|
Commission des Finances et du Budget |
Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
|
du Mardi 16 juillet 2013 Après-midi ______ |
van Dinsdag 16 juli 2013 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.35 uur en voorgezeten door mevrouw Veerle Wouters.
La séance est ouverte à 14.35 heures et présidée par Mme Veerle Wouters.
01 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'application de la TVA sur le courant fourni par les panneaux photovoltaïques" (n° 19019)
01 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de btw op door zonnepanelen opgewekte stroom" (nr. 19019)
01.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, la Cour de justice de l'Union européenne a récemment remis un avis dans le cadre d'un dossier porté par un Autrichien, et considère que vendre de l'électricité est une activité commerciale. Cette reconnaissance comporte certaines implications, dont la possibilité de récupérer la TVA liée à l'investissement ou de l'inclure dans ses frais professionnels. Peu importe que l'installation produise plus ou moins d'électricité que la quantité consommée par le foyer. Selon la Cour, il est tout à fait possible de se faire rembourser la TVA liée à l'installation ou de la déduire de ses revenus si elle n'est pas remboursée.
Quel est l'impact d'un tel arrêt de la Cour de justice pour la législation belge en matière de production et de consommation d'électricité? Telle est ma première question.
Actuellement en Belgique, avec un compteur qui tourne à l'envers, un particulier ne revend pas directement son électricité au fournisseur d'énergie. Même si le compteur tourne à l'envers, on peut raisonnablement considérer qu'il y a à la fois une livraison d'électricité et une consommation d'électricité, par exemple la nuit.
Je voudrais connaître les raisons pour lesquelles la TVA ne serait pas due dans les deux sens, c'est-à-dire à payer et à récupérer au prorata.
Le système actuel prévoit que la production photovoltaïque permet de réduire partiellement ou totalement la facture d'électricité. N'est-ce pas contourner le principe même de la taxe sur la valeur ajoutée? Cette éventuelle déduction fiscale rendrait également plus intéressant le placement de grosses installations. Ce serait donc un argument de vente qui aurait un impact sur le marché. Peut-on dès lors envisager que les propriétaires de panneaux photovoltaïques puissent se faire rembourser la TVA payée lors de l'achat de leur installation?
Selon un autre expert du secteur énergétique, la taxe sur l'injection d'électricité pourrait bien faire évoluer le marché du photovoltaïque. Une taxe est déjà d'application en Flandre et devrait bientôt arriver en Wallonie. Il s'agit en réalité d'une contribution de propriétaires de panneaux à l'utilisation du réseau en fonction de la puissance de leur installation.
Quels sont les facteurs de comparaison entre cette taxe régionale et la TVA qui s'applique sur tous les biens vendus et achetés sur le territoire belge et est réinjectée dans l'économie du territoire? Par ailleurs, pouvez-vous nous dire ce qu'il en est au niveau de la Région bruxelloise?
01.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame Warzée, le système du compteur qui tourne à l'envers est étranger à la situation visée par l'arrêt de la Cour de justice de l'Union européenne et n'est pas conçu pour permettre de considérer qu'il y a deux livraisons distinctes. Ainsi, le fournisseur ne connaît pas la quantité d'électricité réellement fournie par le particulier et facture uniquement le surplus éventuel de la consommation par rapport à la production propre du particulier pour la période de consommation considérée.
Au stade actuel, le particulier n'a donc pas la qualité d'assujetti à la TVA et ne bénéficie pas du droit à la déduction des taxes en amont.
L'ensemble de la problématique fait toutefois l'objet d'un examen par l'administration en vue d'une publication.
01.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Nous attendrons l'étude de l'administration pour voir ce qu'il en est car cette problématique a suscité des interrogations. Il sera bon que nous ayons des réponses claires à ce sujet.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Steven Vandeput aan de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude, toegevoegd aan de eerste minister, over "de btw-operaties van de autonome gemeentebedrijven" (nr. 19026)
02 Question de M. Steven Vandeput au secrétaire d'État à la Lutte contre la fraude sociale et fiscale, adjoint au premier ministre, sur "les opérations TVA des régies communales autonomes" (n° 19026)
02.01 Steven Vandeput (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het zal u niet onbekend zijn dat veel gemeenten gebruikmaken van autonome gemeentebedrijven om investeringen en vastgoed te ontwikkelen en te financieren. Naast een aantal praktische voordelen is de voornaamste motivatie voor deze werkwijze de fiscaal gunstige regeling die ze hierdoor kunnen verkrijgen, in het bijzonder met betrekking tot de btw. Gemeenten maken zo onder meer gebruik van huur- en leasingconstructies, waardoor voor de bouw van een project de hele voorbelasting in aftrek wordt gebracht, terwijl aan de andere kant een slechts zeer beperkt bedrag aan belastingen zal worden geheven, gespreid over een vijftiental jaren.
Bij de invoering van het begrip “misbruik in de btw-wetgeving” werd expliciet verwezen naar het opzetten van autonome gemeentebedrijven als een vorm van misbruik. Zie daarvoor ook de parlementaire stukken van de Kamer 2005-2006 51/2517 op bladzijde 14.
Omdat die huurconstructies een beetje moeilijker worden, gaan sommige gemeenten over tot het oprichten van bedrijvencentra, waarbij het te bouwen project vergroot wordt met een aantal vierkante meters en het niet door de gemeente benutte deel op de markt wordt aangeboden als bedrijvencentrum. Volgens mij kunnen opnieuw ernstige vragen gesteld worden bij de aard van dit soort operaties.
Mijnheer de minister, bevestigt u de zojuist beschreven gedachtegang in verband met het te huur stellen van gebouwen door een autonoom gemeentebedrijf? Is dit te beschouwen als misbruik?
Wat is de visie van de minister op deze nieuwe soort van constructie met bedrijvencentra die her en der worden opgezet? Is dit te beschouwen als een misbruik ten opzichte van de btw-wetgeving?
Is de administratie, met name de rulingdienst, grondig op de hoogte van de zienswijze van de minister dienaangaande? Op welke wijze is hij hiervan op de hoogte gebracht?
02.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Vandeput, de eerste situatie die u beschrijft, is deze waarin een gemeente als leasinggever met een autonoom gemeentebedrijf een overeenkomst van onroerende financiering sluit waarbij het autonoom gemeentebedrijf het gebouw onmiddellijk terug in huur geeft aan de gemeente. Het kwam in het verleden inderdaad voor dat er een wanverhouding ontstond tussen de btw die de gemeente in aftrek bracht en de btw die het AGB betaalde op de periodieke leasevergoedingen. Deze wanverhouding werd echter vanaf 2005 aangepakt door een aanpassing van het KB nr. 30 inzake onroerende leasing. Dit koninklijk besluit bepaalt sindsdien dat de som van de periodieke huurprijzen binnen de vijftien jaar de leasinggever moet toelaten het door hem geïnvesteerde kapitaal opnieuw samen te stellen.
In de situatie waarbij een AGB de onbenutte gebouwen of delen van gebouwen ter beschikking van derden stelt, is de vraag vooral of de handeling moet worden aangemerkt als een vrijgesteld onroerend verhuur waarvoor geen recht op aftrek ontstaat of daarentegen als een belaste terbeschikkingstelling.
Om te beoordelen wanneer de activiteit als de activiteit van een bedrijvencentrum, met name een belaste terbeschikkingstelling, kan worden aangemerkt, dient de administratieve circulaire van 27 september 2005 als leidraad te worden gebruikt.
Bij de beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van fiscaal misbruik houden de Dienst Voorafgaande Beslissingen en de fiscale administratie, zoals door de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie inzake de toepassing van de antimisbruikbepalingen is voorgeschreven, steeds rekening met de feitelijke omstandigheden in ieder dossier. Een algemeen antwoord strookt dan ook niet met de rechtspraak van het Europees Hof.
Indien u evenwel een specifiek geval beoogt, nodig ik u uit het aan mijn administratie voor te leggen.
02.03 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat evenwel niet erg verhelderend is. Ik zal u echter aan uw laatste opmerking houden. Ik zal het specifieke geval dan ook met uw diensten bespreken.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Joseph George au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le rapatriement d'argent au travers de déclarations de régularisation" (n° 19083)
03 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de repatriëring van geld via regularisatie-aangiften" (nr. 19083)
03.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'avais déposé ma question il y a déjà quelques semaines.
D'après le Service des Décisions anticipées en matière fiscale, le nombre de déclarations de régularisation d'argent qui auraient échappé au fisc belge était en nette augmentation. Les quotidiens avaient notamment titré: "Les rapatriements d'argent sale s'accélèrent".
Pourriez-vous m'indiquer pour quel montant total? L'actualité nous a rattrapés, puisqu'il est question de 17 210 dossiers.
Les quotidiens de ce jour estiment les montants rapatriés. Où en est-on?
Est-il exact que les agents chargés de contrôler cette régularisation seraient débordés?
Pourriez-vous m'indiquer si des mesures seront prises pour que ces dossiers soient traités rapidement?
03.02 Koen Geens, ministre: Monsieur George, le point de contact Régularisations confirme que le nombre de régularisations est en forte hausse. Je peux vous transmettre les statistiques disponibles à ce jour qui démontrent effectivement une augmentation importante du nombre de déclarations souscrites depuis le 1er janvier 2013 par rapport à l'année 2012.
En 2012, 2 349 déclarations ont été faites. Du 1er janvier jusqu'à juin 2013, 6 956 déclarations ont été souscrites auprès du point de contact Régularisations. Pour le mois de juillet, encore 10 254 déclarations ont été rentrées.
Actuellement, seules les bases imposables relatives aux déclarations souscrites entre le 1er janvier et le 25 juin 2013 ont été enregistrées. Le montant total pour les déclarations enregistrées en 2013 est égal à près de 883 millions d'euros.
Face à un tel afflux de déclarations, il est normal que les agents du point de contact Régularisations soient confrontés temporairement à une forte surcharge de travail. Afin de faire face à ce surcroît de travail et atteindre les objectifs fixés par le gouvernement et donc comptabiliser les recettes escomptées, il a été décidé de renforcer l'équipe Régularisations par le recrutement de collaborateurs complémentaires. Tout est mis en œuvre pour un traitement rapide des dossiers.
03.03 Joseph George (cdH): Je remercie le ministre pour ces indications.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Joseph George au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'accord sur le fonds de secours" (n° 19084)
04 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het akkoord over het noodfonds" (nr. 19084)
04.01 Joseph George (cdH): Monsieur le ministre, l'actualité progresse effectivement tous les jours. Le 20 juin dernier, les 17 ministres des Finances de la zone euro, dont vous faites partie, se sont mis d'accord pour que le fonds de secours de la zone euro puisse recapitaliser directement les banques en difficulté. On parle d'un mécanisme européen de stabilité, doté à l'époque de 60 milliards d'euros, qui permettrait de renflouer les banques jugées d'importance systémique. Les ministres des Finances, d'après les informations que nous avons pu obtenir, se sont mis d'accord pour que la recapitalisation directe puisse se faire "potentiellement de manière rétroactive, au cas par cas".
Pourriez-vous préciser les termes de cet accord? J'ai lu dans un quotidien aujourd'hui que le commissaire Barnier s'exprimait sur cette matière. Quels sont les pays qui pourront bénéficier de cette intervention? Les pays de la zone euro ou tous les pays de l'Europe? Qui va contribuer finalement à ce mécanisme? Sur quels critères une recapitalisation sera-t-elle possible? Pourriez-vous me donner une perspective par rapport à une concrétisation de cet accord dans le cas de mesures normatives?
04.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, monsieur George, le montant de 60 milliards correspond aux ressources qui, sur base de l'accord pris, pourront être utilisées par l'European Stability Mechanism (ESM), en vue d'intervenir directement en faveur du secteur bancaire, dans les pays de la zone euro, c'est-à-dire sans devoir obliger le pays dans lequel la banque est localisée, de contracter lui-même un prêt à cet effet auprès de l'institution ou de le garantir. Le but recherché est de casser les liens entre l'endettement public et la situation précaire de certaines institutions dans le secteur bancaire. Ce montant de 60 milliards est par ailleurs susceptible de révision, en particulier sur base de l'évolution attendue au niveau de l'Union bancaire européenne. Les pays qui peuvent bénéficier d'une intervention directe de l'ESM sont exclusivement les pays membres de la zone euro, par ailleurs tous membres de l'ESM. Un pays ne peut faire appel à une intervention directe que si sa situation économique générale est jugée suffisamment saine et ne nécessite pas des ajustements fondamentaux.
En outre, l'ESM n'interviendra qu'après application des dispositions relatives au bailing, moyennant le respect préalable des dispositions réglementaires en matière de capital minimum, dont le Core Tier One est de 4 % et de 8 %. Il ne pourra donc pas intervenir pour couvrir les besoins de financements liés à la gestion du passé, les so-called "Legacy assets".
Il n'y a pas de critères spécifiques en ce qui concerne l'application de la rétroactivité. La décision doit être prise par consensus et au cas par cas. La disponibilité des ressources résiduelles pour les interventions directes devrait logiquement être prise en considération. À ce stade, l'Irlande a manifesté un intérêt clair pour ce type d'opération.
La mise en place de la recapitalisation directe exigera une décision par l'accord mutuel du Conseil des gouverneurs de l'ESM, ainsi que l'adoption de lignes directrices par le conseil d'administration. En outre, l'octroi de ce type d'assistance ne pourra intervenir qu'après la mise en place effective du Single Supervisory Mechanism, donc probablement pas avant l'automne 2014.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Joseph George au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la mise en place d'éventuelles sanctions contre les banquiers responsables" (n° 19085)
05 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de invoering van eventuele sancties tegen bankiers die in de fout gaan" (nr. 19085)
05.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, la commission sur les normes bancaires, établie l'année dernière au Royaume-Uni après l'affaire dite de la manipulation du taux interbancaire, a publié son rapport final dont le titre est évocateur: "Changer la banque pour de bon". Elle conclut de manière très sévère quant aux fautes commises, mais se montre également très critique envers le laxisme des régulateurs. Je suppose que vous avez pris connaissance de ce rapport.
Les mesures conseillées dans celui-ci peuvent-elles être aussi transposées en droit belge ou bien comptez-vous les défendre sur le plan européen? N'est-il pas urgent de rendre un visage à la finance, c'est-à-dire de responsabiliser personnellement ses acteurs par des mesures préventives, mais aussi en mettant en place des contrôles et en sanctionnant les manquements graves? Je vous remercie par avance de votre réponse.
05.02 Koen Geens, ministre: Monsieur George, j'ai pris connaissance du rapport final publié par les autorités britanniques. Comme vous le savez, le parlement et les autorités belges n'ont pas attendu ce rapport pour analyser les conséquences de la crise et en tirer des leçons. La commission que vous avez présidée a formulé de nombreuses recommandations à cet égard, et leur suivi est assuré par la commission spéciale présidée par M. De Croo.
Il résulte des travaux de la commission spéciale que de nombreuses recommandations ont été suivies tant en Belgique que sur le plan européen. Je renvoie à cet égard à la réforme de l'architecture de contrôle du secteur financier belge et au projet de loi visant à renforcer la protection des consommateurs financiers, ainsi que les pouvoirs de la FSMA, texte – le Twin Peaks 2 - qui vient d'être voté en commission de l'Économie.
S'agissant des règles destinées à réfréner les abus de marché et à renforcer la transparence des marchés, ce projet apporte plusieurs améliorations. Il prévoit en effet les mesures nécessaires à l'entrée en vigueur du règlement sur la vente à découvert et certains aspects des contrats d'échange sur risque de crédit. Il étend en outre, à l'instar du système français, la faculté pour la FSMA d'imposer dans des circonstances de marché exceptionnelles des mesures temporaires portant sur la négociation d'instruments financiers. L'application de l'interdiction de manipulation de marché est, quant à elle, étendue aux manipulations opérées au moyen de produits dérivés ou d'instruments dits "credit default swaps".
À la suite du récent scandale provoqué par les tentatives de manipulation du Libor et/ou de l'Euribor, de tels agissements sont, eux aussi, rendus passibles de sanctions administratives et pénales. Je tiens à souligner que ces dernières sont donc désormais possibles en Belgique.
05.03 Joseph George (cdH): Je vous remercie, monsieur le ministre, vous avez tout à fait raison: une grande partie du chemin a été réalisée dans un secteur dans lequel il n'y avait finalement pas de règles, pas d'arbitre et pas de juge. Ceci dit s'ouvre actuellement aux États-Unis un procès extrêmement intéressant qui concerne une des grandes banques américaines, Goldman Sachs, je crois. Il y a 2, 3 procédures judiciaires également aux États-Unis qui méritent d'être suivies. Il faut aussi pouvoir identifier des responsables. Si non, on en reste toujours à cette affirmation: "c'est le système". Derrière le système, il a des visages humains, des personnes qui ont spéculé, des personnes qui ont joué à la perte.
Ce qui me paraît intéressant – et c'est, il me semble une dimension complémentaire par rapport à la réforme Twin Peaks que nous allons voter -, c'est qu'ici le rapport établi en Angleterre dit très clairement qu'il est temps de "changer la banque pour de bon". C'est le titre quand même révélateur de la volonté qu'ont les Anglais, habitants pourtant le pays du libre-échange, d'aller dans une autre direction que celle qu'ils ont suivie jusqu'à présent.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Joseph George au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "une enquête préliminaire concernant la CBFA" (n° 19087)
06 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "een vooronderzoek met betrekking tot de CBFA" (nr. 19087)
06.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, il est toujours délicat de poser ce genre de question car tout le monde est présumé innocent. Je dois donc être très précis sur la portée de la question que je souhaite poser.
Le journal L'Écho de la Bourse du 15 juin 2013 a fait état d'une enquête préliminaire entamée par le parquet de Bruxelles pour déterminer si l'ex-commission bancaire financière et des assurances (CBFA) a joué un rôle éventuellement fautif dans la supervision d'un dossier financier.
D'après les indications que j'ai pu lire dans le journal De Morgen, cela a été confirmé par un magistrat du parquet.
Monsieur le ministre, j'entends bien préserver et la présomption d'innocence et le secret de l'information judiciaire, mais avez-vous des indications quant à l'objet de celle-ci? Vous avez en effet la tutelle sur la CBFA.
06.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, monsieur George, j'ai pris connaissance de cette information publiée initialement par le journal De Morgen.
Comme indiqué par le parquet, il s'agit d'une information judiciaire qui fait suite à une lettre anonyme adressée à un parti et transmise par celui-ci au procureur du Roi.
Le fait pour le parquet d'ouvrir une information judiciaire est une pratique normale. Le parquet a indiqué que cette information judiciaire portait sur des faits et non sur des personnes. Contrairement à ce qui a été relayé par certains médias à la suite d'une imprécision dans le communiqué d'une agence de presse, lequel a d'ailleurs fait l'objet d'un rectificatif par cette même agence, il ne s'agit pas d'une information portant sur certains cadres de l'ancienne CBFA mais sur certaines pratiques ayant existé chez KBC Asset Management. Je ne dispose pas de plus d'éléments sur l'information judiciaire.
Dans un communiqué, KBC Asset Management a toutefois précisé qu'il s'agit de faits datant de 2008, 2009 et mis à jour sur la base des mécanismes internes au groupe. Les faits concerneraient le manque de transparence dans l'organisation de la gestion d'un certain nombre de fonds d'investissement gérés par KBC Asset Management. Dès qu'elle en a été informée, la CBFA a entrepris une action et les mesures de redressement nécessaires ont été imposées.
La CBFA a constaté que les faits n'ont pas eu d'impact financier sur les produits d'investissement concernés.
06.03 Joseph George (cdH): Je vous remercie, monsieur le ministre.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het overleg van de minister met de ondernemersorganisaties" (nr. 18901)
07 Question de M. Kristof Waterschoot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la concertation entre le ministre et les fédérations d'entreprises" (n° 18901)
07.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, zoals wij via de media konden vernemen start u vanaf juli een overleg tussen de ondernemersorganisaties en de fiscus op en wil u dat begeleiden. Uw doelstelling is, zoals u zelf hebt gezegd, het ongenoegen over de werking van de fiscus te helpen wegnemen. Het zou de bedoeling zijn om tot een soort charter te komen met duidelijke afspraken over procedures, wederzijdse rechten, een inventarisatie van de problemen enzovoort. Het doel is daarmee vrij snel te beginnen.
Ik heb een aantal heel concrete vragen over uw initiatief, dat ik enorm verwelkom. Aan welke inhoudelijke punten denkt u zelf? Hoe plant u dat? Als men dat vrij snel wil afronden, moet men er ook vrij snel mee beginnen. Wanneer zijn die overlegmomenten gepland? Is dat al bezig? Is de doelstelling om af te ronden met dat charter? Hoe ziet u dat precies? Wat zou u graag bereiken met dat overleg? Wanneer is dat voor u geslaagd?
07.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Waterschoot, naar aanleiding van de goedkeuring door het Parlement van de wet houdende diverse fiscale bepalingen heb ik gemerkt dat het wantrouwen bij een deel van de ondernemers en hun adviseurs blijft bestaan. Sommigen nemen zelfs het woord “heksenjacht” in de mond, ondanks het feit dat in de wet belangrijke verbeteringen en verduidelijkingen zijn opgenomen, bijvoorbeeld voor de toepassing van de afzonderlijke aanslag van 309 %.
Graag benadruk ik nog eens dat de maatregel van de afzonderlijke aanslag reeds sinds 1977 bestaat en dat de laatste wijzigingen dateren van 2005. De strengere aanpak is dus niet recent. Niettemin wens ik naar aanleiding van de uitspraken en van mijn ervaring dat op dit ogenblik het wantrouwen bij een deel van de ondernemers en hun adviseurs groot blijft, een overleg op te starten om te werken aan een vertrouwensband aan twee kanten. Net zoals de fiscus een beetje moet geloven in de goede trouw van de belastingplichtige, moet dat ook omgekeerd. Nadat ik de belangenorganisaties elk apart ontmoet heb, inbegrepen de organisaties die de cijferberoepen vertegenwoordigen, zal ik op vrijdag 19 juli een gezamenlijk overleg plegen waarop ik de mogelijke maatregelen zal toelichten.
07.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, ik kom hier zeker na het reces op terug. Ik kan u alleen heel veel succes en een hopelijk vruchtbare samenwerking met de belangenorganisaties, de sector en uw administratie wensen, zodat wij zo snel mogelijk tot een zichtbaar resultaat komen. Ik elk geval heel veel succes gewenst.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter:
Vraag nr. 18952 van de
heer Logghe wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
08 Question de Mme Christiane Vienne au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la hausse du taux d'intérêt à long terme" (n° 18978)
08 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de verhoging van de langetermijnrente" (nr. 18978)
08.01 Christiane Vienne (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, à la suite à l’annonce par le
président de la Réserve fédérale des États-Unis (Fed) de sa volonté de réduire
le taux d’intervention de la Fed dans l’économie américaine en diminuant ses
achats d’actifs, les taux d’intérêt à long terme (dix ans) sont revus à la
hausse en Europe. En annonçant leur volonté de mettre un terme à cet argent
"bon marché" injecté dans le système, les États-Unis ont entraîné un
effet de contagion.
Si cette
déclaration américaine a été faite dans un contexte de relative relance
économique, il n'en va pas de même de ce côté-ci de l'Atlantique. Vous le savez
mieux que moi, nous continuons de connaître la récession et la crise de la
dette. Cette fermeture des robinets a des conséquences sur la hausse des taux
d'intérêt à long terme et donc un impact sur notre dette publique.
En théorie,
une hausse de dix points coûte à l’État belge environ 40 millions d’euros.
Or, en deux mois, la Belgique est passée d’un taux d’intérêt à long terme de
1,9 % à un taux qui est aujourd’hui de 2,85 %, soit le plus haut
depuis un an. Certes, nous sommes loin des taux espagnols qui ont franchi la
barre des 5 %, mais la situation est préoccupante.
Monsieur le
ministre, si les États-Unis décident effectivement de "couper les
robinets" et que les taux d’intérêt à long terme demeurent hauts, quelles
seraient les répercussions sur le financement de la Belgique? Cela est-il
anticipé? Face à cette situation, quelle sera la stratégie de la Banque
centrale européenne?
08.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, madame Vienne, les marchés financiers ont effectivement été fort turbulents à la suite de l'annonce de M. Bernanke et leur réaction ne s'est pas limitée aux taux obligataires américains et aux cours des actions américaines. Les taux des obligations européennes ont en effet augmenté et les cours des actions européennes ont diminué.
Confrontée à une telle réaction, la Federal Reserve a essayé, il y a quelques jours, de clarifier sa stratégie, ce qui a résulté en une correction bienvenue. Le taux de l'OLO à dix ans a ainsi diminué jusqu'à 2,65 % aujourd'hui.
Pour ce qui est de la répercussion sur le financement de la dette belge des taux hauts ou plutôt plus élevés, les taux actuels étant encore effectivement très bas, il faut tout d'abord prendre en compte le fait que le budget du gouvernement considère des taux futurs plus élevés. Par exemple, lors du contrôle budgétaire de mars 2013, il était prévu que le taux de l'OLO à dix ans allait s'élever à 2,80 % en juin 2013. Or le taux obtenu lors de l'adjudication du 24 juin était de 2,76 %, ce qui est donc toujours en dessous du taux prévu.
Bien qu'au cours du contrôle budgétaire qui vient de se terminer, le taux à dix ans estimé pour ce mois de juillet soit de 2,42 %, le taux prévu pour, par exemple, novembre prochain est de 2,61 %. Cela dit, pour une première estimation simplifiée, vous pouvez retenir que l'augmentation de dix points de base des taux à moyen et long termes résultera en une hausse des charges d'intérêts de l'ordre de 40 millions par an, pour autant que l'augmentation des taux soit durable.
Il importe ici de tenir compte de certains retards en termes d'effet budgétaire. L'année 2013 ne compte en effet plus que six mois. Les programmes de financement présentent déjà un taux de réalisation de près de 70 %.
En outre, une autre règle simple à retenir est l'effet sur le moyen terme d'une augmentation du programme des taux longs et courts de 1 %. Cela résultera en une augmentation des charges des intérêts budgétaires de l'ordre de 0,4 à 0,5 % du PIB dans cinq ans.
Cependant, si l'augmentation des taux était accompagnée d'une croissance économique plus forte que prévue, l'effet des deux facteurs combinés ne devrait pas forcément être négatif. Une hausse du PIB réel de 1 % provoque à son tour une amélioration du budget de plus ou moins 0,5 % en termes de PIB.
Pour ce qui est de la stratégie de la Banque centrale européenne, vous savez que cette institution est indépendante et qu'elle n'informe pas les ministres des Finances de sa stratégie. Je ne puis toutefois que constater que le président de la BCE a également essayé de calmer les marchés financiers qui avaient, à ses yeux, réagi trop fortement à l'annonce de M. Bernanke.
08.03 Christiane Vienne (PS): Madame la présidente, je remercie M. le ministre pour ses réponses.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 18968 van mevrouw Temmerman wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
09 Interpellation de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur "la réaction de l'État belge, premier actionnaire de BNP Paribas, par rapport aux dossiers de fraude fiscale qui impliquent la banque" (n° 100)
09 Interpellatie van de heer Georges Gilkinet tot de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over "de reactie van de Belgische Staat, als grootste aandeelhouder van BNP Paribas, op de fiscale fraude-dossiers waarin de bank verwikkeld is" (nr. 100)
09.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ai choisi de déposer une interpellation sur ce sujet parce que j'ai posé plusieurs questions dont les réponses ne me satisfaisaient pas.
Il semble qu'il existe un faisceau d'éléments concordants autour de la banque BNP Paribas dont l'État belge est le premier actionnaire. Avec environ 11 % des actions et la capacité d'y désigner deux administrateurs, on ne peut pas rester les bras croisés.
Quand un État est actionnaire d'une banque, ce n'est pas anodin. Il me semble qu'il doit être encore plus exigeant à l'égard de cette banque, fût-elle étrangère. On doit augmenter le niveau d'exigence vis-à-vis de toutes les banques mais notre capacité d'action est plus grande pour celles dont nous sommes actionnaires.
De façon régulière, BNP Paribas défraie la chronique avec des dossiers de fraude fiscale dans lesquels elle joue un rôle actif, que ce soit directement ou indirectement via ses filiales au Grand-Duché, à Monaco ou en Suisse pour ne citer que trois exemples.
J'ai posé de façon régulière des questions relatives aux dispositifs d'évasion fiscale proposés par BNP Paribas à ses clients par exemple, sur le dossier Luxumbrella le 12 juin 2012, sur la participation de BNP Paribas au montage de sociétés offshore le 24 avril 2013, sur les pratiques de blanchiment d'argent de BNP Paribas via sa filiale monégasque le 28 mai 2013, ce que l'on appelle la "lessiveuse africaine", un mécanisme de blanchiment d'argent via le transfert de chèques encaissés dans des pays africains.
D'après un nouvel article publié par l'hebdomadaire Le Vif daté du 28 juin dernier, "selon d'autres documents de la banque, il apparaît que la filiale monégasque n'est pas la seule impliquée. BNP Paribas était également au courant de ces opérations frauduleuses depuis 2009 mais elle aurait fermé les yeux". De nombreux détails sur cette affaire ont également été publiés le 18 juin sur le site du journal français Le Huffington Post. Sur le site internet, dont je vous ai fourni l'adresse, se trouvent des fac-similés de documents explicites sur le rôle actif de la banque ou de cadres de la banque dans ce montage frauduleux.
Monsieur le ministre, vous conviendrez que ce faisceau d'éléments concordants est plus qu'interpellant et appelle, comme je le disais en introduction, de la part du premier actionnaire de la banque, en l'occurrence l'État belge, davantage que des non-réponses. La collaboration active de BNP Paribas à des activités de fraude fiscale entache, en effet, tant la réputation de la banque que celle de son premier actionnaire, en tout cas si l'on reste les bras croisés!
Je souhaite donc vous poser quelques questions.
Quelles démarches ont-elles été entreprises par l'État belge auprès de la direction de la banque à la suite, notamment, des diverses questions parlementaires posées sur le sujet et de l'émergence médiatique de ce phénomène de fraude fiscale attesté par des preuves assez précises?
Ne conviendrait-il pas – à circonstances exceptionnelles, mesures exceptionnelles – que l'État belge indique de façon claire son désaccord et sa désapprobation par rapport à de telles pratiques?
Des consignes particulières ont-elles été données aux administrateurs représentant l'État belge en ce sens pour qu'ils interpellent le management de la banque et qu'ils marquent leur complète désapprobation au fait qu'une banque à capitaux publics collabore activement à de la fraude?
Quelles autres initiatives envisagez-vous ou avez-vous déjà entreprises afin de donner un signal clair du désaccord de l'État belge quant à ce type de pratiques et la demande de l'État belge qu'il y soit mis fin sans délai? C'est une possibilité en tant qu'actionnaire d'une entreprise.
09.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, monsieur Gilkinet, vous savez que la problématique de la fraude fiscale, aussi au sein de nos banques, me préoccupe. En même temps, vous n'ignorez pas que nous ne sommes qu'actionnaire de la banque en question et que mes moyens d'information et d'action sont donc fort limités.
Selon mes informations, les articles de presse auxquels vous faites allusion n'apportent pas d'élément nouveau par rapport aux faits relatés déjà dans le passé. Ces faits n'ont d'ailleurs pas été qualifiés de blanchiment, mais il s'agirait d'infractions commises par des clients à la réglementation d'échanges de leur pays d'origine. Il n'y a, à ma connaissance, pas d'enquête judiciaire en cours.
Une intervention de l'État belge, en sa qualité d'actionnaire, ne se justifie pas, car cette problématique relève de la gestion journalière de BNP Paribas et ne remet pas en cause la stratégie de l'entreprise. Le conseil d'administration n'en a donc pas été saisi. En outre, le management avait laissé un plan de remédiation.
Toujours selon les informations qui m'ont été fournies, une mission de l'inspection générale de BNP Paribas a en effet été diligentée en septembre 2011 et une nouvelle mission de suivi a été réalisée fin 2012. Celle-ci a conclu à la remise en ordre du sujet, les quelques points en suspens relevés ayant été traités entre-temps. À ce jour, les flux sont entièrement stoppés et les comptes concernés clos ou en cours de clôture.
La banque a encore renforcé ses procédures et son dispositif de vigilance et de détection de ces irrégularités.
09.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, je ne suis pas beaucoup plus satisfait de cette réponse que des précédentes.
Vous avez dit qu'il n'y avait pas d'élément nouveau. Des informations ont quand même été publiées pour ce qui concerne les documents du Huffington Post auxquels j'ai fait référence au mois de juin avec, y compris, des extraits du rapport d'inspection interne de BNP Paribas. Ces informations me semblent tout à fait explicites. Elles dépassent ce que vous annoncez, c'est-à-dire des infractions commises par des clients. D'après les documents que je peux consulter, il y a manifestement une participation active de membres importants du management de BNP Paribas à ces mécanismes de fraude, – il y a fraude dès lors que cette dernière a été établie dans le cadre de procédures d'autocontrôle de la banque –, ce postérieurement au moment où l'État belge est devenu actionnaire de BNP Paribas.
Tout comme la direction de la banque, vous semblez vouloir minimiser ces faits pourtant très graves, d'autant plus dans le contexte international où la lutte contre la fraude apparaît comme étant une priorité pour différents États et organismes internationaux.
Je ne peux me contenter de ce discours habituel qui consiste à dire qu'en tant qu'actionnaire, nous ne pouvons rien dire, que nous n'avons pas la capacité d'intervenir sur la gestion quotidienne de la banque. D'une part, il me semble que cela dépasse la question de la gestion quotidienne de la banque. D'autre part, les faits sont suffisamment graves pour qu'un actionnaire, en l'occurrence l'État belge, ne reste pas les bras croisés.
J'ai rédigé une motion de recommandation qui demande des actes officiels de la part de l'État belge à l'égard de la banque pour lui demander des comptes. Je demande que l'on en tire les conclusions et que l'on se désolidarise, le cas échéant, de ce type d'acte. Je demande également, à nouveau, que les administrateurs représentant l'État belge soient les premiers vigiles par rapport à ce type de pratique, dans le respect des règles en matière de bonne gestion des entreprises.
Il me semble normal que l'État belge leur confie une lettre de mission indiquant qu'il attend de cette banque qu'elle soit irréprochable sur le plan de l'éthique et de son engagement à ne pas participer à des faits de fraude fiscale, d'autant plus lorsqu'ils sont aussi graves que ceux que j'ai cités. Ils ont, d'ailleurs, fait l'objet de publications très documentées.
En conclusion, je vous demande, monsieur le ministre des Finances, une attitude davantage proactive que celle qui a été manifestée par vous et vos deux prédécesseurs.
Le président: En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
Une motion de recommandation a été déposée par M. Georges Gilkinet et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Georges Gilkinet
et la réponse du ministre des Finances, chargé de la Fonction publique,
demande au gouvernement
1. d’interpeller en tant que représentant de son premier actionnaire, la direction de la banque BNP Paribas quant aux pratiques d’évasion et de fraude fiscales ou de spéculation abusive dont elle se serait rendue coupable ou complice, que ce soit directement ou indirectement via ses filiales en Suisse, au Grand-Duché de Luxembourg, à Monaco ou dans d’autres pays;
2. d’exiger de la part de la direction de la banque BNP Paribas des explications quant à ces dossiers de fraude et un engagement ferme à mettre fin à toute pratique de fraude fiscale, que ce soit directement ou via des filiales;
3. de tirer toutes les conclusions utiles en fonction des réponses reçues et à tout le moins de se désolidariser publiquement de telles pratiques s’il s’avérait que les engagements pris par BNP Paribas en réponse aux interpellations de son premier actionnaire étaient insuffisants;
4. de définir, par une lettre de mission aux administrateurs représentant l’État belge au sein de la banque BNP Paribas et/ou une rencontre avec ceux-ci sous l’égide de la SFPI, une série d’objectifs permettant de concrétiser cette préoccupation d’exemplarité:
- une attention permanente à l’éthique et la légalité des pratiques mises en œuvre par la banque BNP Paribas, que ce soit en direct ou via ses filiales;
- la mise en place d’un statut spécial de “donneur d’alerte“, protégeant les employé(e)s de la banque qui souhaiteraient dénoncer de telles pratiques;
- la réalisation d’enquêtes indépendantes sur les dossiers susnommés et tout autre équivalent;
- une collaboration totale avec les autorités de contrôle bancaire concernées;
- l’application de sanctions adéquates à l’égard des responsables de ces dossiers de fraude, s’ils sont avérés;
- un engagement ferme et des dispositions concrètes devant permettre d’éviter dans le futur la reproduction de telles pratiques;
5. de faire rapport régulièrement au Parlement de l’état de mise en œuvre de ces différents objectifs.“
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Georges Gilkinet en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Georges Gilkinet
en het antwoord van de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken,
vraagt de regering
1. als vertegenwoordiger van haar grootste aandeelhouder, de directie van BNP Paribas te interpelleren over de praktijken van fiscale ontwijking en fraude of onrechtmatige speculatie waaraan de bank zich schuldig zou hebben gemaakt of medeplichtig zou zijn geweest, hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks via haar filialen in Zwitserland, het Groothertogdom Luxemburg, Monaco of elders;
2. van de directie van BNP Paribas uitleg over die fraudedossiers te
eisen, evenals de ondubbelzinnige verbintenis dat ze paal en perk zal stellen
aan alle praktijken van fiscale fraude, hetzij rechtstreeks hetzij via haar
filialen;
3. alle nuttige conclusies uit de aldus
verkregen antwoorden te trekken en zich op zijn minst openlijk van dergelijke
praktijken te distantiëren, indien de verbintenissen die door BNP Paribas
naar aanleiding van de interpellaties van haar grootste aandeelhouder werden
aangegaan, ontoereikend zouden blijken;
4. bij opdrachtbrief aan de bestuurders die de Belgische Staat bij BNP Paribas vertegenwoordigen en/of middels een ontmoeting met die bestuurders onder aegide van de FPIM, een reeks doelstellingen vast te leggen die het mogelijk maken handen en voeten te geven aan dat streven naar voorbeeldigheid:
- permanente aandacht besteden aan het ethische en legale karakter van de praktijken die door BNP Paribas – hetzij rechtstreeks hetzij via haar filialen – worden toegepast;
- een bijzonder statuut van ‘klokkenluider’
invoeren ter bescherming van de personeelsleden van de bank die dergelijke
praktijken aan het licht zouden willen brengen;
- onafhankelijke onderzoeken voeren naar
voornoemde en soortgelijke dossiers;
- een volledige samenwerking met de betrokken
banktoezichthouders verzekeren;
- gepaste sancties nemen ten aanzien van wie er
verantwoordelijkheid draagt in die fraudedossiers, indien er bewijzen
voorhanden zijn;
- ondubbelzinnige verbintenissen aangaan en
concrete bepalingen uitvaardigen teneinde te voorkomen dat dergelijke
praktijken zich in de toekomst opnieuw zouden voordoen;
5. regelmatig aan het Parlement verslag uit te brengen over de verwezenlijking van die doelstellingen."
Une motion pure et simple a été déposée par MM. Luk Van Biesen et Kristof
Waterschoot.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Luk Van Biesen en Kristof Waterschoot.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la mise en oeuvre de la taxe sur les transactions financières" (n° 18988)
- Mme Christiane Vienne au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la taxe sur les transactions financières" (n° 19289)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de invoering van de belasting op financiële transacties" (nr. 18988)
- mevrouw Christiane Vienne aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de belasting op financiële transacties" (nr. 19289)
10.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous interrogeais le 10 juin dernier avec d'autres collègues au sujet de la taxe sur les transactions financières dont la mise en œuvre semblait se heurter à des désaccords entre États européens. Des documents préparatoires aux discussions entre ministres des Finances faisaient état d'une possible diminution du taux de taxation par rapport aux prélèvements initialement prévus.
Dans votre réponse, vous vous étiez engagé à ce que la Belgique continue à "participer activement au processus de décision européen et à faire en sorte que l'objectif soit atteint". Vous relativisiez également l'importance des difficultés entre États à ce sujet.
Depuis lors, dans une note de mise à jour discrètement publiée la semaine dernière sur son site internet, repérée par le Wall Street Journal, la Commission européenne évoque un calendrier révisé pour le lancement de la taxe sur les transactions financières. Initialement prévue le 1er janvier 2014, elle pourrait être repoussée de six mois. De même, elle pourrait se limiter, dans un premier temps, aux transactions boursières. Il semble bien qu'on n'en finisse pas de reculer sur le sujet.
Monsieur le ministre, où en sont les discussions? Qui représente la Belgique dans ce cadre? Comment évolue la position de la Belgique dans ces discussions? Conserve-t-elle un rôle proactif et militant sur la question? Nous sommes le premier pays à avoir adopté une loi en la matière, même si elle était conditionnée à l'accord d'autres pays.
Confirmez-vous l'hypothèse que l'application de la taxe soit postposée de six mois et que son champ soit limité aux opérations de bourse? Quels engagements ont-ils été pris lors du dernier sommet Ecofin à ce sujet?
10.02 Christiane Vienne (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 3 juillet, le Parlement européen a adopté à une très large majorité la proposition, présentée par la Commission, de mise en place d'une taxe sur les transactions financières. Même si le Parlement ne possède qu'un rôle consultatif en la matière, c'est un signal fort qu'ont envoyé aux citoyens les parlementaires européens.
Par ailleurs, en approuvant la proposition faite par la Commission, le Parlement affirme sa fermeté vis-à-vis du secteur bancaire dont le lobbying intense cherche à vider le texte de toute sa substance.
Après deux ans de discussions, il est temps pour les gouvernements des onze pays participant à cette coopération renforcée de prendre leurs responsabilités et d'adopter une directive ambitieuse afin que la taxe sur les transactions financières puisse être transposée au niveau national et devienne ainsi enfin effective.
Monsieur le ministre, où en sont les discussions avec vos collègues de l'Ecofin? Pouvez-vous nous donner un agenda ou une date d'échéance? Avez-vous des informations quant au contenu des discussions concernant les différents taux minimaux des transactions financières? L'avis du Parlement européen a-t-il influencé positivement les discussions au sein du conseil Ecofin?
10.03 Koen Geens, ministre: Chers collègues, la présidence irlandaise n'est pas parvenue à terminer l'examen de la proposition de directive mettant en œuvre une coopération renforcée dans le domaine de la taxe sur les transactions financières. Le groupe de travail du Conseil en a repris l'examen le 2 juillet sous la direction de la nouvelle présidence lituanienne. Les positions belges y sont défendues par un membre de la représentation de la Belgique auprès de l'Union européenne et un fonctionnaire du SPF Finances.
La Belgique a toujours indiqué sa volonté de mettre en œuvre une taxe sur les transactions financières, position qu'elle continue à défendre lors des diverses discussions. Le texte de la proposition de directive précise que les États membres participants adoptent et publient, au plus tard le 30 septembre 2013, les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à la présente directive. Compte tenu du retard accusé dans l'examen du texte, il est vrai qu'il ne sera pas possible de s'en tenir au délai prévu.
En ce qui concerne la limitation du champ de la taxe aux seules opérations de bourse, je tiens à souligner qu'aucune proposition de ce type n'a été mise sur la table à ce jour. Le point relatif à la taxe sur les transactions financières n'a pas été abordé lors du dernier conseil Ecofin.
10.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Je vous remercie monsieur le ministre. Je reste inquiet car vous confirmez que le délai du 1er janvier risque d'être dépassé. Vous ne citez pas d'autre délai, mais, pour moi, il doit être le plus proche possible dans le temps pour donner un signal, car des recettes y sont liées, et qui font effectivement du bien quelle que soit leur affectation. Je suis à moitié rassuré par le fait qu'une limitation du champ de la taxe ne serait pas à l'ordre du jour. Je vous demande vraiment d'y être vigilant en tant que ministre lors des sommets Ecofin et également en donnant des consignes claires aux deux fonctionnaires que vous avez cités et qui nous représentent dans le cadre des discussions au quotidien.
10.05 Christiane Vienne (PS): Je remercie le ministre.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le rapport Doing Business de la Banque mondiale" (n° 19017)
11 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het rapport Doing Business van de Wereldbank" (nr. 19017)
11.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, chaque année, le rapport Doing Business de la Banque mondiale établit un classement des États quant à la facilité d'y faire du business.
La méthodologie utilisée pour la réalisation de ce rapport a fait l'objet de vives critiques de la part d'un panel indépendant. Ces critiques rejoignent celles émises par de nombreuses organisations non gouvernementales. Je dois dire que je les partage.
Ainsi, l'indicateur employing workers part du principe que toute législation protégeant les travailleurs constitue un obstacle aux affaires. L'absence de droits pour les travailleurs est donc appréhendée comme un facteur clé de réussite économique. L'indicateur paying taxes considère, quant à lui, que toute fiscalité sur les entreprises nuit au développement économique. Il faut un équilibre en tout mais un État disposant d'une sécurité sociale et d'une fiscalité juste et efficace est aussi performant sur le plan économique. Ces critiques par rapport aux méthodes de la Banque mondiale m'apparaissent légitimes.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer qui représente actuellement la Belgique dans les organes de décision de la Banque mondiale? Ces représentants belges sont-ils régulièrement présents? Participent-ils aux débats?
Selon vous, n'y a-t-il pas lieu d'interpeller les dirigeants de la Banque mondiale sur le contenu du rapport Doing Business et sur la méthodologie utilisée? Des critères comme la protection sociale, le bien-être général ou l'investissement dans l'économie du futur ne devraient-ils pas être davantage pris en compte par la Banque mondiale dans l'élaboration de ce type de rapport? Comptez-vous prendre une initiative en la matière? Sous quelle forme et dans quel délai?
11.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, monsieur Gilkinet, le représentant actuel de la Belgique à la Banque mondiale est M. Gino Alzetta, membre de la Trésorerie. M. Alzetta est non seulement le représentant de notre pays au sein de la Banque mondiale nommé par le ministre des Finances, mais est aussi Executive Director au sein de notre constituante à la Banque mondiale et est, à ce titre, le représentant officiel de dix pays.
Mon cabinet est en étroit contact avec lui. Je l'ai reçu moi-même le 2 juillet dernier pour discuter de la Banque mondiale et préparer la réunion du mois d'octobre.
M. Alzetta est à présent en permanence au siège de la Banque mondiale à Washington. Il participe activement à ses travaux et occupe une place prépondérante dans le processus décisionnel de cet organisme en siégeant à chaque conseil d'administration, lequel se réunit deux fois par semaine. Les travaux de la Banque mondiale sont également suivis de très près directement de Bruxelles par les services de la Trésorerie.
En ce qui concerne les conclusions du rapport Doing Business, les directeurs exécutifs de la Banque mondiale ont déjà eu l'occasion d'échanger leurs points de vue. Lors de la discussion préliminaire sur les conclusions du rapport rédigé par un panel externe d'experts, notre représentant a souligné qu'il émettait de sérieuses réserves sur les deux indicateurs que vous pointez ainsi que sur la méthodologie de cette étude.
Il a, à ce titre, déjà proposé aux dirigeants de la Banque mondiale que ces deux indicateurs puissent être revus ou même supprimés de l'étude. D'autres pays membres l'ont soutenu.
Les conclusions de ce rapport ne peuvent en aucun cas être interprétées comme une incitation à bafouer ces principes fondamentaux. Le but de ce rapport n'est pas de permettre de faire des affaires à n'importe quelles conditions sociales, mais au contraire de parvenir à trouver un équilibre entre une protection sociale juste et un climat des affaires propice au développement du pays.
La protection sociale, le bien-être général et l'investissement dans l'économie du futur sont des principes directeurs pour l'action de la Banque mondiale à travers le monde et dans les pays en développement en particulier. Ces trois éléments sont au fondement même de l'action de cette organisation. Il serait erroné de penser que la Banque mondiale, acteur majeur de l'aide au développement, incite à bafouer des valeurs qu'elle défend elle-même sur la scène internationale.
Nous avons déjà interpellé les dirigeants sur le contenu du rapport. Cette interpellation a été faite au sein d'un groupe de travail de la Banque qui discute des paramètres, de la méthodologie et des conclusions du rapport.
11.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, merci beaucoup pour cette réponse. Je me réjouis que nous partagions, avec le représentant de la Belgique, cette analyse du caractère inadéquat des critères utilisés dans ce rapport Doing Business. Nous serons évidemment attentifs pour voir si votre interpellation, partagée par d'autres pays si j'ai bien entendu, aura eu des effets sur un prochain rapport.
Je peux même vous encourager à avoir une attitude proactive, au-delà des aspects que nous dénonçons, d'essayer de promouvoir, dans le cadre de futurs rapports, des critères d'innovation, d'investissement dans les technologies du futur et dans l'efficacité énergétique, pour n'en citer que quelques exemples.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le recrutement de fonctionnaires germanophones pour les services du SPF Finances établis en région de langue allemande" (n° 19018)
12 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de aanwerving van Duitstalige ambtenaren voor de diensten van de FOD Financiën in het Duitstalige landsgedeelte" (nr. 19018)
12.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je ne vais pas poser la question en allemand. Vous ne me connaissez pas encore: je suis la seule issue de la Communauté germanophone et ce sont des questions qui sont récurrentes chez moi.
Je reviens vers vous concernant les procédures de recrutement de fonctionnaires germanophones au sein du SPF Finances. Vu le manque important de personnel à court et moyen terme, il est urgent de recruter de nouveaux fonctionnaires germanophones au sein du SPF Finances, établi en région de langue allemande.
J'avais, à l'occasion de la visite du président du comité de direction du SPF Finances dans ma belle région, pu expliquer en long et en large les problèmes, notamment de recrutement, auxquels les services du SPF doivent faire face. J'espère que vous en avez été averti. En tout cas, force est de constater que le Selor ne propose pas de sélections de recrutement suffisantes en allemand et que la réserve de recrutement de candidats germanophones pour le SPF Finances est quasi nulle.
C'est pourquoi, vous le savez, je me bats depuis très/trop longtemps pour l'organisation régulière de sélections en allemand. Et malheureusement encore, en dépit de mes nombreuses interventions, les difficultés persistent pour les candidats germanophones. Je viens, en effet, d'apprendre qu'un examen avait été organisé par le Selor, il y a environ trois semaines quand j'ai déposé cette question, pour le niveau D et qu'il pourrait déboucher sur plus ou moins cent emplois dans tous les SPF. Mais évidemment, cet examen n'est pas organisé en allemand. Les candidats germanophones sont donc encore désavantagés, un fait qu'il faudrait corriger au plus tôt, non seulement pour des raisons de discrimination, mais aussi vu le manque important de personnel germanophone. Je tiens aussi à signaler ici que, quand bien même un candidat germanophone passerait un examen – même dans une autre langue – au Selor, il ne pourrait pas être recruté dans le SPF germanophone parce qu'il n'a pas fait d'examen en langue allemande, ce qui est cocasse!
Il y va de la continuité du service des SPF aux citoyens de ma région. Mes questions sont donc les suivantes. Êtes-vous bien conscient des problèmes de recrutement et du manque d'organisation de sélections internes pour les services du SPF Finances établis en Communauté germanophone (cantons d'Eupen et de Saint-Vith)? Comptez-vous enfin prendre ce problème à bras-le-corps pour permettre une meilleure tenue des sélections internes et externes?
12.02 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je suis au courant des difficultés rencontrées pour recruter des agents de langue allemande. Les épreuves de qualification professionnelle et les sélections comparatives d'accession organisées en interne sont organisées simultanément dans les trois langues nationales.
Pour ce qui concerne le recrutement, je tiens à rappeler qu'en 2012, le Selor a organisé, à la demande de mon département, des sélections comparatives dans les niveaux A, B, C. Il n'y avait pas de lauréat du niveau A. Tous les lauréats de niveau B sont entrés en fonction et trois lauréats de niveau C ont accepté un poste. Les quatre lauréats de niveau C restant dans la réserve de sélection ont, par la suite, refusé d'entrer en fonction.
Compte tenu du nombre peu important de lauréats, mon département a demandé d'organiser de nouvelles sélections, cette année. Je peux d'ores et déjà vous communiquer les données suivantes: pour le niveau A, sur les vingt inscrits, six se sont présentés à l'épreuve informatisée et trois l'ont réussie. Pour le niveau B, sur les trente-quatre inscrits, dix-huit se sont présentés à l'épreuve informatisée et treize l'ont réussie. Pour le niveau C, sur les septante-sept inscrits, trente-neuf se sont présentés à l'épreuve informatisée et seize l'ont réussie. Les épreuves orales de niveau A et B se sont déroulées au mois de juin et ont eu lieu au mois de juillet pour le niveau C. Deux candidats sont lauréats de leur sélection pour le niveau A et treize sont lauréats de la sélection du niveau B.
Dès réception des procès-verbaux de clôture, mon département procédera aux recrutements dans les limites des autorisations du plan de personnel et en tenant compte de l'ensemble des besoins fonctionnels des différentes administrations. La sélection comparative du niveau D a été organisée de la seule initiative du Selor pour les autres départements.
Enfin, il convient de préciser que, malgré une campagne de communication de grande ampleur, les candidats germanophones à des postes au sein du SPF Finances sont assez peu nombreux et que le taux d'absentéisme, lors de chaque test, limite fortement le nombre de lauréats pour les concours que nous organisons conjointement avec le Selor.
12.03 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie beaucoup pour votre réponse.
Vous avez totalement raison lorsque vous dites que, pour ce qui concerne les niveaux A, B et C, il y a trop peu de candidats. J'ai évoqué la question en long et en large avec le chef de votre SPF. Il est vrai que nous attendons beaucoup du nouveau centre administratif qui pourrait être créé dans les années à venir. Je pense également à l'organisation des examens internes. En effet, il est vrai que, souvent, les personnes de niveau universitaire de notre région font l'objet de démarches de pays limitrophes. Cela n'empêche en rien, monsieur le ministre, qu'un service public doit également pouvoir être assuré dans ma région.
Il s'agirait peut-être aussi de veiller à ce que ce recrutement, particulièrement aux niveaux C et D, soit mieux mis en avant par l'organisation des examens internes. Cette piste me paraît importante et intéressante à explorer.
Je reviendrai vers vous d'ici quelques mois.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de financiële injectie voor Electrawinds" (nr. 19041)
13 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'injection de capitaux dans la société Electrawinds" (n° 19041)
13.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het Oostendse windmolenbedrijf Electrawinds, dat met steun van uw collega, de heer Vande Lanotte, destijds werd uitgebouwd, leek in juni niet langer in staat te zijn een aantal leningen terug te betalen aan overheidsfondsen. Bovendien werden er een aantal wanbetalingen bij de banken vastgesteld. Dit werd ons onder andere via De Standaard gemeld op 29 juni.
Op de valreep werd een akkoord gesloten waardoor de achtergestelde schuldeisers een uitstel van betaling hebben toegestaan en het geld voorlopig niet opeisen. Electrawinds heeft tot eind 2013 de tijd om een oplossing te vinden. Intussen krijgt het bedrijf een overbruggingskrediet van de Vlaamse Energieholding, destijds zogezegd opgericht als tegengewicht voor Electrabel en waarvan het Gentse sp.a-kopstuk Daniël Termont de voorzitter is. Hiermee kan voorlopig alvast de hoogste nood worden gelenigd.
Na de zomer is er evenwel nog een kapitaalinjectie nodig waarvan het bedrag zou kunnen oplopen tot 150 miljoen euro. De participatiemaatschappij PMV en de Federale Participatiemaatschappij FPIM, met CEO Koen Van Loo alsook Rudi Vander Vennet, die bekendstaan als vertrouwelingen van de heer Vande Lanotte, zouden reeds te kennen hebben gegeven financieel te willen bijspringen. Met andere woorden, een socialistische zegeronde langs alle financiële fronten die het staatsapparaat rijk is.
Mijn vragen zijn de volgende. Er wordt kritiek geuit op deze financiële tegemoetkomingen, te meer omdat het gaat om financiële transfers van overheidsbedrijven waarin nogal wat politici van dezelfde kunne gevestigd zijn. Ik had graag uw mening en die van de regering daarover gehoord. Wat zijn de objectieve criteria voor het toekennen van bijkomende investeringssteun aan bedrijven zoals Electrawinds, en uiteraard specifiek wanneer zij in een moeilijke situatie verkeren? Hoeveel geld zal de FPIM injecteren in Electrawinds en onder welke voorwaarden? Wanneer verwacht u dat dit geld ooit zal worden terugbetaald?
Ik kijk uit naar uw antwoorden, mijnheer de minister.
13.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Schiltz, in 2009 heeft de FPIM autonoom beslist om financieel te participeren in Electrawinds, een gediversifieerd Belgisch groenestroombedrijf, om de groei van het bedrijf te helpen ondersteunen. Het past in de strategie van de FPIM om in bedrijven te participeren die bijdragen aan de substitutie van klassieke vervuilende energieproductie en zo bij te dragen tot het realiseren van de klimaatdoelstellingen.
Naast de FPIM hebben in de afgelopen jaren nog heel wat andere investeerders fondsen ter beschikking gesteld om de groei van Electrawinds te ondersteunen, waaronder de GIMV, met inbegrip van GIMV-XL, PMV, Belfius Bank, Demeter en het beursgenoteerde investeringsfonds ECT. Via die transactie heeft Electrawinds zijn beursnotering verkregen.
Eerder dit jaar heeft de raad van bestuur van Electrawinds beslist dat bijkomend kapitaal noodzakelijk was om de kapitaalbasis te versterken en de groei van het bedrijf verder te kunnen zetten. Op vraag van de vennootschap en de andere aandeelhouders heeft FPIM haar verantwoordelijkheid genomen en steun toegezegd, ongeveer ten belope van haar aandeelhouderschap, aan een uitgewerkt plan ter versterking van de kapitaalbasis van de vennootschap.
Dat plan behelst een operationeel en een financieel luik met de volgende kenmerken.
Op operationeel-strategisch vlak focust men op twee technologische segmenten, namelijk wind en biomassa, en dat in een beperkter aantal kernlanden om kosteneffectiever te worden.
Op financieel vlak werd aan de financiële stakeholders gevraagd om de financiële structuur te verduurzamen, opdat de banken hun krediet zouden verlengen, de achtergestelde-leningverschaffers hun lening zouden omzetten in kapitaal bij de kapitaaloperatie en dat er tevens nieuwe investeerders bijkomend kapitaal zouden aanbrengen in de geplande kapitaalverhoging.
Op 28 juni 2013 heeft de raad van bestuur van Electrawinds dat plan goedgekeurd en de beoogde verlengingen van de banken en toezeggingen van de houders van de achtergestelde leningen verkregen, onder meer dankzij de inspanningen van de FPIM.
Op basis van een grondige oefening met de leden van de raad van bestuur van Electrawinds, het managementteam en externe adviseurs, is een gedetailleerd plan opgesteld met een operationeel-strategische refocus van het bedrijf en de daarmee samenhangende versterking van de kapitaalbasis als resultaat.
Voor het welslagen van de beoogde kapitaaloperatie van in totaal 150 miljoen euro is het belangrijk dat de bestaande aandeelhouders die voor een deel onderschrijven. Om de liquiditeitsbehoeften tot aan de afronding van de kapitaalverhoging te dekken, heeft de raad van bestuur van de FPIM in april 2013 ingestemd om een deel van de conditioneel toegezegde middelen te verstrekken via een overbruggingskrediet met een looptijd van een jaar en een intrestvoet van 8 %. De beoogde deelname, ongeveer in verhouding tot het bestaande aandeelhouderschap van de FPIM, bedraagt circa 7,5 miljoen euro in 2013, waarvan reeds 2,5 miljoen euro ter beschikking werd gesteld onder de vorm van een overbruggingskrediet. Bij het finaliseren van de kapitaalronde is het de bedoeling om het overbruggingskrediet om te zetten in kapitaal. Die aandelen zullen beursgenoteerd zijn en zullen dus kunnen worden verkocht op de beurs wanneer de FPIM, handelend voor eigen rekening, het moment geschikt acht. Tevens beoogt het businessplan binnen afzienbare tijd een stabiele dividendpolitiek te initiëren.
13.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, dit lijkt een zeer grondig en objectief opgesteld plan. Het verbaast mij niet dat de capabele mensen die daar zitten, hun geld niet zomaar over de balk gooien.
Ik stel u deze vraag omdat ik er bezorgd over ben dat de investeringsmiddelen die de federale overheid heeft en in dezen op basis van zeer lovenswaardige en correcte criteria heeft uitbesteed, niet gevangen zouden geraken in een put zonder bodem. Er zijn nog bedrijven die deze doelstellingen ook nastreven en het zonder subsidies moeten doen. Elk bedrijf krijgt heel graag financiële ondersteuning om vervolgens een sterker financieringsplan en een sterkere beursgang te kunnen lanceren. Vandaar mijn bezorgdheid dat het geld van de federale overheid hier niet in een bodemloze put gestort zou worden. Tot nader order voldoet uw antwoord uitermate aan mijn vraag. Ik ben gerustgesteld dat een zeer sterk plan werd opgesteld en dat de middelen zullen terugvloeien naar de investeringsmaatschappij.
L'incident est clos.
De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs 19025 van de heer Georges Gilkinet en 19111 van de heer Peter Dedecker worden uitgesteld tot 17 juli 2013. Vraag nr. 19081 van mevrouw De Wit wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
14 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de vereffenaar van de nalatenschap" (nr. 19091)
14 Question de M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'exécuteur testamentaire d'une succession" (n° 19091)
14.01 Luk Van Biesen (Open Vld): In 2012 werd een wet over de vereffenaar van een nalatenschap ingevoerd. Ik had graag uw visie gehoord over een specifiek geval dat duidelijk de problemen aantoont die zich kunnen voordoen.
Een langstlevende ouder overlijdt en laat drie kinderen na. Een ervan heeft een fiscale schuld die op verzoek van de belastingontvanger is opgenomen in een attest van erfopvolging dat door de ontvanger van de registratie is opgemaakt. De financiële instelling beschikt over een tegoed van de spaarrekening van de overledene. Het overlijden dateert van augustus 2012 en de spaarrekening kon niet worden gedeblokkeerd. De belastingschuldige erfgenaam wil zijn deel in het tegoed van de spaarrekening laten storten naar de belastingontvanger, maar de financiële instelling eist een handlichting van de ontvanger, terwijl de belastingschuldige erfgenaam de schuld daartoe vooraf zou moeten vereffenen en hij dit onmogelijk kan. Intussen wachten ook de twee andere erfgenamen maandenlang op hun geld. De financiële instelling stelt immers geen zicht te hebben op het totale vermogen van de overledene en de verdeling van de tegoeden in globo en kan aldus het aandeel van elke erfgenaam niet bepalen. In andere dossiers zou de ontvanger van de registratie niet genoodzaakt zijn om als vereffenaar van de nalatenschap op te treden. Soms wordt er naar een notaris doorverwezen.
Het kan nooit de bedoeling geweest zijn van de in 2012 ingevoerde maatregel om zulke impasses te creëren en de niet-belastingschuldige erfgenaam op zijn geld te laten wachten, laat staan dat er een notaris moet worden inschakeld om als vereffenaar van de nalatenschap de situatie te deblokkeren.
Welke concrete maatregelen overweegt u om deze problemen in de toekomst te vermijden?
Kan er geen betere en efficiëntere werkmethode worden uitgewerkt? Kunnen er geen concretere afspraken met de financiële sector worden gemaakt?
Is het een financiële instelling niet toegelaten om in zo’n geval onmiddellijk en los van de andere tegoeden van de overledene, de mathematische aandelen van de niet-belastingschuldige erfgenamen in de tegoeden vrij te geven en het mathematisch aandeel van de belastingschuldige erfgenaam aan de belastingontvanger te storten?
In het jaarverslag 2012 van de fiscale bemiddelingsdienst staat dat burgers naar aanleiding van problemen bij de aflevering van attesten van erfopvolging sinds vorig jaar bij de dienst terechtkunnen.
Kunnen zij ook voor deze geblokkeerde situaties, in afwachting van een definitieve oplossing, alvast daar aankloppen? Waar kunnen burgers met zulke problemen terecht?
14.02 Minister Koen Geens: De huidige wettelijke regeling laat toe dat tegoeden op de bankrekening van de erflater, die toekomen aan de erfgenaam zonder genotificeerde sociale of fiscale schulden, voor zover er ook geen schulden van de erflater werden genotificeerd, ten belope van zijn erfdeel kunnen worden vrijgegeven. In principe kan een erfgenaam die openstaande fiscale of sociale schulden heeft deze schulden betalen met zijn deel van de erfenis, mits deze mogelijkheid uitdrukkelijk op het attest van erfopvolging of op een expeditie van de akte van erfopvolging wordt vermeld.
Deze regeling geeft in sommige gevallen blijkbaar toch nog steeds toepassingsproblemen. Het is dan ook mijn bedoeling om zo spoedig mogelijk met alle betrokken actoren rond de tafel te gaan zitten om voor iedereen een werkbare oplossing te vinden.
Indien het nodig is, zal de wetgeving ter zake worden aangepast.
Ik wil er echter wel op wijzen dat de ontvanger van de successierechten alleen gemachtigd is om naast de notaris in welbepaalde gevallen een attest van erfopvolging op te stellen. Hij kan en mag zich als ambtenaar niet mengen in de civielrechtelijke verdeling van de nalatenschap en hij kan bijgevolg dus ook niet als mandataris van de erfgenamen, a fortiori niet van een deel van de erfgenamen, betalingsopdrachten in het kader van deze civielrechtelijke verdeling geven aan de financiële instelling.
In het kader van de algemene dienstverlening aan de burgers probeert de fiscale bemiddelingsdienst om in elke situatie een akkoord te verkrijgen met de ontvangers der directe belastingen of de ontvangers van btw, houders van de schuld die in hun hoedanigheid van rekenplichtige van de schatkist in volle onafhankelijkheid en onder hun persoonlijke geldelijke aansprakelijkheid beoordelen of er eventueel handlichting kan worden verleend van de kennisgeving van fiscale schulden.
14.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en de inspanningen die u zult leveren om tot een werkbare oplossing met de sector te komen. Ik kijk er dan ook naar uit dat de problemen die er nog zijn opgelost geraken.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het belastingformulier voor de weduwe of de weduwnaar" (nr. 19093)
15 Question de M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la déclaration fiscale des veufs ou des veuves" (n° 19093)
15.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat wij hier een stapje achteruit zetten in plaats van vooruit. Hoewel er heel wat inspanningen gebeurd zijn, met vooraf ingevulde formulieren en Tax-on-web, is er hier een specifiek geval waarbij men volgens mij achteruitgaat, te weten dat men niet voor iedereen vooraf de minst belaste weg helpt berekenen.
Het gaat jaarlijks over ongeveer vijftigduizend Belgen, meestal ouderen, die hun partner met wie ze gehuwd waren of wettelijk samenwoonden, verliezen. Voor het jaar waarin de belastingplichtige weduwe of weduwnaar wordt, moet hij kiezen of hij een laatste keer samen met zijn overleden partner belast wordt of meteen afzonderlijk. Dat wordt bepaald door de codes 1012 of 1013 in het vak II aan te duiden. Dit is zeer belangrijk, aangezien het een grote impact kan hebben op het eindresultaat van het aanslagbiljet.
De fiscus had de intentie om na te gaan welke de voordeligste belastingaanslag zou zijn, maar stuurde alleen een extra brief waarin de betrokken belastingplichtige attent werd gemaakt op de keuzemogelijkheid. Er werd echter verwacht dat de belastingadministratie automatisch de meest voordelige belastingaanslag zou opsturen naar de weduwe of weduwnaar, wat dus niet gebeurd is.
Dit jaar kreeg de doelgroep geen vereenvoudigde aangifte meer, waardoor de fiscus opnieuw geen berekening heeft gemaakt met betrekking tot de voordeligste belastingaanslag. Hierdoor dienen de getroffen belastingplichtigen opnieuw zelf te bepalen wat voor hen de voordeligste belastingaanslag is, wat geen evidente opgave is.
Volgens de fiscus kan de keuze niet worden geautomatiseerd, omdat de belangen van de langstlevende partners soms verschillen van de belangen van de erfgenamen van de overleden partner.
Het verschil kan zeer groot zijn. Ik geef een voorbeeld. Een gepensioneerde man had in 2012 een pensioen van 31 000 euro. Zijn echtgenote had geen inkomsten en stierf in 2012. De man duidt dan het best aan dat hij een gemeenschappelijke aanslag wenst te ontvangen. Dat geeft een belastingverschil van maar liefst meer dan 5 000 euro. Dit komt door het huwelijksquotiënt. Als gehuwde zou hij een te betalen belasting van ongeveer 3 745 euro hebben en als alleenstaande een te betalen belasting van ongeveer 8 814 euro.
Mijnheer de minister, kunt u mij informeren waarom de FOD Financiën, naar analogie van vorig jaar, voor het inkomstenjaar 2012 geen voorafgaande berekening gemaakt heeft met betrekking tot de voordeligste belastingaanslag voor weduwen of weduwnaars?
Iedereen wenst zo min mogelijk belastingen te betalen. Dat is de opdracht van elk menselijk wezen in dit land. Het antwoord van de fiscus met betrekking tot de belangen van de erfgenamen zal in 99 % van de gevallen niet van toepassing zijn.
Zult u voor inkomstenjaar 2013, aanslagjaar 2014, maatregelen nemen om deze groep van belastingplichtigen de voordeligste belastingaanslag te bezorgen, eventueel door twee berekeningen, waardoor hij of zij alsnog zelf kan kiezen welke belastingaanslag hij of zij wenst te ontvangen?
15.02 Minister Koen Geens: Mevrouw de voorzitter, in de huidige stand van de wetgeving moet nog steeds de langstlevende echtgenoot zelf de keuze maken tussen een gezamenlijke of een afzonderlijke aanslag voor het jaar van overlijden van zijn partner.
Dit betekent dat bij het voorstel van vereenvoudigde aangifte steeds drie berekeningen zouden moeten worden toegevoegd, een gezamenlijke en twee afzonderlijke, om de overlevende belastingplichtige in staat te stellen een keuze te maken.
Uit de door mijn voorganger gevraagde analyse is gebleken dat dit technisch zeer moeilijk te realiseren is.
Daarenboven is het perfect mogelijk dat de belastingplichtige over gegevens beschikt die de administratie niet heeft en bestaat het risico dat de voorgestelde aanslagen niet correct zijn.
Om deze problemen te voorkomen, werd beslist dat voortaan de langstlevende echtgenoot voor het jaar van overlijden van de partner, niet in aanmerking komt voor een voorstel van vereenvoudigde aangifte. De belastingplichtigen die in een dergelijke toestand verkeren, kunnen uiteraard steeds contact opnemen met hun taxatiedienst die hen met kennis van zaken zal inlichten.
Ik heb aan mijn administratie de opdracht gegeven deze aangiften voor het lopende aanslagjaar aan de automatische verwerking te onttrekken en ze aan de lokale taxatiekantoren te bezorgen om na te gaan of de belastingplichtige de voor hem of haar meest gunstige keuze heeft gemaakt. Indien dit niet het geval is, zal met de betrokkene contact worden opgenomen.
15.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is spijtig dat het technisch zo moeilijk is, maar ik dank u voor de inspanning die u levert om contact op te nemen met de betrokkene als hij of zij een verkeerde of duurdere keuze heeft gemaakt. Het gaat hier toch elk jaar om vijftigduizend Belgen die in dat geval verkeren.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19095 van de heer Peter Dedecker wordt naar 17 juli 2013 uitgesteld. Vraag nr. 19108 van de heer Steven Vandeput wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 19113 van mevrouw Marie-Christine Marghem wordt naar 17 juli 2013 uitgesteld.
- de heer Frank Wilrycx aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de vergoedingen naar aanleiding van de Pukkelpopramp" (nr. 19124)
- mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de vaststelling van de forfaitaire grondslagen van aanslag 2013 en de overdracht van verliezen ingevolge de Pukkelpopstorm bij laattijdige uitbetaling door het Rampenfonds" (nr. 19328)
- M. Frank Wilrycx au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les indemnités versées à la suite de la catastrophe du Pukkelpop" (n° 19124)
- Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'établissement des bases forfaitaires de taxation 2013 et le report des pertes subies à la suite de la tempête qui a sévi lors du Festival Pukkelpop en raison du retard de paiement par le Fonds des calamités" (n° 19328)
16.01 Frank Wilrycx (Open Vld): De ramp op Pukkelpop in 2011 werd officieel door het Rampenfonds erkend. Bijgevolg kregen mensen die ten gevolge van het noodweer schade hadden geleden, de gelegenheid om een schadevergoeding aan te vragen. In het verlengde daarvan voorzag Financiën in een fiscale gunstmaatregel, namelijk dat deze schadevergoeding niet bij het inkomen zou worden geteld. Die maatregel moest voorkomen dat benadeelden een substantieel deel van de schadevergoeding opnieuw aan de fiscus zouden moeten afstaan.
Deze gunstmaatregel is op 30 juni 2013 afgelopen. Een aantal benadeelden heeft de schadevergoeding nog niet ontvangen. Bijgevolg dreigen zij te worden benadeeld tegenover de slachtoffers die hun schadevergoeding wel tijdig hebben ontvangen. De gelijke behandeling van slachtoffers komt hierbij in het gedrang.
Hoeveel slachtoffers van de Pukkelpopramp hebben hun schadevergoeding vóór 30 juni 2013 ontvangen?
Hoeveel heeft het Rampenfonds in totaal al aan de slachtoffers van deze ramp uitgekeerd?
Hoeveel slachtoffers van de Pukkelpopramp hebben op 30 juni 2013 nog geen schadevergoeding ontvangen?
Welk bedrag zal het Rampenfonds nog aan deze slachtoffers moeten uitkeren?
Klopt het dat de slachtoffers die hun vergoeding na 30 juni 2013 ontvangen geen recht meer hebben op de fiscale gunstmaatregel? Zo ja, waarom heeft u de fiscale gunstmaatregel niet verlengd?
Zal u alsnog een verlenging van de maatregel afkondigen om de gelijke behandeling van de slachtoffers te waarborgen?
16.02 Veerle Wouters (N-VA): In augustus 2011 richtte de Pukkelpopstorm heel wat schade aan, vooral bij plaatselijke Limburgse en Brabantse fruittelers. Wegens de laattijdige uitbetaling van de erelonen van experts door het Rampenfonds weigerde een enkeling de dossiers af te handelen. Daardoor moest de geleden schade van een aantal fruittelers in 2011 nog worden vastgesteld in 2013. Eind mei 2013 hebben ook de laatste fruittelers een expert ontvangen. De provinciegouverneur heeft hen aangeschreven over de te ontvangen schadevergoeding.
Het probleem is dat sommigen nog steeds niet werden uitbetaald. Blijkbaar zit het Rampenfonds opnieuw krap bij kas. De fiscus heeft omwille van de storm en de daarbij horende schade, een gunstmaatregel aanvaard. Zo mag het verlies van 2011 in de forfaitaire aangifte eenmalig naar 2012 worden overgedragen. Telers die dus hun schade toegewezen kregen in 2012 kunnen hun verliezen uit 2011 aftrekken van de vergoeding die ze ontvangen hebben in 2012. Hierdoor betalen zij in de praktijk geen belastingen op de toegekende schadevergoedingen.
De overdracht van de verliezen uit 2011 geldt alleen voor 2012. Door toedoen van de overheid zullen de telers die hun schadevergoeding toegewezen kregen in 2013 in de praktijk 50 % belastingen betalen op deze vergoeding. Op die manier zouden de betrokken overheden natuurlijk burgerrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld en zou men een vergoeding kunnen vorderen voor deze schade wegens nalatig handelen.
Mijnheer de minister, bent u bereid om bij het vaststellen van de forfaitaire grondslagen voor het inkomstenjaar 2013 een overdracht van de verliezen uit 2011 ingevolge de Pukkelpopstorm te aanvaarden voor de telers die in 2013 pas een schadevergoeding toegewezen krijgen en dat om geen onnodige rechtszaken uit te lokken?
Ten tweede, welke bedragen heeft het Rampenfonds ingevolge de Pukkelpopstorm toegekend en aan hoeveel fruittelers in respectievelijk 2011, 2012 en 2013?
Ten slotte, wanneer zal het Rampenfonds de laatste schadevergoedingen ingevolge de Pukkelpopstorm uitbetalen aan de fruittelers? Over welke bedragen gaat het dan precies?
16.03 Minister Koen Geens: Mijnheer Wilrycx, mevrouw Wouters, ik kan u meedelen dat het probleem dat u opwerpt in uw eerste vraag, niet uit het oog werd verloren tijdens de besprekingen voor het afsluiten van de desbetreffende forfaitaire grondslagen van aanslag. De teksten van het afgesloten akkoord werden met het oog op publicatie aan de betrokken beroepsgroepering voorgelegd. Het definitieve akkoord zal zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd.
Wat uw beider vragen naar cijfers betreft, kan ik melden dat er nu geen achterstallige betalingen meer zijn. De laatste betaling is gebeurd op 5 juli van dit jaar. In totaal werd tot nu toe 12 159 798 euro uitbetaald aan ongeveer 170 slachtoffers.
Wat de vijfde vraag van de heer Wilrijcx betreft, veronderstel ik dat hij verwijst naar de specifieke gunstmaatregelen betreffende de landbouwsteun in de programmawet van 23 december 2009 voor 2008 tot 2010, die een eerste keer voor twee jaar werden verlengd bij de wet van 7 november 2011 voor de inkomstenjaren 2011 en 2012. De federale regering heeft onlangs bij de begrotingsopmaak beslist de verlenging van deze gunstmaatregelen opnieuw voor te leggen aan het Parlement. Ik meen dat deze kwestie vandaag in de plenaire vergadering behandeld wordt.
Deze maatregelen slaan niet op de vergoedingen die worden uitgekeerd door het Rampenfonds.
16.04 Frank Wilrycx (Open Vld): Mijnheer de minister, het is goed nieuws dat alle dossiers afgehandeld zijn. Het is ook goed nieuws dat de regering beslist heeft de gunstmaatregelen voor twee jaar te verlengen en dat het Parlement dat morgen zal bekrachtigen. Dank u voor uw antwoord.
16.05 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben verheugd te horen dat er een akkoord is. Ik hoop dat het zo vlug mogelijk uitgevoerd wordt, zodat alle getroffen telers gelijk behandeld worden en geen belasting hoeven te betalen op de schadevergoeding die hen wordt toegekend. Ik betreur wel dat deze fruittelers hun schade leden in augustus 2011, maar dat sommigen tot 5 juli 2013, dus bijna twee jaar, moesten wachten vooraleer hun schadevergoeding uitbetaald werd. Dat is een jammerlijke zaak.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la décision de la Cour européenne de Justice sur les intérêts notionnels" (n° 19134)
- M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les conséquences de l'arrêt de la Cour de justice de l'Union européenne concernant la déduction des intérêts notionnels" (n° 19201)
- Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la déduction des intérêts notionnels" (n° 19203)
- M. Olivier Destrebecq au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la mise en conformité des intérêts notionnels à la réglementation européenne" (n° 19211)
- M. Alain Mathot au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la suite à donner à la décision de la Cour de justice européenne sur les intérêts notionnels" (n° 19266)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de beslissing van het Europees Hof van Justitie over de notionele-interestaftrek" (nr. 19134)
- de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de gevolgen van het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake de notionele-interestaftrek" (nr. 19201)
- mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de notionele-interestaftrek" (nr. 19203)
- de heer Olivier Destrebecq aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het in overeenstemming brengen van de notionele-interestaftrek met de Europese regelgeving" (nr. 19211)
- de heer Alain Mathot aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de manier waarop gevolg moet worden gegeven aan de beslissing van het Europees Hof van Justitie met betrekking tot de notionele-interestaftrek" (nr. 19266)
17.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous avez déjà été interrogé à ce sujet en séance plénière, mais l'information est d'importance – d'où l'intérêt d'en reparler. Au demeurant, plusieurs collègues se joignent à moi pour vous interroger aujourd'hui.
La Cour de justice de l'Union européenne estime, dans un arrêt rendu au début de ce mois, que les intérêts notionnels appliqués en Belgique sont contraires au droit européen dès lors qu'ils n'intègrent pas la valeur des actifs dont les entreprises disposent à l'étranger dans le régime de déductibilité fiscale. En cela, la loi belge constituerait, selon la Cour, "une restriction à la liberté d'établissement dans l'Union européenne". La Cour nous a habitués à de telles sentences, puisqu'elle plaide systématiquement pour l'élargissement de nos dispositifs fiscaux, surtout lorsqu'il s'agit de détention d'actifs à l'étranger. Je ne plaide pas en faveur de l'extension de ces mesures. Cela doit être, au contraire, l'occasion d'une bonne réforme des intérêts notionnels en vue de les rendre plus efficaces et moins coûteux.
Monsieur le ministre, quelle est votre lecture de cet arrêt? Quelle en est la conséquence à court terme? Quel est le délai de correction fixé par la Cour? A-t-on évalué le coût potentiel d'une extension du régime? Une réforme en profondeur de celui-ci n'est-elle pas nécessaire pour éviter une catastrophe budgétaire encore pire que celle que nous subissons depuis des années? Quels sont le calendrier et la méthode de travail du gouvernement dans ce dossier?
17.02 Luk Van Biesen (Open Vld): Het Europees Hof van Justitie heeft een arrest geveld in verband met de notionele-intrestaftrek. Ik moet u niet zeggen dat de notionele-intrestaftrek wordt berekend op basis van het gecorrigeerd eigen vermogen van een vennootschap. Zo is er een uitsluiting van de aftrek voor risicokapitaal voor sommen geïnvesteerd in een vaste inrichting of in onroerende goederen gelegen in een land met verdrag. De Europese Commissie heeft ons land in gebreke gesteld omdat deze uitsluiting een schending zou uitmaken van de Europese vrijheden, in die zin dat het vennootschappen zou ontmoedigen om te investeren in die landen.
De rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen heeft ter zake een prejudiciële vraag voorgelegd aan het Europees Hof van Justitie, met de vraag of de niet-toekenning van de aftrek voor risicokapitaal voor activa belegd in een buitenlandse inrichting, terwijl dit wel het geval is voor activa belegd in een Belgische inrichting, een schending uitmaakt van artikel 43 van het EG-verdrag. In zijn arrest van 4 juli oordeelde het Europees Hof dat de Belgische regeling de vrijheid van vestiging dwarsboomt en dus niet door de beugel kan.
Mijnheer de minister, graag vernam ik in dit verband of u inmiddels de kans hebt gehad om het arrest te bestuderen. Wat is uw algemene indruk? Deelt u de mening van sommige fiscalisten dat het arrest eigenlijk onbegrijpelijk is omdat het voor Belgische ondernemingen mogelijk maakt om hier de fiscale voordelen van de notionele-intrestaftrek te genieten, terwijl ze in het buitenland winsten maken die wij in België niet kunnen belasten? Wat vindt u van het voorstel om toch een stukje van de buitenlandse winst naar de Belgische fiscus te laten vloeien als de notionele-intrestaftrek ook zou gelden voor buitenlands vermogen? Op welk bedrag schat u de budgettaire weerslag van de voorspelbare vraag vanwege de ondernemingen om het fiscaal voordeel dat hen in het verleden werd ontzegd, te kunnen recupereren?
17.03 Olivier Destrebecq (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je m'associe à mes deux collègues et à l'introduction de M. Gilkinet.
La Cour de justice s'est prononcée contre le mécanisme des intérêts notionnels en ce qui concerne l'exclusion des actifs situés à l'étranger, qui constitue une restriction à la liberté d'établissement dans l'Union européenne. Aux dires de certains experts, les intérêts notionnels ne seraient pourtant pas en danger dans la mesure où une simple correction technique suffirait à les rendre conformes à la législation européenne.
Monsieur le ministre, entendez-vous apporter cette correction et si oui, dans quel délai? En outre, si réforme il devait y avoir, celle-ci engendrerait-elle un coût budgétaire supplémentaire pour l'État?
Il me semble vital pour les entreprises mais également pour notre crédibilité de conformer les intérêts notionnels au prescrit européen. À l'heure où les gouvernements régionaux, les fédérations d'entreprises ou encore le premier ministre font la promotion de notre économie en présentant les intérêts notionnels comme un de ses fers de lance, il serait très préjudiciable d'en venir à les détricoter.
17.04 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, reeds op 9 november 2011 verwees ik in mijn mondelinge vraag nr. 6396 naar een oplossing die in de rechtsleer wordt gesuggereerd in antwoord op de Europese bezwaren. De oplossing was om de notionele intrest te berekenen op het risicokapitaal van de volledige vennootschap, maar om vervolgens het bedrag verhoudingsgewijs aan te rekenen op zowel de Belgische winst, de bij verdrag vrijgestelde winst als de winst uit landen zonder verdrag. Op deze wijze had de regering de budgettaire impact van het arrest sterk kunnen inperken. De toenmalige minister van Financiën antwoordde dat de Belgische regering het oordeel van het Europees Hof van Justitie zou afwachten vooraleer de bestaande regels aan te passen.
Op donderdag 4 juli jongstleden sprak het Europees Hof van Justitie zich uit over de Belgische notionele-intrestaftrek. Het Hof bevestigt dat de fiscale gunstmaatregel strijdig is met de vrijheid van vestiging in de Europese Unie. Zolang niet wordt ingegaan op de suggestie in de rechtsleer, volgt uit het arrest dat het buitenlands vermogen ook meetelt om in België het voordeel van de notionele-intrestaftrek op te drijven. Het Hof schiet daardoor niet alleen een gat in de notionele-intrestaftrek maar ook een gat in de schatkist.
Ten eerste, door het stilzitten van de regering wordt het moeilijk om de notionele-intrestaftrek retroactief aan te passen. Bevestigt u dat elke vennootschap een ambtshalve ontheffing kan vragen voor de laatste vijf jaar op basis van dit arrest? Wat is de budgettaire impact die hieruit voortvloeit?
Ten tweede, bent u, net als uw voorganger, nog steeds de suggestie in de rechtsleer ongenegen of hebt u daarover een andere opinie?
Ten slotte, welke timing stelt u voorop om een oplossing te bieden aan de schending van het vrij verkeer, zoals het arrest dat aan de kaak stelt?
17.05 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, chers collègues, l'arrêt concerne l'application de la déduction pour capital à risque appelé aussi déduction d'intérêts notionnels.
Voor de berekening van deze aftrek wordt uitgegaan van het eigen vermogen van de betrokken vennootschap dat nog op verschillende manieren wordt gecorrigeerd.
Dans l'état actuel de la législation, ces capitaux propres, et donc la base de calcul de la déduction pour capital à risque, doivent également être diminués des capitaux propres qui sont imputables à un établissement stable situé à l'étranger si les bénéfices de cet établissement stable sont exonérés en vertu d'une convention et ne sont donc pas imposables en Belgique.
Als een Belgische vennootschap bijvoorbeeld een vaste inrichting heeft in Nederland, dan moet het eigen vermogen van de Nederlandse vaste inrichting worden afgetrokken van de berekeningsgrondslag van de aftrek voor risicokapitaal, terwijl een dergelijke beperking niet moet worden doorgevoerd als een Belgische vennootschap in België naast haar hoofdhuis nog een andere inrichting heeft omdat die uiteraard belast wordt.
La Cour de justice de l'Union européenne a déclaré que cette différence de traitement s'oppose à la liberté d'établissement.
Als gevolg van dat arrest moet de regering dus op zoek gaan naar een wetsaanpassing die deze strijdigheid wegneemt. Het voorstel van de American Chamber of Commerce in Belgium vormt een interessante piste, maar het is ook mogelijk om andere oplossingen uit te werken.
En tout cas, l'intention est de déposer sur la table du gouvernement, dès le début de l'année parlementaire, différentes propositions parmi lesquelles un choix devra être opéré.
Wat het budgettair aspect aangaat, klopt het inderdaad dat vennootschappen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden zoals in het arrest aan de orde is, de mogelijkheid hebben om een ambtshalve ontheffing aan te vragen voor de belastingen die ten gevolge van het arrest onterecht aan de schatkist zouden zijn betaald.
Cependant, mon administration n'est pas en mesure d'élaborer à bref délai des prévisions budgétaires précises de l'impact de cet arrêt. Les incidences budgétaires seront inventoriées lors de la définition des solutions qui, comme je l'ai précisé, seront proposées au gouvernement à la rentrée parlementaire.
In verband met de wens om de notionele-intrestaftrek aan arbeid te linken, kan ik slechts stellen dat het een probleem betreft dat geen verband houdt met het arrest van het Hof en dat daarover momenteel geen consensus bestaat.
17.06 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, nous nous retrouverons donc à la rentrée avec les solutions que vous mettrez sur la table. Je pense avoir été clair dans mon introduction sur ma vision du dossier. D'après moi, on ne peut se permettre budgétairement d'utiliser la voie de l'élargissement. Il me semble depuis longtemps que le mécanisme des intérêts notionnels doit être corrigé, à la fois pour diminuer son impact budgétaire et améliorer son impact économique. Nous avons fait plusieurs propositions en la matière. Je ne peux que vous engager à les lire pendant l'été. Peut-être vous inspireront-elles!
17.07 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u opnieuw voor het studiewerk dat zal gebeuren over de mogelijke oplossingen omtrent het arrest van het Europees Hof voor Justitie. Het voorstel van de American Chamber is inderdaad een van de mogelijkheden die zullen worden onderzocht, dus wij kijken dat even na.
In tegenspraak met mijn voorganger, sluit ik mij helemaal niet aan bij het pleidooi om veel te sleutelen aan de notionele-intrestaftrek. Ik denk immers dat de notionele-intrestaftrek nog altijd een van de belangrijkste troeven is om investeerders naar ons land te brengen. Met andere woorden, er moet over worden gewaakt dat dit belangrijk fiscaal instrument om werk en welvaart naar onze regio te brengen, op de meest zinvolle wijze behouden blijft, en dat is de wijze waarop de notionele-intrestaftrek in het verleden werd opgericht en uitgewerkt.
17.08 Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le ministre, je m'associe évidemment aux propos de mon collègue M. Van Biesen. Comme je vous le disais, je suis persuadé qu'il serait préjudiciable de venir détricoter un outil qui a montré et démontré son attractivité pour les entreprises et pour l'emploi dans notre pays. Je vous remercie pour votre réponse, pour le travail accompli et pour le rendez-vous que vous fixez à la rentrée. C'est à ce moment-là que nous pourrons être rassurés de manière très pragmatique sur les solutions aux problèmes soulevés.
17.09 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik hoor dat men een wetsaanpassing wil, maar dat men het nog niet eens is over de oplossing. Ik wil ernaar verwijzen dat dit probleem al lang bekend is en dat deze regering al tijd genoeg heeft gehad om zich te beraden over de wijze waarop men dit best zou kunnen doen. Ik vind het dan ook jammer dat men tot op vandaag nog geen definitief antwoord kan geven op de vraag hoe men dit probleem gaat oplossen.
Het incident is gesloten.
La présidente: La question n° 19140 de Mme Maya Detiège est transformée en question écrite.
- M. David Clarinval au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la suppression de huit bureaux de contribution au sein de la province de Namur" (n° 19132)
- M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la suppression de bureaux des contributions en province de Namur" (n° 19162)
- de heer David Clarinval aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de sluiting van acht belastingkantoren in de provincie Namen" (nr. 19132)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de afschaffing van belastingkantoren in de provincie Namen" (nr. 19162)
18.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 26 juin dernier, une action de sensibilisation en front commun contre la fermeture des bureaux de contribution a eu lieu devant le centre de contrôle du SPF Finances. En effet, une dizaine de syndicalistes ont distribué des tracts pour sensibiliser à la réforme du SPF Finances, qui vise à supprimer la moitié du personnel et près de deux tiers des bureaux.
Selon ces informations, il apparaîtrait que huit bureaux sur onze seront supprimés au sein de la province de Namur d'ici 2015. Il n'en subsisterait plus que trois, à savoir Namur, Dinant et Beauraing. Si cette information se confirme, les contribuables qui habitent à l'ouest et à l'est de la province seront lésés et devront faire de longues heures de trajet en transport en commun pour rejoindre leur nouveau bureau. La province de Namur serait la plus touchée par cette réforme. Les délégués syndicaux indiquent qu'il y aurait un bureau pour 1 222 km2 et 160 744 habitants pour la province de Namur, contre un bureau pour 631 km2 et 110 500 habitants en moyenne en Wallonie.
Monsieur le ministre, votre prédécesseur s'était engagé à tenir compte des arguments de la CGSP. Lors d'une précédente intervention de ma part et du collègue Gilkinet, plusieurs bureaux avaient pu être sauvés de la fermeture (Beauraing, en particulier). Cependant, les bureaux de Sambreville, Fosses-la-Ville et Andenne pourraient disparaître malgré le fait que ces trois communes sont parmi les plus fortement peuplées de la province de Namur.
Après la suppression de nombreux bureaux de poste, de lignes de transport en commun, des petites gares ferroviaires, je déplore une nouvelle fois la disparition des services publics en zone rurale.
Monsieur le ministre, est-il exact que seuls les bureaux de contribution de Namur, Dinant et Beauraing seront maintenus en province de Namur? Qu'adviendra-t-il des employés des bureaux supprimés? La décision de fermeture des bureaux de Sambreville, Fosses-la-Ville et Andenne est-elle irrévocable?
18.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, je partage largement les constats et les questions de M. Clarinval. J'ai fait un rapide calcul de moyenne sur les Régions wallonne et flamande, hors Bruxelles, et j'aboutis à un bureau par 477 km2 et 129 282 habitants. Je ne comprends pas qu'il ne soit pas cherché un traitement plus équivalent entre provinces.
Monsieur le ministre, confirmez-vous la fermeture de ces huit bureaux de contribution en province de Namur? Il est toujours possible de faire marche arrière.
La décision est-elle définitive en ce qui concerne Andenne et Fosses-la-Ville? Si c'est le cas, quand sera-t-elle effective? Comment seront accompagnés les membres du personnel concernés?
Surtout, quelle est la logique en termes de moyenne de couverture de territoire? Comment expliquez-vous qu'une province soit plus impactée par la réforme que d'autres, en comparaison avec la moyenne wallonne ou avec la moyenne pour les Régions wallonne et flamande? Quels correctifs comptez-vous apporter à cette situation?
18.03 Koen Geens, ministre: Madame la présidente, monsieur Clarinval, monsieur Gilkinet, le plan d'infrastructure 2015 du Service d'encadrement logistique a fait l'objet d'amples explications à la commission des Finances du 21 mai 2012. Depuis lors, ce plan a été finalisé en tenant compte de tous les éléments recueillis. Après concertation avec les organisations syndicales, il a été adopté en comité de direction du SPF Finances. Les listes, sous leur forme définitive du 21 décembre 2012, ont été publiées sur le site internet du SPF Finances, afin d'informer en toute transparence le grand public des localisations. L'exécution de ce plan ainsi que ses adaptations ultérieures font partie de la gestion journalière du département. Celui-ci tiendra compte, par exemple, de l'impact de la politique menée par la Régie des Bâtiments, de l'impact de l'évolution dans les effectifs du personnel, de l'évolution des modes de fonctionnement en général ou encore des conséquences de l'exécution de la sixième réforme de l'État.
En ce qui concerne les localisations futures du pilier particulier de la province de Namur, il est exact que seules trois localisations demeurent, à savoir Namur, Beauraing et Dinant. La diminution constante des effectifs et de certaines tâches, notamment grâce à l'automatisation, ainsi que la rationalisation de la gestion des bâtiments contraignent les administrations à regrouper des services. Cela ne signifie pas pour autant que la qualité du service aux citoyens s'en ressentira. En effet, l'administration aux particuliers continuera à organiser des séances d'aide au remplissage des déclarations dans les communes, CPAS, etc., comme elle l'a fait cette année à Assesse, Florennes ou Gedinne, entre autres. Par ailleurs, des cockpits seront installés dans les bâtiments occupés par des services du SPF Finances. Tel est le cas de Gembloux, Fosses-la-Ville et Philippeville, par exemple.
Cette année, le public-cible qui reçoit une proposition de déclaration simplifiée reprenant les informations connues de l'administration fiscale accompagnée d'un calcul de l'impôt a été étendu. Les contribuables visés, s'ils sont d'accord avec la proposition, ne doivent rien entreprendre. Ils recevront automatiquement un avertissement-extrait de rôle leur indiquant le montant de l'impôt à payer ou à leur rembourser. L'envoi d'une telle proposition est de nature à diminuer le nombre de trajets vers les bureaux.
En ce qui concerne les membres du personnel des bureaux amenés à fermer, ils seront transférés progressivement vers les trois bureaux cités précédemment, en fonction des compétences des bureaux à quitter. A priori, la destination future des bureaux d'Andenne, Sambreville et Fosses-la-Ville est Namur.
Enfin, je tiens à préciser que la suppression de certains bureaux n'entraînera pas de suppression d'emplois.
18.04 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, j'ai assisté à la réunion du 21 mai 2012 sur la mise en œuvre de ce plan. Je me rappelle très bien qu'une des mesures qui avaient été préconisées à l'époque par votre prédécesseur était la mise en place de points locaux en partenariat avec les communes. J'ai appris par la suite que ce point local n'existait pas et n'avait pas encore de réalité.
Par ailleurs, je prends acte des suppressions confirmées des différents bureaux.
Même si ce plan a été annoncé et est connu, il n'en demeure pas moins que, quand nous regardons les chiffres, la province de Namur est manifestement plus impactée que les autres. C'est une province très étendue et il n'a pas été tenu compte de cette problématique des déplacements. Je regrette que l'on n'ait pas essayé de sauver l'un ou l'autre bureau supplémentaire: Andenne, Sambreville ou Fosses-la-Ville auraient pu être des exceptions supplémentaires pour tenir compte de la spécificité de la province de Namur.
En l'absence de points communaux annoncés par votre prédécesseur, je me demande s'il n'est pas trop tard pour sauver encore un des trois bureaux. J'ose espérer que vous pourrez voir s'il n'y a pas moyen de revenir sur cette décision qui pénalise de manière un peu trop importante la province de Namur par rapport aux autres provinces belges.
18.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je me rappelle fort bien de cette séance où le plan nous a été présenté. Il y a dans le plan des éléments que nous pouvons rejoindre en termes de plus grande efficacité de l'organisation du travail, d'économie d'échelle. Mais il y avait, lors de cette rencontre, une ouverture au dialogue et à l'adaptation qui ne s'est manifestement pas concrétisée et qui, de façon manifeste, n'emporte pas l'adhésion ni des travailleurs, ni des citoyens appelés à fréquenter ce type de bureau; je le regrette.
Nous avons mis en évidence un décalage en termes de couverture d'une province par rapport à l'autre. Vous devez être attentif à une certaine justice distributive, si je peux utiliser ce terme, en tout cas une égalité entre les territoires. Vous n'avez pas répondu à cet aspect très précis.
Sur le plan économique, pour l'ensemble des entreprises qui doivent fréquenter les bureaux des Finances pour des actes qu'elles doivent poser, plus la distance est longue – sans dire qu'il faut un bureau dans chaque commune –, plus c'est problématique. Dès lors, je ne comprends pas pourquoi cette dimension n'a pas été mieux prise en compte par le management du SPF Finances, malgré l'engagement à procéder à une analyse fine des situations locales.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de discrepantie tussen de cijfers inzake de controles van de btw-controlecentra" (nr. 19143)
19 Question de M. Bert Schoofs au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la disparité entre les chiffres relatifs au nombre de contrôles effectués par les centres de contrôle de la TVA" (n° 19143)
19.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de rollen zijn 23 of 24 jaar na mijn examen vennootschapsrecht in tweede licentie Rechten aan de KU Leuven omgedraaid. Deze keer mag ik u ondervragen. Het is een waar genoegen. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.
Ik stelde een tijd geleden een vraag over de controlecentra van de btw in de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2011. Daarin bestaan heel wat significante verschillen waarvan ik schrok. Inderdaad, het aantal controles van het controlecentrum Hasselt-Beringen bereikte een absoluut record, namelijk 889 in de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 en zelfs 1 020 in de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2011. Dat is bijna even veel als de drie controlecentra van Antwerpen samen en de vijf controlecentra van Brussel samen. In dezelfde periode namen de controles in Tongeren-Genk in een periode van twee jaar ernstig af.
Wij kunnen zeker niet terugkomen op het cliché van de ambtenaar die er de kantjes afloopt, wat Beringen betreft. Ik spreek ook geen vooroordeel uit over de overijverigheid van de mensen, en ik respecteer de autonomie van de controlecentra. Toch is het opmerkelijk dat zulke verschillen tussen controlecentra bestaan.
Wat is uw idee dienaangaande?
Worden er algemene richtlijnen aan alle controlecentra verstrekt? Zijn er bepaalde controlecentra met specifieke richtlijnen, zodat de werklast en de uitstroom van dossiers er groter is?
Ziet u redenen om die discrepantie weg te werken? Zo ja, hoe?
19.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Schoofs, Gods wegen zijn inderdaad ondoorgrondelijk. Er zijn geen domme vragen, enkel domme antwoorden. Ik hoop dat zulks bij mij niet van toepassing is.
De voorbije jaren werden de FOD Financiën en dus ook de controlecentra geconfronteerd met een groot aantal natuurlijke vertrekken die slechts gedeeltelijk werden vervangen. Dat heeft het aantal effectieven ongelijk beïnvloed. Het aantal btw-controles door een controlecentrum is afhankelijk van het aantal medewerkers. Het controlecentrum Hasselt-Beringen telt meer controleagenten dan de andere aangehaalde centra.
Sinds het begin van dit jaar werd een procedure opgestart om het probleem van de onderbezetting van bepaalde diensten aan te pakken en het aantal actieve medewerkers gelijkmatiger te verdelen. Een herstructurering van de controlediensten van de Algemene administratie van de Fiscaliteit zal toelaten om de diensten beter te organiseren.
19.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Destijds heb ik bij u een B behaald. Er waren misschien enkele domme antwoorden bij, maar ik was in elk geval geslaagd.
Ik aanvaard uw antwoord, maar er is nog een schriftelijke vraag onderweg hoe groot de massa is aan geïnde bedragen per controlecentrum. Dat is ook een parameter die men in ogenschouw moet nemen, maar die kon ik nog niet in mijn vraag verwerken. Ik wacht op het antwoord en ik zal dan zien of er nog verdere mondelinge of schriftelijke vragen moeten volgen.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: De vraag nr° 19156 van de heer Van Biesen wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
L'ordre du jour
appelle les questions jointes de Mme Isabelle Emmery et Muriel Gerkens sur
"la remise en question du principe de territorialité du tax shelter"
(nos 19166 et 19173).
19.04 Isabelle Emmery (PS): Madame la présidente, pour des questions de fair play, je vais attendre Mme Gerkens pendant quelques minutes si vous le permettez.
La présidente: Effectivement, elle était encore en séance plénière!
20 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les conséquences éventuelles des modifications apportées à la déclaration fiscale 2013 pour l'octroi d'allocations d'études" (n° 19262)
20 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de mogelijke gevolgen van de aanpassingen in de belastingaangifte 2013 voor de toekenning van studietoelagen" (nr. 19262)
20.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, plusieurs modifications ont été apportées à la déclaration fiscale 2013 (revenus 2012). Citons la création de nouveaux postes, la suppression de certains codes ou encore la conversion de dépenses déductibles en réduction d'impôt, par exemple les frais de garde d'enfant.
Certaines voix se sont élevées pour dénoncer le risque de répercussion possible des modifications apportées sur l'ouverture aux droits à une allocation d'études (bourse).
Monsieur le ministre, qu'en est-il précisément? Cette conséquence évoquée risque-t-elle de se démontrer dans les faits? Avez-vous eu à ce sujet un contact avec les Communautés, compétentes pour l'octroi des allocations d'études?
Je souhaiterais également connaître l'estimation de l'impact de ces mesures, d'une part sur le budget de l'État, et d'autre part sur les déclarations fiscales, en moyenne par ménage.
20.02 Koen Geens, ministre: Madame Warzée, la conversion de dépenses déductibles en réduction d'impôt s'est faite pour deux raisons.
Premièrement, la mise en œuvre des accords touchant à la réforme de l'État implique que les décisions d'une entité doivent avoir un impact aussi réduit que possible sur les revenus de l'autre entité. Il revient toutefois à l'autorité qui octroie l'allocation ou la subvention de décider si elle souhaite que le règlement suivant lequel l'allocation est basée sur le revenu imposable doit être ou non modifié.
Deuxièmement, l'impact des mesures d'uniformisation et transformation des déductions fiscales en réduction d'impôt sur le budget de l'État est estimé à un montant de 55,4 millions d'euros pour l'année budgétaire 2013 par rapport à l'année précédente, et à un montant de 37,6 millions d'euros pour l'année budgétaire 2014.
Pour faire une estimation de l'impact de ces mesures sur les déclarations fiscales, une évaluation plus approfondie sera nécessaire.
20.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Dans le cas de ma question, il est logique que les Communautés fixent les règles; cependant je voulais également savoir s'il existait des relations entre les Communautés et le fédéral sur l'application des projets ou si les Communautés doivent le faire d'initiative.
Het incident is gesloten.
21 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le suivi des négociations entre le SPF Finances et les fédérations professionnelles représentant les milieux d'accueil d'enfants non subventionnés" (n° 19286)
21 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de voortgang van de onderhandelingen tussen de FOD Financiën en de beroepsverenigingen die de niet-gesubsidieerde kinderopvangvoorzieningen vertegenwoordigen" (nr. 19286)
21.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, début juin, je vous interrogeais au sujet de l'application de l'accord concernant le forfait pour frais professionnels des milieux d'accueil d'enfants non subventionnés, conclu le 18 décembre 2012. Si je relayais l'inquiétude du secteur au sujet de cet accord, je vous posais par ailleurs une série de questions quant à son application. Vous m'aviez simplement répondu que les négociations avec les fédérations professionnelles étaient toujours en cours et vous ne souhaitiez pas vous exprimer avant qu'elles ne soient terminées. Pour conclure, vous vous disiez confiant dans le fait que les résultats des négociations pourraient être communiqués sous peu.
Monsieur le ministre, pouvez-vous à présent nous donner des nouvelles sur le sujet? Les négociations ont-elles abouti? Le cas échéant, qu'est-ce qui a été convenu?
Le secteur n'a, semble-t-il, pas eu d'informations nouvelles. Quand peut-il espérer en recevoir?
Des discussions devaient également avoir lieu avec les cabinets des ministres communautaires. Qu'en est-il?
Parmi les questions que je vous posais concernant l'application de cet accord, figurait notamment celle de l'application du forfait intégral pour les co-accueillantes, qu'elles exercent au domicile ou en dehors de celui-ci. Qu'en est-il?
Je pense également à d'autres structures de petite taille, dans lesquelles travaillent plusieurs accueillantes, et qui semblent oubliées dans cet accord, des structures pour lesquelles la perte du forfait intégral serait synonyme de fermeture. Qu'en est-il pour ce qui les concerne? Serait-il envisageable de leur permettre de continuer à appliquer le forfait intégral?
Monsieur le ministre, ce secteur a besoin d'être rassuré. Comme je vous le disais, des mesures telles que la possibilité d'application du forfait s'avèrent, pour certains milieux d'accueil, indispensables à leur survie. Nous ne pouvons pas nous permettre de perdre des places d'accueil pour la petite enfance, qui sont si rares et si précieuses.
21.02 Koen Geens, ministre: Chère collègue, un nouvel accord collectif vient d'être conclu avec les fédérations professionnelles concernées en remplacement de l'accord conclu en décembre 2012. Dans cet accord, il a été convenu que le forfait des frais professionnels des accueillantes d'enfants autonomes, fixé à 16,5 euros par enfant et par jour de garde pour l'exercice d'imposition 2013, sera aussi applicable pour l'exercice d'imposition 2014 aux mêmes conditions.
Ce forfait comprend tous les frais professionnels, sauf les cotisations sociales des travailleurs indépendants. Le forfait s'applique également aux co-accueillantes travaillant à deux au plus et exerçant leur activité indépendante sans personnel dans un même lieu, domicile ou non, et sans dépendre de manière directe ou indirecte d'une autre structure. En revanche, je rappelle que, comme auparavant, ce forfait ne s'appliquera pas aux maisons d'enfants.
Il a également été convenu qu'à partir de l'exercice d'imposition 2015, il existera deux forfaits pour frais professionnels distincts, en fonction du nombre maximum d'enfants que peut accueillir le milieu d'accueil concerné.
En ce qui concerne le nouvel accord conclu avec les fédérations professionnelles, une circulaire est en préparation au sein de mon administration. Celle-ci détaillera les conditions et les modalités d'application des forfaits prévus.
21.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse.
Je me réjouis qu'un accord soit intervenu. Lors de votre réponse vous avez parlé de "deux au plus". Un problème se pose donc toujours dans la mesure où, si les accueillantes sont au nombre de trois, on ne peut encore parler de maison d'enfant, mais de co-accueillantes. En la matière, ne subsiste-t-il pas un flou qu'il faudrait éclaircir?
Après avoir lu attentivement votre réponse, je reviendrai vers vous, si cela s'avère nécessaire.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 19293 van de
heer Destrebecq wordt omgezet in een schriftelijke vraag, net zoals vraag
nr. 19320 van de heer Mathot.
22 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de participatievoorwaarde voor de DBI-aftrek" (nr. 19326)
22 Question de Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la condition de participation pour la déduction des RDT" (n° 19326)
22.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, om in aanmerking te komen voor de DBI-aftrek moeten de dividenden onder andere voldoen aan de participatievoorwaarde. Op datum van toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden moet de vennootschap die de inkomsten verkrijgt in het kapitaal van de vennootschap die ze uitkeert, een deelneming bezitten van ten minste 10 %, of een participatie met een aanschaffingswaarde van ten minste 2,5 miljoen euro.
Onder de titel “Belastinglawine dreigt voor fondsenbeleggers” maakt De Tijd van 3 juli jongstleden er gewag van dat de regering beslist heeft om het criterium van 2,5 miljoen euro te schrappen. Daardoor zou een vennootschap al minstens 10 % van het kapitaal moeten aanhouden van de uitkerende vennootschap om nog de DBI-aftrek te kunnen genieten. Onduidelijk is natuurlijk of dat enkel het geval is voor beleggingsvennootschappen, dan wel voor alle vennootschappen.
Via een aantrekkelijk holdingregime heeft België gedurende meer dan dertig jaar getracht hoofdkwartieren en beslissingscentra van buitenlandse multinationals naar België te halen. Bovendien is het criterium van 2,5 miljoen euro zelfs voor Belgische beursgenoteerde ondernemingen een noodzaak om een verankering via Belgische referentieaandeelhouders mogelijk te maken.
Als de regering-Di Rupo, na de beperking van de notionele-intrestaftrek, de invoering van de meerwaardebelasting op aandelen en de fairness tax, nu ook nog het criterium van 2,5 miljoen euro opheft, rijst natuurlijk de vraag waar de regering naartoe wil met het Belgische holdingsregime, de verankering van kmo’s en het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat.
Mijnheer de minister, wat heeft de regering-Di Rupo, ten eerste, concreet beslist tijdens de voorbije begrotingscontrole met betrekking tot het criterium van 2,5 miljoen euro als participatievoorwaarde voor de DBI-aftrek? Klopt het dat de regering dat criterium wil afschaffen? Zo ja, ten opzichte van welke vennootschappen geldt dat?
Ten tweede, welke meeropbrengst denkt de regering dat de beslissing moet opbrengen?
Ten derde, bent u er zich van bewust dat, als het participatiecriterium van 2,5 miljoen euro vervalt, een verschuiving van participaties en kapitaal het gevolg zal zijn, en dat naar een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten, waardoor geen bronheffing op Belgische dividenden mag worden ingehouden?
Ten vierde, welke plaats heeft het Belgische holdingregime nog voor de regering-Di Rupo met het oog op het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat in dit land?
Ten slotte, denkt de regering-Di Rupo banen te kunnen scheppen in de privésector zonder kapitaal?
22.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Wouters, zoals uit het artikel waarnaar u verwijst blijkt, is de regering verplicht om een oplossing te creëren voor de fiscale discriminatie waarvoor België veroordeeld werd. In het arrest-Tate & Lyle heeft het Hof van Justitie een discriminatie vastgesteld in de behandeling van uitgekeerde dividenden van een ingezeten vennootschap aan ingezeten en niet-ingezeten vennootschappen, als de vennootschappen die de dividenden ontvangen een participatie in de uitkerende vennootschappen aanhouden van minder dan 10 % en van ten minste 2,5 miljoen euro.
Tijdens de begrotingsbesprekingen is het dossier door de regering besproken en werd beslist dat die ongelijke behandeling een oplossing moet krijgen. Ik zal daartoe bij de aanvang van het parlementair jaar voorstellen op de regeringstafel leggen, waaruit de beste oplossing kan worden gekozen voor de schending die het Hof van Justitie heeft vastgesteld.
Het artikel uit De Tijd waarin een beslissing van de regering werd aangekondigd, is voorbarig, gelet op het feit dat de regering omtrent die problematiek nog geen definitieve beslissing heeft genomen. Overwegende dat die definitieve beslissing nog niet voorligt, zijn uw overige vragen op dit moment niet relevant.
22.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Dat men het probleem van een fiscale discriminatie moet oplossen, staat vast, maar u zegt dat De Tijd al voorbarig gewag maakt van een mogelijke oplossing. Ik hoop dat men, als men nog geen oplossing heeft, goed zal nadenken over de te volgen methode. Het Belgische holdingregime wordt belangrijk. Wij moeten proberen banen te scheppen en er dus voor zorgen dat het kapitaal in de privésector kan blijven.
Zoals ik in mijn derde vraag al aanhaalde: als wij het participatiecriterium van 2,5 miljoen opheffen, bestaat natuurlijk het gevaar dat wij een verschuiving krijgen van de participaties, en het kapitaal erbovenop, naar andere landen. Dat zou voor België natuurlijk ook geen goede zaak zijn. Ik hoop dat de vakantie die voor de deur staat, u kan inspireren tot een oplossing, maar dan wel een oplossing die onze holdings niet te zwaar treft.
Het incident is gesloten.
- Mme Isabelle Emmery au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la remise en question du principe de territorialité du tax shelter" (n° 19166)
- Mme Muriel Gerkens au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la communication de la commission européenne remettant en cause le principe de territorialité des dépenses dans le cadre du tax shelter" (n° 19173)
- mevrouw Isabelle Emmery aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het ter discussie stellen van het territorialiteitsbeginsel in het kader van de taxshelter" (nr. 19166)
- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de mededeling van de Europese Commissie inzake het ter discussie stellen van het territorialiteitsbeginsel in het kader van de taxshelter" (nr. 19173)
23.01 Isabelle Emmery (PS): Monsieur le ministre, l'objectif principal du tax shelter est de permettre de l'investissement privé dans des productions audiovisuelles et ce, afin de faciliter la création d'œuvres, tant des long-métrages que des documentaires ou des fictions télévisées, en apportant les moyens et la trésorerie. Soyons très clairs, sans cet incitant fiscal, pas mal d'œuvres n'auraient tout simplement pas pu voir le jour. Il répond également à un besoin d'identité et de défense des cultures locales. Il existe beaucoup de talents en Belgique. Il faut se donner les moyens de les exploiter - et ce, afin de permettre le rayonnement culturel de notre pays. De plus, le secteur de l'audiovisuel a un très fort potentiel d'embauche, et l'ancrage local est très important. On estime que la moitié des budgets des films sont consacrés au paiement des salaires. Bref, le tax shelter comporte énormément de qualités et a dynamisé le secteur de la culture. C'est pourquoi, lorsque nous lisons que la Commission européenne pense remettre en question ces aides, nous avons de quoi nous inquiéter.
En réalité, elle voudrait s'en prendre au principe de territorialité des dépenses. Il s'agit, selon elle, de ne pas imposer que certaines dépenses découlant d'aides fiscales belges soient effectuées en Belgique. En clair, elle considère la culture comme une marchandise au même titre que n'importe quel produit, au nom de la sacro-sainte libre-circulation. Je comprends très bien le principe de libre-circulation des biens et des personnes. En revanche, penser que la culture obéit aux même règles n'a aucun sens.
Monsieur le ministre, permettez-moi de vous dire que, pour nous, il est évident que le système du tax shelter doit être lié à une activité économique forte sur le territoire belge, puisqu'il est un véritable vecteur de création d'emplois et de retour sur investissement pour l'État. Confirmez-vous l'information selon laquelle la Commission communiquerait prochainement ses intentions en la matière? On parle de l'automne. De quelle marge de manœuvre disposez-vous auprès de la Commission pour qu'elle revoie sa position et qu'elle prenne bien en compte la spécificité du secteur de la culture? Je le répète, il importe que les retombées économiques pour notre pays ne soient pas fragilisées. Il faut donc tout mettre en œuvre pour que la Commission revienne sur sa position.
23.02 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, la culture n'est pas un produit économique comme les autres. Nous en avons déjà discuté à propos des accords de libre-échange entre l'Union européenne et les États-Unis en décidant d'octroyer un statut particulier à l'activité culturelle, même lorsque celle-ci a une dimension économique.
J'ai également été inquiète suite à l'information selon laquelle la Commission européenne voudrait remettre en question le principe de territorialité des dépenses prises en compte dans le mécanisme du tax shelter, lequel impose en effet que 90 % des dépenses soient réalisées en Belgique.
Nous avons procédé à de nombreuses auditions en commission des Finances à propos du tax shelter. Vous avez d'ailleurs déjà modifié la législation en la matière pour organiser l'outil et pour que l'argent investi le soit majoritairement dans la production cinématographique et non dans des jeux spéculatifs ou dans d'autres projets que ceux favorisant l'industrie cinématographique.
Monsieur le ministre, avez-vous reçu des communications, des demandes d'intervention ou autres éléments de la part de la Commission européenne à ce propos? Si oui, quelle en est la teneur? Quelles positions et quels arguments avez-vous ou allez-vous transmettre à la Commission européenne? Allez-vous clairement vous opposer aux orientations de la Commission européenne en anticipant, afin d'éviter les dérives pressenties vers une "marchandisation" de la culture à travers ce type d'exigences qui pourraient être les siennes?
23.03 Koen Geens, ministre: Mesdames, je puis vous confirmer l'intention de la Commission européenne de déposer avant la fin de cette année une nouvelle communication sur les aides d'État en faveur des aides cinématographiques et autres œuvres audiovisuelles.
J'ai déjà pu prendre connaissance d'un projet de cette communication. Selon l'analyse de mon administration, confirmée verbalement par la Commission européenne, notre régime tax shelter, tel qu'il est actuellement, répond aux normes reprises dans cette communication. Quoi qu'il en soit, je reste vigilant sur les orientations qui pourraient être prises par la Commission et susceptibles de mettre à mal notre régime tax shelter et notre soutien au secteur de l'audiovisuel.
Par ailleurs, je demanderai à la Commission européenne de confirmer le fait que notre régime actuel restera valable à la suite de cette nouvelle communication.
23.04 Isabelle Emmery (PS): C'est plutôt rassurant, évidemment. Maintenant, je ne sais pas quel est le statut de ces projets dont vous avez pu avoir lecture. C'est en tout cas effectivement rassurant, mais sans doute à suivre. Je ne sais pas si des modifications peuvent intervenir dans le processus. Cela semble correct, et les normes du projet semblent être respectées par notre régime. Il faudra quand même suivre l'évolution.
23.05 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, pouvez-vous nous indiquer ce qui fait que notre système rencontre les normes? Notre système est particulier, il diffère par exemple du système français qui donne des crédits d'impôt en obligeant que toutes les dépenses soient faites en France. Qu'est-ce qui fait que notre système, tel qu'il existe, serait épargné par le contenu actuel de cette communication de la Commission?
23.06 Koen Geens, ministre: Je crois que vous devez me faire confiance. J'ai la réponse avec moi, mais je ne pense pas que ce serait délicat de dévoiler les cartes.
23.07 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): D'accord. Je vais donc vous faire confiance, en comptant sur votre mobilisation pour être vigilant sur ce sujet.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vermits wij verwacht worden in de plenaire vergadering, sluit ik ook deze vergadering. Morgen om 10 u 15 behandelen wij de resterende vragen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.02 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.02 heures.