Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mercredi 2 octobre 2013 Matin ______ |
van Woensdag 2 oktober 2013 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.25 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La séance est ouverte à 10.25 heures et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
01 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de la Justice sur "la simplification pour la parentalité des couples de femmes" (n° 19870)
01 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de vereenvoudiging van het wettelijke ouderschap voor vrouwelijke paren" (nr. 19870)
01.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, je souhaite revenir sur la nécessité de simplifier l'établissement de la filiation juridique dans le cadre d'un couple de femmes.
Je vous ai déjà interrogée deux fois sur cette question.
Le 14 mars 2012, vous me répondiez ce qui suit: "Mon administration étudie la meilleure manière de simplifier l'établissement de la filiation juridique d'un enfant né dans le cadre d'un couple homosexuel de femmes et, en particulier, de trouver une alternative à la procédure d'adoption actuellement nécessaire pour établir la filiation à l'égard de la co-mère, la femme du couple n'ayant pas donné naissance à l'enfant".
Le 20 février 2013, votre réponse était la suivante: "Mon administration a examiné la question de l'établissement de la filiation juridique des co-mamans et m'a transmis un avant-projet de loi sur la base duquel j'ai entamé des consultations avec des praticiens. À l'issue de ces consultations, cet avant-projet sera discuté en réunion au sein du gouvernement".
Tout comme vous, ce sujet me tient à cœur.
Madame la ministre, où en êtes-vous dans ce dossier? Avez-vous déjà déposé un avant-projet sur la table du gouvernement? Si oui, quelle en est la teneur? La reconnaissance prénatale est-elle aussi envisagée? Sinon, quel est votre calendrier dans ce dossier?
01.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, la parentalité des couples homosexuels est un projet qui revêt une importance particulière à mes yeux. Il est dans mes intentions de mener à bien ce projet afin de lutter contre une discrimination qui existe entre les couples homosexuels et hétérosexuels en matière d'attribution de la filiation.
Depuis votre dernière question parlementaire, mon administration a rédigé un avant-projet de loi sur base duquel j'ai entamé une concertation au sein du gouvernement. L'intention de cet avant-projet est de supprimer la discrimination le plus rapidement possible.
Puisqu'il n'est pas question d'imposer à ces couples le recours à l'adoption, il leur sera loisible de recourir à d'autres formes d'attribution de la filiation, par exemple la reconnaissance prénatale.
Je souhaite aboutir à un accord dans les meilleurs délais afin de requérir l'avis du Conseil d'État et, par la suite, de le soumettre au parlement.
Il s'agit clairement pour moi d'un projet très important, et ce, de tout temps.
01.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie. J'espère que nous pourrons l'accueillir très rapidement dans notre commission de la Justice afin de pouvoir le travailler. Les mois avancent. Il conviendrait que vos collègues du gouvernement décoincent le sujet et vous donnent le feu vert afin de progresser.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij springen terug naar het begin van onze agenda.
Mijnheer Schoofs, gaat u ermee akkoord nog even op mevrouw De Wit te wachten? Zij is hier bijna. Wij kunnen dan onmiddellijk uw volgende vraag nr. 19559 behandelen.
01.04 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, indien het pas geeft, laat ik liever even mijn fractieleidster voorgaan.
De voorzitter: Dat is ook goed. Ik had niet gezien dat mevrouw Pas haar vraag vooraan aan de agenda stond.
02 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de minister van Justitie over "de terugkeer van Dyab Abou Jahjah" (nr. 19707)
02 Question de Mme Barbara Pas à la ministre de la Justice sur "le retour de Dyab Abou Jahjah" (n° 19707)
02.01 Barbara Pas (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben ondertussen allemaal vernomen dat Dyab Abou Jahjah, de vorige topman van de Arabisch-Europese Liga, na tien jaar in Libanon te hebben gewoond, naar België is teruggekeerd.
Ik fris even het geheugen op.
Wij weten allen dat hij destijds bewust asielbedrog heeft gepleegd, dat hij jaren geleden aan de basis lag van de zware rellen in Borgerhout en dat hij eigenlijk, toen het gerecht hem in het vizier kreeg en de grond hem hier te heet onder de voeten werd, naar Libanon naar zijn vrienden van de Hezbollah terugkeerde.
Kan Justitie niet gewoon verhinderen dat een dergelijke terrorist of op zijn minst een dergelijke notoire relschopper opnieuw in dit land komt vertoeven?
Ik breng u alvast in herinnering dat Groot-Brittannië in 2009 Abou Jahjah al de toegang tot het grondgebied heeft geweigerd. Ook de Europese Unie heeft onlangs eindelijk de Hezbollah op de lijst van terreurorganisaties geplaatst.
Het voorgaande is reden genoeg om Abou Jahjah de toegang tot ons land te ontzeggen.
Ik heb een heel concrete vraag voor u, die ook door andere fracties wordt gedeeld, indien ik de artikels van uw coalitiepartner in de Antwerpse gemeenteraad, André Gantman, erop nalees. Ook hij vraagt dat de genoemde AEL-topman onmiddellijk wordt opgepakt.
Mijn vraag is dus heel concreet de volgende.
Mevrouw de minister, zal u van uw positief injunctierecht gebruikmaken, om Abou Jahjah op te pakken, zodra hij voet op Belgische bodem heeft gezet? Mijn vraag is ondertussen net iets te laat aan bod gekomen, om zulks onmiddellijk te kunnen doen. Zal u ter zake dus van uw positief injunctierecht gebruikmaken, zoals uw coalitiepartner in de Antwerpse gemeenteraad vraagt?
02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, het openbaar ministerie van Antwerpen kon mij mededelen dat de betrokkene geen openstaande straffen heeft staan en over geen blanco strafregister beschikt.
Ook de strafuitvoeringsdiensten van het parket te Antwerpen bevestigen dat lastens de betrokkene geen definitieve veroordelingen werden uitgesproken.
Iemand die echter in het raam van een opsporing of strafuitvoering niet geseind staat, mag vrij reizen. Indien zijn verblijfspapieren in orde zijn, mag hij zich ook vrij vestigen.
De politie- en veiligheidsdiensten zullen te gepasten tijde het nodige doen, om de toestand in te schatten.
02.03 Barbara Pas (VB): Mevrouw de minister, ik had dit antwoord verwacht, maar het verheugt mij uiteraard niet. Hoe u het ook draait of keert, laat ons een kat een kat noemen: Abou Jahjah verschilt eigenlijk niet veel van Abu Imran van Sharia4Belgium. Hij is gewoon een ietwat sluwere, meer welbespraakte en minder clowneske versie van Abu Imran, maar dat maakt hem volgens mij alleen nog maar gevaarlijker. Hij is hoe dan ook een antisemiet en een politieke agitator die wij hier absoluut niet nodig hebben.
Ik hoop dat u uw coalitiepartner in de Antwerpse gemeenteraad met die uitleg waarom u niet meteen een onderzoek gelast, afdoende kan overtuigen. U schuift het op de lange baan: men zal de situatie inschatten. Men kan er echter niet snel genoeg bij zijn om alles zeer grondig te onderzoeken in dezen.
L'incident est clos.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de privileges van Farid Bamouhammad" (nr. 19397)
- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de telefoon die een gedetineerde in zijn cel kreeg" (nr. 19717)
- M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "les privilèges dont bénéficie Farid Bamouhammad" (n° 19397)
- Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "le téléphone qu'un détenu a obtenu dans sa cellule" (n° 19717)
03.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, ik stel niet zo vaak vragen over individuele gevallen, maar deze zaak verdient toch wel enige aandacht. Farid Bamouhammad, beter gekend als Farid le Fou, zou beschikken over een telefoontoestel in zijn cel. Of dat nu nog het geval is weet ik niet, u zult daarover duidelijkheid scheppen.
Hij zou dat toestel hebben omdat er een te groot veiligheidsrisico is, omdat hij telkens hij de kans krijgt cipiers naar de keel grijpt, aanvalt en verwondt. Daarom blijft hij volgens sommigen beter in zijn cel en kan hij over een telefoontoestel beschikken. Blijkbaar staat of stond dat telefoontoestel in contact met de buitenwereld. Een journaliste van La Capitale kon hem zowaar bellen, zij kwam blijkbaar per ongeluk bij hem terecht.
Per geluk of per ongeluk, opzettelijk of onopzettelijk, bewust of onbewust, dit roept toch vragen op. Retorisch wil ik vragen, le ridicule ne tue pas, wat is het nummer van Bamouhammad? Heeft hij die telefoon nog in zijn cel? Zo ja, dan kan ik hem misschien even opbellen en zeggen dat ik niet tevreden ben met het feit dat hij een telefoon in zijn cel heeft.
03.02 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik sluit mij graag bij deze woorden aan. De situatie werd geschetst. Ook ik had graag wat toelichting gekregen waarom de betrokkene een persoonlijk telefoontoestel heeft in zijn cel. En mijn vraag is algemeen van aard, want als het voor de ene kan, kan het misschien voor de andere ook.
Als hij een toestel heeft in zijn cel, kan er toch geen controle zijn over wie hij belt vanuit de cel. Hij kan misschien zijn familie of zijn advocaat bellen, dat zijn dan nog de brave telefoontjes, maar hij kan eender wie bellen. Helemaal te gek is dat blijkbaar het algemeen nummer van de gevangenis in die cel terechtkomt. Dat is toch wel een echt communicatieprobleem.
Is er misbruik gemaakt van dat privilege? Werd de telefoonrekening nagekeken?
Er zijn hier toch wel fouten gemaakt. Zal daaraan gevolg gegeven worden, door middel van sancties of andere ingrepen?
Als dit privilege bestaat, zijn er nog privileges? Wat kan of mag de betrokkene nog? Zijn er nog andere gedetineerden die inderdaad een officiële telefoon in hun cel of andere privileges hebben? Als dat zo is, zult u die handhaven of zult u daar een lijn onder trekken?
03.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, zoals gebruikelijk in individuele dossiers zal ik niet volledig in detail gaan. De betrokkene zit momenteel in een bijzonder veiligheidsregime. Dit aangepast regime houdt rekening met zijn individuele situatie. De maatregelen combineren dan ook op een pragmatische manier de rechten van de gedetineerde en de vereisten inzake veiligheid, zowel voor het personeel, andere gedetineerden als hijzelf.
Telefoongebruik is een recht dat enkel ingeperkt kan worden krachtens de basiswet. Omdat uit het verleden is gebleken dat de normale procedure met telefoon in de gang zware risico’s inhield en aanleiding gaf tot zware incidenten, heeft de directie beslist hem een telefoon op cel te geven. Er is evenwel geen rechtstreekse lijn naar buiten, hij moet steeds via de centrale van de gevangenis passeren wat controle mogelijk maakt. Ik heb dan ook een duidelijke controle van alle uitgaande en inkomende telefoons gevraagd.
De journaliste heeft met de betrokkene kunnen spreken, vooral omdat zij naar de gsm van een lid van de Centrale Toezichtsraad heeft gebeld. Het ging om een voormalig gevangenisdirecteur die op dat ogenblik de persoon bezocht in zijn cel en het toestel aan de betrokkene heeft doorgegeven.
03.04 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, het laatste dat u vermeldt is al een eerste opmerkelijk feit. Iemand die blijkbaar bij het gevangeniswezen betrokken is geeft zomaar een gsm door in een cel.
03.05 Minister Annemie Turtelboom: Het is een voormalig gevangenisdirecteur.
03.06 Bert Schoofs (VB): Wat komt die voormalige directeur dan doen in die cel bij die man? Wordt dat bezoekrecht niet beter gecontroleerd? Destijds heeft ook een politicus Marc Dutroux in zijn cel bezocht, waarover veel ophef is geweest. Iemand die betrokken is geweest bij het gevangeniswezen kan dus die cel in, kan daar rustig een gsm meenemen, die aan de gedetineerde geven en een journaliste doorgeven aan de telefoon. Nu breekt mijn klomp en de klompen zijn al lang afgeschaft in Limburg. Dat is een eerste punt.
Ten tweede, het feit dat iemand gewelddaden pleegt tegen cipiers zou geen aanleiding mogen geven tot een dergelijk voorrecht. Dat is immers een voorrecht. Er zijn mensen die zich veel beter gedragen in de gevangenis en niet over dergelijke rechten beschikken.
Ik vraag mij af waarvoor de zogenaamde robocopuitrustingen dienen. Kan men daarmee die Farid le Fou niet de baas? Dat is toch wel eigenaardig. Men heeft zoveel geld geïnvesteerd, precies om dergelijke gevallen aan te pakken. Wel, dat men die uitrusting dan ook gebruikt. Anders moet men de basiswet inzake de rechtspositie van de gedetineerden intern in de gevangenis dringend aanpakken en aanpassen zodat men dergelijke gevallen kan terechtwijzen en hun rechten kan afnemen in plaats van hen er meer te geven wanneer ze gewelddaden tegen cipiers plegen. Dit is onaanvaardbaar.
03.07 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, u zegt wel dat het om een voormalig directeur gaat maar toch is dit hallucinant. Ik weet heel goed dat men heel zijn hebben en houden moet afgeven als men de gevangenis binnenkomt, ook de gsm. Het is dus hallucinant te horen dat dit zomaar kan voor sommigen en dat ze hun gsm dan nog meenemen ook. Bovendien gebeurt de doorverbinding met de gsm via de centrale. Het noopt tot een onderzoek en ik hoop alleszins dat u dat onderzoek zult voeren.
Mevrouw de minister, dit is een geval. Ik heb van u geen antwoord gekregen op de vraag of er misschien nog anderen zijn die dergelijke privileges hebben. Binnenkort gaan ze natuurlijk allemaal de cipiers klappen geven en krijgen ze allemaal telefoon in de cel. Zijn er nog privileges in die zin, niet in dit individuele geval, maar in andere gevallen? Dat lijkt mij toch een heel bijzondere situatie te worden.
Ik heb heel veel respect voor de rechten van gedetineerden, en ik ben mij ervan bewust dat een verblijf in de gevangenis geen evidentie is, maar men mag de wereld niet op zijn kop zetten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19465 van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
04 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de brief vanwege de directeur van het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, verspreid via een rondschrijven van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel" (nr. 19559)
04 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "la lettre émanant du directeur de l'Institut de formation judiciaire diffusée par le biais d'une circulaire du président du tribunal de première instance de Bruxelles" (n° 19559)
04.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, deze vraag gaat over een taalkwestie. Eind juni ontving de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in Brussel een brief vanwege de directeur van het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, het IGO. Via de griffier van de rechtbank van eerste aanleg werd die brief verspreid onder Nederlandstalige en Franstalige magistraten. Het was toch wel een belangrijk document, want de inhoud handelde over de hervorming van Justitie, u wel bekend, aangezien het wetsontwerp ter zake in de Kamer werd goedgekeurd vlak voor het parlementair reces.
Van de brief werd blijkbaar uitsluitend een Franstalige versie verspreid, ook onder Nederlandstalige magistraten. In Brussel ligt dat gevoelig.
Mevrouw de minister, bestaat er een Nederlandstalige versie van de brief?
Als die versie bestaat, waarom werd die dan niet aan de Nederlandstalige magistraten bezorgd?
Als het, om dan toch een Franse uitdrukking te gebruiken, bon ton is bij het IGO om alleen Franstalige documenten te verspreiden, dan heb ik daar toch vragen bij, tenminste zeker in Brussel, want dat is een tweetalige stad. Nederlandstalige magistraten moeten overal te lande, ook in Brussel, brieven die aan hen gericht zijn vanwege het IGO, ook in het Nederlands kunnen ontvangen.
04.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Schoofs, het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding staat als federale instelling onafhankelijk van de FOD Justitie en als parastatale instelling sui generis in voor de opleiding van magistraten en gerechtspersoneel.
Het IGO streeft ernaar om zijn vormingsaanbod optimaal af te stemmen op de reële behoeften waar de gerechtelijke organisatie mee wordt geconfronteerd. Vanuit dat streven werd enige tijd geleden een intern project opgestart dat tot doel heeft om op een gestructureerde en systematische wijze de behoefteanalyse te kunnen voeren. Een belangrijk element van die analyse is de inschatting van de kloof die bestaat tussen aangewezen of noodzakelijke competenties en de op het terrein aanwezige competenties. Daartoe werd door het IGO onder andere een bevraging uitgewerkt waarbij aan de korpschefs wordt gevraagd om een inschatting te geven van de competenties en de competentieniveaus binnen hun organisatie.
Uit de weliswaar weinig precieze informatie waaraan u refereert, en na raadpleging van de directeur van het IGO en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, blijkt dat het vermelde voorval slaat op die bevraging.
Ik schets nu de juiste situatie. Op 5 juli werden alle korpschefs door het IGO aangeschreven in hun moedertaal met de vraag tot het invullen van de vermelde bevraging. Het begeleidend schrijven geeft bij wijze van contextschetsing onder andere aan dat de gerechtelijke organisatie voor belangrijke uitdagingen staat, die van elke magistraat of medewerker andere of bijgestelde competenties zullen vereisen. Daarbij wordt de rol van het IGO als specifiek vormingsinstituut geduid en wordt gewezen op het belang van een vormingsaanbod dat daar optimaal op is afgestemd.
Het is dan ook een absolute misvatting dat het schrijven specifieke of belangrijke informatie inzake de hervorming van Justitie zou omvatten. De verwijzing naar de hervorming is beperkt tot de informatie die ik zonet vermeldde. Het schrijven betreft in fine enkel het gestructureerd behoefteanalyseproces, dat door het IGO wordt toegepast en waarbij de korpschefs worden geraadpleegd.
Niettegenstaande de bevraging zich specifiek richt tot de korpschefs zelf, stond de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel erop om alle magistraten van zijn rechtbank te informeren. De voorzitter heeft daartoe een tweetalige mail verspreid met het begeleidend schrijven van het IGO in bijlage.
Tot op heden heeft de voorzitter vanuit het streven naar open communicatie en transparantie binnen zijn organisatie er steeds op gestaan om dergelijke informatie te delen.
Concluderend, door het IGO werd de taalrol van de aangeschreven korpschefs absoluut gerespecteerd. Iedereen heeft een gepersonaliseerd schrijven in zijn of haar taalrol ontvangen. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft eveneens de taalrol van de leden van zijn organisatie gerespecteerd, gelet op de tweetalige nota die hij heeft laten verspreiden binnen zijn organisatie, waaraan het persoonlijk schrijven dat aan hem was gericht, ter informatie was bijgevoegd. Het schrijven is gerelateerd tot een intern werkingsproces van het IGO, in ondersteuning van de samenstelling van een optimaal aangepast vormingsaanbod. Op geen enkele wijze betreft het schrijven specifieke of kritieke informatie in relatie tot de hervorming van Justitie.
04.03 Bert
Schoofs (VB): Mevrouw de minister, het schutblad
heb ik afgescheurd, maar ik kan u wel de mail laten zien, die een gunstige wind
mij heeft bezorgd. Dat is een mail van de griffier. “Afg. griffier”, staat er.
“Mevrouw, mijnheer, in bijlage vindt u het document dat mijnheer de voorzitter
mij vraagt u over te maken. Met de meeste hoogachting”. Dan komt het document.
Dat is volledig in het Frans opgesteld en verstuurd aan een heleboel
magistraten waaronder, zoals u zult zien, een hoop Vlaamse magistraten. Op het einde wordt er wel Engels gebruikt: “Live as if
you were to die tomorrow, learn as if you were to live forever. Mahatma Gandhi”.
Frans en Engels, maar geen Nederlands. Misschien ontkent men het licht van de zon bij het IGO, maar dergelijke incidenten zullen in de toekomst wel beperkt worden, al was het alleen maar door mijn vraagstelling. Zo niet moet het IGO zelf vorming krijgen op het vlak van taalcompetenties.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de zoekgeraakte sleutel in de gevangenis van Dendermonde" (nr. 19560)
05 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "la perte d'une clé à la prison de Termonde" (n° 19560)
05.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag betreft alweer een voorval in een gevangenis. Ze dateert van enige tijd geleden, want het reces is er tussengekomen. Het voorval gebeurde net voor het reces, maar de vraag werd later ingediend.
In de nacht van 13 op 14 juli verdween, van de sleutelbos in de gevangenis van Dendermonde, een sleutel van de buitenronde. Ik ben niet geneigd om de pers altijd zonder meer te geloven, maar daarin verscheen dat men vermoedt dat de sleutel door een cipier aan een gedetineerde werd verkocht.
Hoewel de sloten bijna onmiddellijk werden vervangen, heeft dit incident blijkbaar toch het vertrouwen tussen de cipiers onderling geschaad. Iemand is immers met een sleutel gaan lopen en men vindt die niet meer terug.
Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen. Hoeveel personen hebben toegang tot dergelijke sleutelbossen? Welke controle- en veiligheidsprocedures zijn er uitgewerkt op het vlak van het verspreiden van sleutels? Wie heeft op welk moment een sleutel in handen?
Hoe valt het te verklaren dat dit systeem niet waterdicht is? Een niet-geïdentificeerd persoon — het moet wel een veiligheidsbeambte zijn —, iemand van wie de identiteit niet gekend is, kan immers een sleutel wegnemen. Of heeft men die sleutel intussen in een rioolputje gevonden?
Welke maatregelen kunnen er worden genomen opdat de identificatie van een persoon die sleutels in zijn bezit heeft, op elk ogenblik mogelijk is? Ik bedoel hier niet alleen sleutels van de binnenrondes, maar ook van de buitenrondes in de gevangenis.
05.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schoofs, het beheer van de sleutels is een veiligheidsmaterie. Ik kan daarom niet alle details meedelen.
Ik kan u wel zeggen dat de sleutels centraal worden beheerd en enkel worden gegeven aan personen die deze sleutels nodig hebben. De verantwoordelijke moet ervoor zorgen dat iemand enkel die sleutel of sleutels krijgt die hij nodig heeft. Hij is ook verantwoordelijk voor de terugkeer van de sleutels.
De sleutels worden apart gehouden op een beveiligde plaats. Wanneer een personeelslid een sleutel kwijtraakt, moet hij de verantwoordelijke onmiddellijk inlichten, zodat de nodige maatregelen kunnen worden genomen. Indien dat noodzakelijk blijkt, worden de betrokken sloten vervangen.
Er is momenteel een onderzoek gaande in verband met de verdwijning van een sleutel in Dendermonde. Na de verdwijning van de sleutel werden alle sloten onmiddellijk vervangen. Alle hypotheses worden onderzocht, zowel die van het verlies van de sleutel dat niet onmiddellijk werd gerapporteerd, tot kwaad opzet. Op dit ogenblik kan ik daarover echter niet meer details geven.
05.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, het onderzoek duurt al zeker twee maanden. Er moet daarover snel uitsluitsel komen. Ik raad aan om de veiligheidsprocedures te onderzoeken. Men zou op elk moment moeten weten wie welke sleutel heeft.
Ik wil dit niet vergelijken met een thuissituatie, maar mijn vrouw en kinderen hebben ook sleutels van ons huis en wij willen altijd weten wie welke sleutel heeft en wij hopen dat er nergens een sleutel achterblijft. Dat geldt a priori voor een gevangenis.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19739 van de heer Van den Bergh wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
06 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de weigering van toegang tot de gevangenis van Merksplas" (nr. 19748)
06 Question de M. Stefaan Van Hecke à la ministre de la Justice sur "le refus d'accès à la prison de Merksplas" (n° 19748)
06.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, de directie van de strafinrichting te Merksplas weigerde op 18 september de toegang tot de gevangenis aan een advocaat. Nochtans werd deze advocaat door de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij op 19 juni 2013 in de zaak van vijf geïnterneerde cliënten uitgenodigd op een plaatsbezoek in de gevangenis van Merksplas om de verdediging van zijn cliënten waar te nemen.
Het lijkt vrij bizar dat die persoon, een advocaat dan nog, de toegang wordt ontzegd, aangezien dit tegensprekelijk plaatsbezoek een uitvoering van een rechterlijke beslissing is en de gevangenis zich hiernaar moet schikken.
Er is me geen enkele wettelijke bepaling bekend die de strafinrichting van Merksplas een immuniteit verleent tegen tegensprekelijke plaatsbezoeken, bevolen door de rechter.
Bovendien wordt het hierdoor onmogelijk gemaakt om de cliënt te verdedigen bij de rechterlijke controle op de conformiteit van zijn opsluitingomstandigheden met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze manier van werken is een rechtsstaat onwaardig.
Mevrouw de minister, om welke reden werd de toegang tot de instelling geweigerd aan de advocaat? Waarom heeft de directie een beslissing van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij naast zich neer gelegd? Bent u van oordeel dat de directie een beslissing van de commissie naast zich neer kan leggen? Zo ja, op basis van welke wettelijke of juridische grond? Zo neen, welke maatregelen zult u nemen om te vermijden dat dit in de toekomst nog zal gebeuren? Komt er een concrete reactie tegenover de directie?
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Het klopt dat de toegang tot de inrichting van Merksplas werd geweigerd aan een advocaat die de gevangenis samen met de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij van Vorst wenste te bezoeken.
Krachtens artikel 18 van de wet inzake de bescherming van de maatschappij houdt de CBM zich op de hoogte van de toestand van de geïnterneerden. In dit raam kan de CBM zich uiteraard begeven naar de plaats waar de geïnterneerden verblijven. Deze controlerende taak behoort tot de taken van de CBM en niet van een advocaat.
Het artikel 18 geeft een advocaat dan ook geen recht om aanwezig te zijn tijdens een bezoek van de CBM.
De uitnodiging van de CBM is geen gerechtelijk bevel. De gevangenis hoeft dit niet op te volgen, wel integendeel.
Indien een advocaat van een geïnterneerde de afdeling wenst te bezoeken waar zijn cliënt verblijft of een gevangenis in het algemeen is dit bezoek onderworpen aan de regels, bepaald in artikel 8 van het Algemeen Reglement. Dit betekent dat een aanvraag moet worden ingediend bij de minister die hierover zal beslissen.
06.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, u hebt dit antwoord waarschijnlijk van uw administratie gekregen, maar het is wel zo dat de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij ook de advocaat zelf mee heeft uitgenodigd. Dan vind ik het raar dat de gevangenisdirectie dit zomaar naast zich neerlegt.
Ik neem akte van uw antwoord. Ik zal een en ander verder onderzoeken.
Het incident is gesloten.
- M. Olivier Maingain à la ministre de la Justice sur "la plainte déposée par la société Belgacom à la suite de l'accès non autorisé à son système informatique interne" (n° 19703)
- Mme Manuella Senecaut à la ministre de la Justice sur "l'intrusion des services informatiques de Belgacom" (n° 19716)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de klacht die Belgacom heeft ingediend nadat zijn intern computersysteem werd gehackt" (nr. 19703)
- mevrouw Manuella Senecaut aan de minister van Justitie over "de digitale inbraak in de computersystemen van Belgacom" (nr. 19716)
07.01 Olivier Maingain (FDF): Madame la présidente, je remercie ma collègue d'avoir accepté de différer quelque peu sa question pour me permettre de vous rejoindre.
Madame la ministre, par un communiqué de presse émis ce 16 septembre et que vous avez cosigné, le gouvernement fédéral a déclaré avoir pris connaissance de la plainte introduite par la société de communications Belgacom, actuellement examinée par le parquet fédéral.
Cette société aurait été victime, et cela semble se confirmer, d'une intrusion de son système informatique, en vue de la collecte d'informations stratégiques.
Selon le parquet fédéral, la technologie utilisée indiquerait l'implication à haut niveau d'un autre pays. Dans un premier temps, on soupçonnait plutôt les États-Unis et l'Agence nationale de sécurité américaine. Maintenant on s'oriente plutôt sur une piste anglaise.
Le communiqué du gouvernement conclut que si cette hypothèse est confirmée et qu'il s'agit effectivement d'espionnage cybernétique, il entreprendra dans ce cas les démarches appropriées. Je cite les termes mêmes de votre communiqué.
Madame la ministre, pourriez-vous me communiquer l'évolution des investigations relatives à l'intrusion subie par la société anonyme de droit public Belgacom et pour laquelle elle a introduit une plainte en justice? Quelles sont les mesures envisagées par le gouvernement si l'hypothèse de l'implication d'un autre pays se concrétise?
Quel rôle est-il joué par le B-CCentre en réaction à ce type d'intrusion informatique? Une coopération avec le Centre européen de lutte contre la cybercriminalité a-t-elle été mise en place dans le cadre de cette affaire? Les objectifs de ce Centre inauguré à La Haye le 11 janvier dernier prévoient en effet le soutien opérationnel aux pays de l'Union.
07.02 Manuella Senecaut (PS): Madame la présidente, c'est tout à fait naturellement que j'ai marqué mon accord pour attendre M. Maingain.
Madame la ministre, suite aux révélations de M. Snowden affirmant que plusieurs sociétés de télécommunications de par le monde avaient été infiltrées par la NSA, Belgacom a décidé de mener l'enquête en interne afin de déterminer si elle avait également été frappée par ce genre d'agissements. Elle a ainsi découvert, comme nous le savons, que son système informatique aurait fait l'objet d'une surveillance et d'une intrusion depuis 2011.
Ceci nous rappelle à quel point les infrastructures de télécommunications, qui sont généralement gérées par des opérateurs privés, doivent être considérées comme sensibles pour l'intérêt général et traitées en conséquence.
Si nous comprenons qu'une plainte a été déposée par l'entreprise publique et qu'une enquête judiciaire est en cours, cette information soulève nombre d'interrogations mais aussi de craintes.
Madame la ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes. Premièrement, si l'infiltration au sein de Belgacom, société publique belge, a pu être d'une telle ampleur, que doit-on craindre du sort des autres sociétés de télécommunications disposant d'infrastructures en Belgique et dont les capitaux sont français, néerlandais, américains et bientôt chinois?
Deuxièmement, quelles mesures ont-elles été ou doivent-elles être prises pour prévenir ces menaces? L'État ne devrait-il pas imposer aux sociétés de télécommunications des mesures de précaution?
Troisièmement, justement, les services de la Sûreté de l'État ne devraient-ils pas jouer un rôle dans la prévention de telles infiltrations de ces infrastructures sensibles?
Finalement, la Sûreté de l'État est-elle elle-même totalement sûre de ses lignes téléphoniques?
07.03 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chers collègues, le parquet fédéral confirme qu'en date du 19 juillet 2013, la SA Belgacom a déposé une plainte pour accès non autorisé au système informatique interne de la société.
Le parquet fédéral a dès lors ouvert une information judiciaire à charge d'inconnu(s) pour hacking au préjudice de la SA Belgacom, infraction aux articles 550bis et 550ter du Code pénal.
L'enquête a été confiée à la police judiciaire fédérale de Bruxelles avec le soutien de la Federal Computer Crime Unit (FCCU) et l'assistance technique spécialisée de la Défense. Belgacom prête son concours à l'enquête. Les investigations ont révélé que plusieurs serveurs et postes de travail ont été infectés. L'enquête démontre que le hacking n'a été réalisable que moyennant l'engagement d'importants moyens financiers et logistiques par les intrus. Cette donnée de même que la complexité technique du hacking et son ampleur orientent l'investigation vers une opération internationale d'espionnage étatique.
Sur la base des informations dont le parquet fédéral dispose actuellement, on peut dire que l'objectif du hacking semble plutôt être de rassembler des informations stratégiques et non de commettre des actes de sabotage ou de causer des dommages économiques ou autres. Par la suite, l'enquête devra démontrer si ces premières constatations peuvent être confirmées. L'information judiciaire continue après l'opération de nettoyage entreprise par Belgacom. À l'heure actuelle, le secret de l'information ne permet pas de révéler des éléments supplémentaires de l'enquête.
La deuxième question relève de la compétence de mon collègue secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des services publics, mais je peux quand même vous dire que le Conseil des ministres du 21 décembre 2012 a approuvé la stratégie en matière de Cyber Security Strategy et a chargé le premier ministre de la coordination de sa mise en œuvre.
Depuis l'approbation du gouvernement, le 21 décembre dernier, d'autres présentations ont été faites et d'autres discussions ont été menées, notamment sur cette stratégie au sein de BELNIS. Un plan d'exécution est en préparation et devra être approuvé rapidement. L'instance à mettre en place n'a donc pas encore été mise sur pied. Des discussions budgétaires doivent encore avoir lieu. Toutefois ce point est à l'ordre du jour des discussions budgétaires en cours.
J'en arrive à votre troisième question, le B-CCentre s'occupe du Research & Development et de formation et ne joue aucun rôle opérationnel dans la lutte contre la cybercriminalité. Ce Centre n'est donc pas impliqué dans cette investigation. Pour me référer à votre première question, je ne peux faire aucune communication sur le contenu et le déroulement d'une affaire en cours.
Madame Senecaut, pour ce qui concerne la Sûreté de l'État, il convient, avant toute chose, d'insister sur le fait que la responsabilité principale en matière de sécurité des infrastructures critiques relève des propriétaires exploitants de ces infrastructures. Il n'appartient pas au gouvernement de protéger les réseaux d'une entreprise.
La Sûreté de l'État peut jouer un rôle préventif par le biais de la sensibilisation aux menaces dont le suivi relève de sa compétence. Les grandes entreprises de télécommunications telles que Belgacom ne comptent toutefois pas parmi le public-cible des sensibilisations de la Sûreté de l'État. L'accent est mis sur les PME innovantes dont chacun sait qu'elles sont les plus vulnérables. Les grandes entreprises sont en principe très bien au fait des menaces que constituent par exemple le cyber-espionnage et disposent de départements entiers spécialisés dans la sécurité et pourvus des spécialistes adéquats.
La Sûreté de l'État dispose d'une compétence générale de recueil des informations relatives aux activités qui constituent ou peuvent constituer une menace pour la sécurité intérieure et extérieure de l'État et le potentiel scientifique et économique, pour autant que ces activités aient un lien avec l'extrémisme, le terrorisme, l'ingérence dans le processus décisionnel, l'espionnage, les organisations criminelles, la prolifération des armes de destruction massive ou les organisations sectaires nuisibles. Les informations analysées par la Sûreté de l'État sont communiquées aux instances compétentes afin de leur permettre de prendre les mesures qui s'imposent.
La Belgian Cyber Security Strategy, approuvée par le gouvernement fédéral, constitue une étape importante pour assurer la cyber security en Belgique. Dans le cadre de cette stratégie de sécurité, il est prévu de créer un organe central de coordination de la cyber security auquel la Sûreté de l'État apporterait sa collaboration. Ce plan attribue à la Sûreté de l'État la charge d'analyse, la cybermenace ainsi que les conséquences potentielles au niveau national de cyberincidents internationaux. Il sera demandé aux services de cartographier la cybermenace ciblant les pouvoirs publics, les infrastructures nationales critiques et le potentiel scientifique et économique du pays.
Madame la présidente, je vous prie de m'excuser pour ma réponse un peu longue mais il s'agit d'un dossier très important.
07.04 Olivier Maingain (FDF): Madame la présidente, je remercie la ministre pour sa réponse détaillée. Nous devrons attendre les intentions du gouvernement quant à la mise en œuvre d'un plan de coordination et voir les moyens budgétaires, matériels et humains qui y seront affectés pour prévenir la répétition de ce genre de faits.
Madame la ministre, vous n'avez rien dit concernant la coopération au niveau européen, notamment avec le Centre européen de lutte contre la cybercriminalité, même si je suppose qu'il y a des échanges d'informations. Nous allons suivre ce dossier et nous ne manquerons pas d'y revenir prochainement.
07.05 Manuella Senecaut (PS): Madame la présidente, nous reviendrons également ultérieurement sur ce dossier.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de foutieve adressering bij de verzending van processen-verbaal inzake verkeersovertredingen in strijd met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken" (nr. 19754)
08 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "les infractions à la loi du 15 juin 1935 sur l'emploi des langues en matière judiciaire en ce qui concerne le libellé des adresses lors de l'envoi de procès-verbaux de roulage" (n° 19754)
08.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, alweer een taalkwestie. Tot tweemaal toe is bij de vzw Vrijheidsfonds, een in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigde Nederlandstalige rechtspersoon, een proces-verbaal van een politiedienst toegekomen waarbij het adres in het Frans was vermeld.
Eigenaardig is dat die politiediensten in Vlaanderen gevestigd zijn, namelijk Antwerpen-Noord en Brasschaat. Telkens werd vanuit die respectievelijke politiezones een brief gericht met het opgegeven adres van de vzw Vrijheidsfonds in het Frans en niet in het Nederlands.
Hieromtrent werd een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Zij werd echter afgewezen, omdat het hier niet zou gaan om een toepassing van taalgebruik in bestuurszaken, maar wel van taalgebruik in gerechtszaken. De VCT verwees de vzw Vrijheidsfonds dan ook door naar Justitie.
Ik heb kennisgenomen van het probleem en wil daarom aan u de vraag stellen of deze zaak wel degelijk onder uw bevoegdheid valt, mevrouw de minister.
Welke maatregelen of sancties kunnen worden getroffen, indien de wet op het taalgebruik in gerechtszaken niet wordt gerespecteerd?
08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, overeenkomstig artikel 11 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken, moet het proces-verbaal zijn opgesteld in de taal van de streek, zijnde in het Franse taalgebied in het Frans, in het Nederlandse taalgebied in het Nederlands, in het Duitse taalgebied in het Duits.
Wanneer verklaringen worden afgenomen van een persoon die niet de taal spreekt van de streek, bestaan er, wat deze verklaringen betreft, drie mogelijkheden. Eerst en vooral kan de verbalisant een beroep doen op een beëdigd vertaler. Hij kan ook de verklaring noteren in de taal die door de betrokkene wordt gebruikt. De verbalisant kan ten slotte aan de betrokkene vragen om zelf zijn verklaring te noteren, die aan het proces-verbaal wordt gehecht.
De overtreding van deze regels leidt tot de nietigheid van het proces-verbaal.Deze nietigheid kan worden gedekt en kan met name niet meer worden ingeroepen als er na de schending van de wet een uitspraak ten gronde op tegenspraak volgt.
Uit de naar voren gebrachte elementen blijkt niet afdoende of de regels van de taalwet bij het opstellen van het proces-verbaal zijn overtreden, dan wel of de aangeklaagde situatie enkel de aanduiding van het adres op een begeleidend schrijven of omslag betreft.
Voor alle duidelijkheid moet worden onderstreept dat de laatstgenoemde gevallen niet behoren tot de door de taalwet geviseerde situaties.
08.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, u hebt juridische duidelijkheid geschapen. Ik ben voorlopig tevreden met het antwoord. Ik zal het zelf ook nog eens nakijken vanuit een juridische invalshoek, maar de laatste twee elementen die u aanhaalt in uw antwoord, leiden ertoe dat er geen nietigheid zou kunnen worden ingeroepen. Dat is dan duidelijk.
Ik hoop wel dat in de toekomst op een andere manier een of andere sanctie kan volgen. Het is immers een zeer gevoelige kwestie wanneer men in het Frans wordt aangeschreven, terwijl men het recht heeft in het Nederlands te worden aangeschreven. Omgekeerd trouwens ook, zou ik zeggen.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het drugsprobleem in de gevangenissen" (nr. 19755)
09 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "le problème de la drogue dans les prisons" (n° 19755)
09.01 Bert Schoofs (VB): Ik dank alvast collega Logghe, die over dezelfde materie schriftelijke vragen heeft gesteld naar aanleiding van een artikel waarin wij beiden werden vernoemd.
Mevrouw de minister, ik ben toch wel even geschrokken. Volgens eerdere berichten zouden vijfendertig gevangenissen in ons land tweemaal per maand worden gecontroleerd met drugshonden. Van januari tot en met april 2013 werden er in totaal maar achttien controles gehouden, of vier keer te weinig. Vijfendertig maal twee is immers zeventig. Bovendien zou het aantal controles stelselmatig zijn gedaald: van negen in januari naar vijf in februari, vervolgens drie in maart en maar één in april. De cijfers van de zomerperiode ken ik niet. Misschien heeft men weer een opwaartse trend kunnen noteren?
Mevrouw de minister, hoe verklaart u het dalend aantal controles van januari tot en met april? Waarom werd niet elke gevangenis tweemaal gecontroleerd in die periode, wat nochtans was aangekondigd? Kunt u het beoogde aantal nog halen voor de tweede helft van 2013, de huidige periode, minstens vanaf september, de maand die net voorbij is.
Als dat niet gaat, waaraan is het dan te wijten dat men het beoogde aantal niet haalt? In welke budgetten is voorzien en welke budgetten werden tot op heden effectief gebruikt voor de controles? Zijn er tekorten inzake budgetten of mankracht?
09.02 Minister Annemie Turtelboom: In totaal werden drieënvijftig drugscontroles met honden georganiseerd tijdens de eerste acht maanden van dit jaar. Het aantal per maand varieert van vier in februari en augustus tot negen in maart. Het project is dan ook maar pas begin dit jaar opgestart en zal een vrij lange periode van operationalisering vergen. Niet alleen de gevangenissen en de hondenbrigade van de federale politie zijn immers betrokken partijen, maar ook de lokale politie. Elke gevangenis moet de controleoperaties dus structureel organiseren, in samenspraak met de lokale politie. Dat proces neemt enige tijd in beslag. In sommige gevangenissen zoals Lantin en Antwerpen is dat reeds ver gevorderd. Die gevangenissen zijn dit jaar dan ook al meermaals gecontroleerd.
De operationele doelstelling is om op termijn elke gevangenis eenmaal per maand te controleren. Het is uiteraard de bedoeling om het aantal controles zo snel mogelijk nog meer op te drijven.
Inzake budget is er geen probleem. Het gaat om een jaarlijkse toelage van ongeveer honderdduizend euro, die is bepaald in het samenwerkingsakkoord. Van onze zijde zijn wij rond, maar de afspraken moeten worden gemaakt met de lokale politiezones, wat op sommige plaatsen wat meer tijd in beslag neemt. Weet wel dat wij met het project zijn gestart, dat wij ermee voortdoen en we er de budgettaire middelen voor hebben.
09.03 Bert Schoofs (VB): Het is dus één controle per maand in de plaats van twee. Uiteraard zijn er nog andere controlemogelijkheden. Ik begrijp dat het systeem op kruissnelheid moet komen, wat nu nog niet het geval is. Misschien beschikt u over andere cijfers. Ik hoor u immers voor februari negen controles noemen en voor maart vier, maar dat zijn niet de cijfers die wij hebben gekregen. Misschien hebt u ze opgeteld? Dan zou het aantal wel kunnen kloppen.
09.04 Minister Annemie Turtelboom: Het gaat om het totaal vanaf januari tot augustus.
09.05 Bert Schoofs (VB): Goed, ik kan het antwoord misschien straks komen halen.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 19801 van de heer Francken is omgezet in een schriftelijke vraag.
- Mme Özlem Özen à la ministre de la Justice sur "la modification par la Croatie de sa loi d'application du mandat d'arrêt européen" (n° 19809)
- Mme Laurence Meire à la ministre de la Justice sur "la modification par la Croatie de sa loi d'application du mandat d'arrêt européen" (n° 19987)
- mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de wijziging die Kroatië heeft aangebracht in zijn wet tot uitvoering van het Europese aanhoudingsbevel" (nr. 19809)
- mevrouw Laurence Meire aan de minister van Justitie over "de wijziging die Kroatië heeft aangebracht in zijn wet tot uitvoering van het Europese aanhoudingsbevel" (nr. 19987)
10.01 Laurence Meire (PS): Madame la ministre, la Croatie devenue membre de l'Union européenne le 1er juillet 2013, a pris une décision qui n'est pas du goût de Viviane Reding, la commissaire européenne en charge de la justice, des droits fondamentaux et de la citoyenneté.
Et on comprend pourquoi: trois jours avant son adhésion, la Croatie a modifié sa législation pour exclure du mandat d'arrêt européen les affaires antérieures à 2002. Ce qui signifie l'exclusion d'extraditions sur base de mandats d'arrêt européens à l'encontre des suspects de crimes commis sous le régime communiste et durant le conflit serbo-croate.
Avant l'adhésion, la Commission avait déjà menacé la Croatie de sanctions si elle ne renonçait pas à son projet de limiter la portée du mandat d'arrêt européen, ce qu'elle a pourtant fait de manière pernicieuse. De plus, le premier ministre croate avait indiqué au président de la Commission que "son pays ferait le nécessaire pour mettre en conformité la loi sur la coopération judiciaire avec les acquis communautaires acceptés durant les négociations d'adhésion".
La Commission devrait d'ailleurs sous peu sanctionner la Croatie, en vertu de l'article 39 du traité d'adhésion, relatif aux "graves manquements" quant à la transposition ou la mise en œuvre de la législation européenne.
Viviane Reding a également annoncé son souhait de donner la possibilité à la Commission d'engager une action en justice à l'encontre des États membres irrespectueux du droit européen et qui mettent à mal la démocratie en Europe.
Plus que des sanctions, madame la ministre, il convient de faire le nécessaire afin que la Croatie remette sa législation en conformité avec le droit et les exigences européennes car la poursuite des criminels des heures sombres de la Yougoslavie ne peut être remise en cause par un État qui a décidé d'adhérer aux valeurs essentielles de l'Europe.
Avez-vous déjà pu aborder ce point avec vos homologues des pays européens? Sinon, peut-on espérer qu'il le sera lors du prochain Conseil Justice et Affaires intérieures? Savez-vous où en est la commissaire européenne en charge de la justice dans ses réflexions sur la modification des traités en vue de poursuivre les États irrespectueux du droit Européen?
10.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame Meire, la modification par la Croatie de sa loi d'application du mandat d'arrêt européen n'a pas, à l'heure actuelle, fait l'objet de discussions entre États membres de l'Union européenne.
Néanmoins, conformément à l'arrêt 39 de l'acte d'adhésion de la Croatie à l'Union européenne, la Commission européenne vient d'entamer une procédure de consultation des États membres sur les mesures appropriées afin de s'assurer que la Croatie se mette en conformité avec le droit européen dans les plus brefs délais.
Cette procédure de consultation constitue une étape obligatoire et préalable à l'adoption effective par la Commission européenne de mesures à l'encontre de la Croatie. À l'heure actuelle, ce point n'est pas à l'ordre du jour du prochain Conseil Justice et Affaires intérieures (JAI).
La Commission européenne dispose, conformément à l'article 258 du Traité de Lisbonne du droit de saisir la Cour de justice pour tout manquement par un État membre à l'une de ses obligations en vertu des traités. Cependant, en vertu du Protocole 36 sur les dispositions transitoires, ladite loi ne sera applicable qu'à partir du 1er décembre 2014, à savoir 5 ans après l'entrée en vigueur du Traité de Lisbonne pour les instruments adoptés dans le domaine de la coopération judiciaire et policière en matière pénale, avant l'entrée en vigueur du Traité de Lisbonne.
En conséquence, aucune modification des traités n'est nécessaire afin d'octroyer ce droit de poursuivre les États irrespectueux du droit européen; ce droit est déjà prévu par le Traité de Lisbonne.
Je voudrais ajouter à ces remarques qu'en tant que ministre de la Justice et auparavant ministre de l'Intérieur et de la Migration, j'ai toujours soutenu au sein du Conseil JAI la thèse que les instances européennes, et ce pendant les négociations sur l'accès d'un nouvel État membre, devaient insister aussi fortement sur les acquis dans le domaine de la Justice et de l'Intérieur que sur ceux dans le domaine économique pour éviter l'accroissement de ce que j'appelle le "déficit sécuritaire" de l'Union.
10.03 Laurence Meire (PS): Madame la ministre, merci pour votre réponse très détaillée. En effet, nous continuerons à suivre la situation car, comme vous le disiez, il est essentiel que les droits fondamentaux soient respectés par les États membres afin de ne pas mettre à mal la démocratie européenne.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de verlaging van de gerechtskosten voor de prestaties vanwege gerechtelijke vertalers en tolken" (nr. 19819)
11 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "la diminution des frais de justice pour les prestations des traducteurs et des interprètes judiciaires" (n° 19819)
11.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, u wordt fel onder vuur genomen door de Belgische Kamer van Vertalers en Tolken (BKVT) die op vrij korte termijn drie persmededelingen heeft verspreid waarin zij uithaalt naar de minister van Justitie. De ene is nog steviger van toon dan de andere.
In één van die persberichten reageert de BKVT onthutst op de verlaging van de uitgaven voor gerechtelijke vertalers en tolken, die opgenomen is in een ontwerp van koninklijk besluit dat al zou zijn goedgekeurd door de Ministerraad op 5 juli jongstleden. De huidige tarieven zijn volgens de BKVT al betrekkelijk laag. Zij vindt de geplande vermindering onaanvaardbaar.
Zij maakt de vergelijking met Duitsland. Ik weet niet hoe het er in de andere buurlanden aan toegaat, maar uit de vergelijking met Duitsland zou blijken dat men het hier nu al met minder moet doen.
Mevrouw de minister, vanwaar die verdere verlaging? Beschikt u over cijfers inzake de gangbare tarieven voor gerechtstolken in de overige buurlanden? Vreest u niet dat de kwaliteit van de geleverde prestaties zal lijden onder deze geplande vermindering?
11.02 Minister Annemie Turtelboom: Deze verdere verlaging werd opgelegd in het raam van het begrotingsoverleg van maart 2012. In Nederland wordt een uniform tarief gehanteerd voor alle tolken, dat ongeveer 43 euro per uur bedraagt. Dit geldt meer bepaald voor tolken in de talen van categorie 1: Nederlands, Frans, Duits, Luxemburgs, Engels, Spaans, Italiaans, Portugees, Deens, Zweeds, Noors, Fins en Grieks, plus de gebarentaal. Het is lager dan het tarief voor tolken in de talen van andere categorieën. Die hebben recht op 46 euro per uur of meer.
In Frankrijk bestaat er één eenvormig tarief, 30 euro per uur. In het Verenigd Koninkrijk en in Ierland worden de tarieven bepaald op basis van de overheidsopdracht.
Er zal een rationalisering plaatsvinden met het oog op de begrotingsdiscipline. Na een jaar zullen wij evalueren of er aanpassingen moeten komen. Er kan nu evenwel niet worden afgestapt van de voorgestelde budgettaire bepaling van maart 2012. U moet weten dat wij in vergelijking met de andere landen dezelfde logica volgen. Het Franse tarief is een stuk lager, maar ten opzichte van de andere landen hanteren wij een conform tarief.
Het is ook belangrijk te melden dat er op een bepaald moment een heroriëntering plaatsvindt omdat bepaalde talen die vroeger uitzonderlijk waren nu niet meer uitzonderlijk zijn, en wij voor die talen nu meer tolken kunnen vinden.
11.03 Bert Schoofs (VB): Men is nu bezig met de regeling van het statuut van de vertalers-tolken. Misschien zal dat enig soelaas kunnen bieden. Ik zal de cijfers nakijken en ze bezorgen aan de BKVT. Ik zal vragen wat die ervan vindt. In elk geval, ik hoop dat de kwaliteit van de prestaties niet onder deze verlaging zal lijden. Dat zal uiteraard ook afhangen van het nieuwe statuut.
Dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de btw-plicht voor gerechtstolken" (nr. 19816)
12 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "l'assujettissement à la TVA des interprètes judiciaires" (n° 19816)
12.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik stel u een vraag tot verduidelijking met betrekking tot de btw-plicht voor de gerechtstolken. Tot op heden kregen gerechtstolken geen btw aangerekend.
Volgens de rondzendbrief van 25 juli 1979 van de btw-administratie werden diensten die in het bijzonder kader van een gerechtelijke procedure door een gerechtstolk worden verricht ter uitvoering van een gerechtelijke opdracht in een openbare terechtzitting vrijgesteld van btw overeenkomstig artikel 44 van het btw-Wetboek.
In de praktijk werd deze vrijstelling van btw, die specifiek voor de openbare zittingen en de gerechtstolken was bedoeld, voor alle diensten van Justitie toegepast. De btw-administratie oordeelde dat dit niet correct was en dat diensten, verricht door tolken voor politiediensten voor het simultaan vertalen van verhoren, tegen het normale tarief van 21 % belastbaar zijn.
Daarover bestond enige discussie. Daarover is nu meer duidelijkheid gekomen. Er werd namelijk beslist dat tolken in uitvoering van een gerechtelijke opdracht een aan de btw onderworpen dienst is. Deze beslissing diende op 1 juli 2013 in werking te treden. Omdat dit niet tijdig duidelijk was, werd de inwerkingtreding tot 1 januari 2014 uitgesteld.
Concreet wil dit zeggen dat gerechtstolken tegen 2014 een ondernemingsnummer moeten aanvragen, een boekhouding moeten voeren en in de meeste gevallen ook sociale bijdragen betalen.
Mevrouw de minister, hoe werden de griffies en gerechtstolken op de hoogte gebracht van de beslissing? Hoe werd dat gedaan vóór 1 juli 2013? Blijkbaar was dat onvoldoende duidelijk en is dit verschoven naar 2014. Op welke manier gebeurde dit vroeger? Hoe wordt dat nu aangepakt?
Hoe zal de betaling van de gerechtstolken gebeuren, als zij btw moeten voorschieten in afwachting van hun betaling door Justitie? Of is daarvoor een specifieke regeling getroffen, zodat zij niet moeten prefinancieren wat zij nog niet gekregen hebben?
12.02 Minister Annemie Turtelboom: De griffies en de gerechtstolken werden op de hoogte gebracht van de beslissingen van de FOD Financiën door middel van ministeriële rondzendbrief 208. Deze rondzendbrief bevatte tevens inlichtingen voor de griffie om de betalingen te laten doorvoeren van kostenstaten van gerechtstolken.
Een uitgebreide rondzendbrief wordt momenteel opgesteld, waarbij enerzijds de beslissing van de FOD Financiën tot het verlenen van uitstel wordt meegedeeld en anderzijds praktische richtlijnen worden gegeven over de nieuwe btw-verplichtingen van de gerechtstolken. Deze rondzendbrief zal zo snel mogelijk verspreid worden.
Er worden ondertussen ook stappen gezet om de betaling zo snel mogelijk te laten doorvoeren, waarbij zowel de informaticasystemen als de procedure verder zullen worden gestroomlijnd.
12.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Er komt dus een rondzendbrief voor de griffies, die ook naar de tolken zal gaan. Ik vermoed dat de tolken die bij een organisatie zijn aangesloten dat ook via die weg zullen ontvangen.
Ik hoor ook uw belofte om de betalingen sneller te laten verlopen. Betekent dat ook dat zij nooit btw zullen moeten voorschieten? Men is nu immers bezorgd dat men op voorhand btw moet betalen voor een factuur die men nog niet ontvangen heeft. Wilt u deze vraag meenemen als u nog zou onderhandelen met de minister van Financiën? Ik weet niet of dat nog gebeurt?
U knikt ja. Voor het verslag zeg ik dus dat u ja knikt.
12.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik zal het zeker meenemen, maar ik moet dat uiteraard in afspraak doen met de minister van Financiën.
12.05 Sonja Becq (CD&V): Als het betaald is, is het geen probleem, maar als ze deze betalingen niet gehad hebben, zitten ze wel met een probleem.
12.06 Minister Annemie Turtelboom: Ik neem het zeker mee in het overleg. De omzendbrief zal er uiteraard in nauwe samenspraak met de twee departementen komen.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Laurence Meire à la ministre de la Justice sur "l'évaluation attendue de la loi relative à la bonne gouvernance de 2010" (n° 19836)
13 Vraag van mevrouw Laurence Meire aan de minister van Justitie over "de verwachte evaluatie van de wet van 2010 tot versterking van het deugdelijk bestuur " (nr. 19836)
13.01 Laurence Meire (PS): Madame la présidente, madame la ministre, l'accord de gouvernement prévoyait, je cite: "En ce qui concerne les sociétés cotées en bourse, le gouvernement évaluera dans les meilleurs délais l'application et les effets de la loi du 6 avril 2010 notamment en ce qui concerne la partie variable de la rémunération des dirigeants et en ce qui concerne les informations relatives à l'écart salarial entre les salaires les plus bas et les salaires les plus élevés".
J'estime, et ce n'est pas un secret, qu'une rémunération variable attribuée dans les sociétés cotées doit être conditionnée à la réalisation d'objectifs de responsabilisation sociale et environnementale tels qu'un soutien aux produits financiers éthiques, la formation du personnel ou la recherche et développement.
Il me semble primordial également d'interdire l'octroi de rémunérations variables lorsque la société a par exemple procédé à des licenciements collectifs.
Ce ne sont que quelques exemples de toutes les choses qu'il faudrait réglementer dans cette matière. Malheureusement, alors que des textes existent au Parlement, nous n'avançons plus, attendant que cette étude soit réalisée. J'aimerais simplement, madame la ministre, savoir dans quel délai vous prévoyez nous fournir cette étude prévue dans l'accord de gouvernement?
Qui est en charge de la réaliser? Sur quoi porte-t-elle exactement?
13.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, j'ai demandé à la commission Corporate Governance de me fournir les données nécessaires concernant l'application de la loi du 6 avril 2010 et du Code de gouvernance d'entreprise. À cet égard, je peux vous informer que la commission Corporate Governance a demandé en 2012 au cabinet d'avocats Allen & Overy de réaliser une étude indépendante sur l'opportunité d'une révision du Code belge de gouvernance d'entreprise.
Sur la base des résultats de l'étude et des remarques par les présidents et CEO des entreprises cotées en bourse, la commission a décidé de n'apporter aucune modification à ce Code pour le moment.
La commission Corporate Governance prend d'ailleurs également connaissance des études menées par des organisations externes sur l'application du Code belge de gouvernance d'entreprise et de la loi du 6 avril 2010. Ainsi GUBERNA et la FEB réalisent régulièrement des études consacrées au respect du Code. En outre, à l'échelle internationale, l'application du Code par les entreprises belges cotées en bourse fait l'objet d'études comme celle de Grant Thornton.
Toutes ces études montrent qu'aucune donnée chiffrée n'est disponible en ce qui concerne le fossé salarial entre les salaires les plus élevés et les salaires les plus faibles.
Je me suis également renseignée auprès de la FSMA, l'autorité chargée de la surveillance des marchés qui contrôle les rapports annuels des entreprises cotées en bourse, sur le respect des règles en matière de communication des informations relatives à la rémunération variable des chefs d'entreprise. La FSMA constate une évolution positive en la matière depuis 2009.
13.03 Laurence Meire (PS): Madame la ministre, je vous remercie.
Nous continuerons à suivre ce dossier avec attention.
Het incident is gesloten.
14 Question de Mme Laurence Meire à la ministre de la Justice sur "la présomption de paternité et le personnel consulaire" (n° 19860)
14 Vraag van mevrouw Laurence Meire aan de minister van Justitie over "het vermoeden van vaderschap en het consulair personeel" (nr. 19860)
14.01 Laurence Meire (PS): Madame la présidente, madame la ministre, l'article 316bis du Code civil énonce que "sauf déclaration conjointe des époux au moment de la déclaration de naissance, la présomption de paternité visée à l'article 315 n'est pas applicable: (…) 2° Lorsque l'enfant est né plus de 300 jours après la date d'inscription des époux à des adresses différentes, selon le registre de la population, le registre des étrangers ou le registre d'attente, pour autant qu'ils n'aient pas été réinscrits à la même adresse par la suite".
Il semble qu'un vieux litige persiste quant à l'application de l'article 316bis du Code civil au corps consulaire. L'application de la présomption ou de l'absence de présomption de paternité semble notamment poser des questions de procédure sur le lieu où cette reconnaissance doit avoir lieu (ambassade ou commune) pour que la présomption puisse jouer pour nos compatriotes à l'étranger.
Des difficultés apparaissent également et de manière plus aiguë en cas de décès du père qui se trouve à l'étranger et qui était donc inscrit à une adresse différente de la mère au moment où aurait dû pouvoir jouer la présomption.
Ce problème n'est pas solutionné dans le cadre du nouveau Code consulaire voté en Commission des Affaires étrangères. Le ministre des Affaires étrangères estime qu'il vous appartient de prendre des initiatives pour clarifier cette situation.
Madame la ministre, dans le cadre de la mise en place du nouveau Code consulaire, une opportunité est à saisir pour mettre fin à ce vieux "problème technique". Quelles initiatives comptez-vous prendre? Quand pensez-vous résoudre ce problème qui pose d'importantes difficultés pour la reconnaissance d'un enfant par son père?
Où doit intervenir la déclaration pour que puisse jouer la présomption de paternité?
14.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je suis au courant du problème relatif à l'interprétation de l'article 316bis, 2, du Code civil par les services consulaires.
En introduisant l'article 316bis, 2, du Code civil, le législateur avait pour objectif de répondre à l'évolution sociale, notamment l'augmentation considérable du nombre de séparations de fait et de divorces. Lorsque l'inscription à des adresses différentes constituait une expression de la volonté d'un couple de se séparer, le législateur voulait éviter que la paternité d'un enfant né après une telle séparation revienne automatiquement au conjoint de la mère qui ne serait peut-être pas le père de l'enfant.
Il ressort clairement des travaux préparatoires qu'il n'était toutefois pas dans les intentions du législateur d'obliger des conjoints résidant à des adresses différentes pour des raisons autres qu'un souhait de séparation, à entreprendre des démarches supplémentaires en vue d'établir la paternité à l'égard de leur enfant commun.
Une circulaire du 7 mai 2007 explique aux officiers de l'État civil la portée concrète de l'article 316bis en tenant compte de l'intention du législateur.
En ce qui concerne le moment de la déclaration de naissance, cette circulaire donne instruction à l'officier de l'état civil, lorsque celui-ci constate que les conjoints sont inscrits au registre de la population à des adresses différentes depuis plus de 300 jours, d'informer le déclarant de la naissance de la possibilité que, par une déclaration conjointe, la présomption de paternité soit quand même appliquée.
L'article 316bis peut également s'appliquer aux conjoints qui habitent à l'étranger ou ne sont pas inscrits au registre de la population, au registre des étrangers ou au registre d'attente. Dans ce cas, il revient aux intéressés de prouver par tous les moyens légaux qu'ils se trouvent dans une situation semblable aux cas visés à l'article 316bis, 1 à 3, auquel cas la règle de paternité ne sera pas d'application. Faute de cela, la présomption de paternité sera quand même appliquée.
Les problèmes d'interprétation de l'article 316bis du Code civil par les services consulaires ont également déjà été signalés au médiateur fédéral. À la suite du rapport de ce dernier, et en vue d'une plus grande clarté pour ce qui concerne l'application de l'article 316bis du Code civil, une solution à ce problème est actuellement à l'étude en concertation avec le Collège des procureurs généraux.
14.03 Laurence Meire (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je resterai attentive car la question pose problème au niveau de certains dossiers. Cela dit, j'ai bien entendu les précisions que vous avez données au sujet de l'article 316bis. Je me réjouis, en tout cas, qu'une solution soit à l'étude. Je me permettrai de revenir vers vous, dans quelques mois, afin que vous me donniez quelques explications au sujet de la solution apportée.
L'incident est clos.
- de heer Stefaan De Clerck aan de minister van Justitie over "de verlenging van het verdrag met betrekking tot de huur van cellen in Tilburg" (nr. 19868)
- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de verlengde huur van de gevangenis van Tilburg en de mogelijke huur van andere Nederlandse gevangenissen" (nr. 20022)
- M. Stefaan De Clerck à la ministre de la Justice sur "la prolongation de la convention relative à la location de cellules à Tilburg" (n° 19868)
- Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "la prolongation de la location de la prison de Tilburg et l'éventuelle location d'autres prisons néerlandaises" (n° 20022)
De voorzitter: De heer De Clerck kon vandaag evenwel niet aanwezig zijn.
15.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik kom nog even terug op Tilburg. Ik heb hierover vóór de zomer ook een vraag gesteld omdat toen vanuit Nederland het aanbod werd gedaan om extra gevangenissen te huren. Alle parlementsleden ontvingen het officiële bericht van dit aanbod, onder anderen van de burgemeester van Maastricht, maar u zei destijds dat u het aanbod nog niet officieel had ontvangen.
In uw antwoord had u wel goed nieuws. U zei dat wat Tilburg betrof er een akkoord was bereikt over de modaliteiten van de verlenging. Binnen afzienbare tijd zou dit worden voorgesteld aan de regering. Er zou vervolgens een nieuw verdrag komen waarin de huur voor 2014, 2015 en 2016 zou worden opgenomen. Elk jaar zou dan worden bekeken of er al dan niet zou worden gehuurd. U zei echter ook dat de regering zich eerst zou concentreren op de nieuwe gevangenissen van onder andere Marche-en-Famenne, Leuze-en-Hainaut en Beveren die hopelijk nog in 2013 open zouden kunnen gaan.
U zei vervolgens iets bizar. U zei dat u de bijkomende capaciteit in die gevangenissen zou afwachten alvorens de huur van andere gevangenissen te overwegen. Als men gaat bouwen, ligt die capaciteit echter al vast. Men kan dus inschatten of men er al dan niet zal komen.
Wij weten allemaal dat wij onze overbevolking niet opgelost krijgen met die nieuwe gevangenissen. Wij hebben dus onvoldoende capaciteit en net daarom werkt u aan een Masterplan Tris. In het licht van dat masterplan en van de blijvende overbevolking, ook na de bouw van de nieuwe gevangenissen, lijkt het mij logisch dat in de huur van extra gevangenissen wordt voorzien en dat dus niet wordt gewacht op de ingebruikname van die drie nieuwe gevangenissen.
Ik kom dan tot mijn vragen. Ten eerste, is de opening van die drie nieuwe gevangenissen in 2013 nog steeds realistisch? Wat is de stand van zaken? Wanneer verwacht u dat zij operationeel zullen zijn? Wat is de stand van zaken aangaande de aanwerving van personeel voor die gevangenissen? Wij weten dat er ter zake problemen zijn voor de geïnterneerden in de forensische centra. Ook hier is dat van essentieel belang.
Ten tweede, hebt u ondertussen het dossier al afgerond betreffende de verlenging van de huur van de gevangenis van Tilburg? Zo ja, kunt u misschien wat informatie verschaffen over de modaliteiten van het nieuwe verdrag? Zo nee, wanneer is de beslissing tot verlenging gepland op de Ministerraad?
Ten derde, hebt u het officiële aanbod vanuit Maastricht voor de huur van twee extra gevangenissen ondertussen ontvangen? Zo ja, wat is uw antwoord daarop?
Ten vierde, wat is de stand van zaken van het Masterplan Tris? Wanneer mogen wij dit verwachten en bespreken?
Ten slotte, mevrouw de minister, om welke reden wacht u voor de huur van extra Nederlandse gevangenissen op de realisatie van die drie nieuwe gevangenissen, wetende dat die extra capaciteit toch niet zal volstaan? Waarom neemt u die huur van extra gevangenissen niet op in uw Masterplan Tris?
15.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, aan het basisverdrag zal niets worden gewijzigd. Grosso modo worden enkel de looptijd verlengd en de voortzetting van de indexeringsformule afgesproken.
Het nieuwe verdrag, dat wordt onderhandeld, voorziet in de mogelijke huur voor drie jaar, telkens per jaar te bepalen, omdat wij met de opening zitten van de drie nieuwe gevangenissen. Hopelijk komt daar ooit ook Dendermonde bij. Dit is de reden waarom wij niet hebben geopteerd voor een verlenging met drie jaar, maar ervoor hebben gekozen om een eventuele verlenging jaar per jaar te bekijken.
Op dit ogenblik zetten wij er alles op in om de gevangenissen van Beveren, Marche en Leuze te openen. Extra capaciteit in Nederland huren, vind ik op dit ogenblik geen optie omdat wij met de opening zitten van die drie nieuwe gevangenissen. Ik meen dat wij eerst moeten afwachten of wij daarna nog extra capaciteit nodig zullen hebben.
Ik moet u erop wijzen dat er de voorbije maanden 500 gedetineerden minder in de gevangenissen zaten. Het enkelbandensysteem functioneert beter. Een paar dagen geleden waren er 1 700 enkelbanden in gebruik. Wij moeten dat nu plafonneren omdat wij ervoor moeten zorgen dat ons informaticasysteem het kan bijhouden.
Dat betekent wel dat wij tussen het ogenblik dat ik minister werd en nu van 800 naar 1 700 enkelbanden zijn gegaan. Op een bepaald ogenblik zaten wij aan 1 100, maar nu zijn er constant 1 600 tot 1 700 enkelbanden — het maximum — in gebruik.
Door de inkorting van de wachtlijsten merken wij een effect in de gevangenissen. De strafuitvoeringsketen is globaal verbeterd.
Dat zijn uiteraard voorzichtige resultaten. Wij weten dat het aantal in de zomer altijd een beetje daalt, maar het is deze zomer veel meer gedaald dan anders. Normaal gezien gaat het om een daling van 200 eenheden, terwijl het op dit moment over een daling van 500 eenheden gaat.
In oktober gaat de gevangenis van Marche-en-Famenne open, waardoor wij nu ook in de extra capaciteit beginnen te komen. Alleen wat Tilburg betreft zullen wij jaar na jaar bepalen of we zullen huren. Ik heb ook aan de burgemeester van Maastricht en andere aanbieders laten weten dat wij volop inzetten om zelf in onze gevangeniscapaciteit te voorzien, wat volgens mij ook logisch is.
De begrotingsbesprekingen zijn nu aan de gang en deze kwestie ligt op tafel.
15.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het zou misschien interessant zijn om de evolutie van die cijfers, ook van die enkelbanden, in kaart te brengen.
Wij weten natuurlijk ook dat met enkelstraffen veel straffen worden beperkt. Een straf van acht maanden naar een twintigtal dagen terugbrengen is natuurlijk een groot verschil, maar het is tenminste een straf, want veel van die straffen werden tot voor kort niet uitgevoerd. Men belandde dus niet in de gevangenis.
Het is misschien interessant om de oorzaak en het gevolg na te gaan. Komt het door de enkelbanden? Des te beter.
15.04 Minister Annemie Turtelboom: Het is een combinatie van factoren.
15.05 Sophie De Wit (N-VA): Het zal niet alleen dat zijn. U weet immers ook dat in heel wat gevallen waarvoor een enkelband werd opgelegd, het ging om personen die gewoonweg niet in de gevangenis belandden. Kan die link dan worden gelegd?
15.06 Minister Annemie Turtelboom: Het is complex. Door het beter functioneren van de strafuitvoeringsketen en door de vermindering van de wachtlijsten zien wij een effect op de gevangenispopulatie. Ik ben de laatste om te beweren dat dit alleen door de enkelbanden komt. Men kan die link niet zo duidelijk leggen.
Het is complex. Het is een nieuw fenomeen. Wij hebben dat zelf geconstateerd en gaan nu na welke factoren allemaal hebben meegespeeld. Het is belangrijk om dit in kaart te brengen, maar omdat het een nieuw fenomeen is, zijn wij daarmee nog bezig. Wij merken wel dat, als de hele strafuitvoeringsketen beter werkt, men dan een betere werking heeft van alle verschillende aspecten van die strafuitvoeringsketen.
15.07 Sophie De Wit (N-VA): Het zou mooi zijn om die oefening te kunnen maken, zodat wij dan inderdaad perfect kunnen beoordelen welke cellen wij nog nodig hebben.
U zegt dat er 500 gedetineerden minder zijn, maar wij weten ook dat er zelfs met de nieuwe gevangenissen nog altijd 1 000 tot 1 200 plaatsen te kort zijn.
15.08 Minister Annemie Turtelboom: Sorry dat ik u even onderbreek, mevrouw De Wit, maar dat was zo op dat moment. Nu moeten wij het fenomeen dat wij thans vaststellen, onderzoeken. Het rapport van het Rekenhof van anderhalf jaar geleden, waarnaar u verwijst en dat wij trouwens allemaal kennen, houdt met dit fenomeen geen rekening. Het is best mogelijk dat dit rapport van het Rekenhof nog altijd geldt, maar het is te pril om dat te zeggen. Ik zeg dus niet dat het niet meer geldt, ik zeg alleen dat wij dit goed moeten blijven volgen. In elk geval, ik zie de noodzaak niet om nu bij te huren in Nederland.
15.09 Sophie De Wit (N-VA): Op Tilburg na dan.
15.10 Minister Annemie Turtelboom: Ja, Tilburg wel. Ik ga er geen politieke polemiek rond voeren maar op een bepaald moment hadden wij naast Leuze, Marche en Beveren ook op Dendermonde gerekend als vervangcapaciteit maar ook als extra capaciteit. Daarom meen ik dat wij dit extra jaar nog nodig hebben. Ik meen echter dat wij die capaciteit eind 2014 niet meer nodig zullen hebben.
15.11 Sophie De Wit (N-VA): Ik wacht dat samen met u af en ik kijk alleszins uit naar de evaluatie. Dat is een belangrijk aspect om uw beleid verder uit te tekenen. De enkelbanden zijn op zich een goede zaak maar u zult het met mij eens zijn dat als men van acht maanden cel naar twintig dagen een bandje dragen gaat, dit de facto een strafvermindering is die men er bovenop krijgt. Dit terzijde gezegd.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de mogelijk exclusieve toewijzing van materies inzake familierecht aan de zetel van de toekomstige rechtbank van eerste aanleg in Limburg gevestigd te Tongeren" (nr. 19882)
16 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "l'éventuelle attribution exclusive des matières relatives au droit de la famille au siège du futur tribunal de première instance du Limbourg établi à Tongres" (n° 19882)
16.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, ik wil u niet om de haverklap lastigvallen met dergelijke vragen. Ik weet dat het na de goedkeuring van de wetsontwerpen over de hervorming van Justitie ingewikkeld is om materies toe te wijzen op grond van specialisatie.
Ik ben wel nieuwsgierig naar één welbepaalde zaak.
Klopt het dat de familierechtbank van Limburg in de toekomst exclusief in Tongeren gevestigd zou worden? Ik moet nog even wennen aan de nieuwe situatie, maar dat is in feite mijn vraag.
16.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Schoofs, mijn administratie heeft daarover geen enkele indicatie. Waarschijnlijk gaat het om een debat dat voortvloeit uit de hervorming van de arrondissementen.
Ten gevolge van de hervorming kan een zaakverdelingsreglement een afdeling exclusief bevoegd maken voor bepaalde categorieën van zaken. Evenwel kan dat enkel gebeuren, zoals ik tijdens de besprekingen al aangaf, op voorstel van de voorzitter van nieuwe rechtbank, na advies van de procureur des Konings, de hoofdgriffier en de stafhouder van de balie. Bovendien kan dat enkel in een beperkt aantal zaken en dient dat geformaliseerd te worden bij koninklijk besluit in de Ministerraad overlegd.
Het is onmogelijk om nu uitspraken te doen over eventuele intenties van de toekomstige voorzitter van de toekomstige rechtbank van eerste aanleg te Limburg. Dat zouden te veel hypotheses zijn.
Wel kan worden benadrukt dat de wet goede garanties inhoudt inzake de toegang tot Justitie en dat wij met het zaakverdelingsreglement eigenlijk vooral gespecialiseerde zaken beogen. Als voorbeeld vernoem ik cybercriminaliteit of hormoondossiers.
De verdeling over afdelingen mag de toegang tot Justitie niet schaden. Zo zullen zaken waar de wet een persoonlijke verschijning vraagt van de betrokken burger, dicht bij de burger moeten blijven en dus in alle afdelingen georganiseerd moeten worden. Ik denk dus dat het haast onmogelijk is om jeugd- en familierecht volledig te onttrekken aan een afdeling.
16.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, ik vind dat een zeer verstandige visie. Daarmee eindigen we in schoonheid. Daar had ik op gerekend!
16.04 Minister Annemie Turtelboom: (…)
16.05 Bert Schoofs (VB): Ik woon in Beringen en ben geen praktiserend advocaat meer.
16.06 Minister Annemie Turtelboom: Misschien is er een kleine annexatie of uitbreiding mogelijk? Hier zitten wel wat mensen uit de provincie Antwerpen.
16.07 Bert Schoofs (VB): Limburgers willen altijd uitbreiden!
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het negeren van de Belgische Kamer van Vertalers, Tolken en Filologen (BKVTF) bij het redigeren van het wetsontwerp inzake de gerechtsvertalers en gerechtstolken" (nr. 19883)
17 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "la non-consultation de la Chambre belge des traducteurs, interprètes et philologues (CBTIP) lors de la rédaction du projet de loi sur les traducteurs et interprètes judiciaires" (n° 19883)
17.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, heel kort, waarom is de BKVT niet geraadpleegd voor advies bij het opmaken van de tekst die wij nog zullen bespreken?
17.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de tekst die momenteel door mijn administratie en beleidscel voorbereid wordt, betreft de regeling voor gerechtsexperts in het algemeen en niet specifiek voor vertalers-tolken.
Als deze tekst in het Parlement goedgekeurd wordt, dienen voor de specifieke beroepsgroepen uitvoeringsbesluiten te worden opgesteld en het zal daarbij zeker zeer nuttig zijn om overleg te plegen met de vertegenwoordigers van de verschillende beroepsgroepen, zodat hun specifieke kennis en ervaring op het terrein meegenomen kan worden in de uitvoeringsbesluiten. Voor de vertalers en tolken is de Belgische Kamer voor Vertalers en Tolken een van de bevoorrechte partners.
Mijnheer Schoofs, ik vind het toch wel mooi dat u zo opkomt voor een Belgische vereniging. Grapje.
17.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, wie weet is de prijs die ik hen vraag wel de splitsing.
In elk geval, ik reken erop dat wanneer er hoorzittingen komen in het Parlement, wij de BKVT mogen horen.
En ik ben nu ook weer niet zo’n fanatiekeling. Momenteel is het nog Belgisch. Als ik zeer consequent zou zijn, moest ik wegblijven uit deze commissie. En dan moet er weer over mijn vertrekpremie gediscussieerd worden.
Mevrouw de minister, het is natuurlijk wel spijtig dat ze niet in de voorbereiding gehoord zijn, maar misschien zal dat achterafje veel goedmaken, dat hoop ik in elk geval.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "het bezoek van het Comité ter Preventie van Foltering aan België" (nr. 19926)
18 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "la visite rendue par le Comité pour la prévention de la torture à la Belgique" (n° 19926)
18.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, wij hebben het daarstraks al even gehad over de gevangenissen. Die zijn ook het thema van deze vraag. Tussen 24 september en 4 oktober brengt het Europees Comité voor de Preventie van Foltering een inspectiebezoek aan de Belgische gevangenissen. Dergelijke bezoeken vonden ook in het verleden geregeld plaats, niet alleen bij ons, maar in alle landen. De rapporten waren niet altijd even positief. Zo waren er in 2012 al wat opmerkingen naar aanleiding van een bezoek aan de gevangenissen van Vorst en Andenne.
Er waren vragen naar een globale aanpak van de overbevolking en de volledige inwerkingtreding van de wet-Dupont. Ook in het verleden hebben wij al gevraagd om die aanbevelingen mee te nemen. Vandaar mijn vraag welke inspanningen er sedert 2012 geleverd zijn om aan die aanbevelingen tegemoet te komen.
U werkt aan meer strafuitvoering. Ik heb daarnet gehoord dat er 500 gevangenen minder zijn en dat dat zeker niet alleen te danken is aan het elektronisch toezicht. Wij weten wel dat u op het gaspedaal duwt voor de strafuitvoering en het elektronisch toezicht, dat omhoog gaat, maar wij hadden wel de overtuiging dat het elektronisch toezicht zeker niet ter vervanging van de gevangenisstraffen dient, omdat het veelal gaat over straffen die nu niet worden uitgevoerd. Vandaar mijn vraag naar de actualisering van het rapport van het Rekenhof over de bezetting van de gevangenissen.
Ondanks het huidige masterplan zijn er nog te weinig gevangenissen, had het Rekenhof gezegd. Komt er een Masterplan Tris? Wordt het voorbereid? Op welke manier gebeurt dat? Dat is één element van het strafbeleid, maar zult u ook nog op andere manieren proberen om de gevangenisbevolking te reduceren? Als er minder gevangenen zijn, is het misschien ook mogelijk om de overbevolkte gevangenissen, waar men met meerderen samen zit, te spreiden en sowieso de mensen niet meer bij elkaar te plaatsen. Dat is een belangrijk aandachtspunt.
U hebt in mei ook beloofd om een aantal bepalingen uit de basiswet van 12 juni via een KB in uitvoering te brengen. Wat is de stand van zaken daarin?
18.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik geef u hierbij een overzicht van de maatregelen die genomen zijn in het kader van de overbevolking. Ze staan willekeurig door elkaar. Er is geen rangorde.
Ten eerste, een intensievere samenwerking tussen het DG EPI en DVZ. Dat heb ik daarstraks niet gezegd in het antwoord op een vraag van collega De Wit. Door de samenwerking en het protocol dat ik samen met Maggie De Block in februari 2013 heb afgesloten, stuurt EPI, mijn departement dus, de dossiers van illegale vreemdelingen sneller door naar DVZ, die proactief nagaat in welke mate de betrokkenen terugzendbaar zijn naar hun land van oorsprong. Het aantal gedetineerden dat maandelijks voor verwijdering aan DVZ wordt overhandigd, is daardoor verdubbeld van 20 naar 40 gedetineerden per maand. Vorig jaar ging het voor een heel jaar over 375 gedetineerden. Nu zijn het er, tussen februari en 1 oktober, al 475 à 500.
Dat ligt al een stuk hoger. Collega De Wit had er net ook een vraag over: dat betekent zo’n 150 man minder in de gevangenis, omdat zij sneller worden uitgewezen. Daardoor werd dit jaar al een kwart meer illegale criminelen uitgewezen dan vorig jaar, toen het protocol nog niet bestond. Eigenlijk is het ook een beetje een antwoord op uw vraag, collega De Wit, als ik mij de discussie van daarnet herinner.
Ten tweede, er is een EU-kaderbesluit omgezet door het Parlement. Er zijn procedures opgestart om EU-onderdanen hun straf te laten uitzitten in het land van oorsprong. Dat is nog beperkt: er zijn 6 gedetineerden overgebracht, 3 naar Nederland, 2 naar het VK en 1 naar Italië. Er zijn nog 27 dossiers lopende. Na de omzetting van het kaderbesluit begint die procedure toch te werken.
Wat de straf uitzitten in Marokko betreft, is er het protocol van 1999. Op basis daarvan zijn momenteel al 9 gedetineerden teruggestuurd naar Marokko. Het is beperkt in aantal, maar het is wel belangrijk want het betreft zware misdrijven en dus vele jaren gevangenisstraf.
Gisteren heb ik een vergadering gehad met onderzoeksrechters om hen het systeem en de werking van enkelbanden met gps uit te leggen. De wet is in werking getreden op 1 januari 2013. Daardoor bestaat nu een derde mogelijkheid naast het vrijlaten onder voorwaarden of de gevangenis. De voorzitter van de vereniging van onderzoeksrechters heeft dat eergisteren ook goed uitgelegd op tv. Hij verklaarde dat er misschien wel gevallen zijn die hiervoor in aanmerking komen. Dat zullen er natuurlijk nooit honderden zijn, maar het kan wel zijn dat op een bepaald moment een vijftigtal mensen niet meer in de gevangenis moet blijven, maar heel gedetailleerd gevolgd wordt via een enkelband met gps. Indien de leden van de commissie graag een presentatie wensen over de werking van het systeem, is dat uiteraard mogelijk.
Het wegwerken van de wachtlijsten van probatie en werkstraf leidt ertoe dat rechters opnieuw meer overtuigd zijn om alternatieve straffen op te leggen, omdat zij effectief en binnen een korte termijn worden uitgevoerd. Wij zien dat het vertrouwen in de werkstraf, in het elektronisch toezicht en in probatie als straf opnieuw stijgt omdat de wachtlijsten zijn weggewerkt, mede door de extra budgettaire middelen die Justitie daarvoor heeft gekregen van de regering. Ten opzichte van vorig jaar wordt 13 % meer werkstraffen gegeven, ten opzichte van 2011 16 % meer.
Wat de klassieke elektronische enkelband betreft, is er een stijging van het aantal enkelbanden in gebruik. Het faalpercentage daalde van 14 % naar 9 %, wat goed is. Doordat gedetineerden minder inbreuken plegen tegen de elektronische enkelbanden, moeten zij minder worden opgesloten in de gevangenis.
Wij zijn ook bezig met probatie als autonome straf. Dat ontwerp is al goedgekeurd door de Ministerraad en wordt momenteel behandeld door de Raad van State.
In verband met het Masterplan Tris ben ik samen met de staatssecretaris die bevoegd is voor de Regie der Gebouwen klaar met de plannen. Wij moeten ze wel nog toetsen op het niveau van de regering.
Wat de koninklijke besluiten betreft, zijn twee ontwerpbesluiten voor advies naar de inspecteur van Financiën gezonden.
Het eerste koninklijk besluit strekt tot inwerkingtreding van de artikelen 81 tot 85 van de basiswet, en ter uitvoering van artikel 83, alinea 3, en artikel 84, alinea 1, van de basiswet. Enerzijds wordt daarin bepaald onder welke voorwaarden het volgen van een opleiding gelijkgesteld wordt met arbeidstijd. Anderzijds wordt het formulier vastgelegd aan de hand waarvan de arbeid moet worden aangevraagd door de gedetineerde.
Het tweede koninklijk besluit strekt tot uitvoering van artikel 86, alinea 2 van de basiswet. Het legt het bedrag van de opleidingstoelage vast, alsook de voorwaarden waaronder deze toelage aan de gedetineerde wordt uitbetaald. Het strekt ook tot uitvoering van artikel 86, alinea 1, dat de vergoeding voor de in de gevangenis beschikbare arbeid vastlegt.
Deze koninklijke besluiten moeten nu worden overgelegd in de Ministerraad en zullen nadien voor advies worden overgezonden aan de Raad van State.
Daarnaast zijn de volgende koninklijke besluiten in voorbereiding.
Er is een ontwerp van KB inzake arbeidsongevallen voor gedetineerden. Er is ook een ontwerp van KB ter uitvoering van artikel 74, 5, en artikel 75 van de basiswet. Het gaat over de gedragsregels voor aalmoezeniers en consulenten van de erkende erediensten.
Er is ook nog een ontwerp van KB ter uitvoering van artikel 41, alinea 2 en een ontwerpbesluit inzake de overlegorganen is uitgetest in alle gevangenissen. Dat wordt nu geëvalueerd. Nadien zal het ook worden voorgelegd aan de Raad van State.
Ik stel voor dat ik u dit antwoord vanmiddag per mail doorstuur, want ik heb er een aantal zaken aan toegevoegd. Die zal ik erbij schrijven. Dan hebt u ineens de definitieve versie.
18.03 Sonja Becq (CD&V): Dat is prima. Dank u voor uw uitgebreide antwoord, mevrouw de minister.
Er worden op dit moment inderdaad veel maatregelen genomen. Het is wel belangrijk dat wij, zoals daarstraks nog gevraagd werd door mevrouw De Wit, alle cijfers inzake de gevangenispopulatie krijgen. Als er inderdaad 500 gevangenen minder zijn, is dat goed nieuws. Ik vind het vooral belangrijk dat rechters weten dat bij het uitspreken van een bepaalde straf, die ook wordt uitgevoerd, en dat die uitvoering op korte termijn plaatsvindt.
Ik ben ervan overtuigd – als het inderdaad zo is – dat dit het vertrouwen kan herstellen in de strafuitvoering door Justitie.
Graag krijgen wij dus alle cijfers zodat wij ze nader kunnen bekijken.
18.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik zal u die cijfers zeker bezorgen. Ik ben zelf ook voorzichtig met grote interpretaties, want soms kan zo’n daling optreden door iets wat men gewoon nog niet weet. Wij merken hier en daar echter wel een voorzichtige tendens. Wij zullen afwachten of die doorzet of niet. Zo lijkt er meer vertrouwen te zijn in probatie en in werkstraffen, maar ik weet nog niet in welke mate dit een effect heeft op de gevangenispopulatie.
Wat wel duidelijk is, is het effect van het protocol tussen DVZ en EPI. Wij merken dat er door de betere samenwerking een daling is. Let wel, dat protocol bevindt zich nog in de startfase en ik hoop dat het nog beter zal werken in de komende maanden.
L'incident est clos.
19 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Justitie over "de toepassing van de Salduzwetgeving in de praktijk" (nr. 19930)
19 Question de Mme Nahima Lanjri à la ministre de la Justice sur "la mise en pratique de la législation Salduz" (n° 19930)
19.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen en misschien ook in andere gerechtelijke arrondissementen – daar heb ik echter geen weet van – rijst er al een tijd onduidelijkheid over de juiste draagwijdte van een bepaling uit de Salduzwetgeving.
Onderzoeksrechters en advocaten hebben een tegengestelde interpretatie wat de gevolgen van afstand van bijstand door een advocaat bij het eerste verhoor betreft.
Sommige advocaten zijn van mening dat een verklaring van afstand enkel en alleen geldt voor het eerste verhoor door de politie. Wanneer naderhand blijkt dat een persoon toch voorgeleid zal worden bij de onderzoeksrechter met het oog op een bevel tot aanhouding, menen zij dat de betrokkene opnieuw het recht heeft op bijstand van een advocaat ingevolge artikel 16, § 2, van de wet op de voorlopige hechtenis.
De onderzoeksrechters zijn echter een andere mening toegedaan. Zij stellen dat de betrokken persoon, eens hij afstand heeft gedaan van het recht op bijstand van een advocaat ten overstaan van de politie, ook geen recht op bijstand heeft bij de onderzoeksrechter.
Daarbij aansluitend wil ik ook uw aandacht vestigen op arrest nummer 7 van 14 februari 2013 van het Grondwettelijk Hof. Het Hof wees daarin op een aantal punctuele wijzigingen, die noodzakelijk zijn als men wil dat de Salduzwet volledig conform de Grondwet is. Zo stelde het Hof onder meer dat de persoon die wordt ondervraagd over de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, ook geïnformeerd moet worden over het feit dat hij niet is aangehouden en dus op elk ogenblik kan gaan en staan waar hij wil. Artikel 47bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering moet dus in die zin worden aangevuld volgens het Hof.
Daarnaast vindt het Hof de uitsluiting van het volledige verkeerscontentieux met inbegrip van de zwaarste misdrijven die zich in die materie kunnen voordoen, niet redelijk verantwoord. De uitsluiting moet volgens het Hof dan ook worden bijgesteld.
Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van het interpretatieverschil tussen advocaten en onderzoeksrechters wat de draagwijdte van afstand van bijstand betreft? Welke van de twee zienswijzen is volgens u de correcte?
In dat verband wil ik er u trouwens op wijzen dat het verschil in interpretatie ook bij politieagenten leeft. Recent werd ik langs achter aangereden door een andere wagen. Ik was weliswaar in mijn recht, want ik stopte voor een voetganger, maar dat maakt niets uit. De agent die mij voorthielp, liet horen dat ik moest ondertekenen dat ik afstand deed van het recht op een advocaat. Ik had die niet nodig, want de situatie was duidelijk. Als de verzekering meent dat er een advocaat nodig is, is dat een zaak voor de verzekering. Volgens de agent betekende het echter dat als ik daar dan afstand van deed, dat ook voor later gold. De agent blijkt het fout te hebben gehad en mij dus verkeerd te hebben ingelicht. Dat terzijde, maar ook agenten interpreteren het blijkbaar verkeerd. Dat zorgt voor heel veel werk bij de politie. Zo niet hadden wij het pv ter plekke kunnen afhandelen en moest ik achteraf niet naar het politiekantoor. Ik geef u dit mee: als gemeenteraadslid van Antwerpen kunt u het fenomeen mee opvolgen, zodat de agenten in Antwerpen de juiste interpretatie geven aan de wetten die u mee hebt bepaald.
Zult u op termijn een initiatief nemen met het oog op aanpassingen van de wet ingevolge de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof? Zo ja, op welke vlakken? Wanneer zult u dat doen? Indien u van mening bent dat dat niet hoeft, waarom niet? Of wacht u op een parlementair initiatief, van bijvoorbeeld collega Becq?
19.02 Minister Annemie Turtelboom: De meerderjarige verdachte die niet van zijn vrijheid is beroofd, en de meerderjarige die van zijn vrijheid is beroofd, kunnen afstand doen van het voorafgaand vertrouwelijk overleg. De meerderjarige verdachte kan tevens vrijwillig en weloverwogen afstand doen van de bijstand van een advocaat tijdens het verhoor.
Er kan worden gewezen op het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Gent van 27 september 2012. Ik citeer: “overwegende dat de onderzoeksrechter van deze afstand melding moet maken op het proces-verbaal van verhoor, en dat het daarbij niet volstaat om te verwijzen naar een afstand die door de verdachte werd gedaan tijdens het voorafgaandelijke verhoor bij de politie". De verplichting van artikel 6, alinea 2, van de wet op de voorlopige hechtenis houdt immers in dat de onderzoeksrechter persoonlijk bij de aanvang van de ondervraging moet nagaan of de verdachte al dan niet de bijstand van een raadsman wenst. Dat is een substantiële vormvereiste.
In de herziene versie van de COL8/2011 van het College van procureurs-generaal inzake de organisatie van de bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor, binnen het kader van het Belgische strafprocesrecht, is gespecificeerd dat de afstand van het recht om bijgestaan te worden tijdens het eerste verhoor, enkel betrekking heeft op het eerstvolgende verhoor door de politiediensten, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter. Het geldt dus niet automatisch voor alle navolgende verhoren afgenomen vóór het verlenen van het aanhoudingsbevel of de invrijheidstelling van de betrokkene. De modellen werden ook in die zin aangepast, zodat het probleem zich normaliter in de praktijk niet meer kan voordoen.
Het arrest van het Grondwettelijk Hof heeft gezag van gewijsde erga omnes vanaf 1 september 2013. Voor de drie vernietigde bepalingen is momenteel reeds een wetsontwerp hangende teneinde de wetgeving aan te passen aan de door het Grondwettelijk Hof vernietigde bepalingen. Die hebben betrekking op de bewoordingen van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering.
Ik moet wel zeggen dat het Grondwettelijk Hof de Salduzwet voor het overgrote deel heeft aanvaard. Er zijn enkel een aantal punctuele opmerkingen gemaakt, waarvan nu werk wordt gemaakt.
19.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik leid daaruit af dat de eerste interpretatie, namelijk die van de advocaten, de juiste was. Ik hoop dat dat op het terrein nog meer zal worden verduidelijkt, eventueel via bijkomende omzendbrieven.
Wat de aanpassingen betreft die volgens het Grondwettelijk Hof nodig zijn, hoor ik dat u een wetsontwerp voorbereidt dat binnenkort in de commissie voor de Justitie zal worden besproken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19940 van mevrouw Galant wordt uitgesteld.
- Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "les mesures avancées par certains partis dans le but de lutter contre la surpopulation carcérale" (n° 19941)
- M. Denis Ducarme à la ministre de la Justice sur "la population étrangère dans nos infrastructures carcérales et l'efficacité des conventions signées avec les pays étrangers visant au transfert de ces détenus dans leurs pays" (n° 19989)
- M. Denis Ducarme à la ministre de la Justice sur "la population marocaine dans nos infrastructures carcérales et l'efficacité de la convention signée avec le Maroc visant au transfert de ces détenus dans ce pays" (n° 19990)
- M. Denis Ducarme à la ministre de la Justice sur "les Belges détenus en infrastructures pénitentiaires à l'étranger" (n° 19991)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "de maatregelen die sommige partijen naar voren schuiven in de strijd tegen de overbevolking van de gevangenissen" (nr. 19941)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "de buitenlanders in onze gevangenissen en de doeltreffendheid van de met andere landen afgesloten overeenkomsten tot overbrenging van deze gevangenen naar hun land" (nr. 19989)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "de Marokkanen in onze gevangenissen en de doeltreffendheid van de met Marokko afgesloten overeenkomst tot overbrenging van deze gevangenen naar Marokko" (nr. 19990)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "de Belgische gedetineerden in buitenlandse strafinrichtingen" (nr. 19991)
La présidente: Monsieur Ducarme, vous pouvez d'emblée poser toutes vos questions.
20.01 Denis Ducarme (MR): Je poserai donc toutes mes questions, madame la présidente. De la sorte, nous gagnerons du temps!
Madame la ministre, ma première question porte sur la population étrangère dans nos infrastructures carcérales et l'efficacité des conventions signées avec les pays étrangers liées au transfert de ces détenus dans leur pays.
La proportion de détenus belges régresse dans les prisons du Royaume. En 2012, selon le rapport annuel de l'administration pénitentiaire, ils représentaient 55,6 % contre 55,8 % en 2011; 57,3 % en 2010; 57,4 % en 2009 et 57,6 % en 2008. Plus de 120 nationalités sont incarcérées dans les prisons belges.
Depuis 2008, les Marocains arrivent en tête. Ils représentent 10,5 % de l'ensemble des détenus, soit une moyenne de 1 189 détenus sur l'ensemble de l'année 2012. Ils sont suivis par les Algériens 6,7 % (5,4 % en 2011), les Roumains 2,9 % (2,7 % en 2011), les Néerlandais 2,4 % (2 % en 2011), les Français (2 %), les Italiens (1,6 %), les Turcs (1,5 %) et les Congolais de la République démocratique du Congo ainsi que les Tunisiens et les Albanais (1 %).
Madame la ministre, pouvez-vous informer le parlement des pays avec lesquels nous n'avons pas de convention visant à voir les nationaux de ces pays purger leurs peines dans leur pays? Si la liste est trop longue, je vous propose de la joindre au rapport.
Pouvez-vous nous informer des pays avec lesquels nous avons une convention et desquels nous avons obtenu que leurs nationaux soient transférés dans leurs établissements pénitentiaires nationaux? Pouvez-vous par ailleurs informer le parlement du nombre de ces détenus transférés par pays concernés?
Ma deuxième question est relative à la population marocaine dans nos infrastructures carcérales et à l'efficacité de la convention signée avec le Maroc visant le transfert de ces détenus dans ce pays.
Madame la ministre, selon mon information, la population marocaine incarcérée dans notre pays représente 10,5 % de notre population carcérale. La convention sur l'assistance aux personnes détenues et le transfèrement des personnes condamnées, ratifiée par le Maroc et la Belgique, a été signée le 1er juillet 1999. Un protocole additionnel à cette convention est intervenu; il est entré en vigueur le 1er mai 2012.
Les critères excluant les détenus marocains des conditions liées à ce transfert sont assez stricts. Madame la ministre, je vous les cite et je vous demanderai de bien vouloir me confirmer que la liste des critères est bien complète. La décision ne s'applique pas au condamné:
- né dans l'État de condamnation ou qui y est installé à un âge ne dépassant pas 12 ans et qui y a résidé depuis;
- bénéficiant du statut de réfugié;
- ayant séjourné de manière ininterrompue sur le territoire de l'État de condamnation pendant cinq années;
- exerçant avant la décision d'expulsion dans l'État de condamnation une autorité parentale en sa qualité de père, mère, de tuteur légal vis-à-vis d'au moins un enfant séjournant de manière habituelle dans l'État de condamnation;
- répondant à toutes les conditions à même de lui octroyer la nationalité de l'État de condamnation;
- lié à un citoyen ou citoyenne de l'État de condamnation par un acte de mariage conclu avant la décision d'expulsion;
- dont le père ou la mère réside de manière habituelle et régulière dans l'État de condamnation;
- qui, lors d'un séjour habituel dans l'État de condamnation, a été victime d'un accident de travail ou d'une maladie professionnelle et qui bénéficie d'une rente viagère de l'État de condamnation;
- qui, lors d'un séjour habituel dans l'État de condamnation, est atteint d'une maladie grave ou dont la prise en charge ne peut s'effectuer dans l'État d'exécution.
Dans toutes les hypothèses, l'État de condamnation pourra refuser un tel transfèrement lorsque, à son estime, la personne condamnée résidait habituellement sur son territoire lors de son arrestation. L'État de condamnation recueille toutefois – c'est important – l'avis de la personne condamnée et en tient compte dans sa décision.
Madame la ministre, pouvez-vous rappeler au parlement le nombre de détenus marocains transférés sur la base de ces critères en 2012 et 2013 et combien de dossiers particuliers sont actuellement ouverts à la négociation? Respectivement 4 et 5, selon mes informations.
Sur certains dossiers, au-delà du respect des critères de cette convention, le Maroc a-t-il refusé certains transferts uniquement sur base de l'avis émis par la personne condamnée? Pouvez-vous informer le parlement du nombre de détenus marocains éligibles au transfert vers le Maroc sur base du respect de ces critères? Pouvez-vous informer le parlement du ou des critères excluant davantage les détenus marocains d'une possibilité de transfert vers l'État de condamnation? Estimez-vous nécessaire d'ouvrir une nouvelle négociation relative à l'assouplissement de certains de ces critères? Si oui, lesquels?
J'en arrive ainsi à ma troisième question relative aux Belges détenus en infrastructure pénitentiaire à l'étranger. Selon les chiffres du SPF Justice pour 2012, exception faite des 650 Belges détenus au sein de la prison de Tilburg, le nombre de Belges détenus à l'étranger s'élèverait à 527, la plupart en Europe: Espagne (107), France (94), Allemagne (51), Italie (31), Grande-Bretagne (31), Maroc (60). Notamment 11 Belges seraient incarcérés au Brésil, 7 en Suisse, 7 au Grand-Duché de Luxembourg, 7 au Japon, 6 en Norvège et 6 en Australie.
Madame la ministre, quelle est notre politique en la matière? Varie-t-elle selon les différents régimes des pays où nos nationaux sont incarcérés? Visons-nous à voir ces détenus belges purger leur peine dans notre pays? Par ailleurs, des pays où des Belges sont incarcérés ont-ils des politiques comparables à la nôtre et ont-ils demandé à notre pays de recevoir ces Belges pour que ceux-ci purgent leur peine dans notre pays? Je n'ai pas abordé ici la question de l'Europe et du Traité européen dont je ne sais s'il a été ou non ratifié. Je reviendrai sur cette question ultérieurement.
20.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik wil even opmerken dat ik tot ten laatste 12 u 45 kan blijven.
Il convient de distinguer deux types de procédure de transfèrement, à savoir, d'une part, celle relative au transfèrement volontaire et, d'autre part, celle relative au transfèrement sans consentement.
Dans le cadre de la procédure de transfèrement sans consentement, on peut contraindre les détenus à continuer à purger leur peine dans leur pays d'origine.
Le protocole du 19 mars 2007 à la Convention belgo-marocaine sur l'assistance aux personnes détenues et le transfèrement des personnes condamnées du 7 juillet 1997, le protocole du 18 décembre 1997 à la Convention européenne sur le transfèrement interétatique des personnes condamnées du 21 mars 1983, entrés en vigueur en ce qui concerne la plupart des États membres du Conseil européen, de même que la décision-cadre du Conseil de l'Union européenne du 27 novembre 2008 concernant l'application du principe de reconnaissance mutuelle aux jugements en matière pénale prononçant des peines ou des mesures privatives de liberté, prévoient la possibilité de transfèrement sans consentement.
Par ailleurs, il existe des hypothèses où le détenu demande lui-même son transfèrement vers son pays d'origine. On parle alors de transfèrement volontaire. La Convention européenne sur le transfèrement interétatique des personnes condamnées du 21 mars 1983 est d'application et est aussi entrée en vigueur en ce qui concerne tous les États membres du Conseil européen – à l'exception de Monaco – et aussi sachant qu'il s'agit d'une Convention ouverte aux États non membres du Conseil de l'Europe, à l'Australie, aux Bahamas, à la Bolivie, au Canada, au Chili, à la Corée du Sud, au Costa Rica, à l'Équateur, aux États-Unis d'Amérique, au Honduras, à Israël, au Japon, à l'île Maurice, au Mexique, à Panama, aux îles Tonga, à Trinité-et-Tobago et au Venezuela. En un mot, à tous les pays que l'on a envie de visiter.
Tandis que la décision-cadre du Conseil de l'Union européenne du 27 novembre 2008 concernant l'application du principe de reconnaissance mutuelle aux jugements en matière pénale prononçant des peines ou des mesures privatives de liberté prévoit tant le transfèrement volontaire que le transfèrement sans consentement.
Il convient encore de mentionner les conventions bilatérales sur le transfèrement volontaire des personnes condamnées conclues respectivement avec la Thaïlande en 2007 et avec Hong Kong en 2006. Par ailleurs, cinq conventions de transfèrement, soit volontaires pour la République dominicaine et le Brésil, soit sans consentement pour l'Albanie, soit mixte pour le Kosovo et la République démocratique du Congo, ont été conclues et sont en voie de ratification.
Enfin, des négociations en vue de la conclusion d'une convention de transfèrement volontaire avec Cuba sont en cours mais je dois vous dire que cela ne concerne pas beaucoup de personnes. Mais il convient de travailler sur tous les volets.
Depuis le 1er janvier 2009, 112 détenus ont été transférés volontairement dans leur pays d'origine. Ceux-ci ont fait le choix de le demander mais ce choix n'était pas suffisant. En effet, au cas par cas, l'accord tant de l'État de condamnation que celui de l'État d'exécution sont requis pour qu'un transfèrement ait lieu. Quant au nombre de détenus qui ont été transférés sans leur consentement dans leur pays d'origine depuis le 1er janvier 2009, il est de 38 à ce jour. Dans ce cas de figure, également au cas par cas, l'accord tant de l'État de condamnation que celui de l'État d'exécution sont requis pour qu'un transfèrement ait lieu.
En ce qui concerne plus spécifiquement le Maroc, 60 dossiers de transfèrement sans consentement vers ce pays sont à l'examen et une liste de 124 dossiers a récemment été transmise par mon administration à l'Office des Étrangers aux fins de connaître quels sont ceux qui se rapportent à des détenus n'étant pas en ordre de séjour.
Ce n'est qu'après avoir reçu la réponse de
l'Office des Étrangers et après avoir vérifié les exceptions d'exclusion qui
seront invoquées par les détenus lors de leurs auditions, qu'il sera possible
de connaître le nombre de détenus marocains éligibles au transfèrement vers le
Maroc. Vingt dossiers individuels sont actuellement ouverts à la négociation.
Il n'existe aucun critère qui exclurait davantage les détenus marocains d'une
possibilité de transfèrement. Par ailleurs, le Maroc n'a refusé aucun
transfèrement uniquement sur base de l'avis émis par la personne condamnée.
La solution ne réside pas dans une négociation relative à l'assouplissement de certains de ces critères mais bien dans le fait d'aplanir les difficultés posées par une série de dossiers. C'est avec cette mission à accomplir qu'une délégation de mon département a tenu, à ma demande, une réunion technique le 29 avril 2013 avec les autorités marocaines compétentes. À cette date, seulement cinq détenus avaient été transférés au Maroc et ce en date du 28 mai 2012. À l'occasion de cette réunion, il est apparu que l'identification des personnes concernées constitue le problème principal de ces dossiers, problème pour lequel une solution concrète a été dégagée. Quatre détenus supplémentaires ont été transférés vers le Maroc le 29 juin 2013. Le magistrat de liaison belge à Rabat joue un rôle actif pour faciliter l'aboutissement des dossiers concernés.
20.03 Denis Ducarme (MR): Madame la ministre, votre réponse est intéressante. J'avais également posé une question quant aux Belges détenus en infrastructures pénitentiaires à l'étranger mais je ne pense pas que vous m'ayez répondu.
20.04 Annemie Turtelboom, ministre: Sur le nombre de Belges à l'étranger, j'ai répondu. Je peux vous envoyer la réponse car nous disposons des chiffres. Je pense que j'ai répondu à cette question la semaine dernière ou la semaine précédente.
20.05 Denis Ducarme (MR): Je connais les chiffres. Mais, si vous voulez, je vous retransférerai ma question.
En tout cas, je retiens de votre réponse l'aspect particulièrement technique de ces dossiers – alors que le débat d'actualité sur ce thème était plutôt irrationnel et pas très technique – et le fait que vous vous soyez engagée assez fortement.
En effet, en cas de comparaison des résultats en la matière de la Belgique avec d'autres pays, vous avez fait la démonstration de la concrétisation d'un certain nombre de dossiers. Il y a une évolution visible, tant en ce qui concerne le transfert volontaire que le transfert non volontaire.
J'entends bien que des critères excluent que davantage de détenus soient éligibles au transfert non volontaire. Je pense qu'il sera utile de les objectiver; il faudra réaliser cet exercice.
Vous avez indiqué que 124 dossiers pour le volet marocain sont actuellement à l'étude. Dix pour cent seulement des détenus marocains seraient éligibles au transfert non volontaire. Une fois que nous aurons identifié les critères excluant le retour non volontaire, à mon sens, il faudra peut-être plaider pour un assouplissement des critères bloquant l'éligibilité de davantage de détenus à ce système de transfert non volontaire.
Je pense que nous reparlerons de ce dossier et que nous reviendrons peut-être vers vous à l'occasion de cette objectivation.
Je vous engage – même si je pense que vous n'avez pas besoin de l'être – à poursuivre votre action en la matière, action qui me semble avancer assez favorablement par rapport à d'autres pays européens.
Het incident is gesloten.
21 Question de Mme Laurence Meire à la ministre de la Justice sur "les honoraires de médecins prestant en milieu carcéral" (n° 19970)
21 Vraag van mevrouw Laurence Meire aan de minister van Justitie over "de erelonen van de gevangenisartsen" (nr. 19970)
21.01 Laurence Meire (PS): Madame la présidente, madame la ministre, les médecins francophones qui prestent en milieu carcéral ont annoncé qu'à partir du 1er octobre, ils n'assureraient plus leur garde de nuit, de week-end et de jour férié. Ils seront suivis par les médecins néerlandophones à partir du 15 octobre, le temps de prévenir les directeurs de prisons et l'Ordre des médecins.
Ces praticiens dénoncent, depuis quelques mois, les retards considérables de leur paiement d'honoraires et réclament désormais une négociation concernant leurs honoraires de disponibilité qui n'ont, selon eux, pas été négociés et ont, au contraire, été supprimés ou grandement réduits de manière unilatérale.
Madame la ministre, les médecins réclament l'ouverture d'un dialogue. Confirmez-vous la réduction drastique ou la suppression de leurs honoraires de disponibilité? Comment expliquer l'absence de dialogue dans ce dossier? Ces mesures seront-elles contre-balancées par d'autres décisions? Comment comptez-vous assurer le respect des articles 87 à 98 de la loi du 12 janvier 2005 sur le statut juridique des détenus et principalement son article 88 qui énonce que "le détenu a droit à des soins de santé qui sont équivalents aux soins dispensés dans la société libre et qui sont adaptés à ses besoins spécifiques"?
21.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, j'ai pris connaissance du mot d'ordre lancé par certaines associations de médecins actives dans les institutions pénitentiaires. Les propositions de restructuration reposent sur la constatation faite par la Cour des comptes dans un rapport récent que la base réglementaire sur laquelle reposent les systèmes de paiement est insuffisante et que des abus ont été constatés. Il s'avère, entre autres, que le système de permanence est utilisé abusivement, dit le rapport, pas dans tous les cas mais dans un certain nombre de cas.
Tout comme c'est le cas pour le secteur des soins médicaux dans son ensemble, il convient d'examiner dans quelle mesure il est possible de mettre au point des formules efficientes tout en évitant la mise en œuvre de moyens coûteux, potentiellement sous-utilisés.
Je reste, bien entendu, ouvert à un dialogue avec les prestataires de soins. Il leur est loisible de me proposer des initiatives alternatives pour autant que celles-ci rencontrent l'objectif tout en restant budgétairement neutres par rapport à l'économie à réaliser.
Je conteste l'absence de dialogue dans ce domaine! Les médecins concernés sont représentés au sein du Conseil pénitentiaire de la Santé et sont libres d'y exprimer leurs avis et réticences. Ils ont été reçus par mes collaborateurs et ont eu l'occasion d'exprimer leurs doléances. À leur demande, je compte réunir une commission médico-carcérale permettant un dialogue stratégique dans le domaine de la médecine au sein des prisons. Je continuerai à œuvrer dans le sens du dialogue mais je prendrai les mesures utiles pour garantir les soins de santé aux détenus.
21.03 Laurence Meire (PS): Madame la ministre, je vous remercie. Je me réjouis du fait que vous soyez prête au dialogue. Il est plus que fondamental de garantir les soins de santé aux détenus. Je vous rejoins sur le fait qu'il faille garder un oeil les moyens budgétaires disponibles.
Je resterai attentive à ce dossier.
L'incident est clos.
22 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de cijfergegevens betreffende de nieuwe nationaliteitswetgeving" (nr. 19972)
22 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "les statistiques concernant la nouvelle réglementation sur la nationalité" (n° 19972)
22.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb u twee weken geleden ondervraagd over de nieuwe nationaliteitswetgeving en de tussentijdse evaluatie. U hebt mij de cijfergegevens gegeven en ik heb die goed nagelezen. Ik heb daarover toch een aantal bijkomende vragen.
Ten eerste, de cijfers die u mij hebt verstrekt, hebben natuurlijk alleen betrekking op de personen die Belg werden op basis van de nieuwe nationaliteitswetgeving. Om het plaatje volledig te kunnen maken, zouden wij ook het aantal personen moeten kennen die in 2012 de Belgische nationaliteit hebben aangevraagd en deze reeds op 11 september 2012 hebben gekregen, dus op basis van de oude wetgeving. Hebt u die cijfergegevens?
Ten tweede, op basis van de nieuwe nationaliteitswet kregen tot 11 september 2013 1 775 vreemdelingen de Belgische nationaliteit, 881 op basis van toekenning en 894 op basis van verkrijging. Gelet op de adviestermijn in de nieuwe wetgeving bevatten de cijfergegevens natuurlijk niet alle aanvragen, want die kunnen niet allemaal behandeld zijn. Hoeveel aanvragen werden er in 2013 ingediend? Hoeveel van die aanvragen werden op basis van de nieuwe nationaliteitswetgeving afgewerkt? Met andere woorden, hoeveel dossiers wachten nog op behandeling?
Ten derde, wat mij, en mij niet alleen, is opgevallen in uw cijfers is het zeer hoog aantal personen die Belg zijn geworden op basis van bijzondere verdiensten. Het zou nuttig zijn te weten om welke uitzonderlijke bijzondere verdiensten het gaat. Hoe komt het dat er blijkbaar meer dan anders personen Belg werden op basis van bijzondere verdiensten? Wat is de verhouding Franstaligen-Nederlandstaligen in het aantal personen die Belg zijn geworden op basis van bijzondere verdiensten?
22.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Logghe, inzake aantallen is er inderdaad een merkbaar verschil tussen de verwerving van de Belgische nationaliteit op grond van de nieuwe en van de oude nationaliteitswetgeving.
Het Rijksregister kijkt naar het moment waarop de nieuwe nationaliteit werd geregistreerd, niet naar het moment waarop de aanvraag werd ingediend.
Omdat de nieuwe wet eind december 2012 in werking trad en nieuwe codes heeft gecreëerd voor de nieuwe artikels, kan wel een onderscheid worden gemaakt tussen de nationaliteit verworven onder de nieuwe codes en onder de oude codes.
Uit de cijfers die het Rijksregister mij heeft verstrekt, kan ik opmaken dat volgens de op 11 september 2013 beschikbare gegevens dit jaar 28 474 vreemdelingen de Belgische nationaliteit hebben verworven op grond van de wetgeving zoals die van toepassing was vóór 1 januari 2013. Meer bepaald gaat het om 11 097 toekenningen, waarvan 6 820 door collectief effect, en om 17 377 verkrijgingen, waarvan 6 390 door naturalisatie.
Eind 2012 werd nog een stijging opgemerkt in het aantal ingediende dossiers, omdat de regels zouden worden verstrengd. Toch toonden de cijfers net aan dat de nieuwe nationaliteitswetgeving, gemaakt in de commissie voor de Justitie, werkt. De oude bepalingen doven immers uit en wij mogen spreken van het uitdovend effect van de oude wetgeving. De cijfers van de nieuwe wet vertonen een diepe kloof met die van de oude, slechts 1 775 nieuwe Belgen tot nu toe onder de nieuwe wet.
De vraag hoeveel dossiers inzake nationaliteitsrecht momenteel in heel het land in behandeling zijn, kan ik niet beantwoorden, omdat de gemeenten die gegevens niet invoeren in het Rijksregister. Zoals ik vorige week heb gezegd, verwacht ik begin volgend jaar de eerste gerechtelijke statistieken over de toepassing van de nieuwe nationaliteitswetgeving.
Voor de verklaringen zullen de parketten statistieken verschaffen over het totaal aantal dossiers dat ze voor advies van de gemeente hebben ontvangen, en over het positief of negatief advies dat ze daarover verleenden.
Onder de oude wet werden nog 6 930 personen genaturaliseerd, onder de nieuwe wet nog slechts 299, waarvan 296 wegens bijzondere verdiensten en 3 wegens apatride, een daling dus met 96 %.
Op de vraag welke de bijzondere verdiensten zijn die thans door de commissie voor de Naturalisaties van de Kamer in aanmerking worden genomen, kan ik uiteraard niet antwoorden omdat dit het prerogatief is van de wetgevende macht.
Ik heb geen cijfers over het aantal Nederlandstaligen of Franstaligen. Ik moet opvragen of er ter zake sprake is van een verschil. Ik heb deze cijfers nu niet bij.
Ik zal u het antwoord mailen met daarin alle cijfers. Ik moet een aantal zaken nog wat aanpassen. Ik stel voor dat dit straks via mail wordt verstuurd.
22.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik ben blij dat ik ook de cijfers heb gevraagd die betrekking hebben op de oude wetgeving want dit geeft toch wel een beter en vollediger plaatje.
Mevrouw de minister, het is uiteraard het voorrecht van de wetgevende macht om daarover te oordelen, maar het zou toch wel nuttig zijn om bepaalde evoluties goed op te volgen. Het lijkt mij bijzonder nuttig om de cijfers inzake bijzondere verdiensten goed op te volgen en om ze eventueel nader te onderzoeken. Waar de bijzondere verdiensten eigenlijk een uitzondering zouden moeten zijn, heb ik de indruk dat dit stilaan een algemene regel aan het worden is. Wij moeten daarvoor volgens mij goed oppassen. Wij komen hier dan ook te gepasten tijde op terug.
Ik zal u begin 2014 eens contacteren over de eerste gerechtelijke statistieken inzake de gemeentelijke dossiers die in behandeling zijn. Het zou nuttig zijn om daar enig zicht op te krijgen. Wij houden dit dossier zeker warm en ik kijk uit naar de cijfergegevens.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19980 van de heer Lahssaini, de samengevoegde vragen van de heren Lahssaini (nr. 19981) en Ducarme (nr. 19992), vraag nr. 19985 van de heer Logghe en vraag nr. 19993 van de heer Ducarme worden omgevormd in schriftelijke vragen.
23 Question de Mme Laurence Meire à la ministre de la Justice sur "la circulaire relative à la consommation privée de cannabis" (n° 19976)
23 Vraag van mevrouw Laurence Meire aan de minister van Justitie over "de omzendbrief over het privégebruik van cannabis" (nr. 19976)
23.01 Laurence Meire (PS): Madame la présidente, madame la ministre, au début du mois de septembre, la presse faisait écho d'une décision de la ville d'Anvers de poursuivre les détenteurs de cannabis, même s'ils respectent la circulaire cannabis. Toute personne contrôlée et qui se trouve en possession de cannabis sera passible d'une amende de 75 euros ou pourra être renvoyée devant un tribunal correctionnel.
"Toute personne" et peu importe la quantité de cannabis détenue!
Cette mesure se distingue donc de la politique de tolérance préconisée depuis 2005. En effet, la directive commune de la ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux relative à la constatation, l'enregistrement et la poursuite des infractions en matière de détention de cannabis préconise que "la détention, par un majeur, d'une quantité de cannabis à des fins d'usage personnel soit considérée comme relevant du degré de priorité le plus bas de la politique des poursuites". Cette directive précise clairement ce qu'est le niveau le plus bas des poursuites, à savoir la rédaction d'un procès-verbal simplifié (PVS).
En faisant fi de la directive de 2005, la ville d'Anvers crée une situation où tous les citoyens du Royaume ne sont plus égaux devant la loi, comme l'a fait remarquer notamment le président de la Ligue des droits de l'Homme, Jos Vander Velpen.
Madame la ministre, la sécurité juridique est mise à mal par ce biais même si l'infraction est maintenue et que seule la tolérance est ici de mise: le détenteur – de moins de 3 g – n'est plus placé sur un pied d'égalité avec les citoyens des autres villes.
Comment comptez-vous rétablir la sécurité juridique et l'égalité entre les citoyens?
Comment a réagi le procureur général d'Anvers qui fut également signataire d'une circulaire allant dans le sens de la tolérance?
Si ces poursuites se fondent sur la loi relative aux amendes administratives communales, un accord est-il intervenu entre le procureur du Roi et la zone de police à ce sujet?
23.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, madame Meire, tout d'abord, je tiens à faire remarquer qu'il ne s'agit en l'occurrence pas d'une décision de la ville d'Anvers mais d'une directive du parquet d'Anvers.
Par voie de circulaire, le parquet a instauré, dans le cadre de la politique en matière de drogues, la mesure complémentaire de sanctionner pénalement, via le système de la transaction immédiate, des détenteurs ou consommateurs de drogue, qui se font prendre, ce pour perturber ainsi les marchés de drogue locaux.
Ce système diffère selon qu'il s'agit de possession ou de consommation de cannabis ou d'autres drogues dans la mesure où la transaction proposée s'élève respectivement à 75 ou 150 euros.
La mesure est avant tout axée sur le problème sécuritaire de la nuisance que le trafic de drogues engendre sur le domaine public, sans pour autant négliger le problème de santé ou de bien-être de consommateurs problématiques. En effet, ceux-ci continueront à être renvoyés de façon maximale vers les instances d'assistance.
Par conséquent, la circulaire spécifique n'est pas contraire aux principes de la politique fédérale en matière de drogues telle que définie dans la circulaire de 2005. Cette circulaire accorde effectivement le degré de priorité le plus bas de la politique des poursuites à la détention par un majeur d'une quantité de cannabis à des fins d'usage personnel, sauf lorsque cette détention s'accompagne de circonstances aggravantes ou de perturbations de l'ordre public.
Partant du principe de subsidiarité en vertu duquel les autorités locales définissent leur politique de sécurité, le procureur du Roi d'Anvers est habilité à conférer par voie de circulaire une interprétation à cette situation d'exception.
Il va de soi que la politique de sécurité dans une ville comme Anvers est différente de celle qui prévaut dans une commune rurale. Par conséquent, la mesure n'engendre pas davantage d'insécurité juridique ou d'arbitraire que le prescrit de la circulaire COL 2 de 2005, selon laquelle le degré de priorité le plus bas est accordé dans la politique des poursuites.
Je continue effectivement à défendre le principe de la politique fédérale en matière de drogues. Comme je viens de la dire, au niveau de la ville d'Anvers également on continue à rechercher une convergence maximale entre le service Samenleven, le parquet et la police afin d'offrir autant que possible aux consommateurs problématiques un accompagnement sur mesure.
En ce qui concerne la capacité du parquet d'Anvers, on dénombre aujourd'hui encore un manque de six magistrats pour un cadre organique de 58. Il s'agit de quatre places vacantes et de deux détachements. Le temps du parcours de l'instruction judiciaire dans les dossiers de drogues est en moyenne de 261 jours jusqu'au moment du premier jugement. Les dossiers spécifiques de trafic de drogues ont un temps de parcours moyen de 265 jours.
Dans la mesure où la lutte contre la criminalité liée à la drogue constitue une priorité, tant dans les plans locaux de sécurité que pour le parquet, ces dossiers continuent à bénéficier d'une attention prioritaire et le parquet prend les mesures nécessaires pour maintenir cette vitesse d'action.
L'actuelle section Drogues composée de trois magistrats et de quatre juristes comptera un magistrat supplémentaire à partir du 1er janvier 2014 et même peut-être deux via des glissements internes au sein du parquet.
23.03 Laurence Meire (PS): Madame la présidente, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse très complète qui permet de clarifier la situation.
Je peux comprendre qu'une ville comme Anvers ait un besoin de sécurité. Mais forte d'une certaine expérience en matière de problématique de la consommation de drogue, je crois pouvoir dire qu'un message clair doit être donné à la population et qu'une harmonisation des parquets est très importante. En effet, les consommateurs ainsi que les parents lorsqu'il s'agit de jeunes sont demandeurs d'une position claire en la matière.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19885 van mevrouw Kitir vervalt.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.44 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.44 heures.