Commission de la Défense nationale |
Commissie
voor de Landsverdediging |
du Mercredi 9 octobre 2013 Matin ______ |
van Woensdag 9 oktober 2013 Voormiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 10.48 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Filip De Man.
Le développement des questions et interpellations commence à 10.48 heures. La réunion est présidée par M. Filip De Man.
01 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de deelname van koning Albert aan NAVO-bijeenkomsten" (nr. 19224)
01 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la participation du roi Albert aux réunions de l'OTAN" (n° 19224)
01.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij u weer te zien. Ik heb begrepen dat u het de voorbije dagen nogal druk hebt gehad.
Mijnheer de minister, ik zou u graag een vraag stellen over een zaak waarover ik gisteren tijdens de plenaire vergadering ook even een uiteenzetting heb gegeven. Inzake de discussie over de protocollaire rol van ons staatshoofd kan ik met name alleen maar vaststellen dat ze vaak wordt verkondigd, maar dat het staatshoofd in de praktijk allesbehalve een protocollaire rol speelt. Wij hebben immers effectief un roi politique, die zich met alles en nog wat bemoeit.
Onze fractie is sowieso tegen de Koning en tegen het systeem omdat het ondemocratisch is. Zolang de Koning er is, zijn wij evenwel van mening dat hij zich alleszins ver van elke mogelijke inmenging in het democratisch verkozen bestel van dit land moet houden. Quod non.
U hebt in het VTM-nieuws beweerd dat het principe dat de Koning de opperbevelhebber van het leger is, wel degelijk van deze tijd is. Om uw woorden te duiden, hebt u terloops meegegeven dat koning Albert na de aanslagen van 11 september een aantal NAVO-vergaderingen met buitenlandse viersterrengeneraals bijwoonde. Het gaat over de club van de viersterrengeneraals.
Ten eerste, mijnheer de minister, welke NAVO-vergaderingen heeft koning Albert bijgewoond?
Ten tweede, bent u werkelijk van mening dat iemand die zijn rang louter aan zijn familienaam te danken heeft en niet de vereiste opleiding heeft genoten, ons land bij een belangrijke instelling als de NAVO hoort te vertegenwoordigen?
01.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Francken, de Koning of de vorst neemt niet aan officiële NAVO-ontmoetingen deel. Echter, wanneer een topontmoeting van staatshoofden en regeringsleiders op Belgische bodem plaatsvindt, wat ook de aanleiding moge zijn, zijnde een internationale of een nationale aanleiding, zal de Koning de betrokken staatshoofden en regeringsleiders meestal ontvangen. Een andere mogelijkheid is dat hij wordt genodigd.
Bovendien verleent de vorst ook audiënties aan de hoogste burgerlijke en militaire verantwoordelijken van de alliantie en/of de Europese Unie. Wij durven immers soms wel eens te vergeten dat daarbij ook een militaire vertegenwoordiging op hoog niveau aanwezig is. Dit gebeurt bijvoorbeeld naar aanleiding van een ambtsaanvaarding, bij een vertrek of bij speciale gelegenheden waarvan geen exhaustieve lijst bestaat.
01.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, op het VTM-nieuws heeft u naar aanleiding van de euforische sfeer die heerste in het koninkrijk na het ontslag van koning Albert en de intrede van koning Filip, onze nieuwe koning, verklaard dat de Koning wel degelijk opperbevelhebber is, niet louter protocollair: hij is dat en hij doet dat. Ik keek daar wel van op. Iedereen weet dat u de koninklijke familie een warm hart toedraagt. Dat is uw goed recht, dat doen veel mensen in dit land. We zijn het vaak met elkaar eens, maar daarover niet. Over sommige dingen zullen we het zeker eens zijn, over sommige niet, zo voel ik dat toch aan.
Mijnheer de minister, in verband met de NAVO-vergaderingen heeft u verklaard dat na de aanslagen van 11 september 2001 de Koning op een aantal vergaderingen aanwezig was. Iedereen die de koninklijke familie goed volgt, stond perplex: waar en wanneer was de Koning dan aanwezig? Dat waren dan geen officiële, maar officieuze vergaderingen die de Koning dan als viersterrengeneraal heeft bijgewoond, neem ik aan. Heel de westerse wereld stond in rep en roer en de Koning heeft dus een aantal vergaderingen bijgewoond.
De voorzitter: Mijnheer Francken, uw repliek moet eigenlijk korter zijn dan uw vraag.
01.04 Theo Francken (N-VA): Men kan alles beweren in het VTM-nieuws! Als men dan een vraag stelt daarover, dan kan men ook antwoord geven.
De voorzitter: De minister is niet verplicht te zeggen wat u graag hoort.
01.05 Theo Francken (N-VA): Als men in het nieuws verklaart dat de Koning een aantal vergaderingen heeft bijgewoond na de aanslag van 11 september, mag ik vragen wanneer dat was en welke vergaderingen dat waren.
01.06 Minister Pieter De Crem: Dit behoort tot het koninklijke prerogatief. De orde is vastgelegd. Dit is een artikel uit de Grondwet dat betrekking heeft tot het opperbevelhebberschap. Het ontgaat mij even welk artikel precies.
Waar en wanneer er ontmoetingen op een dergelijk niveau hebben plaatsgevonden – officieel, officieus, burgerlijk of militair – kan ik echt niet uit het hoofd zeggen.
01.07 Theo Francken (N-VA): Als het over de Koning gaat dan wordt er altijd zo mysterieus gedaan. Ik ben blij dat u vandaag bevestigt dat de Koning wel degelijk opperbevelhebber is van het Belgische leger, en dit niet alleen in theorie maar ook in de praktijk. Hij woont vergaderingen bij van de NAVO. Ik vind het goed dat wij dit weten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Er staan nog “enkele” vragen op onze agenda. Ik geloof een dertigtal. Laat ons dus voortmaken.
02 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de verkoop van M109-Houwitzers" (nr. 19228)
02 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la vente d'obusiers M109" (n° 19228)
02.01 Theo Francken (N-VA): Na een herstructurering in 1999 verkocht Defensie een groot deel van haar M109 A3 Houwitsers aan Brazilië. Van de resterende 108 M109 A2’s verkocht het er 44 aan Marokko. De overige 64 stuks werden in het programma MLU M109 (mid-life update) tussen 2005 en 2007 gemoderniseerd tot M109 A4BE. Men voerde deze dure modernisering niet door voor eigen gebruik, maar om de verkoop te bevorderen. Geen van deze stukken is tot op heden verkocht.
Hoe komt het dat Defensie deze stukken niet verkocht krijgt? Is er een vaste minimumprijs bepaald voor de M109-Houwitsers? Is Defensie in het bezit van de noodzakelijke vergunningen om dat wapentuig te kunnen verkopen?
02.02 Minister Pieter De Crem: In 2001 heeft de Ministerraad de goedkeuring gegeven om de Belgische Houwitsers te moderniseren tot de M109 A4BE. Na deze mid-life update waren deze M109’s vrij moderne artilleriestukken. De modernisering heeft plaatsgevonden tussen 2004 en 2007. In 2008 heeft Defensie ze in haar verkoopscatalogus opgenomen met de bedoeling tenminste de kost van de MLU te recupereren.
Na de MLU werd de markt plots overspoeld door Amerikaanse M109 A5’s, ten gevolge van de beslissing van de Verenigde Staten om haar artilleriestukken te moderniseren en andere bestellingen door te voeren. Dit type Houwitser stond technisch nog iets verder dan Belgische artilleriestukken en werd massaal aan spotprijzen aangeboden. Deze ongeziene concurrentie heeft de aantrekkelijkheid van de Belgische Houwitser benadeeld.
Er is geen minimale verkoopprijs bepaald voor de M109 A4BE. De prijs wordt bepaald door de wet van vraag en aanbod op de tweedehandsmarkt. Het is duidelijk dat door het plotse Amerikaanse overaanbod en de geleidelijke veroudering van de artilleriestukken de actuele marktwaarde slechts een fractie vertegenwoordigt van de aanvankelijk ingeschatte verkoopsprijs.
Vergunningen voor de verkoop van Houwitsers kunnen pas worden aangevraagd wanneer een kandidaat-koper is gekend. Het toekennen van vergunningen is sterk afhankelijk van het land van bestemming. In het geval van de Houwitsers is toestemming nodig van de Verenigde Staten, als land van de originele herkomst, de zogenaamde third party transfer. Tevens dient de FOD Economie een exportvergunning toe te kennen na bindend advies van de FOD Buitenlandse Zaken.
L'incident est clos.
Voorzitter: Karolien Grosemans.
Présidente: Karolien Grosemans.
03 Vraag van de heer Filip De Man aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het gebruik van drones" (nr. 19410)
03 Question de M. Filip De Man au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'utilisation des drones" (n° 19410)
03.01 Filip De Man (VB): Mijnheer de minister, iedereen hier zal wel beseffen dat onbemande vliegtuigen een steeds grotere rol zullen spelen bij militaire interventies. Wij hebben trouwens drones gezien tijdens ons bezoek aan Afghanistan. U weet welk belang de Amerikanen hechten aan die tuigen om tot in Pakistan de nesten van de taliban aan te pakken.
In navolging van het Amerikaanse leger willen nu ook verschillende Europese landen een leidende rol spelen in de ontwikkeling van de volgende generatie drones. De Britten werken aan Taranis, de Fransen aan nEUROn. De nEUROn zou moeten uitgroeien tot een gezamenlijk Europees project, want de technologie die daarvoor nodig is, is zoals te verwachten zeer duur, en individuele Europese landen kunnen het project financieel niet aan.
Naar verluidt zouden Frankrijk, Nederland, Zweden, Italië, Spanje, Zwitserland en Griekenland meedoen aan het Franse project. België heeft al 12 onbemande vliegtuigjes van het type B-Hunter, maar het gaat om zeer oude technologie, en in 2017 zouden zij uit dienst worden genomen. Er is geen opvolging vooropgesteld. Ik vind dat eigenaardig, want men weet dat drones deel uitmaken van de militaire toekomst.
Mijn vragen zijn de volgende.
Is Defensie doordrongen van het feit dat UAV’s een steeds grotere en zelfs onontbeerlijke rol zullen spelen bij de militaire verrichtingen? Waarom is de verwerving van nieuwe drones niet aan de orde? Waarom neemt België niet deel aan enig ontwikkelingsprogramma? Klopt het dat een Belgische deelname aan het project nEUROn nog steeds mogelijk is? Bedragen de deelnamekosten dan inderdaad 30 miljoen euro?
03.02 Minister Pieter De Crem: Vanmorgen las ik in de krant een interessant artikel over onbemande vliegtuigen en over de rol die ze in de burgerij spelen. Het artikel ging in bijzonder over de verstoring van het luchtverkeer en het impliciete gevaar dat ambachtelijke UAV’s met zich brengen.
Dit gezegd zijnde, de Belgische drones van het type B-Hunter zullen in dienst blijven tot het einde van hun levensloop, met name tot eind 2017. Vroeger waren zij gestationeerd op de basis van Elsenborn. Nu zijn zij gestationeerd op de basis van Florennes.
De opname van hun eventuele vervanging is dus niet aan de orde in het Investeringsplan 2011-2014 dat ik heb voorgelegd, conform wat werd afgesproken in het regeerakkoord. De beslissing om over te gaan tot de vervanging van de B-Hunter Heron zal moeten worden genomen tijdens de volgende legislatuur, en dit op basis van het nieuwe regeerakkoord. Op dat ogenblik zal moeten worden nagegaan of de militaire behoefte eraan nog bestaat, en belangrijker, of er budgettaire ruimte voor is.
Zoals u weet dienen er zeer grote betalingen te worden gedaan in het kader van de levering van de A400M, in de periode vanaf 2018.
Ik kan daar nog aan toevoegen dat in het kader van het ontwikkelen van een Europese defensiepolitiek men voor een holistische benadering kiest die vooral operationeel is – een standpunt dat ik ook steun – waarbij wij de zogenaamde tekortkomingen willen specificeren. Onbemande vliegtuigen, drones, van een nieuw type spelen hierin een bijzonder belangrijke rol. Ook de luchtbevoorradingscapaciteit – wij mogen niet te veel Engels spreken – maar de air-to-air-refuel capability speelt daarin een bijzonder belangrijke rol.
Ik denk dat een Europese capaciteit zal dienen te worden ontwikkeld. Dan rijst de vraag of dat gebeurt met een autonoom onderdeel van de Belgische Defensie of gaan wij naar een systeem waarin er wordt geparticipeerd in een UAV-fonds? Dan moeten wij kijken naar de criteria zoals beschikbaarheid van uren, deelname aan kosten in onderhoud en ontplooiing. Daar is men – men is zoals u ernaar verwees das Militär – nog niet helemaal uit. De eurotop van december zal daar een bijzonder belangrijke rol in spelen omdat het net zal gaan over die capaciteiten, die capabilities, en vooral de tekortkomingen, de zogenaamde shortfalls.
03.03 Filip De Man (VB): Mijnheer de minister, ik begrijp dat de volgende regering zal moeten beslissen en ik kan alleen maar mijn hoop uitdrukken dat er op Europees niveau ook een droneprogramma zal beginnen. Niet dat wij absoluut geen Amerikaanse drones meer willen, maar ik neem aan dat Europa in staat moet zijn om een eigen programma uit te werken en daar dan met zoveel mogelijk landen aan deel te nemen.
L'incident est clos.
Voorzitter: Filip De Man.
Président: Filip De Man.
04 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het Erekruis voor militaire dienst in het buitenland" (nr. 19412)
04 Question de Mme Annick Ponthier au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la Croix d'honneur pour service militaire à l'étranger" (n° 19412)
04.01 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, enige tijd geleden heb ik u een vraag gesteld over de toekenning van de eretitel van veteraan aan militairen die deel uitmaken van de BSD, de Belgische Strijdkrachten in Duitsland.
U was op dat moment niet meteen geneigd om een positief antwoord te geven op de vraag van de Koninklijke Federatie der Militairen in het Buitenland om de titel ook toe te kennen aan die militairen. U hebt toen gezegd – ik citeer -: "De erkentelijkheid voor militairen die op missie vertrekken, is belangrijk. Het is met het oog hierop dat beslist werd een herdenkingsmedaille toe te kennen aan de leden van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland. Voor deze medaille wordt rekening gehouden met het aantal jaren die in Duitsland werden doorgebracht en de afstand tussen het garnizoen en de Belgische grens".
U hebt dan met dat antwoord verwezen naar het koninklijk besluit van 16 juni 1997 tot instelling van een erekruis voor militaire diensten in het buitenland. Uzelf en enkele leden van onze commissie hebben de vraag gekregen van de Koninklijke Federatie der Militairen in het Buitenland om dat koninklijk besluit aan te passen door een vierde klasse van het erekruis voor militaire diensten in het buitenland in te lassen. Nog volgens de Koninklijke Federatie der Militairen in het Buitenland zou dat de gelegenheid kunnen bieden om van het erekruis voor militaire dienst in het buitenland een echt inclusieve onderscheiding te maken voor allen die aan de opdrachten van de BSD hebben deelgenomen, door beroepsmilitairen en dienstplichtigen samen te brengen en zo een einde te maken aan een vorm van discriminatie in de ogen van de koninklijke federatie.
Kunt u de algemene toestand en procedure inzake de toekenningsvoorwaarden of criteria voor het toekennen van het erekruis voor militaire diensten in het buitenland schetsen?
Houdt die toekenning van het erekruis bepaalde materiële voordelen in? Zo ja, welke?
Welke houding zult u aannemen ten opzichte van de vraag tot wijziging die de KFMB tot u en anderen richtte, namelijk het opnemen in uw planning van de invoering van de vierde klasse van het erekruis. Zult u daar gevolg aan geven? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
04.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Ponthier, het erekruis voor militaire dienst in het buitenland is voor langdurige en intense diensten in fysiek en familiaal veeleisende omstandigheden in het buitenland. De procedure voor de aanvraag van het ereteken en de toekenningcriteria zijn hernomen in het koninklijk besluit van 16 juni 1997 tot instelling van een erekruis voor militaire dienst in het buitenland. De toekenning van dat ereteken houdt geen materiële voordelen in.
In het kader van het aangehaalde voorstel van de Koninklijke Federatie der Militairen in het Buitenland, de KFMB, heb ik de staf van Defensie gevraagd om de opportuniteit ervan te analyseren. In de analyse wordt gesteld dat het versoepelen van de toekenningcriteria onvermijdelijk zou leiden tot een aantasting van de waarde en betekenis die gehecht worden aan die eervolle onderscheiding. Bijkomend dient te worden opgemerkt dat de legerdienst in Duitsland van kortere duur was dan die in België, wat reeds een vorm van erkenning was voor de omstandigheden waarin die dienst diende te worden uitgevoerd.
Bijgevolg acht ik het niet opportuun om het koninklijk besluit van 16 juni 1997 in die zin aan te passen.
04.03 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik neem nota van uw antwoord.
U hebt het laten analyseren en ik meen dat u dus grondig hebt laten nakijken welke mogelijkheden er ter zake zijn. Ik kan alleen betreuren dat u niet ingaat op de vraag die de federatie stelt. Zij geeft immers aan dat er ook op andere vlakken – namelijk de eretitel van veteraan – onderscheid wordt gemaakt in een structuur die voor de federatie gelijkloopt met andere militaire diensten in het buitenland.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het toezicht op het ISTAR-bataljon" (nr. 19436)
05 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le contrôle du bataillon ISTAR" (n° 19436)
05.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de commissievergadering van 29 mei heb ik u een vraag gesteld over het ISTAR-bataljon.
Volgens een krantenartikel had het Comité I in een brief aan Defensie het gebrek aan controle op die eenheid aangekaart. U hebt toen in de commissie meer uitleg gegeven over de werking van ISTAR. U hebt gezegd dat u de brief van het Comité I zou bekijken en dat Defensie een voorstel analyseert om het ISTAR-bataljon onder een gepast wettelijk raam te brengen.
Mijnheer de minister, ik zou u daarover graag om een stand van zaken vragen.
Hebt u de brief van het Comité I ondertussen persoonlijk kunnen lezen? Kunt u meer uitleg geven over de inhoud van de brief? Hebt u die brief beantwoord? Zo ja, waaruit bestond uw antwoord?
Hoever staat Defensie met haar analyse? Wat zijn de voorlopige conclusies?
Is reeds beslist of het ISTAR-bataljon al dan niet onder toezicht van het Comité I zal komen te staan? Kunt u een eventuele beslissing nader toelichten?
05.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Grosemans, ik heb inderdaad reeds uitgebreid op die materie geantwoord tijdens onze vergadering van 29 mei.
Ik heb kennis genomen van de brief die het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten daaromtrent naar de staf heeft gestuurd. Hoewel het mij uiteraard niet toekomt om brieven van het Vast Comité I toe te lichten en hoewel het Vast Comité I gehoord kan worden binnen het raam van de Senaatscommissie die daarvoor werd opgericht, ben ik steeds bereid geweest en blijf ik bereid om een en ander bijkomend te contextualiseren.
Ik heb u reeds uitvoerig ingelicht over wat ISTAR is en dat zal ik niet opnieuw doen. Sta mij toe om daarvoor te verwijzen naar mijn antwoord in de commissie van 29 mei.
De brief waarnaar u verwijst, bevat de bevindingen van het Vast Comité I naar aanleiding van zijn deelname aan een door Defensie georganiseerd werkbezoek aan het ISTAR-bataljon. Het Vast Comité I bedankt in de brief vooreerst de Defensiestaf voor de uitvoerige presentatie van en door het bataljon en voor de daarbij aan de dag gelegde openheid in het bijzonder. Op basis daarvan geeft het Vast Comité I een aantal overwegingen mee om bij te dragen tot een verdere constructieve dialoog. Samengevat komt het er volgens de eigen bewoordingen van het Vast Comité I op neer dat de operationalisering van het ISTAR-bataljon een meerwaarde betekent en dat het wettelijk raam waarbinnen de Belgische inlichtingendiensten functioneren, nog niet mee is geëvolueerd en aanpassing behoeft.
Op 12 juni heb ik het Vast Comité I per brief geïnformeerd dat binnen mijn departement een werkgroep werd opgericht om zich te buigen over de mogelijke pistes en initiatieven, om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van het Vast Comité I. Er werd mij medegedeeld dat thans als specifieke piste, of voorlopige conclusie, zo u wil, binnen de werkgroep wordt onderzocht hoe het ISTAR-bataljon voor zijn werking onder controle van de algemene dienst Inlichtingen en Veiligheid zou kunnen worden geplaatst.
Op die manier zou ook het Vast Comité I worden betrokken bij toezicht op de activiteiten van het ISTAR-bataljon.
Ik herhaal evenwel dat dit een voorlopige conclusie is en wij niet overhaast te werk mogen gaan. Het betreft een complexe aangelegenheid met veel aspecten, zoals bijvoorbeeld het feit dat ISTAR-eenheden binnen Europa vaak worden gezien als een typisch domein waarin aan pooling and sharing kan worden gedaan. Wij moeten voorzichtig zijn om te vermijden dat wij internationale opportuniteiten tot samenwerking zouden missen wegens een te rigide, puur nationaal systeem van controle en toezicht.
Met andere woorden, over het huidige belang van ISTAR en de opportuniteiten in de toekomst bestaat niet de minste twijfel, maar wij dienen op een pragmatische manier deze zaak verder op te volgen met gepast oog voor de overwegingen die het Vast Comité I heeft uitgedrukt en in de constructieve dialoog waartoe het mijn departement heeft uitgenodigd. Ik bekijk dit dus met een positief oog.
05.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord.
Ofwel is ISTAR een bataljon van verkenners en dan is er geen controle nodig. U zegt nu echter dat ISTAR eigenlijk een inlichtingendienst is en dat er een controle moet zijn. U hebt eigenlijk ook al op 29 mei gezegd dat dit niet conform het wettelijke kader inzake inlichtingen- en veiligheidsdiensten is.
Er wordt een werkgroep opgericht en ISTAR is een inlichtingendienst die controle nodig heeft. Er zijn volgens u dan twee mogelijkheden: ofwel ISTAR onder de ADIV plaatsen, ofwel de wet uitbreiden naar ISTAR. Die keuze is echter nog niet gemaakt op dit ogenblijk?
05.04 Minister Pieter De Crem: (…)
L'incident est clos.
Le président: Les questions jointes de MM. Thiéry (n° 19438) et Lacroix (n° 19875) sont reportées.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de waarschuwingen per e-mail voor dreigende aanslagen op militairen" (nr. 19449)
- de heer Christophe Lacroix aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "bedreigingen van Belgische militairen" (nr. 19595)
- Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les menaces d'attentats adressées par courrier électronique contre des militaires" (n° 19449)
- M. Christophe Lacroix au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les menaces qui pèseraient sur les militaires belges" (n° 19595)
06.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, op 15 en 16 augustus berichtten enkele Franstalige media over e-mails van militaire veiligheidsofficieren, waarin deze waarschuwen voor dreigende aanslagen op militairen en hen onder andere adviseren waakzaam te zijn en zich buiten de kazernes niet onnodig in uniform te vertonen.
Volgens de heer Descy van ACOD Defensie werd het alarmniveau binnen het leger inderdaad verhoogd, maar heeft Defensie geen officiële communicatie gevoerd.
Mijnheer de minister, ik wil u daarover graag de volgende vragen stellen. Wat is uw reactie op de kritiek van de heer Descy van ACOD Defensie? Kunt u meer uitleg geven over de verstuurde e-mails? Op wiens initiatief werden deze verstuurd? Hoe staat u tegenover deze actie en tegenover de inhoud van de e-mails?
Klopt het dat het alarmniveau werd verhoogd? Wat was hiervoor de aanleiding? Geldt deze verhoging voor iedereen of enkel voor militairen die op een bepaalde basis werkzaam zijn? Kunt u in dit laatste geval meedelen voor welke basissen het alarmniveau werd verhoogd?
Werden de militairen officieel op de hoogte gesteld van de verhoging en van de voorzorgsmaatregelen die zij in dat kader moeten nemen? Indien neen, waarom niet?
Via welke andere standaardprocedures kan Defensie haar personeel op de hoogte brengen van een verhoogde dreiging?
06.02 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, durant le mois d'août la presse a relayé une information selon laquelle les services généraux de renseignements de l'armée ont adressé un courrier demandant aux soldats de ne porter l'uniforme qu'en cas de nécessité. Une recommandation qui ferait suite à des menaces d'attentat à l'image des récentes attaques de militaires à Londres et Paris. Cette recommandation incite donc nos militaires à se montrer vigilants, et à éviter de porter leur uniforme sur le trajet entre leur lieu de travail et leur domicile.
Cependant, au-delà des inquiétudes soulevées par ces informations, ces conseils et leur diffusion soulèvent eux aussi diverses interrogations. Ainsi, il apparaîtrait que ces informations n'aient pas été transmises par les canaux ordinaires qui pourtant doivent permettre que tous les militaires soient au fait de la situation comme par exemple via le "Flash Direct". Car s'il est vrai qu'il ne sert à rien de causer des inquiétudes inutiles, le manque d'informations face à une telle menace, si elle s'avère exacte, peut s'avérer lourd de conséquences surtout lorsqu'il apparaîtrait que certains quartiers militaires ont relayé l'information et d'autres non.
J'aimerais dès lors, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes. Sur les informations de menaces d'attentats, y a-t-il eu une alerte de l'OCAM? Comment la coordination entre les services de renseignements de l'armée et de son homologue civil a-t-elle eu lieu? À l'heure actuelle, quel est l'état de la situation quant à cette alerte? Y a-t-il eu intervention du centre de crise gouvernemental ou la Défense est-elle autonome dans ce genre de situation? Entre-temps, quelles mesures préventives ont-elles été prises? Sur la communication de ces informations, de manière générale, quelle est la procédure de diffusion de telles informations par la Défense afin que l'ensemble du personnel concerné en ait connaissance? Quel regard portez-vous dans ce cas précis sur l'organisation de la communication de crise par la Défense et sur les dysfonctionnements potentiels qui ont été pointés?
06.03 Pieter De Crem, ministre: Ches collègues, beste collega's, le service général du renseignement et de la sécurité a suggéré de conseiller aux militaires de ne pas quitter les installations en uniforme. Cette analyse était basée sur un avis de l'Organisation de Coordination pour l'Analyse de la Menace (l'OCAM) relatif aux incidents survenus au Royaume-Uni, le 22 mai, et en France, le 25, lors desquels des militaires ont été agressés. L'OCAM suggérait que "les militaires belges soient particulièrement vigilants et attentifs à leur sécurité lorsqu'ils seraient amenés à fréquenter des lieux publics".
Collega’s, de Defensiestaf heeft nadien een bericht naar alle eenheden verstuurd, om de veiligheidsautoriteiten richtlijnen te geven over een beperkte verhoging van het alarmstadium.
Deze verhoging was minimaal en had tot doel om, enerzijds, het personeel in te lichten en te sensibiliseren over deze latente dreiging, teneinde zo waakzaam mogelijk te zijn, en, anderzijds, alle public-relationsactiviteiten aan de Defensiestaf te melden.
Op dat ogenblik waren er geen indicaties van een concrete dreiging. Het betrof een preventieve maatregel.
La procédure suivie permet de contacter l'ensemble du personnel rapidement de manière correcte tout en tenant compte de la situation sécuritaire locale.
06.04 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
De ADIV had weet van extra bedreigingen na de recente aanslagen op militairen in Londen en Parijs.
Wat ik niet goed begrijp, is waarom het kabinet dan niet iedereen heeft verwittigd. Er is slechts een beperkte verwittiging uitgestuurd, hoewel de veiligheidsofficieren en ook de ADIV het nodig achtten de mails in kwestie te versturen.
Wij moeten natuurlijk geen paniek veroorzaken. Wanneer de ADIV echter weet heeft van extra bedreigingen, lijkt het mij logisch dat iedereen op de hoogte wordt gebracht, wat gerust op een rustige manier kan.
Mijnheer de minister, u vindt veiligheid ongetwijfeld ook heel belangrijk. Hier is een en ander volgens mij toch fout gelopen. Ik hoop dat uit het gebeurde lessen worden getrokken.
06.05 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je suis rassuré du fait que vous confirmiez, contrairement à ce qui a été dit auparavant, que la procédure d'information a été correctement menée compte tenu de la situation locale et que les messages ont bien été envoyés à toutes les unités par l'état-major.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de mogelijke oplichting met uitgeleende legertanks" (nr. 19508)
07 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "une éventuelle escroquerie au prêt de chars" (n° 19508)
07.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, op 31 augustus bracht Het Laatste Nieuws een artikel over een Brits legerofficier op rust die buitenlandse musea heeft opgelicht om zijn persoonlijke collectie legertanks uit te breiden. De man kon verantwoordelijken van verschillende musea ervan overtuigen om hem tanks in bruikleen te geven door misbruik te maken van de naam van een bepaald museum in Londen. Op die wijze heeft hij ook enkele tanks van het Koninklijk Legermuseum in bruikleen gekregen, waaronder drie Leopardtanks. De Britse politie heeft de tanks geconfisqueerd en voert momenteel nog een onderzoek.
Mijnheer de
minister, wat is uw reactie op dit artikel? Was u op de hoogte van het feit dat
het Koninklijk Legermuseum door de Britse politie over de zaak gecontacteerd
werd?
Kunt u meer uitleg
geven over het uitlenen of ruilen van uit dienst genomen legermaterieel? Wie of
welke dienst binnen Defensie of het Legermuseum is hiervoor verantwoordelijk?
Aan welke regels is het uitlenen of ruilen van legermaterieel onderworpen? Wie
of welke dienst houdt toezicht op de naleving van de regels?
Bent u van plan
een eigen onderzoek in te stellen naar de zaak? Zijn er nog gevallen bekend
waarin uitgeleend of geruild materieel van Defensie of het Legermuseum in
verkeerde handen terechtkwam?
Zult u maatregelen
nemen om gelijkaardige incidenten in de toekomst te vermijden?
07.02 Minister Pieter De Crem: Collega Grosemans, ik heb net als u het artikel in de krant gelezen. Ik heb ook een artikel in een andere krant gelezen waarin u gedetailleerd op de vragen van de journalist antwoordde. Het is dossier is dus bekend om het zo te zeggen.
De tanks waarover u spreekt, werden in 2005 uitgewisseld. Het rapport van het afdelingshoofd ter attentie van de hoofdconservator-directeur vermeldt dat de Leopard en de Gepard aan restauratie toe zijn. Het KLM bezit er verschillende exemplaren van, waarvan sommige in werkende toestand. Ze mochten bijgevolg uitgewisseld worden zonder nadeel voor de rijke collecties van het Legermuseum. Het KLM kreeg in ruil voor de twee tanks, de Leopard en de Gepard, objecten van de Tweede Wereldoorlog die gebruikt werden door de brigade Piron en die het museum nog niet had. Het ging over een Morris C8 Gun Tractor MK3 uit 1944 en een Ford WOT6 uit 1944 en een Fordson WOT2 uit 1944. Het museum heeft nadien met het KLM nog andere stukken uitgewisseld tot in 2010.
Het onderzoek van de Britse politie naar de zaak werd in april 2012 ingesteld. De situatie die in de pers wordt aangehaald, betreft een geïsoleerd individu die zijn militaire verleden gebruikt, om geen andere term te gebruiken. Het onderzoek is blijkbaar nog lopende.
Ondertussen hebben Defensie en het museum een kaderakkoord gesloten over de opdrachten van uit de omloop gehaald materieel. Het kaderakkoord tussen Defensie en het museum, ondertekend op 23 februari 2012, voorziet erin dat het museum geen gedeclasseerd materieel van de strijdkrachten mag uitwisselen met een organisme dat geen deel uitmaakt van de NAVO of de Europese Unie, zonder voorafgaande toelating van de vicestafchef Strategie, de ACOS STRAT. De toelating moet voor elk contact en contract met een derde partij worden gevraagd. Het afstaan van materieel aan organismen buiten de NAVO of de EU is aan dezelfde voorwaarde onderworpen. Die maatregel moet toekomstige uitwisselingsprocedures beveiligen.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de opleidingsmissie van een Congolees bataljon door het Belgisch leger" (nr. 19535)
08 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la mission de formation d'un bataillon congolais par l'armée belge" (n° 19535)
08.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Op 26 april 2013 heeft de Ministerraad beslist om Belgische militairen naar de Democratische Republiek Congo te sturen om er het 323ste bataljon op te leiden en een brigadestaf te vormen. Honderd militairen zouden er twee tot zes maanden worden ontplooid, alsmede een detachement en een C-130 voor acht weken. De minister verklaarde in 2009 dat “meetbare resultaten” een voorwaarde zouden zijn om de vormingen stapsgewijs verder te zetten. Resultaten op het terrein zouden mee aan de basis van de beslissing liggen om de vorming voort te zetten.
Hoe verloopt de opleiding van het 323ste bataljon en de brigadestaf? Sinds wanneer zijn de voorziene Belgische militairen ontplooid? Wanneer is de opleiding afgerond? Is er sprake van meetbare resultaten op het terrein?
Is er voldoende Congolees engagement om de randvoorwaarden voor een goede functionering van het 323ste bataljon en het Congolese leger in het algemeen te garanderen? Op welke manier draagt Defensie hieraan bij? Werkt Defensie met de Belgische diplomatie samen om ook de politieke opvolging van de legerhervorming te garanderen?
Het 323ste bataljon is niet het eerste bataljon dat België opleidt. Hoe garandeert Defensie de opvolging van het al gevormde 321ste en 322ste bataljon? Heeft men lessen getrokken uit de vorming van die bataljons in het licht van het huidige Belgische engagement?
08.02 Minister Pieter De Crem: De vorming van het Congolese derde bataljon Snelle Reactie verloopt momenteel zoals gepland. Er zijn 107 Congolese kaderleden en 663 soldaten die geslaagd zijn in de halfsessietesten. Het potentieel zou moeten toelaten de vorming van het derde bataljon succesvol af te ronden.
De situationele en culturele kennis evenals de professionele ervaring opgedaan door het personeel van het Belgisch vormingsdetachement is van beduidende en volgens sommigen onschatbare waarde en draagt bij tot het op niveau houden van de Afrikakennis die onze multinationale partners prijzen. Door de opeenvolgende rotatie van instructeurs hebben al meer dan driehonderd militairen van het derde bataljon Parachutisten hun competenties in dit domein kunnen onderhouden, sinds de start van de vorming op 16 mei 2013.
De positieve tussentijdse balans is het resultaat van, enerzijds, de inzet en motivatie van de Congolese militairen om deze vorming tot een goed einde te brengen en, anderzijds, de aangehouden inspanning van het Belgische vormingsdetachement.
Volgens het huidige vormingsschema is de vorming eind november 2013 afgerond. Het bataljon zal dan officieel worden overgedragen aan de Congolese autoriteiten. Deze hebben de laatste tijd bewezen dat ze bereid zijn tot een serieuze inspanning om hun legerhervorming door te voeren. De toespraken van president Kabila aan de twee kamers in december 2012, de verhoging van het budget Landsverdediging begin 2013, de bekendmaking van de wetten betreffende de organisatie van het leger en het statuut van de militairen en de oprichting midden 2013 van een comité voor de opvolging van de hervorming zijn positieve tekens die getuigen van de Congolese politieke wil om de aangekondigde vooruitgang in resultaten om te zetten.
De politieke opvolging van de legerhervorming wordt in België regelmatig en semipermanent gecoördineerd tussen Defensie en Buitenlandse Zaken. Daarenboven werken onze ambassadeur en onze Defensieattaché in Kinshasa samen om de beslissingen ter plaatse te implementeren.
De opvolging van de al gevormde bataljons gebeurt op verschillende manieren. Naast de dagdagelijkse contacten van onze militaire attaché en van zijn coördinator Militair Partenariaatsprogramma MPP met de generale staf van de FARDC, zijn er regelmatig plaatsbezoeken van onze militaire attaché aan het 321ste en 322ste bataljon in Noord-Kivu, recent nog in het bijzijn van onze Chef Defensie.
Jaarlijks worden de MPP-activiteiten van het voorgaande jaar geanalyseerd in het jaarlijkse Comité Mixte Militaire, waarin de activiteiten voor het komende jaar worden gepland. Zij spelen hierin een bijzonder belangrijke rol.
Tijdens deze twee vergaderingen bespreken officieren van de beide generale staven onder andere ook initiatieven die genomen werden of genomen zullen worden in het licht van het bestendigen van ons gezamenlijke URR-project, de Unité de Réaction Rapide. Onze opvolgingsdetachementen in Kindu en Lokandu volgen de respectievelijke achterwachten van het 321ste en 322ste bataljon op.
Tenslotte, beschikt de Belgische Defensie over een geïntegreerd evaluatie- en geleerde lessenproces om het rendement van de toekomstige operaties en de trainingsactiviteiten te optimaliseren. Dit proces wordt ook toegepast op de vorming van het derde Congolese bataljon URR.
08.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
Ik hoor dus dat er in november een einde komt aan deze operatie. Ik weet niet of de minister al zicht heeft op een eventueel vervolg en zo ja, wat dat dan zal inhouden?
08.04 Minister Pieter De Crem: Ik heb geen voorstel van de Staf ontvangen. Ik kan u ook zeggen dat wij ook niet direct in het raam van vraag- of aanbodstimulatie in die richting denken. Als er een vraag zou komen of een voorstel dat samenvalt met de bedoeling van het militaire partnerschap, dan valt dat, na onderzoek, te overwegen. Maar er is op dit moment geen projectie gemaakt.
L'incident est clos.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het vervoer van met asbest besmet legermaterieel" (nr. 19636)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "een asbestbesmetting in Kapellen" (nr. 19700)
- Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le transport de matériel militaire contaminé par l'amiante" (n° 19636)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "une contamination par l'amiante à Kapellen" (n° 19700)
09.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit informatie van een interne bron in het legermuseum blijkt dat men militair materieel zou hebben vervoerd dat met asbest was besmet, ondanks de voorschriften om dat niet te doen. De beweringen zijn zeer ernstig, en ik zou dan ook van u meer uitleg willen krijgen over de zaak.
Was u op de hoogte van de problematiek van asbest in de depots? Kunt u bevestigen dat deze praktijken, waarbij materieel dat niet correct werd gereinigd, toch werd vervoerd naar nieuwe sites, hebben plaatsgevonden? Zo ja, hoe is dat kunnen gebeuren? Hebt u reeds een duidelijk zicht op wat er precies fout liep? Zal er een aanvullend onderzoek worden ingesteld?
Wie is in de zaak precies in de fout gegaan? Welke maatregelen zullen worden genomen tegen de verantwoordelijken, indien zwart op wit bewezen kan worden dat er materieel werd vervoerd zonder dat het voldoende werd gereinigd?
Welke sites hebben ondertussen materieel ontvangen dat mogelijks met asbest is besmet? Wat zal Defensie met het materieel en de sites doen?
Hebt u reeds een zicht op de financiële gevolgen van de incidenten? Kunt u meedelen welke maatregelen genomen zullen worden en wat dat allemaal zal kosten?
09.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, mijnheer de minister, de zaak dateert van enkele weken geleden, toen volgens mij alle leden van deze commissie een aantal documenten ontvingen van een militair die een bepaalde zaak aan het licht wilde brengen. Het gaat inderdaad over asbestbesmetting in een depot in Kapellen.
Ik heb de belangrijkste stukken van de correspondentie bij en daaruit blijken onomstotelijk drie feiten.
Ten eerste, er is een asbestbesmetting in de loodsen van het depot van het legermuseum in Kapellen en er is een voorschrift van kracht om die plaats zoveel mogelijk te mijden en de veiligheidsvoorschriften na te leven.
Ten tweede, er is echter sprake van zeer regelmatig transport binnen en buiten de loods en een zeer regelmatig in- en uitgaan van de loods.
Ten derde, Defensie wil de zaak duidelijk uit het Parlement en de pers houden. Er wordt wel toegegeven dat de voorschriften inzake asbest niet worden gevolgd. Ik citeer: “Los van het verleden en de vrijheden die sommigen kregen. Er is dus wel degelijk een probleem.”
Mijnheer de minister, volksgezondheid is belangrijk en ook militairen moeten kunnen werken in een veilige en gezonde omgeving. Wij weten allemaal dat blootstelling aan asbest ernstige ziekten kan veroorzaken aan de longen, longkanker zelfs, ademhalingsmoeilijkheden, hartproblemen enzovoort.
Bevestigt
u de asbestbesmetting in de loodsen van het depot van het legermuseum in
Kapellen?
Hoeveel en
welke locaties die eigendom zijn van Landsverdediging zijn besmet door asbest?
Hoe gaat Defensie hiermee om?
Hoe
reageert u op het feit dat de voorschriften in Kapellen niet gevolgd worden?
Welke maatregelen neemt u om de volksgezondheid te beschermen? Moeten alle
voertuigen voorafgaand aan hun verplaatsing uit de loods ontsmet worden?
Hoe wordt
materiaal in en uit de loods vervoerd? Gebeurt dat in een open transport of
niet?
Ten slotte, is het normaal dat de top van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis in mailcorrespondentie zo defensief reageert en meer aandacht schijnt te besteden aan hoe deze zaak uit het Parlement en de pers te houden dan aan het oplossen van het asbestprobleem en de risico’s voor de volksgezondheid zelf?
09.03 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega De Vriendt, in april 2009 deed de Koninklijke Militaire School een analyse van het stof in de depots van Kapellen en Vissenaken. Deze depots behoren toe aan Defensie, maar het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis is er huurder van.
De analyse heeft de aanwezigheid van heel kleine asbestdeeltjes op de collectiestukken — vooral voertuigen en vliegtuigen — aangetoond. De deeltjes zijn afkomstig van het dak van de oude loodsen. Het gaat om een gehalte van 0,01 vezel per cm³, de toegestane limiet voor een eenvoudige ontgiftingsbehandeling.
De algemene directeur van het KLM heeft de volgende maatregelen genomen. De toegang tot de besmette loodsen werd dadelijk verboden, behalve voor bevoegde personen uitgerust met de beschermingsuitrustingen zoals die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s verbonden aan blootstelling aan kankerverwekkende stoffen op de werkvloer.
Een actieplan werd opgesteld om zo snel mogelijk opnieuw vrije toegang tot de loodsen te verkrijgen en opnieuw over het besmette patrimonium te kunnen beschikken.
De algemene directeur van het museum heeft sinds 2009 elk jaar een dienstnota over het asbestprobleem, de evolutie van de situatie en de te nemen maatregelen verspreid. Het basisoverlegcomité, het BOC, werd ook geïnformeerd over de evolutie en de problemen.
Op de deuren van de loodsen te Vissenaken en Kapellen werden waarschuwingsborden aangebracht. De preventieadviseur van het museum heeft in 2012 aan alle vakbondsafvaardigingen een risicoanalyse overgemaakt in verband met de asbestverwijderingswerven in Vissenaken en Kapellen, georganiseerd door Defensie.
Gelet op de termijnen van de hele procedure voor de asbestverwijdering en om aan de aanvragen van organisatoren van evenementen en buitenlandse musea tegemoet te kunnen komen, besliste het museum reeds in 2009 om twee pistes te volgen. Begin 2010 volgden enkele militairen een asbestopleiding bij een gespecialiseerde firma, waardoor ze, uitgerust met de nodige beschermingsmiddelen, eenvoudige behandelingen op kleine besmette objecten konden uitvoeren. Voor de ontgifting van grotere of complexere voorwerpen heeft het KLM in 2009 op eigen kosten een beroep gedaan op een gespecialiseerde firma. Een twintigtal grote objecten — type tanks en containers voor uniformen, evenals twee loodsen met restauratieateliers — werden in Kapellen en Vissenaken op die manier behandeld.
Het materieel werd vervolgens naar andere musea en naar militaire kwartieren zoals Beverlo, Elsenborn en Bastenaken overgebracht. De verplaatsingen gebeurden na behandeling, dus ofwel na de eenvoudige reiniging door het bevoegd personeel, ofwel na de behandeling door een gespecialiseerde firma. Gelet op de omvang van de zuiveringswerken werd evenwel vlug duidelijk dat een gespecialiseerde firma diende te worden ingezet via een openbare aanbesteding.
Deze procedure werd in 2013 afgerond. De gekozen firma is nu klaar met de werken in het depot van Vissenaken, waarna Kapellen aan de beurt komt. De volledige ontgifting zal dus in de loop van 2014 zijn beëindigd.
De kosten bedragen ongeveer 300 000 euro en worden door Landsverdediging gedragen.
In april 2013 organiseerde de preventiedienst van het museum ten slotte in de twee landstalen een informatiesessie over de betrokken werf ter attentie van het museumpersoneel dat toegang tot de loodsen zou kunnen hebben. De militair die verschillende parlementsleden aanschreef, werd eveneens op de genoemde sessie uitgenodigd.
Met betrekking tot de andere kwartieren kan ik u het volgende mededelen. Tussen 2000 en 2009 werden door gespecialiseerde burgerfirma’s asbestinventarissen opgesteld voor alle gebouwen van Defensie. Op basis van de inventarissen werden programma’s inzake risicobeheer door de aanwezigheid van asbest voorgesteld.
Er bestaat geen wettelijke verplichting, om alle in de infrastructuur aanwezige asbest te verwijderen. Asbesttoepassingen in goede staat en waarvoor bij normaal gebruik van de infrastructuur geen risico bestaat dat ze worden beschadigd, mogen ter plaatse blijven. Zij moeten enkel minstens eenmaal per jaar visueel worden gecontroleerd.
Bij aanwezigheid van beschadigd asbesthoudend materiaal en wanneer uit de risicobeoordeling resulteert dat het betrokken personeel een onafhankelijk risico van blootstelling aan asbest loopt, worden de nodige preventiemaatregelen genomen en wordt het materiaal, via de bestaande contracten van Defensie, verwijderd door gespecialiseerde en erkende firma’s. Aldus heeft Defensie alle prioritaire posten inzake beschadiging en risico voor het personeel in de asbestinventarissen reeds behandeld. Ook wordt de komende jaren aan de vervanging van het aanwezige asbesthoudende materiaal voortgewerkt.
Landsverdediging respecteert alle regelgeving ter zake. De opvolging ervan maakt tevens deel uit van het syndicale overleg met de vakorganisaties.
Mijnheer de voorzitter, aldus rond ik mijn antwoord af over een problematiek die mij bijzonder na aan het hart ligt
09.04 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar kan mij niet van de indruk ontdoen dat het legermuseum ter zake een klassieke zoektocht heeft gemaakt, om de hele zaak te minimaliseren.
De firma die de betrokken voertuigen heeft gereinigd, heeft ze inderdaad reglementair en heel punctueel gereinigd. Het ging echter slechts om een heel klein aantal. Ik heb er een lijst van.
Militairen hebben een asbestopleiding gevolgd. Zij mogen enkel en alleen kleine stukken reinigen. Zij hebben echter ook de grote stukken gereinigd. Grote, zware tanks werden gewoon met een brandslang afgespoten. Afvalwater werd niet opgevangen. Er was ook geen staalname nadien. Er waren inderdaad voldoende beschermingsmiddelen. Zij werden echter niet gedragen. Stukken die uit vervuilde loodsen kwamen, komen nu virtueel uit veilige loodsen. Ik vind dat een schande.
Hier is heel slordig met de volksgezondheid omgesprongen. De tanks in kwestie zijn naar evenementen en festiviteiten gegaan. Kinderen hebben in de tanks rondgereden. Ik hoop dat de verantwoordelijken zich daarvan goed bewust zijn.
Niet al het personeel was op de hoogte. Er werken ook burgers en collectioneurs, die meehelpen in die loodsen om te inventariseren. In 2002 vonden er al graafwerken plaats en werd er grond onderzocht. 4RCI heeft toen al gemeld dat er een probleem was tussen loods 16 en loods 17. In 2007 was de asbestbesmetting al bekend bij alle instanties. Pas in 2009 verscheen er een eerste dienstnota.
Nu wordt dat grondgebied vervreemd. Het wordt woongebied en er komen sociale woningen op. Er zal een sanering nodig zijn van het hoogste niveau.
De laatste meetgegevens ken ik nog niet. Wat is de bodemhistoriek? We beschikken over meetgegevens van 1999-2000 en toen bleken er nog geen maatregelen nodig. Ondertussen is er veel activiteit geweest. Nu wordt die site vervreemd. Wat is de bodemhistoriek tot 2013? Hebt u daar een zicht op?
De voorzitter: De heer De Vriendt krijgt het woord voor zijn repliek.
09.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, in uw antwoord bevestigt u de asbestbesmetting in die loodsen, maar u gaat daar bijzonder licht overheen.
U zegt dat die asbestbesmetting in 2009 is vastgesteld. Ik wil echter refereren aan een dienstnota van 18 juli 2012, dus drie jaar na die analyse. In die dienstnota wordt het volgende gezegd: “Het asbestprobleem in onze depots is nog niet volledig opgelost. Bepaalde te ondernemen acties worden nog bestudeerd. In afwachting blijven de volgende richtlijnen van toepassing. Toegang tot de lokalen die nog niet gereinigd werden, kan enkel gebeuren mits toelating. Die toegang moet van korte duur zijn, mag zich niet herhalen en moet volledig gerechtvaardigd zijn.” Voorts staat er: “Ik kan u verzekeren dat wij ons volledig inzetten om het probleem, waarvan het legermuseum niet volledig meester is, op te lossen.” Drie jaar na de vaststelling is het probleem er dus nog altijd.
Ik kom tot een tweede punt van repliek.
U hebt niet geantwoord op mijn vraag of alle voertuigen en al het materiaal voorafgaand aan de verplaatsing uit het depot, al dan niet ontsmet moeten worden. Hoe wordt dat materiaal vervoerd? Is het mogelijk dat dit soms in een open transport gebeurt of niet? U hebt verwezen naar een aantal transporten, maar ik stel deze vraag in het algemeen en ik zou daar graag een antwoord op krijgen.
Ten derde, mijn laatste vraag is niet beantwoord.
Is het normaal dat de top, de
korpscommandant van het legermuseum, wiens naam ik hier op papier bij heb, in
een e-mail zo defensief reageert ten aanzien van een probleem van
volksgezondheid? Is dat de manier waarop Defensie omgaat met mogelijke risico’s
voor de volksgezondheid? Ik
wil citeren uit die e-mail van 13 juli 2012: "Si nous voulons éviter
une médiatisation du problème et, à brève échéance, une question parlementaire
et les foudres du ministre, il est de notre intérêt de prendre les devants.
Nous devons à tout prix rappeler à très court terme les procédures à respecter
dans le cadre de l'amiante".
Dat is dus de manier waarop binnen Defensie omgegaan wordt…
De voorzitter: Mijnheer De Vriendt, de repliek zou korter moeten zijn dan de vraagstelling.
09.06 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik sluit af met een vierde punt van repliek.
De voorzitter: Komaan.
09.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, de minister heeft niet geantwoord op mijn vraag.
De voorzitter: Daar kan ik niets aan doen.
09.08 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Als de minister niet antwoordt op mijn vraag, wil ik mijn vraag op zijn minst herhalen, mijnheer de voorzitter.
Hoeveel en welke locaties die eigendom zijn van Defensie zijn besmet door asbest? Ik heb u een cijfer gevraagd. U zegt dat er een inventaris is. U hebt niet geantwoord.
09.09 Minister Pieter De Crem: Ik blijf bij mijn antwoord. Ik heb specifieke antwoorden op specifieke vragen gegeven. Ook de uitbesteding van deze opdracht bewijst dat we de zaak ernstig hebben genomen.
De voorzitter: Kan dat voorlopig volstaan? Mijnheer De Vriendt, heel kort.
09.10 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik wil u vragen om te noteren dat de minister op drie van mijn vragen weigert te antwoorden. U kunt de tussenkomst en mijn repliek van daarnet nog eens herlezen.
Mijn oorspronkelijke vraag was of de minister het normaal vindt dat er op zo’n manier wordt gereageerd door Defensie, waarbij meer aandacht gaat naar het vermijden dat dit probleem in de pers en het Parlement komt dan naar de oplossing ervan. Dit stemt mij bijzonder ongerust over hoe men bij Defensie met dergelijke zaken omgaat.
Daarom stel ik u de vraag hoe het zit met de asbestbesmetting in andere eigendommen en lokalen van Defensie, maar u geeft daar geen antwoord op.
09.11 Minister Pieter De Crem: Dit gaat dus niet. Ik geef antwoord op de vragen die gesteld zijn. Ik geef een heel uitgebreid antwoord. Ik zeg welke procedure er gehanteerd is. Dan blijft u telkens opnieuw de vraag stellen. Ik denk dat ik een volledig en uitvoerig antwoord heb gegeven, waarmee ik mij er niet snel vanaf heb gemaakt.
Het Reglement van de vragen en antwoorden is hier ook van toepassing. Anders moet er een andere formule worden gezocht en moet u een interpellatie gebruiken. Ik ben immers in de onmogelijkheid om hierop te antwoorden, omdat ik dat van u niet mag, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: U mag wel antwoorden, mijnheer de minister. Alleen staat het antwoord dat u geeft de vraagsteller niet aan. Dat is het probleem dat onoplosbaar is. Men kan nooit verlangen dat de minister de antwoorden geeft die men wenst.
09.12 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik zou u willen vragen dat u in uw rol blijft. Ik heb niet gezegd dat de minister de antwoorden geeft die ik niet wens. Ik heb gezegd dat de minister geen antwoord geeft op drie van mijn gestelde vragen en bovendien ook niet ingaat op het politieke probleem hoe men bij Defensie communicatief, e-mailgewijs, omgaat met problemen en risico’s voor de volksgezondheid.
Het incident is gesloten.
- M. Vincent Sampaoli au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'occupation agricole sur les bases militaires" (n° 19676)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la mise à disposition d'agriculteurs de terrains appartenant à la Défense" (n° 19708)
- de heer Vincent Sampaoli aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "landbouwactiviteiten op militaire domeinen" (nr. 19676)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het verpachten van gronden van Defensie aan landbouwers" (nr. 19708)
10.01 Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le domaine militaire de Florennes renferme des terres agricoles actuellement concédées aux exploitants locaux. Selon certaines informations, certains de ces exploitants ne pourraient plus occuper ces terrains. Cette décision pourrait avoir des conséquences graves pour plusieurs d'entre eux puisque ces terres représentent 50 % de la totalité de leur exploitation. Ces terres seraient désormais proposées au plus offrant, sans garantir un accès prioritaire aux agriculteurs locaux.
Monsieur le ministre, sur quelle base et quels critères cette décision de mettre fin à plusieurs concessions a-t-elle été prise? La suppression de ces concessions qui entraîne une privation de terres pour certains agriculteurs est-elle la seule solution? Envisagez-vous des pistes qui permettraient à ces agriculteurs de maintenir leurs exploitations? Quelle sera la nouvelle procédure d'attribution? De manière générale, des décisions similaires ont-elles été prises sur d'autres domaines militaires du pays? Dans l'affirmative, où et selon quels critères?
10.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Défense est un propriétaire terrien et donc un gestionnaire de territoire important à l'échelle de notre pays. Il convient que sa gestion soit efficace sur le plan économique, social et environnemental et se développe en bonne intelligence avec les collectivités locales, ce qui est également de nature à faciliter de bonnes relations de voisinage. Dans ce cadre, il arrive que la Défense mette des terres à disposition d'agriculteurs locaux dans le cadre de baux à ferme. C'est notamment le cas dans la région de Namur, autour de la base de Florennes, mais aussi en Brabant wallon, à Beauvechain.
Il me revient que plusieurs agriculteurs auraient été informés de la fin prochaine des concessions qui leur permettent d'exploiter des terres sur le site de la base aérienne de Florennes. On sait à quel point l'accès à la terre constitue un problème pour un nombre croissant d'agriculteurs. Si elle se confirme, cette décision de la Défense nationale est de nature à mettre gravement en danger la pérennité des activités de six exploitations. Cela constituerait une entorse au principe de bonne cohabitation entre les activités militaires et civiles.
Monsieur le ministre, quelle surface est-elle mise en location à des agriculteurs par la Défense dans le cadre de baux à ferme? Où ces terrains sont-ils situés? Quelle est la politique de la Défense en la matière? A-t-elle connu une évolution notoire? Dans quel sens: celle d'un maintien de ce type de collaboration ou d'une suppression des baux à ferme?
Qu'en est-il pour les terrains agricoles situés sur la base aérienne de Florennes? Confirmez-vous que ces concessions seront rompues ou non prolongées? Le cas échéant, quelles sont les motivations de cette décision? La Défense a-t-elle l'intention d'exploiter elle-même ces terrains? Bénéficie-t-elle ou compte-t-elle bénéficier de subventions européennes dans ce cadre?
10.03 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, chers collègues, les domaines militaires n'ont jamais fait l'objet de locations ni d'octroi de concessions à des tiers sous forme d'un bail à ferme. La Défense met des terrains à disposition des agriculteurs par la voie d'une concession de type agricole et ce, afin de garantir l'entretien de ces terrains. Ces terrains représentent une surface totale de 2 133 ha et sont répartis sur l'ensemble du territoire belge.
Pour ce qui est des concessions sur l'aérodrome de Florennes, sachez que la Défense recherche, de manière permanente, à augmenter la sécurité aérienne sur les bases. À la suite d'une étude menée par l'état-major de la Défense, il apparaît que différents rapports rédigés par The International Bird Strike Committee prônent le passage de terres de cultures vers des prairies de fauche ce, pour limiter le risque d'accidents aériens résultant d'une collision avec les animaux tels que des sangliers, des chevreuils, des renards et/ou des oiseaux, soi-disant bird strike.
Ceci a d'ailleurs été mis en place depuis plusieurs années sur certains aéroports civils comme l'aéroport de Charleroi ou sur les aéroports militaires comme la base aérienne de Kleine-Brogel. La Défense souhaite donc procéder à une réadjudication des concessions agricoles arrivées à terme suivant de nouvelles spécifications techniques découlant des études précitées et ce, pour les bases aériennes de Florennes et de Beauvechain.
Afin de permettre la rédaction de ces nouvelles spécifications, j'ai décidé de prolonger les concessions actuelles d'un an. À l'issue de cette année supplémentaire, les agriculteurs ayant une concession sur les bases concernées auront, bien entendu, l'opportunité de participer à une nouvelle procédure d'adjudication publique.
10.04 Vincent Sampaoli (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Eu égard à la procédure de marché public qui sera utilisée, il est certainement possible d'envisager une procédure de marché où d'autres critères d'attribution que le prix seraient d'application.
10.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Vous nous annoncez pour un an la prolongation de cette concession qui concerne six familles d'agriculteurs pour ce qui concerne la base de Florennes. C'est mieux que de se retrouver du jour au lendemain dehors, mais cela ne laisse augurer d'aucune perspective extraordinaire pour ces agriculteurs qui parfois exploitent ces terres depuis plus de 50 ans, ont investi en matériel en fonction du type de cultures qu'ils réalisent et du type de surfaces dont ils disposent. L'avenir n'est pas réjouissant pour ce qui les concerne.
Après avoir discuté avec eux, je peux dire qu'ils sont ouverts à des discussions avec les gestionnaires de la base en vue de trouver le type de gestion en termes d'horaires d'exploitation, de type d'agriculture, de couverture des terres, l'objectif étant de tenter d'éviter tout problème.
La cohabitation se déroule de façon satisfaisante depuis de nombreuses années. Mais j'avoue que je suis un peu inquiet quant à la direction prise par la Défense en la matière. En effet, la problématique de l'accès à la terre est de plus en plus prégnante pour le monde agricole.
La mise à disposition de ces terres dans le cadre de concessions agricoles a permis, au fil du temps, une très bonne cohabitation entre la base de Florennes et la population civile. Je vous demande donc de chercher des solutions alternatives à celles envisagées. En effet, le revenu qui pourrait découler de la future affectation de ces terres n'est pas identique à celui actuellement possible grâce aux concessions et aux types de cultures réalisés sur ce terrain.
L'incident est clos.
11 Samengevoegde vragen en interpellatie van
- mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging "de vervanging van de F-16's" (nr. 19710)
- de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de aankoop van F-35 toestellen" (nr. 19746)
- de heer Christophe Lacroix aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de mogelijke aankoop door ons land van F-35's ter vervanging van de F-16's" (nr. 19757)
- de heer Wouter De Vriendt tot de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de vervanging van de F-16's" (nr. 107)
- de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de vervanging van de F-16-vliegtuigen" (nr. 19843)
- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de vervanging van de F-16's" (nr. 19916)
11 Questions jointes et interpellation de
- Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le remplacement des F-16" (n° 19710)
- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'achat d'appareils F-35" (n° 19746)
- M. Christophe Lacroix au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les informations selon lesquelles la Belgique pourrait acquérir des F-35 pour remplacer les F-16" (n° 19757)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le remplacement des F-16" (n° 107)
- M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le remplacement des avions F-16" (n° 19843)
- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le renouvellement des F-16" (n° 19916)
11.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, op 17 september heeft het kabinet in Nederland bekendgemaakt de F-16’s van het Nederlandse leger te zullen vervangen door de Amerikaanse F-35. U hebt in het verleden gezegd dat een beslissing over de opvolger van onze eigen F-16’s niet meer in deze legislatuur zou vallen. Volgens het regeerakkoord en de beleidsnota’s van Defensie is het wel de bedoeling om nu al na te denken over de kwestie. Er zouden alvast krachtlijnen worden uitgewerkt voor de vervanging.
Een van de mogelijkheden is nadere samenwerking met een ander land. In een interview in De Standaard van 31 augustus zei u dat u onder meer contact had met Nederland en dat u werkte aan een voorstel. Nu in Nederland de knoop werd doorgehakt, wil ik u graag naar een stand van zaken in eigen land vragen.
Kunt u meer uitleg geven over de denkoefeningen die door Defensie werden of worden gemaakt? Welke verschillende pistes werden of worden onderzocht? Wat zijn de tussentijdse resultaten? Welke concrete stappen werden er verder al genomen in het dossier? Kunt u uw contact met Nederland en het voorstel waaraan u werkt, verder toelichten? Hebt u ook gesprekken gevoerd met andere landen? Zo ja, wat was daarvan het resultaat?
Ik dank u voor uw antwoord.
De voorzitter: De heer Geerts is afwezig.
11.02 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le journal De Tijd s'est fait l'écho d'informations selon lesquelles vous envisageriez de proposer l'acquisition de chasseurs F-35 pour remplacer les F-16 belges. Selon le quotidien, vous entendriez préparer le dossier de manière à ce que le prochain gouvernement puisse rapidement prendre une décision politique sur ce dossier.
Cependant, toujours selon ce même journal, vous n'avez pas tenu à vous exprimer sur le nombre d'appareils que la Belgique compte acquérir.
Face à ces informations étonnantes, notamment par leur manque de concertation entre autres avec le Parlement, j'aimerais vous poser les questions suivantes.
Un Conseil des ministres du mois de septembre a décidé de procéder à une modernisation des F-16 actuels. Jusque quand ces avions de chasse seront-ils opérationnels et surtout pourront-ils être maintenus moyennant des modernisations?
L'accord de gouvernement prévoit, outre la définition d'un plan stratégique, qu'une réflexion sera organisée avec le Parlement sur la problématique du remplacement à long terme des équipements majeurs. Quand comptez-vous mener ce débat qui englobe de facto la question du remplacement des F-16?
Comment une telle décision pourrait-elle être prise sans la définition d'un plan stratégique à moyen et long terme? Quel serait le coût d'un tel programme d'acquisition de F-35? Quels en seraient les détails et les critères de sélection?
Pourquoi ne pas privilégier un achat européen en la matière tel que demandé dans la résolution de mon groupe, adoptée par la Chambre le 8 mai dernier? Une concertation européenne en la matière a-t-elle eu lieu, notamment dans la perspective du Conseil européen de décembre? Quels seraient les retombées économiques du projet d'acquisition de F-35 pour l'Union européenne et plus précisément pour la Belgique?
11.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, volgens persberichten en verklaringen van partijgenoten bent u bezig met de voorbereiding van het dossier over de vervanging van de F-16’s. Collega’s Grosemans en Lacroix verwezen naar artikels uit De Standaard en De Tijd. Berichten uit Nederland, waaronder het rapport van de Nederlandse Rekenkamer van 19 september, wijzen erop dat Nederland voor zijn aankoop van de JSF rekent op samenwerking met België, onder andere voor gezamenlijk onderhoud. Dat doet natuurlijk de vraag rijzen hoe ver de besluitvorming in ons land reeds is gevorderd.
Ik heb zes korte vragen in dat verband.
Ten eerste, vindt u dat België een capaciteit aan jachtvliegtuigen moet behouden en dus zijn F-16’s of een deel daarvan moet vervangen? Die vraag is niet vrijblijvend: er zijn andere noden en prioriteiten bij Defensie. We hebben al de commentaren kunnen lezen van de chef van de landcomponent, die wijst op investeringen die daar moeten gebeuren. Er is ook de nakende vervanging van onze fregatten. Bovendien zijn er ook capability gaps in Europa, die misschien toch ook belangrijk prioritair moeten worden opgevuld. Ik denk daarbij aan air to air fueling.
Ten tweede, kunt u aangeven welke stappen u reeds hebt gedaan met betrekking tot de vervanging van de F-16’s? Mijn fractie is van mening dat de besluitvorming over zulke grote aankoopdossiers pas kan na een debat in het Parlement, met de leden van de commissie voor de Landsverdediging. Ik heb u ook al gevraagd om het punt te kunnen bespreken in de commissie voor de Legeraankopen, want blijkbaar is er toch reeds enige besluitvorming aan de gang.
Ten derde, hoeveel F-16’s wilt u vervangen?
Ten vierde, welk toestel geniet uw voorkeur en waarom?
Ten vijfde, wat is de geraamde kostprijs? Hoe denkt u die kostprijs te kunnen dragen? Welke verschuivingen zijn nodig? We zien dat in Nederland de kostprijs is geëxplodeerd: er is nu sprake van meer dan 120 miljoen euro per stuk. Dat is een gigantisch bedrag.
Ten slotte, in hoeverre houdt u rekening met een taakverdeling tussen de Europese landen? Dat is misschien de essentie. Het gaat hier om een miljardenaankoop. Ik vraag mij af waartoe debatten over pooling and sharing dienen, als een land toch alleen zo ver kan gaan in de beslissing dat de jachtvliegtuigencapaciteit, de F-16’s, moet worden vernieuwd. We zouden met andere Europese landen moeten kunnen afspreken welk land wat doet, wie waarin investeert, wie dan welke andere capaciteiten deels opvangt. We hebben die debatten gevoerd en dat moest ook, maar dat mag niet op het theoretische niveau blijven. Het is alvast een mooi voorbeeld van de manier waarop we debatten over pooling and sharing in de praktijk kunnen omzetten.
11.04 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, onze F-16-gevechtsvliegtuigen zullen in 2025 50 jaar oud zijn. We krijgen geregeld signalen vanuit de luchtcomponent dat we op dit moment inderdaad beschikken over heel moderne toestellen, maar dat de mogelijkheden om na die periode te blijven moderniseren, beperkt zijn.
Mijn vraag is heel eenvoudig: Hoe zit het nu precies met de voorbereiding van het dossier, zoals in het regeerakkoord wordt vooropgesteld? Waar staan we nu? Wat is Defensie precies aan het voorbereiden?
Het is wellicht ook belangrijk om duidelijkheid te krijgen over de precieze timing van de besluitvorming en de aankoop. Wanneer zouden we moeten beslissen en wanneer moeten die vliegtuigen er dan zijn?
11.05 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le ministre des Affaires étrangères s'est récemment rendu au salon de l'équipement militaire et de sécurité à Londres. Il a plaidé pour un renouvellement des F-16, plutôt qu'une modernisation.
Le Conseil des ministres du 13 septembre vous a notamment autorisé à lancer un marché public pour la poursuite de la modernisation des chasseurs F-16. Ces derniers, qui ont tous plus de trente ans, devront rester en service jusqu'à leur remplacement. Celui-ci est prévu entre 2023 et 2028, en vertu du Communality & Interoperability Program (CICP) pour lequel l'état-major de la Défense propose de consacrer 25 millions d'euros.
Monsieur le ministre, partagez-vous les préférences du ministre des Affaires étrangères? La décision de modernisation prise en Conseil des ministres a-t-elle une influence sur le choix qui sera fait par le prochain gouvernement concernant les F-16 (modernisation ou de nouveaux appareils)?
Dans l'état actuel du dossier, quel est l'impact financier et en matière d'emploi en Belgique de ces deux options?
La décision sera-t-elle prise par la Belgique seule ou en concertation avec vos collègues européens? Les Néerlandais ont opté pour les F-35. Est-ce que cela influence d'ores et déjà la future décision belge?
De voorzitter: U wist wat u in gang stak toen u daarover begon, mijnheer de minister. Aan u om antwoorden te verstrekken.
11.06 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik verwijs naar het regeerakkoord en ik citeer daaruit: “In het verlengde van het geactualiseerde investeringsplan, dat door de minister van Landsverdediging zal worden voorgelegd, zal men nadenken over de problematiek van de vervanging op lange termijn van de grote uitrustingsprogramma’s". Met uitvoering daarvan wordt de vervanging van de grote uitrustingen, de fregatten, de mijnenjagers en de F-16-vloot, intern bij Defensie bestudeerd.
De beslissing betreffende de opvolging van de F-16 zal dienen te worden genomen in de volgende legislatuur. De handhaving van die capaciteit past in het kader van de politiek van burden and risk sharing met onze EU- en NAVO-partners. Het is van groot belang dat België die capaciteit blijft handhaven, indien het op het internationale toneel een rol van belang wil blijven spelen.
Voor de realisatie van projecten van dergelijke omvang en complexiteit opteert Defensie ervoor om overeenkomsten van staat tot staat te sluiten. Aangezien alle partnernaties kampen met vergelijkbare budgettaire uitdagingen, worden huur- en leasingformules van nieuw geproduceerde vliegtuigen niet gezien als een realiseerbare benadering voor de vervanging van de F-16-luchtgevechtscapaciteit.
Op basis van het huidige gebruiksprofiel van de Belgische vloot wordt uitgegaan van een geleidelijke uitfasering van de F-16-vliegtuigen tussen 2023 en 2028. Om de operationele continuïteit van de Belgische luchtgevechtscapaciteit te garanderen, is het belangrijk dat Defensie een basic operational capability met een nieuw gevechtsvliegtuig in plaats kan stellen tegen 2025 en een full operational capability tegen 2029.
Certains de nos partenaires internationaux ont déjà pris des décisions relatives au remplacement de leurs capacités de combat aérien. L'état-major de la Défense suit, sans vouloir privilégier une solution, l'évolution de nos partenaires aussi bien que l'évolution des différentes plates-formes. Ceci se fait par le biais d'informations open source, au travers de contacts avec nos partenaires internationaux tout comme les contacts avec des fournisseurs potentiels.
Volgens de open source informatie waarover Defensie beschikt, kan zowel de Rafale, de Eurofighter, de F-18 Advanced Super Hornet, de JAS39 Gripen NG als de F-35A Joint Strike Fighter gecatalogiseerd worden als een multirole gevechtsvliegtuig. Na vergelijkingen uitgevoerd door een aantal van onze geprivilegieerde partners en op basis van open source gegevens, kunnen op het eerste gezicht verschillende mogelijkheden worden vastgesteld om aan de capacitaire behoeften van Defensie te voldoen. Tot op heden werd er door de Defensiestaf nog geen zogenaamde beoordeling van de verschillende platformen, noch van de mogelijke partners uitgevoerd.
De kostprijsgegevens, die in algemeen toegankelijke bronnen circuleren, variëren naar gelang van de aard en de volledigheid van de gegevens. Actueel handhaaft Defensie voor de budgettaire raming van een vervangingstraject en –project 100 miljoen euro per toestel, ongeacht het type toestel. Het is vanzelfsprekend dat er bij dimensionering van een nieuwe luchtgevechtscapaciteit rekening zal moeten worden gehouden met de budgettaire realiteit.
De exacte dimensionering van de vloot zal gebeuren op basis van het ambitieniveau dat voortvloeit uit de politieke en militair-strategische beleidsdocumenten, en zal rekening houden met de opportuniteiten zoals pooling and sharing, waar mogelijk.
À ce jour, chers collègues, monsieur le président, à l'exception des initiatives comme la coopération BeNeSam pour les navires de guerre, les NH90, il n'y a pas d'approche européenne en matière d'avions de combat multirôle. La Belgique restera attentive à toute initiative en ce domaine.
Defensie werkt aan een voorstel van verwervingsproces, dat alle noodzakelijke stappen omvat, waaronder ook een vergelijking van de kandidaten in verschillende domeinen, om een project van dergelijke omvang tot een goed einde te kunnen brengen.
Le remplacement de notre capacité de combat aérien présente une opportunité pour notre industrie aéronautique afin de maintenir et d'étendre son empreinte technologique. À ce jour, et certainement dans le contexte actuel, la Défense s'oriente vers des partenariats industriels tout en tenant compte du cadre légal européen lié aux compensations économiques. Il appartiendra donc à l'industrie aéronautique elle-même de prendre des initiatives et d'explorer des possibilités de partenariats industriels. Il va de soi que le SPF Économie jouera un rôle important dans le cadre de l'exploration des partenariats industriels intéressants à long terme.
Entre-temps, la Défense continue à maintenir à niveau sa flotte F-16 de concert avec ses partenaires du MNFP (Multinational Fighter Program) afin de répondre aux standards internationaux. Tous les partenaires européens du MNFP (les Pays-Bas, la Norvège, le Portugal, le Danemark et les États-Unis) prévoient la mise en œuvre du F-16 au-delà de 2020.
11.07 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Dit is een van de belangrijkste en duurste beslissingen van de afgelopen jaren. Deze beslissing kan ook bepalend zijn voor de andere componenten. Het lijkt ons dus niet verstandig de discussie buiten het Parlement te houden, al was het maar om de indianenverhalen die overal opduiken te ontkrachten.
Waar wij voorstander van zijn, zoals wij al vaak hebben aangehaald in deze commissie, is een Benelux-leger. Er is zoals u zelf aanhaalde al een hele vlotte samenwerking op het vlak van de marine. Wij willen die graag uitbreiden naar de luchtmacht. Wij denken aan een Benelux-luchtvloot. Daarom dringen wij aan op de organisatie van een Benelux-defensietop, zowel op het niveau van de regering als op het niveau van het Parlement.
Concreet vragen wij de bijeenroeping van een gezamenlijke commissie voor de Defensie van de Nederlandse Tweede Kamer, de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers en de Luxemburgse Kamer van Afgevaardigden. De N-VA is er immers van overtuigd dat enkel door samenwerking er een toekomst kan zijn voor het Belgisch leger.
11.08 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, par rapport à ce qui était déclaré dans la presse, vous faites preuve de davantage de sagesse et de modération; de plus, vous replacez dans la perspective. Je vous en remercie.
Toutefois, rappelons-nous que, quel que soit le type d'appareil choisi, nous resterons dans une dépense importante de 5 à 6 milliards d'euros au total. Pour moi, voilà qui reste une préoccupation majeure. En effet, globalement, d'autres préoccupations restent à assurer.
Si la Défense devait consacrer 5 ou 6 milliards d'euros au renouvellement de la flotte, sans vision stratégique à moyen et long terme, ce serait au détriment de quoi? Des frégates, du matériel de déminage?
Je vous rappelle les priorités existant en matière de menaces chimiques, de menaces bactériologiques, de menaces terroristes, de menaces technologiques; il était question de cyber-défense et cyber-attaque tout à l'heure.
En ce qui concerne le F-35, si c'est lui le préféré dans vos cartons, je rappelle deux éléments.
Premièrement, dans l'état actuel, le F-35 n'apportera que des retombées minimes pour notre économie, donc pour nos entreprises et nos travailleurs.
Ensuite, je citerai un article du journal Le Monde du 1er octobre; il y est expliqué qu'un rapport de l'Inspection générale du Pentagone, rendu public le lundi 30 septembre, dit à propos du F-35: "On n'a pas mis en place des contrôles rigoureux de qualité pour construire la nouvelle version de l'avion de chasse américain. Ces manquements pourraient compromettre les performances, le sérieux et le budget de ce programme. Le programme de tests était effectivement prévu pour la fin 2011; il est prolongé jusqu'en 2016. Le programme F-35 connaît un surcoût de 70 %".
Nous devons faire preuve non pas de promptitude exagérée, mais plutôt de modération, de sagesse et surtout de vision à long terme avec nos partenaires européens.
11.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, in tegenstelling tot collega Lacroix meen ik dat u een zeer duidelijk antwoord hebt gegeven. In het regeerakkoord is voorzien dat wordt nagedacht over de grote aankopen. Dat is gebeurd. Er is nu ook al een conclusie. Die conclusie is dat de jachtvliegtuigencapaciteit gehandhaafd blijft. Bovendien werkt men nu, in deze legislatuur, binnen Defensie al aan een voorstel over het soort toestel dat de F-16 moet vervangen.
Wij zitten dus al ver in de besluitvorming. Wij hebben het regeerakkoord zelfs overschreden want wij hebben al een conclusie. Wij zijn niet alleen aan het nadenken, wij hebben al een conclusie. U hebt zich duidelijk uitgesproken in die zin. Voor alle duidelijkheid, ik spreek mij zelf niet uit over de opportuniteit van het vervangen van de F-16. Ik zeg echter wel dat daar op dit moment in geen geval sprake van kan zijn omdat heel veel vragen onbeantwoord blijven. Er is een taakverdeling met andere Europese landen maar als u de beslissing al hebt genomen dat die F-16 moeten worden vervangen, waarin zult u dan minder investeren dan vandaag? Het debat rond pooling and sharing en specialisatie heeft altijd een keerzijde van de medaille. Als wij het ene versterken binnen het budget, dan moeten wij andere zaken afbouwen in overleg met andere Europese landen. In dat verband hebt u geen enkel antwoord gegeven. Deze besluitvorming komt dus veel te snel.
Het gaat om een gigantisch bedrag en ik wil verwijzen naar Nederland. Daar is men afgestapt van de idee om meer dan 80 jachtvliegtuigen te kopen. Verder verwijs ik naar Canada. In Canada is er in 2012 een rapport verschenen waarin men ook zei dat het budget overschreden werd. De regering van Canada, die mee in het project Joint Strike Fighter zit, heeft op de resetknop geduwd en bekijkt nu of er toch geen alternatieven moeten worden gezocht. Het debat leeft dus wel degelijk in veel landen, met heel veel twijfel en veel meer kritiek dan hier blijkbaar.
Ik kom dan bij mijn conclusie, die eigenlijk een vraag is. Waar ligt uw loyauteit? Er is geen loyauteit ten aanzien van het regeerakkoord want u gaat veel verder. Die is er ook niet ten aanzien van het Parlement want over dergelijk miljardendossier hebben wij hier nog niet gesproken. Waar ligt uw loyauteit dan wel?
Ik kan alleen duidelijk zeggen dat uw opstelling zeer gewaardeerd zal worden binnen de NAVO en in andere transatlantische kringen. Ik hoop dat dit niet uw belangrijkste drijfveer is om zo’n dossier aan te pakken. Ik ben dus helemaal niet overtuigd door uw antwoord. U gaat veel verder dan het regeerakkoord en ik zal dan ook een motie van aanbeveling indienen.
11.10 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, ik denk toch dat ik straks de dokter ga raadplegen, want er is ofwel iets mis met mijn verstand ofwel is er iets mis met mijn oren. Het is het ene of het andere, of misschien beide, dat kan ook. Ik heb namelijk heel ander dingen gehoord (Hilariteit).
Ik heb gehoord dat Defensie de formele vergelijking tussen toestellen en modellen nog moet maken en dat er dus nog helemaal geen besluitvorming is opgestart. Dat heb ik gehoord en niets anders. Wie wil beweren dat er iets anders is, moet maar met die informatie komen, maar die kan dat niet beweren op basis van dit debat.
Wat voor CD&V verder heel belangrijk is, is dat wij niet buiten het concept van burden and risk sharing kunnen. Hoe wij dat precies moeten invullen zal nog een nuttig debat zijn. Ik permitteer mij een beetje plat populisme – dat heb ik hier toch al gehoord, zonder te specificeren door wie of hoe – door te stellen dat wij alleen de eenvoudige werkjes uitvoeren, voor de rest is het je-m’en-foutisme en trekken wij ons niets aan Het is absoluut onverantwoord om daar zo mee om te gaan.
Samengevat, voor mij wordt het dossier volledig conform het regeerakkoord behandeld, de vergelijking moet nog worden opgestart. Wie beweert dat er al besluitvorming is, die daag ik graag uit om het bewijs ervan te leveren.
11.11 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse importante sur le plan politique. En effet, vous affirmez que vous plaidez plutôt pour un renouvellement de la flotte et que vous préparez un dossier dans le cadre d'un renouvellement de la capacité aérienne de la Belgique.
Cette déclaration est importante sur le plan politique, même si vous l'assortissez d'une série de réflexions et de conditions. D'une part, vous rappelez l'importance cruciale du prochain Sommet européen dans lequel vous dites qu'il faudra faire l'état des lieux des besoins en équipement lourd sur le plan européen et qu'il faudra voir quels sont à ce moment-là les besoins en matière de capacité. D'autre part, vous énumérez au moins cinq avions qui pourraient éventuellement faire l'objet de recherches et de comparaisons sur leurs capacités respectives et leurs coûts respectifs.
Il importe de continuer à ouvrir le jeu sur cette possibilité d'avoir un avion à la fois le plus européen possible sur le plan industriel, sur le plan de son interopérabilité, sur le nombre de pays qui pourraient s'en équiper et puis, bien vérifier que nous pourrons continuer à jouer un rôle sur le plan de la composante aérienne.
Je dois avouer, de retour d'Afghanistan – plusieurs de mes collègues y ont passé le week-end, notamment à Kandahar –, avoir été assez impressionné par le rôle de la composante aérienne, même si l'aide de la Belgique en Afghanistan est aujourd'hui très modeste. En effet, avec plus de 200 hommes et femmes, nous représentons 0,2 % du déploiement sur place mais la composante aérienne représente 25 % de la composante aérienne, hors américaine, présente aujourd'hui en Afghanistan. C'est dire à quel point nous y avons développé une expertise, une compétence, un sérieux sur le plan aérien.
Effectivement, le renouvellement de cette composante aérienne pourrait s'inscrire dans un rôle futur de la Belgique en matière de sécurité internationale. Mais, de nouveau, il importera de vérifier si ce rôle est recherché et attendu par nos partenaires européens.
Je voudrais également rappeler toute l'importance des compensations sur le plan industriel. Personnellement, je ne suis pas particulièrement pessimiste sur l'idée que, même si nous ne faisions pas partie du premier tour de table sur la construction de certains avions, nous ne pourrions pas exiger et faire rejouer la concurrence. Cela me paraît important, notamment sur le plan des retombées industrielles.
Dernier point, par rapport à la remarque de Mme Grosemans sur une Défense Benelux. Je dois dire que je suis un peu inquiet quand je vois que la N-VA propose cela tout en proposant la fin du pays. En effet, on se trouve ici face à un agenda quelque peu contradictoire.
Finalement, qui est écarté de la Défense Benelux? Pour ma part, je suis partisan d'une défense véritablement européenne. En effet, nous avons tout intérêt à essayer d'avoir les meilleurs partenariats possibles. Certains pays ont des composantes aériennes importantes et extrêmement respectables. Nous devons, selon moi, travailler avec l'ensemble de nos partenaires européens sur cette question de défense.
De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Wouter De Vriendt en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Wouter De Vriendt
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Landsverdediging,
- gelet op het feit dat Defensie in de komende jaren meerdere grote aankoopdossiers wenst te realiseren, zoals opgesomd door de minister in zijn nota "Regeerakkoord: Bilan Defensie na 1 jaar", waaronder de vervanging van Mijnbestrijdingscapaciteit vanaf 2018, de vervanging van M-Fregatten vanaf medio 2020-2025 en de vervanging van de F-16’s waarbij de eerste F-16’s uitgefaseerd worden vanaf 2023;
- gelet op de uitspraken van de minister van Landsverdediging die van de vervanging van de F-16’s een "fait accompli" wenst te maken zonder objectief debat over de zin en onzin van het behoud van een capaciteit jachtvliegtuigen – al dan niet in samenwerking met een andere EU-lidstaat – gezien zijn steun voor een bepaalde kandidaat-opvolger van de F-16;
- gelet op nood aan specialisatie en taakverdeling tussen de EU-lidstaten, waarbij het regeerakkoord stelt dat de regering de opdrachten en taken van ons leger zal verfijnen: “de regering zal tevens niches of excellence bepalen, waarin ons leger zich zal specialiseren, in overleg met onze Europese en NAVO-partners”;
- gelet op de nood tot samenvoegen van de bestaande militaire capaciteiten van verschillende lidstaten waarbij de lidstaten soeverein blijven en toegang behouden tot hun eigen capaciteiten (pooling) en de nood tot verzaken aan toewijsbare nationale capaciteiten door het bouwen van gemeenschappelijke, multinationale capaciteiten of het vertrouwen op capaciteiten van de andere EU-lidstaten (sharing), waarover het regeerakkoord zegt “Nog in deze context zal, waar mogelijk, een maximale pooling en sharing met onze Europese en NAVO-partners georganiseerd worden”,
vraagt de regering
de besluitvorming rond de aankoop van een vervanger voor de F-16 alsook de voorbereiding van het dossier op dit moment stop te zetten."
Une motion de recommandation a été déposée par M. Wouter De Vriendt et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l’interpellation de M. Wouter De Vriendt
et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Défense,
- vu le souhait de la Défense de mener à bien au cours des prochaines années plusieurs grands dossiers d'acquisition, tels que le ministre les énumère dans sa note "Accord gouvernemental: bilan Défense après un an", parmi lesquels figurent le remplacement de la capacité de lutte anti-mines à partir de 2018, le remplacement des M-Frégates à partir de mi-2020-2025 et le remplacement des F-16, les premiers F-16 étant progressivement retirés du service à partir de 2023;
- vu les déclarations du ministre de la
Défense, qui souhaite faire du remplacement des F-16 "un fait
accompli" sans qu'il y ait de débat objectif sur le bien-fondé du maintien
d'une capacité d'avions de combat – en coopération ou non avec un autre État
membre de l'Union européenne - compte tenu de son soutien à un certain candidat
successeur aux F-16;
- vu la nécessité de procéder à une spécialisation et à une répartition des tâches entre les États membres de l'Union européenne, l'accord de gouvernement indiquant sur ce point que le gouvernement affinera les missions et les tâches de l’armée: "le gouvernement précisera aussi les "niches d’excellence" dans lesquelles l’armée se spécialisera, en concertation avec nos partenaires européens et de l’OTAN";
- vu la nécessité de mettre en commun les capacités militaires existantes de différents États membres qui conservent leur souveraineté et gardent l'accès à leurs propres capacités (pooling) et vu la nécessité de renoncer à des capacités nationales attribuables en élaborant des capacités multinationales communes ou en se reposant sur les capacités des autres États membres de l'Union européenne (sharing), ce que l'accord de gouvernement formule comme suit: "Autant que faire se peut, un pooling et sharing maximum avec nos partenaires européens et de l’OTAN sera organisé",
demande au gouvernement
d'arrêter pour l’heure le processus de décision relatif à l'acquisition d'un successeur aux F-16 ainsi que la préparation de ce dossier.“
Een eenvoudige motie werd ingediend door door de heren Georges Dallemagne en Kristof Waterschoot.
Une motion pure et simple a été déposée par
MM. Georges Dallemagne
et Kristof Waterschoot.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
Mijnheer de minister, ten bate van de leden die nog kunnen of willen blijven, hoelang kunt u blijven?
11.12 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, ik kan blijven tot op het einde.
12 Question de Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les pensions des victimes juives de la Seconde Guerre mondiale" (n° 19751)
12 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de pensioenen van de Joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog" (nr. 19751)
12.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, plusieurs associations de personnes de confession juive ayant vécu en Belgique pendant la Seconde Guerre mondiale - l'Association des Originaires de Belgique en Israël (OBI) et l'Association des Enfants cachés en Belgique vivant en Israël (ECB-I)-, ont interpellé les parlementaires au sujet des pensions d'invalidité accordées aux victimes de la Shoah.
Il semblerait qu'un grand nombre d'entre elles ne soient pas reconnues comme victimes de guerre, selon les critères établis par la loi de 1954.
Le premier critère problématique est que la pension d'invalidité ne pouvait être accordée aux personnes qui n'avaient pas acquis la nationalité belge en 1960. Or, nombre des rescapés concernés étaient des enfants, majoritairement orphelins, qui ne possédaient pas la connaissance suffisante des lois relatives à la naturalisation pour entreprendre les démarches nécessaires.
Le second critère établit que, pour que l'invalidité soit reconnue, la personne doit avoir résidé en permanence en Belgique depuis la Shoah, ce qui est rarement le cas, beaucoup des victimes ayant refait leur vie dans un autre pays. L'OBI et l'ECB-I argumentent sur ce point qu'un déménagement ultérieur ne modifie pas le fait que les souffrances aient été vécues en Belgique.
Monsieur le ministre, êtes-vous au courant de cette problématique? Confirmez-vous les critères d'exclusion de cette reconnaissance que je viens d'évoquer? Combien de personnes cela concerne-t-il encore aujourd'hui? Considérez-vous ces critères comme adéquats pour déterminer si une personne peut être considérée ou non comme victime de guerre? Enfin, envisagez-vous, en réponse à cette question, d'agir sur cette loi de 1954 pour accorder cette reconnaissance de manière plus conforme à la réalité des faits historiques?
12.02
Pieter De Crem, ministre: Dank u voorzitter. Sehr geehrte Kollegin, vielen Dank für
ihre Frage. Schon lange Zeit her daß wir einander gesehen haben.
En tant que ministre de tutelle des victimes de la guerre, je suis au courant de la problématique soulevée par l'honorable membre. Je confirme que les critères de recevabilité des demandes de pension d'invalidité introduites par les victimes de la Shoah dans le cadre de la loi du 15 mars 1954 relative aux pensions de dédommagement des victimes civiles de la guerre 1940-1945 sont bien ceux que vous mentionnez dans votre question.
La direction générale "Victimes de la guerre" chargée de l'exécution de la loi précitée a estimé que cela concernait environ 1 100 personnes. Je suis bien conscient que l'article 1, § 4, de ladite loi, relatif à la question de la résidence et de la nationalité, suscite des débats quant au bien-fondé de ces critères de recevabilité.
Le dédommagement des victimes éprouvant un préjudice certain par suite de faits de guerre dommageables a pour socle premier le concept de solidarité nationale. L'État n'ayant pas l'obligation stricte d'indemniser l'entièreté des dommages subis par toutes les victimes de la guerre en Belgique, et prenant en compte les possibilités et les priorités budgétaires, il fut nécessaire de procéder à des choix.
Rappelons néanmoins qu'en matière d'avantages financiers, les victimes de la Shoah ont fait l'objet de la part du législateur d'une attention particulière. En effet, la loi du 11 avril 2003 créant une rente de clandestinité en faveur des personnes qui, en raison de persécutions raciales, ont été contraintes de vivre dans la clandestinité, a tenu compte du caractère spécifique de la communauté juive en n'exigeant la qualité de Belge qu'au 1er janvier 2003 et la résidence en Belgique qu'à la date du 10 mai 1940.
En outre, les bénéficiaires de cette rente ont droit au remboursement du ticket modérateur par l'intermédiaire de l'Institut des vétérans, l'Institut national des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre.
Il en a résulté pour l'État belge, qui a pris en charge au titre de la solidarité nationale le financement des avantages octroyés à environ 2 300 victimes de la Shoah et ce, quelle que soit leur résidence, un coût total de 21 millions d'euros depuis 2003. Ce n'est pas une somme négligeable, mais bien un effort considérable.
En ce qui concerne plus particulièrement la loi du 15 mars 1953, des propositions de loi ont été déposées afin de modifier des conditions d'octroi jugées trop restrictives. Il s'agit des propositions de loi de Mme Genot du 30 octobre 2007, du 28 novembre 2008 de Mme Salvi, du 5 octobre de Mme Fonck et de M. Brotcorne et celle de Mme Bourgeon et consorts du 13 janvier 2011.
Cependant, un avis négatif a été rendu à deux reprises à ce sujet par le Conseil supérieur des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre. Conformément au prescrit légal, cet avis était adressé au président de la Chambre des représentants. Vous n'ignorez pas non plus que le Sénat a adopté, le 24 janvier 2013, une résolution qui rejoint vos propos en demandant au gouvernement d'examiner la problématique de l'application de la loi du 15 mars 1954, notamment les conditions d'âge, de nationalité et de résidence interrompue.
C'est pourquoi, considérant les avis négatifs du Conseil supérieur, la résolution du Sénat et les interpellations d'associations juives, je me suis adressé au Conseil supérieur avec la demande de faire des propositions qui pourraient recueillir un avis favorable du Conseil supérieur en trouvant un équilibre entre les principes de la loi du 15 mars 1954 et certaines situations jugées aujourd'hui inacceptables.
12.03 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, merci beaucoup pour toutes ces précisions. Je suis heureuse de constater qu'avec vous, le dossier semble être dans de bonnes mains et que nous puissions trouver des solutions.
C'est le problème des résolutions lorsque des propositions de loi déposées – comme certaines à la Chambre – se trouvent dans l'impasse. J'espère que nous pourrons trouver une solution avec le Conseil supérieur assez rapidement.
L'incident est clos.
Présidente: Karolien Grosemans.
Voorzitter: Karolien Grosemans.
- de heer Filip De Man aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het onschadelijk maken van saringas" (nr. 19765)
- de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de expertise van DOVO met betrekking tot het onschadelijk maken van chemisch wapentuig" (nr. 19803)
- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de chemische wapens in Syrië" (nr. 19829)
- de heer Christophe Lacroix aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de eventuele deelname van het Belgische leger aan de vernietiging van de chemische wapens van Syrië" (nr. 20115)
- M. Filip De Man au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la neutralisation du gaz sarin" (n° 19765)
- M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'expertise du SEDEE relative à la neutralisation des armes chimiques" (n° 19803)
- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les armes chimiques en Syrie" (n° 19829)
- M. Christophe Lacroix au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "une éventuelle participation de l'armée belge à l'opération de destruction des armes chimiques syriennes" (n° 20115)
13.01 Filip De Man (VB): Mijnheer de voorzitter, de Syrische president Bashar Al-Assad heeft bevestigd dat zijn land chemische wapens bezit. Hij zou er ook mee akkoord gaan om die te laten vernietigen. Hij stelt evenwel dat die vernietiging bijzonder duur is. Het zou ongeveer een miljard dollar kosten en minstens een jaar in beslag nemen. Blijkbaar is het onschadelijk maken van chemische wapens zelfs duurder dan het produceren ervan. Dit even terzijde.
Mijn vragen aan mijnheer de minister zijn de volgende.
Welke knowhow heeft Defensie inzake het ontmantelen van chemische wapens? Welke middelen heeft Defensie? Zouden wij kunnen helpen bij het opruimen van de Syrische voorraden? Minister Reynders heeft ter zake al meteen zijn mening gegeven.
Bestaat er op internationaal vlak de ambitie om daar gezamenlijk werk van te maken? We horen nu dat de Russen en de Amerikanen daarover vergevorderde gesprekken gevoerd hebben. Zullen bijvoorbeeld de Verenigde Naties ter zake een planning opstellen?
De voorzitter: De vraag van Theo Francken vervalt, dus gaan we over naar de vraag van mijnheer Dallemagne.
13.02 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question datant du mois d'août, elle est quelque peu dépassée. Elle porte sur le fait que la Belgique avait fait part de sa disponibilité dans le cadre du démantèlement de l'arsenal chimique syrien.
Monsieur le
ministre, pourriez-vous me dire où on en est aujourd'hui? Cette possibilité
est-elle toujours envisagée? Concrètement, la Belgique dispose-t-elle d'une
capacité en la matière? De quelle manière cette dernière peut-elle intervenir?
Je pense ici notamment au gaz sarin. Quelle pourrait être la contribution de la
Belgique à ce programme important, mais aussi difficile et audacieux, de
démantèlement des 1 000 tonnes d'armes chimiques syriennes?
13.03 Pieter De Crem, ministre: Madame la présidente, chers collègues, la Belgique a développé une expertise de démantèlement de munitions qui se trouvaient sur le territoire national et qui ont été utilisées pendant les deux guerres mondiales. Il s'agit soit de munitions à charge explosive, soit de munitions à charge chimique utilisées lors de la Première Guerre mondiale.
De chemische agentia die in ‘14-‘18 werden gebruikt, waren hoofdzakelijk beperkt tot blaartrekkende agentia zoals mosterdgas en stikagentia zoals fosgeen. De installaties van de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen (DOVO), gelegen in Poelkapelle, werden specifiek ontwikkeld om de chemische wapens uit de Eerste Wereldoorlog te ontmantelen. Ze zijn dus niet geschikt om de moderne chemische wapens en agentia, zoals zenuwgassen, waartoe Sarin en VX behoren, te behandelen.
Pendant la Guerre froide, la Défense belge a développé une capacité de défense contre les attaques chimiques. Il s'agit ici de reconnaissances chimiques, de prises d'échantillons, du déminage d'engins chimiques isolés et de la décontamination opérationnelle de personnes et de matériels. Cette capacité existe et répond aux standards rigoureux de l'OTAN en la matière.
Defensie beschikt ook over een gespecialiseerd laboratorium, gelegen in Peutie, het Defensielaboratorium DLD met een CBRN-expertise – Chemical, Biological, Radiological, Nuclear – dat gespecialiseerd is in het domein van staalopname en -analyse van de chemische agentia. Dit laboratorium is een van de twintig internationale laboratoria die door de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) werd geaccrediteerd. België neemt al verschillende jaren deel aan de training van de OPCW-specialisten in de installaties van Poelkapelle, Zutendaal en Peutie.
Wat de ontmanteling van de chemische wapens in Syrië betreft, heeft België totnogtoe geen officiële, gedetailleerde aanvraag gekregen om deel te nemen aan een mogelijke opdracht in Syrië.
Cependant, la Défense anticipe la question et étudie la possibilité d'une éventuelle contribution à la mission de vérification et/ou de démantèlement.
La mission actuellement déployée en Syrie, sous le mandat de l'ONU, est menée par un groupe international d'experts de l'OPCW.
Ook andere verkennende gesprekken vinden plaats.
Comme mentionné ci-dessus, la Défense dispose de moyens de vérification, d'analyse et de décontamination mais ne dispose pas de moyens de destruction d'armes et de munitions chimiques à grande échelle.
Voor de ontmanteling van chemische wapens bestaan er moderne ontmantelingmogelijkheden die reeds in het verleden door burgerfirma’s in Irak en Libië werden ingezet. Het betreft installaties en ovens in installaties, voorzien van systemen om de verbrandingsgassen te filteren.
Pour ce qui est d'une éventuelle participation de B-FAST, celle-ci peut uniquement être recommandée au Conseil des ministres par le conseil de coordination de B-FAST sous l'égide du SPF Affaires étrangères.
Enfin, pour ce qui concerne l'évolution de la présence belge dans la région, je vous informe que la Défense dispose actuellement d'un détachement d'une centaine de militaires au Liban dans le cadre de la mission de la FINUL, la force intérimaire des Nations unies au Liban.
Les récents événements en Syrie n'ont pas donné lieu à des adaptations majeures des mesures sécuritaires et préventives au niveau national ou au niveau de l'organisation des Nations unies.
13.04 Filip De Man (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw vrij volledig antwoord.
Ik heb een misschien eerder politieke opmerking. Het stoort mij niet dat België meewerkt aan de opruiming van dat vieze goedje, maar dat mag niet gebeuren onder dezelfde voorwaarden als in Libanon. Die operatie kost ons immers fortuinen, gelet op onze jarenlange aanwezigheid ter plaatse. Het is allemaal heel mooi en humanitair om zulke dingen te doen, maar de rekening van de operatie in Libanon loopt enorm hoog op. Ik hoop dat daarmee wordt rekening gehouden, als België eraan deelneemt.
Ik wil zijdelings ook de hoop uitdrukken dat Peutie goed beveiligd is, aangezien ik daar woon.
13.05 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je me réjouis du fait que vous confirmiez que nous avons toujours une expertise importante dans l'identification et les vérifications concernant ce type de gaz. Ce qui a démarré en Syrie est extrêmement important pour la sécurité internationale et celle des Syriens. Je vous soutiendrai en cas de contribution de la Belgique dans le démantèlement de cet arsenal.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vraag nr. 19773 van de heer Francken vervalt.
14 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de Europese defensietop van december 2013" (nr. 19823)
14 Question de M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le sommet européen de la Défense de décembre 2013" (n° 19823)
14.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, wat is de huidige agenda van de geplande Europese defensietop in december? Kunt u het Parlement, voorafgaand aan de Europese Raad, een nota bezorgen dat het Belgische standpunt weergeeft en daarbij een antwoord geeft op de volgende, toch wel essentiële vragen?
Ten eerste, wat zijn, op basis van objectieve criteria, de niches of excellence van de Belgische Defensie?
Ten tweede, welke buitenlandse politiek willen ons land en de Europese Unie voeren, en welke regio’s en acties zijn daarbij prioritair voor de Europese belangen?
Ten derde, tot welk type militaire operaties wil ons land zich engageren om dat buitenlandse beleid kracht bij te zetten?
Ten vierde, welke militair materiaal en welke hoeveelheden daarvan heeft de Europese Unie nodig om deze militaire operaties tot een goed einde te brengen?
Ten vijfde, over welke capaciteiten beschikt de Europese Unie nu al? In welke capaciteiten moeten de EU-landen prioritair investeren omdat zij ontbreken om dat Europees buitenlands en defensiebeleid mogelijk te maken?
Ten zesde, welke landen wensen met betrekking tot welke militaire capaciteit met België te poolen of te sharen?
Ten zevende, welke beleidsaanbevelingen voor België kunt u uit voorgaande afleiden en met welke financiële raming?
Voor alle duidelijkheid, het is niet de bedoeling dat u nu antwoord geeft op al die vragen. De vraag is echter of u een debat wilt voeren met het Parlement over die kwesties. Mogen wij zo’n nota verwachten zodat wij als land de rol kunnen spelen die ons toekomt op die Europese top?
14.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer De Vriendt, Defensie vormt een van de aspecten die zullen worden besproken tijdens de Raad van 18 en 19 december. De integrale agenda is op dit moment nog niet gekend, maar op vraag naar toelichting omtrent het Belgische standpunt zou ik u willen verwijzen naar de uiteenzetting in het Europees Parlement van 26 september 2013. Hierin werd het Belgische standpunt, overigens tot stand gekomen door een intense samenwerking tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Defensie, inzake de drie grote thema’s – met name visibiliteit en effectiviteit van de Common Security and Defence Policy, het versterken van de Europese defensiecapaciteiten, en de rol toegedicht aan de defensie-industrie – uitvoerig toegelicht. U kunt deze tekst op mijn website terugvinden.
Samengevat stelde ik dat er in Europa op korte termijn nood is aan capaciteiten die snel, efficiënt en op onafhankelijke basis inzetbaar kunnen zijn in geval van crisissen, zowel op het eigen grondgebied als elders. Een snelle inzetbaarheid vereist een snelle beslissingsname wat grotendeels afhangt van de effectiviteit van de CSDP. Wat deze inzetten betreft, mag Europa zich trouwens niet beperken tot het uitvoeren van trainingsopdrachten.
Waarom werd de Europese battlegroupcapaciteit nog nooit ingezet voor militaire operaties, weze het peacekeeping of peace-enforcement, ondanks het feit dat dit instrument inzetbaar is binnen de vijftien dagen? Europa heeft nood aan een redelijk snelle reactiecapaciteit die modulair inzetbaar zou moeten kunnen zijn. Verder heb ik erop gewezen dat Europa als één eenheid diende te spreken bij het onderhouden en versterken van haar strategische relatie met de niet-Europese partners en dat een sterke Europese defensie en de ontwikkeling van haar politiek daarop noodzakelijk is om zelf als een betrouwbare partner beschouwd te worden.
Op het vlak van het versterken van de Europese defensiecapaciteit werd tot op heden vooruitgang geboekt in regionale clusters. Wij dienen er wel op toe te zien dat dergelijke clusters geen landenclusters, doch capaciteitenclusters blijven. Een mooi voorbeeld hiervan vormt het European Air Transport Comment waarbij ik de Italiaanse intentie tot deelname van harte toejuich. De sleutelrol van het EDA, het Europese defensieagentschap, in de zogenaamde intraclustersamenwerking en de intraclusterinteractie is en blijft cruciaal. Samen met de European External Action Service en de Europese Commissie vormt zij de driehoek waarbinnen samengewerkt moet worden aan een sterke Europese defensie. Europa dient tevens institutioneel aan haar lidstaten toe te staan vooruit te gaan zo dezen dat willen.
In dit alles is België de mening toegedaan dat de Europese defensiestrategie van 2003 de basis kan vormen in de geopolitieke positie, in te nemen door Europa, eerder dan in theologische discussies te verzanden over een zogenaamde grand global strategy voor de Europese Unie. Om haar militaire en technologische dominantie te waarborgen, dient Europa haar gemeenschappelijke capaciteit te behouden en verder te ontwikkelen, met de nodige aandacht voor samenwerking tussen de civiele en de militaire sector. Hierbij denken wij onder meer aan de domeinen van strategisch luchttransport, air to air refueling, drones, cybersecurity: aspecten die wij hier vandaag in de commissie reeds bespraken.
Inzake de Europese
defensie-industrie wijst België op het economisch en technologisch belang
ervan. De verdere ontwikkeling van de European Defense Equipment Market (EDEM)
en de oprichting van een European Defense Technological Industrial Base (EDTIB)
zijn van primordiaal belang. De uitbesteding van de Europese
research-and-developmenttak vermindert immers de competitiviteit van onze
defensie-industrie. Verder is het voor België van het grootste belang dat de zogenaamde
direct offsets, inbegrepen technologie-overdracht, binnen de Europese
Unie, mogelijk blijven.
Dat verhindert tevens een fragmentatie van onze defensie-industrie. De Europese Unie heeft in dat kader ook nood aan een mechanisme om de defensiemarkten op Europees vlak op te volgen, zonder nationale protectionistische reflexen. De zogenaamde off-the-shelfaankopen leiden tot meer harmonisatie en interoperabiliteit. In dat kader verwelkomt België het initiatief van het EDA betreffende effective procurement methods.
Daar wens ik nog aan toe te voegen dat het in de traditie van het Belgische Parlement bijzonder raadzaam zou zijn dat, vooraleer de top plaatsvindt, er een discussie plaatsvindt in een nader te bepalen gremium van de Kamer van volksvertegenwoordigers, in een gemengde commissie of in het Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden of een variant daarvan.
Ik wil wel nog onderstrepen dat het om een Europese Raad voor staatshoofden en regeringsleiders gaat. Ik weet niet of die formule zal wijzigen voor de defensieaspecten of de buitenlandse aspecten, maar in eerste orde is de vergadering voor de staatshoofden en regeringsleiders.
14.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Defensie zal natuurlijk een heel belangrijke component van die Europese top zijn. Er wordt al heel lang naar uitgekeken en naar verwezen.
14.04 Minister Pieter De Crem: (…)
14.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Dan denk ik dat het goed zou zijn als er met u van gedachten kan worden gewisseld over het aspect van defensie, voorafgaand aan de top, zodat wij weten welk standpunt België daar zal verdedigen, of dat nu gebeurt in het Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden of in de commissie voor de Landsverdediging.
Mijnheer de voorzitter, misschien kunt u er ook over waken dat het Belgische standpunt inzake defensie dat op de Europese top in december zal worden verdedigd, vooraf in het Parlement kan worden besproken.
De minister wijst er terecht op dat de staatshoofden en regeringsleiders naar de top zullen gaan, maar daar zal een Belgisch standpunt inzake defensie moeten worden verdedigd. Kan daarover vooraf in het Parlement worden gedebatteerd?
14.06 Minister Pieter De Crem: Het zou goed zijn dat het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden zou samenkomen. Dan zijn onze Europese parlementsleden ook uitgenodigd.
14.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Waarbij u dan mee kan debatteren, mijnheer de minister.
14.08 Filip De Man (VB): De inbreng van de minister van Defensie lijkt mij bij de Europese top onontbeerlijk. Het is een goed idee om zoiets te organiseren, mijnheer De Vriendt, misschien ergens na de allerheiligenvakantie.
14.09 Minister Pieter De Crem: Dat zou moeten plaatsvinden een week of enkele dagen voor het plaatsvinden van de top, omdat de geesten dan het meest gescherpt zijn.
14.10 Filip De Man (VB): Dan prikken we een datum half november. Of wat stelt u voor?
14.11 Minister Pieter De Crem: De top is in december. Ik ben ter beschikking. Begin december zal de agenda van de top worden vastgelegd en in functie daarvan kunnen wij dan onze vergadering beleggen.
De voorzitter: Ik stel voor dat de secretaris contact opneemt met zijn collega van de commissie voor Europese Aangelegenheden en dat wij een datum kiezen ergens begin december, met de leden van het Europees Parlement als back-up.
14.12 Minister Pieter De Crem: Dat zou bijzonder nuttig zijn.
De voorzitter: De secretaris zal het nodige doen.
L'incident est clos.
Voorzitter: Filip De Man.
Président: Filip De Man.
15 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de levering van de Nato Frigate Helicopters" (nr. 19825)
15 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la livraison des hélicoptères 'Frégate' de l'OTAN" (n° 19825)
15.01 Karolien Grosemans (N-VA): Eind augustus nam Defensie de tweede van oorspronkelijk vijf Sea Kings uit dienst. Er blijven nog drie operationele toestellen over. De Nato Frigate Helicopter, de opvolger van de Sea King, wordt ten vroegste in november op de basis van Koksijde verwacht. Een eerste exemplaar werd al officieel geleverd.
In de commissievergadering van juli 2013 zei u dat de NFH-vloot volgens de toenmalige planning in de loop van 2015 volledig operationeel zou zijn. In sommige persberichten is al sprake van 2016. Volgens een artikel in La Dernière Heure van 6 september 2013 neemt Defensie maatregelen om de levensduur van de resterende Sea Kings te verlengen.
Wat is de meest recente stand van zaken in het dossier?
Welk schema schuift de fabrikant momenteel naar voren voor de levering van elk van de overige NFH’s?
Zijn er sinds begin juli nieuwe vertragingen gemeld?
Hoeveel toestellen heeft Defensie minimaal nodig voor een volledig operationele NFH-vloot?
Wanneer verwacht Defensie de laatste Sea Kings uit dienst te nemen?
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat ze tot dan operationeel kunnen blijven? Hoeveel kosten die maatregelen?
Zijn er wijzigingen aangebracht in het leveringsschema van de Tactical Transport Helicopter, de transportversie van de NH-90? Kan de transportversie ook worden gebruikt voor search and rescue? Zo ja, behoort dat voor Defensie tot de mogelijkheden?
15.02 Minister Pieter De Crem: Het actuele leveringsschema van de Nato Frigate Helicopter voorziet in de levering van een tweede toestel in december 2013. De levering van het derde toestel is gepland voor het eerste semester van 2014, de levering van het laatste toestel in 2015.
De vloot zal volledig operationeel zijn voor de uitvoering van de search-and-rescueopdracht tegen eind 2014. Hiervoor zijn drie toestellen vereist en dienen alle crews gevormd te zijn op de NH-90. Daarna worden de laatste Sea Kings uit dienst genomen.
Om de operationaliteit van de Sea-Kingvloot tot eind 2015 te verzekeren diende een hoofdrotor te worden gereviseerd en enkele kleine onderdelen te worden hersteld en/of aangekocht voor een totaalbedrag van 1,65 miljoen euro, zoals was begroot.
Het leveringsschema van de Tactical Transport Helicopter is onveranderd gebleven, zijnde twee toestellen in 2013 en een toestel in 2014.
Aangezien een vlotte transitie tussen de Sea King en de NFH verzekerd wordt, is het niet aan de orde de search-and-rescueopdracht met TTH uit te voeren.
15.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, voor de goede orde, u bent natuurlijk niet verantwoordelijk voor dat voortdurend uitstel. De fabrikant blijkt over onvoldoende onderdelen te beschikken, zo heb ik vernomen. Er zijn problemen met de toelevering. Dat zijn veel frustraties die wij niet kunnen oplossen.
Ik ben verwonderd, omdat er op 28 augustus een Belgabericht verscheen waarin stond dat alle marineversies pas klaar zouden zijn in 2016. U zegt nu dat wij eind 2014 toch operationeel kunnen zijn en dat is goed nieuws.
U zegt dat ook dat Defensie minimaal drie toestellen nodig heeft, maar dat wordt tegengesproken door de commandant. Tegenwoordig leer ik allerlei tijdschriften kennen waarvan ik het bestaan nooit had vermoed. In het magazine Rotorhub zegt luitenant-kolonel Peter Van den Broucke dat er wel vier toestellen nodig zijn om volledig operationeel te zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Op vraag van de heer Maertens wordt zijn vraag nr. 19842 uitgesteld. Op vraag van de heer Lacroix wordt zijn vraag nr. 19979 omgezet in een schriftelijke vraag.
16 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de positie van algemeen directeur bij het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis" (nr. 20035)
16 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la position du directeur général du Musée Royal de l'Armée et de l'Histoire Militaire" (n° 20035)
16.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, bij koninklijk besluit nr. 6975 van 20 maart 2008 werd de heer Dominique Hanson voor een periode van zes jaar aangesteld als algemeen directeur bij het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis. Het onderhavige besluit trad in werking op 1 april 2008. Het mandaat van de algemeen directeur van het koninklijk legermuseum loopt dus ten einde op 31 maart 2014.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Werden de prestaties van de algemeen directeur bij het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, zoals voorgeschreven, tweejaarlijks geëvalueerd? Zo ja, kunt u daarover meer uitleg geven? Werden die voldoende bevonden? Zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Wie evalueert de algemeen directeur bij het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis en hoe verloopt die evaluatieprocedure exact?
Is er ondertussen reeds een nieuwe selectieprocedure gestart voor de invulling van de functie na het einde van de termijn van de heer Hanson, wetende dat die normaal gezien zes maanden in beslag zal nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot wanneer krijgen of kregen de personen de tijd om hun kandidatuur te stellen?
16.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Grosemans, uw vraag heeft betrekking op het persoonlijke geval van de algemeen directeur van het legermuseum. U begrijpt dat, in de traditie van het Parlement, individuele gevallen niet worden toegelicht in parlementaire vragen. Ik zal echter wel antwoorden op de door u gestelde vragen die buiten het persoonlijke of individuele karakter van dit dossier vallen.
De algemeen directeur van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis valt onder het KB van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten. De evaluatie van de houder van een managementfunctie is beschreven in hoofdstuk 5 van het bedoelde KB en wordt in dit persoonlijke geval toegepast.
Op dit ogenblik heeft de directeur-generaal zijn eindevaluatie nog niet gekregen. Een selectieprocedure zal eventueel worden gestart nadat de eindevaluatie wordt gegeven. Het woord “eventueel” wordt gebruikt, gezien de mogelijkheid tot de hernieuwing van het mandaat zonder selectieprocedure, in toepassing van artikel 25 van hetzelfde KB.
De invulling van de functie na het einde van het huidige mandaat, dat loopt tot 1 april 2014, lijkt mij geen probleem te zijn. In geval van een selectieprocedure wordt de oproep gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en kunnen de mogelijke kandidaten hun kandidatuur stellen bij Selor, zoals beschreven in de oproep.
16.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
U zegt dat de eindevaluatie nog niet is gestart. Die is volgens mij wel noodzakelijk, ook als de heer Hanson zichzelf opvolgt. Dat is mij echter nog niet duidelijk.
U antwoordde niet op de vraag of de prestaties tweejaarlijks werden geëvalueerd.
16.04 Minister Pieter De Crem: Kunt u nog even herhalen? Er worden namen genoemd.
16.05 Karolien Grosemans (N-VA): Ik heb geen namen genoemd. Dat doen wij niet meer. Ik was daarvan trouwens niet op de hoogte. Daarover kan is dus nooit meer informatie krijgen? Nee, goed.
De eindevaluatieprocedure is nog niet gestart, neem ik aan. Die is wel noodzakelijk, zelfs als hij zichzelf zou opvolgen.
Is de tweejaarlijkse evaluatie gebeurd? Daarop hebt u nog niet geantwoord.
16.06 Minister Pieter De Crem: Dat zijn personeelsaangelegenheden. Ik zal dat vragen aan de bevoegde diensten en u daarover informeren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Op vraag van mevrouw Galant wordt haar vraag nr. 20090 uitgesteld.
17 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de mogelijke aankoop van 'Sidewinders' en gerelateerde uitrustingen" (nr. 20037)
17 Question de Mme Annick Ponthier au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'éventuel achat de 'Sidewinders' et de son équipement" (n° 20037)
17.01 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat hier misschien niet om een zo een groot dossier als de vervanging van de F-16’s, maar toch is het de moeite waard om er een vraag over te stellen.
Volgens de Defense Security Cooperation Agency, een agentschap van het Pentagon in de VS dat belast is met de export van Amerikaans militair materiaal, heeft de Belgische regering een voorstel gedaan tot de mogelijke aankoop van 40 AIM-9X-2 Sidewinder Block II-raketten (Amerikaanse luchtraketten) en diverse gerelateerde uitrustingen. Het zou daarbij onder meer gaan om oefenraketten, geleidingseenheden, containers, testuitrusting en reserveonderdelen.
Kan u de berichten en het voorstel dat de Belgische regering deed bevestigen?
Over welk bedrag gaat het? Wat houdt de aankoop precies in?
Ten slotte, op welke manier wil de minister de aankoop inpassen in het globale moderniseringsprogramma van Defensie?
17.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Ponthier, volgend op de militaire prospectie die Defensie heeft uitgevoerd op het einde van 2012 heeft het Defense Security Cooperation Agency (DSCA), het Amerikaans Congres geïnformeerd over de mogelijke verkoop van AIM-9X-2 Sidewinder Block II-raketten aan België. Deze informatieverstrekking aan het Congres behoort tot de standaardprocedures die het DSCA moet volgen en houdt geen enkele verplichting tot aankoop in.
Deze prospectie kadert in het plan voor investeringen voor Defensie en Veiligheid (PIDV) in de schijf 2013, die een basisprogramma herneemt, dat gekend is als short range air to air missiles F-16, ter vervanging van het huidig verouderde patrimonium lucht-lucht-raketten korte dracht, die in gebruik zijn op de F-16-vloot en dateren uit het begin van de jaren 90.
De schijf 2013 van het PIDV werd door de Ministerraad op 5 juli 2013 als punt 24 goedgekeurd. Een bedrag van 32,4 miljoen euro wordt uitgetrokken voor het programma betreffende de aankoop van short range air to air missiles.
Deze aankoop maakt dus integraal deel uit van het globale moderniseringsprogramma van Defensie. De goedkeuring van het dossier in de fase “aanvraag voorafgaand akkoord” dient nog aan de Ministerraad en de commissie voor de Legeraankopen te worden voorgelegd. Het programma behelst de aankoop van missiles, training missiles en een pakket logistieke steun, onder meer wisselstukken, steunuitrusting, documentatie en vorming.
17.03 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, het Vlaams Belang is uiteraard voorstander van een goed uitgerust en modern leger dat op een adequate manier kan reageren op allerhande dreigingen. Het lijkt maar logisch dat dit moet gebeuren door een modernisering van legermaterieel en -uitrusting. U hebt ook een huidige stand van zaken gegeven. Ik denk dan ook dat wij nu moeten wachten tot wanneer het dossier naar de commissie voor de Legeraankopen komt om de procedure voort te volgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.00 uur.
La réunion publique de commission est levée à 13.00 heures.