Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Zaken

 

du

 

Mardi 5 novembre 2013

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 5 november 2013

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.37 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.

De vergadering wordt geopend om 10.37 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.

 

01 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de vervanging van de SIS-kaart door de elektronische identiteitskaart" (nr. 17774)

01 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le remplacement de la carte SIS par la carte d'identité électronique" (n° 17774)

 

01.01  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de minister, mijn vraag dateert al van de maand mei van dit jaar, maar ik denk dat ze toch nog steeds actueel is.

 

We hebben allemaal uw aankondiging van een aantal weken geleden over het einde van de SIS-kaart kunnen lezen. Tegen uiterlijk 1 januari 2014 zouden alle functies die op het ogenblik door de SIS-kaart worden vervuld, door de elektronische identiteitskaart worden vervangen. Op die manier zou de zorgverlener de elektronische identiteitskaart gebruiken om gegevens van de patiënt te kunnen lezen en ook om de administratieve gegevens online te kunnen raadplegen. Wij denken dat dat een positieve evolutie is.

 

Toch had ik een aantal vragen met betrekking tot de stand van zaken.

 

Als ik het goed heb, zou vandaag ongeveer de helft van de apothekers gebruikmaken van de elektronische identiteitskaart in plaats van gebruik te maken van de SIS-kaart. Zijn die gegevens nog correct?

 

Voorts wilde ik weten wat de ervaringen zijn van de gebruikers van de elektronische identiteitskaart. De belangrijkste vraag is toch of de datum van 1 januari nog steeds haalbaar is? Zullen we vanaf dan onze SIS-kaart helemaal niet meer nodig hebben?

 

01.02 Minister Laurette Onkelinx: Momenteel gebruikt al meer dan 90 % van de apothekers het nieuwe systeem. De bedoeling is dat al de apothekers uiterlijk tegen 1 januari 2014 overstappen naar de onlineraadpleging van de verzekerbaarheid. De feedback van de verschillende ordes die de apothekers vertegenwoordigen is positief.

 

De laatste maanden van 2013 zullen nog worden gebruikt om de implementatie af te ronden.

 

De reglementering ingeschreven in een wetsontwerp en een ontwerp van koninklijk besluit ter uitvoering, werd inmiddels voorbereid en onderworpen aan het advies van het Beheerscomité van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

 

Samen met een gunstig advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werden die ontwerpen van wet en van koninklijk besluit goedgekeurd door de Ministerraad van 27 september 2013. Ze liggen momenteel bij de Raad van State. Ik hoop dat de ontwerpen voor het einde van het jaar kunnen worden gepubliceerd.

 

Eind september werd er een persconferentie georganiseerd om over de verandering te communiceren en om de meerwaarde van het project te duiden, meer bepaald het verifiëren via een beveiligde lijn van de verzekerbaarheid van de sociaal verzekerden.

 

Momenteel wijst alles erop dat de datum van 1 januari 2014 waarop het nieuwe systeem operationeel is, kan worden gerespecteerd.

 

01.03  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de minister, dat klinkt allemaal heel positief.

 

Wij zullen op 1 januari 2014 dan ook een nieuwe vraag indienen om dat mee op te volgen.

 

Mag ik nog een bijkomende vraag stellen? Is het ook de bedoeling dat artsen het systeem kunnen gebruiken of blijft het enkel voorbehouden voor apothekers?

 

01.04 Minister Laurette Onkelinx: Ja, zeker. Dat is de bedoeling. Op de website eHealth staat ook een tijdslijn voor de uitvoering. (…)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 18605 van mevrouw Dierick wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

02 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de waardering van nieuwe technologische voordelen in natura" (nr. 18721)

02 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la valeur des nouveaux avantages technologiques en nature" (n° 18721)

 

02.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, werkgevers geven steeds meer voordelen en voordelen in natura. Uit onderzoek blijkt dat het om gemiddeld vier voordelen per werknemer gaat. Het komt ook steeds meer voor dat werkgevers hun werknemers een vergoeding toekennen voor werkgerelateerd gebruik van privétoestellen die zij hebben.

 

Er is een behoorlijk snelle evolutie op dat vlak, maar er bestaat momenteel onduidelijkheid over de juiste voordelen voor de apparaten op het vlak van de socialezekerheidsbijdrage.

 

Daarom had ik graag een antwoord op een aantal vragen gekregen, teneinde ter zake meer duidelijkheid te krijgen.

 

Ten eerste, welk bedrag moet ten laste van de werkgever worden beschouwd, wanneer de werknemer zijn eigen toestel of abonnement voor een gedeelte of exclusief voor het werk gebruikt? Het is belangrijk om dat bedrag te kennen.

 

Ten tweede, in het kader van de snelle evolutie van nieuwe toestellen heb ik de hiernavolgende vraag. Dienen smartphones als gsm’s te worden beschouwd, worden tablets, zoals wij er allen één hebben, als pc’s beschouwd en worden 3G-abonnementen als gewone internetabonnementen beschouwd voor de toepassingsregels inzake de waardering van het voordeel in natura van het persoonlijk gebruik? Het is belangrijk om dat te weten, want steeds meer wordt men met dat verschijnsel geconfronteerd, maar men weet niet hoe er mee om te gaan.

 

Ten derde, soms worden verschillende abonnementen, voor telefonie en internet, in verschillende combinaties als een pakket aangeboden. Indien de werkgever enkel het internetabonnement voor zijn rekening neemt, kan het gebeuren dat de werknemer niet het meest voordelige abonnement heeft, doordat hij niet voor een pakket kan kiezen. De waarde van telefonie en televisie is immers niet af te zonderen van de waarde van het internetabonnement, dat forfaitair kan worden gewaardeerd. Is het denkbaar dat in dergelijke gevallen voor het telefonie- en tv-gedeelte een forfait wordt bepaald, zodat de werkgever zijn werknemer toch een pakket kan aanbieden?

 

Kan ook het omgekeerde geval, namelijk dat het internetgedeelte uit het pakket wordt gehaald en forfaitair wordt gemaakt? Wat zijn daaromtrent uw beschouwingen?

 

02.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, het gaat om een belangrijke vraag.

 

Mijnheer Vercamer, alvorens op uw vraag te antwoorden, zou ik willen opmerken dat de snelle technologische ontwikkelingen de geldende interpretaties van de wetgeving ter zake onder druk zetten. Bij de RSZ wordt derhalve momenteel actief onderzocht in welke mate de bestaande standpunten met de technologische evolutie in overeenstemming zijn.

 

De conclusies van deze werkgroep zullen eventueel dan ook leiden tot de aanpassing van bepaalde aspecten van de bestaande standpunten. Zodra de resultaten van de werkgroep definitief zijn gevalideerd, zullen de eventuele wijzigingen uiteraard ook naar alle betrokken partijen worden gecommuniceerd.

 

Dan kom ik tot uw concrete vragen.

 

Ten eerste, als een werkgever aan zijn werknemers de kosten voor internet, gsm en of computer terugbetaalt, is dit in beginsel het loon waarop bijdragen voor de sociale zekerheid verschuldigd zijn, behalve als het gaat om een werknemer die deze kosten moet maken ten laste van zijn werkgever.

 

Omdat er geen wettelijke basis bestaat om het bedrag ten laste van de werkgever te bepalen, moet de werkgever zelf de verhouding tussen het privégebruik en het professionele gebruik van de eigen toestellen of abonnementen van de werknemer bepalen. Op basis van die verdeling kent hij het bedrag dat hij als kosten ten laste van de werkgever, vrij van bijdragen, kan terugbetalen aan zijn werknemers. Dit is het deel professioneel gebruik.

 

Ten tweede, smartphones zoals BlackBerry en iPhone, worden beschouwd als gsm’s. Tablets en andere worden beschouwd als computers. Een mobiele 3G-aansluiting met de klassieke internetverbinding wordt gelijkgeschakeld.

 

Ten derde, het gratis ter beschikking stellen van een abonnement dat bestaat uit internet+telefonie+digitale tv is een voordeel in natura waarop socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.

 

U stelt heel terecht de vraag hoe de kosten van een voordeelpak dat de werknemer koopt, moeten worden verdeeld tussen werkgeverskosten en werknemerskosten. De administratie bestudeert deze problematiek. Een proportionele berekening lijkt logisch. Aan elke partij wordt het deel toegekend dat procentueel overeenkomt met het aandeel van de reële kosten die verbonden zouden zijn aan de individuele producten.

 

02.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Uit uw inleiding onthoud ik dat er een werkgroep is. Er zijn veel werkgroepen, die veel bestuderen. De vraag is welke timing er gevolgd wordt.

 

02.04 Minister Laurette Onkelinx: Wij zijn alles aan het bestuderen. Ik kan er geen termijn op kleven, maar de zaken evolueren voortdurend.

 

02.05  Stefaan Vercamer (CD&V): Op mijn eerste vraag hebt u geantwoord dat u de redenering volgt. Soms kan men de verhouding echter niet van bij het begin vaststellen. U zegt dat de verhouding vastgesteld moet worden en dat de werkgever die verhouding moet toepassen, maar vaak men kan die verhouding niet van bij het begin vaststellen. Hoe zal men daarmee omgaan?

 

Als een werknemer begint en een werkgever geeft hem een iPad, dan kan men de verhouding niet van bij de start vaststellen. Bedraagt de verhouding een derde, een vierde of de helft? Hoe gaat men daarmee om? U moet daarop nu niet antwoorden, maar het zou misschien nuttig zijn om daarop later een schriftelijk antwoord te krijgen.

 

02.06 Minister Laurette Onkelinx: Wij beschikken over een zeer gedetailleerde nota van de FOD Sociale Zekerheid. Ik kan u deze nota bezorgen. Wij kunnen de deskundige ook naar het Parlement laten komen.

 

02.07  Stefaan Vercamer (CD&V): Oké.

 

Omtrent de kwestie van de verschillende abonnementen begrijp ik dat wij moeten wachten op de rekenoefening van de RSZ.

 

02.08 Minister Laurette Onkelinx: Ja.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de betaling van sociale zekerheidsbijdragen voor trainers" (nr. 17846)

03 Question de Mme Carina Van Cauter à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le paiement de cotisations de sécurité sociale pour les entraîneurs" (n° 17846)

 

03.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik wil u toch feliciteren met wat komt en met uw Nederlands. Ik heb u vanochtend gehoord op de radio en ik vraag mij af waarom wij steeds Frans hebben gesproken, want ik merk dat uw Nederlands zeer goed is.

 

De voorzitter: En dat allemaal om 08 u 00 ‘s morgens.

 

03.02 Minister Laurette Onkelinx: Hij is perfect tweetalig.

 

De voorzitter: Perfect? Neen.

 

03.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, de wet van 24 februari 1978 voert een onweerlegbaar vermoeden in waardoor sportbeoefenaars in de zin van de wet geacht worden zonder mogelijkheid van tegenbewijs verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst voor bedienden.

 

Gekoppeld aan die wet van 1978 is er het koninklijk besluit van 28 november 1969, dat van toepassing is op betaalde sportbeoefenaars. Artikel 31 van dat koninklijk besluit stelt dat de bijdragen die verschuldigd zijn voor de werknemers zoals bedoeld in de artikelen 6 en 6bis, worden berekend op het maximaal bedrag dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de werkloosheidsuitkeringen, zoals bepaald in artikel 111 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Met andere woorden: bij betaalde sportbeoefenaars worden de sociale bijdragen berekend op een forfaitair vastgesteld bedrag.

 

Bij koninklijk besluit van 13 november 2012 werd de toepassing van deze wetgeving uitgebreid met de trainers. Dat betekent dat, als men de logica doortrekt, ook voor de trainers in het voetbal, basketbal, volleybal en wielrennen de socialezekerheidsbijdragen moeten worden berekend op dat forfaitair bedrag, zoals bepaald in artikel 31 van het koninklijk besluit van 28 november 1969.

 

Mevrouw de minister, op het terrein bestaat daarover verwarring, vandaar mijn vraag tot verduidelijking. Verder wil ik u ook vragen om in de zin van de wetgeving instructie te willen geven wat betreft de toepassing ervan.

 

03.04 Minister Laurette Onkelinx: Uw redenering is niet helemaal correct.

 

Artikel 6 van het KB van 28 november 1969 heeft alleen betrekking op betaalde sportbeoefenaars, niet op trainers. De wet van 24 februari 1978 stelt immers enkel dat trainers die meer dan een bedrag x, namelijk 9 027 euro per jaar, verdienen, geacht worden te presteren onder een arbeidsovereenkomst. Dit betekent evenwel niet dat ze daardoor onder het begrip ‘betaalde sportbeoefenaar’ vallen. Bijgevolg is het artikel 6 op hen niet van toepassing. De trainers moeten dus hun socialezekerheidsbijdragen op reële lonen betalen zoals andere loontrekkenden en zijn onderworpen aan alle takken van de sociale zekerheid. De administratieve instructies van de RSZ kloppen dus.

 

03.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, dank u voor dit antwoord, maar ik begrijp het niet helemaal.

 

U zegt dat inzake de wet van 1978, het onweerlegbaar vermoeden en de berekening van de sociale bijdrage op forfaitaire wijze enkel van toepassing zouden zijn op de sportbeoefenaars. Neem ik er echter de tekst van het KB van 13 november 2012 bij, dan staat er: “De toepassing van de bepalingen van de wet van 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor bepaalde sportbeoefenaars, wordt uitgebreid voor de trainers in voetbal, wielrennen enzovoort.”

 

Men spreekt dus specifiek over alle bepalingen, met uitzondering van enkele die zijn opgesomd in het KB van 13 november 2012. Er staat effectief: “de toepassing van de bepalingen, met uitzondering van”. Vervolgens worden enkele artikelen opgesomd. De artikelen met betrekking tot de berekening van de socialezekerheidsbijdrage worden niet bij die uitzonderingen opgenomen. Als dit niet zo is, dan betekent dit dat ze moeten worden toegepast op de uitgebreide categorie, zijnde de trainers in het voetbal, volleybal en het wielrennen.

 

03.06 Minister Laurette Onkelinx: Ik zal dat terug aan mijn administratie vragen. Er zit misschien een contradictie in.

 

03.07  Carina Van Cauter (Open Vld): Als de tekst van het koninklijk besluit letterlijk wordt gelezen, dan is de berekening van de sociale bijdragen niet uitgezonderd. Dat schept verwarring en verwachtingen op het terrein. Ik begrijp dat het de bedoeling was om die artikelen wel uit te sluiten. Daarin moet een beslissing genomen worden. Ofwel wordt het koninklijk besluit aangepast, ofwel wordt de lezing behouden zoals die er vandaag staat, maar er zijn vandaag wel moeilijkheden in de toepassing op het terrein.

 

Mevrouw de minister, u mag mij dat antwoord eventueel ook schriftelijk of per mail bezorgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de verschuldigde RSZ op auteursrechten overgedragen in het kader van een arbeidsovereenkomst" (nr. 18961)

04 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les cotisations ONSS dues sur les droits d'auteur cédés dans le cadre d'un contrat de travail" (n° 18961)

 

04.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, in principe zijn de vergoedingen die aan een werknemer voor de exploitatie van auteursrechten en naburige rechten worden betaald, niet verschuldigd ten gevolge van zijn dienstbetrekking en beantwoorden ze dus niet aan het loonbegrip. Er worden bijgevolg geen sociale bijdragen berekend op die auteursrechten en naburige rechten.

 

De vergoeding voor de toelating om een bepaald product te commercialiseren staat, volgens de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, los van de overeenkomst tot het maken van dat product die werd gesloten tussen de werkgever en de werknemer.

 

Momenteel vordert de RSZ wel bijdragen voor de vergoedingen die betaald worden voor de overdracht van auteursrechten en naburige rechten aan auteurs en kunstenaars die tevens werknemer zijn van die onderneming. Volgens de RSZ put de werknemer, indien de rechtsgrond voor de toekenning van de vergoeding voor de afstand van naburige rechten zich in de arbeidsovereenkomst of in een collectieve arbeidsovereenkomst bevindt, het recht op vergoeding rechtstreeks uit zijn arbeidsovereenkomst. Daarom beschouwt de RSZ de vergoeding als een loon waarop socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn. Daarover had ik toch graag enige duidelijkheid gekregen.

 

Wanneer zijn er, volgens u, RSZ-bijdragen verschuldigd op auteursrechten en naburige rechten?

 

Kan men de vergoeding voor de overdracht van auteursrechten beschouwen als loon, ondanks het feit dat het hier niet gaat over een verloning voor geleverde arbeid, maar om een vergoeding voor de overdracht van vermogensrechten?

 

Klopt het dat de RSZ bijdragen int op alle auteursrechten die zijn overgedragen in het kader van een arbeidsovereenkomst?

 

Wij hebben het verschillende keren nagevraagd, maar vinden daarover niets terug: op welke regelgeving baseert men zich?

 

04.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer Vercamer, voor de omschrijving van loonbegrip waarop socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, verwijzen zowel de socialezekerheidswet van juni 1969 als de wet van juni 1981 naar artikel 2 van de wet van april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

 

De wet begrijpt onder loon onder andere elk voorstel in geld of in geld waardeerbaar dat de werkgever aan zijn werknemer toekent als tegenprestatie voor arbeid verricht krachtens de arbeidsovereenkomst, alsook datgene waarop de werknemer ten gevolge van zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks.

 

Zoals u zelf terecht aanhaalt, kunnen de bronnen waaraan de werknemers hun recht op een bepaald voordeel ontlenen, van verschillende aard zijn. Zo kennen wij bijvoorbeeld de wet, een geschreven of mondelinge individuele overeenkomst, een reglement, een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad, in een paritair comité of in elk ander paritair orgaan, en zelfs het gebruik.

 

Om nu heel concreet op uw vragen te antwoorden, wat uw eerste vraag betreft, kan ik u meedelen dat om te beoordelen of een bepaalde vergoeding al dan niet als loon moet worden beschouwd, de RSZ nagaat of de werknemer al dan niet recht heeft op die vergoeding op basis van een rechtsbron, zoals net toegelicht. Als bovendien blijkt dat een vergoeding nauw verband houdt met de dienstbetrekking, zijn alle elementen aanwezig om te spreken van een loon in de zin van het artikel 2.

 

Wat uw tweede vraag betreft, kan ik u meedelen dat de RSZ het begrip "ten gevolge van de dienstbetrekking" ruim interpreteert. Elke vergoeding die de werkgever toekent aan zijn werknemer in ruil voor de afstand van een recht en die in verband wordt gebracht met de arbeidsprestaties of die binnen het toepassingsgebied van de arbeidsovereenkomst valt, kan worden opgevat als een voordeel dat wordt toegekend ingevolge de dienstbetrekking.

 

De werknemer in kwestie zou die bepaalde vergoeding immers niet ontvangen als hij niet bij de werkgever in kwestie tewerkgesteld was of er nooit tewerkgesteld geweest was. Bepaalde voordelen of vergoedingen kunnen natuurlijk wel uitdrukkelijk uit het loonbegrip voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen worden uitgesloten op basis van de loonbeschermingswet of op basis van het koninklijk besluit van november 1969, maar dat geldt niet voor de auteurs of voor de naburige rechten.

 

Wat uw laatste vraag betreft, de RSZ zal de bijdragen op die vergoedingen vorderen wanneer hij kan aantonen dat de werknemer er een recht op kan laten gelden en wanneer die verband houden met de dienstbetrekking. Voor de toepasselijke regelgeving verwijs ik u naar artikel 2 van de loonbeschermingswet van 1965, de wet van 1969 tot herziening van de besluitwet van 1944 op de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de wet van 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

 

Het spreekt voor zich dat indien de auteur recht heeft op de auteursrechten als vergoeding voor het gebruik van zijn werk, die rechten niet moeten worden herzien. Ik geef het voorbeeld van een journalist die buiten de arbeidsrelatie met zijn werkgever een boek schrijft en daarvan zelf de rechten wil verwerven.

 

Wat voorafgaat, verwoordt het huidige standpunt van de RSZ. Indien het niet gevolgd wordt door de op komst zijnde cassatierechtspraak, zal het standpunt bijgesteld worden.

 

04.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, begrijp ik het goed? Wanneer iemand in dienst is en dus een arbeidsovereenkomst heeft met zijn werkgever, worden de auteursrechten die hij krijgt voor de artikelen die hij schrijft automatisch als loon beschouwd vanaf de eerste euro?

 

04.04 Minister Laurette Onkelinx: Ce n’est pas ce que j’ai dit. Neen, dat heb ik niet gezegd. Misschien kan ik u de schriftelijke voorbereiding van mijn antwoord geven, want dat is zeer genuanceerd. Ik heb het voorbeeld van de journalisten gegeven.

 

04.05  Stefaan Vercamer (CD&V): U zegt dat u zich baseert op de regelgeving van de loonbeschermingswet, artikel 2 van de wet van 1945 of ik weet niet precies welk jaar. De RSZ interpreteert die regelgeving in ieder geval zeer ruim. Als iemand in het kader van zijn arbeidsovereenkomst auteursrechten krijgt, dan zullen daarop socialezekerheidsbijdragen geheven worden. Zo heb ik uw antwoord begrepen. Misschien moet ik uw antwoord inderdaad nog eens nalezen.

 

04.06  Laurette Onkelinx, ministre: Nous n'allons pas entamer la discussion ici. Certes, il y a une différence entre l'interprétation large faite par l'administration - j'ai parlé de la notion de rapport de services - et la différenciation que l'on peut faire entre des situations. C'est la raison pour laquelle j'ai donné l'explication relative au journaliste qui peut se trouver dans l'une ou l'autre situation.

 

04.07  Stefaan Vercamer (CD&V): Als hij een boek schrijft! Dat heb ik begrepen!

 

04.08  Laurette Onkelinx, ministre: Par exemple, il écrit un livre ou un article, pour lequel il va recevoir des émoluments, ce qui constituera, dès lors, un champ d'exception.

 

04.09  Stefaan Vercamer (CD&V): Ik zal uw antwoord nalezen.

 

04.10 Minister Laurette Onkelinx: Ik geef het u meteen. Volgende week krijgt u er een examen over.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het sociaal statuut van de kunstenaar" (nr. 18964)

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk en aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de voorgestelde wijzigingen van de regelgeving betreffende het sociaal statuut van de kunstenaar" (nr. 20043)

- mevrouw Özlem Özen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de uitreiking van een beroepsvisum aan kunstenaars" (nr. 20615)

05 Questions jointes de

- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le statut social de l'artiste" (n° 18964)

- Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi et à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les propositions d'adaptations de la réglementation du statut social de l'artiste" (n° 20043)

- Mme Özlem Özen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la délivrance d'un visa professionnel aux artistes" (n° 20615)

 

05.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag dateert al van vóór het verlof omdat wij toen zelf een opiniestuk voorbereidden over het kunstenaarsstatuut. U weet uit ervaring dat wij geduldige mensen zij. Ik ben dus nog altijd benieuwd naar het antwoord op een aantal vragen.

 

Het kunstenaarsstatuut bestaat tien jaar. Artikel 1bis van de wet van 1969 onderwerpt de kunstenaars, die niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, aan het stelsel van de sociale zekerheid. Het sociaal statuut is van toepassing op personen die, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden, tegen betaling van een loon artistieke prestaties leveren en/of artistieke werken produceren in opdracht van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. Dat is eigenlijk het principe.

 

De verdienste van het sociaal statuut voor de kunstenaars is dat het zeker heeft bijgedragen tot de sociale bescherming van de kunstenaars en dit vooral voor de echte kunstenaars die anders buiten het systeem dreigden te vallen. Wij stellen na tien jaar toch wel vast dat er regelmatig misbruiken zijn van het statuut. Denken wij maar aan sommige technici die men ook tracht op te nemen in dat statuut. Op die manier tracht men daarvan een ‘propere’ vorm van tewerkstelling te maken.

 

Om die reden dringen wij ook aan — wij hebben dit ook verwoord in ons opiniestuk — op een grondige evaluatie en vooral ook een bijsturing van het systeem. Wij hebben ook een aantal vragen. Van minister De Coninck hebben wij wel al begrepen dat er sprake is van enige evolutie in dit dossier.

 

Ten eerste, hoe evalueert u het sociale statuut van de kunstenaars na tien jaar? U hebt onze opmerkingen ter zake gehoord.

 

Ten tweede, wij horen verschillende cijfers, maar hoeveel personen maakten de voorbije jaren gebruik van dit statuut? Wij kregen graag een overzicht sinds het ontstaan van het statuut, opgesplitst per regio.

 

Ten derde, hoeveel bedraagt de kostprijs van het sociaal statuut? Het wordt immers gefinancierd met middelen uit de sociale zekerheid voor de werknemers, want bijdragen worden hiervoor eigenlijk niet betaald. Het lijkt mij dan ook nuttig om te weten hoeveel dit kost aan de sociale zekerheid. Ook hiervan had ik graag een overzicht gekregen.

 

Ten vierde, welke misbruiken van het sociaal statuut werden de voorbije jaren vastgesteld? Hoe worden de begrippen ‘kunstenaar’ en ‘artistieke prestatie’ gedefinieerd voor de toepassing van het statuut, want daarmee valt of staat alles?

 

Ten vijfde, hoe evalueert u de werking van de commissie Kunstenaars? Wij hebben daar wel wat vragen bij. Is de commissie in staat om haar huidige taak te vervullen? Heeft zij voldoende middelen en mankracht?

 

Ten zesde, hoe staat u tegenover de integratie van actoren uit de kunstsector en sociale partners in de commissie Kunstenaars? Nu bestaat die enkel uit ambtenaren. Mensen van het terrein zouden daar volgens mij op hun plaats zijn. Waarom blijft de invoering van de kunstenaarskaart uit? Plant u een evaluatie van het sociaal statuut van de kunstenaars? Hoe wordt dit aangepakt. Hebt u hieromtrent overleg? Wat is de timing?

 

Mijnheer de voorzitter, ik moet soms veel vragen in een keer stellen omdat het een tijdje kan duren voor men daar de kans voor krijgt.

 

05.02 Minister Laurette Onkelinx: Er waren veel vragen, niet alleen van u maar ook van mevrouw Genot en mevrouw Özen. Ik zal op alle vragen een antwoord geven, in het Frans en het Nederlands.

 

Ainsi, nous ne reviendrons pas avec des sous-questions la prochaine fois.

 

Pour répondre aux avis 1744 et 1810 du Conseil national du Travail concernant le secteur artistique, j'ai effectivement décidé de compléter le statut social des artistes via la loi-programme qui sera présentée cet automne à la Chambre. Nous aurons l'occasion d'en reparler. Cette loi sera accompagnée d'un arrêté royal.

 

De son côté, ma collègue la ministre de l'Emploi, Mme De Coninck, travaille à la réglementation du chômage. C'est d'ailleurs elle qui va devoir répondre aux décisions de justice concernant la réglementation du chômage.

 

Les objectifs poursuivis sont de consolider le statut de l'artiste découlant de la loi du 24 décembre 2002, d'accroître la sécurité juridique pour l'ensemble des acteurs du terrain et de répondre aux abus constatés sur le terrain découlant de l'application de l'article 1bis de la loi du 27 juin 1969.

 

Enerzijds, werd vastgesteld dat sommige werkgevers de bepalingen van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 toepassen op activiteiten zoals bepleisteringwerken, schilderwerken, kapper aan huis enzovoort. Anderzijds, heeft het huidig systeem tot gevolg dat bepaalde werkgevers, steeds in de zin van het aangehaald artikel 1bis, via het toegepast mechanisme van de aangifte, de betaling van de sociale bijdragen ten laste leggen van de werknemer en eventueel gedeeltelijk ten laste van de opdrachtgever.

 

Een ander misbruik dat werd vastgesteld, gaat over de bepaling van het bedrag van het te onderwerpen loon. De inspectiediensten hebben onrechtmatig gebruik van forfaitaire onkosten vastgesteld. Dat mechanisme wordt met name toegepast om een kunstenaar te betalen overeenkomstig het aanvankelijk overeengekomen bedrag voor de geleverde prestaties, waarbij vermeden wordt de sociale bijdragen te moeten betalen op een deel van het loon.

 

Nous en reparlerons, puisqu'une loi-programme et un arrêté royal seront rédigés.

 

Dans ma note de politique générale j'aborde également longuement la réforme du statut des artistes sur laquelle j'ai travaillé avec mon administration. L'adaptation de la législation vise à renforcer et à éclaircir les conditions pour avoir droit au statut d'artiste amateur, c'est-à-dire bénéficier du système de petites indemnités exemptes de cotisations ONSS. Ce type de prestation sera autorisé à condition que l'artiste détienne une carte d'artiste. Elle vise aussi à éclaircir les conditions d'occupation des artistes professionnels de spectacles et créateurs qui ne peuvent être occupés dans le cadre d'un contrat de travail ni dans les liens d'un contrat entrant dans le cadre de la loi de juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire ou la mise de travailleurs à disposition d'utilisateurs ni d'un sous-statut de travailleurs indépendants. Il s'agit de l'occupation via ce qu'on appelle communément le 1bis, qui permet l'assujettissement des artistes à la sécurité sociale des travailleurs salariés malgré l'absence d'un contrat de travail au sens usuel du terme.

 

La nouvelle législation prévoira désormais que les prestations artistiques devront être attestées par un visa professionnel attribué à l'artiste et par un agrément préalable de l'employeur par l'ONSS. Ces cartes et visas seront valables cinq ans et devront être renouvelés.

 

Comme auparavant, les techniciens seront exclus du 1bis à moins qu'ils ne puissent démontrer à la commission Artistes que leurs prestations revêtent un caractère artistique.

 

Je renforce aussi le rôle de la commission Artistes puisqu'elle jouera un rôle actif dans la délivrance des cartes et visas artistes. Pour assurer cette mission de la manière la plus convenable possible, la composition de la commission actuelle sera élargie aux représentants de l'ONEM, des partenaires sociaux et des Communautés. Actuellement, elle est composée de représentants de l'ONSS et de l'INASTI. Le fait d'impliquer l'ONEM dans cette commission fera que la jurisprudence développée devrait servir à cette administration dans la gestion des dossiers des artistes. Je compte sur le fait que la commission mettra en place une jurisprudence qui permettra de définir les critères qui font qu'une personne se déclarant artiste exerce effectivement des prestations artistiques et peut bénéficier de la carte ou du visa.

 

La commission reçoit aussi compétence de retirer le visa et la carte en cas d'usage non respectueux des conditions d'octroi, ce qui est normal. Si des abus d'usage sont constatés, il est prévu qu'ils pourront être sanctionnés et un assujettissement d'office sera de mise. Les juridictions du travail connaîtront des recours contre les décisions de la commission. Le Conseil national du Travail a également souhaité que la réglementation du chômage pour ce qui concerne le champ d'application des dispositions aux artistes soit revu afin qu'il soit mieux tenu compte de la situation de travail particulière des artistes. Ces mesures sont prises par ma collègue de l'Emploi.

 

Wat uw precieze vragen naar cijfers betreft, mijnheer Vercamer, is het moeilijk om het precieze aantal kunstenaars te geven, omdat velen van hen in een zelfde kwartaal meerdere contracten van zeer korte duur sluiten. Het aantal aangiften bij de RSZ, dat steeg van ongeveer 8 210 in 2008 tot 10 856 in 2012, is dus niet representatief voor het aantal kunstenaars. De RSZ beschikt wel over nauwkeurigere cijfers voor kunstenaars die het volledige kwartaal tewerkgesteld waren. Dat aantal steeg van 1 773 in 2003 tot 2 130 eind 2012. Voor meer details over de evolutie van het aantal aangegeven kunstenaars per kwartaal verwijs ik u naar de RSZ-statistieken op de website van de rijksdienst. Daarvoor raadpleegt u de statistieken van de paritaire comités 227, 303, 304 en 329, waartoe de kunstenaars behoren.

 

Wat uw vijfde vraag betreft, de commissie voert haar opdrachten zo goed mogelijk uit, daarbij rekening houdend met de beperkte middelen die zij tot haar beschikking heeft. Zij luistert naar de actoren op het terrein, die zij regelmatig ontmoet, en kan rekenen op de beschikbaarheid en deelname van al haar leden, die hun mandaat uitoefenen naast hun eigenlijke werk. Kunstenaars kunnen desgewenst hun eigen situatie komen toelichten, zodat de commissie met kennis van zaken een uitspraak kan doen. De commissie heeft zichzelf geëvalueerd, in een activiteitenverslag. Dat verslag is beschikbaar op de portaalsite socialezekerheid.be.

 

Naar aanleiding van het tienjarige bestaan van het sociaal statuut voor de kunstenaar wordt een nieuw verslag opgesteld. Het zal binnenkort voor alle betrokken personen beschikbaar zijn op het internet.

 

Er zijn zeker vele vragen over mijn antwoord. Ik zal echter, zoals ik heb beloofd, met een wetsontwerp en mijn algemene nota inzake globale politiek naar de commissie komen.

 

05.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, u hebt vandaag belangrijke zaken meegegeven.

 

Ik heb immers begrepen dat de kunstenaarscommissie nu een visum zal uitreiken en dat zij dus ook een kunstenaarskaart zal uitreiken.

 

Wordt de samenstelling van de commissie desgevallend niet beter uitgebreid, gelet op de beperkte mogelijkheden, zoals u daarnet zelf aanhaalde?

 

Ik ga ervan uit dat het visum en de kunstenaarskaart elke vijf jaar zullen worden uitgereikt, conferatur de procedure van de beroepsjournalisten. De kunstenaarscommissie zelf wordt dus waarschijnlijk best uitgebreid.

 

05.04 Minister Laurette Onkelinx: Dat klopt. Wij moeten alle moeilijkheden, zowel de budgettaire als de technische, wegwerken. Het gaat immers ook om een visie.

 

05.05  Stefaan Vercamer (CD&V): Wij komen nog op het dossier terug.

 

05.06 Minister Laurette Onkelinx: Wij moeten aan de reële moeilijkheden werken.

 

05.07  Stefaan Vercamer (CD&V): Komt het koninklijk besluit samen met het ontwerp?

 

05.08 Minister Laurette Onkelinx: Ja, er komt een ontwerp, een koninklijk besluit en een beleidsnota.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Stefaan Vercamer.

Président: Stefaan Vercamer.

 

06 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de geactualiseerde raming van de responsabiliseringsbijdragen" (nr. 18973)

06 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'estimation actualisée des contributions de responsabilisation" (n° 18973)

 

06.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over de responsabiliseringsbijdragen. Ik heb die problematiek al verschillende keren bij u aangekaart. Ik zal de inleiding met de situering daarom overslaan.

 

Het is echter in elk geval zo dat het nieuwe financieringssysteem dat in werking is getreden in januari 2012 met de basis- en de responsabiliseringsbijdrage – ik zal het hele systeem niet uitleggen, het is bekend genoeg – zal leiden tot een aanzienlijke stijging van de pensioenuitgaven voor een groot aantal lokale besturen en vooral ook voor de openbare ziekenhuizen. De geactualiseerde ramingen verschillen sterk van de ramingen van begin 2013. Zij liggen een stuk hoger. Dat zal een negatieve impact hebben op de financiële toestand van heel wat lokale besturen en ziekenhuizen.

 

Het budget van de verplichte ziektekostenverzekering voorziet in 2013 in een bedrag van 37 miljoen ter compensatie van de responsabiliseringsbijdrage van de openbare ziekenhuizen. Bij de opmaak van de begroting werd duidelijk gesteld dat dit bedrag niet volstaat om de meerkosten van de openbare ziekenhuizen te dekken. Toch was er vorig jaar een engagement van de regering om de meerkosten van de responsabiliseringsbijdragen voor de openbare ziekenhuizen te neutraliseren. Voor mij is het woord neutraliseren heel duidelijk: het betekent dat de meerkosten volledig worden gefinancierd via de ziekenhuisfinanciering.

 

Ik heb hieromtrent enkele vragen.

 

Hoe verhoudt de geactualiseerde raming van de responsabiliseringsbijdrage voor openbare ziekenhuizen zich tot de oorspronkelijke raming?

 

Blijkbaar zou het bedrag van 37 miljoen niet volstaan. Welk percentage bijdragen wordt wel gedekt door die 37 miljoen, voorzien in de begroting?

 

Hoe kunnen we vermijden dat openbare ziekenhuizen in financiële moeilijkheden terechtkomen door de hoge responsabiliseringsbijdragen als zij niet volledig zouden worden gefinancierd door de ziekenhuisfinanciering? Dat was immers het engagement van de regering.

 

Welke extra maatregelen zult u nemen om de meerkosten van de responsabiliseringsbijdrage te neutraliseren voor de openbare ziekenhuizen?

 

06.02 Minister Laurette Onkelinx: Een simulatie van de responsabiliseringsbijdrage voor 2012 werd in de loop van het eerste semester van 2013 verstuurd, terwijl de definitieve facturen werden verstuurd in september 2013. Aangezien de definitieve cijfers niet beschikbaar waren op het moment van de berekening en mededeling van het BFM in juli 2013, werd er in het BFM rekening gehouden met de cijfers van de simulatie.

 

Ik werd recent op de hoogte gebracht van kritiek van 5 openbare ziekenhuizen op de verdeling van het beschikbare budget. Zij zagen hun responsabiliseringsbijdrage toenemen in de definitieve evaluatie ten opzichte van de evaluatie in de lente. De 25 openbare ziekenhuizen die hun responsabiliseringsbijdragen hebben zien afnemen ten opzichte van de evaluatie in de lente, hebben zich niet gemanifesteerd.

 

Ik wil laten opmerken dat de globale bijkomende bijdragen voor de openbare ziekenhuizen van 22,3 miljoen euro naar 16,3 miljoen euro werden teruggebracht. Ik heb de bevoegde diensten een omstandig verslag van de situatie gevraagd.

 

In werkelijkheid gaat het om een budget dat wordt toegevoegd aan enveloppen die eerder werden vrijgemaakt om de pensioenlasten in de ziekenhuizen te dekken. In 2013 bedraagt het bewuste totale budget 43,768 miljoen euro, verdeeld over de bij het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZPPO aangesloten openbare ziekenhuizen en de privéziekenhuizen die over ziekenhuispersoneel beschikken. Het werd hen ter beschikking gesteld om een deel van de pensioenlasten te dekken die uit de hervorming bij wet van 24 oktober 2011 van de financiering van de lokale pensioenen voortvloeiden.

 

Het aan elk openbaar ziekenhuis toegekende aandeel van het globale bedrag werd berekend volgens de nettodeelname van die werkgever aan de financiering van het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZPPO. Deze verwijzing naar de pensioenlasten die zijn gefinancierd door zowel de basispensioenbijdragen als door de als individuele responsabiliseringsbijdrage verschuldigde bijkomende bijdragen, zorgt voor een evenwichtige verdeling tussen de verschillende werkgeverscategorieën zonder de ene of de andere te bevoordelen: niet-geresponsabiliseerde werkgevers, werkgevers die een grote responsabiliseringsfactuur moeten dragen, werkgevers die maar weinig moeten bijdragen tot het basistarief wegens een kader in uitdoving.

 

Ten derde, de regering pakt de problematiek aan door steun toe te kennen. Het gaat al om een aanzienlijke budgettaire inspanning van de regering ten gunste van de betrokken instellingen, vooral in de huidige omstandigheden.

 

Ten slotte, in 2014 zal er nog een bijkomende inspanning worden geleverd om de ziekenhuizen te steunen wat hun diverse pensioenlasten betreft.

 

06.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik kom terug op wat u hebt gezegd. Ik betwijfel of de definitieve facturen overal verstuurd zijn.

 

U zegt dat de facturen op basis van de simulaties zijn verstuurd. Zal men op basis van de meest geactualiseerde raming de meerkosten neutraliseren? Van de administratie hebben de openbare ziekenhuizen het bericht gekregen wat het te betalen bedrag is en dat is het.

 

Zal men de meerkosten in de effectieve factuur neutraliseren? Hoe en wanneer zal men dat doen?

 

Dat is belangrijk voor de ziekenhuizen. U zegt dat veel minder ziekenhuizen een hogere factuur hebben gekregen, maar ook degenen die een lagere factuur hebben gekregen, hebben voorlopig niet de volledige meerkosten van de responsabiliseringsbijdrage gecompenseerd gekregen. De vraag is in welke mate dat volledig zal worden gecompenseerd.

 

06.04 Minister Laurette Onkelinx: Wij proberen een oplossing te vinden voor de ziekenhuizen. Geef ons wat tijd.

 

06.05  Stefaan Vercamer (CD&V): We zullen hierop terugkomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het toenemend aantal personen dat geneeskundige verzorging uitstelt" (nr. 19031)

07 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le nombre croissant de personnes qui reportent leurs soins de santé" (n° 19031)

 

07.01  Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag is ingegeven door een bericht dat mij persoonlijk heeft geraakt toen ik het las.

 

Uit een onderzoek van de universiteit van Antwerpen zou blijken dat, vanwege financiële problemen, een derde van alle personen met een handicap zijn gezondheidszorgen uitstelt. Bij de patiënten die nog enigszins zelfredzaam zijn, zou dat zelfs oplopen tot bijna de helft. In mijn ogen zijn dat zorgwekkende cijfers.

 

Helaas is de groep van personen met een handicap die hun gezondheidszorgen uitstelt slechts een van de vele groepen van personen met financiële beperkingen die hun doktersbezoek uitstelt.

 

Mevrouw de minister, in dat verband heb ik de volgende vragen.

 

Kunt u voor de afgelopen jaren een overzicht geven van het aantal sociaal gerechtigden dat gebruikmaakt van de regeling van de sociale derdebetaler? Ik besef dat dit eigenlijk materie is voor een schriftelijke vraag, dus u mag mij de cijfers ook op papier overhandigen.

 

07.02 Minister Laurette Onkelinx: Ik heb voor u op papier een tabel bij, die ik u nu overhandig.

 

07.03  Nadia Sminate (N-VA): Dank u.

 

Veel belangrijker nog vind ik de vraag of u maatregelen zou nemen zodat het systeem verbeterd kan worden. Als u dat plant, voor welke groepen zou u dat doen?

 

Mijn volgende vraag is eerder een suggestie. Zullen er ook categorieën bepaald worden voor wie artsen verplicht zullen zijn om de derdebetalersregeling toe te passen?

 

07.04 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Sminate, in antwoord op uw eerste vraag, heb ik u een tabel overhandigd.

 

Ik kan u ook meedelen dat met de wet van december 2012 houdende diverse bepalingen inzake de toegankelijkheid van de gezondheidszorg wijzigingen werden aangebracht aan de reglementaire bepalingen van de sociale derdebetaler. Vanaf 2015 zal de derdebetaler verplicht zijn voor de rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming en op het statuut chronische aandoening voor de verstrekkingen die vastgelegd zullen worden bij koninklijk besluit.

 

De verplichte derdebetaler zal in werkelijkheid worden ingevoerd door opeenvolgende fasen afhankelijk van de ontwikkeling van MyCareNet dat voor de artsen operationeel zal worden vanaf 2015.

 

07.05  Nadia Sminate (N-VA): Van de maatregelen die we eind vorig jaar hebben goedgekeurd, zegt u dat die sowieso in uitvoering zullen zijn in 2015. Ondertussen blijft bij mij wel de bezorgdheid voor die toch wel hele grote groep mensen die daar nog lang op zal moeten wachten en gezondheidszorgen zal blijven uitstellen tot die datum. Mij lijkt die timing toch nog ver weg voor die grote groep mensen.

 

07.06 Minister Laurette Onkelinx: De artsen beschikken nu wel over de mogelijkheid om de sociale derdebetalersregeling toe te passen. Dat zal verplicht zijn.

 

Je ne sais pas imposer l'obligation tant qu'ils ne sont pas en ordre avec MyCareNet; cela ne dépend pas de moi. C'est donc en fonction d'une négociation avec les mutualités et les syndicats de médecins que la date de 2015 a été prévue. J'ai dû insister pour que ce ne soit pas plus tard.

 

En attendant, d'autres mesures ont été prises pour diminuer les factures en soins de santé, en médicaments, etc. Je rappelle aussi que, pour des raisons sociales, le tiers payant social peut être appliqué.

 

07.07  Nadia Sminate (N-VA): Het kan inderdaad. Maar uit recente berichten in de media blijkt dat vele mensen het niet gebruiken en er zelfs geen weet van hebben. Misschien kan er meer gesensibiliseerd worden om dit systeem te gebruiken?

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 19033 van mevrouw Van der Auwera wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de verjaringstermijnen in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging" (nr. 19063)

08 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le délai de prescription dans le cadre de l'assurance obligatoire soins de santé" (n° 19063)

 

08.01  Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag gaat over de wet die hier op 28 juni werd goedgekeurd, over de verjaringstermijn voor terugvorderingen van onverschuldigde bedragen.

 

Dat ging toen over gezinsbijslagen en door de nieuwe reglementering gaat de termijn voor de terugvordering voor onverschuldigde bedragen pas in op de dag waarop de instelling kennis heeft van het gepleegde bedrog.

 

Mijn vraag is of de wijziging met betrekking tot de verjaringstermijn ook betrekking zal hebben op geneeskundige zorgen?

 

08.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, de programmawet van 2013 stelt inderdaad dat in geval van bedrieglijke handelingen de verjaringstermijn voor de terugvordering van ten onrechte betaalde kinderbijslagen en uitkeringen, begint te lopen vanaf het ogenblik dat de instelling er kennis van krijgt.

 

De bestaande bepalingen in de wetgeving inzake geneeskundige verzorging en uitkeringen, meer bepaald artikel 174, werd niet gewijzigd. Overeenkomstig artikel 174, paragraaf 4 en 5 van de gecoördineerde wetten op de ziekteverzekering, verjaart de terugvordering van de ten onrechte verleende prestaties in de regel twee jaar na het einde van de maand waarin de prestaties zijn uitbetaald of vergoed. Van die regel wordt afgeweken indien het ten onrechte verlenen van prestaties het gevolg is van bedrieglijke handelingen waarvoor degene wie ze tot baat strekken, verantwoordelijk is.

 

In dat geval bedraagt de verjaringstermijn vijf jaar. De bepalingen van artikel 174 van voornoemde gecoördineerde wetten sluiten echter niet uit dat toepassing wordt gemaakt van de bepalingen van artikel 2257 van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat de verjaring niet loopt ten aanzien van een schuldvordering die van een voorwaarde afhangt zolang die voorwaarde niet vervuld is.

 

In een recent arrest van het arbeidshof te Brussel, van 31 maart 2011 handelend over gezondheidszorgen, wordt opgemerkt dat de wetgever steeds prioriteit heeft gegeven aan de rechtszekerheid en het probleem van bedrieglijke handelingen heeft opgelost door in die gevallen in een langere verjaringstermijn te voorzien. De wetgever heeft er volgens dit arrest uitdrukkelijk voor geopteerd om in geval van bedrieglijke handelingen niet over te gaan tot een verschuiving van de aanvangsdatum van de terugvordering, zoals in andere rechtsstelsels gebeurt en ook voor bepaalde materies in het Belgisch recht, maar tot de toepassing van twee verschillende verjaringstermijnen.

 

Ik vestig uw aandacht erop dat door artikel 229 van de programmawet van 22 december 2008 reeds maatregelen werden getroffen die regularisaties onmogelijk maken en terugvorderingen vastleggen in geval van bedrieglijke aansluiting bij de verzekeringsgeneeskundige verzorging.

 

De kwestie is ook bij de ziekteverzekering in discussie. In het kader van de begroting 2013 werd aldus beslist een taskforce op te richten, die onder meer werd belast met het voorstellen van efficiëntere procedures, waardoor de verzekeringsinstellingen en het RIZIV sneller kunnen reageren wanneer zij een verkeerd gebruik van de nomenclatuur vaststellen. Deze taskforce heeft eind september 2013 haar conclusies uitgebracht en een methodologie uitgewerkt zodat de getroffen maatregelen vanaf 2014 resultaat kunnen opleveren.

 

Gelet op de noodzaak om bij de sociale zekerheid een uniforme aanpak op het domein van de fraude na te streven, heb ik de staatssecretaris voor Fraudebestrijding verzocht, binnen de SIOD en in samenwerking met de OISZ, een juridische analyse van de materie te maken.

 

08.03  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de minister, ik volg u helemaal in uw antwoord.

 

Wij hebben hierover destijds, in juni van vorig jaar, in de commissie uitgebreid gediscussieerd. Ik blijf bij mijn standpunt, namelijk dat door de wijziging in juni van vorig jaar, de verjaringstermijn oneindig lang kan uitlopen zodat er geen enkele incentive meer is om snel achter de fraude aan te gaan. Ik volg uw redenering veel meer dan wat er destijds werd beslist door toedoen van de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude.

 

Ik blijf het echter vreemd vinden dat twee leden van dezelfde regering er een totaal andere visie op nahouden en dat bovendien een visie in wetgeving werd uitgewerkt, hoewel het andere regeringslid een totaal andere manier van werken heeft. Op het einde van uw antwoord zei u evenwel dat u de staatssecretaris daarop hebt aangesproken. Ik vind dit alvast een positieve evolutie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Aan de orde is vraag nr. 19244 van de heer Schoofs.

 

08.04 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, er staan twee vragen van de heer Schoofs op de agenda, namelijk nr. 19244 en nr. 19975. Het antwoord op vraag nr. 19244 over de voetbalclubs is zeer uitgebreid en bevat een tabel.

 

Is het mogelijk, mijnheer Schoofs, om u het schriftelijke antwoord te overhandigen op uw vraag nr. 19244 en mondeling te antwoorden op uw vraag nr. 19975?

 

08.05  Bert Schoofs (VB): In verband met het thema uit vraag nr. 19244 had ik reeds een schriftelijke vraag gesteld, dus het is in orde voor mij, ik aanvaard het schriftelijk antwoord op vraag nr. 19244 en zal dan nu vraag nr. 19975 stellen.

 

09 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de problemen inzake de tijdige aflevering van attesten bij overname van handelsfonds" (nr. 19975)

09 Question de M. Bert Schoofs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les problèmes relatifs à la délivrance d'attestations dans les délais prescrits en cas de reprise d'un fonds de commerce" (n° 19975)

 

09.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, in het geval van een overname van een handelsfonds is wettelijk bepaald dat de overnemer mee aansprakelijk gesteld kan worden voor de schulden van de overlater en dit om te vermijden dat schulden aan de overheid onbetaald blijven. Dus moet er zekerheid worden verkregen dat de overnemer vrij en onbelast koopt en dat hij van de verkoper de certificaten van de overheid krijgt waaruit blijkt dat er geen schulden ten opzichte van de verschillende publieke instanties bestaan.

 

Dergelijke certificaten dienen te worden aangevraagd bij de RSZ, de sociale kas of de RSVZ, de ontvangkantoren van de directe belastingen en de BTW. De uitgereikte certificaten zijn 30 dagen geldig en moeten binnen de 30 dagen na de aanvraag worden uitgereikt.

 

Het probleem is dat de ene overheidsinstantie vrij vlug, na een paar dagen, een attest aflevert dat er geen schulden bestaan, terwijl een andere overheidsinstantie deze pas na 28 of 29 dagen uitreikt. De geldigheidsduur van het ene attest is bijna verstreken als het andere attest binnenkomt.

 

Dit zorgt vaak voor problemen bij kredietinstellingen. Zij weigeren geld te lenen aan de overnemer als niet alle attesten ter beschikking worden gesteld.

 

Mevrouw de minister, hebt u cijfers over uw eigen diensten? Hoe vlot worden certificaten uitgereikt?

 

Ik weet dat bij minister Laruelle op gemiddeld 4,9 dagen een attest wordt uitgereikt.

 

09.02 Minister Laurette Onkelinx: De RSZ ontvangt jaarlijks gemiddeld 3 000 aanvragen voor certificaten in het raam van een overdracht van een handelsfonds. Van al deze aanvragen wordt 99,8 % binnen de 30 dagen behandeld.

 

Indien deze werkwijze in de praktijk problemen oplevert, ben ik bereid om overleg te plegen met de verschillende instellingen om de afleveringstermijn en de geldigheidstermijn beter op elkaar af te stemmen.

 

09.03  Bert Schoofs (VB): Dank u, mevrouw de minister.

 

99,8 % wordt binnen de dertig dagen behandeld: dat is bijna de perfectie en we leven niet in de perfecte wereld. Misschien worden sommige attesten pas tegen de dertigste dag behandeld, vooral die categorie kan problemen stellen.

 

Ik wacht het antwoord van alle ministers ter zake af, bekijk die vervolgens gebundeld en kan dan eventueel de premier ondervragen om na te gaan of er op federaal vlak nog overleg nodig is en in welke gevallen precies er zich pijnpunten voordoen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.52 uur.

La réunion publique de commission est levée à 11.52 heures.