovendien zal mijn administratie de sector van de veeartsen en dierenartsklinieken aanschrijven om hen te wijzen op de correcte toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6 % voor de behandeling van blindengeleidehonden.
Naast diensten ten opzichte van specifiek afgerichte blindengeleidehonden, verrichten dierenartsen nog andere diensten die aan het verlaagd tarief van 6 % zijn onderworpen. Mijn administratie beschikt niet over gegevens over het aandeel van de diensten ten opzichte van blindengeleidehonden in het totaal van de diensten die dierenartsen met toepassing van het verlaagd tarief verrichten.
06.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, dat is een zeer bevredigend antwoord. Ik ben blij dat u aandacht hebt voor deze kleine maar voor degenen die in deze situatie verkeren zeer belangrijke bekommernissen. Personen die op zo’n hond een beroep moeten doen vinden soelaas bij hun hond en het is dan ook fijn wanneer de overheid laat merken dat zij het leed niet nodeloos wil belasten.
Ik dank u voor het positieve antwoord en ik kijk uit naar het resultaat van het onderzoek van de administratie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 20314 van de heer Clarinval vervalt aangezien wij niets van hem vernomen hebben. Vraag nr. 20342 van de heer De Potter vervalt aangezien wij niets van hem vernomen hebben. Vraag nr. 20762 van de heer Schiltz wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 20803 van de heer Francken wordt eveneens omgezet in een schriftelijke vraag.
L'ordre du jour appelle la question n° 20368 de M. Alain Mathot sur "le sommet Ecofin des 14 et 15 octobre 2013".
06.04 Alain Mathot (PS): Monsieur le président, j'ai obtenu une réponse à cette question lors du débat qui vient d'avoir lieu.
07 Question de M. Alain Mathot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le compte bancaire PayPal" (n° 20369)
07 Vraag van de heer Alain Mathot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de bankrekening PayPal" (nr. 20369)
07.01 Alain Mathot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne vais pas citer l'article 307 du Code des impôts sur les revenus mais, en synthèse, le résident fiscal belge est tenu d'indiquer, dans sa déclaration fiscale annuelle, si un ou plusieurs comptes étaient ouverts, à un moment quelconque de l'année imposable, auprès d'un établissement de banque, de change, de crédit ou d'épargne établi à l'étranger, soit à son nom, soit au nom d'un de ses enfants dont il avait la jouissance légale des revenus.
La législation fiscale française prévoit la même obligation dans le chef des résidents fiscaux français. C'est dans ce contexte que le tribunal administratif de Pau, dans une décision du 25 avril 2013, a estimé que cette obligation concernait également les comptes Paypal.
Monsieur le ministre, ma question sera extrêmement simple: l'obligation prévue par l'article 307 s'applique-t-elle également aux comptes Paypal, ce qui devrait être le cas en toute logique?
07.02 Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Mathot, la réponse à cette question simple en apparence est que mon administration étudie actuellement si un compte Paypal est un compte étranger au sens de l'article 307 du Code des impôts sur les revenus 1992. Une réponse ferme n'a pas pu être apportée à ce stade car la question est plus complexe qu'à première vue. J'y reviendrai si vous le souhaitez.
07.03 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, il faut déclarer ses comptes belges et étrangers. Je ne comprends donc pas qu'il y ait une hésitation à ce sujet. Je ne vois pas où est le problème. Soit, il s'agit d'un compte étranger et il tombe alors sous le coup de l'article 307 CIR 92, soit c'est un compte belge et il est alors obligatoirement à déclarer.
Mais vu votre réponse, nous y reviendrons.
Het incident is gesloten.
- M. Alain Mathot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'intention du gouvernement de créer des zones franches" (n° 20370)
- M. Kristof Waterschoot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la zone fiscale avantageuse" (n° 20630)
- de heer Alain Mathot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het voornemen van de regering om 'vrije' zones op te richten" (nr. 20370)
- de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscaal gunstige zone" (nr. 20630)
08.01 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, la semaine dernière, la presse faisait état de l'intention du gouvernement de créer des zones franches. Ces zones franches, selon les informations distillées dans les médias, bénéficieraient d'une aide fiscale qui prendrait la forme d'une exemption de 35 à 40 % du précompte professionnel.
La Commission européenne aurait déjà donné son feu vert concernant la mise en place d'un tel projet dans notre pays. Des questions se posent sur les critères pour bénéficier de ces zones franches. Cet avantage fiscal bénéficierait aux villes ou communes de plus de 50 000 habitants et qui ont subi des pertes d'emplois supérieures à 1 000 unités. Il est également question de la problématique des lieux où le taux de chômage chez les jeunes est plus important.
Une telle initiative pourrait revêtir une importance capitale pour les parties de notre territoire les plus fragiles économiquement. J'en parle à l'aise, car étant donné les restructurations et la fin d'Arcelor à Seraing, nous serions directement concernés par ce genre de possibilité.
Monsieur le ministre, ces informations sont-elles exactes? Si tel est le cas, pourriez-vous nous fournir de plus amples informations sur le sujet, notamment sur les critères en cours de discussion? Quand prévoyez-vous la réelle effectivité de ce système?
08.02 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, mijnheer de minister, de inleiding werd al gegeven door de heer Mathot.
Wat is de stand van zaken in het dossier van de fiscaal gunstige zones in België? Werd het dossier met de Gewesten besproken op de fameuze competitiviteitstop? Hoe staat het daar nu mee?
Kunt u iets zeggen over het mechanisme waaraan wordt gedacht? Gaat het over een bijzondere investeringsaftrek, een verlaagd tarief, vennootschapsbelasting?
Kunt u een korte stand van zaken geven van het dossier op dit moment?
08.03 Koen Geens, ministre: Monsieur le président, en tant que ministre des Finances, je travaille dans le cadre de la lutte contre la crise économique à une mesure de soutien aux régions qui font face à des fermetures d'entreprises à grande échelle.
Afin d'éviter que de telles régions plongent dans une spirale économique négative, je souhaite introduire dans la législation une mesure visant à soutenir, dans certaines zones délimitées, des investissements dans des secteurs à forte densité de main-d'œuvre.
Ik heb deze piste al op 17 juli 2013 aangekondigd. Ondertussen werd ze onderzocht op haar conformiteit met de Europese regelgeving.
Aldus kan ik u meedelen dat deze maatregel wordt geschreven in het licht van de bepalingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening en van de richtlijnen inzake de staatssteun met regionale finaliteit voor de periode 2014-2020.
Voorts kan ik ook aankondigen dat de vertegenwoordigers van de administratie en mijn kabinet deze maatregel al een eerste keer met succes aan de vertegenwoordigers van de Europese Commissie hebben voorgelegd.
Cette mesure, discutée au sein du gouvernement fédéral, ressortit aux mesures de relance discutées avec les Régions. L'implication des Régions est importante dans ce cadre, vu le partage de compétences au sein de notre pays. Si les Régions sont prêtes à soutenir cette mesure dans le cadre de leurs compétences, l'effet de relance pour les entreprises en sera renforcé dans les zones en question.
Het voorstel is om binnen die zones de loonlasten te verlagen voor werkgelegenheid die met een investering verbonden is. Omdat de maatregel geïnspireerd is op het richtsnoer, zal dit voordeel in de tijd beperkt zijn.
Zoals de andere relancemaatregelen zou het punt op de Ministerraad van 27 november kunnen worden besproken.
08.04 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, je n'ai de nouveau pas beaucoup de réponses aux questions que j'ai posées. Vous confirmez que c'est effectivement à l'étude, comme affirmé par la presse. Mais vous ne me donnez aucune information sur les critères. Si je comprends bien, c'est en cours et nous verrons lorsque ce sera abordé en Conseil des ministres restreint. C'est bien cela? (Assentiment) Je reviendrai donc avec une question.
08.05 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, ik kijk uit naar de vergadering van de Ministerraad van 27 november waar er hopelijk vooruitgang zal kunnen worden geboekt in dit dossier.
08.06 Minister Koen Geens: Het is een thema voor 29 november.
08.07 Kristof Waterschoot (CD&V): Inderdaad, het gaat om een vergadering van het Overlegcomité op 29 november in plaats van de Ministerraad op 27 november.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nummer 20384 van de heer Clerfayt wordt uitgesteld. Vraag nummer 20396 van de heer Van den Bergh wordt geschrapt aangezien wij niets van hem vernomen hebben.
09 Question de M. Olivier Henry au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le comité d'acquisition d'immeubles de Charleroi" (n° 20465)
09 Vraag van de heer Olivier Henry aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het aankoopcomité te Charleroi" (nr. 20465)
09.01 Olivier Henry (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous interpelle suite à une problématique concernant le comité d'acquisition d'immeubles de Charleroi, qui dépend du SPF Finances. Ce comité ne serait plus en mesure d'assurer sa mission vis-à-vis des autorités publiques, communales ou intercommunales, qui sont dans l'obligation de travailler avec lui pour toute estimation de valeur de biens, à la vente ou à l'achat.
En effet, les réponses du comité d'acquisition d'immeubles de Charleroi aux demandes d'expertise de bâtiments prendraient plusieurs mois voire une année. Cette situation engendre évidemment d'importants problèmes tels que l'abandon de projets ou la perte de subsides. Apparemment, depuis la réorganisation des comités d'acquisition d'immeubles au sein de la Région wallonne, la situation à Charleroi se serait gravement détériorée. Cela proviendrait d'un manque de personnel administratif, personnel qui aurait vu son nombre diminuer de moitié depuis deux décennies alors que les dossiers à traiter, eux, n'ont cessé d'augmenter durant cette période.
Monsieur le ministre, êtes-vous au courant de cette problématique? Dans l'affirmative, n'y aurait-il pas moyen de renforcer en personnel administratif le site de Charleroi afin de dynamiser le service de la première métropole wallonne?
09.02 Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Henry, certains comités d'acquisition, notamment celui de Charleroi, sont en effet confrontés à une importante diminution du personnel. C'est pourquoi les comités d'acquisition ont pris une série de mesures afin de satisfaire au mieux leurs clients. Une de ces mesures consiste à établir une priorité dans le traitement des missions qui leur sont confiées, d'autant que l'augmentation du nombre de donneurs d'ordres les a conduits à ce qu'ils ne soient plus tous en mesure de traiter l'ensemble des missions dans un délai raisonnable. Par ailleurs, ces priorités sont communiquées aux donneurs d'ordres qui sont informés du délai endéans lequel leur dossier sera traité. En plus des services publics fédéraux, qui ont l'obligation de faire appel aux comités d'acquisition, il y a un groupe d'autorités et d'institutions qui ont la faculté de faire appel à ces comités mais n'en ont pas l'obligation: les Régions, les Communautés, les communes, les intercommunales. Leurs clients prioritaires sont donc ceux qui sont obligés de faire appel à leurs services. Les autorités communales et intercommunales ne sont donc pas des clients obligatoires des comités d'acquisition. À cet égard, la circulaire du 20 juillet 2005 de la Région wallonne, signée par le ministre Philippe Courard, est très claire puisqu'elle stipule que les estimations en matière de vente d'immeubles par ces autorités publiques peuvent être sollicitées, soit auprès du comité d'acquisition d'immeubles, soit auprès du receveur de l'enregistrement, soit auprès d'un notaire, soit auprès d'un géomètre expert-immobilier. Cette même circulaire précise qu'il en va de même en cas d'acquisition.
Le SPF Finances, comme d'autres départements, est confronté à une limitation du remplacement de son personnel. Je vais donc, dans les limites de l'enveloppe du personnel qui a été fixée pour mon département, voir dans quelle mesure le comité d'acquisition en question peut être renforcé.
En outre, je veillerai à ce que le comité d'acquisition de Charleroi informe clairement et précisément ses donneurs d'ordres facultatifs sur les délais endéans lesquels leurs dossiers seront traités afin qu'ils puissent envisager en toute connaissance de cause de faire appel à ses services.
Enfin, je vous rappelle que la sixième réforme de l'État prévoit le transfert des comités d'acquisition aux Régions et Communautés, dans les limites de leurs compétences.
09.03 Olivier Henry (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. À vous entendre, j'ai l'impression que tout va très bien. Ce n'est malheureusement pas le retour que j'ai du comité d'acquisition ni des différents opérateurs qui doivent solliciter son avis. Je vais requérir leur point de vue par rapport à la réponse que vous avez donnée et je reviendrai vers vous avec d'autres questions.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de periode tussen de btw-aangifte en de betaling van de btw" (nr. 20470)
10 Question de M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la période entre les déclarations de TVA et le paiement de la TVA" (n° 20470)
10.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, bij veel bedrijven die werken met maandaangiften, betekent de betaling van de btw aan de overheid dikwijls een cashflowprobleem, aangezien zij de btw reeds aan de overheid moeten betalen voordat de klanten hun facturen hebben betaald. Dat geldt zeker voor bedrijven die telkens pas op het einde van elke maand hun facturen kunnen opmaken en te kampen hebben met een betalingstermijn van minimaal 30 dagen.
Tijdens de crisis is de betalingstermijn voor veel bedrijven onder druk komen te staan, waarbij klanten en ook dikwijls de overheid een betalingstermijn afdwingen van 45, 60 of zelfs meer dagen. Op die manier spelen de bedrijven op het vlak van de btw eigenlijk bank voor de federale overheid. De btw-betaling en de btw-aangifte moeten uiterlijk gebeuren op de twintigste van elke maand.
Bij een bedrijf dat organisatorisch goed draait of dat de boekhouding betaling laat doen door een boekhouder, gebeurt de btw-aangifte reeds enkele dagen eerder. De betaling gebeurt meestal op de 18de, 19de of zelfs 20ste van de maand, omdat de bedrijven cashflowproblemen zo veel als mogelijk proberen te beperken en omdat korttijdige financieringsmogelijkheden de voorbije jaren meestal niet meer worden toegestaan door de banken.
Wat is nu het probleem? In de korte periode daartussen kan het bedrijf bepaalde attesten moeten vragen om mee te kunnen dingen aan bepaalde offertes, onder andere waarmee zij aantonen geen btw-schulden te hebben. In de praktijk antwoordt de administratie, zelfs als de btw-aangifte elektronisch werd ingegeven, dat zij geen attest kan afleveren, omdat er een btw-schuld is. Hierdoor komen bedrijven soms in de problemen, zelfs als zij in het verleden nooit of zeer zelden problemen hebben gehad met de aanzuivering van hun btw.
Het moet toch mogelijk zijn om de periode tussen de btw-aangifte en de btw-betaling aan te zien als schuldenvrij als de vorige openstaande rekeningen zijn vereffend. Het lijkt mij logisch om het attest te baseren op de voorlaatste btw-aangifte en de betaling ervan, en niet op een btw-aangifte die misschien de dag zelf werd ingediend.
10.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Van Biesen, gelet op de specifieke aard en het bijzondere inningssysteem van de btw is het van belang dat elke belastingplichtige, ongeacht in welke fase van de economische kringloop hij zich bevindt, de door hem verschuldigde btw onder aftrek van de door hem betaalde btw binnen de gestelde wettelijke termijn aangeeft en betaalt.
Wat het afleveren van een attest in het kader van een openbare aanbesteding betreft, wordt er enkel rekening gehouden met de opeisbare btw-schulden. Dat betekent dat, indien er een verschuldigd btw-bedrag blijkt uit een btw-aangifte die vóor de vervaldag werd ingediend, de bevoegde ontvanger dat bedrag niet in aanmerking zal nemen wanneer hij eveneens vóór die vervaldag dat attest uitreikt.
10.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
In de praktijk loopt het meestal anders. We hebben een aantal concrete voorbeelden gehad van bedrijven die geen attest gekregen hebben ondanks het feit dat zij altijd zeer goede betalers geweest zijn.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vragen nrs 20500 en 20507 van de heer Benoit Drèze worden geschrapt, aangezien hij niets heeft laten weten.
11 Question de M. Alain Mathot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le contrôle fiscal des personnes morales non assujetties à l'impôt des sociétés" (n° 20521)
11 Vraag van de heer Alain Mathot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscale controle van rechtspersonen die niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn" (nr. 20521)
11.01 Alain Mathot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, en août de cette année, la Cour des comptes a publié un audit de suivi relatif au contrôle fiscal des personnes morales non assujetties à l'ISOC. Celui-ci fait suite à un audit réalisé en 2003 et dans lequel la Cour avait formulé sept recommandations en vue d'améliorer le fonctionnement du contrôle fiscal des personnes morales non assujetties à l'ISOC.
En 2003, la Cour constatait un manque de cohérence et d'uniformité. C'est dans cette optique qu'elle avait formulé des recommandations. À la lecture du rapport, on voit clairement que l'administration fiscale a déployé beaucoup d'efforts pour rencontrer les exigences de la Cour des comptes. C'est positif! Néanmoins, il semble que ces efforts ne furent pas suffisants puisqu'elle pointe toujours certains manquements dans le fonctionnement des services de l'IPM.
Je souhaiterais donc, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes. Pourquoi le SPF Finances ne distingue-t-il pas les recettes fiscales provenant de l'IPM de celles de l'ISOC dans son rapport annuel? Cela nous permettrait d'avoir des données chiffrées. Pourquoi le SPF Finances n'a-t-il plus proposé des formations à ses agents en matière d'IPM depuis 2010, soit depuis près de quatre ans? Pourquoi aucune réunion annuelle des chefs de service ne s'est-elle tenue depuis le 10 septembre 2010? Cela ne semble pourtant pas compliqué de faire en sorte que les chefs de service se réunissent. Pourquoi l'administration fiscale n'a-t-elle pas plus développé les méthodes d'identification des fausses ASBL? Pourquoi les agents ne sont-ils pas formés à la détection des fausses ASBL? Enfin, pourquoi le SPF Finances ne joint-il pas une annexe explicative aux déclarations à la taxe sur les ASBL, tel que recommandé par la Cour?
11.02 Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Mathot, le budget des Voies et Moyens ne prévoit pas d'article budgétaire séparé pour toute une série d'impôts et ce, afin de garantir la lisibilité du budget. Néanmoins, pour toutes les taxes, le produit est toujours connu dans les documents comptables.
Les formations à dispenser sont déterminées en fonction des moyens disponibles aux administrateurs de l'Administration générale de la fiscalité.
Dans le cadre du cycle de gestion, depuis janvier 2012, chaque direction régionale organise une réunion d'évaluation trimestrielle avec tous les chefs de service, y compris les chefs de service IPM. Les initiatives concernant les services IPM sont discutées à cette occasion. En cas de difficultés, le directeur régional a la possibilité de les inscrire à l'ordre du jour de la réunion d'évaluation trimestrielle avec l'administrateur PME et toutes les autres directions régionales afin de dégager des solutions uniformes.
Le SPF Finances prête une attention particulière au dépistage des fausses ASBL. Depuis plusieurs années, cet aspect fait partie intégrante du plan de travail tant des offices classiques IPM que des centres de contrôle. Il s'agit d'une analyse continue qui explore de nouvelles pistes, tout en tenant compte des possibilités techniques disponibles. Ne perdons pas de vue que la majorité des ASBL sont soumises, à juste titre, à l'IPM et que la problématique de requalification ne vise qu'une minorité d'ASBL.
Il y a donc lieu d'agir avec précaution et prudence. L'administration met à la disposition des agents taxateurs, au début de chaque période de contrôle, une méthodologie de contrôle, qui est adaptée annuellement sur la base de nouvelles expériences et du feedback des agents taxateurs.
L'avis par lequel les ASBL sont invitées au dépôt de la taxe compensatoire des droits de succession est accompagné d'une annexe. Celle-ci contient un extrait des principales dispositions applicables du Code des droits de succession. Ces dispositions portent sur l'établissement de la taxe, son assiette, sa déclaration, sa liquidation et son paiement. D'autres renseignements pratiques y figurent également.
11.03 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Selon vos réponses, nous pourrions avoir l'impression que tout va bien, alors que la Cour des comptes pointe encore et toujours des manquements importants. Je souhaiterais recevoir une copie de votre réponse pour pouvoir l'analyser. Je reviendrai vers vous.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 20564 van de heer Van der Maelen wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 20574 van de heer George wordt eveneens omgezet in een schriftelijke vraag.
Dan komen wij aan agendapunt 28, zijnde de samengevoegde vragen nr. 20586 van mevrouw Almaci, nr. 20776 van mevrouw Galant en nr. 20847 van de heer Vandeput. Volgens mijn kennis van vraagstelling sluit vraag nr. 20664 van de heer Van Biesen, over de brief van de lokale besturen met betrekking tot de gemeentelijke opcentiemen in het jaar 2013 — agendapunt 35 — naadloos aan bij de verschillende vragen onder agendapunt 28. Ik zou dus graag vraag nr. 20664 toevoegen aan de samengevoegde vragen. Mevrouw Almaci is echter niet meer aanwezig voor het stellen van haar vraag.
- mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de achterstal bij de inkohiering" (nr. 20586)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de wijzigingen in het inkohieringstempo voor de gemeentebelastingen voor het aanslagjaar 2013" (nr. 20776)
- de heer Steven Vandeput aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de ontvangsten inzake de gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting ten bate van de gemeenten voor de begrotingsjaren 2013 en 2014" (nr. 20847)
- de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de brief aan lokale besturen met betrekking tot de gemeentelijke opcentiemen" (nr. 20664)
- Mme Meyrem Almaci au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le retard pris dans l'enrôlement" (n° 20586)
- Mme Jacqueline Galant au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le changement de rythme d'enrôlement des taxes communales lors de l'exercice 2013" (n° 20776)
- M. Steven Vandeput au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les recettes des additionnels communaux à l'impôt sur les personnes physiques au profit des communes pour les années budgétaires 2013 et 2014" (n° 20847)
- M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la lettre adressée aux autorités locales concernant les additionnels communaux" (n° 20664)
12.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, le service "Finances" de ma commune a attiré l'attention des membres du Collège communal sur la réception d'un courrier de votre département concernant une deuxième réestimation des recettes en matière d'additionnels, qui mentionne une recette nettement inférieure à ce qui avait été prévu précédemment.
En effet, la deuxième réestimation indique pour une petite commune comme la mienne (10 000 habitants) une perte de recettes de l'ordre de 908 263 € par rapport à la première estimation réalisée pour 2013.
D'après les documents qui nous ont été communiqués, cette perte sera absorbée en 2014. Toujours est-il que les autorités communales ont, dans l'intervalle, inscrit un montant erroné au budget et qu'elles doivent se débrouiller avec une situation imprévue, ce qui représentera une catastrophe pour l'élaboration des comptes communaux.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous expliquer la situation? Comment les communes, qui se sont basées sur des informations a priori fiables, doivent-elles se débrouiller avec un changement du rythme d'enrôlement apparemment tellement soudain que même les fonctionnaires du SPF Finances ne l'avaient pas anticipé? Qu'est-ce qui explique l'envoi de deux courriers officiels aux contenus aussi contradictoires dans un intervalle de trois mois?
12.02 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de initiële raming van de ontvangsten ten bate van de gemeenten inzake de gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting werd, met betrekking tot het begrotingsjaar 2013, aan de gemeenten meegedeeld in een brief van 26 oktober 2013. Die raming werd tweemaal herzien, op 2 juli 2013 en op 25 oktober 2013. Op 25 oktober 2013 werd aan de gemeenten eveneens de raming voor het begrotingsjaar 2014 meegedeeld.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Kunt u, per Gewest, aangeven hoeveel de geraamde opbrengst bedroeg van de gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting voor het begrotingsjaar 2013? Het gaat over de initiële raming van oktober 2012, de eerste herraming, van juli 2013, en de tweede herraming, van oktober 2013.
Kunt u eveneens aangeven hoeveel de geraamde opbrengst bedraagt van de gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting voor het begrotingsjaar 2014 en daarbij opnieuw de opdeling per Gewest maken?
Kunt u aangeven wat aan de basis ligt van de eerste herraming in juli en van de herraming in oktober? Wat is, met andere woorden, de verklaring voor de verandering van de geraamde bedragen?
12.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de vragen zijn grotendeels al door mijn twee collega’s gesteld. Het gaat inderdaad over de brief die de gemeenten ontvingen betreffende de reële opbrengsten van de gemeentelijke opcentiemen of hetgeen hun doorgestort zal worden.
De vraag is waar het verschil vandaan komt. Hoe kunt u dat verklaren? Hoe komt het dat de gemeenten fundamenteel minder zullen ontvangen? Waaraan ligt dat? Kunt u toelichting geven?
12.04 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, wat het aantal inkohieringen tot en met oktober betreft, voor het aanslagjaar 2013, kan ik u meedelen dat er nagenoeg evenveel zijn uitgevoerd in vergelijking met het aantal inkohieringen uitgevoerd gedurende de overeenkomstige periode van het vorige aanslagjaar. Toen ging het om 3 640 000 inkohieringen; dit jaar gaat het om 3 560 000 inkohieringen.
En ce qui concerne les revenus enrôlés, il est vrai que le revenu mixte des contribuables enrôlés pour l'exercice d'imposition 2013 n'est pas le même que celui des enrôlements réalisés durant la période correspondante de l'année précédente. La moyenne des revenus enrôlés est inférieure à celle de l'an dernier, du fait que la proportion de contribuables ayant fait l'objet d'une proposition d'imposition parmi la population enrôlée jusqu'à présent est plus élevée que l'an dernier.
Par conséquent, il est logique que moins de compléments d'impôts des personnes physiques soient enrôlés au stade actuel. Une tendance se manifeste en effet: un décalage des recettes vers 2014, du moins du point de vue de la comptabilité des caisses.
Dans ce contexte, je dois faire remarquer au passage que les dispositions du Code des impôts sur les revenus indiquent clairement que chaque contribuable doit être enrôlé au plus tard le 30 juin de l'année civile suivant l'année d'imposition. Ce sera effectivement le cas. Je tiens d'ailleurs à signaler que le Code ne mentionne nulle part un ordre dans lequel les revenus doivent être enrôlés, et ce pour des raisons évidentes.
De evolutie van de geraamde ontvangsten inzake de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting voor de jaren 2013 en 2014, zoals door mijn administratie bij de onderscheiden gemeenten gevestigd in de drie Gewesten in België worden vastgesteld, zal ik schriftelijk bezorgen aan de heer Vandeput.
Er is op dit ogenblik weliswaar een grotere impact in Vlaanderen. De uitleg ligt, zoals vermeld, in de inkohieringsmix die verschilt met deze van vorig jaar, in het bijzonder voor de Vlaamse gemeenten.
Uiteraard ben ik mij bewust van de budgettaire impact ter zake voor de gemeenten, maar nogmaals, het gaat hier dus wel degelijk om een verschuiving van de inkomensstroom in de tijd en niet om effectieve verliezen. Op dat vlak wil ik trouwens ook aanstippen dat het gaat om een verschuiving op begrotingsvlak in kastermen. In ESER-termen dient nog te worden afgewacht wat het concrete resultaat zal zijn, vermits wij daarvoor moeten wachten op de inkohieringen van november en december. Dit is belangrijk, want zoals u weet vraagt Europa ons voornamelijk naar een begroting uitgedrukt in ESER-termen en niet in kastermen.
Voor de definitieve uitspraak omtrent de impact van de inkohieringen op de begroting-2013 op federaal en lokaal vlak is het wachten op de inkohieringsresultaten tot en met december van dit jaar.
S'agissant du système des avances, je dois souligner que les autorités de tutelle compétentes en sont responsables en premier lieu. Il convient de noter qu'un tel système n'est pas entièrement positif dans tous les cas. Il peut impliquer que certaines communes percevront des revenus moins élevés que ce qui était initialement prévu ou que la répartition des recettes sera totalement différente de l'actuelle. La stabilité des revenus ne constitue en effet qu'un des aspects de la gestion financière.
Nonobstant ces éléments, j'ai donné l'instruction à mon administration d'explorer activement et de manière urgente la possibilité des avances aux communes. Je vous tiendrai volontiers informé des développements.
Ik wil aan dit antwoord nog toevoegen dat de reden waarom de inkomensmix tot en met eind oktober verschillend is, het gevolg is van het feit dat men een aantal berekeningswijzigingen heeft moeten aanbrengen aan de zogenaamde tax-on-web-aangiften. Dat is de reden waarom men de ingevulde aangiften eerst heeft genomen. Ik had mij die vraag ook gesteld.
Omdat ik de cijfers alleen aan de heer Vandeput zal meedelen omdat hij alleen erom heeft gevraagd, wil ik toch ook opmerken dat de initiële raming voor 2013, zowel voor het Vlaams als voor het Waals Gewest als voor het totaal voor het Rijk — dus ook voor Brussel — lager ligt dan de initiële raming voor 2014. Ik bedoel daarmee dat het wel goed komt.
12.05 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie, tout d'abord, d'avoir donné instruction à votre administration d'analyser en urgence les avances qui pouvaient être faites aux communes.
Cela dit, je ne suis pas aussi optimiste que vous. En effet, pour ce qui concerne le rattrapage prévu, notamment pour l'année 2014, si je prends égoïstement l'exemple de ma commune, cette dernière enregistre une perte de 100 000 euros par rapport au rattrapage qui est fait.
Je ne sais pas comment les choses fonctionnent en Flandre, mais en Wallonie, nous devons présenter notre budget au plus tard le 31 décembre. On prévoit donc les montants qui nous ont été avancés par votre département. Ne pas disposer des montants exacts et enregistrer de telles pertes par rapport aux prévisions constituent pour nous une véritable catastrophe. En effet, je répète qu'il y a l'élaboration du budget. En Wallonie, nous avons des obligations. Je ne sais pas si c'est également le cas dans votre Région. De plus, les comptes seront élaborés sur la base des chiffres de 2013. Ce faisant, la majorité des communes wallonnes auront des comptes en négatif alors qu'il n'y a pas eu mauvaise gestion.
Quand on siège dans un conseil communal, l'opposition vous attaque. Et on aura beau expliquer que c'est le fédéral qui est à l'origine du problème, je ne suis pas sûre que l'argument apaisera tout le monde.
J'espère donc, monsieur le ministre, que le rattrapage aura lieu avant la fin de cette année afin d'éviter que les communes, qui doivent déjà supporter beaucoup de services, se retrouvent dans une situation financière catastrophique.
12.06 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor de gegevens die u mij bijkomend bezorgt.
Als ik u goed begrijp, gaat het louter over een verschuiving en gaat het niet om een vermindering. U knikt nee, dus dat klopt.
Is de uitleg daarvoor louter dat er geen extra inkohiering gebeurt ten gevolge van het herberekeningprobleem bij tax-on-web? Heb ik dat zo correct verstaan?
12.07 Minister Koen Geens: Ja.
12.08 Steven Vandeput (N-VA): Ik dank u, mijnheer de minister.
12.09 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, u zegt dat de gemeenten minder geld ontvangen wegens een verschuiving. Die verschuiving hebben wij hier al een paar keer besproken. In het verleden werd er inderdaad meer bedrijfsvoorheffing afgehouden, wat eigenlijk een soort renteloze lening door de burger aan de Staat inhield. Wij vroegen regelmatig in dit Parlement of die voorheffing kon verkleinen. Dit gebeurt nu, dankzij de versnelde inkohiering via tax-on-web.
Ik heb echter de tijd gehad om de tabel in te kijken die u overhandigde in antwoord op de vraag van de heer Vandeput. Daarop zie ik dat in het jaar 2010 de teruggave 4,5 miljard euro bedroeg, in 2011 5,2 miljard euro en in 2012 6 miljard euro. Er wordt dus elk jaar meer teruggegeven. Op een bepaald ogenblik zal dat repercussies hebben voor de gemeenten. Het is goed dat wij ons daarvan bewust zijn. Het blijft natuurlijk een penibel probleem voor de gemeenten, die het al verschrikkelijk moeilijk hebben.
Ook op de andere niveaus houdt men de knip op de beurs. De regio’s hebben bijvoorbeeld al jaren het Gemeentefonds niet meer verhoogd. De laatste inspanning ten opzichte van de gemeenten, gebeurde tijdens de vorige legislatuur van de Vlaamse regering, toen een gedeelte van de schuld werd overgenomen.
Al deze elementen samen en wat hier nu gebeurt op federaal vlak — en wat niet anders kan, gezien de inkohiering en een versnelde teruggave van de renteloze lening van de particulier aan de Staat — kan nadelig zijn voor de gemeenten, die daar geen rekening mee houden en die het al verschrikkelijk moeilijk hebben.
Het zou dus niet slecht zijn om tijdens het volgende overlegcomité een fundamenteel gesprek te voeren met de Gemeenschappen en de Gewesten. Zij moeten ook hun verantwoordelijkheid opnemen ten gunste van de gemeenten, want anders worden die moeilijk bestuurbaar en kunnen zij moeilijk de werking waarborgen waartoe zij de opdracht hebben.
L'incident est clos.
De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs. 20603 van de heer Gilkinet en 20705 van de heer Destrebecq worden uitgesteld. Vraag nr. 20604 van de heer Gilkinet wordt eveneens uitgesteld.
13 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de toepassing van de overgangsmaatregel zoals voorzien in artikel 537 van het WIB 1992" (nr. 20637)
13 Question de M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'application d'une mesure transitoire tel que prévu à l'article 537 du CIR 1992" (n° 20637)
13.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, over de toepassing van de overgangsmaatregel
zoals voorzien in artikel 537 WIB bestaat heel wat onduidelijkheid.
De
administratie heeft in haar circulaire van 1 oktober jongstleden reeds
enkele punten opgehelderd. Toch blijven ook heel wat vragen onbeantwoord.
Gezien de korte tijdspanne waarbinnen de verrichting moet worden doorgevoerd,
met name voor de meeste vennootschappen vóór het einde van dit jaar – hoewel de
termijn nu wel verlengd is –, is het van het allergrootste belang dat de
administratie snel antwoordt op deze vragen. Een vraag aan de
Dienst Voorafgaande Beslissing is in deze weinig zinvol, aangezien de
gemiddelde behandelingstijd van een dossier minstens drie maand in beslag
neemt.
Mijn vraag
is tweeledig. Enerzijds gaat het om de concrete wijze waarop de administratie
haar zienswijze over de toepassing van deze tijdelijke maatregel tijdig kenbaar
zal maken en anderzijds leg ik u kort een praktijkvoorbeeld voor waarover
onduidelijkheid bestaat.
Kunt u mij
informeren waar de belastingplichtige dan wel met zijn vragen terechtkan?
Werden er
reeds specifieke vragen gesteld aan de administratie?
Worden de
eventuele antwoorden dan ook spoorslags gepubliceerd, zodat zij tijdig ter
kennis kunnen worden gegeven aan de belastingplichtigen?
Concreet
haal ik het volgende voorbeeld aan. Een vennootschap X beschikt op het einde
van het boekjaar op 31 december 2011 over belastbare reserves voor
een totaal bedrag van 100. De volgende reserves kunnen worden uitgekeerd in
toepassing van artikel 537 WIB: de reserves die overeenkomen met de
vermindering van de belaste reserves zoals deze ten laatste op
31 maart 2013 zijn goedgekeurd door de algemene vergadering op
voorwaarde dat en in de mate dat minstens het verkregen bedrag onmiddellijk
wordt opgenomen in het kapitaal.
Nu heeft
deze vennootschap in 2012 een dividend uitgekeerd voor een bedrag van 50 en in
datzelfde boekjaar een resultaat na belasting gehaald van 25. Mijn vraag is
eenvoudig: kan de vennootschap in casu voor 75 reserves uitkeren in
toepassing van de overgangsmaatregel of voor een bedrag van 50?
13.02 Minister Koen Geens: Een aanvullende commentaar op de in artikel 537 van het Wetboek opgenomen bepalingen is volop in voorbereiding bij de Centrale Diensten van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit en zal zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd.
Hierbij zal rekening worden gehouden met de tot op heden aan de administratie gestelde vragen. Principiële vragen met betrekking tot de toepassing van nieuwe bepalingen op het vlak van de inkomstenbelastingen kunnen in de regel aan de Centrale Diensten van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit worden voorgelegd.
Met betrekking tot het dividend dat voor de toepassing van de verlaagde aanslagvoet van de roerende voorheffing van 10 % in aanmerking kan komen, geldt een plafond met verwijzing naar de belaste reserves die in aanmerking kunnen komen voor uitkering en die door de algemene vergadering ten laatste op 31 maart 2013 zijn goedgekeurd.
Wat het voorbeeld betreft, zal het maximaal bedrag van het dividend dat kan worden uitgekeerd in het kader van artikel 537 van het Wetboek in principe 100 bedragen, in de veronderstelling dat er nadien en ten laatste op 31 maart 2013 geen hoger bedrag aan belaste reserves wordt goedgekeurd.
Het komt mij voor dat uw voorbeeld peilt naar de contouren van het voorschrift volgens hetwelk een extra heffing van 15 % verschuldigd is als en in de mate dat de vennootschap haar dividendpolitiek niet respecteert.
Om die dividendpolitiek te kunnen beoordelen zijn evenwel volgens artikel 537 verschillende gegevens vereist die slaan op de vorige vijf belastbare tijdperken. Aangezien die in het voorbeeld ontbreken, kan daarover geen sluitende uitspraak worden gedaan.
13.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik lees uw antwoord na en kan dan eventueel terugkomen met het specifieke voorbeeld.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 20 655 van mevrouw Warzée-Caverenne is omgezet in een schriftelijke vraag, net als vraag nr. 20 656 van mevrouw Warzée-Caverenne. Vraag nr. 20 659 van de heer Waterschoot wordt uitgesteld, net als de vraag nr. 20 665 van de heer Van Esbroeck.
- mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de belastingvermindering voor energiezuinige woningen" (nr. 20671)
- mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering voor energiezuinige woningen" (nr. 20717)
- Mme Meyrem Almaci au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la réduction d'impôt pour des habitations à faible consommation énergétique" (n° 20671)
- Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les modalités d'application de la réduction d'impôt pour les habitations à faible consommation énergétique" (n° 20717)
14.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 24 oktober heeft de Ministerraad een ontwerp goedgekeurd dat gevolg geeft aan het arrrest 63/2013 van het Grondwettelijk Hof dat op 8 mei de afschaffing van de belastingvermindering voor energiezuinige woningen heeft veroordeeld.
Mijn vragen zijn de volgende. Via Belga hebben we kunnen vernemen dat u geen te hoge meerkost verwacht. Waarom heeft de regering in 2011 zo snel een einde gemaakt aan die belastingvermindering, goed wetende dat zij daarmee tegen de gewettigde verwachtingen van de betrokkenen inging? Voor een aantal mensen was dit trouwens een fameuze financiële aderlating.
Op welk bedrag schat u deze niet al te hoge meerkost? Hoeveel belastingplichtigen zullen er volgens uw ramingen alsnog aanspraak kunnen maken op de belastingvermindering?
Nog belangrijker is op welke manier en wanneer de belastingplichtigen hun belastingvermindering zullen kunnen aanvragen.
Aangezien die belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven wordt gespreid over tien jaar en exclusief zal worden overgedragen aan de Gewesten, dragen die Gewesten vanaf aanslagjaar 2015 de kosten van deze fiscale uitgaven. Klopt het dat de Gewesten deze fiscale uitgaven moeten dragen? Zo ja, werd hiermee rekening gehouden bij de overdracht van de middelen?
Voorzitter: Alain Mathot.
Président: Alain Mathot.
14.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Wouters, het arrest van 8 mei 2013 van het Grondwettelijk Hof heeft artikel 51 van de wet van 28 december vernietigd in zoverre het de belastingplichtigen die zich vóór de bekendmaking van de bestreden wet contractueel hebben verbonden tot het verwerven van een energiezuinige woning of tot het uitvoeren van renovatiewerken om een gebouw om te bouwen tot een dergelijke woning, in sommige gevallen volledig uitsluit van het voordeel van de overgangsmaatregel.
Teneinde uitvoering te geven aan dit arrest heeft mijn administratie een ontwerp van wetstekst voorbereid dat voormelde belastingplichtigen, die zich vóór 1 januari 2012 contractueel hebben verbonden, toelaat tot de overgangsregeling.
Momenteel ligt dit ontwerp voor advies bij de Raad van State. Daarna dient het nog zijn parlementaire weg te volgen. Zodra deze tekst definitief is, zal hierover worden gecommuniceerd.
Het onderzoek heeft uitgewezen dat, gespreid over 2012 en 2013, het zou gaan om ongeveer 1 900 projecten. Hoeveel belastingplichtigen werkelijk betrokken zijn, kan ik niet zeggen aangezien er zich waarschijnlijk ook feitelijk samenwonenden en woningen met meerdere eigenaars in onverdeeldheid bij die projecten bevinden.
De fiscale uitgaven passiefwoningen zijn federaal geschrapt.
Wat de lopende contracten betreft, zal het federale niveau de kostprijs blijven dragen.
14.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Het is goed te weten dat de federale overheid de kosten verder zal dragen in het raam van de passiefhuizen. De mensen wachten al een hele tijd en ik hoop dan ook dat het ontwerp zo snel mogelijk in het Parlement behandeld kan worden. Via de pers verneemt men dat het tenietgedaan is, vervolgens wordt er gezegd dat het aangepast wordt. Dat was in oktober. Ondertussen krijgt men als parlementslid natuurlijk onnoemelijk veel vragen van mensen die willen weten hoe het nu eigenlijk in elkaar zit, wanneer men de aangifte kan doen en wat men daarvoor nodig heeft. Mag ik u vragen om dit zo snel mogelijk in te dienen in het Parlement zodat deze mensen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen en hun financiële situatie kennen?
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Alain Mathot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le régime de tarification forfaitaire applicable aux 'night shops'" (n° 20687)
15 Vraag van de heer Alain Mathot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de forfaitaire regeling inzake btw voor nachtwinkels" (nr. 20687)
15.01 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, il me revient que l'administration fiscale éprouverait certaines difficultés pour percevoir correctement les recettes fiscales dues par les magasins de nuit plus communément appelés "night shops", notamment en matière de TVA. Or je puis vous assurer que ces magasins sont généralement une nuisance pour les communes.
Dès lors, pour faire face à ces difficultés, l'administration fiscale – notamment liégeoise – a conclu un accord avec les comptables représentant ces magasins en vue de leur appliquer un régime de tarification forfaitaire en matière de TVA.
Sans expliquer le mécanisme dans le détail, j'ajouterai que, pour bénéficier d'une tarification forfaitaire, l'assujetti doit respecter quatre conditions qui concernent le secteur d'activité, la taille de l'entreprise, la nature des opérations effectuées ainsi que le chiffre d'affaires. Parallèlement à ces conditions à respecter, les assujettis à un régime de taxation forfaitaire en matière de TVA sont également tenus de respecter diverses obligations liées à la tenue de certains documents, comme un facturier d'entrée. La législation les exempte par contre de tenir un livre de comptes.
Je comprends la logique qui a poussé l'administration fiscale à nouer un tel accord avec cette catégorie particulière de commerçants. Cependant, il me revient que l'absence de tenue d'un livre de comptes pourrait poser certains problèmes. En effet, ce fait pourrait favoriser la fraude voire empêcher l'administration fiscale d'effectuer correctement ses missions.
Monsieur le ministre, pourquoi un tel régime forfaitaire existe-t-il? Quel est votre avis sur celui-ci?
Plus généralement, comment est-il possible de réaliser un contrôle fiscal efficace sans tenue d'un livre de comptes? N'existe-t-il pas un risque que ces forfaits soient sous-évalués? Ne pourrions-nous pas envisager d'imposer l'obligation de tenir un livre de comptes tout en conservant un régime de taxation forfaitaire?
15.02 Koen Geens, ministre: Monsieur Mathot, en ce qui concerne l'activité des magasins de nuit, le SPF Finances n'a établi aucune base forfaitaire, que ce soit sur base du Code de la TVA ou du Code des impôts sur les revenus.
Toutefois, en matière de TVA, la législation prévoit l'établissement de forfaits spéciaux pour les assujettis qui exercent leurs activités dans des conditions particulières similaires, notamment en raison de la nature ou de la qualité des biens qu'ils livrent ou de la nature des services qu'ils fournissent, ou en raison de leur mode d'approvisionnement ou de leurs marges bénéficiaires, et autorise également l'administration – à l'égard des assujettis qui exercent leur activité dans des conditions ne permettant pas d'appliquer les bases forfaitaires de taxation, même spéciales, qui ont été établies – à adapter ces bases forfaitaires à leur activité lorsqu'ils en font la demande. Ces forfaits spéciaux ou individuels sont adaptés à la situation des assujettis et ne sont en aucune façon sous-évalués.
Les dispositions en matière de TVA précisent que les assujettis doivent tenir une comptabilité appropriée à l'étendue de leur activité pour permettre l'application et des contrôles de la TVA. L'assujetti doit tenir un facturier d'entrée, un facturier de sortie ainsi qu'un journal des recettes. L'assujetti soumis au régime du forfait est cependant dispensé de la tenue d'un journal des recettes.
Je tiens à souligner que l'administration de la TVA prévoit, pour chaque secteur d'activité se rapportant aux assujettis soumis au régime du forfait, la tenue d'un facturier d'entrée dans lequel les biens qui ont été achetés, acquis ou importés sont ventilés de manière à permettre à l'assujetti de calculer correctement les bases forfaitaires de taxation.
Cette administration est alors à même de vérifier ses calculs et de contrôler aisément la situation fiscale de l'assujetti. La tenue d'un livre de comptes supplémentaire ne se révèle donc pas nécessaire.
15.03 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse.
Pourrais-je en recevoir une copie? (Assentiment)
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: M. Bastin n’est pas présent pour poser sa question n° 20695, ni M. Drèze pour poser sa question n° 20696. M. Destrebecq est également absent (question n° 20704).
16 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de aangifteplicht in de personenbelasting van juridische constructies" (nr. 20716)
16 Question de Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'obligation de mentionner les constructions juridiques dans la déclaration à l'impôt des personnes physiques" (n° 20716)
16.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, door de wet houdende diverse bepalingen van 30 juli 2013 is er in de personenbelasting naast de bestaande meldingsverplichting voor buitenlandse bankrekeningen en levensverzekeringen vanaf aanslagjaar 2014 ook een meldingsplicht voor oprichters en potentieel begunstigden van een juridische constructie. In het kader van successieplanning wordt geregeld gebruikgemaakt van de certificering van aandelen via een Nederlandse stichting administratiekantoor of een Belgische burgerlijke maatschap. Dergelijke structuren zijn, gelet op de fiscale transparantie ervan, niet fiscaal geïnspireerd.
Tijdens de parlementaire bespreking heeft de staatssecretaris van de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude bevestigd dat de maatregel enkel van toepassing is voor structuren waarbij een persoon bewust een structuur opricht om belasting te ontwijken. Nog volgens de staatssecretaris vallen in ons land opgezette juridische constructies zonder rechtspersoonlijkheid onder de maatregel, voor zover ze worden opgericht om belastingen te ontwijken.
Mijnheer de minister, zijn de oprichters en begunstigden of potentieel begunstigden van een fiscaal transparante structuur zoals een Nederlandse stichting administratiekantoor of een Belgische burgerlijke maatschap, die niet opgericht zijn om belastingen te ontwijken, verplicht vanaf aanslagjaar 2014 te voldoen aan de aangifteplicht voor private vermogensstructuren?
16.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Wouters, een Belgische burgerlijke maatschap wordt momenteel inderdaad belast overeenkomstig artikel 29 van het wetboek en beantwoordt niet aan de definitie van juridische constructie, bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a of b, van het wetboek. Voor buitenlandse entiteiten moet, vooraleer men kan beslissen of het gaat om een juridische constructie waarvan het bestaan moet worden vermeld in de aangifte in de personenbelasting, eerst worden uitgemaakt of het gaat om een rechtsverhouding in de zin van artikel 2, § 1, 13°, a, van het wetboek, dan wel om een niet inwonende rechtspersoon in de zin van artikel 2, § 1, 13°, b, van het wetboek.
Wat die laatste categorie betreft, moet het bestaan enkel worden gemeld als de betreffende rechtsvorm van niet-inwonende rechtspersoon in het land of rechtsgebied waar hij gevestigd is, voorkomen op een lijst van geviseerde rechtsvormen die bij koninklijk besluit moet worden vastgesteld.
Op het ogenblik is die lijst nog niet voorhanden.
16.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord. Het was om meer duidelijkheid te krijgen dat ik mijn vraag stelde.
Aangezien het koninklijk besluit waarin de lijst van landen is vermeld, nog niet is gepubliceerd, blijven wij in een onduidelijke situatie. Wij weten immers nog niet voor welke landen de aangifteplicht geldt.
Ik hoop dan ook dat het desbetreffende koninklijk besluit heel snel zal worden gepubliceerd. De verplichting geldt immers vanaf aanslagjaar 2014. De tijd vliegt. Over een paar maanden zijn wij alweer bezig met het invullen van onze belastingaangifte. Het zou derhalve fijn zijn dat er op dat ogenblik duidelijkheid is.
L'incident est clos.
17 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de hervorming van de fiscale vrijstelling op het spaarboekje" (nr. 20718)
17 Question de Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la réforme du système d'exonération fiscale sur le livret d'épargne" (n° 20718)
17.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, op 10 juni antwoordde u op mijn mondelinge vraag nr. 18481 dat de hervorming van de Belgische spaarfiscaliteit, ingevolge het arrest van het Europees Hof van Justitie van 6 juni 2013, ter discussie zou komen bij de begrotingsbesprekingen en dat er na het reces in het Parlement een oplossing zou worden ingediend. Vandaag, 19 november, zijn wij aan de volgende begrotingsbesprekingen toe en hebben wij daarover nog niets vernomen.
Ik heb dan ook de volgende vragen.
Indien er niet tijdig een oplossing gevonden wordt, kan de Europese Commissie de zaak opnieuw aanhangig maken bij het Hof van Justitie, met mogelijk een dwangsom tot gevolg. Wanneer kunnen wij een oplossing verwachten? Hebben uw diensten reeds een analyse gemaakt van de juridische en de budgettaire gevolgen van het arrest? Wat zijn hun bevindingen? Kunt u een schatting geven indien u nog niet over de volledige data beschikt?
Begin oktober lanceerde u een idee dat bijzonder veel leek op mijn eerder voorstel om de fiscale vrijstelling open te trekken naar alle inkomsten uit sparen en beleggen. De regering was daar niet zo positief over. Vorige week lanceerde u echter opnieuw een nieuw idee, dat nog veel meer op mijn voorstel leek. U stelt die zaken nu voor. Misschien vindt het nieuwe voorstel meer gehoor bij de regering? Welke beleidslijn zal de regering volgen? Wij weten dat u een aantal mogelijkheden in gedachten hebt.
Wordt er bij de zoektocht naar een juridische oplossing, en om fraude te vermijden, enkel gedacht aan de verplichte aangifte van de roerende inkomsten in de belastingaangifte of ligt ook de oplossing op tafel – die wij meer genegen zijn – waarbij de schuldenaren van de roerende voorheffing de vrijgestelde bedragen moeten meedelen aan een centraal aanspreekpunt? Wanneer die dan boven het wettelijke maximum komen, worden zij verplicht om de roerende voorheffing in te houden.
17.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Wouters, de Europese Commissie heeft België op 10 oktober 2013 in gebreke gesteld om uitvoering te geven aan het arrest van 6 juni 2013 van het Hof van Justitie.
Ze verwacht onze opmerkingen tegen 21 december 2013. De Belgische regering zal vóór het einde van dit jaar een wettelijke oplossing indienen in uitvoering van dat arrest.
Het spreekt voor zich dat ik dit arrest zowel op financieel als fiscaal vlak aan het advies van meerdere van mijn diensten heb voorgelegd. Ik heb de door mijn financiële diensten voorgestelde optie overgenomen, die erin bestaat de huidige vrijstelling van intresten van gereglementeerde spaardeposito’s uit te breiden tot het geheel van gereglementeerde deposito’s gehouden in een lidstaat van de Europese economische ruimte.
Aan de bevoegde fiscale dienst heb ik gevraagd een voorontwerp van wet op te stellen, dat op fiscaal vlak de keuze, gemaakt tijdens de laatste begrotingscontrole, ten uitvoer brengt.
Ik denk er inderdaad nog over na om deze vrijstelling uit te breiden naar andere bankproducten dan spaardeposito’s.
De keuze van producten, de concrete modaliteiten en de fasering van de inwerkingtreding moeten nog verder worden onderzocht. Het totaal vrijgestelde bedrag zou 1 880 euro blijven voor het geheel van de inkomsten die deze vrijstelling genieten, dus inbegrepen de intresten van spaardeposito’s.
Ook over de manier waarop de vrijstelling zal worden genoten, zijn vandaag nog geen beslissingen genomen.
17.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik kan ervan op aan dat we vóór december, dus zeker voor 21 december, een tekst zullen hebben waarmee wij terug kunnen gaan naar het Europees Hof en waarmee een aanpassing doorgevoerd wordt. Ik hoor dat u die vrijstelling voorlopig voor de gereglementeerde spaarboekjes voorziet, maar dan uitgebreid, dus niet alleen de Belgische gereglementeerde spaardeposito’s.
U kent ons standpunt. Voor ons mag dat, zoals u zelf vorige week hebt aangegeven, uitgebreid worden naar de andere spaarproducten. Ik hoop dan ook dat dit voorstel gehoor mag vinden bij uw regering en ik wens u daar dan ook veel succes mee.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de hervorming van de forfaitaire vergoedingen aan de ambtenaren van de FOD Financiën" (nr. 20719)
18 Question de Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la réforme du régime des indemnités forfaitaires perçues par les fonctionnaires du SPF Finances" (n° 20719)
18.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, krachtens het ministerieel besluit van 10 juni 1964, het ministerieel besluit van 22 oktober 1998 en het koninklijk besluit van 24 december 1964, genieten personeelsleden van de FOD Financiën een forfaitaire vergoeding voor verblijf- en omreiskosten.
Het betreft een geïndexeerd maandelijks bedrag van 242,95 euro per maand en een bedrag van 16,12 euro per werkdag voor ambtenaren die zeer tijdelijk een dienstopdracht op een andere werkplaats uitvoeren.
Die vergoedingen worden bij de FOD Financiën al jaren toegekend aan talrijke ambtenaren die in “tijdelijke medewerking” naar de centrale diensten van de algemene administratie van de fiscaliteit verplaatst zijn.
Terwijl de maatregel oorspronkelijk als echt beperkt in de tijd bedoeld was, kan de “tijdelijke medewerking” nu verschillende jaren duren. Het resultaat is dat de tijdelijke krachten er financieel beter bij varen dan de vaste krachten op de centrale diensten.
Eind augustus van dit jaar werd in een mededeling aan de ambtenaren van de FOD Financiën een nieuwe regeling aangekondigd, met ingang vanaf 1 januari 2014. De forfaitaire vergoedingen voor verblijf- en omreiskosten worden afgeschaft. De rechthebbenden zouden echter vanaf 1 januari 2014 de desbetreffende vergoedingen nog wel tien jaar te persoonlijken titel in de vorm van een belastbare toelage kunnen behouden. De toelagen in kwestie mogen worden gecumuleerd met de forfaitaire vergoedingen voor verblijfkosten, waaronder de in het koninklijk besluit van 24 december 1964 vastgelegde kosten.
Mijnheer de minister, ten eerste, is het besluit van een tijdelijke medewerking publiek beschikbaar? Zo niet, kunt u mij het besluit bezorgen waarin de regeling van tijdelijke medewerking is bepaald?
Ten tweede, waarom kunnen sommige ambtenaren voor onbepaalde tijd in een tijdelijke medewerking worden tewerkgesteld? Na welke periode moeten medewerkers kiezen tussen een nieuwe affectatie dan wel een terugkeer naar de buitendienst waar zij vastbenoemd zijn?
Ten derde, hoeveel ambtenaren zijn op de centrale diensten onder de regeling van tijdelijke medewerking tewerkgesteld? Wat is het totaalbedrag per maand aan vergoedingen die aan die groep via het bewuste vergoedingsbesluit worden toegekend?
Ten vierde, welke bemerkingen heeft de Raad van State bij dat nieuwe ontwerpbesluit geformuleerd waarbij de ambtenaren in kwestie die vergoedingen nog gedurende tien jaar kunnen blijven genieten ten persoonlijken titel? De vraag is natuurlijk waarom er gekozen is voor zo’n lange overgangsperiode.
Ten vijfde, hoe rechtvaardigt u het nieuwe gegeven dat vergoedingen voor reiskosten in verband met dienstreizen en woon-werkverkeer nu gecumuleerd kunnen worden met de uitdovende verblijf- en omreiskosten?
Ten zesde, waarom werd de vraag om een onderzoek naar het fiscaal stelsel van deze vergoedingen op naam van het toenmalige hoofd van de fiscale administratie destijds – we spreken over 20 juni 2006 – geseponeerd?
Ten slotte, hoe rechtvaardigt u het gegeven dat deze vergoedingen verleend worden terwijl ze geen werkelijke kosten dekken? Waarom worden deze vergoedingen pas vanaf 2014 getaxeerd als een belastbare forfaitaire vergoeding? Waarom wordt er geen aanvullende aanslag gevestigd voor de laatste drie of zelfs zeven jaar als het om blijkbaar belastbare vergoedingen gaat? De vraag is natuurlijk of fiscale ambtenaren boven de fiscale wet staan.
18.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Wouters, de tijdelijke medewerking is een regime dat geldt voor alle federale overheidsdiensten met het oog op de goede organisatie. Momenteel werken 600 medewerkers in een andere standplaats onder dat regime, zowel in de centrale dienst als in de andere diensten van de federale overheidsdienst Financiën, en dat op grond van de behoeften. Zo beperkt die medewerking zich tot de tijd die nodig is voor de realisatie van een project of om de doelstellingen van de dienst te behalen. Na afloop daarvan keren de betrokken personeelsleden terug naar de standplaats waar zij werden benoemd.
Met die tijdelijke medewerking wordt niet afgeweken van de reglementering. Door te werken in een andere standplaats dan die van benoeming, hebben die medewerkers, mits naleving van de voorwaarden, recht op een vergoeding voor verblijfskosten, de zogenaamde dagvergoeding. De bedragen daarvan zijn bepaald in het koninklijk besluit van 24 december 1964.
De tijdelijke medewerking in het raam van projecten kan soms lang duren, rekening houdend met het grote belang van de projecten, gekoppeld aan de reorganisatie van de FOD Financiën, waarvan nu de laatste fase wordt ingezet. Die projecten beogen een efficiëntere werking van de FOD ten behoeve van de burger en de onderneming.
Over de hervorming van de vergoedingen met ingang van 1 januari 2014 kan ik het volgende zeggen. De reglementering inzake de forfaitaire vergoeding voor verblijfskosten zal worden opgeheven. Het aantal tijdelijke medewerkingen zal door de reorganisatie van de diensten afnemen.
De nieuwe werkwijzen die worden ingevoerd evenals de informatisering, zullen bijdragen tot een vermindering van het aantal dienstverplaatsingen door de personeelsleden. Daardoor zal inzake de terugbetaling van kosten worden overgestapt van een forfaitaire maandelijkse vergoeding naar een vergoeding wegens verblijfskosten per effectieve dienstverplaatsing. Met betrekking tot dit laatste punt wens ik nog op te merken dat, rekening houdend met de informatisering, minder verplaatsingen niet betekent dat er minder controles zullen gebeuren.
Het ontwerp van ministerieel besluit houdende de toekenning van toelagen bij wege van overgangsmaatregelen aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdienst Financiën werd aan de Raad van State voorgelegd. Tot op heden ontving ik nog geen advies ter zake.
De in dit ontwerp van besluit bepaalde uitdovende toelagen hebben geen betrekking op de vergoedingen van reiskosten gemaakt in verband met dienstreizen, noch met de kosten van woon-werkverkeer. Met het oog op het behoud van de sociale vrede wordt in een overgangsperiode van tien jaar voorzien. De fiscale wetgeving werd op geen enkele manier overtreden. De voormelde forfaitaire vergoedingen werden steeds uitbetaald, conform de geldende reglementering die erin voorzag dat deze vergoedingen niet belastbaar waren voor de betrokken personeelsleden, omdat zij kosten eigen aan de werkgever dekken.
18.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, volgens u gaat het maximaal over zo’n 600 werknemers, die tijdelijk te werk zijn gesteld in functie van de behoeften. Tijdelijk kan echter wel eens lang duren, bijvoorbeeld zoals bij de reorganisatie van de FOD Financiën die al jaren duurt en nog steeds traag vooruitgaat. Tijdelijk kan dus langdurig worden.
Volgens u zijn de vergoedingen in hoofde van de werknemers niet belastbaar in het raam van kosten aan de werkgever. Ik vraag mij af of dat wel klopt. Ik ga ervan uit dat die vergoedingen in principe op fiches moeten staan en dat zij belastbaar zijn. U zegt dat het een regime betreft dat voor alle overheidssectoren geldt. Welnu, bestaat er een juridische basis voor de tijdelijke medewerkers? Volgens mij ontbreekt die immers.
Wat de onkostenvergoedingen betreft, wordt er voorzien in overgangmaatregelen gedurende een periode van tien jaar, om de sociale rust te bewaren. Er zijn wel meer mensen die een periode van tien jaar krijgen om de sociale rust te bewaren, met allerlei mooie overgangsmaatregelen. Dat is toch wel een financieel cadeautje dat hier wordt gegeven. Ik vind dat een erg lange overgangsperiode.
Als een werkgever hetzelfde zou doen en de onkostenvergoeding van een werknemer niet op de fiche zou vermelden en dus niet fiscaal zou aangeven, dan meen ik dat hij in de praktijk wel een monsterboete van 309 % zal krijgen en dat de werknemer wellicht ook een boete zal krijgen.
Mijnheer de minister, welke juridische basis geldt voor dit alles? Ik zal mij zeker verder informeren over hoe dat precies in elkaar zit.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.13 uur.
La réunion publique de commission est levée à 18.13 heures.