Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 24 septembre 2013 Matin ______ |
van Dinsdag 24 september 2013 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.28 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La séance est ouverte à 10.28 heures et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
De voorzitter: Vraag nr. 19400 van de heer Henry wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de resultaten van de KPMG-studie inzake de werklastmeting in het gerechtelijk arrondissement Brussel" (nr. 19413)
- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de uitvoering van de werklastmeting in het arrondissement BHV en de opvulling van de kaders" (nr. 19688)
- M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "les résultats de l'étude de la KPMG relative à la mesure de la charge de travail dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles" (n° 19413)
- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "la mise en oeuvre de la mesure de la charge de travail dans l'arrondissement BHV et les cadres à compléter" (n° 19688)
01.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, niet dat ik er vandaag veel van verwacht – dat is een boeddhistische insteek, de hoop niet te hoog stellen – maar toch, ik vind nog steeds dat de leden van de commissie voor de Justitie recht hebben op enige informatie in verband met de KPMG-studie.
In De Tijd van 6 augustus 2013 werd bevestigd wat wij steeds hebben gezegd. In de kaders zoals ze bestonden voor de ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde was een derde van de magistraten bij de arbeidsrechtbank Nederlandstalig en behoorde dat te zijn, omdat de werklast ook in die mate evenredig was. In feite waren de juiste verhoudingen destijds reeds vastgelegd. Het cijfer van 28 % voor de rechtbank van eerste aanleg was, is en blijft ook correct, indien men de regeling in verband met de toegevoegde rechters in ogenschouw neemt.
Dus, mevrouw de minister, zult u de kaders invullen zoals de werkelijkheid volgens het KPMG-rapport voorschrijft?
Kunnen de leden van de commissie voor de Justitie dat rapport krijgen? Ik heb begrepen dat de leden van de commissie voor de Herziening van de Grondwet het krijgen en als zij het krijgen, zullen wij het uiteindelijk ook wel te zien krijgen. Ik denk dus niet dat er een reden is om die cijfers nog achter te houden.
Welke tijdslijn voorziet u om de kaders nog aan te passen? Kan dit nog geregeld worden voor de inwerkingtreding van de hervorming van de Justitie, die voorzien is vanaf 1 april 2014?
Voorzitter: Peter Logghe.
Président: Peter Logghe.
01.02 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik kom er nogmaals op terug. Ik heb u hierover reeds verschillende keren ondervraagd, meer bepaald over wat er zal gebeuren na het rapport. Begin juli ondervroeg ik u hierover reeds.
Die werklastmeting, die werd uitgevoerd door KPMG op uw verzoek, zou een objectieve maatstaf moeten weergeven om de verhouding van de kaders vast te leggen. Wij weten immers allemaal wel dat in die slechte BHV-wet verkeerde cijfers geslopen zijn, met nefaste en dramatische gevolgen voor die Nederlandstalige rechters en dat Nederlandstalig griffiepersoneel, wat natuurlijk ook negatieve en nadelige repercussies heeft op de rechtsbedeling voor de Vlamingen in het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
Bij uitbreiding heeft dat zelfs repercussies voor alle mensen die in Brussel een geschil voor de Nederlandstalige rechtbank moeten brengen.
Vorige week hebben we in de commissie voor de Justitie erover gediscussieerd of het rapport al kon worden besproken, omdat dat tot uw bevoegdheid behoort en ook letterlijk in uw beleidsnota staat. Toch kon die bespreking blijkbaar niet plaatsvinden. Gisteren is het inderdaad wel ter sprake gekomen in de commissie voor de Herziening van de Grondwet, maar het werd daar toch een beetje weggewimpeld.
Ondanks het feit dat de commissie voor de Justitie had geoordeeld dat dit tot de bevoegdheid van de commissie voor de Herziening van de Grondwet behoorde, vond men het toch niet opportuun om dat al te agenderen en om het rapport al te bespreken. Ik begrijp dat niet. Volgens mij gaat het om een rapport met objectief cijfermateriaal dat in alle openheid en transparantie besproken moet kunnen worden, en in de eerste plaats natuurlijk door het Parlement, dat finaal zal moeten beslissen over de verhouding van de kaders die zullen worden toegekend.
Mevrouw de minister, daarom vraag ik u nogmaals of u in alle openheid dat rapport, die KPMG-studie, aan de commissie voor de Justitie van het Parlement kunt bezorgen, zodanig dat wij het ook al kunnen bestuderen.
Hebt u intussen wel al de kans gehad om met uw coalitiepartners te spreken en om met de premier van gedachten te wisselen over de resultaten van die studie? Wat hebben die besprekingen opgeleverd? Welke gevolgen zult u hechten aan die bespreking?
Welke gevolgen zullen er worden gehecht aan die studie? Wij weten allemaal dat de cijfers veel voordeliger uitvallen voor de Nederlandstaligen, zoals wij van in het begin hebben gezegd. Zult u daadwerkelijk op de tafel kloppen en zeggen dat die verhouding moet worden aangepast, zoals initieel steeds beloofd werd, zodanig dat er voldoende Nederlandstalige magistraten aanwezig zullen zijn in de Brusselse rechtbanken?
Ook wil ik eens peilen naar de reacties van de rechtbanken, van de magistratuur en ook van het griffiepersoneel. Hoe reageren zij op die studie? De studie is bezorgd aan de magistraten, omdat zij hun mening hebben moeten geven.
Ik wil ook nog naar een ander item peilen, meer bepaald artikel 61 van de wet betreffende de ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement. Die wet bevat enkele bepalingen omtrent de inwerkingtreding van de BHV-wet alsook de opvolging van die hervorming.
Ik zal dat artikel nogmaals voorlezen:
“Een comité ter opvolging van de procedure van de inwerkingtreding van de hervorming wordt opgericht. Dat comité is samengesteld uit maximaal vijftien leden, waaronder de eerste minister, de twee staatssecretarissen voor Staatshervorming, de minister van Justitie, en de minister belast met Ambtenarenzaken. Dit comité stelt ten laatste op 30 juni 2013” – dat is de concrete, gefixeerde datum in de BHV-wet – “een diagnose op van de stand van zaken bedoeld in het eerste lid.”
Het eerste lid bepaalt dat de inwerkingtreding zal gebeuren op het ogenblik dat 90 % van de kaders is ingevuld. Wat was de stand van zaken op de in de wet bepaalde datum? Ik heb daarover al vragen gesteld. Er stond in de wet ook nog een tweede datum, namelijk december 2012. Toen hebt u mij die gegevens wel gegeven. Uit uw antwoord op mijn vorige parlementaire vraag bleek dat u de cijfers niet kon of wou geven, maar omdat het zeer uitdrukkelijk in die wet is bepaald, en gelet op het belang van de inwerkingtreding, die eraan vast hangt, vraag ik u er nogmaals naar.
01.03 Minister Annemie Turtelboom: Ik verwijs naar het antwoord dat ik vorige week in de commissie heb gegeven over exact hetzelfde debat. De reorganisatie van het gerechtelijk arrondissement Brussel werd tot nog toe nooit besproken in de commissie voor de Justitie, maar wel in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Zoals door de Comori gevraagd werd, heb ik een rapport gemaakt. Dat rapport heb ik ook tijdig afgeleverd aan de twee bevoegde staatssecretarissen, met het oog op een werklastmeting in het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Veel mensen hebben daar intensief aan gewerkt. Wij hebben het rapport tijdig kunnen afgeven en doorgeven aan de staatssecretarissen bevoegd voor de staatshervorming. Zij hebben het akkoord mee onderhandeld.
Het rapport is tussentijds. Het is nu in handen van experts. Daarna moet nog een eindbeslissing genomen worden binnen de Comori. Om die redenen moet u het vrijgeven van het rapport vragen aan de twee bevoegde staatssecretarissen. Zij weten wanneer het rapport, dat nu tussentijds is, definitief zal worden. Dat zal gebeuren na de bespreking met de experts.
01.04 Bert Schoofs (VB): We zullen het rapport uiteindelijk wel te zien krijgen, maar dat is naast de kwestie. De bijna geheimzinnige sfeer, ondanks de lekken, zie ik ook bij de Franstaligen. “Juges francophones en colère’’, titelde de Franstalige pers deze zomer. De vzw van de griffiers moest zich bijna mengen in het debat om de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank van Brussel Nederlandstalig in bescherming te nemen nadat de Franstaligen die griffier beschuldigden het rapport te hebben gelekt. De Franstaligen staan op hun achterste poten. Ik hoop dat de Vlamingen de rechten van de bevolking van Brussel en omgeving verdedigen.
Vroeger kenden we de wafelijzerpolitiek die leidde tot les grands travaux inutiles. Vooral Franstalig België moest iets krijgen omdat de Vlamingen een bepaalde nood vervulden. In dit dossier laten de Vlamingen zich bijna letterlijk rollen door de krultangpolitiek. De Vlamingen moeten zich zodanig krullen, ook al hebben ze behoefte aan meer rechters, om de Franstaligen toch maar zo groot mogelijk te laten zijn en toch maar de 80/20-verhouding te laten spelen. Dat is nog erger dan de wafelijzerpolitiek.
De Vlamingen hebben recht op een bepaald kader, dat zal uit de studie blijken. Het is ongehoord dat de Vlamingen niet krijgen wat bijvoorbeeld de Duitstalige Gemeenschap wel krijgt. Zij krijgt zonder discussie wel het voorziene aantal rechters. Wat kan voor 80 000 Duitstaligen moet zeker kunnen voor enkele honderdduizenden Vlamingen in Vlaams-Brabant en Brussel. Het is alweer een clash tussen Vlamingen en Franstaligen, die door de Vlamingen uit de weg wordt gegaan. De Vlaamse politici hebben zich laten rollen. Zij moeten de moed hebben om van die complexen en die onredelijke Franstalige eisen af te stappen. Zij hebben recht op een kader, ook al omdat Brussel een tweetalige stad is waar Vlamingen ernstig in de minderheid zijn, maar deze regeling mag niet dienen om de Vlamingen verder te minoriseren.
Niet alleen het federaal niveau, maar ook Vlaanderen heeft destijds geen belangenconflict ingeroepen. Onze fractie in het Vlaams Parlement heeft daarop aangedrongen, maar men heeft dat niet willen volgen. Daar draagt men nu de gevolgen van.
Mevrouw de minister, u kunt het nog rechttrekken. Ik hoop dat u de moed heeft om dat te doen. U heeft al een aantal realisaties op uw cv. Ga de hoofdzaak voor de Vlamingen niet uit de weg.
01.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik heb natuurlijk niets nieuws gehoord. U blijft de verantwoordelijkheid van zich afschuiven. U bent toch minister van Justitie? Er staat letterlijk in uw beleidsnota dat u bevoegd bent voor de verdere uitvoering van het akkoord, namelijk de BHV-wet. Waarom blijft u dan uw verantwoordelijkheid ontlopen? U bent als minister van Justitie toch ook bevoegd voor de rechters en het personeel? Ik vind dat heel bizar. Het is ook vreemd dat die sfeer van geheimzinnigheid en het gebrek aan transparantie blijft gevoed worden. Ik vraag me af wanneer men met dat rapport naar buiten zal komen.
U heeft ook niet geantwoord op de vraag wat de reacties zijn op het terrein. U weet dat er op dit ogenblik op het terrein veel ongerustheid heerst over wat er met de kaders zal gebeuren. De gevolgen zijn al merkbaar op het terrein. Ik vind het hallucinant hoe u als minister van Justitie niet op de tafel durft te kloppen, terwijl u weet dat het een slecht akkoord is. U wil de verantwoordelijkheid niet opnemen om het eventueel recht te trekken.
Het is niet omdat het de verkeerde cijfers zijn van de voormalige minister van Justitie, die ervoor gezorgd heeft dat dit slecht akkoord is tot stand gekomen, dat u dat als minister van Justitie niet kan tussenkomen. Het wil niet zeggen dat u er niet voor kan zorgen dat het zo snel mogelijk rechtgetrokken wordt en dat er transparant gecommuniceerd wordt naar het Parlement en naar de personen die er onmiddellijk bij betrokken zijn.
Ook op het tweede deel van mijn vraag heb ik geen antwoord gekregen, namelijk de vraag met betrekking tot de kaders op de gefixeerde datum zoals bepaald door de BHV-wet. Ik vermoed dat, doordat de datum zeer concreet is gefixeerd, de cijfers kunnen worden overgemaakt zoals zij op de andere datum ook gefixeerd in de wet mij wel zijn bezorgd?
Hier had ik graag een antwoord op gekregen.
01.06 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, dit is een spel dat op een bepaald moment lachwekkend begint te worden. U weet maar al te goed dat in deze regering twee staatssecretarissen bevoegd zijn voor de institutionele hervorming. U weet dat u bij hen moet aankloppen voor informatie over een akkoord over het gerechtelijk arrondissement.
Die teksten zijn goedgekeurd.
01.07 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Het staat in uw beleidsnota.
De voorzitter: Laat misschien eerst de minister uitspreken, mevrouw Van Vaerenbergh.
01.08 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb u niet onderbroken. Ik zou dus ook graag hebben dat u mij niet onderbreekt. Ik weet dat u het fundamenteel niet met mij eens bent. Ik weet dat u het er fundamenteel niet mee eens bent dat er meer bevoegdheden naar Vlaanderen gaan. Ik weet dat. U verdraait systematisch de woorden. U neemt uit mijn beleidsnota altijd de zaken die u goed uitkomen.
Alles over de institutionele hervormingen wordt in de commissie voor de Institutionele Hervormingen besproken. U krijgt daar nul op het rekest. Ik snap dat dat u frustreert, maar houd uw frustratie misschien voor uzelf en gijzel er niet constant de leden van de commissie voor de Justitie mee. U weet dat u daarvoor bij een andere commissie moet zijn. Het is een kwestie van ethiek ten opzichte van uw collega’s. U weet waar die zaken besproken worden.
Ik heb gedaan wat ik moest doen. Wij hebben een rapport gemaakt. Dat rapport wordt nu door acht partijen besproken, niet alleen de zes partijen van de meerderheid. Zij bekijken nu hoe de werklastmeting, die mijn administratie gedaan heeft, politiek vertaald zal worden in de Comori. Het is dus logisch dat ik geen rapporten zal geven die ik, als minister van Justitie, voor acht partijen maak, zonder daarin de twee bevoegde staatssecretarissen te kennen.
Ik stel dus voor dat u nog een beetje verder rondjes draait en elk lid van de commissie gijzelt.
01.09 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik stel vast dat u niet akkoord gaat met uw eigen beleidsnota, maar het tweede deel van mijn vraag ging niet over de werklastmeting, wel over artikel 61, zoals bepaald in die wet. Vorige keer hebt u mij wel een antwoord daarop gegeven. Als u de lijn doortrekt, dan zou u dat ook voor dit punt moeten doen. De sfeer van geheimzinnigheid wordt blijkbaar aangehouden.
01.10 Bert Schoofs (VB): Ik voel mij niet gegijzeld, maar ik heb het hier over “les grands travaux inutiles” gehad. Ik hoop dat het niet zal eindigen met “les petits Flamands futiles”.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Voorzitter: Kristien Van Vaerenbergh.
Présidente: Kristien
Van Vaerenbergh.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de evaluatie van een half jaar toepassing van de nieuwe nationaliteitswetgeving" (nr. 19424)
02 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "l'évaluation de la nouvelle réglementation sur la nationalité appliquée depuis six mois" (n° 19424)
02.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, op 1 januari 2013 trad de nieuwe nationaliteitswet in werking. Wie Belg wilde worden, moest vanaf dan onder meer aantonen dat hij kennis heeft van een van de drie landstalen, wat nog niet noodzakelijk de taal hoefde te zijn van de gemeente waarin de kandidaat-Belg zijn hoofdverblijfplaats heeft. Daarnaast moet men minstens tien jaar wettelijk in België hebben verbleven en het bewijs leveren van zijn deelname aan het leven van de onthaalgemeenschap, dan wel minstens vijf jaar wettelijk in België hebben verbleven en zowel het bewijs leveren van zijn maatschappelijke als zijn economische participatie. De naturalisatieprocedure is een uitzonderingsprocedure geworden voor vreemdelingen die buitengewone verdiensten aan België kunnen bewijzen. Onder de nieuwe wetgeving is het ten slotte gemakkelijker geworden om nieuwe Belgen van hun zogenaamde Belgische nationaliteit te ontdoen. Zo heeft de strafrechter voortaan de bevoegdheid gekregen om in geval van veroordeling wegens bepaalde misdrijven op vordering van het Openbaar Ministerie de vervallenverklaring uit te spreken.
Mevrouw de minister, daarover heb ik de volgende vragen voor u.
Ten eerste, welke knelpunten worden er in de praktijk ervaren in verband met de toepassing van de nieuwe nationaliteitswetgeving? Hoe wordt de toepassing van die nieuwe wetgeving globaal geëvalueerd of beoordeeld?
Ten tweede, kunt u meedelen hoeveel vreemdelingen de Belgische nationaliteit verkregen hebben sinds de inwerkingtreding van de wijzigingen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit op 1 januari 2013? Hoeveel van hen verkregen de Belgische nationaliteit op basis van de oude, respectievelijk de nieuwe wetgeving?
Ten derde, bijkomend wil ik vragen of u een verdeling kunt maken volgens de verschillende modaliteiten van nationaliteitsverkrijging, de korte dan wel de lange nationaliteitsverklaring of naturalisatie.
Ten vierde, is er sinds 1 januari 2013 sprake van een duidelijke, belangrijke daling van het aantal ingediende nationaliteitsaanvragen en/of het aantal nationaliteitsverkrijgingen? Graag had ik die cijfers ook per taalgebied opgedeeld gezien.
Ten vijfde, hoeveel vreemdelingen zijn er sinds 1 januari 2013 Belg geworden door het bewijs te leveren van de kennis van een andere landstaal dan die welke de officiële bestuurstaal is van het betrokken taalgebied? Die cijfers had ik ook graag per taalgebied gekregen.
Ten zesde, hoeveel nieuwe Belgen werden sinds de inwerkingtreding van de nieuwe nationaliteitswetgeving, dus sinds de veranderingen aan het Wetboek, van de Belgische nationaliteit vervallen verklaard, met name in toepassing van het nieuw artikel 23/1? Welke veroordelingen lagen aan de toepassing van artikel 23/1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit ten grondslag?
Ten zevende, is er sinds 1 januari 2013 sprake van een significante toename van het aantal vervallenverklaringen van de Belgische nationaliteit?
02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, uit ervaring bleek dat onder de oude nationaliteitswet de parketten er niet in slaagden driemaandelijkse cijfers over de nationaliteitswet te communiceren, omwille van de extra werklast die dergelijke taak veroorzaakt. In het beste geval gaven zij partiële en niet-representatieve cijfers.
In het kader van de administratieve vereenvoudiging moeten de parketten enkel nog cijfers op jaarbasis opleveren. Voor de nieuwe nationaliteitswet werd via het College van procureurs-generaal gevraagd ze in het voorjaar van 2014 op te leveren. Op dit moment kan ik u dus nog geen precieze cijfers van het parket mededelen.
De statistieken over de verwerving van de Belgische nationaliteit, die de ambtenaren van de burgerlijke stand in het Rijksregister invoeren, dienen door mijn collega-minister van Binnenlandse Zaken te worden verstrekt. Uit haar antwoord op parlementaire vraag nr. 726 blijkt dat in 2012 in totaal 45 433 vreemdelingen Belg werden, waarvan zowat 38 000 via nationaliteitsverkrijging.
Mijn diensten ontvingen ondertussen van de diensten van het Rijksregister de statistieken over de nationaliteitsverwerving op basis van de nieuwe nationaliteitswet, ingevoerd in het Rijksregister tot 11 september 2013.
Uit bedoelde statistieken blijkt dat in totaal 1 775 vreemdelingen de Belgische nationaliteit hebben verworven, waarvan 881 ze op basis van toekenning en 894 op basis van verkrijging hebben verworden.
Bij de toekenning gaat het in 843 gevallen om het zogenaamde collectieve effect, zijnde de toekenning van de Belgische nationaliteit aan een kind waarvan de ouder Belg is geworden. De voorwaarden ter zake zijn dezelfde als de voorwaarden onder de vorige wet, behalve dat het kind op het ogenblik van de verkrijging zijn hoofdverblijfplaats in België moet hebben.
Inzake de verkrijging op grond van een van de vijf verklaringen die in het nieuwe artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit zijn opgenomen, gaat het in volgorde van belangrijkheid om de hiernavolgende cijfers: 284 vreemdelingen die Belg werden ingevolge huwelijk met een Belg of omdat ze ouder van een Belgisch, minderjarig kind zijn; 170 vreemdelingen die Belg werden door het bewijs te leveren van maatschappelijke en economische integratie; 78 vreemdelingen die Belg werden omdat ze in België geboren werden en er sedert hun geboorte wettelijk verblijven; 36 vreemdelingen die Belg werden door te bewijzen dat ze ingevolge invaliditeit of leeftijd economisch niet konden participeren; ten slotte 22 vreemdelingen die Belg werden door het bewijs te leveren van tien jaar wettelijk verblijf en van deelname aan de onthaalgemeenschap.
Inzake de naturalisatie door de Kamer van volksvertegenwoordigers blijkt dat 296 naturalisaties op grond van buitengewone verdienste werden verleend.
Voor de nationaliteitsverkrijging gaat het om een daling met 97 %. Voor de nationaliteitsverwerving gaat het om een daling met 96 %. Het jaar telt nog enkele maanden, maar de daling op het jaareinde zal zich waarschijnlijk rond 95 % situeren.
Inzake de vragen over de toepassing van de nieuwe nationaliteitswet, verneem ik dat zij voor vele mensen, in het bijzonder niet-juristen of ambtenaren die niet dagelijks met de materie te maken hebben, in het begin ingewikkeld was, daar zij kennis van heel wat materies vereist. Men moet bijvoorbeeld weten welke diploma’s meetellen en aan welke vereisten zij moeten voldoen. Men moet ook weten welke arbeidsdagen voor de individuele rekeningen in aanmerking komen, en hoe het totaal daarvan moet worden berekend.
Ook is er de overlapping van de criteria voor maatschappelijke integratie en economische participatie, in het geval van werk- of beroepsopleiding. Die wordt blijkbaar net iets verschillend ingevuld door de werkgever. Voor niet-juristen blijkt dit niet altijd evident.
Hoewel de bepalingen van de nieuwe wet complexer zijn dat die van de vorige wet, blijken velen er tevreden mee te zijn, wegens de algehele verstrenging van de toepassingsvoorwaarden. Het gaat dan in het bijzonder om het optrekken van de minimumtermijnen, het stellen van de vereiste van een duurzaam verblijf in België, het invoeren van voorwaarden inzake taalkennis en inzake maatschappelijke integratie en economische participatie, en het verbieden van het indienen van aanvragen vanuit het buitenland. Ten slotte is er vooral de duidelijke definitie van “wettelijk verblijf”, zowel vooraf als op het ogenblik van het indienen van de verklaring.
Mijn diensten hebben een bijzondere inspanning geleverd om deze wetgeving toe te lichten. Wij hebben aan het uitvoeringsbesluit een uitgebreid verslag aan de Koning toegevoegd. Vervolgens hebben wij een gedetailleerde rondzendbrief opgemaakt.
Daarnaast namen mijn diensten deel aan opleidingen voor parketmagistraten, die werden georganiseerd door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, en aan vormingsdagen voor de ambtenaren van de Burgerlijke Stand, die werden verstrekt door hun beroepsvereniging en door privéorganisaties.
Er worden wel nog enkele knelpunten gesignaleerd, met name door de ambtenarenverenigingen, die wijzen op de problematiek van de voor te leggen akten en stavingstukken, alsook door het College van procureurs-generaal, inzake de interpretatie van de criteria voor de gewichtige feiten, eigen aan de persoon, en inzake de interpretatie van de criteria voor de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit. Wij zullen nakijken in welke mate wij die kunnen verduidelijken.
Belangrijk is ook te zeggen dat de federale wetgeving de Vlaamse overheid heeft geïnspireerd om vanaf 1 januari 2014 haar taalvereisten te verstrengen en het taalattest, dat in Vlaanderen niet bruikbaar was omdat de federale wetgeving een stuk strenger is, aan te passen. Wij zijn bijzonder blij dat wij als federale overheid de Vlaamse overheid kunnen inspireren tot een verstrenging waar een maatschappelijke vraag naar is.
02.03 Peter Logghe (VB): Mevouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord en ik hoop er een kopie van te kunnen krijgen, zodat ik de cijfergegevens nader kan analyseren.
02.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb nog wat detailcijfers ook.
02.05 Peter Logghe (VB): Dat interesseert mij heel erg. Het is iets te kort dag voor een grondige en definitieve evaluatie. Ik volg het zeker op.
Ik ben ook benieuwd naar de administratieve moeilijkheden van ambtenaren bij bepaalde toepassingen.
U gaf mij geen antwoord op mijn vraag over het aantal vervallenverklaringen van de Belgische nationaliteit.
02.06 Minister Annemie Turtelboom: Die cijfers zijn per jaar. Ik heb ze niet.
02.07 Peter Logghe (VB): Wanneer kan ik die opvragen?
02.08 Minister Annemie Turtelboom: In januari of februari zijn die wellicht ter beschikking. Al mijn andere cijfers zijn kwartaalcijfers.
02.09 Peter Logghe (VB): De toename van aanvragen kan misschien wel gedaald zijn, maar wij moeten toch ook eens kijken naar de vervallenverklaringen. Ik kom er in februari 2014 zeker op terug.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19465 van mevrouw Warzée-Caverenne wordt uitgesteld.
03 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Justitie over "de gerechtskosten" (nr. 19482)
03 Question de M. Ben Weyts à la ministre de la Justice sur "les frais de justice" (n° 19482)
03.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijn vraag gaat over rapporten van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde. Daaruit bleek dat het ressort Luik een nogal onverklaarbaar hoog bedrag spendeert aan experten boekhoudkundig onderzoek. In 2010 werd in heel België in totaal 2,5 miljoen euro uitgegeven aan expertises boekhoudkundig onderzoek. In het ressort Luik alleen al bedroeg dit 1,5 miljoen euro.
Gelukkig is in 2011 het in België uitgegeven bedrag ter zake gedaald tot 1,6 miljoen euro, maar nog steeds was het ressort Luik goed voor 770 000 euro. Ter vergelijking, in het ressort Antwerpen bedroegen de uitgaven respectievelijk 200 000 euro en 185 000 euro. In Luik is dat, in vergelijking met Antwerpen, bijna het viervoudige.
Naar verluidt zouden de uitgaven vooral verricht worden op bevel van de Luikse onderzoeksrechter belast met financieel-economische zaken en vooral worden toegewezen aan een en dezelfde expert. Vorig jaar leidde dit tot de weigering van de FOD Justitie tot uitbetaling van de kostenstaten van de betrokken expert. Dat konden we eind 2012 lezen in de krant L’Echo. Ook facturen van 2011 zouden betwist zijn. De FOD stelde onder meer vragen bij het nut van sommige expertiseonderzoeken en hun relevantie met betrekking tot het doel van het gerechtelijk onderzoek. Ook zouden de vermelde data van de verrichte expertiseonderzoeken betwist worden.
Ik heb de volgende concrete vragen.
Ten eerste, wat is de stand van zaken vandaag? Werden de kostenstaten finaal uitbetaald, zoals gevraagd? Zo neen, hoeveel procent van het gevraagde totaalbedrag werd geweigerd? Over welk nominaal bedrag gaat het dan?
Ten tweede, werd door de FOD verder onderzoek verricht naar de betwiste facturen? Zo ja, met welke uitkomst?
Ten derde, welke verklaring geldt voor het extreem hoge aandeel van het arrondissement Luik in het totale bedrag dat in heel België wordt gespendeerd aan experten boekhoudkundig onderzoek? Het gaat over een aandeel van 51 tot 60 procent.
Ten vierde, werd onderzocht hoe het komt dat de betrokken uitgaven naar verluidt bijna exclusief werden bevolen door een onderzoeksrechter en in hoofdzaak werden uitgevoerd door een en dezelfde expert?
03.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, beste collega, de FOD Justitie heeft verder onderzoek gedaan naar deze kostenstaten in het kader van zijn taak als verificatiedienst. De meerderheid van de betrokken kostenstaten werd voorgelegd aan de commissie voor de gerechtskosten, die als administratief rechtscollege de bevoegdheid heeft hierover een beslissing te nemen. Omdat het onderzoek nog loopt, kan over deze kostenstaten geen verdere informatie worden gegeven.
Dan kom ik tot uw derde en vierde vraag. Conform artikel 55, tweede lid van het Wetboek van strafvordering heeft de onderzoeksrechter de leiding en het gezag over het gerechtelijk onderzoek. Hij draagt de verantwoordelijkheid voor het onderzoek, dat zowel à charge als à decharge wordt gevoerd. De onderzoeksrechter kan een deskundigenonderzoek bevelen ambtshalve of op verzoek van een partij. Wettelijk gezien is de onderzoeksrechter dan ook diegene die de keuze zal maken of in onderzoeksdossiers bepaalde daden vereist zijn. De noodzaak om een boekhoudkundige expertise te vorderen zal steeds afhankelijk zijn van de concrete omstandigheden en kan dus ook verschillen van arrondissement tot arrondissement. Een arrondissement met een grootstad, waar veel ondernemingen zijn gevestigd, heeft een grotere kans om een boekhoudkundige expertise noodzakelijk te maken dan een arrondissement waar minder ondernemingen zijn gevestigd.
Met betrekking tot het totale bedrag van de boekhoudkundige expertises in het arrondissement Luik moet ik verwijzen naar het geheim van het onderzoek. De commissie voor de gerechtskosten oordeelt of het gefactureerd bedrag overeenstemt met de prestaties die geleverd zouden dienen te zijn door een normaal en zorgvuldig gerechtelijk prestatieverlener.
03.03 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het onderzoek loopt nog.
03.04 Minister Annemie Turtelboom: Het administratief onderzoek naar de facturen.
03.05 Ben Weyts (N-VA): Dus zijn die nog steeds geblokkeerd, veronderstel ik? Dan rijst nog enkel de vraag of er nog bijkomende facturen zijn, waardoor de stapel nog vergroot.
U geeft geen verklaring voor het feit dat één onderzoeksrechter uiteindelijk verantwoordelijk tekent voor de helft van het aantal onderzoeken verricht door experten boekhoudkundig onderzoek in België. Ik krijg evenmin een antwoord op de vraag waarom die onderzoeken blijkbaar steeds bij dezelfde expert gebeuren.
U verwijst naar het feit dat Luik vanzelfsprekend een grote stad is. Dat zal ik niet betwisten, maar vergeleken met Antwerpen blijkt het bedrag gespendeerd aan zulke onderzoeken in Luik, zowel in 2012 als in 2011, het viervoudige te bedragen. Dat moet toch tot enige verbazing stemmen en zou toch aanleiding moeten geven, niet alleen tot een onderzoek, maar tot enige maatregelen op korte termijn, gelet op de afwezigheid van enige objectieve factoren ter verantwoording van het viervoudige bedrag dat wordt gespendeerd.
Ik zal dus verder moeten nagaan wat er allemaal speelt, want dat aan die zaak een klein reukje zit, zal volgens mij niemand verbazen.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "la pénurie de médecins légistes" (n° 19492)
04 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "het tekort aan wetsdokters" (nr. 19492)
04.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, voici quelque temps, je vous avais déjà interrogée sur la situation préoccupante de la médecine légale dans notre pays. Les médecins légistes ne sont plus actuellement que 28 pour toute la Belgique alors que, dans l'idéal, ils devraient être entre 50 et 60. L'explication de cette pénurie n'est pas un mystère: les conditions de travail sont difficiles et les salaires trop bas pour attirer les candidats.
La réalité est donc très différente de ce que les gens s'imaginent lorsqu'ils voient les séries télévisées qui mettent les experts judiciaires à l'honneur. On les imagine, par exemple, ne travailler que sur des cadavres alors qu'en réalité, ils s'occupent aussi de personnes bien vivantes. Ce sont notamment eux qui s'occupent des victimes de coups et blessures, par exemple. Dans ces cas-là, leur rôle est d'évaluer si la victime a subi une incapacité temporaire ou si elle gardera des séquelles ou une incapacité permanente. Cette patientèle représente à elle seule à peu près 30 % du temps de travail des médecins légistes. Ce n'est donc pas anodin. N'oublions pas non plus que le médecin légiste exerce un métier de terrain. Cela veut dire que ces médecins doivent être disponibles 24 heures sur 24, car les crimes surviennent à toute heure et doivent être constatés sans délai.
Ensuite, il faut évoquer le nerf de la guerre: le salaire. Les barèmes des médecins légistes sont bas et leurs prestations payées dans un délai qui peut parfois dépasser les six mois. Les retards de paiement sont donc importants et, en même temps, certains actes - comme les autopsies - sont rémunérés de manière très insuffisante en comparaison avec ce qui se pratique dans d'autres pays européens. En Belgique, une autopsie est rémunérée en moyenne 400 euros; aux Pays-Bas, c'est quasiment dix fois plus! Les exigences et les contraintes de cette profession pourtant indispensable découragent de nombreux étudiants en médecine. Peu d'entre eux s'aventurent dans cette discipline. La profession court donc droit à la catastrophe si rien n'est entrepris pour la valoriser comme elle le mérite.
Madame la ministre, vous connaissez la situation. Cela fait longtemps que les légistes vous demandent une révision de leurs honoraires. Je sais que vous travaillez à un projet de loi. De votre côté, vous savez que les médecins légistes sont inquiets et qu'ils attendent impatiemment quelques avancées significatives. Pour sa part, mon collègue Jacques Brotchi a déposé au Sénat une proposition de loi visant à redynamiser la médecine légale. C'est un texte ambitieux qui chevauche vos compétences et celles de la ministre de la Santé. Où en est votre projet de loi? Pouvez-vous nous en donner les grandes orientations? Des concertations ont-elles lieu avec votre collègue de la Santé? À votre estime, quand la situation des médecins légistes pourra-t-elle s'améliorer? Je vous remercie.
04.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chers collègues, bien que cette profession soit en sous-nombre, le chiffre de 28 est assez surprenant dans la mesure où le service des frais de justice continue à recevoir les honoraires de plus de 40 médecins légistes. Comme souligné dans la question, le travail d'un médecin légiste est complexe et varié et ne peut se résumer à l'exécution d'autopsies qui ne sont pas la seule source de revenus de ces praticiens.
Je suis consciente du fait que les indemnités versées aux experts judiciaires sont inférieures à celles des pays voisins. Afin de pouvoir effectuer une comparaison correcte, nous devons cependant tenir compte de toutes les données. Ainsi, aux Pays-Bas, le ministère public est organisé et travaille différemment. En outre, le paysage médico-légal diffère de celui de la Belgique. Il est, par conséquent, difficile de comparer le coût d'une autopsie ou d'une descente belge et néerlandaise. Qui plus est, le Netherlands Forensic Institute propose uniquement, pour ses expertises, des offres sur mesure, ces offres dépendant des circonstances dans lesquelles se trouve le corps à examiner et de la demande des responsables de l'enquête. Dès lors, aucun montant établi n'est connu ni publié.
En Belgique, les médecins légistes peuvent en outre prétendre, pour une série d'analyses, à une majoration de 50 % de leur indemnité et un salaire horaire distinct est également prévu pour eux. En ce qui concerne les autopsies, le tarif de base de 448 euros est augmenté de 50 % vu la qualification des médecins légistes. Si l'autopsie se déroule dans des conditions difficiles (plus de deux jours après le décès), c'est le tarif de base de 591 euros augmenté de 50 % qui est d'application. À ce tarif de base s'ajoutent les suppléments dus pour les différents prélèvements et analyses particulières. En moyenne, les autopsies sont facturées 1000 euros. Un examen d'anatomo-pathologie est tarifé par l'INAMI à 515 euros avec un minimum de 15 prélèvements inclus et sans majoration de 50 %.
Il est malheureusement exact que, vu les restrictions budgétaires et l'impossibilité de prévoir les montants dus, les factures sont apurées avec retard.
C'est dans l'optique de remédier entre autres à cela qu'est actuellement développé un plan de maîtrise et de gestion des frais de justice. Le développement des procédures informatiques permettant de suivre les frais de justice dès leur naissance jusqu'à leur payement est en cours d'étude.
Comme vous le savez, plusieurs propositions de loi ont été introduites pour s'attaquer aux problèmes des frais de justice. Un groupe de travail du Sénat vient également de conclure ses travaux sur ce sujet.
04.03 Jacqueline Galant (MR): Je pense qu'un projet de loi est en préparation. Quel en est l'état d'avancement?
04.04 Annemie Turtelboom, ministre: Mon administration a bien évidemment préparé un projet de loi. Il devra être discuté dans le cadre des travaux parlementaires qui porteront sur les différents textes sur la table.
04.05 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, êtes-vous consciente qu'il y a vraiment un problème? J'ai rencontré plusieurs médecins légistes et certains doivent changer d'orientation professionnelle parce que c'est une catastrophe financière pour eux. Ils sont payés un an après la prestation. S'ils n'ont pas de réserves financières, ils sont obligés de changer de profession.
Vous dites que vous facturez à plus de 40 médecins légistes. Il faudrait peut-être vérifier s'ils sont vraiment légistes, car il en reste 28 sur tout le pays. J'ai rencontré des membres de leur fédération et ils m'ont montré ces chiffres.
Des pistes ont été avancées. Par exemple, organiser un statut de salarié? Je sais que l'indépendance de la justice est importante, mais c'est une piste de réflexion que l'on devrait creuser davantage. Si vous continuez à les payer un an après leur prestation, à terme il n'y en aura plus. Il n'y aura plus non plus d'étudiants qui commenceront ces études, qui sont très longues et demandent un investissement considérable. S'ils ne sont pas payés, vous n'aurez plus personne, alors que les autopsies sont vraiment importantes dans les affaires criminelles.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. André Frédéric à la ministre de la Justice sur "l'état du palais de justice de Verviers" (n° 19590)
05 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Justitie over "de staat van het gerechtsgebouw in Verviers" (nr. 19590)
05.01 André Frédéric (PS): Madame la présidente, madame la ministre, j'ai eu l'occasion de mettre à profit les jours de vacances d'été pour visiter un certain nombre de bâtiments publics. Un en particulier avait attiré mon attention via les médias, en raison d'une situation extrêmement grave: le palais de justice de Verviers.
J'ai bien dû constater que celui-ci est dans un état déplorable. Á mon sens, la vétusté met en danger la sécurité du personnel et l'accessibilité des lieux au justiciable.
Des travaux urgents sont actuellement effectués au toit et à la nouvelle aile pour des problèmes liés à des infiltrations d'eau et des fissures à la charpente. Néanmoins, d'autres mesures d'urgence s'imposent.
Il semble qu'il ait été récemment décidé que le palais de justice serait en travaux pour dix ans mais cette décision serait actuellement remise en question pour des raisons budgétaires. J'interpellerai également votre collègue en charge de la Régie des Bâtiments, M. Verherstraeten qui, à la suite de ma visite, a cru bon de se déplacer dans l'Est de la Belgique et s'est rendu au palais de justice de Verviers.
Madame la ministre, cette situation ne peut rester en l'état. Le personnel ne peut plus travailler dans ces conditions et la justice ne peut plus être rendue. Dès lors, mes questions sont les suivantes.
Pouvez-vous garantir la volonté de maintenir un outil judiciaire performant à Verviers et ce, en complément de la situation que vous connaissez bien à la prison de Verviers?
Que comptez-vous mettre en œuvre pour la sécurité du personnel du palais de justice de Verviers, pour l'accès à la justice et l'accessibilité des lieux d'audience aux justiciables?
Que pensez-vous de la demande faite par la présidente du tribunal qui souhaite en urgence disposer de nouvelles salles pour y accueillir les audiences correctionnelles et aménager le quartier sécuritaire au niveau du registre du commerce?
Dans quel délai peut-on espérer une amélioration de la situation?
Quelles initiatives avez-vous prises en étroite collaboration avec votre collègue en charge de la Régie des Bâtiments afin d'apporter des solutions dans ce dossier?
05.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, monsieur Frédéric, le palais de justice de Verviers se trouve en effet dans un état très préoccupant. Pour répondre à vos questions, je suis bien au courant de ce problème et de ses conséquences sur les services.
La volonté est de maintenir un outil judiciaire performant à Verviers. Verviers garde sa place dans la réforme du paysage judiciaire. Nous ne souhaitons pas toucher aux lieux d'audience existants. Plusieurs mesures d'urgence ont d'ores et déjà été prises par la Régie des Bâtiments afin de préserver la sécurité du personnel judiciaire, des magistrats et des justiciables. Des mesures transitoires ont été prises par le SPF Justice: déménagement d'archives, afin de décharger les greniers, vers des locaux se trouvant à proximité du palais; aménagement de salles d'audience et de bureaux de substitution à d'autres adresses.
Nous sommes conscients que la fermeture de l'aile Janson a un impact important sur la vie du tribunal et l'exercice de la justice. Afin de pallier cette fermeture, des solutions temporaires ont été dégagées afin de garantir l'accès de tous à la justice.
Pour l'inventaire des mesures infrastructurelles, je vous renvoie au secrétaire d'État compétent pour la Régie des Bâtiments. Il pourra vous fournir en détail la liste des travaux.
La requête de Mme la présidente du tribunal est actuellement prise en considération. Ainsi, le réaménagement du quartier sécuritaire est programmé. Toutefois, il conviendra que les mesures inhérentes à la tenue d'audiences correctionnelles soient prises. Nous parlons ici du transfert de détenus et de la présence d'un poste de garde de police cellulaire afin que la sécurité des justiciables et du tribunal soit garantie.
S'agissant du timing, mon collègue en charge de la Régie des Bâtiments aura plus d'éléments à vous communiquer.
Je me réfère aussi aux mesures transitoires prises par la justice. Quant à celles qui concernent l'infrastructure, elles sont du ressort du secrétaire d'État compétent pour la Régie des Bâtiments.
05.03 André Frédéric (PS): Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse. Je sais que c'est le secrétaire d'État qui gère l'ensemble du dossier mais je voulais m'assurer que la ministre de la Justice était bien consciente des problèmes. J'ai visité l'endroit et même si je n'ai aucune compétence technique, je vous assure que ce bâtiment fait peur. Des gens y travaillent au quotidien et le danger est réel! La situation est d'une gravité sans borne! Presque toutes les salles d'audience ont été fermées. La seule salle encore disponible est minuscule. Il faut être conscient du fait que rendre la justice de cette manière à Verviers est effrayant.
Ce n'est pas une obsession chez moi mais après l'écroulement des murs de la prison de Verviers, la fermeture de l'aile des prévenus, la non-information au plan de la programmation de la reconstruction des prisons et l'état déplorable du palais de justice, vous ne pouvez pas empêcher les gens de l'Est de la Belgique et de la Communauté germanophone de penser que, demain, tout sera centralisé ailleurs, à Liège par exemple, où l'on n'est d'ailleurs pas en mesure d'accueillir les prévenus qui s'expriment en langue allemande.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19515 van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
06 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Justitie over "de justitiële aanpak van verkrachtingszaken" (nr. 19526)
06 Question de Mme Karin Temmerman à la ministre de la Justice sur "la gestion judiciaire des dossiers de viol" (n° 19526)
06.01 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de minister, ook u weet heel goed dat in ons land dagelijks tientallen vrouwen en meisjes worden verkracht. Het fenomeen wordt enigszins onderbelicht, maar in 2011 dienden 4 038 slachtoffers van verkrachting een klacht in bij de politie, wat toen een stijging met 20 % ten opzichte van de cijfers van 2009 betekende.
Dergelijke cijfers zijn echt alarmerend.
De cijfers zijn slechts een topje van de ijsberg, aangezien de aangiftebereidheid van slachtoffers erg laag is. Het totale aantal verkrachtingen ligt dus veel hoger. Uit onderzoek blijkt immers – wij weten dit allemaal – dat maar liefst negen op tien slachtoffers geen aangifte doen. De redenen zijn evident: het onderzoek en de confrontatie met de daders zijn traumatiserend; er is ook een schuld- en schaamtegevoel bij de slachtoffers; bovendien hebben de slachtoffers het idee dat daders bij gebrek aan bewijslast vaak vrijuit gaan.
In de commissie van 5 juni 2013 heb ik u eerder al een vraag gesteld over de justitiële aanpak van verkrachtingszaken. Ik stelde toen mijn vraag naar aanleiding van een open brief van de artsen van het Aidsreferentiecentrum en van de Vrouwenkliniek van het UZ Gent. Zij hadden kritiek op de nazorg van de slachtoffers alsook op de manier waarop het onderzoek bij de slachtoffers werd gevoerd.
In uw antwoord toonde u een zeker begrip voor hun bezorgdheid. U ontkende echter tegelijkertijd dat er een te lakse aanpak vanwege Justitie zou zijn.
Ik stel u daarom opnieuw de vraag over de justitiële aanpak van verkrachtingszaken. Ik stel ze naar aanleiding van een proces in Brussel. Ik weet dat het casuïstiek is. Niettemin denk ik dat bedoeld proces kenmerkend is voor de materie.
Het betreft een proces in Brussel tegen een man die in 2008 en 2009 maar liefst dertien meisjes en jonge vrouwen verkrachtte. Hij werd de metroverkrachter genoemd. Hij was begin 2009 na de zoveelste verkrachting al opgepakt. Een van de slachtoffers had de man ook op een politiefoto herkend. Echter, twee maanden later werd de geïdentificeerde dader alweer onder voorwaarden vrijgelaten. Vervolgens maakte hij nog meer slachtoffers. De feiten werden pas veel later bekend op basis van DNA-materiaal, dat bij de slachtoffers werd aangetroffen. Ik veronderstel dat de politie bij de eerste aanhouding al over hetzelfde DNA-materiaal beschikte. Met het materiaal is echter blijkbaar niets gedaan. Het DNA kwam pas na zijn veroordeling in de DNA-databank terecht.
U zult begrijpen dat een dergelijk verhaal voor de slachtoffers erg moeilijk te vatten is. Ik wil dan ook nogmaals aandringen op een echt actievere aanpak van de problematiek in kwestie.
Daarom kreeg ik graag een antwoord op de hiernavolgende antwoorden.
Hoeveel aangiftes van verkrachtingen noteerde de politie in 2012 en 2013?
Klopt het wat sommigen beweren, namelijk dat verkrachting absoluut geen prioriteit is?
Hoe kan het dat een verkrachter vrij rondloopt, nadat hij door een van de slachtoffers op een politiefoto werd herkend?
Er wordt ook heel veel belang gehecht aan de DNA-databank, want die is essentieel. Ik hoop dat er verder in wordt geïnvesteerd.
Zult u gehoor geven aan de slachtoffers van verkrachtingen en aan de smeekbedes van de Vrouwenraad om een efficiëntere aanpak van verkrachtingszaken te realiseren?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de politionele criminaliteitsstatistieken zijn consulteerbaar op de website van de federale politie, www.polfed-fedpol.be. Ik stel voor dat ik de link straks meedeel voor de geïnteresseerden. Voor 2013 zijn nog geen cijfers beschikbaar. Volgens de politionele criminaliteitsstatistieken schommelt het aantal aangiftes voor verkrachtingen jaarlijks rond de 3 000. Dat cijfer blijft redelijk stabiel en is gebaseerd op de verkrachtingen die geregistreerd worden door de politie. Dat is echter een dark number want wij kennen nooit de volledige omvang. Uit de veiligheidsmonitor van de politie blijkt dat heel wat personen geen aangifte doen. Vooral wanneer personen uit de dichte omgeving betrokken zijn, ligt de drempel veel hoger.
De stelling dat de strijd tegen verkrachtingen geen prioriteit is, wil ik zeker ontkennen. Het staat vermeld als prioriteit binnen het Nationaal Veiligheidsplan 2012‑2015. Er is ook de evaluatie van de COL 10/2005 betreffende de set seksuele agressie. Die grootschalige evaluatie is nog lopende en zal tegen het einde van dit jaar haar aanbevelingen bekendmaken. Wij zullen er veel uit kunnen leren omdat die kit ter beschikking wordt gesteld. Door het maken van de juiste analyses op het juiste moment zal de ophelderingsgraad vergroten. De nieuwe DNA-wet is een niet-onbelangrijke stap in de afhandeling van de verbetering van de justitiële afhandeling van verkrachtingszaken. Bij Justitie is men volop bezig met de uitbreiding van de DNA-databank, die in 2014 klaar zou moeten zijn.
Eind mei ben ik naar de opvolgingscommissie Seksueel Misbruik in de Kamer geweest. Daar werd vastgesteld dat veel aanbevelingen voor Justitie vanuit de parlementaire onderzoekscommissie de voorbije jaren meestal ook werden gerealiseerd. Wij moeten echter blijven aandacht besteden aan nieuwe zaken en zo nodig aanpassingen maken.
Ik wil ook vermelden dat reeds meer dan tien jaar samenwerkingsakkoorden bestaan inzake de behandeling en begeleiding van daders van seksueel misbruik. In 2011 werden die akkoorden positief geëvalueerd door mijn diensten. Er is een wettelijk kader voor de verplichte behandeling en begeleiding van seksuele delinquenten die onder voorwaarde worden vrijgelaten. In het kader van de multidisciplinaire aanpak wordt trouwens werk gemaakt van de aanpak van de aantasting van fysieke integriteit, waaronder verkrachtingen. Er is een Protocol Kindermishandeling Justitie Welzijn en een Nationaal Actieplan Mensenhandel. Er bestaat ook een Nationaal Actieplan Partnergeweld, dat naar aanleiding van het verdrag na 2014 een luik seksueel geweld zal bevatten. Dit luik wordt momenteel voorbereid. Justitie is hierbij een belangrijke partner.
Op het concrete geval kan ik niet ingaan, maar ik neem de verzuchtingen van de slachtoffers van seksueel misbruik uiteraard serieus. Er wordt in de mate van het mogelijke ook rekening mee gehouden.
Wij hebben veel geïnvesteerd in de opvang van slachtoffers. De nieuwe rondzendbrieven inzake slachtofferonthaal op rechtbanken en parketten beogen meer aandacht voor dat aspect van het niet-aangeven. De opvang voor slachtoffers is zo belangrijk om het te durven aangeven.
De nieuwe wetten die naar aanleiding van de bijzondere kamercommissie Seksueel Misbruik werden aangenomen bevatten veel slachtoffervriendelijke maatregelen.
Er is ook de COL van 2005 betreffende de seksuele agressiekit die naast de doelstelling van de verbetering van de bewijsvoering in verkrachtingszaken ook de doelstelling heeft van het vermijden van secundaire victimisering. Ook dit aspect werd in de evaluatie meegenomen.
Wij zijn allemaal zeer gevoelig voor deze problematiek. Ik heb zelf, toen ik nog parlementslid was, contacten gehad met slachtoffers van seksueel misbruik. Als wij zaken kunnen verbeteren, moeten wij dat zeker doen.
De DNA-databank is daarom voor mij altijd een van de prioriteiten geweest. Wij moeten er ook voor zorgen dat de aanpassing aan de wet ook in de praktijk kan worden uitgevoerd.
Ik hoop ook dat de evaluatie van de seksuele agressiekit concrete tips zal opleveren. Het fysieke bewijsmateriaal van een verkrachtingszaak dat met de seksuele agressiekit wordt verzameld is immers van cruciaal belang om daarna een hogere ophelderingsgraad te hebben.
U kunt er zeker van zijn dat wij er alles aan doen om de aanbevelingen van de parlementaire commissie uit te voeren. Ik sta er ook altijd voor open om concrete suggesties samen met het Parlement te evalueren of in werking te doen treden.
06.03 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer positieve antwoord. Wij moeten er inderdaad alles aan doen, alles wat in onze mogelijkheden ligt, ook bij de verschillende diensten om deze problematiek te verhelpen.
Wat mij echter vooral verontrust, is de sterke stijging, als men naar de aantallen kijkt. Ik heb ze hier maar tot 2011, maar tussen 2009 en 2011 was er een stijging van 20 %. Dat is zeer veel. En dat is dan nog alleen voor de gevallen die aangegeven zijn. Van hetgeen niet aangegeven werd, weten wij niet of er daar ook een stijging is.
06.04 Minister Annemie Turtelboom: Wij moeten bekijken of die stijging er gekomen is door een vermindering van het dark number of door een effectieve stijging op het terrein. Als het een vermindering van het dark number is, is dat een goede zaak, want dat betekent dat wij geleidelijk aan de drempel wegnemen. Als het een effectieve stijging is van het aantal gevallen, dan is het zeer verontrustend. Dat is de moeilijkheid in dat cijfer.
06.05 Karin Temmerman (sp.a): Een tweede zaak, en ik weet zeker dat u als vrouw deze problematiek zeer ernstig neemt, is dat ik moet ervaren dat er helaas nog steeds mannen zijn – in het algemeen, en ik ben niet de persoon die dat steeds aanhaalt, maar in dit geval is het inderdaad zo – die deze problematiek absoluut minimaliseren. Ik hoop dat u ook dit doorgeeft aan alle diensten die onder uw bevoegdheid vallen.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de overbrenging per taxi van minderjarigen die in jeugdinstellingen verblijven" (nr. 19548)
07 Question de M. Koenraad Degroote à la ministre de la Justice sur "le transfert par taxi de mineurs séjournant dans des centres pour jeunes délinquants" (n° 19548)
07.01 Koenraad Degroote (N-VA): Het is een vaste gewoonte om minderjarigen uit jeugdinstellingen bij verhoor of verschijning per taxi naar de rechtbanken te vervoeren. Ik ben van mening dat we hier efficiënter en kostenbesparender kunnen werken, mocht men de techniek van de videoconferenties kunnen toepassen.
Kunt u een overzicht geven van de taxikosten in het jaar 2011 en 2012, per jeugdinstelling?
Overweegt u deze instellingen van de nodige videoconferentie-apparatuur te voorzien? Zo ja, op welke termijn?
07.02 Minister Annemie Turtelboom: Het vervoer van minderjarigen per taxi is geen vaste gewoonte, maar gaat uit van een wettelijke verplichting om minderjarigen in een geanonimiseerd voertuig te plaatsen. In bijlage vindt u een overzicht van de taxikosten per jeugdinstelling in 2011 en 2012.
In 2002 startte men proefprojecten voor videoconferentie in de gevangenissen van Jamioulx en Leuven. Aangehouden verdachten konden met hun toestemming deelnemen aan een videoconferentie in het kader van een voorlopige hechtenis. De kamer van inbeschuldigingstelling in Mons oordeelde in 2003 dat een video-ondervraging van de verdachte niet in de plaats kan komen van de persoonlijke verschijning voor de raadkamer. Om verdere incidenten te voorkomen werden deze proefprojecten beëindigd.
Videoconferentie passen we wel toe bij het federaal parket om het aantal rogatoire commissies te verminderen. In het nieuwe gerechtsgebouw van Hasselt bestaat de mogelijkheid tot videoconferentie voor het hof van beroep of om zaken te pleiten of te horen.
We werkten eraan maar we werden gestuit door de KI die oordeelde dat het niet in de plaats kon komen van een persoonlijke verschijning.
07.03 Koenraad Degroote (N-VA): Ik weet dat zulke technieken u niet ongenegen zijn.
Ik verneem dat de Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde aandringt op het voortzetten van die technieken en de nodige wetsaanpassingen. Ik vraag u om er verder werk van te maken. De bespaarde kosten zullen snel worden gegenereerd. Het is een goede zaak voor de toekomst.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de stand van zaken betreffende synthetische drugs" (nr. 19558)
08 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "l'état de la situation en ce qui concerne les drogues synthétiques" (n° 19558)
08.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, de waarschuwing van het Belgisch Early Warning System over een nieuwe gevaarlijke drug, de zogenaamde 24INBOMe drug, die vooral in Groot-Brittannië en Scandinavië al voor dodelijke slachtoffers zorgde, biedt mij de gelegenheid nog eens terug te komen op de stand van zaken aangaande synthetische drugs. Ook in België werden intussen al enkele personen in het ziekenhuis opgenomen. Het gaat dus om vrij krachtige drugs en de waarschuwingen van het Early Warning System worden best ernstig genomen.
In het antwoord op mijn eerdere vraag daarover, een vraag van 14 maart 2012, had u het onder andere over de problematiek van de synthetische drugs, en u zei onder andere letterlijk: “De Algemene Cel Drugsbeleid heeft zich gebogen over de problematiek van synthetische drugs, waaronder ook de zogenaamde legal highs."
Mevrouw de minister, de problematiek is ingewikkeld. De wet moest nog aangepast worden om synthetische drugs te verbieden. Hoever staan we vandaag? Wanneer komen die aanpassingen er? Op welke manier zult u proberen om de synthetische drugs te bestrijden?
U had het verder ook over het expertisenetwerk drugs van het College van procureurs-generaal, dat eventuele problemen sneller zou behandelen en overleg zou plegen met de politie, de magistratuur en de administratie. U zei daarover letterlijk: "Ik verwacht daarbij dat eventuele problemen mij tijdig worden gemeld.” Mevrouw de minister, welke maatregelen worden er genomen om die nieuwe synthetische drugs en andere drugs gericht op te sporen, onder andere door het College?
Werd deze evolutie – de forse groei van het aantal beschikbare synthetische drugs met naam – besproken in de Interministeriële Conferentie Drugs? Wat waren haar conclusies of adviezen?
Tot slot, hebt u intussen een globaal zicht op de problematiek van de synthetische drugs? Om hoeveel gekende soorten gaat het ondertussen? Welke markt is daarvoor ondertussen beschikbaar volgens uw inzichten? Welke bedragen gaan er rond?
08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, een werkgroep bij de Algemene Cel Drugsbeleid heeft zich inderdaad gebogen over de mogelijkheden om het vigerend wettelijk systeem van de individuele incriminatie van iedere psychoactieve substantie afzonderlijk te vervangen door een meer generieke incriminatie van de synthetische substanties.
Het voorontwerp van wet ter zake is klaar en de afdeling Wetgeving van de Raad van State bracht advies uit op 6 juni laatstleden. Er mag worden verwacht dat het definitieve wetsontwerp in het najaar kan worden goedgekeurd. Voor meer informatie desbetreffend verwijs ik echter naar mijn collega van Volksgezondheid, die hiervoor bevoegd is.
Het expertisenetwerk drugs bij het College van procureurs-generaal is inderdaad alert voor nieuwe substanties die op de markt verschijnen. Het openbaar ministerie diende evenzeer vast te stellen dat de traditionele wetgevingsmethodiek, waarbij ieder product afzonderlijk strafbaar wordt gesteld, inefficiënt is in de strijd tegen synthetische drugs. De illegale laboratoria blijken in staat te zijn om de scheikundige combinaties van synthetische drugs sneller te wijzigen dan de wetgever ze kan incrimineren. Het openbaar ministerie kan in dat geval pas vervolgen wanneer het product ook effectief fysieke schade heeft veroorzaakt of op basis van strafbepalingen in andere wetten dan de drugswet. Zo niet is het openbaar ministerie machteloos om hiertegen op te treden.
Het openbaar ministerie heeft deze problemen vele malen duidelijk gesignaleerd en heeft als lid van de Algemene Cel Drugsbeleid zijn medewerking verleend aan het bovenvermelde voorontwerp van wet. Hopelijk zal dit op korte termijn in werking kunnen treden, waardoor de lacunes in de drugswetgeving ten aanzien van dergelijke producten grotendeels verholpen kunnen worden. Ook hiervoor moet ik verwijzen naar mijn collega van Volksgezondheid.
Het is moeilijk en weinig zinvol om een opsplitsing te maken van alle voorkomende soorten synthetische drugs, omdat de meeste psychoactieve stoffen snel vervangen worden nadat er controlemaatregelen tegen worden getroffen.
Het Belgisch Monitoring Centrum voor Drugs en Drugsverslaving van de FOD Volksgezondheid houdt de markt echter nauwlettend in de gaten en meldt nieuw aangetroffen gevaarlijke substanties via het Early Warning System aan het Europees netwerk.
Ik verwijs ter zake naar het jaarverslag van het Europese Monitoring Centre, waarin wordt gesteld dat de meeste psychoactieve stoffen doorgaans snel vervangen worden nadat er controlemaatregelen tegen zijn getroffen, waardoor met name interventiemaatregelen op dit vlak moeilijk zijn. Verder meldt het dat in 2012 voor het eerst via het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing 73 nieuwe psychoactieve stoffen door de lidstaten werden aangemeld. Ik ben dus van mening dat de nieuwe wet die in de steigers staat, een belangrijke stap vooruit zal betekenen in de strijd tegen de synthetische drugs.
08.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Het was inderdaad al heel lang duidelijk dat de traditionele wetgeving hopeloos achteropliep en totaal niet meer geschikt was om de synthetische drugs aan te pakken of zelfs maar te beschrijven.
Wij kijken uit naar het wetsontwerp. Ik zal de minister van Volksgezondheid daarover ondervragen.
Het is ook uitkijken naar het oordeel van de sector. Daarmee bedoel ik vooral de mensen die daarmee dagelijks in aanraking komen, zoals de gezondheidswerkers. Ik hoop dat het oordeel van die mensen over het nieuwe wetsontwerp even positief zal zijn als wat u hier formuleert.
Wij volgen deze zaak verder op.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vragen nrs. 19559 et 19560 van de heer Schoofs worden uitgesteld.
09 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "le recul des mariages simulés et la hausse des cohabitations de complaisance" (n° 19582)
09 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "de daling van het aantal schijnhuwelijken en de stijging van het aantal schijnsamenwonenden" (nr. 19582)
09.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, les mariages simulés, contractés par exemple pour permettre à un des époux de décrocher un titre de séjour, sont apparemment en forte baisse.
Selon les statistiques du Collège des procureurs généraux, ces mariages auraient diminué de 25 % en un an. Le plan de lutte contre ce type d'union mis en œuvre depuis 2009 semble donc porter ses fruits, ce dont nous nous réjouissons.
Cela étant dit, il ne faut pas perdre de vue que si les fraudeurs sont moins nombreux à se faire prendre au moment de dire oui devant l'officier de l'état civil, c'est aussi parce qu'ils trouvent des façons de contourner les obstacles. Très certainement se tournent-ils vers une autre forme d'union qui leur cause moins de problèmes: la cohabitation légale. En effet, la cohabitation légale ouvre également la voie à un titre de séjour pour un illégal mais, au contraire du mariage, elle ne faisait jusqu'ici pas l'objet d'une enquête préalable des services communaux.
Je sais que cette situation vit ses dernières heures. D'ici quelques semaines, entrera en vigueur un arsenal législatif renforcé. Les communes seront invitées à veiller à la véracité de la vie commune des cohabitants et les signataires d'une cohabitation de complaisance s'exposeront aux mêmes sanctions renforcées que les faux mariés. Cette entrée en application sera accompagnée d'une campagne de sensibilisation aux risques du mariage blanc. C'est une très bonne initiative.
Cependant, ne serait-il pas opportun d'aller plus Ioin? Des propositions ont été déposées à la Chambre, notamment par ma collègue Mme Lanjri. Il avait été proposé de constituer une banque de données dans laquelle toutes les tentatives de contracter un mariage de complaisance et toutes les annulations de mariages de complaisance, ainsi que les cas où il est question d'une cohabitation de complaisance seraient enregistrés, et dans laquelle des statistiques seraient également tenues. Cette banque de données pourrait également être consultée par les agents des communes mandatés.
Il a également été proposé de faire en sorte que toutes les communes organisent de manière uniforme la lutte contre les mariages de complaisance et les cohabitations de complaisance, en donnant des instructions administratives claires et en fournissant des dossiers d'information aux membres du personnel des services communaux de la population.
Il avait également été proposé de désigner, auprès du Collège des procureurs généraux, un magistrat d'assistance qui puisse assurer la coordination en la matière, s'occuper de l'échange des informations entre les arrondissements judiciaires et veiller à ce que chaque parquet, non seulement, contrôle la manière dont les administrations locales s'acquittent de leurs tâches en la matière, mais fournisse également l'assistance nécessaire.
Ou encore, prévoir la création d'un guichet où les hommes et les femmes confrontés à des tentatives de mariage ou de cohabitation de complaisance ou victimes d'un tel mariage ou contrat de cohabitation peuvent faire part de leurs problèmes en toute discrétion.
Madame la ministre, ces pistes peuvent-elles également être suivies? Elles renforceraient â coup sûr notre arsenal contre les mariages et les cohabitations de complaisance. Votre département les étudie-t-elles? Serait-il possible d'aller plus loin que les mesures qui ont déjà été envisagées et qui sont sur le point d'entrer en vigueur?
09.02 Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, la loi du 2 juin 2013 relative aux mariages de complaisance et aux cohabitations légales de complaisance a été publiée au Moniteur belge hier, conjointement à deux circulaires. Un système d'enregistrement des tentatives de mariage et de cohabitation légale de complaisance est effectivement prévu, afin d'éviter qu'une même personne puisse faire acter une situation de complaisance ayant fait l'objet d'un refus ou d'une enquête dans une autre commune.
Avec ma collègue de l'Intérieur et la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, nous avons trouvé une piste pour que les informations sur les tentatives de mariage et de cohabitation légale soient enregistrées au niveau des autorités communales, pour qu'elles puissent être partagées avec les autres instances concernées, à savoir l'Office des Étrangers et le parquet. Cette solution permettra un échange d'informations entre tous les acteurs concernés et constituera, à ce titre, un instrument adéquat pour lutter à la fois contre le mariage et contre la cohabitation de complaisance.
Il est effectivement important de veiller à ce que la réglementation soit appliquée de façon uniforme. C'est la raison pour laquelle la publication de la loi sera accompagnée de la publication d'une circulaire qui remplacera la circulaire du 17 décembre 1999 relative à la loi du 4 mai 1999 modifiant certaines dispositions relatives au mariage. Parallèlement, il conviendra de réexaminer également la circulaire du Collège des procureurs généraux en vue de l'adapter à la nouvelle législation et d'en assurer une application uniforme.
J'ai déjà indiqué, lors de l'examen parlementaire de la nouvelle loi, que j'avais des réserves en ce qui concerne la désignation d'un magistrat de référence. L'appel à la désignation de magistrats de référence, pour toutes sortes de matières, est devenu tendance. Je suis d'avis qu'il convient de donner d'abord une chance à la nouvelle loi, en combinaison avec la création du système d'enregistrement et avec l'uniformisation des pratiques par le biais de différentes circulaires.
Il est également prévu de créer un point de contact au sein de l'Office des Étrangers qui sera destiné aux personnes victimes de mariages ou cohabitations de complaisance ou confrontées à cette problématique. Tout cela fera l'objet d'une campagne d'information et de sensibilisation qui accompagnera la publication de la loi visant à lutter contre les mariages et les cohabitations de complaisance.
Comme vous le constatez, les propositions en la matière ont été retenues d'une façon ou d'une autre. Le plus important est, à présent, que la loi et les circulaires puissent entrer en vigueur et être appliquées, et que les systèmes d'enregistrement deviennent opérationnels.
09.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je me réjouis de toutes ces avancées. La banque de données sera une très bonne solution pour éviter le "marché". En effet, certains candidats au mariage ou à la cohabitation de complaisance, en cas d'échec dans une commune, essayent en effet dans la commune voisine.
Je me réjouis également de la collaboration entre les trois départements. Cette pratique fait énormément de victimes. Les personnes qui sont abusées connaissent des détresses financières, sociales et amoureuses dans ce genre de mariage ou de cohabitation.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "le manque de tact du Service accueil des victimes de la Maison de justice de Mons" (n° 19583)
10 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "het gebrek aan tact bij de dienst Slachtofferonthaal van het Justitiehuis te Bergen" (nr. 19583)
10.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, je veux évoquer une situation tragique. Une citoyenne a vécu une mésaventure assez triste. Son mari s'est suicidé au mois de janvier. Plusieurs mois après la tragédie, fin août, alors qu'elle a encore toutes les peines du monde à faire son deuil, cette dame reçoit un courrier de la part du Service accueil des victimes de la Maison de justice de Mons l'avertissant que dans le cadre du décès de son mari, les autorités judiciaires avaient procédé à la saisie d'un objet qu'il lui était désormais possible de récupérer ou d'abandonner, en remplissant un formulaire d'abandon volontaire.
La démarche ne choquera peut-être pas grand-monde. C'est certainement la procédure normale dès lors que des objets sont saisis dans le cadre de l'intervention de la police judiciaire, me répondrez-vous. Certes! Je ne m'en émouvrais probablement pas moi-même si l'objet que le procureur du Roi proposait de restituer à la veuve via le Service accueil des victimes de la Maison de justice de Mons n'était pas la corde qui a servi au défunt mari de ma concitoyenne pour se suicider!
J'imagine que tous ici mesurent l'émotion que ce courrier et la proposition qu'il contient ont pu susciter chez cette dame. Cela dénote un manque de tact que je souhaitais relayer, d'autant qu'il est question du Service accueil des victimes, dont le rôle est d'assister la victime dans les moments difficiles.
Madame la ministre, quelle est la procédure en cas de saisie d'objets dans le cadre d'enquêtes de la police judiciaire lors de la constatation de décès? Les objets font-ils systématiquement l'objet d'une proposition de restitution, y compris lorsqu'il s'agit des objets ayant permis ou facilité un suicide? Même dans le cas d'un suicide avec une arme à feu de collection, j'aurais du mal à croire que la famille tienne à récupérer l'arme en question!
A fortiori je ne peux comprendre que l'on propose à la famille de récupérer une corde, un couteau de cuisine ou tout autre objet de la vie quotidienne ayant servi à permettre ou faciliter un suicide. Quel est l'usage en la matière?
Malgré les procédures et leur mise en application, n'est-il pas possible de procéder avec davantage de tact et d'humanité? Le deuil est un cheminement long et pénible. Vous pouvez aisément vous imaginer le choc auquel sont exposées les familles de personnes disparues à qui l'on propose de récupérer d'aussi funestes objets.
10.02 Annemie Turtelboom, ministre: Cette question relève de la compétence du pouvoir judiciaire, qui a autorité pour donner les injonctions et les directives relatives à la saisie éventuelle d'objets par les services de police.
Concernant la systématisation de la restitution des pièces à conviction, il appartient à chaque magistrat titulaire de dossiers répressifs de statuer sur leur destination, leur destruction ou leur restitution. Le procureur du Roi peut, s'il le souhaite, pour chaque dossier, saisir le service d'accueil des victimes aux fins de satisfaire à cette prérogative.
L'entrée en vigueur en 1998 de la loi dite "Franchimont" a consacré l'avènement des droits de la victime dans la procédure pénale. La démarche du parquet de Mons, à l'origine de la saisine du service d'accueil des victimes dans le cas qui nous préoccupe, tente clairement de répondre à ce souci du législateur. C'est également conforme à la circulaire commune COL 16/2012 du Collège des procureurs généraux, qui attribue aux services d'accueil des victimes la mission d'intervenir dans un processus de restitution des pièces à conviction.
Quant au bien-fondé d'une telle démarche, il faut comprendre que celle-ci s'inscrit dans une attitude générale de non-substitution de la part des autorités judiciaires. Un comportement paternaliste consisterait à laisser le ministère public décider d'autorité – et à la place de la victime – de ce qui relève de son intérêt sans la consulter. En l'occurrence, le parquet pourrait décider à la place des victimes de la destruction des pièces à conviction sans leur laisser l'occasion de s'exprimer. L'attitude de non-substitution place le respect des attentes et des besoins propres à la victime au centre des préoccupations, excluant une procédure systématisée et automatique. Cette réflexion est également présente à d'autres stades émotionnellement éprouvants de la procédure pénale. Je pense, par exemple, au dernier hommage à rendre aux défunts.
Par la saisine du service d'accueil des victimes, le procureur du Roi de Mons a donc demandé qu'un contact personnel et encadré soit établi avec la victime, afin de la soutenir dans ce moment émotionnellement difficile. Par ailleurs, cette approche individualisée permet que la restitution des pièces à conviction soit opérée dans un endroit plus approprié qu'un guichet de greffe au sein d'un palais de justice.
Il convient en outre de noter que le Service accueil des victimes de Mons a envoyé à la victime un courrier individualisé dans lequel, compte tenu du caractère sensible de la démarche, n'avait pas été libellée la nature de la pièce à conviction, afin qu'un contact soit pris avec l'assistant de justice de sorte que ce dernier fournisse une explication supplémentaire de vive voix si la situation le requérait.
Dans d'autres situations du même genre, il n'est pas rare que certains proches endeuillés sollicitent ou acceptent la restitution de telles pièces parce que cette démarche revêt un sens particulier dans leur travail de deuil. Il n'appartient ni au magistrat ni aux services d'accueil des victimes de poser un jugement sur ces valeurs personnelles.
10.03 Jacqueline Galant (MR): Je suis un peu abasourdie par votre réponse. Je comprends la procédure, mais imaginez la famille qui reçoit ce genre de courrier! C'est assez traumatisant. Dans ce cas-ci, la famille n'en revient pas de ce qui s'est passé: elle a téléphoné pour savoir de quel objet il s'agissait et on lui a répondu que c'était la corde qui avait servi pour le suicide.
Il faudrait un même traitement quand ce genre d'objet doit être restitué aux familles. J'interpellerai directement le procureur du Roi pour voir s'il n'y a pas moyen d'uniformiser la procédure, en tout cas pour notre arrondissement.
Het incident is gesloten.
11 Question de Mme Özlem Özen à la ministre de la Justice sur "les types de dossiers traités par la transaction pénale" (n° 19592)
11 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de soorten dossiers waarvoor er een minnelijke schikking in strafzaken wordt getroffen" (nr. 19592)
11.01 Özlem Özen (PS): Madame la présidente, madame la ministre, la transaction pénale et son élargissement avait pour but, selon l'exposé des motifs, de viser principalement les infractions patrimoniales (faux en écritures, vol avec effraction, fraude fiscale et sociale) parce que pour de tels délits portant sur des avantages économiques, une sanction patrimoniale peut, dans certains cas, constituer une mesure adéquate. Cela devrait permettre également de traiter plus rapidement des dossiers fiscaux parfois forts complexes et pour lesquels la prescription est souvent acquise, en raison du nombre limité de personnel suffisamment qualifié.
Or, selon la presse, ce sont des dossiers de drogues, de vol, d'atteintes à l'ordre public, voire même de violences, d'attentats à la pudeur et de viols – toujours selon la presse néerlandophone - qui font l'objet de transactions. Le nombre de dossiers liés à la criminalité en col blanc reste lui extrêmement limité. La Flandre semble également user plus fréquemment de la possibilité de résoudre tout type de dossiers par le paiement d'une sanction financière.
Pouvez-vous nous donner les statistiques des transactions intervenues depuis la modification de la loi en 2011? Comment expliquer cette répartition et, si les éléments rapportés dans la presse sont exacts, comment expliquer la surutilisation de la transaction dans des dossiers présentant des faits de violence? Est-ce bien la sanction la plus adéquate pour des dossiers de ce genre? Comment justifier la faible utilisation de la transaction dans des dossiers fiscaux ou financiers? L'argent utilisé pour le paiement de la transaction n'est-il pas, dans certains cas, l'argent récolté par la vente de drogue? N'y a-t-il pas là un problème? D'autres sanctions, comme le travail d'intérêt général adapté, n'offriraient-elles pas de meilleures perspectives de réinsertion et de limitation des éventuelles récidives? Combien la transaction pénale a-t-elle rapporté depuis l'extension de la loi? Ne devriez-vous pas revoir votre circulaire pour rappeler les dossiers prioritaires en matière de transaction et la philosophie de l'extension de la loi?
11.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame Özen, je prends note de vos préoccupations concernant l'application de la procédure "Transaction pénale élargie". Je ne suis cependant pas en mesure de mettre à votre disposition des statistiques des transactions intervenues depuis la modification par les lois des 14 avril et 11 juillet 2011. Le Collège des procureurs généraux m'a confirmé que les premières statistiques à ce sujet seront mises à ma disposition dès que possible. Bien évidemment, je pourrai vous transmettre les statistiques dès que je les aurai reçues.
Vu que je ne dispose pas de ces statistiques, il m'est impossible de vous donner des indications concernant le nombre de transactions, les montants payés suite à une proposition de transaction et les faits qui ont fait l'objet d'une transaction. L'article 216bis, premier alinéa CIC, prévoit que le procureur du Roi pourra proposer une transaction lorsqu'il estimera que le fait n'apparaît pas de nature à devoir être puni d'un emprisonnement principal de plus de deux ans ou d'une peine plus lourde. Cela signifie qu'il doit s'agir soit d'une contravention, soit d'un délit, soit d'un crime correctionnalisable, dont la peine principale ne dépasse pas quinze à vingt ans de réclusion. Le magistrat doit estimer que le fait ne lui paraît pas de nature à devoir être puni d'un emprisonnement de plus de deux ans. Il faut aussi que l'infraction ne comporte pas d'atteinte grave à l'intégrité physique.
En ce qui concerne votre proposition de revoir la circulaire, je souligne que la circulaire commune de la ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux concernant l'article 216bis CIC, spécialement en ce qui concerne l'extinction de l'action publique moyennant le paiement d'une somme d'argent, fera l'objet d'une évaluation par le Collège des procureurs généraux deux ans après son entrée en vigueur et chaque fois que le Collège l'estimera utile. Cette évaluation est, dès lors, prévue et sera effectuée en temps utile.
11.03 Özlem Özen (PS): Je vous remercie, madame la ministre. Il est difficile de réagir étant donné qu'on n'a pas les statistiques. Je reviendrai vers vous assez rapidement, car il est important de pouvoir quantifier et évaluer l'extension de cette loi et de pouvoir obtenir des chiffres objectifs. J'attire en tout cas l'attention sur le fait qu'il y a des utilisations divergentes dans le Nord et dans le Sud du pays et qu'il faudra bien distinguer une atteinte au bien d'une atteinte au patrimoine car les intérêts en jeu diffèrent.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "le ras-le-bol du bourgmestre de Silly à la suite de la remise en liberté de voleurs multirécidivistes juste après leur interpellation" (n° 19622)
12 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "de boze reactie van de burgemeester van Opzullik nadat veelplegers van diefstallen vlak na hun aanhouding weer vrijgelaten werden" (nr. 19622)
12.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, le bourgmestre de Silly a fait une sortie remarquée dans la presse début septembre pour exprimer son ras-le-bol quant au fonctionnement de la justice. Le point de départ est un cas de vol et l'interpellation par la zone de police Sylle et Dendre de deux sans-papiers multirécidivistes, dont l'un est mineur. Comme le veut la procédure, le dossier a été directement présenté au parquet de Mons pour le voleur majeur. Ce dossier met en avant des preuves irréfutables puisque le butin dérobé était en possession des auteurs. Au grand dam de tous, le parquet de Mons a relaxé le voleur. Ce dernier n'ayant pas de domicile, on ne sait pas où il se trouve aujourd'hui. La seconde personne, mineure, a été conduite au parquet de Bruxelles où un dossier était déjà ouvert à son encontre. Elle a ensuite été placée dans une institution de jeunesse à Saint-Hubert.
Ayant appris ce qu'il advenait des deux auteurs interpellés, le bourgmestre de Silly a diffusé un communiqué de presse intitulé "Assez du laxisme de la justice!" dans lequel il explique que sa commune a connu plus de 200 vols depuis 2012 (soit une augmentation de 125 %) et que des mesures ont été prises au niveau local pour y remédier (prime pour les alarmes, opérations policières ciblées, contrôles renforcés, techno-prévention) mais que la justice ne suit visiblement pas. Le bourgmestre précise que la commune de Silly ne peut plus accepter cette situation car, outre les dommages et l'irritation des victimes, il y a aussi une profonde démotivation des policiers qui, de plus en plus souvent, en constatant l'impunité de beaucoup de délinquants, ont l'impression de travailler pour rien.
Madame la ministre, je pense qu'il faut donner une explication concrète à ce bourgmestre et aux victimes concernées par cette affaire, ainsi qu'à tous ceux qui se trouvent confrontés au même problème et qui en tirent des conclusions parfois hâtives ou non circonstanciées. Pouvez-vous commenter cette affaire? Pour quels motifs le parquet de Mons a-t-il relâché les auteurs de ce vol? Pouvez-vous, à votre niveau, apporter une réponse concrète à ce bourgmestre, aux victimes et à tous ceux qui se trouvent confrontés au même problème?
Pour votre information, les bourgmestres du collège de la zone Sylle et Dendre rencontreront le procureur du Roi le lundi 30 septembre.
Voorzitter: Peter Logghe.
Président: Peter Logghe.
12.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame Galant, l'office du procureur du Roi de Mons a estimé qu'il n'y avait pas lieu de requérir un mandat d'arrêt du juge d'instruction à l'encontre du prévenu majeur. Il a estimé que dans notre système juridique, la privation de liberté devait rester l'exception et qu'il n'était pas acquis, vu la nature des faits, que le juge d'instruction décerne un mandat d'arrêt à l'égard du prévenu majeur. Le procureur a dès lors décidé de remettre le prévenu majeur en liberté et de se faire transmettre l'ensemble des procès-verbaux dans la semaine en vue de rédiger une citation directe. Cette citation a été rédigée depuis lors. Par conséquent, ce majeur sera prochainement cité devant le tribunal correctionnel pour répondre des vols qu'il est soupçonné d'avoir commis à Silly. Le tribunal correctionnel aura donc la possibilité de sanctionner ce prévenu s'il le reconnaît coupable.
Par ailleurs, le procureur du Roi de Mons signale qu'il a toujours affirmé, notamment lors des conseils zonaux de sécurité, que sa porte était ouverte et qu'il était prêt à répondre à toute sollicitation des autorités administratives. Il est donc tout disposé à recevoir M. le bourgmestre de Silly.
12.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous ai bien entendue.
Ce prévenu n'a pas de domicile. Je ne sais donc pas très bien où on va lui envoyer la convocation. Cela me fait bien rire!
Je trouve que la différence de traitement entre mineurs et majeurs est critiquable. Le mineur a été placé en centre fermé alors que le majeur est dans la nature. Il fait ce qu'il veut; on va lui envoyer une convocation mais il n'a pas de domicile connu…
J'estime que ce dossier a été traité avec beaucoup de légèreté. Nous aurons l'occasion de le dire au procureur du Roi. La réponse qui a été donnée aux policiers est que l’OPJ qui était de garde arrivait en fin de journée et n'avait pas le temps de s'occuper de cette affaire. C'est tout à fait regrettable car les voleurs avaient été arrêtés avec les butins. On ne savait pas avoir plus de preuves!
Je ferai part de toutes ces remarques au procureur du Roi ce lundi avec les différents bourgmestres de la zone.
Dire que le majeur va être convoqué alors qu'il n'a pas de domicile est une explication grotesque. C'est se moquer du monde et des victimes!
Het incident is gesloten.
- Mme Catherine Fonck à la ministre de la Justice sur "la communication de service relative aux soins de santé dans les prisons" (n° 19625)
- Mme Valérie De Bue à la ministre de la Justice sur "les médecins de prison" (n° 19835)
- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "les réformes au sein du secteur des médecins de prison" (n° 19821)
- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Justitie over "de dienstmededeling met betrekking tot de gezondheidszorg in de gevangenissen" (nr. 19625)
- mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Justitie over "de gevangenisartsen" (nr. 19835)
- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de hervormingen binnen de sector van gevangenisartsen" (nr. 19821)
13.01 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, ce n'est pas la première fois que je vous interroge sur le sujet. J'avais même pris l'initiative d'organiser une réunion avec des représentants des prestataires de soins concernés et vous-même le 27 juin dernier, suite aux craintes des représentants du personnel médical et paramédical indépendant affecté dans les prisons.
Lors de cette entrevue constructive, vous aviez affirmé qu'il n'y avait ni décision, ni volonté de mettre un frein au système. Au contraire, vous y aviez annoncé votre volonté de poursuivre avec le système tel qu'il est organisé aujourd'hui.
Survient alors un coup de théâtre, si je puis m'exprimer ainsi! Je ne vous cache pas mon étonnement par rapport aux décisions qui ont été prises unilatéralement par l'administration pénitentiaire lors d'une réunion au mois d'août dernier. Ces décisions ont été traduites sous la forme d'une communication de service (001/20.2013 "Service soins de santé prisons").
En plus du fait que ces décisions ont été prises sans concertation, cette communication déclare la suppression pure et simple des honoraires de disponibilité en semaine et le week-end pour les médecins généralistes sous contrat d'indépendant attachés aux établissements pénitentiaires. C'est exactement l'inverse de ce qui avait été déclaré lors de la réunion du 27 juin dernier!
La conséquence de tout cela est que les médecins s'estiment trahis et ont décidé dès lors de ne plus assurer les gardes. Or les médecins généralistes des cercles refusent d'aller en prison pour les gardes et le Service mobile d'urgence et de réanimation (SMUR) ne peut être mobilisé sans qu'une raison majeure ne motive son intervention.
Madame la ministre, que s'est-il passé? Comment expliquer cette décision du mois d'août? Quelle est votre position par rapport à cette décision de l'administration pénitentiaire? Quelles mesures comptez-vous prendre afin de garantir les soins et la qualité de ceux-ci dans les prisons? Comptez-vous rencontrer les prestataires de soins concernés afin de rouvrir le dialogue, puisque le blocage est complet?
13.02 Valérie De Bue (MR): Monsieur le président, madame la ministre, je voudrais également relayer la colère des membres de l'association des médecins de prison IMAS, qui ont appris que, sans consultation préalable, le service Soins de santé prisons a supprimé les honoraires de disponibilité en semaine et les honoraires de disponibilité des jours de week-end et jours fériés.
Cette décision a pour conséquence immédiate qu'à partir du 15 septembre, les prisons devront faire appel aux services de garde des cercles de médecine générale francophones agréés par le SPF Santé publique et, selon les cas d'urgence, au Service d'aide médicale urgente (SAMU).
Fin du mois de juin, vous aviez rencontré des membres de cette association. Votre cabinet leur avait signifié que vous arrêtiez toutes les décisions d'administration. Pourtant, vous les avez confirmées. Pourquoi avoir rompu ce dialogue? Pouvez-vous me dire quelle en est la raison? S'agit-il d'un motif budgétaire? Quel sera l'impact de cette décision sur les services des urgences?
13.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb u reeds meermaals ondervraagd over het niet-betalen van de geneeskundigen die in gevangenissen werken.
Nu is het inderdaad zo dat de gevangenisartsen sinds 1 september geconfronteerd werden met grote hervormingen die naar hun eigen zeggen de kwaliteit van de gezondheidszorg in de gevangenissen ernstig in gevaar brengen. Enkele maatregelen werden reeds ingevoerd.
Een eerste maatregel betreft de afschaffing van de wachtvergoeding. Zoals reeds vermeld bedroeg de wachtvergoeding 60 euro. Die werd nu afgeschaft. Men vraagt dus aan de artsen om zich wel ter beschikking te stellen maar men stelt geen vergoeding in de plaats. Voor sommige artsen betekent dat een inkomensverlies van 30 %.
Een andere maatregel is het beperken van de medicatielijst. Dat is problematisch omdat artsen ernstig worden beknot in de mogelijkheid om hun beroep uit te oefenen naar eigen geweten en kennis. Door de aangepaste medicatielijst lijkt het alsof men teruggekatapulteerd wordt naar de jaren tachtig. Zo kan een gevangenisarts noch slaapmiddelen voorschrijven, noch een zalf voor verwondingen. Nochtans betreft dit geen dure of gevaarlijke medicatie. Het betreft medicijnen die men in elk huishouden terugvindt en waarover een arts zou moeten kunnen oordelen volgens zijn of haar eigen medische kennis.
De lijst met terugbetaalde technische prestaties werd ingekort. Men vraagt aan artsen om wonden te hechten maar men betaalt deze prestaties niet meer terug. Ook tandartsen worden getroffen door deze maatregel, omdat het merendeel van hun prestaties technisch van aard is. Het is niet logisch dat artsen handelingen gratis zouden moeten uitvoeren, ook al voeren zij hun job graag uit. Hun motivatie daalt daardoor zienderogen.
Aan het hoofd van de algemene geneeskundige dienst staan blijkbaar ook niet langer twee geneesheren, maar wel verpleegkundigen. Volgens veel gevangenisartsen houdt dat een merkbaar kwaliteitsverschil in. Blijkbaar werden de hervormingen ook doorgevoerd zonder voldoende overleg met de betrokkenen.
In Hasselt komt een eind aan de outsourcingovereenkomst met het Virga Jesseziekenhuis. Nochtans werd de outsourcing destijds als kostenbesparing ingevoerd en zou ze als voorbeeld gebruikt worden voor de nieuwe gevangenis in Beveren.
De gevangenisartsen uiten natuurlijk een noodkreet en dreigen met een actie op 1 oktober omdat zij zichzelf niet langer in staat zien om ernstig en kwaliteitsvol te werken onder de hen opgelegde beperkingen. Ook de Vlaamse artsen beginnen zich te verenigen om te ageren, waar dit voordien vooral aan de andere kant van de taalgrens gebeurde.
Bent u op de hoogte van de situatie? Beseft u dat de kwaliteit van de dienstverlening er sterk op achteruitgaat? Plant u overleg met de sector van de gevangenisartsen om het beleid bij te stellen? Zo ja, binnen welke termijn? Welke wijzigingen zijn er volgens u mogelijk? Op welke wijze zal de dienstverlening in Hasselt nog kunnen worden gegarandeerd na het beëindigen van de outsourcing met het ziekenhuis in Hasselt?
13.04 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chers collègues, nous avons en effet rencontré les représentants d'une partie des médecins francophones actifs dans les institutions pénitentiaires. À cette occasion, je me suis engagée à mettre tout en œuvre pour garantir la pérennité des soins de santé de qualité et à défendre au gouvernement le déblocage des crédits permettant d'honorer les coûts des prestations effectuées.
Ceci n'implique nullement l'engagement de maintenir intégralement en place un système dont le coût ne correspond pas toujours aux prestations réellement fournies. Vous comprendrez que la situation des finances publiques et le principe d'une saine gestion administrative justifient un examen critique des dépenses engagées. C'est pourquoi l'administration pénitentiaire travaille actuellement à une réorganisation interne importante et à une rationalisation de son fonctionnement, ainsi qu'à un meilleur contrôle des dépenses, y compris des dépenses en soins de santé.
Il est exact que les prestations de disponibilité disparaissent, mais elles sont remplacées par des honoraires à l'acte ou forfaitaires, comme le précise d'ailleurs la note. Les médecins qui interviendront en prison pendant les nuits ou les week-ends seront dès lors rémunérés comme il se doit et selon les prestations effectuées.
Je conteste formellement le fait que ces décisions aient été prises de manière unilatérale. Elles ont été soumises deux fois au conseil pénitentiaire de la santé, organe légitime et instauré par la loi pénitentiaire de principe. Celui-ci a donné un avis positif au contenu de la note.
Les médecins néerlandophones ont marqué leur compréhension en la matière et demandent à me rencontrer pour déposer des propositions complémentaires d'amélioration du système. Il va de soi que je poursuivrai ce dialogue constructif avec tous les acteurs de terrain intéressés.
De dienst staat niet onder leiding van twee verpleegkundigen, maar wel onder aansturing van een administrateur-generaal die wordt bijgestaan door een medische raad, samengesteld uit twee algemeen geneesheren, de twee referenten, een geneesheer psychiater-coördinator en twee directeurs zorg. Ad hoc kan een beroep worden gedaan op twee apothekers. De organisatie van de dienst volgt aldus het model van een ziekenhuis, waar er vaak gewerkt wordt met een administrateur-generaal of directeur, bijgestaan door een medische raad.
Over de maatregelen kan ik het volgende zeggen. De beschikbaarheidsvergoeding binnen de sector is inderdaad afgeschaft wegens gebrek aan rechtsgrond. De prestaties tijdens de nacht en weekenden blijven uiteraard wel behouden, maar worden gewoon op een andere manier uitgerekend, waardoor zij nauwer aansluiten bij de effectief uitgevoerde prestatie. Het invoeren van een geneesmiddelenformularium steunt op het goed en zorgvuldig beheer van overheidsmiddelen. De beperking van het aantal molecules maakt dat wij interessantere voorwaarden kunnen bekomen bij de groothandelaars. Het gebruik van generische geneesmiddelen is een praktijk die ruim gepromoot wordt door het RIZIV. Dat principe wordt ook doorgevoerd binnen de gevangenis.
Om het geheel correct te implementeren, werd het formularium uitgewerkt onder controle van de twee referentieartsen. Medisch gezien is dat dus in orde. De werking wordt halfjaarlijks geëvalueerd door de formulariumcommissie die nu in oktober bijeen zal komen en daarna in april.
Er is in een uitzonderingsprocedure voorzien wanneer de behandelende arts om medische redenen een ander medicijn wenst voor te schrijven. Dat wordt nagegaan door de referentiearts.
Inzake het terugbrengen van technische prestaties kan ik aangeven dat het om een vereenvoudiging en vermindering van het aantal codes gaat, bijvoorbeeld voor het aantal soorten hechtingen. Tegemoetkomingen waarvan blijkt dat ze slechts zeer uitzonderlijk of in één instelling voorkwamen, zijn inderdaad geschrapt.
13.05 Catherine Fonck (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse, que j'ai bien écoutée. Je crois que vous ne mesurez pas la gravité de la situation.
13.06 Annemie Turtelboom, ministre: Si, j'en ai conscience.
13.07 Catherine Fonck (cdH): Je vais peser mes mots, mais je crois que là, c'est le black-out complet. Il s'agit à mon sens d'une régression majeure en termes de qualité des soins et de continuité de ceux-ci. C'est la première fois que j'assiste à cela en Belgique.
Ensuite, je suis choquée par vos propos selon lesquels le coût ne correspond pas aux soins prodigués. Pire encore, demain, il sera dix fois plus élevé. Si l'on commence à faire venir le SMUR pour chaque cas – que ce soit la nuit, le week-end ou les jours fériés -, premièrement, ce sera impossible à organiser, deuxièmement, des situations plus graves ne seront pas prises en charge et, troisièmement, cela coûtera énormément cher. Je parle de l'intervention du SMUR, mais aussi des hospitalisations qui ne se justifient pas nécessairement. Le personnel pénitentiaire va devoir accompagner les prisonniers à l'hôpital. Vous connaîtrez alors des levées de bouclier de la part du reste du personnel. Bref, ce sera une nouvelle spirale infernale.
Madame la ministre, je me permets d'insister en faveur d'une concertation en urgence. Vous nous dites que les médecins néerlandophones sont d'accord. J'ai entendu, au contraire, qu'ils avaient rejoint l'asbl Imas. Ils partagent donc la vision de leurs confrères francophones. Invitez-les, écoutez-les et prenez la peine de réfléchir aux conséquences de cette rupture unilatérale! Vous pouvez même les consulter en compagnie de la ministre de la Santé, Mme Onkelinx. Il me semble, en tout cas, urgent de se tourner vers l'avenir. À défaut, nous connaîtrons le black-out que j'évoquais.
13.08 Valérie De Bue (MR): Madame la ministre, même si l'association n'est pas un partenaire de négociation, vous vous étiez engagée à entretenir un dialogue. Vraisemblablement, ce dialogue est rompu. Comme l'a dit Mme Fonck, les médecins néerlandophones sont sur la même longueur d'onde que la section francophone et je pense dès lors qu'il faut reprendre ce dialogue.
Vous n'avez pas répondu à la question concernant les coûts des alternatives qui seront mises en place suite à cette mesure, notamment au niveau de l'appel aux urgences.
Des questions sont également adressées à votre collègue en charge de la Santé car ce problème n'a manifestement pas été abordé de façon globale.
Je plaide également pour que vous recentriez votre attention sur ce secteur. Nous avons déjà abordé plusieurs fois la situation des médecins de prison qui ont déjà souffert du problème des retards d'honoraires. Il faut prendre ce problème à bras-le-corps!
13.09 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik moet mijn collega’s bijtreden en eveneens ontkennen. Die informatie is mij ook ter ore gebracht door Nederlandstalige artsen. Ook bij de Nederlandstalige geneeskundigen leeft er ontevredenheid en ongerustheid over de hervormingen. Ik begrijp het helemaal niet. De wachtvergoedingen worden blijkbaar niet meer betaald. Toch zullen volgens mij de kosten oplopen, omdat er meer extern naar hulp zal moeten worden gezocht. Ik betwijfel dan ook dat het een besparing zal zijn. De artsen, de mensen op het terrein, die werken in de gevangenissen, zullen steeds sneller afhaken, temeer daar die ontevredenheid al vroeger speelde. Wij weten dat de betalingen van de artsen ook al in het verleden helemaal niet vlot verliepen. De ontevredenheid zal nog toenemen. U grijpt ook rechtstreeks in in het inkomen. Daardoor kan de basis medische verzorging niet worden geleverd aan de patiënten.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de ondertekening van de huwelijksakte door de getuigen" (nr. 19639)
14 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "la signature de l'acte de mariage par les témoins" (n° 19639)
Voorzitter: Kristien Van Vaerenbergh.
Présidente: Kristien
Van Vaerenbergh.
14.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, een tijdje geleden hebben wij hier ruimschoots een voorstel over werklastvermindering en informatisering bij Justitie besproken. Wij hebben toen verschillende bepalingen aangepast, onder andere een bepaling in de vzw-wetgeving om elektronisch te kunnen versturen. Wij hebben ter zake een ankerpunt of ankerartikel in de wetgeving opgenomen. Ook hebben wij diverse bepalingen aangepast die met de burgerlijke stand te maken hebben. Soms hebben wij tekstaanpassingen doorgevoerd.
Ik werd tijdens de vakantie opgeschrikt door een journalist van de Franstalige pers, die mij vroeg of het waar was dat getuigen niet langer mochten tekenen. Ik riep “help” uit.
Mevrouw de minister, wij hebben hier inderdaad het genoemde voorstel goedgekeurd, waarin wij toen op advies van de juridische dienst – ik wil mij zeker niet achter de dienst in kwestie verschuilen – een tekstvereenvoudiging in het kader van de bepalingen over de burgerlijke stand hebben doorgevoerd. Vroeger hadden wij al bepaald dat er voor de getuigen de keuze was om al dan niet tijdens het huwelijk op te treden. Er konden echter nog altijd getuigen zijn. Om de tekst eenvoudiger te maken, hebben wij toen tekstueel vastgelegd dat getuigen ook partijen zijn die optreden. Dus hebben wij beslist het woordje “getuigen” in de tekst van een artikel te schrappen. Het gevolg is dat wie niet de motivering van een amendement of de toelichting bij een artikel leest, op het verkeerde been is gezet.
Mevrouw de minister, daarom heb ik de hiernavolgende vraag, die algemener is maar toch specifiek op bedoeld artikel slaat.
Ten eerste, bevestigt u dat sinds 1 september 2013 getuigen bij een huwelijk, voor zover er getuigen zijn, nog steeds de huwelijksakte mede moeten ondertekenen? Ik vraag dus de bevestiging dat onze interpretatie de juiste is. U bent immers de minister van Justitie.
Ten tweede, een meer algemene vraag is de volgende. Op welke manier worden diensten van de burgerlijke stand geïnformeerd over de wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek, die repercussies op de werking van de burgerlijke stand hebben? Worden de wijzigingen op een of andere manier aan de betrokken diensten verduidelijkt?
In het tegenovergestelde geval zullen er immers verschillende interpretaties zijn. Een richtlijn, een rondzendbrief of een informatie van de Vlaamse Vereniging van Ambtenaren en Beambten van de Burgerlijke Stand vond ik terug. Het gaat echter niet om een officieel document of om een officiële instantie.
Op welke manier worden bijgevolg de betrokken diensten op de hoogte gehouden? Op welke manier kan u ervoor zorgen dat eenzelfde interpretatie in alle diensten van de burgerlijke stand wordt gemaakt?
Gaat het om een opdracht van u of om een opdracht van de minister van Binnenlandse Zaken? Praten jullie met elkaar over de problematiek?
Op welke manier wordt de informatie aan de concrete diensten doorgegeven?
14.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik kan bevestigen dat de getuigen bij een huwelijk, voor zover die er zijn, ook na 1 september 2013 de huwelijksakte meeondertekenen. Met de wet van 14 januari 2013, op basis van uw wetsvoorstel, werden enkele kleine vereenvoudigingen geformuleerd over de burgerlijke stand, zoals het weglaten van de overbodige woorden in het Burgerlijk Wetboek.
De opheffing van de woorden en de getuigen in artikel 39 van het Burgerlijk Wetboek via de wet van 14 januari 2013 betekent niet dat de wetgever ter zake een ander standpunt heeft ingenomen. De tekst van het artikel is duidelijk: de vereiste om in de huwelijksakte de reden te vermelden waarom de verschijnende partijen en de getuigen niet mogen tekenen wordt niet in aanmerking genomen. Dat laat veronderstellen dat de eventuele getuigen de huwelijksakte steeds moeten ondertekenen.
De reden voor de aanpassing van artikel 39 moet bijgevolg elders worden gezocht. Eigenlijk wenste de wetgever de tekst van de bepaling te vereenvoudigen omdat hij meende dat onder de woorden “de verschijnende partijen” ook al de getuigen worden begrepen, zodat de verwijzing naar het woord getuige overbodig werd. Deze vereenvoudiging was beperkt en de impact was miniem zodat er niet meteen nood was aan een rondzendbrief naar de ambtenaren van de burgerlijke stand.
Ik heb vastgesteld, onder meer door de aandacht in de Franstalige pers, dat er desondanks toch onduidelijkheid bestond over de wijziging aan artikel 39 van het Burgerlijk Wetboek, met betrekking tot de ondertekening van de akte van de burgerlijke stand door de getuigen. Om die reden verspreidde de FOD Justitie op 4 september 2013 een persbericht waarin ze bevestigt dat de getuigen de huwelijksakte nog steeds moeten ondertekenen. Dit persbericht werd opgepikt door de Franstalige pers die hierover eerder had bericht.
Oui, les
témoins doivent encore signer les actes de mariage.
14.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord.
Mevrouw de minister, hoe abonneer ik mij op uw persberichten? Het persbericht dat u vernoemt, heb ik namelijk niet gezien. De vraag is natuurlijk hoe alle diensten van de burgerlijke stand zich op uw persberichten abonneren.
14.04 Minister Annemie Turtelboom: (…) Wij hadden op een bepaald moment niet de clou door. We begrepen niet dat er animositeit was in bepaalde media. (…)
14.05 Sonja Becq (CD&V): Ze kunnen nog trouwen. Het gaat om die handtekening.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de informatisering van Justitie" (nr. 19640)
15 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "l'informatisation de la Justice" (n° 19640)
15.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, het is niet de eerste keer dat ik u ondervraag over de informatisering van Justitie.
De aanleiding van deze vraag is een rapport van de OESO waaruit zou blijken dat de Belgische Justitie zeer slecht scoort op het gebied van het gebruik van informatica en communicatietechnologie. Alleen IJsland en Zuid-Afrika doen het minder goed dan België.
Ik ben mij wel bewust van het feit dat informatisering een heel moeilijk en moeizaam proces is in alle diensten. In augustus verschenen er geregeld berichten van rechters die weigeren om met de computer te werken of er niet goed mee kunnen omgaan. Dat verraste mij toch.
U hebt van de informatisering nochtans een speerpunt gemaakt. Ik denk dat het belangrijk is dat ook Justitie mee evolueert. Daarom wil ik vandaag toch nog eens naar de stand van zaken vragen.
Het project PC@Work moest zorgen voor nieuwe computers binnen Justitie. JustX moest een grote juridische kruispuntbank met alle noodzakelijke gegevens worden.
Wat zijn de lopende projecten? Wij hebben van u ooit een tabel gekregen met de timing van een aantal zaken. Wat is de stand van zaken ervan en wat is de timing? Wordt de vooropgestelde timing geëerbiedigd? Zo neen, wat is de oorzaak daarvan?
Waarom scoort België zo slecht in de OESO-ranking?
Is dat rapport vooraf aan u doorgestuurd? Is dat rapport geëvalueerd? Hebt u er een antwoord op opgegeven? Welke conclusies worden daaruit getrokken met het oog op het boeken van vooruitgang in het licht van de OESO-parameters zodat bij een volgend rapport een betere score wordt gehaald? Het doel is immers om een efficiëntere justitie te krijgen. De score alleen is niet belangrijk.
Présidente: Manuella Senecaut.
Voorzitter: Manuella Senecaut.
15.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, collega Becq, ik heb gekozen voor een stapsgewijze benadering, waarbij standaardisering, compatibiliteit en herbruikbaarheid voorop staan. Om de coherentie te waarborgen, wordt parallel gewerkt op verschillende strategische assen, waarbij continuïteit en innovatie samengaan.
Sta mij toe nog eens uit te leggen waarom ik voor die stapsgewijze benadering heb gekozen. In een ver verleden hebben wij vaak geprobeerd om de 25 000 mensen die verbonden zijn aan Justitie allemaal tegelijkertijd te informatiseren. Dat heeft niet altijd goed gewerkt.
Meer dan honderd ICT-projecten geven thans vorm aan de aldus opgestarte veranderingstrajecten. De kortste som ik op.
Ten eerste, de uitrol van JustScan wordt dit jaar conform planning afgerond. Het gebruik ervan voor andere dossiers dan strafdossiers wordt thans in de werkgroep onderzocht. De piloten voor de opstart van de online consultatie van strafdossiers vanuit de gevangenissen met de griffie van Brussel en de gevangenissen van Vorst en Sint-Gillis starten begin 2014.
Het project PC@Work verloopt eveneens volgens plan. Op dit moment is al de helft van de pc’s uitgerold en tegen eind 2014 moet het zijn doel en scoop hebben bereikt.
Via de opstart van fase 2 van de uitrol van de multifunctionele printers zullen in de loop van 2014 ook alle lokale individuele printers vervangen worden door gedeelde multifunctionele. Daarnaast worden met ingang van het najaar van 2013 fasegewijs stappen gezet om de toegang van thuis uit voor magistraten tot de bedrijfsapplicaties maximaal open te stellen.
Op dit moment is er ook een website voor de rechtbanken en de hoven van beroep.
De prioriteit gaat naar de continuïteit van de bedrijfskritische applicaties door de kanteling van de REA/TPI-applicatie van de correctionele rechtbanken en parketten naar de MaCH-applicatie en de parallelle uitrol ervan naar de arbeidsauditoraten. Daardoor zullen alle parketten op eerste aanleg op hetzelfde platform draaien. De fit/gapanalyse is gebeurd. De procedure voor de bestelling van de gedetailleerde analyse is goedgekeurd op de Ministerraad en de uitrol start in 2014.
Daarnaast wordt een groot deel van de niet-kritische bedrijfsapplicaties verder gemoderniseerd. Dat is bijvoorbeeld al gebeurd bij de jeugdinstanties. Het gaat om de applicatie PJP-DUMBO.
De SOA-architectuur houdt, samengevat, de ontwikkeling in van herbruikbare functionaliteiten via modules, geïnstalleerd op een centrale infrastructuur. Dankzij het justitieel kruispunt kan de aldus centraal beschikbare informatie intern en extern worden uitgewisseld, wat de bestaande meervoudige invoer van dezelfde gegevens kan uitschakelen. In januari 2013 werd gestart met de eerste fase van dat concept via de uitbouw van de databank en een authentieke bron vonnissen en arresten. Eind 2013 zullen zes pilootrechtbanken geconducteerd zijn om de centrale databank vonnissen en arresten te voeden. In 2014 gaat dan de verdere uitrol door, maar die zal toch twee tot drie jaar in beslag nemen.
In 2014 wordt er parallel gewerkt aan de uitbouw van unieke en zo mogelijk authentieke databanken, onder meer voor het strafregister en de gegevens inzake magistraten en gerechtspersoneel. Bij de balie en de notarissen lopen analoge projecten. Verder is er de opstart van IAM, Identification Access Management, een project voor de authentificatie, autorisatie en toegang van de interne gebruikers, en een ESB-project om koppeling tussen interne en externe applicaties te realiseren via een centraal punt.
Er wordt uiteraard ook een permanente aanpassing van de ICT-systemen aan de wijzigende wetgeving voorzien. Zo is op dit moment een ICT-applicatie bezig aan de reorganisatie van het gerechtelijk arrondissement Brussel.
Er is ook de implementatie van de hervorming en de reorganisatie van het gerechtelijk landschap op het vlak van de familie- en tuchtrechtbanken, de realisatie van de DNA-databank, de implementatie van de Europese regelgeving rond grensoverschrijdende verkeersmisdrijven en de communautarisering van Justitie. Zowel binnen de rechterlijke orde als bij de FOD Justitie lopen in dat verband ook tal van ICT-projecten, om de dienstverlening te verbeteren.
Het nieuwe informaticasysteem CD Suite voor een beter detentiebeheer zal operationeel zijn bij de eerste nieuwe gevangenis in Marche-en-Famenne. De aanpassing van het onderliggende informaticasysteem C-Set voor het elektronisch toezicht is afgerond. We kijken nu op welke manier wij dat kunnen koppelen aan CD Suite.
Dan is er de OESO-ranking. Er is met veel belangstelling kennis genomen van het rapport van de OESO, waarbij vanuit een economisch perspectief de relatie wordt onderzocht tussen de performantie van het juridisch apparaat en een veelheid aan oorzakelijke factoren. Ik heb echter moeten vaststellen dat de meest recente gegevens reeds dateren van 2010.
Uit dit rapport blijkt wel dat de klemtonen die ik gelegd heb bij de hervorming van het gerechtelijk landschap ook gelegd worden in de bevindingen van de OESO, als zijnde de hefbomen om te komen tot een performant justitieel apparaat.
Uit uw vraag leid ik af dat u alleen doelt op een deelaspect dat de procesduur mee beïnvloedt, namelijk het gebruik van ICT door Justitie. Dat is in de studie nogmaals opgedeeld in acht andere deelaspecten, die vooral te maken hebben met de elektronische gegevensuitwisseling tussen Justitie en derden. Dat zijn de prioriteiten waaraan wij nu werken.
Die OESO-ranking wordt dan bekomen door een eenvoudig gemiddelde te maken van acht parameters, die betrekking hebben op de elektronische gegevensuitwisseling met externen. Er wordt niet gepeild naar het gebruik van ICT binnen Justitie, wat eigenlijk wel een noodzakelijke voorwaarde is om aan gegevensuitwisseling met derden te kunnen doen.
Wij zijn dus bezig met de stroomlijning van de ICT-toepassingen en de uitbouw van ICT-fundamenten. Op het vlak van de elektronische gegevensuitwisseling werken wij nu aan het creëren van de wettelijke basis om dergelijke elektronische gegevensuitwisselingen mogelijk te maken. Er zijn natuurlijk ook reeds heel wat projecten bezig bij advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen, bij internationale en federale overheden, zodat de situatie bij Justitie vandaag toch wel verschilt van deze in 2010.
15.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor het uitvoerig antwoord, waar ik graag een kopie van ontvang.
In mei 2012 hebben we van u een schema ontvangen met de verschillende projecten, een stand van zaken en de uitrol om op die manier een aantal dingen te kunnen volgen. Enkele zaken waren me niet geheel duidelijk. Ik zal u hiermee niet onmiddellijk bestoken maar apart behandelen.
Wat betreft het platform, in JustX is enerzijds een gemeenschappelijke databank waarin alle vonnissen en arresten samengevoegd worden. Ik begrijp wanneer u zegt dat hier zes pilootprojecten zullen lopen. Anderzijds is er ook de opname van alle mogelijke gegevens zodat zij hergebruikt kunnen worden in alle verschillende modellen van formulieren en dergelijke. De gemeenschappelijke toegang en het onderscheid (…).
Ik wil dat eventueel op een ander moment opnieuw naar voren brengen. Ook enkele zaken met betrekking tot de collectieve schuldenregeling waarover u sprak, namelijk de papieroverlast en het moeilijk werken dat geautomatiseerd kan worden, zijn me niet geheel duidelijk. Ik zal dat zeker opvolgen.
L'incident est clos.
- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de mogelijke schandalen binnen de rechtbank van Veurne" (nr. 19641)
- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de behandeling van een mogelijke corruptiezaak in Veurne" (nr. 19680)
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de verdachtmakingen aan het adres van de rechtbank in Veurne" (nr. 19712)
- Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "les éventuels scandales au sein du tribunal de Furnes" (n° 19641)
- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "le traitement d'une éventuelle affaire de corruption à Furnes" (n° 19680)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "les accusations portées contre le tribunal de Furnes" (n° 19712)
16.01 Sonja Becq (CD&V): Deze zomer berichtte de media over mogelijke schandalen binnen de rechtbank van Veurne. Een geheime bandopname bracht de rechtbank, de rechters en de advocaten zwaar in opspraak. Het zou geen geïsoleerd feit zijn. Ik ga niet in op de feiten. U kunt dat ook niet, met alle begrip.
Het is alleszins overduidelijk dat het geloof in Justitie schade wordt toegebracht als rechters niet op een correcte manier handelen, als men rechters kan omkopen, als blijkt dat er meer mogelijk is wanneer advocaten en rechters dicht bij elkaar staan. We rekenen erop dat onze Justitie het vertrouwen kan hebben van iedereen. Men zegt wel eens dat de geblinddoekte Vrouwe Justitia geen rekening kan houden met de omstandigheden. Volgens mij is het een symbool in de strijd tegen onterechte beïnvloeding.
Welke onderzoeken worden in het licht van deze feiten gevoerd? Wie heeft ze bevolen? Wanneer zijn de resultaten bekend?
Welke maatregelen kan men nemen mochten de feiten bewezen zijn?
Kan een geheime bandopname in een tuchtprocedure tegen betrokken magistraten en advocaten worden gebruikt?
Hoe waakt u over een eerlijk proces? Hoe zorgt u voor effectieve straffen mochten de misdrijven in deze gepleegd zijn?
Welke invloed hebben deze gebeurtenissen in de media op het verdere verloop van de strafprocedure?
16.02 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik zal mij proberen te beperken tot hetgeen mevrouw Becq nog niet heeft gezegd.
Ook ik heb een vraag betreffende de commotie over aantijgingen van mogelijke corruptiepraktijken binnen het gerecht van Veurne. Het gaat inderdaad over een zware drugszaak. Ik wil u natuurlijk niet ondervragen over die ene concrete zaak, maar in de pers is verschenen dat het zou kunnen gaan om meerdere gevallen van actieve corruptie, gedurende een langere periode. U begrijpt dat daarover enige ongerustheid bestaat en groeit.
Ik heb de volgende vragen.
Kunt u een stand van zaken geven in het onderzoek naar actieve en/of passieve corruptie in het betreffende rechtsgebied? Is er al een onderzoek naar gevoerd? Is het onderzoek eventueel al afgesloten en zijn er resultaten bekend? Hebt u voorlopige maatregelen getroffen om een uitbreiding of contaminatie door de vermoedelijke corruptie in te dijken? Zijn er ook andere rechtsgebieden waar momenteel onderzoeken lopen naar mogelijke gevallen van actieve, dan wel passieve corruptie?
De belangrijkste vraag – het gaat erom de geloofwaardigheid van Justitie te beschermen – is natuurlijk die naar de garanties die u kunt geven dat de strafzaak tegen de drugsboer verder in goede banen geleid zal worden en dat er recht zal worden gesproken. Dat is uiteindelijk de hoofdtaak van Justitie. De dader mag zijn straf niet ontlopen, als hij schuldig wordt bevonden, en mogelijke slachtoffers moeten worden vergoed. In welke garanties voorziet u? Hoe dicht volgt u de zaak?
16.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, de berichten van twee weken geleden zorgden voor een tweede vertrouwensbreuk bij de Veurnse Justitie. Dat is toch wel zorgwekkend.
Begin dit jaar was er het nieuws dat er een onderzoek tegen een onderzoeksrechter was geopend. Dat nieuws zit nog altijd in ons hoofd. Twee weken terug waren er dan de berichten over een mogelijke omkoping bij magistraten of advocaten.
De bezorgdheid is dus heel groot en het vertrouwen van mensen in Justitie is in elk geval aangetast.
Het is duidelijk dat deze zaak zo vlug mogelijk moet worden uitgeklaard, want ook vandaag komen mensen in het gerechtsgebouw van Veurne om recht te horen spreken in hun dossier. Ik moet u niet vertellen dat daar toch een waas van onzekerheid en wantrouwen hangt.
Mevrouw de minister, zijn de twee dossiers intussen samengevoegd? Begin dit jaar was er een dossier over de onderzoeksrechter. Nu is er een dossier tegen onbekenden. Is dat samengevoegd of wordt dat afzonderlijk behandeld?
Zijn er al verhoren in deze zaken geweest? Ik weet niet in hoeverre u daarop een antwoord kunt geven.
Welke mogelijke gevolgen bestaan er voor de betrokken magistraten en advocaat? Welke stappen kunt u ondernemen om hierin kordaat op te treden?
16.04 Minister Annemie Turtelboom: De vragen hebben betrekking op twee lopende gerechtelijke onderzoeken, waarvan een tegen een gewezen onderzoeksrechter. U begrijpt dat het voor mij moeilijk ligt om hierop een antwoord te geven, want ik ben met handen en voeten gebonden.
Wat ik u kan meedelen is het volgende. Op vordering van de procureur-generaal te Gent werd telkens een kamervoorzitter van het hof van beroep te Gent aangesteld om de feiten te onderzoeken. Deze onderzoeken zijn lopende, zodat inzage in het dossier niet mogelijk is. Uiteraard werden reeds verhoren afgenomen in het kader van beide onderzoeken. De bandopname waarnaar in de pers is verwezen wordt thans gebruikt in het onderzoek.
Mocht het onderzoek aantonen dat de feiten van omkoping of andere feiten werden gepleegd, zullen passende vervolgingen worden ingesteld en zullen eventueel tuchtmaatregelen kunnen worden genomen door de korpschef en/of door de stafhouder.
Dit kader bewijst opnieuw waarom wij in het Parlement zo hard aan die tuchtrechtbanken hebben gewerkt. Als er door het gerechtelijke onderzoek feiten worden bewezen, dan is zo’n rechtbank nodig.
Wat de vraag naar lopende onderzoeken naar corruptie betreft, is de afhandeling van de individuele dossiers de verantwoordelijkheid van de bevoegde gerechtelijke overheid, die handelt op onafhankelijke wijze en in overeenstemming met de huidige wetgeving.
De procedure van gewettigde verdenking die nu voor het Hof van Cassatie gevoerd wordt, zal bepalen of de betrokken man nog kan worden berecht door de rechtbank van Veurne. Het zal de door Cassatie toegewezen bodemrechter toekomen te oordelen over het verdere verloop van de strafprocedure. Eén ding is zeker, als de feiten bewezen worden, moeten er de gepaste gevolgen aan gegeven worden. Dat hoort zo.
Laten wij nu eerst de resultaten van het gerechtelijk onderzoek afwachten voor wij de gepaste lessen leren. Wanneer de resultaten van het onderzoek bekend zijn, zal ik niet aarzelen de gepaste lessen te trekken.
16.05 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, het is belangrijk dat het onderzoek grondig gebeurt, maar ook dat er vooruitgang gemaakt wordt, zodat er snel duidelijkheid komt of de feiten bewezen zijn of niet. Het is duidelijk dat er tuchtonderzoeken moeten volgen als er een veroordeling is. Als de feiten bewezen zijn, moeten tuchtonderzoeken volgen. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat zulke praktijken – als zij er al geweest zijn, want wij moeten altijd met twee woorden spreken – effectief opgevolgd worden. Niet alleen in dit geval trouwens, ook in andere arrondissementen. Als er dingen moeten worden aangepast in de wijze van optreden, moet dat in de wetgeving ingeschreven worden.
16.06 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik ben verheugd dat u de zaak ernstig neemt. De geloofwaardigheid van Justitie staat op het spel, misschien niet nationaal maar toch in Veurne en omgeving. Justitie moet als onafhankelijke instelling rechtspreken. Daarvan kunnen wij het belang niet genoeg onderstrepen. Snel duidelijkheid scheppen in deze zaak lijkt mij dan ook zeer belangrijk. Wij zullen dit blijven volgen.
16.07 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, uit uw antwoord maak ik op dat er twee onderzoeken lopen. Er is op vraag van de procureur-generaal twee keer een kamervoorzitter aangeduid.
Ik hoop, net zoals mijn collega’s, dat de onderzoeken vooruitgaan. Het eerste onderzoek loopt immers al sinds begin 2013. Zoals ik immers heb opgemerkt, heerst er vandaag een sfeer van wantrouwen op de rechtbank van Veurne. Iedereen kijkt er naar elkaar. Een dergelijke sfeer kan geen jaar meer duren.
Ik ben ook blij dat u hebt geantwoord dat u het dossier stipt blijft opvolgen en dat u gepaste gevolgen aan het dossier zal geven, zodra er duidelijkheid is.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de opvolging van PRISM" (nr. 19643)
17 Question de M. Stefaan Van Hecke à la ministre de la Justice sur "le suivi du programme PRISM" (n° 19643)
17.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Voor het reces stelden we al heel wat vragen over Prism. De laatste tijd stelden we vast dat het geen alleenstaand geval was.
De Amerikaanse inlichtingendienst NSA heeft blijkbaar al jaren een directe toegang tot alle gegevens van de gebruikers van Microsoft, Google, Facebook, Skype, Apple en andere internetgiganten. Omdat de Belgische inlichtingendiensten informatie uitwisselen met de Amerikaanse zou er al informatie uit het omstreden Prismprogramma bij de Veiligheid van de Staat zijn beland. Enkele vragen bleven onbeantwoord toen we u daarover voor het eerst ondervroegen.
De Veiligheid van de Staat confronteerde de vertegenwoordigers van CIA en FBI met de persberichten naar aanleiding van bovenstaande informatie. Zij zouden u op de hoogte brengen met toelichtingen ter zake. Dat deelde u mee in juni.
Hebben zij u intussen op de hoogte gebracht? Zo ja, welke extra informatie hebt u? Zo neen, waarom niet?
De regering nam het initiatief om een instantie op te richten om een politiek inzake informatica en cybercriminaliteit te ontwikkelen en uit te voeren. Wat zijn de voorlopige resultaten van die instantie?
Uit de persberichten bleek dat de Verenigde Staten alle landen een betrouwbaarheidsstatus toekennen. De Verenigde Staten worden beschouwd als first party. Voor het Verenigd Koninkrijk is er sprake van een second party trust relationship. Frankrijk en Duitsland zijn third party. U zou zich informeren over de status van België. Wat is onze status in de ogen van de Verenigde Staten?
Sinds september 2010 hebben de Belgische inlichtingendiensten een pak nieuwe bevoegdheden gekregen door de uitvoering van de BIM-wet, zoals huizen doorzoeken, telefoongesprekken afluisteren en bankrekeningen inkijken.
Deelden de Belgische telecomoperatoren andere informatie met de veiligheidsdiensten, zoals het doorspelen van telefoongegevens en de lokalisatie van gebruikers en dergelijke? Zo ja, over welke informatie gaat het precies?
17.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Van Hecke, zoals u aangeeft, werden de vertegenwoordigers van de CIA en de FBI in Brussel geconfronteerd met de informatie die in de pers te lezen was. Zij lieten weten hun hoofdkwartieren over de kwestie te zullen bevragen en ons van de resultaten op de hoogte te zullen houden. Tot op dit moment heeft de Veiligheid van de Staat van beide Amerikaanse diensten echter nog geen feedback gekregen.
De reden waarom er nog geen antwoord is gegeven, is ons ook niet bekend. De Veiligheid van de Staat schat de kans echter klein in dat CIA, FBI of andere Amerikaanse veiligheidsdiensten met derde diensten in het buitenland over hun geheime programma’s zullen communiceren.
Uw tweede vraag valt onder de bevoegdheid van mijn collega-staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Orde. Ik kan u echter wel het hiernavolgende mededelen.
De Ministerraad heeft op 21 december 2012 zijn goedkeuring gehecht aan de strategie inzake cyber security. De Ministerraad heeft de eerste minister belast met de coördinatie en de uitvoering ervan.
Sinds de goedkeuring op 21 december 2012 door de regering werden binnen BELNIS over deze strategie verdere prestaties gegeven en discussies gevoerd. Het plan van uitvoering is in voorbereiding en zal snel moeten worden goedgekeurd. Er zullen echter vooral tijdens de begrotingscontrole en tijdens de begrotingsopmaak 2014 budgettaire middelen voor het plan moeten worden gevraagd. Ik heb alvast een oplijsting gemaakt van de manier waarop de diensten bij het gerechtelijke luik van de politie – dus bij de gerechtelijke politie – of andere diensten bij Justitie zouden kunnen worden versterkt, om tot een betere cyber security strategy te kunnen komen.
Over de betrouwbaarheidsstatus waartoe België behoort, heeft de Veiligheid van de Staat geen informatie.
In antwoord op uw vierde vraag wijs ik erop dat overeenkomstig de wet van 30 november 1998 houdende de regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de Veiligheid van de Staat sinds september 2010 de medewerking van een telecomoperator of dienstenverstrekker kan vorderen voor de identificatie van de abonnee of gewone gebruiker van een elektronische communicatiedienst of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel, voor de identificatie van de elektronische communicatiediensten waarop een bepaalde persoon is geabonneerd of die door een bepaalde persoon gewoonlijk worden gebruikt, voor de mededeling van de factuur met betrekking tot de geïdentificeerde abonnementen, voor het opsporen van de oproepgegevens van elektronische communicatiemiddelen van waaruit of waarnaar oproepen worden of werden gericht, voor het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van elektronische communicatie en voor het intercepteren van elektronische communicatie.
De wet laat niet toe dat data in bulk worden opgevraagd en verwerkt. Iedere aanvraag om informatie moet worden gemotiveerd en door de administrateur-generaal worden goedgekeurd. De wettelijkheid, de proportionaliteit en de subisidiariteit van elk verzoek om informatie wordt aan de controle van de zogenaamde BIM-commissie en van het Vast Comité I onderworpen.
17.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het begin van uw antwoord verwondert mij niet. Als men uitlegt vraagt aan de CIA of het FBI dan zal men natuurlijk geen uitleg krijgen.
17.04 Minister Annemie Turtelboom: (…)
17.05 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Men kan die wel vragen, maar dat is voor de show. Men kan de ambassadeur eens op het matje roepen. Die zegt dan dat hij de boodschap zal doorgeven, maar daarna gebeurt er niets. Af en toe is er een straffer signaal van de regering nodig.
Ik heb vroeger al geopperd dat wij in Europa ervoor zullen moeten pleiten om de onderhandelingen over de vrijhandelsakkoorden even on hold te zetten om een duidelijk signaal te geven aan de Verenigde Staten dat wij dergelijke praktijken niet aanvaarden. Wij zijn ook niet het enige land dat het slachtoffer is van dergelijke praktijken. Kijk bijvoorbeeld maar naar de Braziliaanse president. Ook zij heeft een duidelijk signaal gegeven. Veel zal het niet uithalen, maar het is wel een straffer signaal dan even vragen aan de CIA hoe het zit.
Deze morgen, net voor ik naar hier kwam, heb ik uw collega Bogaert kunnen ondervragen over dat aspect. Ik heb daarop een uitgebreid antwoord gekregen. Hij heeft mij meegedeeld dat er zal worden gezocht naar de nodige budgetten om het coördinatiecentrum vorm te geven. Ik heb gezegd dat ik het jammer vind. De planning was er, maar eerst moeten dergelijke feiten aan het licht komen voor men echt in actie schiet om de budgetten te verzamelen.
Ik had begrepen dat er wat discussie was tussen de verschillende departementen over wie voor de budgetten zou zorgen. Ik hoop dat die discussie rap uitgeklaard is en dat er snel geïnvesteerd wordt in cyberveiligheid. De laatste dagen en weken hebben aangetoond dat de nood hoog is om daarin prioritair te investeren.
Het incident is gesloten.
18 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de la Justice sur "les 'bébés papiers'" (n° 19663)
18 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "baby's voor het verkrijgen van verblijfsdocumenten" (nr. 19663)
18.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, madame la ministre, à côté des mariages blancs et des cohabitations frauduleuses, il existe un autre phénomène de plus en plus préoccupant: "les bébés papiers", c'est-à-dire des bébés que l'on conçoit pour faciliter l'obtention d'un titre de séjour légal. Les cas de bébés papiers sont apparemment en augmentation dans les communes. C'est probablement une conséquence de l'efficacité de la lutte contre les mariages blancs. Les candidats au titre de séjour se tournent donc désormais vers d'autres moyens, plus simples et moins contrôlés, telle la cohabitation frauduleuse, au sujet de laquelle je vous ai interrogé à l'instant, ou les mariages blancs contractés à l'étranger.
On atteint des sommets dès lors qu'il s'agit d'instrumentaliser des enfants dans le but d'obtenir un titre de séjour. C'est insupportable et inadmissible sur le plan moral et éthique. Si, pour l'officier de l'état civil, il n'est pas toujours facile de distinguer le véritable mariage d'un mariage blanc ou gris, au moins dispose-t-il d'outils: enquêtes, interventions du parquet et de la police, possibilité de refuser le mariage, etc. En revanche, pour les reconnaissances frauduleuses, l'officier de l'état civil n'a absolument aucun moyen légal de s'y opposer. Il ne peut même pas demander de test ADN en cas de doute. Cette impuissance ouvre grand la porte à toute une série d'abus que le législateur devrait enrayer au plus vite.
Madame la ministre, malgré la difficulté évidente pour estimer l'ampleur de ce problème, disposons-nous d'indications relatives au nombre de cas et à leur évolution? Votre département se penche-t-il sur des moyens de détecter et de lutter contre le phénomène des bébés papiers? Quelles mesures pouvez-vous mettre en œuvre pour l'enrayer dans les meilleurs délais?
18.02 Annemie Turtelboom, ministre: Les deux derniers rapports du Collège des procureurs généraux au comité parlementaire chargé du suivi législatif font état de l'existence d'un phénomène relativement neuf: les reconnaissances frauduleuses de paternité. L'officier de l'état civil et le notaire ne disposent actuellement d'aucune base juridique pour les refuser. De même, il n'existe aucune disposition pénale sur la base de laquelle ce comportement pourrait faire l'objet de poursuites. Le ministère public ne peut combattre ce type de reconnaissance qu'a posteriori en se fondant sur l'ordre public – ce qui est tout sauf évident.
C'est la raison pour laquelle je ne dispose pas de statistiques officielles portant sur ce phénomène. Toutefois, il ressort des chiffres que j'ai reçus du Collège des procureurs généraux au mois de février dernier que vingt-six dossiers avaient alors été ouverts. Cela ne permet cependant pas de tirer des conclusions quant à l'ampleur de ce problème. Ces dossiers avaient été ouverts à la suite de déclarations de citoyens, d'officiers de l'état civil et de l'Office des Étrangers dans des affaires extrêmes.
L'année dernière, la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration a chargé l'Office des Étrangers de diligenter une enquête à cet égard et de lui fournir plusieurs propositions afin de combattre ce phénomène. En conséquence, la secrétaire d'État et moi avons créé un groupe de travail constitué de différents services et acteurs parmi lesquels l'Office des Étrangers, le SPF Justice, le parquet et les officiers de l'état civil.
Ce groupe de travail s'est déjà réuni une première fois et des avis complémentaires y ont été demandés. Il convient de déterminer l'ampleur du phénomène et les façons de le contrer, mais la difficulté est accrue par le fait que des bébés sont concernés.
Si une cohabitation de complaisance est constatée alors que des papiers ont été délivrés pour rester en Belgique, nous pouvons les reprendre. Mais en présence d'enfants en bas âge, nous devons être très attentifs à l'ampleur du problème et aux mesures adéquates. Nous devons surtout penser au bien-être et à l'avenir des bébés, et c'est ce que nous faisons.
18.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je suis évidemment consciente du fait que ce dossier est délicat en raison de la présence d'enfants en bas âge. Je vous réinterpellerai plus tard quand la réflexion au sein du groupe de travail aura évolué.
Malheureusement, les cas sont de plus en plus nombreux. Vous savez que je suis très attentive à la problématique des mariages gris et blancs. Les victimes viennent me voir en me disant que l'enfant fait partie intégrante du chantage. Je sais que tout cela est très compliqué. En tant qu'officiers de l'état civil, nous n'avons aucun moyen de contrôle et vous, en tant que ministre, en avez encore moins. Le groupe de travail est donc réellement important pour donner des pistes concrètes afin de sortir de l'impasse.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 13.07 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.07 uur.