Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

Mercredi 6 novembre 2013

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 6 november 2013

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.05 heures et présidée par M. Georges Gilkinet.

De vergadering wordt geopend om 10.05 uur en voorgezeten door de heer Georges Gilkinet.

 

01 Question de M. Benoît Drèze au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le rapport PwC sur l'accord FATCA" (n° 19657)

01 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het PwC-rapport over het FATCA-akkoord" (nr. 19657)

 

01.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la presse évoque un rapport du bureau de consultance PwC au sujet des implications de la conclusion d'un accord de type FATCA avec les États-Unis.

 

La signature d'un accord FATCA va élargir significativement le champ d'application d'échange d'informations en matière fiscale avec les États-Unis. Or, selon le rapport PwC, cela impliquerait que la Belgique doive également étendre l'échange d'informations avec les États membres de l'Union européenne en vertu de la directive sur la coopération administrative en matière fiscale.

 

Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous que la conclusion d'un accord de type FATCA obligerait la Belgique à étendre le champ d'application de la coopération administrative en matière fiscale avec les autres États membres de l'Union européenne?

 

Où en sont les discussions au sujet de la conclusion d'un accord de type FATCA entre pays membres de l'Union européenne?

 

01.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, en réponse à la première partie de votre question, je confirme que la conclusion d'un accord de type FATCA obligerait la Belgique à étendre le champ d'application de la coopération administrative en matière fiscale avec les autres États membres de l'Union européenne. En effet, l'article 19 de la directive 2011/16/UE du Conseil du 15 février 2011 relative à la coopération administrative dans le domaine fiscal dispose que lorsqu'un État membre offre à un pays tiers une coopération plus étendue que celle prévue par ladite directive, il ne peut pas refuser cette coopération étendue à un autre État membre souhaitant prendre part à une telle forme de coopération mutuelle plus étendue. Le fait que les États membres concluent des accords avec les États-Unis au titre de la FATCA signifie qu'ils offrent une coopération plus étendue au sens de cette disposition.

 

La Commission européenne est d'avis que la conclusion d'accords parallèles et non coordonnés par les États membres conduirait à des distorsions qui nuiraient au bon fonctionnement du marché intérieur. Dès lors, la Commission a déposé le 12 juin dernier une proposition de directive modifiant la directive 2011/16/UE en ce qui concerne l'échange automatique et obligatoire d'informations afin d'élargir le champ d'application pour y inclure les éléments visés par FATCA.

 

Par ailleurs, le groupe de travail n° 10 sur l'échange de renseignements et la discipline fiscale OCDE élabore actuellement un common reporting standard et notamment un modèle d'accord multilatéral d'échange automatique d'informations.

 

Enfin, la France, l'Allemagne, le Royaume-Uni, l'Italie et l'Espagne ont invité tous les États intéressés, y compris la Belgique, par leur projet d'action pilote en matière d'échange automatique d'informations, à une réunion qui s'est tenue à Paris au sein de l'OCDE le 15 octobre dernier.

 

Les choses évoluent donc à grands pas. Les règles en matière d'échange d'informations s'en verront profondément modifiées.

 

01.03  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je suis heureux d'entendre que les choses évoluent à grands pas. Il me semble important d'avancer avec les homologues européens car il serait aberrant que la coopération en matière fiscale soit plus étendue avec les États-Unis qu'avec nos partenaires de l'Union européenne. J'espère, monsieur le secrétaire d'État, que, dans un avenir proche, vous me tiendrez au courant des modifications à venir dans cette matière.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

01.04  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik stel voor mijn vraag nr. 19727 om te zetten in een schriftelijke vraag.

 

De voorzitter: Waarvan akte.

 

01.05  Dirk Van der Maelen (sp.a): Hetzelfde geldt voor mijn vraag nr. 20307 over de persoonsgegevens in de belastingen. Ik zou beide vragen in schriftelijke vragen willen omzetten. Indien ik het antwoord kan krijgen, kom ik het afhalen.

 

De voorzitter: De staatssecretaris gaat akkoord. Vraag nr. 19727 en vraag nr. 20307 zijn dus omgezet in schriftelijke vragen.

 

02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het verminderd aantal prestaties door Douane en Accijnzen" (nr. 19815)

02 Question de M. Peter Logghe au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la diminution du nombre de prestations effectuées par les Douanes et Accises" (n° 19815)

 

02.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op haar webstek valt te lezen dat de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen, waartoe de onderzoeksdienst behoort, de georganiseerde fraude inzake douane en accijnzen en de daarmee samenhangende misdaden van gemeen recht bestrijdt.

 

Een jaar geleden was gebleken dat het aantal voltijdse eenheden bij Douane en Accijnzen met ongeveer 25 % was gedaald en dat de bedrijven in de havensector allesbehalve tevreden waren met de perceptie, vooral in het buitenland maar ook bij henzelf, dat België de draaischijf was geworden voor namaak, drugs en ander gevaarlijk spul.

 

De verschillende ministers beloofden beterschap. Op korte termijn zouden ongeveer vierhonderd bijkomende voltijdse personeelsleden worden aangeworven. Intussen lezen wij in de pers dat het douanepersoneel in Charleroi maar één nacht per twee maanden mag presteren en één zaterdag en één zondag per maand.

 

Het douanepersoneel begrijpt er ondertussen niets meer van en meent dat een dergelijk beleid alle denkbare vormen van fraude alleen maar aanmoedigt. Volgens het douanepersoneel zou men vooral 's nachts veel ontdekkingen kunnen en moeten doen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende concrete vragen. Ten eerste, bevestigt u dat het douanepersoneel in Charleroi slechts één nacht per twee maanden, en slechts één zaterdag en één zondag per maand mag presteren? De reden zou van budgettaire aard zijn.

 

Ten tweede, hoe zit dat in andere regio's, in andere belangrijke doorvoerhavens zoals Antwerpen, Gent, Zeebrugge en Brussel?

 

Ten derde, hoever staat men met de uitbreiding van het bestaande douanepersoneel met vierhonderd bijkomende voltijdse personeelsleden? Wat is de stand van zaken vandaag?

 

Ten vierde, men deelt mij mee dat een douanier die zes maanden extra werkt, de Staat gemiddeld 50 000 euro inkomsten oplevert. Hier zit toch een terugverdieneffect, dat alle budgettaire argumenten, als die er al zijn, naar de prullenmand verwijst?

 

Vreest u niet dat men met dergelijke maatregelen – het terugschroeven van het aantal prestaties door Douane en Accijnzen – de perceptie nog zal versterken dat dit land een draaischijf is, een doorvoerhaven voor namaakgoederen, drugs en ander gevaarlijk spul?

 

Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

02.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, bij het opstellen van een operationeel plan voor een dienst moet er steeds een evenwicht worden gezocht tussen het realiseren van de doelstellingen, de beschikbare middelen – waaronder het personeelseffectief – en natuurlijk ook de budgettaire implicaties.

 

Door de publicatie van het koninklijk besluit van 11 februari 2013 is er sinds 1 maart 2013 een onmiddellijke budgettaire impact wanneer diensten prestaties leveren buiten de normale werkuren. Het zou niet getuigen van goed bestuur als daarmee geen rekening zou worden gehouden bij het opstellen van de operationele plannen.

 

Het werk van de douanediensten in de havens van Antwerpen, Gent en Zeebrugge kan niet worden vergeleken met de taken van bijvoorbeeld de motorbrigade van Charleroi. Op deze locaties zal er worden gewerkt in opeenvolgende ploegen, zodat de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen haar activiteiten in overeenstemming kan brengen met deze van de zeehavens.

 

Van de 385 geplande wervingen voor de invoering van het ploegensysteem bij de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen zijn er intussen reeds 269 gebeurd. Nog 73 personeelsleden zullen in de loop van dit jaar in dienst treden. Het resterend saldo is gepland voor begin 2014.

 

Ik kan alleen maar beamen dat inderdaad kan worden vastgesteld dat elke bijkomende douanier aan de buitengrenzen een terugverdieneffect genereert. Het gaat hierbij om extra inkomsten en om een niet te becijferen ontradend effect door op te treden tegen het smokkelen van drugs, valse geneesmiddelen en situsgoederen.

 

De strijd tegen het smokkelen van illegale goederen en de georganiseerde fraude is wel degelijk een van de prioriteiten van de Administratie der Douane en Accijnzen. Om die reden werden de opsporingsdiensten versterkt met 62 extra ambtenaren.

 

02.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik zal deze gegevens goed laten analyseren en dan heb ik het er later nog wel eens over.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Benoît Drèze au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le remboursement du précompte mobilier aux sociétés d'investissement étrangères" (n° 19824)

03 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de terugbetaling van de roerende voorheffing aan buitenlandse beleggingsvennootschappen" (nr. 19824)

 

03.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 25 octobre 2012, la Cour de Justice de l'Union européenne a condamné la Belgique pour sa réglementation en matière d'imposition des revenus des capitaux des sociétés d'investissement. Cette dernière a été considérée comme discriminatoire à l'égard des sociétés non résidentes et donc contraire au droit européen. Depuis lors, la Belgique a modifié sa législation.

 

Il reste cependant un contentieux pour la période allant du 1er janvier 2007 au 31 décembre 2012. Le traitement des litiges a fait l'objet d'une circulaire administrative le 4 mars 2013.

 

Monsieur le ministre, avez-vous une estimation des montants qui font actuellement l'objet d'une demande de remboursement de la part des sociétés d'investissement étrangères? Ces montants ont-ils été pris en compte dans le cadre de l'élaboration du budget 2014?

 

03.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, chers collègues, en ce qui concerne l'arrêt du 25 octobre 2012 de la Cour de Justice de l'Union européenne relatif à la réglementation appliquée par la Belgique par rapport à l'imposition des revenus des capitaux des sociétés d'investissement, il convient de remarquer que le gouvernement a pris des décisions en la matière.

 

En effet, les dividendes perçus par les sociétés d'investissement subissent une taxation de 25 % au niveau du précompte mobilier. Ce précompte n'est dorénavant ni remboursable ni imputable. Cela engendre des recettes supplémentaires pour l'État fédéral, estimées à 22 millions d'euros pour l'année budgétaire 2013 et à 25 millions d'euros pour l'année budgétaire 2014.

 

Quant aux montants des litiges, tant en 2013 qu'en 2014, un montant de 50 millions d'euros a été prévu dans le budget fédéral en termes de caisse afin de compenser les remboursements découlant de l'application de l'arrêt précité.

 

Auparavant, le coût du contentieux était imputé sur l'année du jugement. Cependant, depuis peu, Eurostat a modifié les règles d'imputation et a considéré que ce coût devait être imputé au moment où il existe une certitude suffisante quant à son importance.

 

03.03  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je conclus donc que les dossiers évoqués font l'objet de certitudes. Vous avez évoqué un montant en termes de recettes de 50 millions pour 2013 et 2014. Or la presse évoquait pour plusieurs centaines de dossiers un montant total de 0,5 milliard d'euros, voire plus.

 

Il faudra revenir sur cette question afin de vérifier si les recettes effectives correspondent ou non aux estimations évoquées dans la presse.

 

Si vous le souhaitez, je peux vous remettre une copie de l'article paru dans Le Vif, mais j'imagine que vous êtes déjà en sa possession.

 

Le président: J'ai déposé une question sur le même sujet qui vous sera posée plus tard, monsieur le secrétaire d'État. Nous verrons si la réponse qui sera donnée sera la même ou non.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de vakbondsactie bij Brucargo" (nr. 19629)

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de geplande forfaitaire vergoeding voor avond- en weekendwerk voor de douanebeambten" (nr. 19655)

04 Questions jointes de

- M. Kristof Waterschoot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le mouvement syndical chez Brucargo" (n° 19629)

- M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le projet de défraiement forfaitaire des heures de soirée et de week-end prestées par les agents de douane" (n° 19655)

 

04.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, actuellement, les douaniers perçoivent une indemnité spécifique pour les heures supplémentaires et le travail de nuit ou de week-end. Il semble que le gouvernement souhaitait modifier ce système via un nouvel arrêté royal sur le travail en équipe et les prestations irrégulières.

 

Á partir du 1er janvier, les agents des douanes qui exercent leur mission dans les ports et aéroports seraient rémunérés selon un système de shifts et pour un montant forfaitaire fixe. Cette proposition ne satisfaisait pas les travailleurs concernés dès lors qu'elle est discriminatoire en ne différenciant ni les heures de soirée et de week-end, ni le volume de prestations effectuées en soirée et le week-end, et en désavantageant fortement les travailleurs appelés à effectuer plus souvent ce type de prestations.

 

Monsieur le secrétaire d'État, qu'en est-il? Quel est l'état d'avancement de cet arrêté? Quel est l'objectif poursuivi par le gouvernement avec la modification de cet arrêté? Y a-t-il eu concertation avec le personnel concerné et ses représentants sur ce projet? Quand et dans quel lieu de négociation? Ne jugez-vous pas le système forfaitaire proposé comme discriminatoire et injuste à l'égard des travailleurs qui effectuent de nombreuses prestations de nuit ou de week-end? Êtes-vous prêt à revoir ce texte afin de supprimer les discriminations qu'il contient? Des négociations ont-elles repris sur le sujet? Sous quelle forme et dans quel endroit? Quand doivent-elles aboutir?

 

04.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, het personeel van de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen en de vakbonden gingen niet akkoord met wat is bepaald voor het werken in opeenvolgende ploegen in het koninklijk besluit tot toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt die bepaalde prestaties verrichten.

 

Cet arrêté royal prévoit une allocation forfaitaire qui est versée si on doit travailler en shifts. L'arrêté royal ne fait aucune distinction en fonction du nombre de week-ends et/ou de nuits que l'on doit prester.

 

De bepalingen in het koninklijk besluit met betrekking tot het werken in opeenvolgende ploegen treden in werking op 1 januari 2014.

 

Vu que l'arrêté royal prévoit une allocation forfaitaire alors qu'il existe pourtant de grandes disparités dans le nombre de week-ends et/ou de nuits de travail dans les différents ports et aéroports, des concertations intensives ont eu lieu avec des délégués représentatifs du personnel et une proposition a été discutée en vue de prévoir une allocation supplémentaire pour les week-ends et les nuits prestés, compte tenu de la disparité des charges. La concertation s'est achevée le 24 septembre 2013 sur un accord qui a mis un terme aux actions

 

04.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, ma question datait du 13 septembre 2013. Postérieurement à son dépôt, une concertation et un accord ont pu être obtenus. Il me semble que cela va dans la bonne direction, dans le sens que j'indiquais dans ma question. Il était un peu anormal de prévoir un montant forfaitaire face à des prestations qui sont très variables. Je me réjouis qu'un accord ait pu être obtenu et que les actions légitimes des représentants des douaniers aient pris fin.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la perception de la taxe de circulation et les relations avec les Régions" (n° 19638)

05 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de inning van de verkeersbelasting en de betrekkingen met de Gewesten" (nr. 19638)

 

05.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, un désaccord est récemment apparu entre le SPF Finances et le ministre wallon des Finances au sujet du recouvrement de la taxe de circulation.

 

D'après M. Antoine, près de 20 % des automobilistes wallons ne paieraient pas la taxe de circulation de leur véhicule. Cette affirmation a été nuancée par le SPF Finances. Selon ce dernier, le taux de recouvrement, après les démarches de l'administration fédérale, atteindrait plus de 96 %. Pour le ministre wallon, le produit total devrait atteindre 630 millions mais le montant communiqué par le SPF s'élèverait, lui, à 439 millions.

 

Cette différence est problématique. Pour clarifier la situation, pouvez-vous m'indiquer à quel montant s'élève le produit pour la Wallonie de la taxe de circulation pour l'année 2012?

 

Quel est le pourcentage des automobilistes wallons qui ne payent pas la taxe de circulation? Même question pour Bruxelles et la Flandre.

 

Comment ces chiffres ont-ils évolué au cours des cinq dernières années?

 

Selon vous, d'où vient cette différence d'interprétation entre le ministre wallon des Finances et du Budget et le SPF Finances?

 

Quelles mesures sont-elles mises en œuvre vis-à-vis des contribuables pour améliorer la perception des amendes?

 

Comment s'organise la collaboration avec les Régions à cet égard? Quels contacts ont-ils été entrepris avec elles?

 

En ce qui concerne les données statistiques, je peux me satisfaire d'une réponse écrite.

 

05.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue Gilkinet, vu l'ampleur de vos premières questions qui ressortissent davantage à une question écrite, je tiens à votre disposition, comme vous venez de le proposer, une version papier de la réponse.

 

Je me concentrerai dès lors sur les trois dernières questions.

 

Les différences d'interprétation des données peuvent résulter d'une disparité dans les périodes de référence. Ainsi, l'analyse et l'interprétation ultérieures de chiffres donnent un résultat différent selon qu'on travaille sur l'exercice d'imposition ou sur la base de l'année budgétaire.

 

L'article 150 de la loi-programme du 23 décembre 2009 introduit un article 33 dans le Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus en vue de lutter plus efficacement contre la fraude en matière de taxe de circulation.

 

Cette nouvelle disposition prévoit qu'en cas d'absence de paiement de la taxe de circulation, constatée sur la voie publique, le conducteur du véhicule doit immédiatement acquitter cette taxe et l'amende entre les mains de l'agent verbalisant au moment du constat de l'infraction.

 

Le véhicule peut être retenu jusqu'au paiement des sommes dues. Si celles-ci ne sont pas acquittées dans les 4 jours (96 heures) de la constatation de l'infraction, le véhicule est saisi et le juge peut même ordonner la vente de celui-ci.

 

Depuis l'entrée en vigueur de cette disposition, le SPF Finances organisant régulièrement des actions de contrôle sur la voie publique, le taux de perception de la taxe de circulation a sensiblement augmenté comme le montrent les statistiques.

 

La taxe de circulation est un impôt régional depuis la loi spéciale de financement du 16 janvier 1989. La Région flamande en a repris le service le 1er janvier 2011, alors que la Région wallonne en fera de même à partir du 1er janvier 2014. À partir de cette date, le SPF Finances n'exercera sa compétence qu'au nom et pour compte de la Région de Bruxelles-Capitale.

 

Il appartient évidemment aux Régions qui reprennent le service d'un impôt régional, d'en organiser le transfert dans des conditions permanentes et d'assurer la continuité des services publics. Dans ce cadre, l'État fédéral et le SPF Finances en particulier accompagnent les Régions dans leur travail préparatoire de reprise de la taxe concernée, notamment par le biais de la conclusion d'un protocole d'accord élaboré sous le patronage de l'Observatoire de la fiscalité régionale, lequel assure ainsi la coordination entre tous les services et les entités concernées à l'un ou l'autre niveau par ledit transfert.

 

05.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses. Je consulterai avec intérêt les données statistiques que vous allez me remettre.

 

J'espère cette différence d'interprétation entre la Wallonie et l'État fédéral a, depuis, disparu. Il faut, selon moi, tout mettre en œuvre pour que toute taxe due soit payée. Il faut aussi évaluer l'efficacité des mécanismes employés en la matière. J'espère également que le transfert prévu pour le 1er janvier 2014 pour ce qui concerne la perception vers l'administration régionale wallonne se passera le mieux possible et que le dialogue entre l'entité fédérale et cette entité fédérée sera positif dans le cadre d'un fédéralisme de coopération plus abouti qu'aujourd'hui.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la liquidation par BNP Paribas Fortis de son compte éthique" (n° 19943)

06 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het stopzetten door BNP Paribas Fortis van zijn ethische spaarrekening" (nr. 19943)

 

06.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, BNP Paribas Fortis a annoncé ce 26 septembre sa décision de clôturer son compte d'épargne Cigale et la sicav AlterVision, deux produits éthiques qu'elle proposait en partenariat avec le Réseau Financement Alternatif (RFA). Chaque année, la banque et le RFA recevaient des commissions utilisées pour financer des projets associatifs.

 

D'après le porte-parole de BNP Paribas Fortis, cette modification de l'offre s'explique par la nouvelle réglementation limitant à six le nombre de comptes pouvant être proposés par enseigne. Désormais, les clients ne se verront plus offrir que quatre formules de compte. Vous me permettrez de trouver cette explication un peu courte.

 

Au-delà du caractère étonnant de cette explication, on peut regretter qu'une banque dont l'État belge constitue un actionnaire aussi important (à hauteur de 25 %) tourne le dos à des formules d'épargne éthique.

 

Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous m'indiquer pour quelle raison BNP Paribas Fortis a décidé de ne plus proposer ces deux produits éthiques? Le gouvernement et le ministre des Finances ont-ils été associés à cette décision?

 

N'estimez-vous pas qu'il s'agit d'un mauvais signal à l'égard des épargnants? Combien de clients de BNP Paribas Fortis avaient-ils fait le choix du compte Cigale? Quel était l'encours sur ces comptes? Quelles sont les alternatives proposées pour ceux qui souhaiteraient placer leur argent sur des comptes éthiques auprès de BNP Paribas Fortis?

 

Quelles sont les associations qui bénéficiaient des commissions sur les comptes Cigale? Combien ont-elles reçu au cours des cinq dernières années? Quelles sont les autres formules de soutien proposées par BNP Paribas Fortis à l'égard des associatIons qui bénéficiaient de telles conditions?

 

06.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Cher collègue, l'État belge est actionnaire de BNP Paribas. À ce titre, il ne revient pas au ministre des Finances, en tant que représentant de l'État belge, de répondre à des questions relatives à des actes de gestion quotidienne de l'institution.

 

L'État belge doit d'autant plus s'abstenir de toute intervention à l'égard des établissements pour lesquels il n'est question d'aucune aide de l'État, au sens du traité sur le fonctionnement de l'Union européenne.

 

Pour vos questions relatives à certains produits d'épargne spécifiques, je vous invite à vous adresser à la direction de l'institution en question.

 

06.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, vous me permettrez de ne pas me satisfaire de cette réponse.

 

Il ne s'agit aucunement d'un acte de gestion quotidienne: je ne vous ai pas interrogé sur le sort réservé au compte de M. X domicilié à un quelconque endroit en Belgique, mais sur la suppression d'une formule d'épargne bien connue dans une banque qui est, pour un quart, propriété de l'État. Soit vous décidez de ne plus du tout rester copropriétaire de cette banque et vous vous lavez les mains de ce qui s'y passe, hormis les aspects de régulation, soit vous en restez un actionnaire qui essaie d'avoir une influence positive sur le cours pris par cette banque.

 

Je déplore ici ce choix politique posé par BNP Paribas Fortis de supprimer ces formules d'épargne éthique et je déplore tout autant l'indifférence du gouvernement fédéral à l'égard de cette décision qui constitue un nouveau mauvais signal en termes de suivi de la crise bancaire et financière.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "un soupçon de fraude à l'égard de certains agents du fisc" (n° 19944)

07 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "een vermoeden van fraude ten aanzien van bepaalde belastingambtenaren" (nr. 19944)

 

07.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, dans leurs éditions du 27 septembre, De Standaard et La Libre Belgique relayent des informations mettant en cause certains agents appartenant à l'entourage proche de l'administrateur général de la Fiscalité. D'après les deux quotidiens, des agents détourneraient une disposition permettant d'indemniser des fonctionnaires détachés du poste pour lequel ils sont nommés, dans le cadre d'une mission temporaire. En principe, l'indemnisation n'est valable que pour les déplacements et les frais relatifs à la mission temporaire. Or il semble que certains agents perçoivent ces indemnisations alors qu'ils sont détachés dans des services précis et que ces détachements s'étalent sur de longues durées.

 

Le recours à ce dispositif par des fonctionnaires qui pourraient opter pour une affectation permanente aux services centraux leur permettrait de bénéficier d'une prime complémentaire et donc d'un certain confort financier.

 

Si l'on peut comprendre la volonté de conserver des fonctionnaires efficaces, il est tout de même paradoxal de voir des membres du SPF Finances – qui plus est à un niveau élevé de la hiérarchie – recourir à ce genre de montage.

 

Il semble en outre que ces faits sont connus depuis 2006 puisque les deux quotidiens ont pu prendre connaissance d'un courrier – dont le ministre de l'époque avait reçu copie – de la directrice du personnel de l'administration qui précisait que ces pratiques dataient du début du processus Coperfin en 2001. D'après Mme Dreessen, le dispositif avait reçu l'accord du Comité des directeurs des administrations fiscales.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous les informations publiées dans La Libre Belgique et De Standaard? Ces faits sont-ils répréhensibles? Depuis quand sont-il connus? Combien de personnes sont-elles concernées? Des démarches ont-elles été engagées à l'égard des agents concernés? De quel type? Quand? Dans quel délai et comment cette situation sera-t-elle éclaircie?

 

07.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Cher collègue, je souhaiterais attirer votre attention sur le fait que ces collaborateurs n'abusent pas de la réglementation. Leur collaboration temporaire dans les services centraux et les autres services du SPF Finances se fait en fonction des besoins des services. Il est vrai que certains membres du personnel contribuent depuis longtemps aux projets de changement dans les services, projets qui sont parfois très lourds et qui s'étalent sur plusieurs années. Ils contribuent à la plus grande réorganisation que le SPF Finances ait jamais connue avec comme dessein de travailler de manière plus efficiente pour les citoyens et les entreprises.

 

Nous travaillons actuellement à la dernière phase de préparation de la réorganisation, de telle sorte que ces collaborations temporaires diminueront nettement à l'avenir.

 

Il ne s'agit pas non plus de montages. Les fonctionnaires qui ont été nommés dans une résidence ne peuvent réglementairement la perdre que selon des conditions strictes. La collaboration temporaire à un projet et l'implication dans certains services en fonction des besoins dans des autres résidences ne peuvent pas priver les fonctionnaires concernés de leur lieu de travail initial.

 

Ce déménagement vers un lieu de travail différent de celui qui leur a été initialement attribué a pour conséquence une indemnité pour frais de séjour, à condition que les critères d'allocations réglementaires existants soient remplis. C'est d'ailleurs le cas dans tous les organismes du gouvernement fédéral.

 

Je peux donc vous dire que plusieurs collaborateurs sont effectivement momentanément occupés dans une autre résidence, dans les conditions énoncées. Les faits ne sont pas critiquables, à condition, bien entendu, que les collaborations temporaires soient limitées dans le temps à la durée nécessaire à la réalisation du projet ou l'atteinte des objectifs du service.

 

Les projets de changement ont débuté en 2000 avec la réforme Copernic. Il y a actuellement environ 600 fonctionnaires momentanément occupés dans une autre résidence que celle qui leur a été attribuée, dont environ 120 dans les services centraux de Bruxelles.

 

Il n'y a aucune raison de prendre des mesures contre ces fonctionnaires. Comme dit précédemment, ces collaborations temporaires ont été décidées pour répondre à des besoins spécifiques. Ces collaborations temporaires diminueront considérablement dans le futur, au fur et à mesure de la réorganisation du département.

 

07.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour cette réponse dont je prends acte.

 

Je constate que l'autorité ministérielle endosse et assume cette réalité. On peut s'interroger sur le caractère temporaire de ce détachement après plus de dix ans. S'il peut être légitime de vouloir valoriser des fonctionnaires qui réalisent une mission complexe, il s'agirait de veiller à le faire suivant des méthodes claires et non critiquables. Sans cela, le risque est évident d'engendrer de la jalousie, d'une part, et de la démotivation de la part de ceux qui ne sont pas concernés. Vous avez vous-même signifié la motivation de ce détachement pour réaliser une réforme profonde de l'administration fiscale.

 

J'ai aussi un avis sur cette réforme de l'administration fiscale et sur les raisons pour lesquelles elle ne fonctionne pas de manière optimale. Nous pourrions donc nous interroger aussi sur l'efficacité de résultat de ce détachement. C'est là un autre débat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la condamnation de la Belgique pour discrimination au précompte mobilier" (n° 19946)

08 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de veroordeling van België wegens discriminatie op het stuk van roerende voorheffing" (nr. 19946)

 

08.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, en 2012, la Cour de justice européenne a condamné la Belgique, considérant que le régime du précompte mobilier appliqué aux sociétés d'investissement résidentes et non résidentes était discriminatoire. En effet, le précompte était imputable et remboursable pour les premières mais pas pour les secondes. Depuis le 30 juillet dernier, l'imputation du précompte mobilier sur les dividendes par les sociétés d'investissement est interdite. Cependant, les sociétés d'investissement peuvent remonter jusqu'au 1er janvier 2007 pour récupérer le précompte prélevé à la source et les intérêts moratoires. Il semble que de nombreuses sociétés aient déjà introduit des réclamations visant à récupérer des sommes parfois importantes. Les conséquences seraient assez lourdes pour nos finances publiques.

 

Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous la teneur de l'arrêt de la Cour de justice? Quelles mesures ont-elles été prises par rapport à ce risque qui était connu? Quelles sont les possibilités d'échapper à cette obligation de remboursement? Ont-elles été mises en œuvre? Disposez-vous d'une estimation du montant du contentieux? Combien de sociétés concernées ont-elles déjà introduit une réclamation? Dans quel délai ce dossier sera-t-il réglé?

 

08.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Cher collègue, l'article 53 de la loi du 30 juillet 2013 portant des dispositions diverses a modifié l'article 185bis du Code des impôts sur les revenus 1992. Cette disposition met fin, pour le régime du précompte mobilier, à la discrimination entre les sociétés d'investissement belges et les sociétés d'investissement étrangères à partir de l'exercice d'imposition 2014. Le traitement des litiges relatifs au précompte mobilier appliqué sur des dividendes d'origine belge attribués à des sociétés d'investissement étrangères a fait l'objet de circulaires administratives du 4 mars 2013 et du 13 juin 2013.

 

L'appréciation du bien-fondé de la réclamation dépendra de l'établissement par la société bénéficiaire de documents prouvant, d'une part, sa qualité de société d'investissement réglementée au sens de la directive 85/611/CEE du 20 décembre 1985 et, d'autre part, le fait que la restitution revendiquée ne peut être effectivement imputée ou remboursée à l'étranger.

 

À cet égard, la comparaison entre le régime d'imposition de dividendes d'origine belge perçus respectivement par des sociétés d'investissement résidentes ou par des sociétés d'investissement étrangères doit également intégrer l'incidence des articles 281 et 282 du Code des impôts sur les revenus 1992 qui conditionne l'imputation à l'impôt des sociétés retenu à la source.

 

Par rapport aux implications budgétaires, je peux vous dire que tant en 2013 qu'en 2014, un montant de 50 millions a été prévu dans le budget fédéral en termes de caisse afin de compenser les remboursements découlant de l'application de l'arrêt précité. Auparavant, le coût du contentieux était imputé sur l'année du jugement. Depuis peu, cependant, Eurostat a modifié les règles d'imputation et a considéré que ce coût devait être imputé au moment où il existe une certitude suffisante quant à son importance.

 

Le montant total des remboursements à effectuer est pour l'instant encore incertain, étant donné que l'administration doit déterminer au cas par cas le montant précis de chaque litige. Eu égard au fait que la procédure de contrôle prend un certain temps, il n'est pas possible d'avancer une date précise à laquelle ce dossier sera clôturé.

 

08.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour ces précisions particulièrement techniques. On peut comprendre le cheminement du dossier, le fait qu'il est réglé pour l'avenir mais qu'il y a tout un passif à apurer. Cent millions d'euros ont déjà été affectés à cet apurement, et ce n'est pas terminé. Il faudra à un moment faire les comptes et s'interroger sur les raisons d'un règlement tellement tardif de ce problème coûteux pour les finances publiques.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Benoît Drèze au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la TVA sur les travaux immobiliers avec du personnel propre" (n° 19965)

09 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de btw op de uitvoering van werken in onroerende staat door eigen personeel" (nr. 19965)

 

09.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans une réponse à la question n° 233 de M. Brotcorne du 20 janvier 2011, le ministre des Finances de l'époque avait répondu que, par souci de simplification, l'administration accepte que la TVA ne soit pas due sur les travaux de réparation, d'entretien ou de nettoyage d'immeubles occupés par des organismes publics avec leur propre personnel. Il avait ajouté que cette mesure vaut également pour de tels travaux effectués par un assujetti totalement exempté de la taxe.

 

Monsieur le ministre, cette exemption s'applique-t-elle à des travaux immobiliers effectués par des assujettis dont une partie des activités est taxable seulement pour une très faible part, par exemple en raison de la location taxable de quelques garages hors d'immeubles qu'ils donnent en location? En d'autres termes, où se trouve la frontière?

 

09.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, dans la situation où un assujetti mixte effectue ou fait effectuer par son personnel, pour les besoins de son activité économique, des travaux immobiliers d'entretien, de réparation ou de nettoyage, l'administration admet désormais qu'aucune TVA ne soit due pour autant que l'assujetti applique les règles de déduction suivant l'affectation réelle des biens et des services reçus. Ceci vaut donc tant pour les travaux relatifs à son activité exemptée en vertu de l'article 44 du Code que pour ceux relatifs à son activité taxable.

 

09.03  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, je n'ai pas eu de réponse extrêmement précise quant au cas évoqué à titre illustratif.

 

09.04  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, je me limite à la réponse que j'ai donnée.

 

Le président: M. le secrétaire d'État ne pourra pas aller plus loin. Il faudra peut-être reposer la question.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. Benoît Drèze au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la notion de pratique abusive" (n° 19966)

10 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het begrip misbruik" (nr. 19966)

 

10.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la notion de pratique abusive effraie de nombreuses entreprises et leurs conseillers et elle paralyse de nombreuses décisions d'investissement.

 

Monsieur le secrétaire d'État, est-il correct d'affirmer une présence de pratique abusive lorsqu'un mode d'organisation d'une entreprise vise à obtenir des avantages financiers non prévus par l'objectif de la loi, pourtant formellement respectée? En revanche, est-il correct d'affirmer l'absence de pratique abusive lorsqu'un mode d'organisation permet également d'obtenir des avantages alors que ceux-ci sont prévus par la loi?

 

Pourtant, dans les deux cas, la loi est respectée: de manière formelle dans le cas de pratique abusive et dans ses objectifs en l'absence de pratique abusive.

 

En pratique, ces objectifs ne sont souvent repris, de manière fort diffuse, que dans l'exposé des motifs des projets ou propositions de loi; ou, pour des raisons liées au processus législatif lui-même, ces objectifs ne sont pas explicités. Monsieur le secrétaire d'État, où le juge et les entreprises peuvent-ils trouver ces objectifs?

 

En ce qui concerne plus particulièrement la TVA, convient-il de se référer aux objectifs du système TVA? Quels sont ces objectifs? Ou bien convient-il de se référer aux objectifs de chaque disposition particulière du Code? Dans ce cas, ne conviendrait-il pas que votre administration publie un document explicitant les objectifs de chaque disposition individuelle?

 

10.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue Drèze, en matière d'impôt sur les revenus, l'article 344, § 1, alinéa 2 CIR-92 définit l'abus fiscal de la sorte: "Il y a abus fiscal lorsque le contribuable réalise par l'acte juridique ou l'ensemble des actes juridiques qu'il a posé l'une des opérations suivantes:

1. une opération par laquelle il se place en violation des objectifs d'une disposition du présent Code ou des arrêtés pris en exécution de celui-ci en dehors du champ d'application de cette disposition;

2. une opération par laquelle il prétend à un avantage fiscal prévu par une disposition du présent Code ou des arrêtés pris en exécution de celui-ci dont l'octroi serait contraire aux objectifs de cette disposition et dont le but essentiel est l'obtention de cet avantage."

 

En matière de TVA, la notion de pratique abusive, telle que définie à l'article 1, § 10 du Code de la TVA, suppose que les deux conditions cumulatives suivantes soient réunies: d'une part, les opérations effectuées doivent avoir pour résultat l'obtention d'un avantage fiscal contraire à l'objectif poursuivi par une ou plusieurs dispositions du Code de la TVA ou de l'un des arrêtés pris pour son application; d'autre part, le but essentiel des opérations en question doit être l'obtention de cet avantage.

 

Mon administration a déjà mis différents commentaires à disposition des assujettis, entre autres via ses circulaires administratives.

 

10.03  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, j'entends que la réponse figure dans la circulaire. Nous allons examiner tout cela.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions nos 19399, 19490, 20017 et 20018 de M. Willem-Frederik Schiltz sont reportées pour raison de paternité. Félicitations!

 

11 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la fourniture aux communes des données relatives à l'impôt des personnes physiques et au précompte immobilier en vue de la préparation de leur budget 2014" (n° 20030)

11 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het meedelen van de gegevens over personenbelasting en onroerende voorheffing aan de gemeenten met het oog op de voorbereiding van hun begroting 2014" (nr. 20030)

 

11.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, en vertu des obligations européennes contenues dans le programme two-pack, les pouvoirs publics belges sont notamment tenus à des délais plus stricts en ce qui concerne la confection de leurs budgets et l'approbation de leurs comptes.

 

Il a ainsi été demandé aux communes wallonnes – et aux autres aussi d'ailleurs – de rendre leurs prévisions budgétaires pour l'année 2014 pour le 1er octobre. Afin d'accomplir cette tâche de manière fiable, il importe que les argentiers communaux disposent des documents de l'administration fédérale sur les recettes de l'impôt des personnes physiques et du précompte immobilier. Or, il s'avère que les communes ne disposaient toujours pas, en date du 31 septembre, de ces données.

 

D'après le ministre wallon du Budget – toujours lui –, il avait pourtant été convenu lors d'un comité de concertation que les communes reçoivent les informations nécessaires pour le 15 septembre.

 

Ce n'est pas la seule question qui se pose en termes de relations entre le SPF Finances et les communes qui se plaignent des retards de paiement de leurs dus. Ce point reviendra plus tard dans notre ordre du jour.

 

Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous l'engagement pris par l'État fédéral de fournir lesdites données aux communes wallonnes pour le 15 septembre? Confirmez-vous le retard pris dans l'envoi de ces informations? Quelles sont les causes de ce retard? Dans quel délai le problème sera-t-il ou a-t-il été résolu? Quand les communes recevront-elles ces informations essentielles? Quelles sont les dispositions mises en place de façon structurelle pour accélérer le traitement et la transmission de ces données?

 

11.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur Gilkinet, je signale tout d'abord que les données relatives au précompte immobilier ont été envoyées tant aux communes de la Région wallonne qu'à celles de la Région de Bruxelles-Capitale.

 

Ensuite, au niveau des renseignements relatifs à la taxe additionnelle à l'impôt des personnes physiques, les considérations suivantes s'imposent. Il n'a pas été convenu que les communes reçoivent les estimations par rapport à la taxe additionnelle précitée vers le 15 septembre 2013. Ces estimations leur seront en effet envoyées vers le 25 octobre, comme cela a toujours été le cas par le passé, étant donné que les estimations représentatives ne sont jamais disponibles avant cette date. L'administration doit, pour des raisons évidentes, prendre en considération les enrôlements effectués durant le mois d'octobre de l'année en cours qui est le premier mois significatif afin de fournir aux communes des données représentatives. Vous comprendrez dès lors qu'il n'a jamais pu être question de s'engager à promettre des renseignements pour le 15 septembre au plus tard.

 

11.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, il y a décidément de la "friture" sur la ligne entre le ministre wallon du Budget, M. Antoine, et l'État fédéral. Comme quelqu'un le disait un jour à cette même place, l'un de vous deux ne dit pas la vérité. Je n'ai pas de difficulté à vous croire et à comprendre le délai du SPF Finances. Je mets simplement en évidence que, dans le cadre des mécanismes budgétaires européens qui sont relativement neufs et qui demandent aux différentes entités d'anticiper toujours davantage la réalisation de leur exercice budgétaire, il est important que chaque entité connaisse au mieux les prévisions budgétaires, en l'occurrence en matière de recettes. J'espère qu'à terme le SPF Finances pourra accélérer la transmission de ces données, étant entendu qu'à l'impossible nul n'est tenu. Cet exercice a une limite, la limite du faisable. On ne peut effectivement pas anticiper des déclarations qui ne sont pas encore introduites, pour donner un exemple. C'est un dossier à suivre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het verbod op telewerk voor de ambtenaren van de FOD Financiën" (nr. 20098)

12 Question de Mme Veerle Wouters au secrétaire d'Etat à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, adjoint au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'interdiction du télétravail pour les fonctionnaires du SPF Finances" (n° 20098)

 

12.01  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, deze vraag was aan u gericht. U hebt ze doorgestuurd naar minister Geens, maar nu mag u toch nog zelf een antwoord geven.

 

Ten gevolge van een recente beslissing van de centrale diensten wordt met onmiddellijke ingang een verbod op telewerk voor beheerstaken ingevoerd voor de ambtenaren van de FOD Financiën. Er werd alleen bepaald dat iedereen vanaf eind september incidenteel telewerk kan aanvragen. Indien er reeds regelmatig telewerk werd toegestaan aan medewerkers die beheerstaken uitvoeren, dan dient dat onmiddellijk stopgezet te worden.

 

Wat wordt er onder beheerstaken begrepen?

 

Telewerk wordt enkel nog goedgekeurd op aanvraag en indien het past in het kader van de goede werking van de dienst. In welke zin kunnen beheerstaken naar uw mening niet langer het voorwerp van telewerk uitmaken? Hoe wordt daarmee het belang van de dienst geschonden?

 

In juni dit jaar noemde u, mijnheer de staatssecretaris, het telewerk nog een groot succes in het kader van de modernisering van de administratie. Hoe kunt u het verbod verzoenen met uw visie op een modern ambtenarenapparaat? Kunnen de beheerstaken nog op basis van satellietwerk uitgevoerd worden of kan dat ook niet meer?

 

De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, u hebt het woord, in naam van de minister van Financiën.

 

12.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: U ziet dat verantwoordelijkheid in België nooit ontlopen kan worden.

 

Collega Wouters, de FOD Financiën laat inderdaad sinds enige tijd alternatieve vormen van werken toe, teneinde een flexibelere werkgever voor zijn medewerkers te zijn. Het spreekt voor zich dat telewerk ook gecontroleerd dient te gebeuren. Telewerk is alleen mogelijk voor taken die zich daartoe lenen en effectief resultaat kunnen opleveren indien ze van thuis uit uitgevoerd worden. Daarnaast dient erover gewaakt te worden dat voldoende medewerkers ter beschikking blijven op de kantoren om de dienstverlening voor het publiek te verzekeren.

 

In de lijst van taken die in aanmerking komen voor telewerk, werden voor de buitendiensten inderdaad enkel controle- en geschillentaken opgenomen. Een takenpakket dat enkel bestaat uit beheerstaken, is niet verenigbaar met telewerk. De reden daarvoor is dat de dossiers nog onvoldoende gedigitaliseerd zijn.

 

Onder beheerstaken wordt begrepen alle taken die betrekking hebben op het beheer en het in orde houden van de fiscale dossiers, bijvoorbeeld het klasseren en verwerken van de gegevens van de aangiften en opgaven die door de belastingplichtigen werden ingediend, het opvolgen van de aangifteverplichting. Dat noodzaakt het raadplegen van papieren dossiers, wat onmogelijk thuis uitgevoerd kan worden, tenzij u vandaag nuttige suggesties doet ter zake. De papieren dossiers bevinden zich immers in de klassementen in de kantoren.

 

Beheerstaken konden nooit het voorwerp uitmaken van telewerk. In bepaalde gevallen werd vastgesteld dat door het onterecht toestaan van telewerk voor beheerstaken de normale toegankelijkheid van de kantoren voor het publiek en dus de mate van dienstverlening te veel in het gedrang komt. De beslissing strookt met de zorg om het goed functioneren van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit te waarborgen en wil flexibel werken, performantie en kwaliteitsvolle dienstverlening verzoenen.

 

De administratie is die mogelijkheid nog aan het onderzoeken. Aangezien de beheerstaken veel consultatie van papieren dossiers vereisen, lijkt op het eerste gezicht ook satellietwerk moeilijk te realiseren voor die taken.

 

12.03  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord, maar het is gewoon jammer, zeker gezien onder andere Tax-on-web, dat er nog steeds zo veel papier aan gekoppeld is. Wij leven in zo’n gedigitaliseerde wereld en toch is telewerk bij de FOD Financiën niet mogelijk door het grotendeels papieren beheer ervan.

 

U zult er zelf ook mee instemmen dat telewerk een ideale oplossing is om oudere personen langer aan het werk te houden en de combinatie van werk en gezin te vergemakkelijken. Door de afschaffing van een aantal kantoren moet het personeel zich vaak ook verder verplaatsen. Daarnaast komt er nog de fileproblematiek bij. Het is dan ook jammer dat voor een groot gedeelte van de taken telewerk niet mogelijk is, behalve eventueel voor de geschillentaken. Het zal als effect hebben dat medewerkers zo goed als niet kunnen telewerken.

 

12.04 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, ik wil nog even kort repliceren.

 

Het is duidelijk dat wij voortgaan met de modernisering en de digitalisering van de dossiers. In de mate dat de digitalisering opschuift, is ook meer telewerk mogelijk. Zolang het dossier echter in papieren versie bestaat en het moet worden geklasseerd, is het gewoonweg fysisch onmogelijk om telewerk te doen.

 

Het gaat dus niet om een principiële beslissing tegen telewerk. Het tegendeel is waar. Het is een aanmoediging om nog verder te gaan met de digitalisering en modernisering van onze fiscale administratie.

 

12.05  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, wij pleiten al jaren voor de digitalisering en vragen ze al jaren. Ze gaat echter jammer genoeg uiterst traag.

 

12.06 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: U zegt dat ze uiterst traag gaat, maar nu gaat de digitalisering in de FOD Financiën heel snel. Ik zal niet in detail treden, maar de modernisering is echt tegen een supertempo bezig.

 

12.07  Veerle Wouters (N-VA): Ik hoop dat wij heel snel de resultaten van de modernisering zien.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de la Justice sur "l'assujettissement à la TVA pour les avocats des bureaux d'aide juridique" (n° 20101)

13 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de btw-plicht voor de advocaten bij de bureaus voor juridische bijstand" (nr. 20101)

 

13.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la mise en œuvre de la réforme de l'aide juridique ne semble pas satisfaire toutes les parties concernées. Outre le lancement d'une citation en justice relative à la mise en place d'une rémunération minimale pour les avocats, des mouvements de grève relativement longs en attestent. La majeure critique à l'égard de cette réforme, au-delà des conséquences financières pour le métier d'avocat, consiste en ce que la suppression de l'exonération de la TVA sur les prestations d'avocat à partir du 1er janvier 2014 réduira de façon importante et discriminatoire l'accès à la justice au justiciable.

 

Monsieur le secrétaire d'État, pourriez-vous me donner des informations quant à la situation? En réponse à une récente question de mon collègue M. Fouad Lahssaini relative à l'impact du futur assujettissement à la TVA des honoraires d'avocat pratiquant l'aide juridique, la ministre de la Justice annonçait qu'une réflexion serait entreprise à ce sujet en partenariat avec le ministre des Finances. Quel est le résultat de cette concertation? De plus, la publication d'une circulaire relative à la réforme du système de taxation était annoncée pour le 15 octobre dernier. Pouvez-vous nous donner de plus amples informations sur le contenu de cette circulaire? Les indemnités du Bureau d'aide juridique seront-elles soumises à la TVA? Si oui, à 0 % ou à plus?

 

13.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, sachez que je travaille actuellement en concertation avec ma collègue, Mme Turtelboom sur la façon de maintenir un système de TVA neutre sur les prestations pro deo des avocats, ce afin de ne pas restreindre l'accès à la justice.

 

Actuellement, mon administration, en collaboration avec mon cabinet et les barreaux des avocats, travaille à la mise au point des derniers détails de la circulaire qui commentera l'assujettissement à la TVA pour les avocats et dans laquelle sera aussi abordée la problématique de l'aide juridique.

 

13.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse.

 

L'assujettissement à la TVA débutera le 1er janvier. Il est donc urgent que des précisions en la matière soient apportées afin que chacun puisse être informé et se préparer. Je sais que tous les avocats craignent quelque peu cette réforme, notamment d'un point de vue pratique. Comment cette dernière sera-t-elle appliquée? Il est donc important que des conseils soient donnés en la matière.

 

En ce qui concerne spécifiquement l'aide juridique et les avocats pro deo, il est vital que cette mesure soit neutre et que ce budget ne soit pas raboté à cause de la TVA.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Vraag van de heer Carl Devlies aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de werking van het centraal aanspreekpunt" (nr. 19539)

14 Question de M. Carl Devlies au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le fonctionnement du point de contact central" (n° 19539)

 

14.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op 26 juli 2013 werd het koninklijk besluit betreffende de werking van het Centraal Aanspreekpunt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Het koninklijk besluit beschrijft de modaliteiten waaronder financiële instellingen zullen worden verplicht de rekeningen en contracten van hun cliënten aan het Centraal Aanspreekpunt mede te delen.

 

Ik heb desbetreffend twee vragen. Mijn eerste vraag heeft betrekking op het advies van de Privacycommissie. Mijn tweede vraag heeft betrekking op de kostprijs.

 

Ten eerste, de Privacycommissie bracht op 21 december 2011 haar advies uit.

 

Is het koninklijk besluit betreffende de werking van het Centraal Aanspreekpunt in overeenstemming met de wet tot bescherming van de privacy? Is het, meer bepaald, mogelijk dat eenieder zich tot de verantwoordelijke voor de verwerking van zijn gegevens zou wenden om eventuele fouten te corrigeren?

 

Ten tweede, de aan de Nationale Bank van België toevertrouwde taak is geen echte taak voor een centrale bank. De Staat zal de Nationale Bank van België volledig vergoeden voor de kosten die zij maakt voor de werking van het Centraal Aanspreekpunt. De kosten van het CAP moeten volledig door de federale overheid worden gedragen om de onafhankelijkheid van de Nationale Bank van België te garanderen alsook vanwege het verbod op monetaire financiering. Het koninklijk besluit preciseert dat het dragen van de kosten volgens een gangbare en ruim verspreide praktijk op het vlak van informaticacontracten zal gebeuren.

 

Graag vernam ik het volgende.

 

Wat is de raming van de kosten van het Centraal Aanspreekpunt?

 

Wellicht hebt u desbetreffend bedragen uit de begroting voor het jaar 2013 en voor het jaar 2014.

 

Voorzitter: Veerle Wouters.

Présidente: Veerle Wouters.

 

14.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer Devlies, de controlemogelijkheden van de Nationale Bank van België op de gegevens die door de informatieplichtigen zijn meegedeeld aan het Centraal Aanspreekpunt zijn beperkt. Alleen de juistheid van het controlecijfer van de gegevens die er een dragen, het IBAN-rekeningnummer, het Rijksregisternummer van de natuurlijke personen en het inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen wordt gecontroleerd, alsook de naleving van de door de NBB uitgevaardigde technische modaliteiten betreffende de gestructureerde databestanden, bezorgd door de informatieplichtigen.

 

De Nationale Bank van België die de rol van doorgeefluik van in het Centraal Aanspreekpunt opgeslagen gegevens heeft gekregen, is dus zelf niet bij machte om over de rechtmatigheid van de aanvraag tot rechtzetting te oordelen. Alleen de informatieplichtige die de gegevens heeft verstrekt kan hierover oordelen. Het is dus logisch dat de betrokkene een rechtzetting vraagt bij de instelling die de gegevens heeft doorgegeven aan het Centraal Aanspreekpunt.

 

Dit betekent echter niet dat een aanvraag om rechtzetting die toch bij de Nationale Bank van België zou worden ingediend, meteen door haar naar de prullenmand wordt verwezen. In de praktijk zal de Nationale Bank van België dergelijke aanvragen om rechtzetting doorspelen aan de informatieplichtige met het verzoek er kennis van te nemen en er een passend gevolg aan te geven.

 

Deze bijzondere procedure is eveneens van toepassing voor de Centrale voor kredieten aan ondernemingen en de Centrale voor kredieten aan particulieren.

 

Voor de kostprijs van het Centraal Aanspreekpunt moet een onderscheid worden gemaakt tussen de initiële investeringskosten voor de oprichting van het Centraal Aanspreekpunt binnen de Nationale Bank van België en de courante werkingskosten ervan.

 

De totale kostprijs voor de ontwikkeling van het Centraal Aanspreekpunt in de loop van de jaren 2011, 2012 en 2013 wordt geraamd op 960 000 euro. Dus zowel in 2011, 2012 als 2013 960 000 euro.

 

Omdat het Centraal Aanspreekpunt thans nog niet operationeel is, heeft de Nationale Bank van België nog geen zicht op de belangrijke parameters van het Centraal Aanspreekpunt die het niveau van de werkingskosten ervan beïnvloeden, zoals het aantal te verwerken gegevens, het aantal raadplegingen van die gegevens door de bevoegde ambtenaren van de FOD Financiën enzovoort. Daarom is het thans nog onmogelijk om de recurrente kostprijs van het Centraal Aanspreekpunt te bepalen.

 

14.03  Carl Devlies (CD&V): Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Carl Devlies aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het uitstel van de btw voor tolken" (nr. 19540)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de onzekerheid na de invoering van de btw-plicht voor gerechtstolken" (nr. 19818)

15 Questions jointes de

- M. Carl Devlies au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le report de l'assujettissement à la TVA pour les interprètes" (n° 19540)

- M. Bert Schoofs au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'incertitude face à l'instauration de l'assujettissement à la TVA pour les interprètes judiciaires" (n° 19818)

 

De voorzitter: Ik weet niet of de heer Schoofs nog zal komen om zijn vraag te stellen.

 

15.01  Carl Devlies (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, met betrekking tot het uitstel van de btw voor tolken had ik graag de volgende vragen gesteld.

 

Welke praktische moeilijkheden leiden ertoe dat de btw op het vertalen door tolken, in uitvoering van een gerechtelijke opdracht, momenteel niet kan worden geïnd? Zullen deze problemen opgelost zijn vóór 1 januari 2014? Wat is de kostprijs voor de schatkist van het uitstel van de inwerkingtreding van de btw-verplichting voor deze tolken?

 

15.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Devlies, in haar circulaire van 30 mei 2013 heeft de btw-administratie bevestigd dat het simultaan vertalen door tolken, in uitvoering van een gerechtelijke opdracht, een aan de btw onderworpen dienst uitmaakt. Deze regeling diende in werking te treden op 1 juli 2013. Er werd echter beslist de inwerkingtreding uit te stellen tot 1 januari 2014. Dit uitstel kwam er wegens praktische moeilijkheden op het gebied van de organisatie voor de administratie van de FOD Justitie, in haar hoedanigheid van opdrachtgever van de betreffende gerechtstolken.

 

Ik heb ook kennis van de door u opgeworpen moeilijkheden. Er wordt verder overlegd met de betrokken actoren om na te gaan of er, wat de btw betreft, op administratief vlak bijkomende maatregelen kunnen worden genomen.

 

Op budgettair vlak is de impact van de btw-plicht voor het vertalen door tolken, in uitvoering van een gerechtelijke opdracht, weinig significant. De door de FOD Justitie verschuldigde btw vloeit immers via de FOD Financiën terug naar de schatkist.

 

Inzake het tijdstip van betaling door de FOD Justitie aan de gerechtstolken verwijs ik naar mijn collega, mevrouw Annemie Turtelboom, de minister van Justitie.

 

15.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Carl Devlies aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de toepassing van de 'fairness tax' bij inkoopboni" (nr. 19541)

16 Question de M. Carl Devlies au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'application de la 'fairness tax' sur les bonis d'acquisition" (n° 19541)

 

16.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, de wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen voert vanaf het aanslagjaar 2014 de fairness tax in. Een vennootschap is deze belasting verschuldigd als zij voor een bepaald boekjaar dividenden uitkeert voor een bedrag dat hoger ligt dan de uiteindelijke grondslag waarop het tarief van de vennootschapsbelasting wordt toegepast.

 

De fairness tax is van toepassing wanneer de vennootschap dividenden uitkeert voor het belastbaar tijdperk verbonden aan dat aanslagjaar. Met dividenden worden in dit kader de dividenden bedoeld in de zin van artikel 18, alinea 1, 1° tot 2°bis. Het is echter niet duidelijk of inkoopboni ook worden aangemerkt als dividenden waarvoor de fairness tax van toepassing is. Inkoopboni zijn op grond van artikel 18, alinea 1, 2°ter van het Wetboek van de inkomstenbelastingen als dividenden aan te merken. Het gaat dus niet over alinea 1, 1° tot 2°bis, maar over 2°ter. Strikt genomen zijn de inkoopboni volgens de tekst van de wet bijgevolg uitgesloten uit de toepassing van de nieuwe belasting. Tijdens de parlementaire bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen stelde de minister evenwel dat de fairness tax ook van toepassing is op de inkoop van eigen aandelen. Dat blijkt ook uit het verslag van de betrokken commissievergadering.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende concrete vragen.

 

Ten eerste, wordt de inkoop van eigen aandelen, zoals beschreven in artikel 186 van het WIB 92, al dan niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de belastbare grondslag van de fairness tax?

 

Ten tweede, overweegt de minister een wetgevend initiatief te nemen waardoor de inkoopboni ook als dividenden worden aangemerkt waarvoor de fairness tax van toepassing zal zijn, in de hypothese dat u op de eerste vraag bevestigend antwoordt?

 

16.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer Devlies, de wettekst ter zake is duidelijk en bevat twee verschillende elementen.

 

Een eerste element: “Voor het belastbare tijdperk waarvoor dividenden worden uitgekeerd in de zin van artikel 18, eerste lid, 1° tot 2°bis.” Het tweede element: “De grondslag van deze afzonderlijke aanslag wordt gevormd door het positieve verschil tussen enerzijds de voor het belastbare tijdperk bruto uitgekeerde dividenden…”

 

Dat betekent dat het eerste element bepaalt wanneer een fairness tax wordt toegepast, terwijl het tweede element bepaalt op welke grondslag deze fairness tax wordt berekend.

 

In de huidige wetgeving is de fairness tax niet van toepassing wanneer geen dividenden in de zin van artikel 18, eerste lid, 1° tot 2°bis van het WIB 92 worden betaald of uitgekeerd.

 

Aangezien inkoopboni niet behoren tot de dividenden in de zin van de voormelde wetsbepaling, kan de uitkering van inkoopboni op zich geen aanleiding geven tot de toepassing van de fairness tax.

 

16.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor deze verduidelijking.

 

Na de bespreking in de commissie was er immers enige onzekerheid gerezen, maar u hebt nu een klaar en duidelijk standpunt ingenomen, hetgeen de rechtszekerheid bevordert.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw aanwezigheid en ik verwelkom minister Geens.

 

17 Vraag van de heer Carl Devlies aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de gevolgen van de invoering van de financiële transactietaks" (nr. 19542)

17 Question de M. Carl Devlies au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les conséquences de l'introduction de la taxe sur les transactions financières" (n° 19542)

 

17.01  Carl Devlies (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Belgische regering heeft zich geëngageerd om samen met tien andere EU-lidstaten een financiële-transactietaks in te voeren. Die financiële-transactietaks is een belangrijke taks en zou gelden op nagenoeg alle bankactiviteiten.

 

Opvallend is dat onze buurlanden Nederland en Luxemburg niet behoren tot de initiatiefnemende staten. U stelde wel voorop dat Nederland en Luxemburg zouden worden gecontacteerd of minstens bij het overleg zouden worden betrokken.

 

Graag had ik vernomen of er reeds stappen werden gezet om met Nederland en Luxemburg van gedachten te wisselen over de uitwerking van de financiële-transactietaks. Hebt u nog bijkomende informatie met betrekking tot de mogelijke impact voor de Belgische economie, van de invoering van de financiële-transactietaks?

 

17.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Devlies, het voorstel van de Europese Commissie wijst op een essentiële evolutie in de taxatie van het financiële systeem. België behoort tot de groep van elf, die besloten heeft om de Europese Commissie te vragen een voorstel voor een financiële-transactietaks onder het regime van versterkte samenwerking in te dienen met de bedoeling zo spoedig mogelijk een taks op de financiële transacties in te voeren.

 

De doelstelling van een dergelijke taks bestaat erin om zo veel mogelijk de speculatieve transacties te ontmoedigen zonder evenwel de financiële en reële sector te destabiliseren, door bijvoorbeeld dekkingsverrichtingen of financieringsverrichtingen, die daden van goed beheer zijn, te penaliseren.

 

De financiële-transactietaks zoals voorgesteld, verschilt significant van de beurstransactietaks die in België reeds bestaat, alsook van de taks op de wisselverrichtingen, die in 1971 werd voorgesteld door James Tobin naar aanleiding van het einde van de Bretton Woodsakkoorden.

 

Zoals u terecht opmerkt, behoren Nederland en Luxemburg niet tot de groep van elf. Momenteel wijst niets erop dat Luxemburg zal toetreden tot de verstrekte samenwerking. Anderzijds valt niet uit te sluiten dat Nederland uiteindelijk zal toetreden indien de pensioenfondsen worden gevrijwaard. Beide landen nemen wel deel aan de onderhandelingen in de Ecofin-ministerraad en in de bevoegde raadswerkgroep. Zij zijn dus betrokken.

 

Op de vraag over de impact op de Belgische economie is het moeilijk om een juist antwoord te formuleren. Een dergelijke impactstudie moet steunen op een uitvoerig econometrisch model op basis van een groot aantal parameters, waarbij verscheidene hypothesen moeten worden vooropgesteld. Verschillende studies, tijdens de voorbije maanden ondernomen, leveren tegenstrijdige resultaten op. Die studies onderstrepen de moeilijkheid om tot een dergelijke evaluatie te komen en wijzen op de onzekerheid van de resultaten.

 

Ook zou de invoering van de financiële-transactietaks in haar huidige versie een belangrijke invloed kunnen hebben op de marktactoren en hun gedrag kunnen wijzigen in een gewenste zin, bijvoorbeeld door een verminderde volatiliteit van bepaalde markten, of in een niet-gewenste zin. Door het veranderen van de overdrachtskanalen van het monetair beleid zou de financiële-transactietaks aanleiding kunnen geven tot een herlokalisatie van bepaalde activiteiten of bepaalde marktsegmenten die bijdragen tot een goed risico- en liquiditeitsbeheer.

 

Ik besluit dus met te stellen dat het globaal ramen van de impact zeer complex is door het aantal getroffen actoren, de mogelijke reactie van die actoren op micro- en macroniveau en de hypothesen inzake de herinvestering van de taks.

 

Bovendien zal het voorstel van de Europese Commissie tijdens de huidige onderhandelingen waarschijnlijk nog evolueren. De uiteindelijke impact van de invoering van de financiële-transactietaks in België is daarom moeilijk te becijferen.

 

17.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord, waaruit blijkt dat de invoering van de financiële-transactietaks wel degelijk een belangrijke impact kan hebben. Daarom is het belangrijk dat ook Nederland en Luxemburg een gelijke transactietaks zouden invoeren, zodat de concurrentiepositie van onze financiële instellingen veilig wordt gesteld. Ik roep op om dit opnieuw te bekijken.

 

Er hebben reeds onderhandelingen plaatsgevonden met Nederland en Luxemburg, en de onderhandelingen met Nederland evolueren in de goede richting, heb ik begrepen. Het zou toch te verkiezen zijn dat er een globaal akkoord komt, waarbij Nederland en Luxemburg volwaardige partijen zijn en een gelijke taks invoeren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Carl Devlies aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de Nationale Loterij" (nr. 19565)

18 Question de M. Carl Devlies au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la Loterie Nationale" (n° 19565)

 

18.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, de mediafiguur Astrid Bryan prijkt op een nieuwe serie krasbiljetten van de Nationale Loterij. Rond haar figuur werd ook een grootse campagne opgezet.

 

Nu appelleert mevrouw Bryan sterk aan de jeugd. Uit de sociale media blijkt dat zij het populairst is bij de leeftijdsgroep van dertien- tot zeventienjarigen. Men kan dus vragen stellen bij de campagne. Is het raadzaam zich te richten tot dergelijke jonge leeftijdsgroepen? Bovendien zorgt het nieuwe krasbiljet ook voor problemen bij de verkooppunten, waar de verkoop delicaat zal moeten worden geweigerd.

 

Het beheerscontract, gepubliceerd bij KB van 30 juli 2010, voorziet in een gedragscode met onder meer een gedetailleerde omschrijving van de sanctieprocedures naargelang van de door de verkooppunten begane fouten, zoals inbreuken op de geldende wetgeving, bijvoorbeeld verkoop aan minderjarigen.

 

Ten eerste, wat is de beoogde doelgroep van het nieuwe kansspel?

 

Ten tweede, op welke wijze bewaakt de Nationale Loterij bij de productontwikkeling en marketing dat jongeren niet geappelleerd worden en de producten in de lijn liggen van het beleid dat gevoerd wordt voor de verkooppunten?

 

Ten derde, hoe evalueert u de gedragscode? Hoe dienen verkooppunten de leeftijd te verifiëren?

 

Mijn vierde en vijfde vraag mag u ook schriftelijk beantwoorden, maar ik zal ze toch even formuleren. Als ik het antwoord schriftelijk krijg, is het prima.

 

Ten vierde, hoe controleert de Nationale Loterij het verbod op verkoop aan minderjarigen? Hoeveel verkooppunten werden bezocht door mystery shoppers in 2009, 2010, 2011, 2012 en de eerste helft van 2013?

 

Ten vijfde, hoeveel verkooppunten werden in 2009, 2010, 2011, 2012 en de eerste helft van 2013 gesanctioneerd, gegroepeerd per type sanctie?

 

18.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Devlies, bij het nemen van beslissingen over de creatie van krasbiljetten steunt de Nationale Loterij op marktonderzoeken die worden uitgevoerd bij haar huidige spelers. De conclusies van de onderzoeken tonen aan dat een krasbiljet de perceptie heeft niet meer eigentijds te zijn. De loterij dreigt haar spelers van krasbiljetten te verliezen aan de snelgroeiende concurrentie van online betalende spelen, die vaak een dynamisch en verleidelijk alternatief bieden. Bestaande spelers van krasbiljetten geven aan dat ze trouw blijven aan het product wanneer er meer innovatie en creativiteit aan te pas komt. Om aan die verwachtingen te kunnen beantwoorden, brengt de loterij thematische loten op de markt die verrassend en modern zijn. Die strategie past binnen het kader van de kanalisatieplicht van de Nationale Loterij, die als wettelijke opdracht heeft een gamma producten aan te bieden voor een zo breed mogelijk publiek van achttienplussers.

 

De ontwikkeling van het krasbiljet Bling Bling by Astrid Bryan werd voor goedkeuring door het directiecomité en de raad van bestuur van de Nationale Loterij bestudeerd en goedgekeurd door het comité Verantwoord Spel.

 

De gedragscode legt de deontologie vast waaraan de verkooppunten en de medewerkers van de verkooppunten zich dienen te houden bij alle activiteiten die zij verrichten in het kader van de verkoop van de producten van de Nationale Loterij, en bij hun contacten met het publiek. De code vormt een algemeen kader en verduidelijkt de regels, die vastgelegd werden bij wet, bij koninklijk besluit en in de contracten met de verkooppunten. De contracten met de verkooppunten bevatten steeds een clausule die hun verbiedt de producten van de Nationale Loterij aan minderjarigen aan te bieden of te verkopen.

 

Dezelfde clausule bepaalt dat in geval van twijfel het verkooppunt een bewijs van meerderjarigheid dient te vragen aan de betrokkene. Dat kan bijvoorbeeld een identiteitskaart of een geldig rijbewijs zijn. Tot slot bepaalt de clausule dat bij ontstentenis van een dergelijk bewijs het verkooppunt niet mag verkopen aan de betrokkene. Vermits niet elke klant bereid is een bewijs van meerderjarigheid aan het verkooppunt voor te leggen en aangezien de verkooppunten een dergelijk bewijs niet kunnen eisen van hun klanten, spreekt het voor zich dat bij gebrek aan bewijs het zekere voor het onzekere genomen dient te worden en er dus geen verkoop mag plaatsvinden.

 

De naleving van het verbod op de verkoop aan minderjarigen wordt gecontroleerd via mysteryshopping en controlebezoeken. In 2009 werden geen controles uitgevoerd. In 2010 werden 1 014 verkooppunten gecontroleerd. Er werden geen sancties toegepast, maar de overtreders kregen een waarschuwingsbrief met een verwijzing naar hun contractuele verplichtingen. In 2011 werden 1 430 verkooppunten gecontroleerd, waarvan er 455 een financiële sanctie hebben betaald. In 2012 werden 1 635 verkooppunten gecontroleerd, waarvan er 327 een financiële sanctie hebben betaald. In de eerste jaarhelft van 2013 werden geen verkooppunten gecontroleerd. Voor de tweede jaarhelft zijn 800 controlebezoeken gepland, verspreid over de twee laatste trimesters.

 

18.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb nog twee kleine bemerkingen. Bling Bling by Astrid Bryan lijkt mij inderdaad een heel innoverend en modern product te zijn. Het is goed dat de Nationale Loterij haar producten moderniseert, maar ik vind het een probleem dat daarbij in heel sterke mate een beroep wordt gedaan op een figuur die appelleert aan zeer jonge consumenten. Wij kennen allemaal de risico’s die aan kansspelen verbonden zijn. Ik zeg niet dat het een kansspel is. Het wordt georganiseerd door de Nationale Loterij, maar de stap naar kansspelen is snel gezet, als men al op zeer jonge leeftijd met dergelijke producten wordt geconfronteerd.

 

Ik vind dat de Nationale Loterij in haar campagnes geen prioriteit mag geven aan het bespelen van zeer jonge mensen, zeker niet voor min-18-jarigen, maar ook niet voor jonge mensen boven de 18 jaar. Het spel is natuurlijk niet te vermijden, maar wij weten waartoe de intensieve beoefening van kansspelen in sommige gevallen kan leiden. Wij mogen de jeugd dus zeker niet aansporen door dergelijke spelen te promoten.

 

Voorts valt op dat de controles bij de zelfstandigen toegenomen zijn. De verkopers van de producten worden geconfronteerd met jonge kopers. Het valt ook op dat er een tegenstrijdigheid is tussen, enerzijds, de toegenomen controles en, anderzijds, de campagnes die de Nationale Loterij voert, waardoor de kans op een confrontatie met heel jonge kopers groter wordt. Ik heb van de verkopers van loterijproducten vernomen dat zij dat als een probleem ervaren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Carl Devlies aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de cumulatiebeperking van bestuursmandaten bij financiële instellingen" (nr. 20214)

19 Question de M. Carl Devlies au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la limitation du cumul de mandats d'administrateur au sein d'institutions financières" (n° 20214)

 

19.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, deze vraag heeft betrekking op de cumulatiebeperking van bestuursmandaten bij financiële instellingen. Blijkbaar zijn er op het principe heel wat uitzonderingen mogelijk. Mijn vraag is of u dat wat kan toelichten.

 

19.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Devlies, ik wijs op het feit dat de huidige wetgeving reeds in onverenigbaarheidsregels voorziet die werden ingevoerd in 2002. Het is juist dat de richtlijn CRD IV tot een herziening van die regels noopt. De richtlijn maakt daarbij een onderscheid tussen significante kredietinstellingen en andere. Het voorontwerp van wet dat de richtlijn omzet ligt momenteel nog ter discussie voor binnen de regering, zodat ik bezwaarlijk kan vooruitlopen op de precieze modaliteiten van de onverenigbaarheden en de afwijkingen daarop. De nieuwe regels moeten strikt genomen toepassing vinden vanaf 1 januari 2014.

 

19.03  Carl Devlies (CD&V): Dank u, mijnheer de minister. We zullen op deze aangelegenheid terugkomen bij de bespreking van het wetsontwerp in de commissie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de aanslag op de aanvullende pensioenregeling van vrije beroepers en zelfstandigen" (nr. 20272)

20 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la taxation du régime de pensions complémentaires des professions libérales et des indépendants" (n° 20272)

 

20.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag was gericht aan uw collega van Pensioenen, maar ze werd nadien naar u doorverwezen.

 

Onze zelfstandigen en vrije beroepers hebben massaal gebruikgemaakt van het systeem van de liquidatiebonus om zo voor zichzelf – dat is een feitelijkheid – een aanvullend pensioen op te bouwen. Tot vóór 2002 was de uitkering van een liquidatiebonus belastingvrij. In 2002 voerde men een roerende voorheffing van 10 % in op de liquidatiebonus. Vanaf 1 oktober 2014 wordt het belastingtarief voor de liquidatiebonus opgetrokken van 10 naar 25 %.

 

Hoe plaatst u deze verhoging van de belasting op de liquidatiebonus tegenover de bij herhaling verkondigde engagementen dat er niet aan verworven pensioenrechten van de burger zal worden geraakt?

 

Zult u proberen de verhoging van deze belasting alsnog tegen te houden?

 

Begrijpt u dat tal van zelfstandigen en vrije beroepers zich ernstig benadeeld voelen en dat de maatregel wordt ervaren als bijzonder onverwacht en onvoorzienbaar?

 

20.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Bracke, u verwijst naar de verhoging van de belasting op de liquidatieboni opgenomen in de programmawet van 28 juli. Deze verhoging treedt pas in werking op 1 oktober 2014. Tot op dat ogenblik staat het de vennootschappen derhalve vrij om nog in vereffening te gaan, met toepassing van het oude tarief van 10 %.

 

U maakt bovendien abstractie van de overgangsregeling waarin werd voorzien in deze programmawet, die bepaalt dat de reserves die aanwezig zijn in de vennootschap alsnog aan een voordelig tarief van 10 % worden getaxeerd, voor zover deze reserves nadien worden opgenomen in het kapitaal van de vennootschap. Dat laatste dus voor de vennootschappen die verkiezen niet in vereffening te gaan vóór 1 oktober en die hun bestaan willen verder zetten met toepassing van het tarief van 10 %. Het is dus perfect mogelijk om wat u de “pensioenreserves” noemt, die in het verleden zijn opgebouwd, te onderwerpen aan het gunstige tarief van 10 %. Daarom zie ik niet in op welke wijze er geraakt wordt aan de pensioenrechten die in het verleden zijn opgebouwd.

 

20.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik bedank de minister voor zijn mij niet zo onbekend in de oren klinkend antwoord.

 

Ik zou daarbij de volgende bedenking willen formuleren. Er is inderdaad een overgangsdatum. Ik heb zelf aangebracht in de vraag dat de regeling pas in werking treedt op 1 oktober 2014. Dit systeem zou echter wel eens een trigger kunnen zijn voor behoorlijk wat zelfstandigen en vrije beroepers om uiteindelijk vroeger met de liquidatie te starten dan vooropgesteld, wat eigenlijk een soort ontmoediging is van mensen die ondernemen en dat is zeer betreurenswaardig. Ik neem aan dat wij daarover van mening zullen blijven verschillen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Georges Gilkinet.

Président: Georges Gilkinet.

 

21 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de stand van zaken betreffende de strijd tegen namaakgoederen" (nr. 20171)

21 Question de M. Peter Logghe au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'état de la situation en matière de lutte contre les contrefaçons" (n° 20171)

 

21.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga min of meer onmiddellijk over tot de vraagstelling omdat ik daarover ook al een vraag heb gesteld aan uw collega, staatssecretaris Bogaert.

 

Uit cijfers van minister Reynders bleek eerder, enkele jaren geleden, dat het aantal voltijdse eenheden van Douane en Accijnzen op zeven jaar tijd met minstens 15 % was gedaald, namelijk van 4 166 in 2005 naar 3 523 voltijdse equivalenten in 2011.

 

Het aantal werkuren daalde zelfs met 16 %. Uw voorganger meldde een aanwervingsgolf van personeel, namelijk van ongeveer vierhonderd mensen. Ondertussen heb ik van staatssecretaris Bogaert een aantal cijfers gekregen, waaruit blijkt dat die aanwerving inderdaad bezig is en dat gehoopt wordt om het streefaantal tegen begin 2014 opgevuld te krijgen.

 

Mijnheer de minister, als u mij toestaat, wil ik u nog enkele vragen stellen.

 

Mijn eerste ingediende vraag valt weg, want op mijn vraag naar de beloofde aanwervingsgolf van 385 personeelsleden heb ik een antwoord gekregen.

 

Mijnheer de minister, het was vooral de bedoeling om met drie shifts te werken. Ik heb het dan natuurlijk vooral over de haven van Antwerpen. Op die manier zou men kunnen voldoen aan de Europese verplichtingen om 24 op 24 uur in bewaking en controle te voorzien. Hoever staat men daarin concreet?

 

Op een bepaald moment werd aan de bestaande personeelsleden duidelijk gemaakt dat zij voortaan in een shift- en ploegensysteem zouden moeten werken. Ik meen nochtans dat de nieuw aangeworven krachten in eerste instantie in het ploegensysteem ondergebracht zouden worden. Hoe zit het nu eigenlijk? Kunt u daarover enige duidelijkheid verschaffen?

 

Hoever staat men met de aankoop en het in gebruik nemen van de nieuwe scanapparatuur? Graag zou ik een overzicht krijgen van de reeds geïmplementeerde apparatuur en van wat er nog staat te gebeuren in de eerste maanden of het komend half jaar.

 

21.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, de shifts worden per standplaats georganiseerd in overeenstemming met de behoeften, dat wil zeggen op basis van de economische activiteit en de noodzaak inzake toezicht en controle.

 

Zo is er in twee ploegen voorzien in de zeehavens en in drie ploegen in de luchthavens voor het ketentoezicht en de dienstenbewaking.

 

Vanaf 1 januari 2014 gaan deze shifts van start voor het ketentoezicht. Voor de dienstenbewaking moeten eerst nog bijkomende wervingen gebeuren, waardoor de shifts daar in de loop van 2014 van start zullen gaan.

 

Om het opstarten van de shifts mogelijk te maken, is in een specifieke werving van 385 ambtenaren voorzien, vooral van niveaus B en C. Die werving heeft dus plaatsgehad en zal een vervolg kennen in 2014.

 

Daarnaast kunnen ambtenaren die reeds in dienst zijn van de Algemene Directie der Douane en Accijnzen en, bij uitbreiding, van de FOD Financiën, zich eveneens vrijwillig kandidaat stellen om in shifts te werken.

 

Wat de scanapparatuur betreft, beschikt de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen op heden over de volgende scanners: drie vaste scaninstallaties, waaronder een dubbele scantunnel en een relocatable scan – een halfvaste scanner – in de haven van Antwerpen en een enkele scantunnel in de haven van Zeebrugge; drie mobiele voertuigenscanners met als standplaatsen Antwerpen, Zeebrugge en Houdeng en drie scanvans, waarvan twee met standplaats op de nationale luchthaven en een op de luchthaven van Bierset. Een scanvan is een mobiel inspectiesysteem bestemd om vlug en efficiënt de inhoud van postbagage en kleine colli’s te identificeren.

 

Met alle scanners worden namaakgoederen ontdekt, zowel tijdens de dagelijkse werking als naar aanleiding van gerichte acties.

 

Eind 2013, begin 2014 worden upgrades – vervangingen van essentiële onderdelen – van bestaande scaninstallaties gepland en wordt tevens overgegaan tot de afronding van de aankoop en indienststelling van een totaal nieuwe scanner, de zogenaamde Backscatter Van.

 

Ik denk dat ik daarmee op uw vragen heb geantwoord.

 

21.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zou de minister willen bedanken voor zijn antwoord, vooral ook voor de cijfergegevens. Wij hadden op dat vlak een achterstand in te halen. Ik hoop dat dit met deze maatregelen min of meer op de sporen kan worden gezet.

 

Ik heb twee kleine bijkomende vragen. U zegt dat het bestaand personeel van de FOD Financiën zich kandidaat kan stellen. Ik neem dan ook aan dat het gaat over vrijwilligheid en niet om een verplichting om in dat ploegensysteem te stappen.

 

Het is nu alleen nog wachten, mijnheer de minister, op de eerste resultaten van dit nieuwe beleid. Ik hoop dat wij snel een eerste evaluatie kunnen maken. Ziet u dit zelf na drie of zes maanden, of pas na een jaar? Ik hoor van u dat er heel wat nieuw materiaal wordt ingezet. Er wordt nieuw personeel ingezet. Dit zal onvermijdelijk tot resultaten leiden. Het zou nuttig zijn om die resultaten zo vlug mogelijk te kunnen bekijken in deze commissie. U weet dat de havenbedrijven daar met een visadempje op zitten te wachten.

 

Ik dring er dan ook nogmaals bij u op aan om zo vlug mogelijk met die gegevens naar deze commissie te komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de definitieve regeling inzake de opeisbaarheid van btw en facturatie voor 2014" (nr. 20227)

22 Question de Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la réglementation définitive en matière d'exigibilité de la TVA et de facturation pour 2014" (n° 20227)

 

22.01  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, in een circulaire van 23 januari 2013 verduidelijkte de administratie de nieuwe regels inzake de opeisbaarheid van btw en de facturatie, hoewel nog steeds niet werd tegemoetgekomen aan de praktische implementatieproblemen op het vlak van de opeisbaarheid van de btw na 31 december 2013. Voor 2013 gold immers nog een overgangsbepaling.

 

Op 24 april 2013, iets meer dan een half jaar geleden, antwoordde u op mijn parlementaire vraag dat uw administratie binnenkort de beslissing over de definitieve regeling inzake de opeisbaarheid van btw en facturatie op het vlak van de toepassingsmodaliteiten zou publiceren.

 

In die definitieve regeling zou u eveneens een tolerantie opnemen, waarbij de voorschotfactuur als volledige factuur geldt. Bijgevolg zou worden voorkomen dat een tweede document diende te worden aangemaakt.

 

Ik las in een bericht van UNIZO van 23 september 2013 dat u in overleg hebt bepaald dat de overgangsmaatregel in kwestie ook nog na 1 januari 2014 van kracht zal blijven.

 

Mijnheer de minister, mijn concrete vragen zijn de volgende.

 

Ten eerste, tot op heden heeft de administratie nog altijd geen officiële mededeling gedaan. Wanneer kunnen wij die verwachten? Wij naderen immers de datum van 1 januari 2014.

 

Ten tweede, verraadt de uitbreiding van de overgangsmaatregel, die ook nog in 2014 van toepassing zou zijn, niet een vertraging in de invoering van een definitief stelsel? Welke reden is te zoeken achter deze beslissing?

 

Ten derde, blijft u bij uw eerdere bewering dat de voorschotfactuur als volledige factuur zal gelden? Moeten desgevallend bij de factuur bepaalde nota’s worden gemaakt of hoeft dat niet?

 

Ten vierde, indien de voorschotfactuur als volledige factuur geldt, dan is de vraag wat dat voor de opeisbaarheid van de btw betekent. Is er volgens de nieuwe regels dan nog een verzoek tot betaling nodig? Zo niet, is de btw dan opeisbaar op het moment dat de voorschotfactuur wordt uitgeschreven of nadat de betaling is verricht?

 

Ten slotte, zult u, in lijn met mijn wetsvoorstel nr. 2658, die tolerantie koppelen aan een eventuele verlenging van de indienings- en betalingstermijnen voor de btw-aangifte? Waarom wel of waarom niet?

 

22.02 Minister Koen Geens: Volgens de oude bepalingen in het btw-wetboek was de factuur een oorzaak van opeisbaarheid wanneer ze opgesteld werd vóór het belastbaar feit. Die bepalingen werden opgeheven met ingang van 1 januari 2013 omdat ze niet in overeenstemming waren met de Europese richtlijn, wat recentelijk door het Europees Hof van Justitie werd bevestigd.

 

Op unaniem verzoek van de betrokken representatieve organisaties en om de ondernemingen in staat te stellen zich aan de nieuwe regels aan te passen, heeft de administratie voor het jaar 2013 in een overgangsstelsel voorzien. Dat geeft aan een onderneming de keuze om de nieuwe regels inzake de opeisbaarheid dan wel de oude regels toe te passen, op voorwaarde dat zij alle juridische gevolgen ervan draagt.

 

Aangezien de sector meer tijd nodig heeft om zich aan de nieuwe regels te conformeren, heeft hij een verlenging van het overgangsstelsel gevraagd tot eind 2014. Ik ben aan dat verzoek tegemoetgekomen en heb aan mijn administratie gevraagd de verlenging per administratieve beslissing bekend te maken. Die beslissing zal eerstdaags op Fisconetplus gepubliceerd worden.

 

In die beslissing wordt bovendien voorzien in een bijkomende tolerantie voor de handelingen met facturatieverplichting, met uitzondering van intracommunautaire handelingen en handelingen met verlegging van heffing. Die tolerantie moet ervoor zorgen dat in geval van een voorschot de nieuwe regels inzake opeisbaarheid kunnen worden toegepast zonder dat er twee afzonderlijke documenten moeten worden uitgereikt, mits een speciale vermelding op de factuur wordt aangebracht.

 

Er wordt verder overleg gepleegd met de sector om te onderzoeken of er ook na 31 december 2014 maatregelen kunnen worden genomen opdat de ondernemingen zo min mogelijk administratieve lasten ondervinden van die nieuwe regelgeving.

 

De indieningstermijn voor de btw-aangifte wordt niet verlengd. De boete voor niet-tijdige indiening van de btw-aangifte die overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 44 verschuldigd is, wordt echter niet gevorderd wanneer de btw-aangifte ten laatste de tiende dag van de volgende maand wordt ingediend. Die tolerantie geldt evenwel niet inzake de termijn voor de voldoening van de belasting.

 

22.03  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik denk dat dit voor de bedrijven goed nieuws is. Vorig jaar heb ik bij de bespreking van de wijziging van die regels al aangekaart dat het beter zou zijn om eerst te overleggen met de sector en met de bedrijven over de manier waarop zij een en ander kunnen implementeren. Immers, op zich passen wij de regels aan, maar uiteindelijk worden ze gedurende twee jaar niet toegepast. Ik ben wel blij dat u de overgangsperiode nog verlengd hebt en dat u nog tolerant bent, in die zin dat er geen twee documenten hoeven te zijn, geen verzoek tot betaling gevolgd door een factuur. De noodzaak aan twee documenten zou anders ook nog grote aanpassingen vergen aan allerlei ERP-pakketten die van toepassing zijn in veel bedrijven.

 

Wat mijn laatste vraag betreft, beoogt ons wetsvoorstel de indieningstermijn te verlengen. Men heeft nu tijd om te factureren tot de vijftiende van de maand. U zegt dat u tolerant bent en de indiening tot de tiende van de volgende maand aanvaart. De betaling dient echter wel te gebeuren. De boekhouders moeten sowieso een document opstellen om te zien wat uiteindelijk moet worden betaald. Ik vind het heel jammer dat men daarop niet ingaat om de accountancykantoren wat meer ademruimte te geven, zodat zij hun werk iets beter kunnen doen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Question de Mme Colette Burgeon au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la présence du SPF Finances à La Louvière" (n° 19967)

23 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de FOD Financiën te La Louvière" (nr. 19967)

 

23.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a deux ans, le 9 novembre 2011, je questionnais ici-même votre prédécesseur, M. Reynders, sur le déménagement du contrôle du cadastre de La Louvière vers les bureaux de la direction de Mons. Certes, la distance n'est pas énorme entre les deux villes, mais ce déménagement posait néanmoins question alors que le SPF Finances occupe des bâtiments flambant neufs. M. Reynders m'avait alors rétorqué que les conclusions du plan Coperfin, remises en 2001, comportaient un volet "bâtiments". Compte tenu de la diminution programmée du nombre d'agents et dans un souci de rationalisation, il était prévu de regrouper un nombre important d'implantations, toutes administrations confondues.

 

Les bureaux de La Louvière anciennement affectés au service du cadastre devaient être alloués à d'autres entités du SPF Finances, qui faisaient également l'objet d'une réorganisation. Il apparaît aujourd'hui que le centre fédéral du SPF Finances de La Louvière continue d'être vidé de sa substance au profit de Mons et Charleroi. En effet, on a assisté au départ du cadastre il y a déjà deux ans; de plus, le départ de l'enregistrement et, à moyen terme, celui des services "sociétés" sont programmés.

 

Monsieur le ministre, le service à la population et aux entreprises doit être le plus accessible possible. C'est la raison pour laquelle je voudrais savoir si le volet "bâtiments" du plan Coperfin est toujours d'actualité. A-t-il fait l'objet d'une évaluation? Est-il toujours pertinent douze ans après son élaboration?

 

Votre prédécesseur avait évoqué la réaffectation d'autres services du SPF dans les locaux louviérois. Cela a-t-il eu lieu? Si oui, quels services se sont-ils installés à La Louvière? Confirmez-vous mes informations selon lesquelles le départ de l'enregistrement serait programmé et, à moyen terme, celui des services "sociétés"? Si oui, dans quels délais? Ces décisions sont-elles irrévocables? Ne pensez-vous pas que la présence de bureaux locaux, rendant de véritables services à la population, est importante, même dans les plus petites localités? Dans quelles conditions les agents mutés seront-ils transférés? Qu'adviendra-t-il des bâtiments du SPF Finances de La Louvière?

 

23.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, madame Burgeon, le volet "bâtiments" a fait l'objet de différentes évaluations et a été réactualisé en décembre 2012, après avoir été présenté à la commission des Finances en mai 2012. La dernière mouture est à présent disponible. Elle tient compte des remarques faites en commission des Finances, des observations émises par les organisations syndicales mais aussi des besoins et des volumes de travail des administrations générales.

 

À La Louvière, il est prévu, à l'horizon 2015, une occupation de 117 agents pour toutes les administrations générales du SPF Finances (documentation patrimoniale, fiscalité, perception, recouvrement) ainsi qu'une présence du service d'encadrement logistique. Il n'est pas prévu que l'enregistrement quitte le site de La Louvière. Un service pour les particuliers et un autre pour les PME sont maintenus pour l'Administration générale de la fiscalité. Le centre "grandes entreprises" compétent pour La Louvière se trouvera à Charleroi et il n'y aura pas de centre "grandes entreprises" à Mons.

 

Le regroupement des services permet aux contribuables de s'adresser à un point unique pour obtenir une réponse à leurs diverses questions relatives aux droits et obligations en matière fiscale, ce qui n'est pas toujours le cas aujourd'hui vu le nombre limité de collaborateurs par bureau. Par ailleurs, le SPF Finances offre toujours plus de services par voie électronique, les contribuables n'ayant même plus besoin de se déplacer. Comme par le passé, des permanences seront toujours organisées dans les communes, les maisons de repos, les centres commerciaux, etc.

 

L'attribution de nouveaux emplois aux agents touchés par la suppression de leur service d'affectation est réglée par l'arrêté royal du 19 juillet 2013 fixant les règles selon lesquelles certains membres du personnel du SPF Finances sont affectés à un nouveau service.

 

Le bâtiment restera occupé par 117 agents, alors qu'il compte aujourd'hui 123 occupants, ce qui constitue un statu quo des effectifs. Il n'y a donc aucune inquiétude à avoir concernant l'avenir de ces bâtiments. En outre, l'administration générale des Douanes et Accises renforcera sa présence sur le zoning industriel d'Houdeng-Goegnies avec 19 effectifs.

 

23.03  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes ces précisions. C'est de nature à rassurer les Louviérois. Nous espérons que votre engagement d'aujourd'hui pourra être poursuivi, même s'il y a eu quelques changements. C'est d'ailleurs la raison pour laquelle j'ai été interpellée.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Questions jointes de

- Mme Colette Burgeon au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le retard d'enrôlement de l'IPP" (n° 20302)

- M. Vincent Sampaoli au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le délai de transfert vers les communes de l'additionnel à l'IPP perçu par le SPF Finances" (n° 20644)

24 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de vertraging bij de inkohiering van de personenbelasting" (nr. 20302)

- de heer Vincent Sampaoli aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de termijn voor het doorstorten aan de gemeenten van de door de FOD Financiën geïnde opcentiemen op de personenbelasting" (nr. 20644)

 

24.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous n'ignorez pas le poids crucial que représentent pour les finances communales les additionnels à l'IPP, même si le précompte immobilier est la première ressource fiscale dans de nombreuses communes. Pour les villes et communes wallonnes, la recette de cet impôt additionnel représentait 18 % des recettes ordinaires, soit 796 millions d'euros en 2011.

 

En cette période de crise qui oblige les villes et communes, ainsi que les CPAS, à opérer des coupes sombres dans de nombreux programmes et, parfois, à licencier des agents, tout retard dans l'enrôlement des additionnels à l'IPP engendre un surcroît d'incertitude à l'heure où s'élaborent les budgets communaux 2014 et se préparent les comptes 2013.

 

Depuis l'exercice 2006, on constate une nette amélioration du rythme d'enrôlement, particulièrement marquée lors de l'enrôlement de l'exercice 2011. La directrice financière de la ville de La Louvière a pourtant tiré la sonnette d'alarme le 17 octobre. En effet, concernant l'IPP, il semble que l'on assiste à nouveau à une détérioration du rythme d'enrôlement, comme c'était récurrent avant 2006. Cette évolution est constatée par les directeurs financiers d'autres communes wallonnes.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous ce retard dans l'enrôlement?

Ce phénomène est-il limité à La Louvière et quelques autres communes ou bien est-il de grande ampleur?

 

Ne serait-il pas opportun de mettre en place un système permanent d'avances fixes, éliminant ainsi définitivement le risque pour les trésoreries lié à l'instabilité des rentrées connues actuellement et répondant au besoin de financement des communes, important au premier semestre?

 

Le Conseil supérieur des Finances, dans un rapport datant de janvier 2011, plaide pour l'instauration d'un système fixe de versements aux communes, en argumentant que "le versement d'avances fixes lors du premier semestre n'est pas une charge excessive pour l'État vu la correspondance avec la période d'enrôlement, mais constitue par contre une bouffée d'oxygène pour les communes, leur procurant une sécurité financière appréciable.

 

En outre, les additionnels du précompte immobilier étant versés aux communes lors du second semestre, l'octroi d'avances de l'additionnel à l'IPP lors du premier semestre permet une répartition plus équilibrée des revenus communaux sur l'ensemble de l'année."

 

Soutenez-vous la position du Conseil supérieur des Finances?

 

24.02  Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le précompte professionnel est l'impôt dû par les travailleurs et est fonction, bien entendu, de la rémunération et de la situation familiale du contribuable concerné.

 

Au-delà du précompte prélevé par l'État fédéral, les communes et les provinces perçoivent un additionnel, dont le pourcentage est déterminé par le Conseil communal pour l'un et le Conseil provincial pour l'autre.

 

Monsieur le ministre, dans quel délai la commune perçoit-elle effectivement cette somme?

En clair, combien de temps faut-il entre l'enrôlement du contribuable et le versement du montant relatif à l'additionnel à la commune?

Par ailleurs, s'agit-il d'un délai de rigueur?

 

24.03  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, chers collègues, strictement parlant, le Code des impôts sur les revenus n'impose nulle part un rythme d'enrôlement. Le Code impose seulement que les enrôlements qui ont trait à un exercice d'imposition déterminé soient effectués le 30 juin de l'année suivant celle dont le millésime désigne l'exercice d'imposition.

 

Afin de rendre un meilleur service aux contribuables, il a été décidé d'accélérer les enrôlements en matière d'impôts des personnes physiques. À cet égard, je vous confirme qu'il n'y a plus aucune comparaison possible entre le rythme d'enrôlement en matière d'IPP réalisé actuellement par mon administration fiscale et la situation existant jusqu'à et y compris l'année budgétaire 2006. Une détérioration du rythme d'enrôlement n'est donc certainement pas à l'ordre du jour.

 

En effet, jusqu'à l'année 2006, les recettes perçues par année budgétaire ont eu trait aux enrôlements par rapport à l'exercice d'imposition de l'année précédente. Concrètement, les recettes 2006 en la matière portaient principalement sur des enrôlements effectués pour l'exercice d'imposition 2005. Pour les communes, cela veut dire qu'elles ont toujours reçu jusqu'à ce moment-là, dans l'année x des recettes d'impôts des personnes physiques découlant intégralement des enrôlements de l'exercice d'imposition de l'année précédente.

 

À partir de l'année 2007, l'administration fiscale a procédé à une accélération de l'enrôlement. En réalité, en 2007, les recettes des impôts des personnes physiques des communes étaient composées par des recettes ayant trait aux enrôlements de l'exercice d'imposition 2006, d'une part, et au premier enrôlement par rapport à l'exercice d'imposition 2007, d'autre part.

 

Cette accélération a continué durant plusieurs années mais, à l'heure actuelle, et pour des raisons évidentes, cette accélération a atteint son rythme de croisière. Aujourd'hui, l'enrôlement pour l'exercice d'imposition de l'année x est déjà effectué pour 72 % durant l'année x, elle-même.

 

Maintenant, en termes de recettes, cette accélération signifie pour les communes, qu'elles ont reçu pendant plusieurs années des recettes dépassant, parfois d'une façon considérable, leur capacité fiscale réelle. À l'heure actuelle, les recettes de toutes les communes correspondent de plus en plus à nouveau avec leur capacité fiscale réelle, ce qui est tout à fait normal. C'est souvent ce mouvement dans les recettes qui est interprété par les communes comme une détérioration de leurs recettes et donc un retour vers le passé. Il n'est pas question ni d'une détérioration des recettes, ni d'une pénalisation des communes.

 

Enfin, il est à signaler que des fluctuations dans les recettes d'une année à l'autre sont inévitables car l'administration n'enrôle pas toujours les mêmes contribuables au même moment. Dès lors, étant donné que la distribution des revenus enrôlés est variable, les recettes y afférentes le sont forcément également. Néanmoins, toutes les communes obtiennent, au terme de l'enrôlement d'un exercice d'imposition, toutes les recettes auxquelles elles ont droit.

 

24.04  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Cela pose problème au niveau des communes, qui sont déjà dans une situation difficile. Je vous demande d'insister auprès des services pour que les choses puissent s'accélérer.

 

24.05  Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Les directeurs financiers des villes et communes wallonnes tiennent des propos diamétralement opposés aux vôtres. Je pense donc qu'il n'y a d'autre choix que de demander des informations complémentaires au SPF Finances sur base du dernier arrêt du Conseil d'État du 21 octobre 2013. Cet arrêt a admis que la commune directement intéressée à la dette d'impôt pouvait se prévaloir, vis-à-vis de l'État fédéral, de l'article 32 de la Constitution et de la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l'administration, pour obtenir des informations sur la perception et la rétrocession des additionnels effectuées pour son compte. Cet arrêt du Conseil d'État est de stricte application.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de fel inkrimpende markt van levensverzekeringen door overheidsmaatregelen" (nr. 20277)

25 Question de M. Peter Logghe au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la forte réduction du marché des assurances vie à la suite des mesures gouvernementales" (n° 20277)

 

25.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in februari 2013 heb ik uw voorganger, de heer Vanackere, ondervraagd over de te verwachten forse vermindering van de verkoop van levensverzekeringen, onder andere door de verhoging van de taks van 1,1 naar 2 %. Vooral voor de producten van tak 21-levensverzekeringen met een gewaarborgd rendement werd een forse daling van de verkoop verwacht. De minister heeft geantwoord dat het op dat moment nog veel te vroeg was om te spreken van een daling van de verkoop. Hij kon als minister pas reageren als de resultaten van de eerste zes maanden bekend waren.

 

Intussen zijn de resultaten bekend en daalt de productie toch wel fors, heb ik de indruk. Ik krijg berichten van een daling tot 25 %. Ik heb voor u verschillende vragen, mijnheer de minister.

 

Ten eerste, uw voorganger stelde vernieuwd overleg met de sector in het vooruitzicht als de resultaten zouden tegenvallen. Nu de resultaten, zeker voor tak 21, toch wel ernstig blijken tegen te vallen, neem ik aan dat u het overleg met de sector zult opstarten? Ik hoop dit alvast.

 

Ten tweede, hebt u zelf zicht op de evolutie van de verkoop van levensverzekeringen in België? Is er sprake van een stagnatie, een daling of een stijging? Hoe zit het met de tak 21-producten?

 

Ten derde, als de verkoop van levensverzekeringen tegenvalt, dan vreest u waarschijnlijk dat u de gebudgetteerde opbrengst van de bewuste verhoging van 1,1 naar 2 % niet zult halen. Denkt u nog steeds die gebudgetteerde opbrengst te halen? Zo ja, op welke manier?

 

Ten vierde, een bijkomend probleem is natuurlijk dat de verzekeraars de bedragen die in de levensverzekeringen worden gestort, voor 60 tot 80 % beleggen in schatkistpapier. Met andere woorden, de Belgische staatskas ondervindt natuurlijk de nadelen van een mogelijk verminderde aantrekkingskracht van levensverzekeringen. Welke maatregelen zult u op korte termijn ter zake nemen?

 

25.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst en vooral duidelijk maken dat ik altijd open sta voor overleg met de sector en ik ook regelmatig overleg heb.

 

Het premie-incasso voor individuele levensverzekeringen, voor tak 21, 23 en 26, bedroeg in 2010 14 miljard, in 2011 13,5 miljard en in 2012 15 miljard. Voor 2013 zijn de gegevens nog niet beschikbaar. Het premie-incasso voor individuele tak 21 bedroeg in 2010 12 miljard, in 2011 11,4 miljard en in 2012 10,9 miljard.

 

Indien er een achteruitgang is van de verkoop, is die niet louter te wijten aan de verhoging van de taks. Levensverzekeringen zijn ook afhankelijk van de heersende conjunctuur, die op dit ogenblik minder gunstig is en de mensen niet aanzet tot het aangaan van een individuele levensverzekering. Op basis van de cijfergegevens voor het volledige jaar 2013 zal de regering bekijken of het nodig is om al dan niet maatregelen te overwegen.

 

25.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik heb nooit gezegd dat ik ook maar enige twijfel heb omtrent uw lust om met de verzekeringsmaatschappijen in overleg te treden.

 

De cijfers die u mij hebt gegeven, heb ik ook van u gekregen in een antwoord op een schriftelijke vraag. Dat klopt allemaal.

 

Ik ga echter te rade bij Assuralia, dat voor 2013 nu al spreekt van een château migraine. Assuralia houdt wat de tak 21 betreft rekening met een daling tot 7 miljard incasso door de taksverhoging van 1,1 naar 2 %. U spreekt van een incasso van 12 miljard in 2010. Als dat zakt naar 7 miljard, is er toch een serieus probleem.

 

Ik moet u er niet voor waarschuwen: u weet zelf goed wat op u afkomt. Hier moeten we wel oppassen om geen omgekeerd effect te krijgen van wat werd beoogd, namelijk om door een verhoging van de taks meer binnen te halen, maar uiteindelijk te eindigen op een lager niveau dan waarop werd gestart.

 

Ten slotte, men krijgt soms de indruk dat voor banken allerlei zaken mogelijk zijn, terwijl verzekeringsmaatschappijen in het hoekje zitten waar de klappen vallen en men er niet te veel op overheidsmaatregelen kan hopen. Ik dring erop aan om de cijfers heel goed in het oog te houden en, eenmaal de cijfers voor het volledige jaar 2013 bekend zijn, in overleg te treden met de sector.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

26 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de invoer van drugsprecursoren via de haven van Antwerpen" (nr. 20346)

26 Question de M. Peter Logghe au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'importation de précurseurs de drogues transitant par le port d'Anvers" (n° 20346)

 

26.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, u bezorgde mij cijfergegevens omtrent de invoer van verdovende middelen, de precursoren. Opvallend in uw gegevens vond ik de stijging van de onderschepte ingevoerde tonnage, met name van 137 ton in 2008 naar 170 ton in 2013. Nog opvallender vond ik het aandeel van de invoer dat via de haven van Antwerpen gebeurt: in 2009 ging het nog maar om 96 %, in 2013 om bijna 100 %, met name 99,9 %. U meldt tevens dat het aantal fysieke controles, controles met hondenbrigades en dergelijke, enorm is gedaald, maar dat de controles wel efficiënter en doelgerichter worden georganiseerd.

 

Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende bijkomende vragen.

 

Ten eerste, als ik de evolutie van de onderschepte tonnage zie, en het feit dat praktisch alle invoer via de Antwerpse haven passeert, dan zou ik ervan uitgaan dat de 385 bijkomende aanwervingen bij Douane en Accijnzen bij voorkeur, zo niet volledig, worden ingezet in Antwerpen. Quod non. Ik vraag mij dus af waarom er zo veel personeelsleden in Brussel worden ingezet en ik vraag mij af waar in Brussel ze worden ingezet. Het gaat niet om de luchthaven, want Zaventem wordt apart vermeld met 87 bijkomende VTE’s. Dat doet bij mij toch vragen rijzen. Voor de duidelijkheid, u hoort mij niet pleiten voor minder aanwervingen.

 

Ten tweede, de fysieke controles, controles met hondenbrigades en gemotoriseerde brigades werden afgebouwd van 25 750 tot 7 239. Op welke manier wordt er dan specifieker en gerichter gecontroleerd? De scanapparatuur zal hoe dan ook een eerste bufferrol spelen, maar ik hoor dat toch ook graag van u.

 

Ten derde, Zuid-Amerika speelt een belangrijke rol in de productie van drugs, maar Azië is natuurlijk ook belangrijk. China blijkt bepaalde jaren veel actiever dan andere. Op welke manier probeert u met de Chinese overheid in overleg te treden om hen aan te zetten tot controle bij vertrek van de ladingen? Gebeurt dit ook? Is de Chinese overheid hiervoor ontvankelijk?

 

Ten vierde, belangrijk is de evolutie van de onderschepte illegale drugsprecursoren. Belangrijk is ook te weten welk aandeel van de invoer jaarlijks op drugs wordt controleerd. Kunt u hiervan ook cijfers geven? Hoeveel procent van de invoer wordt daadwerkelijk gecontroleerd?

 

26.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Logghe, aan de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen werd een budget toegewezen om 385 extra personeelsleden aan te werven.

 

Deze personeelsleden worden onder meer ingezet om een aantal cruciale diensten te versterken, waaronder de dienst Ketentoezicht, waar de beschikbare informatie wordt geanalyseerd op het vlak van safety en security. Het is in de laatstgenoemde dienst, die operationeel is voor het hele land en die gevestigd is in Brussel, dat het grootste gedeelte van de bijkomende personeelsleden zal worden ingezet.

 

De daling van het aantal fysieke controles, het aantal controles uitgevoerd door hondenbrigades en gemotoriseerde brigades tussen 2009 en 2012 is toe te schrijven aan de ingebruikname van een tool voor de automatische selectie voor controle op basis van een risicoanalyse van gevalideerde in- en uitvoeraangiften.

 

Momenteel zijn een honderdtal selectielijnen operationeel die voorzien in een fysieke controle. Alle fysieke controles die plaatsvinden in de grensinspectieposten worden voorafgegaan door een scan. Fysieke controles die plaatsvinden in het binnenland worden echter niet voorafgaandelijk gescand.

 

In 2009 werd tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Volksrepubliek China een overeenkomst gesloten betreffende drugsprecursoren en chemische stoffen die veelvuldig bij de illegale vervaardiging van narcotische drugs of psychotrope stoffen worden gebruikt. Het gaat daarbij om een samenwerkingsovereenkomst waarbij de in- en uitvoercontroles van de betrokken regio’s aan elkaar worden gekoppeld. OLAF, het Europees bureau voor fraudebestrijding, behartigt samen met de Europese lidstaten de uitvoering en opvolging ervan.

 

Verder is er ook de specifieke samenwerking tussen de Europese Commissie en China inzake Smart and Secure Trade Lanes, waarbij sinds de opstart van de tweede fase van dit project ook België, en meer bepaald de haven van Antwerpen, is betrokken.

 

De fysieke controles op drugs en drugsprecursoren zijn steeds gericht. Van al op deze materies geverifieerde containers wordt 30 % via risicoanalyse als risicovol aangeduid door het drugsteam van de opsporingsinspectie Antwerpen en van het Antwerpse Team Controle Regie Maritiem. Over de resterende 70 % wordt via andere kanalen informatie verkregen. Al deze zendingen worden steeds fysiek gecontroleerd.

 

Een percentage berekenen van controles bij invoer gericht op drugs en drugsprecursoren ten opzichte van de volledige invoer is dus niet relevant. In 2011-2012 werden er door de opsporingsinspectie te Antwerpen jaarlijks een achthonderd containers specifiek fysiek gecontroleerd op drugs en drugsprecursoren. In 2013 zullen een zelfde aantal fysieke controles worden uitgevoerd.

 

26.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw volledig antwoord. Ik zal het eens rustig moeten nalezen. Te gelegener tijd kom ik zeker terug op deze kwestie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

27 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de dotatie van de hertog van Wellington" (nr. 20449)

27 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la dotation du duc de Wellington" (n° 20449)

 

27.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, voor deze vraag moeten wij bijna tweehonderd jaar teruggaan in de geschiedenis. Recent verscheen het boek Waterloo. De laatste 100 dagen van Napoleon, geschreven door Johan op de Beeck. In dat boek staan een aantal heel opvallende zaken over een dotatie die de hertog van Wellington ontving vanwege de overwinning bij Waterloo in 1815.

 

Naast de titel van prins van Waterloo, had de prins van Waterloo ook recht op een jaarlijkse dotatie van 20 000 gulden en drie partijen bos tussen Nijvel en Quatre-Bras, samen meer dan duizend hectare grond. De erfgenamen zouden er later voor een deel bouwland van maken. Bij de scheidingsakte tussen België en Nederland in 1839 werd afgesproken dat België alle gedane beloften aan Wellington zou nakomen.

 

In 1978 heeft de Belgische regering die afspraken herzien, maar tot dan heeft België een jaarlijkse rente van 100 000 frank betaald aan de nakomelingen van de hertog van Wellington. De bezittingen van de Wellingtons bevinden zich op het grondgebied van Nijvel, Thines, Obaix, Frasnes, Baisy en Genappes. Er zouden in Waals-Brabant ongeveer tachtig landbouwbedrijven op Wellingtons gronden werken. De dotatie heeft de familie Wellington van generatie op generatie een fortuin opgeleverd. In 1995 werd berekend dat de achtste hertog toen dankzij de slag reeds een slordige 80 miljoen euro zou hebben verdiend.

 

De Belgische Staat zou tot 1988 een jaarlijkse rente zijn blijven betalen van 100 000 frank aan de nakomelingen van de hertog van Wellington. In dat jaar werd de jaarlijkse rente afgeschaft in ruil voor een schenking van 24 hectare grond, die de hertog in volle eigendom kreeg. Daarnaast ontving de hertog van Wellington de opbrengsten van de natuurlijke pacht van de boeren op hun landbouwgrond. Dat was in 2000 goed voor jaarlijks ruim 5 miljoen Belgische frank.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, hoeveel heeft België uiteindelijk in totaal betaald aan de heer Wellington en zijn familie en nakomelingen?

 

Ten tweede, wat zijn vandaag nog de verbintenissen van de Belgische Staat?

 

Ten derde, is het nog van deze tijd om überhaupt nog lopende verbintenissen staande te houden, bijna tweehonderd jaar na de Slag bij Waterloo?

 

27.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Van Hecke, de jaarlijkse dotatie werd destijds omgezet in een nominatieve inschrijving bij de grootboeken van de staatsschuld. Jaarlijks werd op de vervaldag van 1 november een bedrag van 40 546 Belgische frank gestort aan Archer de Wellington. De laatste storting vond plaats in 1987.

 

De dotatie van de prins van Waterloo werd door België overgenomen krachtens de bepalingen van het verdrag ondertekend te Londen op 15 november 1831, bekrachtigd bij koninklijk besluit van 22 november 1831, op grond van de wet van 7 november 1831 en van het definitief vredesverdrag, gesloten te Londen op 19 april 1839 en goedgekeurd door de wet van 3 februari 1843. De overname was het gevolg van de toepassing van het internationaal gewoonterecht dat de rechtsopvolging van staten regelt, met name wanneer een nieuwe staat deels wordt opgericht op het grondgebied van een staat die zelf ook blijft voortbestaan, en dit om de belangen van derden te beschermen en meer bepaald door vreemden verworven rechten.

 

Naast de oorspronkelijke jaarlijkse dotatie van 20 000 gulden werden door koning Willem I der Nederlanden, bij besluitwet van 29 september 1815, eveneens drie partijen bos geschonken van ongeveer 1 083 hectare. Ten gevolge van verschillende onteigeningen bedraagt de oppervlakte van de onroerende goederen 986 hectare.

 

Bij overeenkomst van 7 juni 1872, gesloten tussen de toenmalige minister van Financiën en de tweede hertog van Wellington, bedroeg de jaarlijkse rente 80 106 Belgische frank. Dat bedrag werd datzelfde jaar verhoogd tot 81 000 Belgische frank ter compensatie van de verschillende onteigeningen van openbaar nut op het grondgebied dat deel uitmaakte van de dotatie.

 

Sinds de overeenkomst gesloten op 26 januari 1988 tussen de toenmalige minister van Financiën en de achtste hertog van Wellington, prins van Waterloo, wordt de jaarlijkse rente niet meer uitbetaald. De toenmalige hertog deed toen definitief en onherroepelijk afstand van zijn rechten op de voornoemde rente. In ruil daarvoor deed de Belgische Staat die, bij afwezigheid van mannelijke nakomelingen over een recht van terugkeer op de onroerende goederen van de dotatie beschikt, definitief afstand van 25 hectare grond die deel uitmaakte van de dotatie.

 

Die overeenkomst werd toen beschouwd als de meest voordelige oplossing voor België en zou daarenboven de begroting niet verder belasten, hetgeen wel het geval zou zijn geweest indien de toenmalige regering had besloten om de rente van de dotatie af te kopen.

 

De huidige hertog van Wellington, de prins van Waterloo, geniet van het gebruik van het domeinbos, 986 hectare, dat aan de dotatie werd toegewezen, onder voorbehoud van het recht op terugkeer aan de Belgische Staat in geval van afwezigheid van mannelijke erfgenamen.

 

De opeenvolgende prinsen hebben steeds voldaan aan hun wettelijke verplichtingen, zoals de betaling van de verschuldigde successierechten die na elk overlijden werden berekend op de waarde van het gebruik van de onroerende goederen van de dotatie, alsook aan hun verplichtingen met betrekking tot de landpacht. Zij hebben nooit het beheer van de onroerende goederen van de dotatie verwaarloosd.

 

Er bestaat geen reden om af te wijken van de houding die door mijn voorgangers werd aangenomen. Ik deel hun bezorgdheid van toen, bij het sluiten van de overeenkomsten, namelijk voorkomen dat de begroting verder wordt belast en het recht van terugkeer van de volledige dotatie aan de Belgische Staat vrijwaren.

 

27.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor het zeer uitgebreide historisch antwoord. Ik zal dat grondig nalezen. Ik denk dat het ook een plaatsje in de geschiedenisboeken verdient.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

28 Samengevoegde vragen van

- de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de Dexia-bank in Israël" (nr. 20471)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "Dexia Israël" (nr. 20480)

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het investeringsbeleid van Dexia in de Israëlische koloniën" (nr. 20498)

28 Questions jointes de

- M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la banque Dexia en Israël" (n° 20471)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "Dexia Israël" (n° 20480)

- M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la politique d'investissement de Dexia dans les colonies israéliennes" (n° 20498)

 

28.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, op 29 oktober laatstleden heeft de speciale rapporteur voor de mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden, Richard Falk, een nieuw rapport bekendgemaakt en voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het rapport focust op de belangen die bepaalde ondernemingen hebben in het Israëlische nederzettingenbeleid. Een lange passage behandelt Dexia’s case study. Volgens het rapport verstrekt de bank Dexia Israël kredieten aan gemeenten en lokale overheden om de illegale bouw van nederzettingen op Palestijns grondgebied mogelijk te maken. Op deze manier is de Dexia Groep mee schuldig aan de schending van de mensenrechten. Ook de Belgische overheid, meerderheidsaandeelhouder van Dexia met 50,02 %, is op deze manier rechtstreeks betrokken bij de verdere uitbouw van de nederzettingen.

 

Dexia ligt al jaren onder vuur voor zijn activiteiten in Israël. Toenmalig Dexiavoorzitter Jean-Luc Dehaene beloofde in 2011 al om de omstreden Israëlische bank te verkopen. Ook zei hij dat alle rechtstreekse leningen aan de bezette gebieden sinds juli 2008 waren stopgezet. Het rapport zegt echter dat deze praktijken nog steeds voorvallen, rechtstreeks via leningen of onrechtstreeks via contracten met gemeenten en lokale overheden. In hun hoedanigheid als hoofdaandeelhouders hebben zowel België als Frankrijk volgens Falk de verantwoordelijkheid om een einde te maken aan deze praktijken.

 

Mijnheer de minister, ik heb dan ook enkele vragen.

 

Ten eerste, verstrekt volgens uw info de bank Dexia Israël nog steeds kredieten aan gemeenten en lokale overheden om de illegale bouw van nederzettingen op Palestijns grondgebied mogelijk te maken? Zo ja, kunt u hier cijfers over geven?

 

Ten tweede, welke stappen hebt u reeds gezet om deze gecontesteerde praktijken een halt toe te roepen? Is er hierover reeds overleg geweest met Frankrijk?

 

Ten derde, welke juridische procedures lopen er tegen Dexia Israël? Wanneer wordt hierin een uitspraak verwacht?

 

Ten laatste, hoe beïnvloedt dit de verkoopprocedure van de bank? Kunt u ons ter zake een stand van zaken geven?

 

28.02  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, le rapporteur spécial des Nations unies sur la situation des droits de l'homme dans les territoires palestiniens occupés depuis 1967 a présenté le 27 octobre dernier son rapport annuel. Ce dernier fait apparaître une nouvelle fois la responsabilité de Dexia SA, en sa qualité d'actionnaire majoritaire (à 66 %) de Dexia Israël, dans le financement par cette dernière de colonies illégales dans les territoires occupés.

 

Cette situation date de 2008, et n'a pas été modifiée malgré de multiples manifestations et engagements, ni depuis la prise de participation contrainte de la Belgique dans Dexia SA.

 

En tant que premier actionnaire de Dexia SA, l'État belge, compte tenu de ses obligations internationales, peut à mon sens difficilement laisser perdurer une situation aussi anormale et choquante. D'après l'auteur du rapport, la responsabilité de notre pays pourrait d'ailleurs être invoquée devant des juridictions internationales. Il est à présent temps d'agir.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer si vous avez pris connaissance du contenu du rapport de M. Falk concernant la politique d'investissement de Dexia et sa filiale dans les territoires palestiniens?

 

Que pensez-vous de l'avis des Nations unies? Y avez-vous déjà répondu? Si non, comptez-vous le faire? Dans les deux cas, quelle a été ou sera la teneur de votre réponse? Quelles mesures ont-elles été entreprises au niveau de Dexia SA et du gouvernement belge pour y répondre?

 

Quelles sont les activités actuelles de Dexia Israël? Pourquoi n'y a-t-il pas été mis fin plus tôt? N'y a-t-il pas de la mauvaise volonté dans le chef de la direction actuelle de la banque? Qu'est-ce qui empêche la fin des activités effectives de Dexia Israël?

 

N'y a-t-il pas lieu d'annuler immédiatement les crédits courants et de remplacer l'équipe de direction actuelle de la banque par une équipe qui travaillerait dans le respect du droit international et des orientations du rapport de l'ONU?

 

28.03  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Van der Maelen, j'ai pris connaissance du rapport de l'ONU via la presse. Il appartient à Dexia d'y réagir.

 

Le débat à ce sujet vient d'avoir lieu ce 29 octobre, mais des fuites avaient bien auparavant fait parvenir le rapport aux médias et à d'autres parties prenantes, avant que les intéressés aient été en mesure de réagir et de se défendre.

 

Selon mes informations, par courriel en date du 17 septembre 2013, M. Falk a fait parvenir à M. Robert de Metz, président du conseil d'administration de Dexia, un projet de son rapport de suivi en demandant à ce que toutes les clarifications nécessaires concernant les allégations présentées dans ce rapport lui soient envoyées avant le 11 octobre. Une réponse à cet effet lui a été transmise par courriel et courrier le 8 octobre.

 

Au vu des articles parus dans la presse, il semble que cette réponse n'ait pas pu être prise en compte.

 

Depuis la prise de contrôle par le groupe Dexia, en février 2001, les encours de prêts aux colonies de Dexia Israël ont régulièrement diminué, à la fois en volume et par comparaison avec les encours totaux de la banque, avec une accélération marquée depuis la fin 2008, illustrant l'absence de nouveaux encours depuis cette date.

 

Aujourd'hui, le montant résiduel des prêts aux colonies, tous accordés avant la fin 2008, a diminué à 1,2 million, un montant qui peut être considéré comme peu significatif puisque représentant environ 0,12 % du total des prêts inscrits au bilan de Dexia Israël et 0,0005 % du total du bilan du groupe Dexia, même après la considérable diminution de celui-ci.

 

L'examen des informations à la base des exemples des nouveaux prêts qui auraient été accordés à des colonies depuis 2008 par Dexia Israël – ou du moins de celles spécifiquement portées à l'attention du groupe Dexia et suffisamment documentées pour pouvoir être investiguées plus avant – n'a pas révélé de transactions en contradiction avec les déclarations faites par le président du conseil d'administration du groupe Dexia depuis l'assemblée générale de mai 2009.

 

De plus, il faut noter que Dexia Israël n'est pas une banque de détail et n'accorde pas de crédits, quels qu'ils soient, à des particuliers. Notamment, la banque n'accorde aucun prêt hypothécaire immobilier dans les colonies ou ailleurs en Israël.

 

L'ensemble de ces points a déjà été communiqué à M. Falk, soit en réponse à son rapport de l'an passé soit en réponse au rapport de suivi de cette année.

 

Dexia Israel Limited is een bankfiliaal van de Groep Dexia dat voor 65 % in het bezit is van Dexia Crédit Local en genoteerd is op de beurs van Tel Aviv. De Groep Dexia heeft deze bank overgenomen in 2001 als gevolg van een privatiseringsproces.

 

Op 19 mei 2002 werden Dexia Crédit Local, Dexia Israel en de Israëlische staat gedagvaard door twee minderheidsaandeelhouders van Dexia Israel Limited op grond van de niet-naleving tijdens het privatiseringsproces van een wettelijke bepaling die elkeen die de controle van een vennootschap verwerft, verplicht tot het lanceren van een openbaar bod tot aankoop op het geheel van de effecten van die vennootschap, zodra de controledrempel van 45 % wordt overschreden, wat het geval was sedert 5 februari 2001.

 

Na verscheidene jaren van procedurevoering heeft het Israëlische hooggerechtshof op 17 juni 2012 een vonnis uitgesproken waaruit voortvloeit dat de afwikkeling van het privatiseringsproces, zoals dat door de Israëlische staat werd vastgelegd en door Dexia Crédit Local werd gevolgd, niet met de vigerende wetgeving in overeenstemming was. Het hooggerechtshof heeft bijgevolg het integrale geschil – erkenning van de class action, het bestaan van een schade en in voorkomend geval de gepaste schadevergoeding – naar het district court van Tel Aviv doorverwezen.

 

Na ontvangst van de conclusies van de procederende partijen heeft deze rechtbank de partijen, zijnde de eisers, DCL, DIL en de Israëlische staat, ertoe aangezet een bemiddelingsprocedure op te starten, die op 21 juli 2013 is begonnen.

 

Une cession de Dexia Israël est effectivement prévue depuis plusieurs années, mais cette cession se heurte à des processus juridiques en cours qui remontent à son acquisition en 2001 par le groupe Dexia.

 

Ces litiges touchent donc à l'origine des propriétés des parts du groupe Dexia dans Dexia Israël et de ce fait, il est difficile d'envisager une cession dans la situation actuelle, à la fois parce qu'un acquéreur potentiel serait de fait rebuté par de telles incertitudes et parce que, même s'il persistait dans son souhait, il serait incité à exiger des garanties ou des réductions de prix qui seraient préjudiciables à la valeur que le groupe Dexia et ses actionnaires, les gouvernements belge et français, seraient en droit d'attendre d'une telle transaction.

 

28.04  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord en de informatie die u geeft. Ik zal dit antwoord aandachtig bestuderen en er zo nodig op terugkomen.

 

Uit wat ik heb gehoord, meen ik te mogen afleiden dat er een verschil van mening bestaat tussen de heer Falk, die de indruk heeft of beweert dat er wel nieuwe leningen werden verleend na 2008, en het standpunt dat door Dexia wordt verdedigd. Naar dit punt zal ik verder onderzoek doen. Ik heb contact opgenomen met mensen die het rapport Falk mee hebben opgesteld. Indien ik daarover informatie krijg, zal ik die bezorgen aan de minister. Ik neem aan dat we daarover dan hier verder kunnen praten.

 

Dit moet worden uitgeklaard, en niet alleen omdat het strijdig zou zijn met alle ter zake genomen beslissingen door de VN betreffende het nederzettingenbeleid. Er is ook nog zoiets als respect voor het Parlement. Als hier door de voorzitter van Dexia in 2011 wordt gezegd dat geen enkele lening nog werd toegekend sinds 2008, dan moet het Parlement zichzelf verplicht voelen om daarop dieper in te gaan als het niet klopt.

 

28.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, Dexia Israël est l'un des nombreux avatars de Dexia, une histoire décidément bien pénible pour notre État.

 

Je ne peux que souligner la distorsion entre les informations provenant de Dexia et vous-même et celles indiquées par une institution aussi sérieuse que les Nations unies. C'est très étonnant. D'une part, les Nations unies affirment qu'une activité de prêt continue et contribue à la colonisation de la Palestine. D'autre part, on prétend que la banque Dexia Israël n'a plus ce type d'activités. Ce sont deux points de vue diamétralement opposés.

 

Peut-être qu'en tant que tierce instance, l'État belge devrait se faire son propre avis sur la question, plutôt que le déléguer au gestionnaire actuel de Dexia SA. Vous ne faites que nous rapporter ce que vous dit Dexia SA mais qui dit la vérité dans ce dossier? On peut avoir des doutes sur cette question.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

29 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de investeringen in de nucleaire sector door Belfius" (nr. 20475)

29 Question de Mme Meyrem Almaci au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les investissements de Belfius dans le secteur nucléaire" (n° 20475)

 

29.01  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik blijf met deze vraag een beetje in dezelfde sfeer. Mijn vraag sluit aan bij de vorige. Er is niet alleen het debat over de hopelijk vroegere investeringen in Israël, er is ook de vraag over investeringen in nucleaire wapens.

 

Pax Christi publiceerde half oktober een rapport in Nederland met als titel Don’t Bank on the Bomb. Daarin worden de wereldwijde investeringen in de kernwapenindustrie door banken in kaart gebracht. Dat blijkt 314 miljard te zijn. Investeren in wapens is helaas een van de beste keuzes die banken kunnen maken, samen met olie en seks.

 

Uit dit rapport blijkt ook dat banken zoals KBC, BNP Paribas en Belfius investeringen doen in deze sector, al vermeld ik Belfius onder enig voorbehoud, omdat er onduidelijkheid is over het beleid. Pax Christi vroeg om meer duidelijkheid, maar die werd niet verschaft.

 

Mijnheer de minister, worden in de politiek en in het beleid van Belfius alle dochterbedrijven en onderdelen die nucleaire wapens produceren geweerd voor investeringen?

 

Is die politiek ook geldig voor alle financiële producten en instellingen van Belfius? Met andere woorden, als men gaat beleggen, investeren en speculeren, houdt men dan rekening met een politiek die nucleaire wapens weert?

 

Waarom heeft de bank niet simpelweg geantwoord op de vragen die werden gesteld over haar investeringsstandpunt op dat vlak?

 

29.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Almaci, bedrijven of dochterbedrijven die nucleaire wapens produceren worden door Belfius geweerd. Belfius investeert dus niet in nucleaire wapens en voert dit beleid consequent doorheen heel de groep en voor alle producten die het actief verkoopt.

 

De vraag om meer verduidelijking met betrekking tot het investeringsstandpunt zal door Belfius in overweging worden genomen.

 

29.03  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u hartelijk om kort en krachtig te zeggen dat het niet gebeurt. Ik ga er dan ook van uit dat het zo is.

 

Het zou interessant zijn, mocht de bank dat op zijn minst op haar website plaatsen en het aan Pax Christi laten weten, om alle onduidelijkheid daaromtrent weg te nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

30 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de compensatie voor looninlevering door bedrijfswagens bij banken" (nr. 20476)

30 Question de Mme Meyrem Almaci au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la diminution de salaire compensée par une voiture de société dans le secteur bancaire" (n° 20476)

 

30.01  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik zal de vraag niet helemaal voorlezen, maar u weet dat de banken recentelijk via de cafetariaplannen die zij hebben opgesteld, een deel loon in bedrijfswagens hebben omgezet. Een collega-minister in het Brussels Gewest, mevrouw Grouwels, heeft voorgesteld om de bedrijfswagens af te schaffen. Er is ook heel wat media-aandacht voor geweest. Daarin werd onder meer aangehaald dat bedrijfswagens een hold-up op de Brusselse luchtkwaliteit betekenen. Vijftig procent van de files wordt door bedrijfswagens veroorzaakt.

 

Wij zijn een minderheidsaandeelhouder van BNP Paribas en hebben een strategische stem in de bank. Ik verwijs ook naar Belfius. Wat hebben zij gedaan en waarom hebben zij dat gedaan? Om hoeveel auto's gaat het precies? Wat is uw visie op die impliciete vorm van loonvorming en de shifts in een cafetariaplan die een enorme milieu-impact hebben? Hoe evalueert u de impact van de hervormde belasting op bedrijfswagens, waarover wij in deze commissie zolang hebben gedebatteerd, in het licht van de huidige realiteit? Andere banken overwegen namelijk ook om een deel van het loon in bedrijfswagens om te zetten. Ten slotte, wat is uw reactie op de desbetreffende kritiek van de OESO?

 

Présidente: Meyrem Almaci.

Voorzitter: Meyrem Almaci.

 

30.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Almaci, uw vraag betreft de roll-out van het cafetariaplan, dat heel wat bedrijven momenteel doorvoeren, waaronder de banksector. Het systeem komt, zoals u weet, overgewaaid uit de VS, waar dat soort verloningstechnieken reeds langer bestaat.

 

In die flexibele verloningstechniek wordt een deel van het normale brutoloon, dat wordt verlaagd, in een alternatieve verloning omgezet. Dat kan erin bestaan dat extra’s worden toegestaan, zoals een bedrijfswagen, een bedrijfsfiets, een supplementaire groepsverzekering, een upgrade van een abonnement op het openbaar vervoer of een internetabonnement. De werknemer kan dus een keuze maken. Vermits beide betrokken bedrijven nog een keuze moeten maken, is het uiteraard momenteel nog onduidelijk wat de precieze omvang van al die extra’s, ook de bedrijfsvoertuigen, zal zijn. Er worden uiteraard links en rechts al cijfers geciteerd, maar ik kan die niet bevestigen of ontkennen.

 

Het mag duidelijk zijn dat het bij die keuze niet enkel om bedrijfswagens gaat, maar ook om een reeks andere alternatieven.

 

Bovendien kan ik, wat die verloningstechniek betreft, aanstippen dat bedrijven nog steeds het recht hebben om zelf de onderhandelingen met hun personeel te voeren. Wanneer ze tot een akkoord komen en dat vastleggen in een cao, is het niet gebruikelijk dat de regering tussenbeide komt. Die cao dient dan ook door iedereen te worden gerespecteerd.

 

Wat de toevloed aan wagens betreft, dient opgemerkt te worden dat niet enkel de overheid, maar ook de personeelsleden bij hun keuze zelf enige verantwoordelijkheid dienen te nemen op het vlak van de mogelijke milieu-impact.

 

In dat verband dient opgemerkt te worden dat de bedrijfswagens wel behoren tot het type van de groene wagens, die niet meer uitstoten dan 115 milligram CO2. Het gaat dus om veeleer kleine wagens.

 

Ten derde, wat de precieze budgettaire of fiscale impact zal zijn, is momenteel niet in te schatten, vermits de plannen bij de betrokken bedrijven nog in volle ontplooiing zijn. Bovendien is dat ook moeilijk punctueel te achterhalen, vermits men geval per geval moet bekijken wat nu precies het verschil is op het vlak van de belastingontvangsten tussen de belasting op het oude loon en de belasting op het geheel van het nieuwe loon, vermeerderd met de belasting op de voordelen van alle aard.

 

Tevens moet nog worden afgetoetst of de verzekerde tewerkstelling ook geen prijs heeft. Bij massaal ontslag kan het budgettair effect immers heel wat hoger oplopen.

 

De beoordeling van dergelijke initiatieven dient dan ook vooral vanuit macro-economisch perspectief te worden benaderd en niet zozeer vanuit een micro-economisch standpunt.

 

Wat, ten slotte, de opmerkingen van de OESO betreft, wens ik mij niet uit te spreken, aangezien die materie niet tot mijn bevoegdheidsdomein behoort.

 

30.03  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Laat ik starten met het einde. De fiscaliteit inzake bedrijfswagens is wel degelijk uw bevoegdheid. Als de OESO vaststelt dat het gebruik van bedrijfswagens te veel wordt aangemoedigd, dan valt dat wel degelijk rechtstreeks onder uw bevoegdheid. Sta mij toe op dat vlak stevig van mening met u te verschillen. Ik vind het op zijn minst weinig ambitieus dat die kritiek u als minister van Financiën, die de belastingtarieven in ons land bepaalt, niet raakt. Ik kan dat eigenlijk niet aanvaarden.

 

Eigenlijk steekt u uw kop in het zand. U zegt dat het macro-economisch moet worden bekeken, omdat heel het budgettaire plaatje moet worden geschetst. Wij voeren momenteel een debat over de hervorming van de fiscaliteit met een shift van de lasten op lonen richting vermogens, winsten en vervuiling. Dat is ook wat de OESO ons vraagt. Eigenlijk zegt u nu dat u zich daarover niet wenst uit te spreken.

 

Ik vind dat bijzonder schrijnend, zeker in het licht van het feit dat uw eigen partij nu begint te pleiten voor een mobiliteitsbudget en uw eigen minister in het Brusselse Parlement vraagt om de voordelen voor bedrijfswagens gewoon af te schaffen. Het gaat hier over maatregelen die tot uw bevoegdheid behoren.

 

Ik kan heel goed begrijpen dat u geen cijfers hebt over de banken waarover nu wordt gesproken. Wat wel al duidelijk is, is dat de grootteorde van die aard is dat het fileprobleem ernstig zal verergeren en dat de fijnstofproblematiek de gezondheid ernstig in het gedrang zal brengen.

 

Ik wil gerust aannemen dat die auto’s, omdat ze nieuw zijn, performanter zullen zijn, maar dat neemt het probleem niet weg dat er vandaag nog altijd te veel wagens op de weg zijn die fiscaal te gunstig worden behandeld. Dat is volledig uw beleidsdomein.

 

Ik ben dan ook bijzonder teleurgesteld dat u geen enkele manier zoekt om in de richting te gaan die de OESO vraagt, maar die ook gewoon noodzakelijk is voor onze mobiliteit, voor de gezondheid van de burgers en op langere termijn zelfs voor de mobiliteit van die bedrijven zelf.

 

30.04 Minister Koen Geens: Mevrouw Almaci, u was zo overtuigend, maar uw laatste vraag gaat wel over het fileleed. Met alle sympathie voor uw vraag, maar ik denk niet dat de mobiliteit tot mijn domein behoort. U hebt uw vraag dan misschien verkeerd gesteld.

 

30.05  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): In mijn vraag staat dat België de bedrijfswagens te veel aanmoedigt. Het gaat dan over de fiscale aanmoediging.

 

30.06 Minister Koen Geens: Ik wens mij niet uit te spreken over mobiliteit. U zult uw vraag anders moeten stellen. Dan wil ik er graag op antwoorden, want ik vind het een heel mooie vraag.

 

30.07  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Laten we de stijl van vragen niet betwisten, maar ik denk dat het zeer duidelijk is. Misschien moet ik er de volgende keer het verslag van de OESO bij voegen, zodat er geen twijfel over kan bestaan.

 

De opmerking van de OESO is dat bedrijfswagens te veel fiscaal bevoordeeld worden, met als gevolg een effect op de mobiliteit. Ik aanvaard dat u zich niet wilt uitspreken over de effecten op de mobiliteit, maar de fiscale bevoordeling, die een bepaald resultaat op andere vlakken geeft, is volledig uw bevoegdheid.

 

U kunt zich dus wel uitspreken over de vraag of u inderdaad vindt dat bedrijfswagens al dan niet fiscaal te veel worden aangemoedigd. De enige aanleiding die ik in uw antwoord heb gehoord, is dat het een onderdeel is van de onderhandelingen tussen bedrijven.

 

Wij hebben in een van die banken een heel belangrijk minderheidsaandeel en de andere is van ons. Ik denk dat het toch mogelijk moet zijn om met de regering in haar geheel, en niet als individuele ministers, een beleid uit te voeren dat in een bepaalde richting gaat.

 

Wees echter niet ongerust, de vraag is ook gesteld aan de betreffende ministers. Ik had alleen gehoopt dat u zou zeggen dat het nog wat meer mag zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.42 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.42 heures.