Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke
en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
du Mardi 9 juillet 2013 Matin ______ |
van Dinsdag 9 juli 2013 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.25 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
La séance est ouverte à 10.25 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de verzekering van waardetransporten" (nr. 16169)
01 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'assurance pour les transports de fonds" (n° 16169)
01.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag dateert van 25 februari. Vergeef het mij dus als ze ondertussen achterhaald is. Mijn vraag gaat over de overval op de luchthaven van Zaventem. Ik zal het niet hebben over de feiten, de veiligheid en de politiediensten, maar ik wil het met u wel hebben over bepaalde randvoorwaarden die wel onder uw bevoegdheid vallen, onder andere de verzekeringen.
Ik ga onmiddellijk over tot mijn vragen.
Ten eerste, als ik het goed begrepen heb, was het waardetransport, dat bestond uit goud en diamanten, degelijk verzekerd tegen diefstal en zou er dus geen probleem mogen zijn met de uitbetaling aan de gedupeerden. Hebt u daarover een laatste stand van zaken?
Ten tweede, zou men er niet aan moeten denken om dat soort van transporten verplicht met een diefstalverzekering uit te rusten, zodat gedupeerden sowieso altijd een vergoeding ontvangen en niet in een mallemolen terechtkomen voor het vastleggen van verantwoordelijkheden?
Ten derde, wordt op regeringsniveau nagedacht over andere, zogenaamd flankerende maatregelen? Waardetransporten zouden bij een overval bijvoorbeeld onverhandelbaar gemaakt kunnen worden door de inhoud, net zoals bij bankbiljetten gebeurt, met een bepaalde vloeistof of een bepaalde chemische substantie te bewerken. Ik herinner u eraan dat de overvallen op geldtransporten de afgelopen jaren drastisch gedaald zijn. Experts wijzen erop dat dit alles te maken heeft met het onverhandelbaar maken van bankbiljetten tijdens het transport in geval van diefstal.
Ondanks de maanden vertraging ben ik benieuwd naar uw antwoord.
01.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, zoals u zegt, was er inderdaad blijkbaar een verzekering genomen. Ik ben niet op de hoogte van de exacte afhandeling van de individuele verzekeringsovereenkomsten. Als ik het goed begrepen heb, is een deel van de buit ondertussen teruggevonden en, als ik het zeer goed begrepen heb, zelfs meer dan het beweerde bedrag dat gestolen werd, wat dan weer een ander probleem voor mijn collega Crombez zou kunnen teweegbrengen. Zo heb ik het toch gelezen.
01.03 Peter Logghe (VB): Op het ogenblik dat ik de vraag stelde, wist ik dat nog niet.
01.04 Minister Johan Vande Lanotte: Neen, dat kan ik begrijpen.
Wij zijn op dit moment zeker niet geneigd te stellen dat het een verplichte verzekering moet worden. Het is natuurlijk een zeer economische sector die de risico’s vrij goed kent. Wij hebben momenteel dan ook niet de behoefte dat te doen.
Wat het onbruikbaar maken betreft, is er wel een probleem. De vergelijking met geldtransporten gaat niet op. Bij geld dat onbruikbaar wordt gemaakt, kan de betrokkene dat immers opnieuw inwisselen. Dat is niet onbelangrijk. Het geld wordt onbruikbaar gemaakt en het bedrijf dat het slachtoffer is geweest van een overval, gaat daarmee naar de Nationale Bank van België om het in te wisselen. Het heeft dus niets verloren. Als je edele metalen daarentegen onbruikbaar maakt, zijn ze echt onbruikbaar.
Ofwel is het iets dat gemakkelijk weg te werken is, maar dat geldt dan ook voor de dieven, ofwel is het niet gemakkelijk weg te werken, maar dan is het voor het getroffen bedrijf wel een belangrijke verliespost. Die zal waarschijnlijk niet opwegen tegen de voordelen, vermits er niet zo veel overvallen zijn op dergelijke transporten. Het alternatief van het onbruikbaar maken, lijkt dus zeer moeilijk.
Voor geld heeft het onbruikbaar maken inderdaad goed gewerkt. Ik was indertijd minister van Binnenlandse Zaken toen dat werd ingevoerd. Wij hebben daaraan ettelijke nachten gewerkt. Wij mogen stellen dat dit probleem praktisch is opgelost. Toen was er om de twee maanden een zware overval, maar dat is nu voorbij.
01.05 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik ga niet helemaal akkoord met uw geruststellende opmerking dat het aantal overvallen op waardetransporten nog niet echt de spuigaten uitloopt. Ik denk dat de criminaliteit haar werkingsterrein verlegt. Geldtransporten hebben inderdaad alle attractiviteit verloren, waardetransporten nog niet. Ik zou u toch willen aanraden om te blijven nadenken over eventuele flankerende maatregelen. Het is inderdaad niet zo gemakkelijk om edele metalen op een dusdanige manier onverhandelbaar te maken dat er geen economisch probleem ontstaat. Wij komen daarop misschien later nog terug.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Bruno Van Grootenbrulle au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la politique à mener en termes de lutte contre la contrefaçon" (n° 16309)
02 Vraag van de heer Bruno Van Grootenbrulle aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het beleid op het stuk van de strijd tegen namaak" (nr. 16309)
02.01 Bruno Van Grootenbrulle (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, depuis quelques temps déjà, la Belgique est considérée comme une plaque tournante importante des marchandises contrefaites en Europe. En effet, de nombreuses contrefaçons transitent par Anvers et Bruxelles. Ces dernières ne touchent plus uniquement les produits de luxe mais concernent aujourd'hui de nombreux produits de consommation comme les pièces détachées, les parfums, les cigarettes ou même les médicaments. Selon le SPF Économie, la valeur marchande totale des saisies de biens contrefaits en 2011 s'élevait à près de 8,5 millions d'euros.
Par ailleurs, en plus de représenter un manque à gagner important pour les entreprises, industriels et créateurs, cette contrefaçon peut également menacer la santé des consommateurs, notamment par la présence de produits chimiques ou lorsqu'il s'agit de médicaments contrefaits.
Monsieur le ministre, depuis 2010, date de sa création, la fondation Non à la Contrefaçon et à la Piraterie (NANAC) mène un travail de sensibilisation à la contrefaçon auprès des autorités et du public. Qu'en est-il de l'impact de ce travail auprès des publics-cibles?
Les professionnels du commerce appellent les autorités belges et internationales à unir leurs efforts en vue de lutter contre ce marché informel. Qu'en est-il du suivi accordé à cette demande?
02.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Madame la présidente, la fondation Non à la Contrefaçon et à la Piraterie (NANAC) a été présentée à la presse le 16 juin 2011. Elle a été fondée par l'administration générale des Douanes et Accises et la Chambre de Commerce internationale en Belgique, en partenariat avec le SPF Économie. La fondation veut sensibiliser le public aux risques et dommages de la contrefaçon. L'organisation se présente en tant qu'intermédiaire entre les institutions publiques et les commerces.
Une enquête sectorielle sur le thème de la contrefaçon effectuée en 2012 à la demande de la fondation, a montré qu'au terme de cinq années d'application de la loi, le SPF Économie arrive à égalité avec les douanes comme instance principalement connue par les entreprises pour lutter contre la contrefaçon. Cette enquête présentait un état de lieux de la lutte contre la contrefaçon, prémices aux États-Généraux de la lutte contre la contrefaçon, qui se sont tenus le 4 décembre 2012. Lors de ces États-Généraux, les instances publiques en charge de la lutte contre la contrefaçon ont donné un aperçu de la répartition des responsabilités et des tâches.
Les questions actuelles ont été abordées par des spécialistes: problèmes juridiques majeurs liés à la contrefaçon et solutions à apporter, place d'internet dans la lutte contre la contrefaçon, avantages et inconvénients des accords de coopération, technologies modernes pour combattre la contrefaçon, etc. Les conclusions des États-Généraux contribueront à mieux cerner ces problèmes. Une approche coordonnée de la lutte est essentielle, car la coopération est la seule clef du succès.
Sur le plan national, la loi de 2007 relative à la répression de la contrefaçon et de la piraterie des droits de propriété intellectuelle prévoit une coordination entre les autorités de contrôle, les douanes, la Direction générale Contrôle et de Médiation – anciennement dénommée Inspection économique. Dès l'entrée en vigueur de la loi, un sous-groupe de travail a été mis en place au sein de la commission économique interministérielle et de la commission interdépartementale pour la lutte contre la fraude dans les secteurs économiques. Il réunit également des représentants du SPF Justice, un magistrat du parquet général, l'AFSCA et l'AFMPS.
Sur le plan international, le SPF Économie représente la Belgique au sein de l'Observatoire des atteintes au droit de propriété intellectuelle, qui a été transféré à l'Office d'harmonisation du marché intérieur le 5 juin 2012. L'Observatoire avait été initialement créé à l'intérieur de la Direction générale du marché intérieur en avril 2009. Il a été reconnu comme étant un high level network de représentants des autorités publiques de tous les États membres et des trente-neuf représentants européens des différents secteurs industriels. En font également partie Europol, Interpol, UNICRI, l'OCDE et des directions générales relevant de la Commission européenne. L'Observatoire peut devenir un centre d'excellence en termes d'informations et de données liées à la propriété intellectuelle et aux infractions au droit de propriété intellectuelle.
En septembre 2012 eut lieu la première réunion plénière. Le programme de travail pour 2013 a été présenté. Les objectifs proposés devraient renforcer et dynamiser la lutte contre la contrefaçon. Le SPF Économie continuera de participer à ces réunions.
02.03 Bruno Van Grootenbrulle (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Bruno Van Grootenbrulle au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la présence de produits toxiques dans certains vêtements" (n° 16310)
03 Vraag van de heer Bruno Van Grootenbrulle aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aanwezigheid van toxische producten in bepaalde kledingstukken" (nr. 16310)
03.01 Bruno Van Grootenbrulle (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans le rapport intitulé Les dessous toxiques de la mode, rendu public le 20 novembre dernier, Greenpeace affirme que des substances chimiques susceptibles de provoquer des cancers et d'agir comme des perturbateurs endocriniens, déréglant le fonctionnement hormonal et impactant les fonctions reproductives, ont été détectées dans les rayons de vingt marques de prêt-à-porter.
Selon les analyses de textiles fabriqués en Chine, au Vietnam, en Malaisie et aux Philippines pour des grandes marques présentes sur le marché belge, des éthoxylates de nonylphénols (NPE) - composés chimiques fréquemment utilisés comme tensioactifs, notamment détergent et imperméabilisant -, ainsi que des phtalates ou des colorants azoïques y étaient décelés. Certains de ces textiles présentent par ailleurs des caractéristiques totalement contraires à la législation européenne relative à la fabrication de vêtements.
D'une manière plus globale, l'ensemble des substances chimiques incriminées menace à la fois durablement la santé des habitants vivant à proximité des usines de textiles dans les pays en développement, mais aussi l'environnement des pays de consommation comme le nôtre.
Monsieur le ministre, qu'en est-il des risques que ces produits chimiques peuvent entraîner chez les consommateurs de tels textiles? Qu'en est-il d'une éventuelle campagne d'information auprès des consommateurs des produits textiles des marques de vêtements concernées par cette problématique? Qu'en est-il du suivi à accorder aux recommandations de Greenpeace visant à ce que les marques concernées s'engagent à éliminer onze familles de substances chimiques de leur chaîne de production d'ici 2020? Qu'en est-il des contrôles exercés sur les productions textiles en vue de garantir leur légalité par rapport à la législation européenne en vigueur?
03.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Madame la présidente, au niveau européen, le règlement REACH légifère en ce qui concerne l'autorisation de nombreuses substances chimiques dans les textiles. C'est véritablement la base de toute la réglementation européenne en matière de produits chimiques.
Le but de REACH est notamment d'améliorer la connaissance que l'on a des risques inhérents aux substances chimiques, dans le but de pouvoir utiliser ces derniers en toute sécurité. En premier lieu, ce sont les services de la ministre de la Santé qui sont concernés.
En ce qui concerne les substances identifiées dans l'étude de Greenpeace, le nonylphénol ne peut être utilisé pour la production textile que sous certaines conditions très strictes telles que définies dans l'annexe XVII de REACH. Les phtalates DEHP et BBP sont désormais inclus dans l'annexe XIV de REACH.
L'obligation d'une autorisation préalable s'appliquera à partir de 2013, de sorte qu'aucune utilisation ni production ne pourra plus s'exercer en dehors de la délivrance d'une autorisation dès 2015.
Les autorisations délivrées seront limitées dans le temps. Le processus stimule donc le remplacement par des substances ou par des procédés alternatifs.
Néanmoins, en ce qui concerne les articles importés en Europe, les substances devront, le cas échéant, faire l'objet d'une procédure de restriction postérieurement. Les colorants azoïques susceptibles de se diviser en enzymes aromatiques cancérogènes font l'objet d'une interdiction sur base de l'annexe XVII de REACH.
En 2008, mes services ont réalisé une mini-campagne de contrôle sur les substances dangereuses dans les vêtements pour enfants. Vingt articles différents avec impressions ont été sélectionnés dans différents magasins de vêtements et chaînes de magasins, afin d'en déterminer la composition et la teneur en colorants azoïques, formaldéhydes et phtalates. Seul un vêtement pour enfant était alors non conforme à la réglementation. Ce produit a été retiré du marché par le producteur.
On a attiré l'attention des fabricants de vêtements pour enfants qui contiennent une teneur plus élevée en phtalates que ce qui est autorisé dans les articles de soin en puériculture et dans les jouets sur les risques potentiels que ceux-ci peuvent comporter pour la santé des jeunes enfants. On leur a demandé de ne plus utiliser les phtalates dans la production de vêtements pour enfants.
03.03 Bruno Van Grootenbrulle (PS): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse et les informations qu'il m'a communiquées.
Het incident is gesloten.
04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de nieuwe toename van klachten tegen bepaalde reclameronselaars" (nr. 16495)
04 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la recrudescence du nombre de plaintes contre des démarcheurs publicitaires" (n° 16495)
04.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, “nieuw” is natuurlijk relatief in deze vraagstelling. Het gaat over een zaak van maanden geleden. Een bepaalde firma, niet toevallig helemaal boven aan het lijstje met de titel “Consumentenbedrog” op de webstek van de FOD Economie, bakt het blijkbaar toch wel heel bruin. Volgens zelfstandigenorganisatie UNIZO zouden intussen toch al duizend ondernemers het slachtoffer geworden zijn van reclamebedrog. UNIZO zou er nu aan denken om alle klachten te bundelen en een gezamenlijke actie te starten. Nogmaals, de vraag dateert van maart.
Mijnheer de minister, het reclamebedrijf in kwestie gaat naar klanten en stelt zich voor als zijnde van de gemeente of de brandweer. U kent de tactiek. Ze laten de bedrijven dan een overeenkomst tekenen waarbij achteraf blijkt dat ze voor twee jaar vastzitten. Wat is de juridische waarde van dit door beide partijen ondertekend contract? Kan men zich als bedrijf beroepen op misleiding?
Ten tweede, hoeveel klachten tegen reclameronselaars komen er jaarlijks nog binnen bij de FOD Economie? Ik meen mij te herinneren dat er de jongste jaren behoorlijk veel klachten waren. Hoe zit dat nu? Wat gebeurt er met die klachten? Welke behandeling wordt eraan gegeven? Zou men er, bijvoorbeeld, niet voor kunnen opteren hierover regelmatig persberichten te versturen waarin de activiteiten van de met name genoemde malafide reclameronselaars ook nog eens worden genoemd? Als afschrikking zou dat misschien kunnen helpen.
Ten derde, bedrijven die de factuur van die malafide reclameronselaars niet betalen worden gedagvaard. Zou het niet nuttig zijn om ook op dat vlak met rechtbanken, gerechtsdeurwaarders en eventueel advocaten in overleg te gaan?
Ten vierde, bedrijven die betaald hebben, die hun rechten willen doen gelden en bijvoorbeeld een terugbetaling willen eisen, moeten dit, aldus de webstek van de FOD Economie, doen via het gerecht. Zou het niet nuttig zijn – en dan komen wij natuurlijk automatisch bij uw wetsontwerp over de class action – met het oog op deze veelvuldige klachten, intussen een duizendtal, om UNIZO de mogelijkheid te geven om een collectieve klacht in te dienen en hieraan eventueel bijstand te laten verlenen door de FOD Economie?
04.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, het reclamebedrijf in kwestie is mij en mijn diensten zeer goed bekend, want wij hebben reeds verschillende processen-verbaal naar de bevoegde rechtbanken gestuurd. Bij de rechtbank van koophandel heb ik een vordering tot staking ingesteld. Bij vonnis van 14 september 2012 werd de staking ook bevolen, onder verbeurte van een dwangsom van 3 000 euro per vastgestelde verdere tekortkoming. Dat vonnis is in kracht van gewijsde getreden, maar via andere methodieken werd met andere bedrijven opnieuw begonnen. Er werd opnieuw geverbaliseerd en er kwam een nieuwe vordering tot staking. Bij vonnis van 18 juni 2013, dus pas onlangs, werd opnieuw een veroordeling onder dwangsom uitgesproken. Het zijn dus echte repeat players tegen wie wij telkens optreden, maar die steeds onder nieuwe bedrijven opereren.
In principe is zo’n overeenkomst bindend, behoudens wanneer er sprake is van bedrog. In geval van bedrog kan dat voor de rechtbank ingeleid worden.
Ik zal u een anekdote vertellen. Om de zelfstandigen daarop meer attent te maken, hebben wij met de FOD Economie, samen met UNIZO en het nationaal Syndicaat voor Zelfstandigen, zowat een jaar geleden zelf een fake reclameronseling gedaan. Daar stond onder andere bij dat wie betaalde, de bloemen op de FOD Economie water mocht komen geven als beloning. Welnu, massa’s mensen hebben dat ondertekend, onder wie ook een advocaat en een veearts. Wij hebben hen vervolgens uitgelegd dat het fake was en dat zij echt moeten opletten. Wij merken dus dat niet iedereen de overeenkomst leest.
Soms worden de gegevens van de zelfstandige aangepast en wordt hem gevraagd of hij ermee akkoord gaat om ze opnieuw te publiceren. Zo komen ze ermee weg en dat is dus vrij ingenieus.
Wij hebben daartegen echt een heel grote campagne gevoerd. Zelfs als het zo obvious gebeurt zoals wij dat gedaan hebben, met opzet, wordt de overeenkomst toch ondertekend. Wanneer wij die mensen daarmee confronteren, dan zeggen ze dat ze gewoon geen tijd hebben en dat het ook niet om een groot bedrag gaat. Een ander argument is ook dat zij altijd op die manier reclame gevoerd hebben. Het is niet altijd evident om het bedrog aan te tonen, want voor een stuk rijst het probleem door het te snel lezen van de te ondertekenen tekst.
Wij ontvangen daarover veel klachten en dergelijke klachten blijven constant binnenkomen. In 2011 gaat het om 1 127 klachten, waarvan 16 % over reclameronselaars. In 2012 ging het om 1 100 klachten, waarvan 28 % over reclameronselaars; dat zijn er bijna driehonderd. In 2013 hebben we weeral duizend klachten binnengekregen. Het aantal klachten is echt immens.
Het blijft lonen, omdat er nog altijd mensen zijn die ondertekenen en betalen. Er zijn al veel rechtszaken geweest, maar niet altijd met een goed gevolg, want de rechter zegt: “Voor u iets tekent, moet u het lezen.”
Kortom, wij werken voortdurend repressief. Ook al is er geen strafveroordeling, er is wel een vordering tot staking.
Is een groepsvordering hier nuttig? Misschien. Dat durf ik niet zomaar zeggen. Het is afhankelijk van de wijze waarop zo’n zaak gecatalogeerd wordt. Wie is immers het slachtoffer, en wie niet? Ik durf het dus niet zomaar te zeggen. Wij kunnen het wel bekijken. Er wordt op dit vlak veel samengewerkt binnen de Benelux. Wij hebben de parketmagistraten ervoor gesensibiliseerd, maar het blijkt niet zo evident.
De bedrijven kunnen ook zelf een vordering tot staking inleiden en zich burgerlijke partij stellen bij het parket aan wie de opgestelde pro Justitia’s verzonden werden, of bij de inspectie. Wij hebben er wel degelijk aandacht voor, maar het blijkt een moeilijk te beteugelen praktijk te zijn.
04.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, hoewel het enigszins verontrustend is. Er zijn twee elementen waarop wij moeten letten, namelijk het sensibiliserende luik en het repressieve luik.
Wat het sensibiliseren betreft, durf ik ervoor te pleiten dat naast het feit dat de betrokken firma met naam en toenaam wordt vermeld op de webstek van de FOD Economie, ook de pers regelmatig wordt verwittigd. Er zijn kanalen die daarvoor openstaan. Ik vind dat hierover regelmatig berichten moeten verschijnen, zodat deze praktijk blijvend onder de aandacht van de bedrijven wordt gebracht.
04.04 Minister Johan Vande Lanotte: UNIZO doet dat heel vaak.
04.05 Peter Logghe (VB): Misschien zijn er ook tijdschriften of dagbladen die daarvoor oog kunnen hebben. Er waren al duizend klachten in 2013. Dat is bijzonder veel.
Verder wil ik u aanraden te bekijken of class actions nuttig kunnen zijn tegen dergelijke malafide reclameronselaars. Wij zullen dit dossier zeker verder opvolgen.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de premieverhogingen voor hospitalisatieverzekeringen" (nr. 16642)
05 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les augmentations des primes des assurances hospitalisation" (n° 16642)
05.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in maart 2013 velde het Europees Hof van Justitie een niet onbelangrijk besluit, met name dat de overheid voortaan premieverhogingen van hospitalisatieverzekeringen zou mogen beperken. Wel zou zij vooraf moeten nagaan of er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn om de consumenten te beschermen tegen aanzienlijke premieverhogingen.
U kent de problematiek en ik wens u de volgende vragen te stellen.
Ten eerste, kunt u via deze beslissing van het Europees Hof van Justitie voortaan elke premieverhoging inzake verzekeringen tegenhouden, ter bescherming van de consument?
Ten tweede, volgens het Europees Hof van Justitie moet men steeds nagaan of er minder ingrijpende maatregelen kunnen worden genomen om de consumenten te beschermen tegen aanzienlijke premieverhogingen. Wat wordt precies bedoeld met “minder ingrijpende maatregelen”? Welke andere maatregelen zou men dan op het oog kunnen hebben?
Ten derde, gelet op de enorme verschillen inzake de kostprijs van een hospitalisatie, zowel tussen de Gewesten als tussen de ziekenhuizen onderling, en aangezien de verzekeringsmaatschappijen vooral op kosten worden gejaagd door de onbeperkte tussenkomsten voor eenpersoonskamers, rijst de vraag of de overheid niet beter daarop zou focussen. Zou men, in het kader van de beslissing van het Europees Hof van Justitie, maatregelen kunnen nemen om bijvoorbeeld de kostprijs van eenpersoonskamers te beperken?
Ten vierde, wat is de stand van zaken betreffende de medische index? Voldoet deze aan de verwachtingen van de spelers op de markt? Laat deze de verzekeraars van hospitaliseringsrisico’s toe om nog voldoende winst te maken om het product in dit land verder aan de man te brengen? Vanwege de sector meen ik te weten dat het aantal verzekeringsmaatschappijen dat hospitalisatieverzekeringen aan de man brengt, bijna op één hand te tellen is. Dat beperkt toch de concurrentiemogelijkheden.
05.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, het gaat om een arrest van het Europees Hof, dat bepaalt dat de Belgische wetgever conform de Europese bepalingen is. Er was gesteld dat een prijsbeperking voor hospitalisatieverzekeringen niet conform het Europees Verdrag is. De rechter gaat tegen die stelling in en oordeelt dat ze wel conform is. Hij vraagt echter ook dat de verwijzende rechter zou nagaan of er minder ingrijpende maatregelen bestaan om aan de bepalingen van het Europees Verdrag tegemoet te komen.
Wij zullen dus eerst moeten nagaan wat het definitief arrest is. De Belgische rechter heeft immers nog heel wat speelruimte gekregen.
Het klopt dat de kostprijs van het ziekenhuisverblijf een belangrijke factor is. Wij weten allen dat, wanneer iemand het ziekenhuis binnenkomt met een hospitalisatieverzekering, de prijzen in de ziekenhuizen wat meer aantikken dan wanneer iemand zonder hospitalisatieverzekering het ziekenhuis binnenkomt. Wanneer iemand naar het ziekenhuis gaat, zou hij dus beter zeggen dat hij geen hospitalisatieverzekering heeft. Wanneer hij het ziekenhuis verlaat, zou hij dan moeten bekennen dat hij wel zo’n verzekering heeft. Dat is soms de indruk die ik krijg. De hospitalisatieverzekering wordt door de ziekenhuizen volgens mij misbruikt.
De medische index mag niet langer worden toegepast. Een arrest van de Raad van State heeft de toepassing ervan vernietigd. Dat betekent, als men eerlijk is en men wacht op dat arrest, dat de sector van de hospitalisatieverzekeringen grondig zal moeten worden hervormd.
Ik voeg eraan toe dat wij qua funding niet op de juiste manier bezig zijn. Nu betaalt een verzekerde, rekening houdend met de toekomstige kosten. Hij betaalt alsof hij op zijn zestigste, vijfenzestigste of zeventigste levensjaar dezelfde uitgaven zal doen als vandaag. Iemand van 35 jaar die een hospitalisatieverzekering neemt, verzekert zich eigenlijk tegen zijn verzekeringsniveau van vandaag. Iedereen weet echter dat iemand van 70 of 75 jaar meer kosten heeft. Dat betekent dat de hospitalisatieverzekering zoals ze nu bestaat, over twintig of dertig jaar en misschien zelfs vroeger in de problemen zal komen.
Wij hebben een werkgroep opgericht met alle betrokkenen, namelijk de FOD Economie, de FOD Volksgezondheid, de twee kabinetten, de Nationale Bank van België, de Controledienst voor de ziekenfondsen en de FSMA, om het dossier te bestuderen. Er is tevens een Vlaams Patiëntenplatform. Ook la Ligue des Usagers des Services de Santé, Test-Aankoop, Mutassur en Assuralia zijn geraadpleegd. Wij zullen proberen het rapport tijdens de vakantie nog eens heel goed te bekijken.
Het dossier is zorgwekkend en ik moet eerlijk bekennen dat ik de oplossing niet ken. Alles zonder meer veel duurder maken om een en ander te financieren is gemakkelijk, maar het moet nog betaalbaar blijven. Doen alsof er niets gebeurt, is ook geen oplossing. Er is wel degelijk een probleem.
Er zijn twee soorten verzekeringen. Men kan een verzekering krijgen voor dit jaar; op dat vlak zijn er geen problemen. Het gaat om verzekeringen die tijdens het hele leven lopen, die men begint te betalen en actuarieel worden bijgehouden. Daar rijst echt wel een probleem.
Het is mij op dit moment echter nog niet helemaal duidelijk hoe wij dit kunnen oplossen.
05.03 Peter Logghe (VB): Ik ben in elk geval verheugd dat u het belang van de kwestie naar waarde schat en dat u het probleem onderkent.
Mijnheer de minister, u zegt dat men best verzwijgt dat men een hospitalisatieverzekering heeft, als men in een ziekenhuis komt.
05.04 Minister Johan Vande Lanotte: Eigenlijk is dat enigszins zo.
05.05 Peter Logghe (VB): Ik ga ermee akkoord, maar er zijn ziekenhuizen waar het apparaat waarin men de kaart moet steken, buiten staat.
05.06 Minister Johan Vande Lanotte: Het was een boutade.
05.07 Peter Logghe (VB): Ik neem er nota van dat het een boutade was.
U zegt dat er een werkgroep is opgericht. Wanneer mogen er resultaten worden verwacht?
Wat de zaak ten gronde betreft, beschikt men niet over honderd pistes. Jarenlang heeft men gezworen bij de segmentatie. Moet men terug naar een niet-segmentatie, zodat iedereen meebetaalt voor iedereen? Momenteel zit men met die segmentatie en men draagt nu al bij in de reserve voor later. Jonge mensen betalen nu al een lagere premie, terwijl ouderen een veel hogere premie betalen. Verdere segmentatie zal leiden tot onbetaalbare premies, al moet ik u daarvan niet overtuigen, want dat weet u net zo goed als ik.
Ik ben benieuwd naar de resultaten van die werkgroep. Ik hoop dat u daarmee naar deze commissie zult komen.
05.08 Minister Johan Vande Lanotte: Het gaat over enorm veel verzekeringen, wel meer dan 5 miljoen.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "adreswijzigingen en verzekeringen" (nr. 16719)
06 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les changements d'adresse dans le cadre des assurances" (n° 16719)
06.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik heb opnieuw een vraag over verzekeringen, het spijt mij. Het is niet mijn bedoeling om u met concrete zaken te confronteren; ik doe dat om even het kader te schetsen.
Een jong koppel heeft bijzonder veel pech gehad. Ze kochten onlangs een huis, maar het huis brandde enkele weken daarna helemaal af. De verzekeringsmaatschappij liet weten het schadegeval niet te zullen vergoeden, omdat de brandpolis nog steeds op het adres van de vorige woonst vermeld stond. Nochtans kregen de twee jonge mensen de nieuwe bijzondere voorwaarden van de brandpolis opgestuurd naar het nieuwe adres. Blijkbaar was er een probleem tussen het verzekerd risico en het correspondentieadres.
Men kan natuurlijk begrip hebben voor verzekeraars die zich op de regel beroepen dat men zich moet verzekeren in de juiste omstandigheden en voor een brandverzekering dus het juiste adres moet opgeven.
Mijnheer de minister, wat is uw eerste reactie, als u dat verneemt? Billijk kan men het gebeurde niet noemen.
Ik dacht dat de jongste wetswijzigingen in de brandverzekeringen – die dateren al van minstens tien jaar geleden – tot doel hadden om consumenten tegen dat soort fouten en vergissingen te beschermen? Heeft men de weigeringsgronden van verzekeringsmaatschappijen niet beperkt tot schadegevallen waarin opzet vanwege de klant wordt aangetoond?
Als ik goed ben ingelicht, was het ook de bedoeling om er met de wetswijzigingen voor te zorgen dat in de gevallen waarin de klant een fout of een vergissing kan worden aangerekend – bijvoorbeeld een adreswijziging die niet wordt opgegeven – de verzekeringsmaatschappij het recht behoudt om de schadevergoeding te beperken maar niet om de schadevergoeding uit te sluiten? Of heb ik dat verkeerd voor?
Ik merk in mijn omgeving en in de media veel onduidelijkheid daarover. Zou het niet nuttig zijn om ter zake een wetgevend initiatief te nemen, zodat hierover meer duidelijkheid komt? Of misschien kan men met de sector overleggen?
Hier loopt toch een en ander verkeerd. Het kan toch niet allemaal in de schoenen van de consument worden geschoven?
06.02 Minister Johan Vande Lanotte: Krachtens de verzekeringswet is de verzekeringnemer – het is belangrijk die term juist te gebruiken – verplicht om de verzekeraar alle hem bekende omstandigheden nauwkeurig mee te delen die hij redelijkerwijs moet beschouwen als gegevens die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar. Dat betekent dat men de aard, de ligging en de grootte van de woning moet doorgeven.
De correcte identificatie van het te verzekeren gebouw is dus duidelijk een van die gegevens. Of men die gegevens al dan niet heeft doorgegeven, zal dus een wezenlijk element zijn in de discussie. De identificatie van het te verzekeren gebouw mag niet worden verward met het correspondentieadres. Dat laatste is iets anders, dat gemakkelijk te wijzigen is. Het is uiteraard ook geen essentieel gegeven.
In de wet stond de bescherming van de consument inderdaad centraal. Indien het verzwijgen of het onjuist mededelen van gegevens kan worden verweten aan de verzekeringnemer en indien zich een schadegeval voordoet vooraleer de wijziging of de opzegging van kracht is geworden, is de verzekeraar slechts tot een prestatie gehouden op basis van de verhouding tussen de betaalde premie en de premie die de verzekeringnemer zou hebben moeten betalen indien hij het risico had medegedeeld, naargelang het niveau. Er wordt een proportionele weging toegepast.
Indien de verzekeraar echter bij een schadegeval het bewijs levert dat de verzekeringnemer het risico waarvan de ware aard door het schadegeval aan het licht komt, in geen geval zou hebben verzekerd – wat bij een woning wel zeer ongewoon zou zijn – wordt zijn prestatie beperkt tot het betalen van een bedrag gelijk aan alle betaalde premies. Dat betekent sowieso dat men niet kan stellen dat er niets wordt betaald.
Ik ken de concrete zaak echter niet. Mijn opmerkingen vormen dus een abstracte beoordeling op basis van de wettekst. Ik raad echter in zulke gevallen altijd aan de Ombudsman van de Verzekeringen, een vrij krachtig instituut, aan te schrijven met de vraag om de zaak te bekijken.
06.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord, dat inderdaad theoretisch is. Wij kunnen ons niet uitspreken over concrete zaken, zonder dat wij daarvan de achtergrond kennen. Zich wenden tot de Ombudsman van de Verzekeringen is volgens mij ook de juiste piste.
Ik neem er in elk geval nota van dat u geen wetgevend initiatief nodig acht om mogelijke juridische onzekerheden of onduidelijkheden de wereld uit te helpen. U vindt dat de huidige wetgeving voldoende duidelijk is. Ik neem daar nota van.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het Europees octrooi met eenheidswerking" (nr. 16729)
07 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le brevet européen unitaire" (n° 16729)
07.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik heb in deze commissie enkele jaren het octrooirecht gevolgd, zoals het zich op Europees vlak aan het ontwikkelen was. Middels twee verordeningen – ook deze vraag dateert van maart – wil men een Europees octrooi met eenheidswerking creëren, waardoor het octrooi na zijn verlening in de 25 deelnemende lidstaten gevalideerd zal kunnen worden. Men zal dus eerst een Europees octrooi moeten aanvragen.
Als ik het goed begrijp, zou men die aanvraag in de Nederlandse taal kunnen doen. Men moet dan binnen de maand een vertaling in wat men noemt “een EU-taal” indienen, zodat het octrooi ook eenheidswerking krijgt. Zodra dat gebeurd is, kan iedereen het octrooi via een gratis vertaalconsole in andere talen krijgen.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Ten eerste, de verschillende overheden moeten die zaken nog ratificeren. Wat zal de houding van België in dezen zijn? Is daarover overleg geweest met de regionale overheden? Wat was het resultaat daarvan?
Ten tweede, heb ik het juist dat men de aanvraag met de specificaties nog steeds in de Nederlandse taal zal kunnen doen, maar dat men als aanvrager zelf voor een vertaling in een EU-taal zal moeten zorgen, wanneer men het Europees octrooi verkregen heeft? Wat verstaat men concreet onder "een EU-taal"? Ik veronderstel dat het Nederlands daar niet toe behoort, maar ik zou het toch wel eens van u willen horen.
Ten derde, ik verneem ook dat het de bedoeling is – dat was toch in maart het geval – om een multinationaal gerecht of een multinationale rechtbank op te richten, bevoegd om uitspraken te doen over geschillen inzake de geldigheid en namaak – dat is natuurlijk een zeer groot gevaar – van Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking. Zullen onze rechtbanken dan nog hun bevoegdheid daarover behouden? Moeten wij dat Europees multinationaal gerecht als een soort beroepsinstantie beschouwen? Zo niet, wat is dan nog de rol en de plaats van onze rechtbanken ter zake? Wordt ons nationaal octrooirecht met andere woorden buiten werking gesteld of uitgehold?
07.02 Minister Johan Vande Lanotte: De overeenkomst betreffende het eengemaakt octrooirecht of United Patent Court treedt in werking na de ratificatie door dertien ondertekenende lidstaten, waaronder Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. We gaan ervan uit dat het in 2014 effectief in werking zou kunnen treden. Er is een werkgroep Gemengde Verdragen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, waarvan de federale overheid, de Gewesten en Gemeenschappen deel uitmaken. Daar werd afgesproken dat dit een federale materie is: het exclusieve federale karakter van de overeenkomst werd daar bevestigd door de Gemeenschappen en de Gewesten. Dit zal dus worden behandeld door de Kamer en de Senaat, omdat het te maken heeft met de rechterlijke macht en met intellectuele eigendom.
Het is mogelijk om dit in het Nederlands aan te vragen, maar voor het vervolg van de procedure zal men een van de drie officiële talen moeten gebruiken, Engels, Duits of Frans. Er is een compensatieregeling. Een Belgische kmo die een aanvraag in het Nederlands indient, zal nadien de vertaalkosten terugbetaald kunnen krijgen. Daarnaast zijn er ook een aantal vertaalregelingen voor verleende Europese octrooien met eenheidswerking, onder andere vertaalsoftware, of wanneer in geval van een geschil door de octrooihouder op verzoek en naar keuze van de vermeende inbreukmaker een volledige vertaling met eenheidswerking moet worden verstrekt. Er is dus in een aantal regels voorzien wanneer het moet worden gebruikt, maar de aanvraag kan worden ingediend in het Nederlands.
Het eengemaakt octrooigerecht zal de exclusiviteit krijgen om zich daarover in fine uit te spreken. De bedoeling is dat het een gecentraliseerd beroepshof is in Luxemburg, maar er zullen centrale afdelingen voor eerste aanleg zijn in Parijs, Londen en München. Dat is het groot historisch compromis van de Europese Unie: eerste aanleg is in Parijs, maar met secties in Londen en München. Iedere lidstaat kan dat ook lokaal of regionaal, dus met één lidstaat of met verschillende lidstaten, organiseren.
De Ministerraad van 24 mei heeft ervoor gekozen om voor ons land een lokale afdeling op te richten waardoor de toegankelijkheid gemakkelijker is. De proceduretalen voor de lokale afdeling zijn de officiële talen van de lidstaat en een of meer van de officiële talen van het octrooibureau. Op de Ministerraad van 24 mei hebben we ervoor gekozen om ook het Engels als proceduretaal toe te voegen.
07.03 Peter Logghe (VB): Ik zal het antwoord eens rustig nalezen. Er staat toch belangrijke informatie in, zeker over de exclusiviteit van het Europees recht, maar toch met lokale afdelingen links en rechts. Het is nuttig om dat allemaal goed bij te houden. Ik neem er nota van dat de vertaalkosten terugbetaald kunnen worden.
Dat ze ook terugbetaald moeten worden, is niet zo duidelijk geworden.
07.04 Minister Johan Vande Lanotte: Een reglement bepaalt wanneer men er al dan niet recht op heeft. Ik weet ook niet juist…
07.05 Peter Logghe (VB): Goed, we zullen dit natuurlijk blijven volgen. Dank u voor uw antwoord. De kogel is door de kerk, wat dat betreft.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "hypothecaire kredieten" (nr. 16814)
08 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les crédits hypothécaires" (n° 16814)
08.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, hypothecaire kredieten zijn in deze commissie al verschillende keren aan bod gekomen. In tijden van lage intrestvoeten verdient het aanbeveling om leningen, en zeker hypothecaire leningen, te sluiten tegen een vaste intrestvoet. In de praktijk vernemen wij via verschillende kanalen dat de banken steeds meer klanten in de richting van een hypothecaire lening met een variabele intrestvoet proberen te duwen.
Dit kan vooral in de toekomst toch wel de nodige problemen opleveren. De kans op wanbetalingen en financiële drama’s zou volgens bepaalde consumentenorganisaties in elk geval een stuk hoger liggen dan bij hypothecaire leningen met een vaste intrestvoet.
Mijn vragen aan u zijn de volgende. Klopt de bewering dat hypothecaire leningen met variabele intrestvoet gemakkelijker tot wanbetaling en financiële drama’s leiden? Kan men dat bevestigen met de cijfergegevens waarover men vandaag beschikt? De verklaring zal natuurlijk voor een stuk liggen in het feit dat men bij een stijgende rente meer moet betalen voor hypothecaire leningen met variabele intrestvoet. Ik krijg van u hierover graag een verklaring.
Verschillende consumentenorganisaties zouden erop aandringen om consumenten met een hypothecaire lening met variabele intrestvoet beter te beschermen, bijvoorbeeld door de kredietgever te verplichten om vooraf bekend te maken wat de hoogst mogelijke afbetaling zal bedragen als de intrestvoet maximaal zou stijgen. Wat is hierop uw eerste reactie?
Voorts zou men ook de banken willen verbieden om leningen met een variabele intrestvoet met een hogere commissie te belonen dan die met een vaste intrestvoet. Dat gaat volgens mij nogal ver. Hoe ziet u dat?
Ik had wel oor naar het voorstel om bij stijgingen van de intrestvoet de banken te verplichten om met de klanten rond de tafel te gaan zitten om bijvoorbeeld de looptijd met een aantal jaren te verlengen, zodat de jaarlijkse aflossingslast min of meer gelijk blijft. Alleen het aantal jaren afbetalen wordt verlengd. Ik vraag mij af hoe u dat ziet.
Mijnheer de minister, banken duwen steeds meer in de richting van leningen met variabele intrestvoet. Is dat voor u een voldoende reden om in te grijpen? Zult u ter zake al dan niet een wetgevend initiatief ontwikkelen? Wat doet u met die informatie?
08.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, de keuze tussen een variabele of een vaste rentevoet is voor sommigen een bijna ideologische keuze. Daarover wordt heel veel gediscussieerd. Ik heb er met verschillende personen, ook economisten, over gepraat en ieder heeft er zijn eigen idee over.
Het is wel heel belangrijk dat de wet op het hypothecair krediet bepaalt dat een variabele rentevoet nooit hoger kan zijn dan het dubbel. Dat is een belangrijk gegeven. Als de variabele rentevoet bijvoorbeeld op 3 % staat, dan kan deze tot 6 % stijgen, maar nooit meer. Zeker in een periode van extreem lage rentevoeten is dat een element om goed in overweging te nemen. Op een bepaald ogenblik stonden de rentevoeten zeer laag en de kans dat ze nog veel zouden zakken, achtte men gering. Hoewel, twee jaar geleden zei men dat ook en toch is de rente toen nog gezakt. Het is dus altijd een keuze.
Toch beschikken wij thans niet over gegevens waaruit blijkt dat variabele rentevoeten vaker tot wanbetalingen leiden. Er is geen basis voor die stelling en er zijn geen elementen die zulks aangeven. Waarschijnlijk is de maximumvoet een belangrijk element.
Het geven van informatie en het uiteenzetten van een soort van rampscenario, is een onderdeel van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake woningkredietovereenkomsten. Dat ontwerp ligt ter discussie en is bijna klaar. Daarin is de simulatie van een rampscenario opgenomen, zodat de consument wordt geïnformeerd over het maximumbedrag dat hij zou moeten betalen.
Over de commissielonen heb ik geen informatie. Dat heb ik niet kunnen vinden. Bovendien zijn de commissielonen vaak deels vast en deels veranderlijk. Hoe dan ook, een spreiding van de commissielonen, waarbij rekening wordt gehouden met een eventuele betalingsachterstand, zoals dat voor consumentenkredieten geldt, zou een beter alternatief zijn.
U zegt dat een en ander aangepast zou moeten kunnen worden. Welnu, daartoe bestaat de accordeonformule. Dat betekent dat het te betalen bedrag altijd hetzelfde is, maar dat de afbetalingsperiode wordt verlengd op het moment dat de rente stijgt. Dat is een interessante formule, maar als consument moet men altijd goed weten wat men doet. De looptijd kan namelijk worden verlengd, waardoor het terug te betalen bedrag wel hoger kan liggen dan bij een lening met vaste rentevoet. Dat moet men zeer minutieus afwegen; het gaat altijd om een afname op de toekomst en dat is een onbekend gegeven. Achteraf weet men altijd zeker of men slim of dom is geweest, maar voordien zelden.
In elk geval, wij gaan de punten omtrent betere informatie ook meenemen. Wij werken op dit moment aan een wetboek over het consumentenkrediet en over het hypothecair krediet, dat normaal gezien eind augustus of begin september in de interkabinettenwerkgroep zal worden besproken. Het behoort tot de laatste vier waaraan wij moeten werken. In de loop van oktober of november zal het ter discussie worden voorgelegd in de Kamer.
08.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het was leerrijk te vernemen dat op andere niveaus min of meer hetzelfde gevoel bestaat over een aantal zaken.
U zegt dat nu al is bepaald dat men nooit meer dan het dubbele van de afgesproken intrestvoet kan betalen. Ik moet waarschuwen voor een te gemakkelijke interpretatie of om te gemakkelijk over het probleem heen te gaan. Het leest anders als u zegt dat de rentevoet kan stijgen van 3 % naar 6 %, dan als u zou zeggen dat een terugbetaling kan stijgen van 500 euro naar 1 000 euro. In de praktijk is dat heel wat anders voor iemand die moet afbetalen en die al scherp zit met een afbetaling van 500 euro per maand.
Ik pleit ervoor om ergens op te nemen wat men in het slechtste geval maximaal zou moeten betalen.
Wij zullen dat opvolgen in oktober of november, als uw wetboeken naar deze commissie komen.
L'incident est clos.
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de Belgische stand van zaken met betrekking tot de thuiskopievergoedingen en de aanbevelingen van de heer Antonio Vitorino hierover" (nr. 17165)
- de heer Jef Van den Bergh aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de vergoeding voor de thuiskopie en de verdeling van de inkomsten" (nr. 18078)
- M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la situation en Belgique en ce qui concerne les rémunérations pour copies privées et les recommandations de M. Antonio Vitorino à ce sujet" (n° 17165)
- M. Jef Van den Bergh au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la rémunération pour copie privée et la répartition des recettes" (n° 18078)
09.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, hoofdstuk IV van de auteurswet van 30 juni 1994 regelt de aangelegenheid met betrekking tot het kopiëren voor eigen gebruik van geluidswerken en audiovisuele werken, met andere woorden de thuiskopie. U kent dit allemaal wel. Men neemt een tv-programma op een videoband op om het later te bekijken. Het is immers begonnen toen de video uitkwam. De vraag rees of dit nu een schending was van het auteursrecht of niet. Destijds heeft men dat in de voor de consument positieve zin beslecht. Het ging dus niet om kopiëren maar eigenlijk om uitgesteld kijken. Die problematiek is vandaag met de Digibox weer razend actueel.
De wetgeving bepaalt dat uitvoerende kunstenaars, auteurs en producenten van audiovisuele werken en fonogrammen – muziek dus – recht hebben op een vergoeding voor de thuiskopie. Zoals u ongetwijfeld weet, wordt deze vergunning geïnd via Auvibel en wordt het geld vervolgens uitgekeerd. Die vergoeding wordt geïnd via een heffing op de dragers van het audiovisueel materiaal. Er bestaat echter onduidelijkheid over het al dan niet wettelijk opleggen van een vergoeding voor thuiskopieën uit illegale bron, temeer omdat momenteel niet echt de middelen voorhanden zijn om deze illegale thuiskopieën te detecteren, toch niet altijd. De meest recente programmawet laat ruimte voor een regeling omtrent de thuiskopie, en dit voor alle audiovisuele werken.
De meeste Europese lidstaten van de Unie kennen een specifieke regeling met betrekking tot de thuiskopie. Op Europees beleidsniveau is de heer Antonio Vitorino, voormalig Europees commissaris voor Justitie en Binnenlandse Zaken, door Europees commissaris voor Interne Markt en Diensten Michel Barnier belast met het bemiddelingsproces over de thuiskopievergoeding. De heer Vitorino heeft een aantal opmerkelijke uitspraken gedaan. Hij heeft een aantal hoofdlijnen aanbevolen om de zaak definitief te regelen. Hij veronderstelt dat kopieën gemaakt door de eindgebruikers voor privédoeleinden geen schade met zich meebrengen. Daarom suggereert hij onder andere om af te stappen van de gehele thuiskopievergoedingsregeling voor de zogenaamde nieuwe businessmodellen in de digitale omgeving. Op die manier ontdoet de heer Vitorino zich van de uitzondering waarmee diensten gelicentieerd zijn. Hij gaat er immers van uit dat de rechthebbenden de prijs van thuiskopieën moeten opnemen in de toelating om de audiovisuele werken te consulteren.
Tot slot is de heer Vitorino van mening dat de regeling waarbij de beslissing of een product al dan niet aan een heffing onderworpen is aan de lidstaten moet worden overgelaten, in strijd is met zijn eigen verklaring dat "de uiteenlopende benaderingen van de lidstaten, zowel wat betreft het bepalen welke producten aan heffingen onderworpen zijn als de methodologie om de tarieven te bepalen, de grootste uitdagingen zijn die heffingen met zich meebrengen voor het vrij verkeer van goederen en diensten in de interne markt". Met andere woorden, een al te divers arsenaal aan maatregelen om een thuisvergoedingsregeling af te dwingen dreigt de ontwikkeling van de audiovisuele sector in Europa te blokkeren.
Mijnheer de minister, bent u bereid de thuiskopievergoedingen te laten toepassen voor alle categorieën van werken? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid de onduidelijkheid over het al dan niet wettelijk opleggen van een vergoeding voor thuiskopieën uit illegale bron weg te werken?
Wat is uw visie op de reeks suggesties van Europees bemiddelaar Antonio Vitorino?
Bent u van mening dat de beslissing of een product aan een heffing onderworpen is, in het bijzonder voor de thuiskopievergoeding, aan de lidstaten of aan de Europese Unie moet worden overgelaten?
09.02 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, collega Schiltz heeft reeds uitgebreid het onderwerp toegelicht.
Tussen 2006 en 2010 heeft Auvibel hiervoor meer dan 90 miljoen euro geïnd. Artikel 58, § 2 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten bepaalt dat de Gemeenschappen en de federale Staat kunnen beslissen om 30 % van de opbrengst van deze vergoeding te gebruiken ter aanmoediging van de schepping van werken. Ik herinner mij de periode dat een zekere Bert Anciaux minister van Cultuur was in de Vlaamse regering. Hij kondigde toen reeds aan dat hij die middelen zou gebruiken om bepaalde sectoren te ondersteunen. Hiertoe moet – vandaag nog steeds – een samenwerkingsakkoord worden gesloten, dat moet worden goedgekeurd door de verschillende regeringen en daarna moet worden bekrachtigd door de parlementen.
Ik stelde u hierover ook een vraag op 27 maart 2012. Ik polste toen naar de stand van zaken met betrekking tot dit samenwerkingsakkoord. U antwoordde toen dat de regering deze aangelegenheid zou aanpakken.
Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot dit samenwerkingsakkoord?
09.03 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik kan bevestigen dat de bepalingen geciteerd door de heer Schiltz effectief in werking zullen treden. Dat betekent inderdaad een uitbreiding. Die zou de komende maanden in werking moeten treden.
De adviescommissie van de betrokken milieus inzake de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik heeft drie keer vergaderd in mei en juni, om dat in een koninklijk besluit om te zetten. De bedoeling is dat het binnen enkele maanden in werking treedt, waardoor dat wordt uitgebreid.
Wat de vergoeding voor thuiskopieën uit illegale bron betreft, is mijn administratie van oordeel dat kopieën voor eigen gebruik, gemaakt in en voorbehouden voor de familiekring, thuiskopieën zijn. Als de kopieën voor buiten de familiekring bestemd zijn, kan dat worden verhinderd.
Wij moeten wel eerlijk zeggen dat de meningen van de practici daaromtrent uiteenlopen. Mijn administratie zegt dat dergelijke reproducties in het Belgisch recht onder de toepassing van de uitzondering voor kopiëren voor eigen gebruik vallen wanneer ze de wettelijke voorwaarden voor het kopiëren voor eigen gebruik respecteren. Dat is een stelling, maar nogmaals, er bestaat daarover discussie.
Ook hierover zijn nogal wat prejudiciële vragen hangende. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft een bijzonder drukke bezigheid aan heel de sector van de thuiskopieën en alles in verband met auteursrecht.
Dat is al deels een antwoord op uw vraag. Er is het rapport-Vitorino. Daarop is er heel veel kritiek. Men vindt het een uitholling. Men koopt een licentie en daar zit het kopiëren in.
Vitorino heeft zijn rapport voorgesteld op de Raad van Ministers. Ik begrijp de kritiek, maar ik heb op de raad de volgende waarschuwing geuit. Het auteursrecht is een fantastisch Europees gebouw dat opgetrokken is met heel veel bijkamertjes en hoekjes en kantjes, en met alle details van dien. Het is bijna een barok meesterwerk. Dat is mooi om te zien, maar daarom woont men er nog niet in.
Het auteursrecht is dermate gespecialiseerd en uitgewerkt dat het resultaat is dat het vaak niet wordt toegepast en vaak ook niet meer toepasbaar is.
Men vergeet immers wel eens dat men wel een barok huis kan bouwen, maar dat men daarmee niet veel is als ondertussen het klimaat en de rest verandert. Een bekende uitspraak is dat de dinosaurussen zo goed waren aangepast aan hun milieu dat zij uitstierven op het moment dat het milieu veranderde.
Ook het auteursrecht zal zich moeten aanpassen. Het voordeel van Vitorino is dat hij het ten minste probeert aan te passen. Het is niet werkbaar wanneer we het auteursrecht houden zoals het is en we bij elke technische evolutie een wet moeten opstellen die die put probeert te dempen, waarna er technisch weer iets nieuws komt.
We zien de discussie in het Vlaams Parlement over de Digiboxen. Het volstaat echter om via een tablet televisie te kijken. De discussie ter zake is dus zinloos geworden, want men doet op dat vlak wat men wil. Dat is een stap verder.
Er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen. Ik vind dat Vitorino de verdienste heeft de praktijken onder de loep te hebben genomen. Ik vind die uniformisering echt goed.
Gelet op de vele prejudiciële vragen, gelet op het feit dat men alles altijd weer ter discussie stelt, zou een harmonisering echt wel nuttig zijn.
Met betrekking tot de mogelijkheid van dertig procent voor promotie, heb ik nog geen initiatief genomen, omdat wij eerst aan de aanpassing van de wet zelf hebben gewerkt, via de wet van 31 december 2012 houdende diverse bepalingen. De volgende stap is het uitvoeringsbesluit. Als dat er is, kunnen wij aan het samenwerkingsakkoord beginnen. Een samenwerkingsakkoord heeft geen terugwerkende kracht. Daarmee zou ook niemand het eens zijn.
Wij moeten wel voor één zaak opletten. Men neemt geld weg van de betrokkenen. Het enthousiasme zal niet spectaculair groot zijn, behalve dan voor degenen die voordeel hebben bij die dertig procent. Ik zie dat dus niet zonder slag of stoot tot stand komen.
09.04 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw boeiend en uitgebreid antwoord. Ik ben alleszins zeer tevreden dat u de problematiek van het auteursrecht in Europa ten gronde vat.
Een groot manco van het Europees auteursrecht tegenover het Amerikaanse auteursrecht is inderdaad de complexiteit, omdat het niet vanuit een model is gegroeid, maar vanuit zeer protectionistische eigen regeltjes van elke lidstaat. Dat is tot een amalgaam bij elkaar gesmeten. De tijden lijken echter te veranderen.
Ik deel absoluut uw mening dat de heer Vitorino een stok in het hoenderhok heeft gegooid en daarmee misschien een harmonisering op gang kan brengen.
De zaak van dertig procent, waarnaar de heer Van den Bergh verwijst, is een heikele zaak, omdat het nog altijd gaat om een heffing voor een vergoeding, zij het via een omweg. Als er een heffing komt, lijkt het mij dat de kunstenaars zelf daarvan de begunstigden moeten blijven.
Ik neem met plezier nota van de rest van uw antwoord. Ik kijk uit naar de volgende ontwikkelingen in het dossier.
09.05 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Uw vergelijking van het auteursrecht met een barok huis vind ik wel heel treffend. Het is soms moeilijk om daarin de juiste kamers te vinden.
Wij moeten vaststellen dat de auteursrechtenwetgeving de technische evolutie nauwelijks kan bijbenen. Daarover kan en moet dus worden nagedacht.
Ik stel vast dat men er nog altijd aan denkt om het samenwerkingsakkoord en de uitvoering van het artikel van de wet van 30 juni 1994, dat ondertussen toch al enige jaren oud is, te gaan uitwerken, mogelijk niet zonder slag of stoot.
Hebt u de ambitie om een en ander nog in 2013 of tijdens de huidige legislatuur rond te krijgen?
09.06 Minister Johan Vande Lanotte: Het koninklijk besluit wel, maar het samenwerkingsakkoord niet. Het samenwerkingsakkoord zal voor de volgende zijn.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 17483 van de heer Destrebecq wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
10 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de mogelijke heffing van auteursrechten bij internetaanbieders" (nr. 17686)
10 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le paiement éventuel de droits d'auteur par les fournisseurs d'accès à l'Internet" (n° 17686)
10.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, sinds jaar en dag betalen kopers een auteursrechtelijke vergoeding op fysieke dragers. Ik heb er in mijn vorige vraag naar verwezen. De verkoop van die producten daalt echter jaar na jaar, waardoor de vergoedingen eveneens dalen. Dat verlies kan blijkbaar niet worden gecompenseerd door extra inkomsten uit de verkoop via internetwinkels, zoals het alom bekende iTunes.
Volgens auteursrechtenmaatschappij SABAM ligt de oorzaak bij de internetaanbieders en hun abonnementen. Daarmee kunnen klanten – nu komt de aap uit de mouw – met een hoge snelheid onbeperkt muziek en films downloaden. Een deel van de winst die de providers uit de verkoop van hun abonnement halen, is volgens SABAM afkomstig van het ter beschikking stellen en gebruik van een beschermd repertoire. Volgens SABAM moeten de providers daarom auteursrechten betalen.
Verschillende onderhandelingen met de stakeholders hebben tot nu toe nooit tot concrete resultaten geleid. Ook de regering moest niets weten van het plan waarmee SABAM midden vorig jaar een internetheffing voorstelde. SABAM heeft daarom eind april jongstleden zowel Belgacom, Telenet als VOO voor de rechter gedaagd om auteursrechten te eisen van die internetaanbieders. De maatschappij eist in totaal 25 miljoen euro aan auteursrechten, wat zoveel betekent als maar liefst 3,4 % van de omzet van de internetaanbieders. De maatschappij hoopt met die zaak vooral eindelijk rechtszekerheid te verkrijgen.
Volgens Belgacom is de voorgestelde internetheffing van SABAM een lineaire taks. Samen met Telenet vindt Belgacom dat er geen juridische basis voor kan bestaan. Zij verwijzen daarbij naar een zaak die SABAM eerder al had aangespannen tegen het toenmalige Tiscali, later Scarlet, een dochter van Belgacom. SABAM wilde toen Tiscali verplichten om de toegang te blokkeren tot sites waarop illegale muziek gedeeld wordt. Na een lange procedure, tot op het niveau van het Europees Hof van Justitie, werd het verzoek van SABAM afgeblokt. Het Hof oordeelde immers dat het strijdig is met artikel 15 van de Europese richtlijn over de elektronische handel. Dat artikel bepaalt dat aan internetaanbieders geen algemene verplichting mag worden opgelegd om te waken over de informatie die zij doorgeven of opslaan. Dat debat komt bijzonder dicht bij het debat over de netneutraliteit in België.
In het najaar van 2014 wordt de juridische uitspraak verwacht. Indien SABAM gelijk krijgt, dan zal het vonnis voor alle internetproviders gelden. Gelet op de impact van een dergelijk vonnis, heb ik voor u de volgende vragen, mijnheer de minister.
Auteursrechten en naburige rechten zijn geen
belasting maar een uitgesteld salaris voor de auteur, de uitvoerder, de
componist, de producent enzovoort. In hoeverre zou door de gewenste
internetheffing van SABAM de grens met een belasting worden overschreden? Hoe
staat u tegenover een mogelijke heffing van auteursrechten bij
internetproviders? Bent u bereid als voogdijminister een evenwichtige oplossing
te zoeken voor de problematiek van de handhaving van auteursrechten op het
internet? Zo ja, graag een paar wilde ideeën of concrete voorstellen.
10.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik zal u mijn antwoord ook schriftelijk bezorgen. Kort samengevat komt mijn standpunt erop neer dat het aanbieden van internet geen auteursrechtelijke exploitatie op zich is. We hebben dat ook aan SABAM meegedeeld. SABAM heeft ons voor de rechtbank gedaagd met de eis dat wij de inbreukprocedure zouden stoppen. De rechtbank heeft ons echter gelijk gegeven. Wij denken dan ook dat dit niet kan.
Maatschappelijk gezien was het vroeger zo dat men een plaat moest kopen en betalen om ze te kunnen beluisteren. Nu is dat niet meer zo. Het is echter een hele stap verder om dan iedereen die internet heeft te doen betalen voor iets wat zij niet noodzakelijkerwijze gebruiken. Het is onder andere voor de muzieksector heel lastig dat die inkomsten zijn weggevallen. De wereld verandert echter. Wij hebben bijvoorbeeld geen inkomsten meer uit de verkoop van faxtoestellen; die worden ook niet meer verkocht. Wij gaan dus ook geen belasting heffen zodat de fabrieken die faxtoestellen produceren, kunnen blijven functioneren.
Het is een beetje overdreven, want muziek is iets anders, maar het geeft wel de toon van de discussie aan: de wereld verandert en men houdt vast aan een concept van vroeger. Om dat toch te laten standhouden, wil men dan een belasting opleggen aan iedereen die internet heeft en zo is het opgelost. Dat is redelijk kort door de bocht.
Wat is het alternatief? De regering heeft aan de Raad voor de Intellectuele Eigendom een advies gevraagd. Het zeer zorgvuldig advies luidt dat wetten, ook die inzake het auteursrecht op het internet, moeten worden nageleefd. Als er niets gebeurt, is dat schadelijk voor auteurs en andere rechthebbenden. De Raad stelt dus vast dat er een probleem is.
Voorts stelt de Raad dat men niet alleen moet rekening houden met het auteursrecht, maar ook met de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van ondernemen en de privacy. Men kan niet zomaar stellen dat internetleveranciers verantwoordelijk zijn voor alles wat er gebeurt op het internet. Dat gaat te ver. De juridische middelen voor de naleving van het auteursrecht moeten zeker en voorspelbaar zijn en moeten tot doel hebben juist die activiteiten te stoppen die schade toebrengen.
De Raad voor de Intellectuele Eigendom raadt dus eigenlijk aan geen dergelijke belasting in te voeren. Veel elementen moeten worden duidelijk gemaakt aan de consument. Er is ook een notice-and-actionprocedure nodig, waarbij men snel problemen opspoort en ertegen optreedt. Alles dient voldoende precies te worden verwoord. Dat is gemakkelijk gesteld als principe, maar het is weer iets anders om dat in wetgeving om te zetten.
De FOD had tegelijkertijd al een studie besteld bij de VUB. Beide werden nu samengevoegd. Wij hebben nu een studie gevraagd die dit omzet in concrete teksten. Wij hopen die eind dit jaar te krijgen. Of die mensen erin zullen slagen iets te produceren dat ergens op lijkt, weet ik natuurlijk niet. Het is duidelijk dat wij niet evolueren in de richting van een belasting maar wel in de richting van een notice-and-actionprocedure. Dit is een zeer snelle procedure. Ik ben echter van mening dat men ook hiermee niet alles zal dekken. Er is een technologische wijziging. Men zal een stukje kunnen recupereren, maar we moeten ook aan de artiesten durven zeggen dat zij wat zij vroeger hadden door de dragers te verkopen, niet volledig zullen kunnen recupereren. Door de manier waarop internet werkt, is een deel van die opbrengst gewoon weg. Men moet hun dus niet wijsmaken dat zij dat verlies volledig zullen recupereren. Bij een technologische evolutie kan men niet iedereen dezelfde inkomsten waarborgen. Zoiets gaat gewoon niet.
Ik zal u het volledig antwoord laten bezorgen, want ik heb het nu wat samengevat.
10.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, dat is zeer vriendelijk.
Ik ben uitermate verheugd dat u dit standpunt inneemt. Dit standpunt wordt niet in alle lidstaten ingenomen en dan denk ik zeker aan ons buurland, Frankrijk. Daar probeert men de moeilijkheden rond het innen van auteursrechten steeds vaker op te lossen door zo’n algemene internetheffing of zelfs door een algemene belasting in te voeren. Ik ben blij dat u dat standpunt niet deelt.
Bovendien is de vrijheid van het internetverkeer in onze maatschappij van kapitaal belang. Wij zien ook dat een aantal producenten en auteurs die ontwikkeling omarmen en het product van hun intellectuele arbeid gratis ter beschikking stellen, en hun inkomsten halen uit allerlei aanverwante diensten zoals concerten, publieke optredens enzovoort.
Naast de evolutie die de heer Vitorino heeft gelanceerd, zullen we aan het einde van dit jaar misschien ook de Belgische piste mogen omarmen. Ik kijk met zeer veel spanning uit naar het voorstel dat door de Raad zal worden gedaan om met een efficiënter heffingsmechanisme op de proppen te komen.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de klachten met betrekking tot de gsm-verzekeringen" (nr. 17759)
11 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les plaintes relatives aux assurances pour GSM" (n° 17759)
11.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het jaarverslag van de Ombudsman van de Verzekeringen van 2012 — het is eigenlijk een ombudsvrouw, als ik goed ben ingelicht — bevat als steeds zeer interessante informatie. Wij vernemen dat het aantal dossiers dat aan de ombudsdienst wordt voorgelegd, nog elk jaar stijgt. In 2010 waren er 3 786 dossiers en in 2012 al 4 119. Het aantal dossiers in de brandverzekering, vooral voor de waarborgen brand en diefstal, is gestegen met 12 %. Dat is niet opmerkelijk, maar wel opmerkelijk is de stijging met 7 % van het aantal dossiers “alle risico’s gsm”, goed voor in totaal 400 dossiers op jaarbasis, wat vrij veel is voor een klein gebruiksvoorwerp.
Ten eerste, in heel wat dossiers gaat het om verzekeraars die blijkbaar niet willen betalen. Het gaat in een aantal gevallen over gewoon verlies, waarvoor geen dekking bestaat. Dat zijn mensen die hun gsm ergens laten liggen. In een aantal dossiers werd echter ook een tussenkomst geweigerd na geweld op het slachtoffer. Dat is totaal onbegrijpelijk, want in ongeveer alle verzekeringspolissen wordt geweld precies als duidelijke grond voor een tussenkomst aanvaard. Wat is uw eerste reactie op deze enorme stijging van het aantal dossiers “alle risico’s gsm”?
Ten tweede, nog opmerkelijker is dat in ongeveer 50 % van het aantal dossiers inzake gsm-verzekeringen de verzekerde/klager gelijk kreeg van de ombudsdienst. Dat cijfer ligt vrij hoog en geeft aan dat een en ander duidelijk verkeerd loopt met deze verzekeringen en, vooral, met de afhandeling van de schadedossiers.
Mijn derde vraag is van algemeen politieke aard. Zou het niet in het belang zijn van de verzekeringnemer en de verzekeringsmaatschappij dat er een regeringsinitiatief zou komen om de communicatie over dergelijke verzekeringen eenduidiger en duidelijker te maken? Zo weet de klant beter waaraan zich te houden en kan de verzekeringsmaatschappij zich duidelijker positioneren.
11.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik wil wat nuanceren. De stijging met 7 % is een stijging van de restcategorie. Die omvat niet alleen de gsm’s, maar ook andere verzekeringen, onder andere de annulatieverzekering en de bijstandsverzekering. Bovendien weten wij dat er heel veel gsm’s zijn in België, zelfs meer gsm’s dan Belgen. Toch is het aantal klachten vrij beperkt. De stijging heeft ook te maken met dertig dossiers inzake de waarborg “alle risico’s gsm”, die de ombudsman heeft ontvangen naar aanleiding van het faillissement van één tussenpersoon. Als er dertig dossiers ineens binnenkomen, geeft dat een vertekening van de cijfers.
Het is dus te vroeg om nu al een conclusie te trekken. Het lijkt mij veeleer een occasionele, accidentele stijging.
In antwoord op de meer algemene vragen geef ik nog mee dat in 44 % van de dossiers de consument gelijk heeft gekregen en dat 76 % van de dossiers zijn onderzocht. Op dit moment zie ik in de cijfers niet vreselijk veel verontrustends.
Het wetsontwerp Twin Peaks II heeft net de bedoeling de MiFID-regels toe te passen op de verzekeringen. De gsm-verzekeringen zijn zeker een voorbeeld daarvan. Ik ken enkele personen die zo’n verzekering hebben gesloten, maar op het einde betalen zij even veel voor hun verzekering als voor hun gsm. Ik heb dus enige vragen bij de gsm-verzekering. Voor een gewone gsm is het nut van een dergelijke verzekering discutabel.
11.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik ben geneigd u deels te volgen.
Het betreft een groeiende problematiek. Op de festivalweide van Werchter waren er vijftig tot zestig klachten wegens diefstal van smartphones.
Ik ben geneigd om toe te geven dat het misschien nog wat vroeg is om het dossier nu al helemaal te bekijken.
Bij alle verzekeringsmaatschappijen is geweten dat, als er een verzekering is die fraudegevoelig is, het wel de diefstalverzekering is. Het gestolen goed is er of is er niet meer. Begin maar te bewijzen dat het gestolen is.
Wij zullen de zaak blijven opvolgen. Mochten wij verschuivingen merken in de cijfergegevens, dan zullen wij u zeker nogmaals over het dossier contacteren.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 17902 van mevrouw Eva Brems is omgezet in een schriftelijke vraag.
12 Question de M. Joseph George au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les commissions d'interchange" (n° 17983)
12 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de afwikkelingsvergoedingen" (nr. 17983)
12.01 Joseph George (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, depuis de nombreuses années, les commissions d'interchange sont au centre des préoccupations des commerçants et du milieu bancaire. La commission d'interchange est le montant que la banque du commerçant doit verser à la banque du client lors de chaque paiement par carte. Ce montant est une partie des frais de service que la banque du commerçant déduit du paiement qui lui a été fait par le client.
Vos prédécesseurs ont déjà été interrogés, à plusieurs reprises, sur l'éventuelle suppression des commissions d'interchange ou encore les déductions fiscales des paiements électroniques.
Nous savons que le Parlement européen a adopté fin 2012 le rapport Terho sur les paiements par carte, par internet et par téléphone mobile qui établit que la réglementation européenne doit s'attaquer à ce qui constitue un obstacle à la création d'un marché des paiements innovants en Europe: les commissions multilatérales d'interchange. Ceci s'inscrit dans l'annonce de la Commission, en octobre, d'un règlement à partir de 2013.
Ces différentes réglementations peuvent cependant poser problèmes. En effet, des effets négatifs ont été répertoriés dans certains pays où des mesures visent à limiter ou supprimer les commissions d'interchange, En Espagne ou aux États-Unis, par exemple, des études montrent que cette mesure a entraîné une augmentation des frais pour les consommateurs car les banques ont pris différentes initiatives (augmentation des frais annuels) pour récupérer ce manque à gagner.
Je crois que dans cette problématique tout est question d'équilibre, le plus important étant de ne léser ni les consommateurs, ni les commerçants. Les mesures prises ne doivent pas être contre-productives.
Monsieur le ministre, quelle est votre position sur les différentes recommandations concernant les commissions multilatérales d'interchange du rapport approuvé par le Parlement européen?
La Belgique tiendra-t-elle compte, dans la position qu'elle adoptera, des effets non désirables objectivés en Espagne, aux États-Unis, en Australie et dans d'autres pays?
Quelles mesures entendez-vous défendre pour réduire ces commissions, sans avoir d'effets contre-productifs et néfastes pour les consommateurs?
12.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Madame la présidente, monsieur George, la question est connue. Les commissions d'interchange (CMI) constituent un paiement répercuté sur le commerçant pour chaque paiement par carte.
De nombreuses discussions ont déjà eu lieu sur ce sujet. La DG Concurrence de la Commission mais aussi les autorités nationales de concurrence s'en occupent depuis longtemps. Par exemple, en 1997, la CMI de Visa a fait l'objet d'une plainte formelle déposée par EuroCommerce, l'organisme européen représentant le commerce de bureau et de détail. La Commission a accepté les engagements, a conclu à des infractions au droit de la concurrence et a gagné des appels concernant les CMI de Visa et de MasterCard.
Dans sa résolution du 20 novembre 2012 (Livre vert – Vers un marché européen intégré des paiements par carte, par internet et par téléphone mobile), le Parlement européen demande entre autres à la Commission européenne de prendre en compte l'arrêt de la Cour de justice dans l'affaire MasterCard du 24 mai 2012 dans la réglementation des modèles d'affaires pour les paiements par carte bancaire. Dans la décision qui a fait l'objet d'un appel par MasterCard devant la Cour, le tribunal a rejeté les moyens mis en avant par MasterCard et a confirmé l'infraction. La Cour a confirmé qu'en l'espèce, les CMI constituent une restriction de la concurrence et a rejeté la défense de MasterCard selon laquelle les CMI sont objectivement nécessaires pour faire fonctionner son système. En accord avec la position de la Commission, la Cour a jugé que MasterCard constitue une association d'entreprises au sens de l'article 109 du TFEU, même après que la société a été introduite à la bourse de New York.
Nous n'avons pas pris explicitement position au sujet des conclusions du Parlement européen. La Belgique a, par la passé, agi de manière pragmatique en déconseillant à la Commission d'interdire purement et simplement les CMI, tout en répétant qu'elles sont comparativement peu élevées en Belgique.
La Belgique a toujours eu une approche pragmatique. Les représentants de MasterCard ont été reçus au cabinet pour présenter les résultats de l'étude espagnole. Celle-ci indique, en effet, qu'une réduction des CMI peut mener à une augmentation des coûts. Mais elle n'aborde pas la question du prix payé par le commerçant ni la question du prix total payé par le consommateur et le commerçant.
À mesure que les paiements électroniques se développent, nous devons, en tant que pouvoirs publics, tenter de réduire le coût total pour le consommateur et le commerçant. L'Autorité de concurrence suit ce dossier de près. Elle a rencontré les différents intervenants à plusieurs reprises.
Pour ce qui concerne les cartes de débit, un accord a été trouvé en 2007 entre Banksys et les commerçants visant à réduire le coût de la location des terminaux. Un autre accord similaire a été trouvé avec Atos Wordline en 2011. Une des principales inconnues concerne le nombre de systèmes SEPA compatibles dans le futur dans la mesure où les banques hésitent à investir dans le système Bancontact/Mistercash. Il semble toutefois que l'on conservera trois opérateurs.
Pour ce qui est des transactions domestiques de Visa et MasterCard, la Commission a adopté des stratégies différentes. Elle s'est occupée des transactions domestiques de Visa mais a encouragé les autorités nationales à s'occuper de celles de MasterCard. Comme les autres autorités nationales, l'Autorité belge de concurrence attend la décision de la Cour de justice pour avancer dans ses négociations avec MasterCard.
En général, le secteur des moyens de paiement constitue une priorité pour l'Autorité de concurrence, outre les paiements par cartes bancaires dont il est question. Les transports de fonds connaissent une concentration croissante qui fait également l'objet d'une attention particulière de la part de l'Autorité de la concurrence. De même, seuls deux opérateurs agissent dans le secteur des titres-repas papier.
Voilà les trois secteurs à duopole qui nécessitent un suivi permanent.
12.03 Joseph George (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse circonstanciée.
Comme vous, je pense qu'il convient de faire preuve de pragmatisme. En poursuivant le bien, on risque d'arriver à engendrer du mal dans ce dossier. Tout est question de point d'équilibre.
Je ne dispose que d'un chiffre. En réglementant la matière en Espagne, ils en sont arrivés à une hausse de 50 % des cotisations annuelles à charge des consommateurs, ce qui représente plus de 2 milliards d'euros. Il ne s'agirait pas de tomber dans un système où in fine le consommateur serait pénalisé et/ou se détournerait des moyens de paiement par carte, devenus trop coûteux.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 17995 van mevrouw Lahaye-Battheu wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
13 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de dwanglicenties" (nr. 18027)
13 Question de M. Wouter De Vriendt à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les licences obligatoires" (n° 18027)
13.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, de octrooiwet van 1984, die recent gewijzigd werd via de wet van 10 januari 2011, voorziet in een stelsel, een aantal gevallen, van zogenaamde dwanglicentie in het belang van de volksgezondheid.
Het gaat om artikel 31bis, ingevoegd bij artikel 13 van de wet van 28 april 2005. Ik citeer § 1: “In het belang van de volksgezondheid kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een licentie tot exploitatie en toepassing van een uitvinding beschermd door een octrooi verlenen voor…” Dan volgen een aantal categorieën, waaruit ik punt a citeer: “een geneesmiddel, een medisch hulpmiddel, een medisch hulpmiddel of product voor diagnostiek, een afgeleid of combineerbaar therapeutisch product”.
In het licht van de soms harde opstelling van de producenten van weesgeneesmiddelen is dat eigenlijk wel een interessant artikel. Een dwanglicentie houdt dan concreet in dat een land de mogelijkheid heeft om een geneesmiddelenpatent terzijde te schuiven om een generisch geneesmiddel te produceren of uit te voeren.
Mijnheer de minister, ik heb in dat verband drie vragen.
Ten eerste, in welke mate wordt dit tegengesproken door wetgeving op Europees niveau omtrent weesgeneesmiddelen?
Ten tweede, in welke omstandigheden kan een dwanglicentie volgens u gebruikt worden?
Ten derde, de exclusiviteitsgarantie die Europa oplegt heeft uiteraard ook een maatschappelijk nut, vermits ze een kader creëert waarbinnen het voor farmaceutische bedrijven de moeite waard is om te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Zou een dwanglicentie echter geen bruikbaar instrument zijn in het geval van ruimer verspreide medicatie, zoals dat bij veel generische geneesmiddelen al het geval is? Daar blijft het immers nog altijd interessant voor bedrijven om te investeren in onderzoek omwille van een ruimere afzetmarkt. Daar is het dus minder erg als een dwanglicentie de octrooiwetgeving uitholt.
13.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer De Vriendt, over de verhouding tussen de dwanglicentie en de Europese wetgeving heb ik een opsomming van verordeningen op papier bij. Ik zal u die lijst overhandigen.
De verordening stelt duidelijk: “onverminderd de wetgeving inzake intellectuele eigendom of enige andere bepaling van het gemeenschapsrecht”. Met andere woorden, uitzonderingen die men zou willen toepassen, moeten toch heel sterk rekening houden met dat kader van de intellectuele eigendom. De dwanglicenties waarin is voorzien, betekenen dus geen blanco cheque om te doen wat men wil, want er is een tamelijk sterke internationale beperking in de verordening ingebouwd.
In de Belgische wetgeving kan een minister een dwanglicentie toekennen. Daarvoor moet hij wel het advies voor gedwongen licenties opvragen bij de paritaire commissie van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, in toepassing van de procedure bedoeld in artikel 33 van de octrooiwet. Dat kan wanneer er geen wezenlijke exploitatie van het octrooi in België plaatsvindt. Natuurlijk, als het gaat over een weesgeneesmiddel, dan slaat dat op niet meer dan vijf personen op de tienduizend in de EU die aan die ziekte lijden, dus altijd een beperkte groep. De wezenlijke exploitatie staat dus altijd ten opzichte van een kleine groep, dus op het eerste gezicht is dat al een probleem. Als men wat verkoopt, is men heel vlug bij een wezenlijke exploitatie.
Inzake weesgeneesmiddelen zegt men dat het weinig voorkomen van de ziekte ingeroepen kan worden als een reden waarom er geen wezenlijke exploitatie van het octrooi in België plaatsvindt. De combinatie van dwanglicentie en weesgeneesmiddel is dus niet gemakkelijk.
Toekennen kan, wanneer een uitvinding toebehorend aan de licentieaanvrager niet kan worden geëxploiteerd zonder inbreuk te maken op het octrooi waarop de licentie wordt aangevraagd. Dat is eigenlijk een strijdigheid met het octrooi. Een van de voorwaarden voor het bekomen van een dwanglicentie in dat kader is trouwens dat de aanvrager van de licentie zich tevergeefs tot de octrooihouder heeft gewend om een licentie in der minne te bekomen. Iemand moet dus gevraagd hebben om het te mogen exploiteren. Een dwanglicentie is een licentie, geen vrijgeleide.
Een dwanglicentie kan pas toegekend worden in de volgende omstandigheden. Het geneesmiddel bestaat, maar wordt hier niet aangeboden. Als een bedrijf dat geneesmiddel toch wil aanbieden, maar wanneer dat geweigerd wordt, dan kan de dwanglicentie toegekend worden.
Het is ook mogelijk in het belang van de volksgezondheid, in geval van een volksgezondheidscrisis na een advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek.
Die dwanglicenties zijn een ultiem middel wanneer men ziet dat iemand dat wil exploiteren, in geval van een crisis of als er geen wezenlijke exploitatie is. Dat zijn allemaal vrij restrictieve voorwaarden.
Met betrekking tot het nut van dwanglicenties bij wijdverspreide en generische geneesmiddelen dient het volgende te worden opgemerkt. Generische geneesmiddelen zijn niet meer door octrooien beschermd, dus kunnen ze ook door andere bedrijven worden geproduceerd zonder inbreuk te maken op het octrooirecht. Men hoeft dan geen dwanglicentie te hebben, want men mocht het sowieso doen.
Met betrekking tot geneesmiddelen die nog steeds beschermd zijn door een octrooi, is het belangrijk erop te wijzen dat, aangezien het om wijdverspreide geneesmiddelen gaat, er geen dwanglicentie kan worden aangevraagd omwille van niet-exploitatie. Wanneer het in andere landen wijdverspreid is en er bij ons geen wezenlijke exploitatie is, is het wel van toepassing.
Wij kunnen de wetgeving niet aanpassen in tegenspraak met de verordening in de TRIPS-overeenkomst. Dit is een ingewikkelde uitleg, maar die dwanglicentie is vrij moeilijk te hanteren, zeker als het dan nog gaat over weesgeneesmiddelen.
Ik geef u het meer gedetailleerde schriftelijk antwoord.
13.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, zeker voor de weesgeneesmiddelen onthoud ik uit uw antwoord dat er toch een aantal problemen zijn, met veel voorwaarden, maar toch ook een aantal openingen als het gaat om wijdverspreide geneesmiddelen.
Wij zullen dit nakijken omdat wij op zoek zijn naar mechanismen, hefbomen voor de overheid, om iets te doen aan prijsexcessen op het vlak van geneesmiddelen. De piste van de dwanglicentie leek ons op het eerste gezicht een nuttige piste die zeker het onderzoeken waard is.
Dat Europees kader is heel belangrijk. Dat ontkennen wij niet. Zonder dat Europees kader en die exclusiviteitsgaranties ligt het veel minder voor de hand om te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Daarover bestaat geen enkele discussie.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "hervormingen in de farmaceutische sector" (nr. 18029)
14 Question de M. Wouter De Vriendt à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "des réformes dans le secteur pharmaceutique" (n° 18029)
14.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, de zaak-Viktor heeft ons nogmaals gewezen op de exuberante prijszetting voor geneesmiddelen die sommige bedrijven hanteren. Na de oplossing voor aHUS-patiënten, die Soliris nodig hebben, dringt de vraag naar structurele maatregelen zich dan ook op.
Wij juichen toe dat bedrijven investeren in onderzoek en ontwikkeling, maar er zijn prijsexcessen, die de regering moet aanpakken. Dat geldt des te meer voor weesmedicijnen.
Transparantie over de ontwikkelingskosten en de manier van prijsbepaling zou de overheid toelaten na te gaan of de prijsbepaling redelijk is of niet. Gaat u akkoord met die zienswijze? Welke oplossingen schuift u naar voren?
Farmabedrijven krijgen vandaag al overheidssteun in de vorm van steun voor onderzoek en ontwikkeling. Bovendien bestaat er een exclusiviteitsgarantie van tien jaar voor weesmedicijnen op de Europese markt, wat eveneens neerkomt op overheidssteun of een tegemoetkoming door de overheid voor de bedrijven. Kan het een piste zijn om in ruil daarvoor transparantie te vragen, te eisen, over de ontwikkelingskosten en de prijsbepaling?
14.02 Minister Johan Vande Lanotte: Dat is op het moment eigenlijk het geval. De minister van Economie kan maximumprijzen bepalen. Voor terugbetaalbare geneesmiddelen moet hij dat telkens doen. Ik krijg bijna dagelijks vragen van bedrijven over de prijs van hun geneesmiddelen.
Een prijs moet een aantal gegevens bevatten om ontvankelijk te zijn. De gegevens hebben betrekking op de prijzenstructuur en omvatten onder andere de kosten voor productie, import, analyse, transfer, onderzoek en ontwikkeling. Men noemt dat KP1. Dan zijn er nog de loonkosten, kosten voor reclame en informatie, verkoopkosten, algemene kosten, KP2.
Dat wordt in de commissies die dat bestuderen, vrij gedetailleerd bekeken. Er wordt ook gekeken wat andere landen als prijs gehanteerd hebben. Op die manier wordt geprobeerd een maximumtarief op te leggen. Men mag natuurlijk altijd minder vragen.
Voor weesgeneesmiddelen zijn de algemene kosten – de vaste kosten – groot, omdat men weinig pakketten heeft. Daarom zijn de prijzen van weesgeneesmiddelen tamelijk hoog.
Voor Soliris, het medicijn in de zaak-Viktor, is die procedure gevolgd en heeft de minister op basis van een volledig dossier op 20 oktober 2008 een maximaal toegelaten prijs bepaald.
Dan volgt natuurlijk de andere stap, waarbij men zich buigt over de vraag of het medicijn al dan niet wordt terugbetaald. Daarvoor is weer een heel andere procedure van toepassing. De beslissingen ter zake verlopen min of meer los van elkaar; men probeert ze wel op elkaar af te stemmen.
Afgelopen week lazen we in een artikel in Trends de klacht van de farmaceutische industrie dat de prijs van geneesmiddelen de voorbije jaren te sterk is gedaald. Men zegt dat er zo streng werd toegezien op de prijzen dat er een probleem ontstaat, wat onderzoek en ontwikkeling betreft. Dat is ons ook al afzonderlijk doorgegeven. Wij hebben inderdaad geprobeerd om de geneesmiddelenreglementering streng toe te passen. Ook voor parallelle import hebben wij een aantal nieuwe regels toegepast. Ook bij Volksgezondheid was het een algemene trend om daarop heel scherp toe te zien.
Er woedt een grote fundamentele discussie. Feit is dat er nog steeds relatief weinig generische producten op de markt zijn, maar wel heel veel octrooimedicamenten. De generische producenten zeggen dat er geen generische producten meer zullen zijn, als wij hun prijs nog verlagen. De producenten van octrooigeneesmiddelen zeggen dat zij hun prijzen massaal verlaagd hebben – dat is ook juist – en dat het nu tijd is dat ook de prijs van de generische producten verlaagd wordt. Er zijn al octrooigeneesmiddelen met dezelfde prijs als die van de generische. Het is een discussie waarin het heel moeilijk is om uit te maken wie nu eigenlijk gelijk heeft.
Het klopt dat patentgeneesmiddelen effectief heel veel in prijs gezakt zijn. De industrie heeft beslist die te verlagen en de nieuwe geneesmiddelen duurder te maken. Daar hebben zij namelijk veel kosten aan. De generische producenten beweren dat zij niet langer zullen bestaan, als wij hun prijzen nog verlagen. Daarover wordt voortdurend gediscussieerd.
Ik onderstreep dat de prijzen van geneesmiddelen in de voorbije twee jaar in België vrij scherp onder controle zijn gebleven, wat niet belet dat er voor het betreffend geneesmiddel een maximale prijs is. De minister van Economie heeft die in 2008 bepaald. Mocht ik die zelf bepaald hebben, dan zou het waarschijnlijk dezelfde prijs geweest zijn. Ik heb het dossier niet goed bekeken, maar dan rijst ook de vraag wat men, als men moet terugbetalen, mag vragen?
Meestal probeert men het probleem op te lossen door een volume-prijscontract te maken. Als men veel verkoopt, dan zakt de prijs, maar bij een weesgeneesmiddel is dat een beetje zinloos, want het betreft een kleine groep.
Er wordt in dat debat ook vaak het argument gebruikt dat wij te dicht bij Nederlandse toestanden zullen komen, als wij niet opletten. Wat bedoelt men daarmee? Nederland heeft op het moment heel vaak, bijna iedere week, tekorten. Bepaalde medicatie is niet meer verkrijgbaar, omdat bedrijven ze niet meer op de markt brengen, wegens niet rendabel. Ik heb de details niet, maar ik geef u die zaken toch mee, want dat argument is niet zonder belang.
14.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Natuurlijk zouden levensreddende medicijnen voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moeten zijn. In dat verband zijn er toch een aantal problemen opgedoken. Ik vind het ook problematisch dat er een verschil is tussen de officiële prijsbepaling en de bepaling van officieuze prijzen en prijskortingen tijdens contractonderhandelingen. Bij die laatste ontbreekt elke transparantie.
Ik blijf er ook bij dat de overheid op zoek moet gaan naar hefbomen: wat geven wij aan farmabedrijven en wat krijgen wij in ruil? Als ter zake een onevenwicht bestaat, vind ik dat wij hetgeen wij aan de farmaceutische industrie geven, moeten uitspelen. Ik denk dan aan steun voor onderzoek en ontwikkeling, exclusiviteitsgaranties. Eigenlijk zouden wij die steun ter discussie moeten kunnen stellen als blijkt dat er een probleem is met de levering van of de garantie op betaalbare medicijnen, zeker als die levensreddend zijn.
14.04 Minister Johan Vande Lanotte: Ik meen dat het voorbeeld van Soliris niet echt van toepassing is.
14.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Met Soliris hebben wij toch vastgesteld dat er contractonderhandelingen werden gevoerd, los van de officiële prijsbepaling.
14.06 Minister Johan Vande Lanotte: Het bedrijf Alexion Pharmaceuticals is niet echt actief in België. Het krijgt dus geen onderzoekssteun in België.
14.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Nee, maar het geniet wel de exclusiviteitsgarantie.
14.08 Minister Johan Vande Lanotte: Dat is wettelijk geregeld. Daar kan men niet zo veel aan doen, want dat behoort tot het Europees recht.
14.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Het is wettelijk geregeld, maar men kan de wetgeving ook veranderen. Als de overheid, zelfs op Europees niveau, op zoek is naar hefbomen om bedrijven desnoods onder druk te zetten, kan men altijd opteren voor een wetswijziging.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de evolutie naar gemeenschappelijke regels en zelfs 1 Europees loket wat betreft auteursrechten en naburige rechten" (nr. 18111)
15 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'établissement de règles communes et la création d'un guichet unique européen en matière de droits d'auteur et de droits voisins" (n° 18111)
15.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is nog een vraag over auteursrechten en internet.
Zoals u weet, opereert onder andere de auteursrechtenorganisatie SABAM als bemiddelaar tussen de rechthebbenden in de creatieve sector en de consumenten die de werken willen gebruiken. De schatting is dat zowat 8 % van de rechten internationaal, dus via de auteursrechtenorganisaties van de buurlanden, moeten worden geïnd. Deze inning verloopt allesbehalve vlotjes en zeker en vast niet transparant. Het gevolg is dat een hoop geld blijft kleven tussen de verschillende auteursrechtenorganisaties.
De Europese Commissie is op de hoogte van de problematiek en heeft daarom op 11 juli 2012 een richtlijn voorgesteld die de werkwijze van de meer dan 250 auteursrechtenorganisaties in de Europese Unie wil harmoniseren.
Behalve vanwege voornoemde reden acht de Europese Commissie de implementatie van een richtlijn ook nodig omdat de auteursrechtenorganisaties zich vaak op te veel verschillende manieren en tegen een te traag tempo aan de nieuwe digitale realiteit zouden aanpassen.
Aldus sluiten wij naadloos bij de vorige twee vragen aan.
Concreet stelt de richtlijn twee zaken voor, enerzijds het bevorderen van de verlening van een multiterritoriale muzieklicentie en, anderzijds, het harmoniseren van auteursrechtenorganisaties en hen ertoe aanzetten een efficiënter en transparanter beleid te voeren, inclusief een verbetering van hun financieel management.
Om deze doelen te bereiken, stelt de Europese Commissie Europese normen voor waaraan alle Europese auteursrechtenorganisaties zouden moeten voldoen. Bovendien moet het voor de auteurs gemakkelijker zijn om tussen de beste dienstverlening te kunnen kiezen, met andere woorden om een auteursrechtenorganisatie naar verlangen te kunnen kiezen.
De vraag op welke wijze deze Europese regels voor beter bestuur en meer transparantie dienen te worden gehandhaafd, zal ik u vandaag niet voorleggen, aangezien deze vraag aansluit bij de problematiek die u in een vorige vraag hebt aangekaart.
Bovendien is het belangrijk in eigen land na te gaan in welk mate de richtlijn een impact op de sector zou hebben. Het gaat immers over zeer verregaande voorstellen.
Mijnheer de minister, mijn vragen aan u zijn de volgende. Ik weet dat ik veel vragen heb gesteld. Ik zal ze echter groeperen.
Wat is de impact van een dergelijke richtlijn op de Belgische culturele sector?
Ten tweede, hoe staat u tegenover het hervormen van de auteursrechtenorganisaties, zodat meer keuzemogelijkheden en transparantie zich aandienen?
Ten derde, bent u van plan om ten opzichte van het Europese voorstel een advies te verlenen en actie te ondernemen, zoals ook andere buurlanden – Spanje, Zweden, Polen, Nederland, Luxemburg en Frankrijk – hebben gedaan?
Ik had graag uw inzichten vernomen over die drie vragen.
15.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik zal tamelijk kort op die zaken ingaan, want ons standpunt is nog in ontwikkeling en het is nogal een kluwen.
Ten eerste, wij zijn van mening dat een harmonisering op het vlak van behoorlijk bestuur en transparantie echt nuttig is, al was het maar omdat zeer veel inkomsten niet tot één land beperkt zijn. Belgische artiesten krijgen inkomsten uit andere landen en hebben te maken met internationale beheersvennootschappen en dergelijke. Als dat voor iedere vennootschap in ieder land afzonderlijk gebeurt, dan is dat geen goede zaak. Wij zijn voor een tamelijk verregaande harmonisering. Op dat vlak probeert men met de sector zelf te werken. Er werd vaak gewerkt met Softlo en dergelijke, maar ik betwijfel of dat heel goed gewerkt heeft. Ik meen dus dat wij een Europese regeling nodig hebben.
Dat zal betekenen dat er een soort level playing field moet komen waarbij de rechten van de gebruikers belangrijk zijn. Welke rechten hebben ze? Wat zijn de transparantieregels? Hoe kan dit afgedwongen worden? Dat controlemechanisme is heel erg belangrijk. Ik kan u zeggen dat wij in het wetboek over auteursrechten, waaraan wij werken, eigenlijk graag een regulator zouden invoeren. Die moet dan de economische actoren met elkaar in contact brengen. De economische actoren in het auteursrecht zouden de regulator kunnen contacteren wanneer zij een probleem hebben. Het kan dan gaan om een probleem tussen auteursbeheersmaatschappijen of over tv-kanalen en internet. Alle economische actoren zouden via de regulator een conflict kunnen aankaarten. Als men dan niet akkoord gaat met het resultaat, kan men nog steeds in beroep gaan bij de rechtbank waar de zaak dan moet eindigen.
Dit is een soort tussenstap die ook recht geeft op transparantie. In die sector verloopt immers heel wat op een niet-transparante manier. Wij betalen auteursrechten op ons tv-abonnement, maar niemand weet wat er precies met dat geld gebeurt. Ik geef maar een voorbeeld. Iedereen vindt dus dat de anderen te veel krijgen. Zo kunnen wij lang doorgaan zonder dat het probleem opgelost wordt.
Ik heb dat trouwens besproken met Europees commissaris Barnier en hij is het idee van de regulator genegen. In de richtlijn staat dat een bevoegde instantie moet worden aangeduid die toeziet op het naleven van de voorschriften van de richtlijn onder de beheersvennootschappen. Dan heeft men toch wel een element dat daarin speelt.
Het multiterritoriale element is een realiteit, maar het is ook een gevaar. Iemand die zich specialiseert in optredens op bierfeesten in West-Vlaanderen zal natuurlijk geen multiterritoriale licentie aanvragen, tenzij hij naar Noord-Frankrijk gaat. Dan zal hij dat waarschijnlijk doen zonder het aan te geven, de traditie respecterend.
De richtlijn bepaalt dat ook ten aanzien van personen die echt multiterritoriaal willen werken, geen discriminatie mag bestaan. De online rechten van auteurs die oorspronkelijk afkomstig zijn van een andere beheersvennootschap, moeten op een niet-discriminatoire manier worden beheerd. Dat is een belangrijk gegeven. Wij weten ook dat de business daarin redelijk sterk is en dat dit economische feiten zijn.
Wij gaan een deel van de richtlijn proberen te integreren in het boek dat wij nu voorleggen. Dat is op dit moment het voorwerp van de IKW. Wij zijn daarmee dus bezig.
Ik benadruk nogmaals dat het auteursrecht een immens kluwen blijft; ik zal al lang begraven zijn alvorens dat allemaal te verstaan.
15.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, ik heb goed begrepen dat u behoedzaam bent voor de impact die een drastische hervorming van de beheersvennootschappen zou hebben, teneinde discriminaties of economische onevenwichten te vermijden. U bent echter wel de insteek van de richtlijn genegen en u hebt proactief kunnen bijdragen aan een regulerend element. De geest ervan zal voort worden geïmplementeerd in het wetboek inzake auteursrechten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vragen nrs 18125 en 18127 van de heer Calvo werden tijdens de vorige vergadering reeds omgezet in schriftelijke vragen.
De vragen nrs 18150, 18191 en 18239 van mevrouw Dierick worden omgezet in schriftelijke vragen.
Vraag nr. 18254 van mevrouw Warzée-Caverenne wordt uitgesteld.
16 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la résiliation de nombreux contrats de RC auto chez Belfius Insurance" (n° 18259)
16 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de opzegging van een groot aantal contracten BA auto bij Belfius Insurance" (nr. 18259)
16.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, vous connaissez mon combat en faveur d'une relation plus équitable entre assureur et assuré, que ce soit au niveau de la clarification de la fixation des primes ou encore de règles de résiliation.
Belfius Insurance me conforte dans mon action en décidant, début mai, de rétablir sa "profitabilité technique". La branche assurances de Belfius va appliquer plus de sélectivité dans le choix de ses clients, augmenter les primes pour les personnes sujettes aux sinistres et résilier de nombreux contrats RC auto. Certains agents des AP - Assurances Populaires pour ceux qui ne s'en souviendraient pas - vont ainsi voir leur portefeuille se réduire de 25 à 40 %.
Une fois n'est pas coutume, c'est la bouteille à encre quant aux critères de sélection! Les rumeurs vont d'ailleurs bon train et on entend dire que les clients assurés uniquement en RC auto ne seraient plus en odeur de sainteté chez le bancassureur d'État. Pas plus que les familles dont les enfants approchent de l'âge où l'on peut prendre le volant. Une fois encore, cet exemple nous montre l'absolue nécessité d'avancer en matière de RC auto et de donner un signal clair aux assureurs: leur comportement n'est plus acceptable et ils doivent changer.
Nous ne pouvons pas, d'un côté, nous en prendre aux personnes non assurées en renforçant l'arsenal répressif sans, de l'autre, agir sur le cœur même du problème, c'est-à-dire la difficulté de plus en plus marquée de s'assurer à un tarif raisonnable ou encore l'exclusion arbitraire du fait de la divine volonté d'un assureur.
Monsieur le ministre, la refonte de l'assurance auto figure en bonne place dans l'accord de gouvernement. De nombreuses propositions de loi sont sur la table. Ma question est donc très simple: où en est l'état d'avancement de ce dossier? Va-t-on progresser dans ce domaine?
16.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Chère collègue, comme je l'avais déjà dit, nous nous sommes tournés vers l’ADSEI, l'institut de statistiques.
Nous avions d'abord demandé à Test-Achats et à Assuralia de se mettre d'accord sur le texte, notamment sur les chiffres. Selon les chiffres de Test-Achats, de gros problèmes se posent, alors que selon ceux d'Assuralia, il n'y en a point. Nous leur avons donc demandé de tomber d'accord sur les chiffres. Cela n'a pas réussi!
Nous avons donc demandé à l'Institut national de statistiques (INS) de réaliser une enquête auprès du grand public pour faire le point sur la situation, les problèmes, etc. Pas plus tard que la semaine dernière, la directrice de l'INS nous a dit avoir reçu 3 200 enquêtes remplies qui vont maintenant être analysées. Les résultats nous seront donc communiqués dans les mois qui viennent. Je présenterai bien entendu ce rapport ici.
Je salue cette initiative de l'INS. Cela nous permettra d'échapper à des débats factuels grâce à une base scientifique très claire faisant l'état des lieux spécifiquement sur les assurances auto. J'espère pouvoir vous présenter cela en novembre ou décembre, afin que nous puissions encore agir si besoin. Cela peut aller vite si nécessaire. Nous verrons le résultat.
16.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Nous attendons la réforme de l'assurance auto depuis au moins cinq ou six ans, depuis d'ailleurs que nous avons changé le bonus-malus. C'est cela qui a un peu dérégulé tout le système.
Vous savez combien je crois qu'il faut lutter contre la segmentation en matière d'assurance, surtout en matière d'assurance obligatoire. C'est indispensable.
Par ailleurs, je souligne que Belfius est une banque publique: nous essayons de le rappeler. Je ne sais pas ce qu'y font nos administrateurs, mais je trouve lamentable qu'une banque publique donne un tel signal.
Je rappelle qu'il s'agit d'une assurance obligatoire. Belfius devrait peut-être faire un peu plus de missions – même si l'assurance obligatoire et l'assurance auto ne sont pas une mission de service public – et jouer un peu plus le jeu que les banques privées. L'État, en tant qu'administrateur de Belfius, pourrait aussi lui envoyer un signal clair et pas que sur ce dossier-là, d'ailleurs.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Voor de samengevoegde vragen nrs 18277, 18634 en 18759 is momenteel alleen mevrouw Gerkens aanwezig, dus daarmee wachten we nog even.
17 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de stand van zaken betreffende het nieuwe modelcontract BA-auto" (nr. 18330)
17 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'état d'avancement du nouveau modèle de contrat pour l'assurance RC voiture" (n° 18330)
17.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, ik ben eigenlijk blij dat u mij nu het woord verleent, want eigenlijk sluit deze vraag aan bij die van collega Lalieux.
17.02 Minister Johan Vande Lanotte: Welke vraag is dit?
17.03 Peter Logghe (VB): De vraag onder agendapunt 27.
17.04 Minister Johan Vande Lanotte: Het begint vooruit te gaan.
De voorzitter: Ja, maar straks moeten we enkele eerdere agendapunten behandelen.
17.05 Peter Logghe (VB): Deze vraag dateert van 3 juni, dus we schuiven op.
De sector van de autoverzekeringen en de markt van de motorrijtuigen zijn belangrijk, ook in het totale premievolume van de verzekeringsmaatschappijen. Kerncijfers maken ons dat allemaal duidelijk. In België zijn meer dan 5,3 miljoen auto’s bij de DIV ingeschreven. Jaarlijks zijn er 364 000 schadegevallen in fout. De schadefrequentie bedraagt 6,8 %. De totale schadelast op jaarbasis bedraagt meer dan 1 miljard euro. In 2011 waren er bijvoorbeeld meer dan 33 000 schadegevallen met lichamelijke letsels. Het motorverkeer blijft dus toenemen. Goede afspraken op het vlak van burgerlijke aansprakelijkheid zijn dan ook meer dan noodzakelijk.
Al jaren wordt in deze commissie een nieuw modelcontract BA Auto beloofd. Uw voorganger en diens voorganger hebben dat hier al beloofd. Een nieuw wetsontwerp werd aangekondigd, maar sindsdien bleef het zeer stil. Nochtans zijn de verzekeringsmaatschappijen vragende partij en ik denk dat ook de burgers zelf vragende partij zijn.
Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken in dat dossier? Ik hoor dat u cijfers hebt opgevraagd over de verzekerbaarheid van jongeren. Wacht u met het modelcontract tot u daarmee naar de commissie komt? Wordt het modelcontract nog deze legislatuur aangekondigd en voorgelegd?
Ten tweede, als het wetsontwerp inzake het modelcontract BA Auto nog deze legislatuur in het Parlement, in deze commissie, zou worden ingediend, kunt u daarop dan al min of meer een termijn plakken?
Ten derde, wat is de inhoud van het modelcontract? Welke nieuwigheden denkt u te kunnen aanbieden?
17.06 Minister Johan Vande Lanotte: (microfoon niet ingeschakeld) (…) heb ik daar niet de meeste aandacht aan besteed. Daarover zal ik niet flauw doen, het is gewoon een gegeven. De reden is ook simpel: er blijft extreem veel discussie over bestaan.
Het klopt dat in het verleden werd gevraagd om een nieuw voorstel te maken. Onder professor Van Schoubroeck, voorzitter van de Commissie voor Verzekeringen, werden twee teksten uitgewerkt en voor advies voorgelegd aan de Commissie voor Verzekeringen, die daaromtrent nogal verdienstelijk werk levert. Dat voorstel is raadpleegbaar op de website van de FSMA onder advies 2008/4 van 10 maart 2009. Het is dus al een oud zeer.
De administratie heeft een voorontwerp van wet voorgelegd dat de noodzakelijke wetsaanpassingen zou moeten doorvoeren. Pas dan kan het koninklijk besluit in werking treden.
We zullen die teksten uiteraard bekijken. We beschikken ook over de enquête over de autoverzekeringen. Duidelijk is dat de uitgewerkte tekst geen eenparigheid wegdraagt, om niet te zeggen dat hij zeer betwist is. Als ik wat tijd heb, zal ik dat eens bekijken. Door andere dringende zaken ben ik daaraan tot nu toe niet toegekomen, onder andere de wet op de verzekeringen die we gaan aanpassen en moderniseren. Nu u mijn aandacht daarop vestigt, zal ik dat toch eens bekijken; dat is niet meer dan normaal. Veel ga ik u niet beloven, want als er heel veel controverse over bestaat, zal ik toch moeten nagaan of er voor een goede basis kan worden gezorgd.
17.07 Peter Logghe (VB): Ik begrijp dat het voor deze legislatuur moeilijk wordt. Ik wil het wel eens voor u bekijken, eventueel. Om maar te zeggen dat er dringend knopen moeten worden doorgehakt, bijvoorbeeld inzake segmentatie of niet, en inzake de verzekerbaarheid van jongeren.
17.08 Minister Johan Vande Lanotte: Daar gaat de enquête over. We hebben altijd gesteld dat we de verzekerbaarheid van jongeren wel zouden bekijken. Test-Aankoop en Assuralia werden samengezet, maar dat heeft niets opgeleverd. Iedereen blijft bij het eigen gelijk. Vandaar de enquête, maar het duurt wel een jaar om die correct uit te voeren, wat het Instituut voor de Statistiek wil doen.
17.09 Peter Logghe (VB): Ik weet het, maar ik blijf het moeilijk hebben met het feit dat bepaalde zaken al op tafel liggen sinds 2008-2009 en men daarmee niet verder geraakt. Dat is fundamenteel, gelet op het belang van de motorrijtuigen in dit land. Ik blijf u daarmee achtervolgen.
17.10 Minister Johan Vande Lanotte: Dat is nog iets anders dan voor mij komen werken, mij achtervolgen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs 18371 en 18372 van mevrouw Dierick worden omgezet in schriftelijke vragen.
Mevrouw Gerkens is aangekomen en mevrouw Meire komt zo dadelijk.
Er zijn nog twee vragen van de heer Logghe.
Wij hebben vernomen dat de minister dinsdagochtend aanwezig kan zijn in deze commissie, dus zullen wij de vragen vanaf agendapunt 32 dan agenderen.
17.11 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik zal constructief zijn. Mijn vraag nr. 18457 over de zonnepannelen mag worden omgezet in een schriftelijke vraag. Mijnheer de minister, wij zullen de degens nog genoeg kruisen op andere terreinen.
- Mme Valérie Warzée-Caverenne au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le contrôle de la vente de cigarettes électroniques" (n° 18277)
- Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la vente de cigarettes électroniques" (n° 18634)
- Mme Colette Burgeon au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la vente de cigarettes électroniques" (n° 18759)
- mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het toezicht op de verkoop van elektronische sigaretten" (nr. 18277)
- mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de verkoop van elektronische sigaretten" (nr. 18634)
- mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de verkoop van elektronische sigaretten" (nr. 18759)
Voorzitter: Peter Logghe.
18.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, la vente des cigarettes électroniques est une problématique qui concerne à la fois le SPF Santé publique et le SPF Économie.
Ces cigarettes sont de plus en plus présentes sur le marché. Comme elles ne contiennent pas de nicotine et ne présentent pas d'intérêt thérapeutique, leur vente ne relève pas du SPF Santé publique mais bien du SPF Économie. Cela dit, permettez-moi d'avoir des doutes quant à l'absence de nicotine dans ces cigarettes. En tout cas, il semblerait que certaines en contiennent. Mais tel n'est pas l'objet de notre propos aujourd'hui.
Ces cigarettes sont assez prisées par les jeunes qui, comme on le sait, sont la cible des cigarettiers. Monsieur le ministre, disposez-vous d'indications objectives quant aux chiffres de ventes en Belgique? Comment la vente de ces cigarettes est-elle encadrée? Quelle est l'évaluation faite à ce sujet? Quelle est votre appréciation quant à l'adéquation de ces ventes avec la législation sur le tabac et la législation réglant la prévention contre la tabagie?
Au regard de la situation, estimez-vous nécessaire de prendre des mesures législatives? Mme Onkelinx a fait savoir, le 15 mai dernier, en réponse aux questions de certains de mes collègues, qu'il était important de faire pression et d'agir au niveau européen pour ce qui concerne ce dossier. Avez-vous déjà mis en place des dispositifs en la matière? Des initiatives sont-elles prévues au niveau européen pour ce qui concerne ces cigarettes électroniques?
18.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je peux déjà vous dire qu'il serait opportun de contacter M. Vanhengel qui – je m'en suis aperçu, hier – fumait une cigarette électronique. Comme vous avez dit que cette cigarette était prisée par les jeunes, je ne manquerai pas de lui faire savoir que vous le considérez encore comme un jeune! Il sera très content de le savoir!
La cigarette qu'il fume contient de la nicotine. Il peut régler le pourcentage de cette dernière. Au début, on commence avec un taux de nicotine de 2,5. Pour sa part, il est maintenant passé à un taux de 1,4. Le taux de nicotine peut donc être diminué petit à petit.
18.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Dans toute une série de revues, il est stipulé que la quantité de nicotine annoncée sur les paquets de cigarettes est souvent inférieure à celle que l'on trouve réellement dans la cigarette électronique.
18.04 Johan Vande Lanotte, ministre: En tout cas, il m'a fait s'avoir que ce genre de cigarette constitue une aide dans sa volonté d'arrêter de fumer.
18.05 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Nous verrons le résultat!
18.06 Johan Vande Lanotte, ministre: Exactement. En tout cas, je peux vous dire que le bourgmestre de ma commune s'est arrêté de fumer pendant un an. Durant cette période, il était impossible de lui parler. Maintenant, les choses se sont améliorées.
Mais j'en arrive au sujet de votre question, madame, et aux actions entreprises par mon département.
Comme l'ensemble des produits, les cigarettes électroniques sont soumises aux règles existantes, notamment en matière de sécurité, ce qui n'est pas sans importance. En la matière, rien ne laisse supposer qu'un problème se pose quant à l'application de la loi du 9 février 1994.
Si c'était le cas, nous ne manquerions pas d'intervenir, comme pour d'autres produits.
Des contrôles ont déjà eu lieu aux frontières du pays en vertu de l'arrêté royal du 28 février 2007 relatif à la compatibilité électromagnétique. Ils ont permis d'empêcher l'arrivée de 2 560 cigarettes électroniques sur le marché belge. La constatation la plus courante concernait l'impossibilité pour l'importateur de présenter une déclaration de conformité CE.
Nous avons appris qu'un magasin spécialisé avait ouvert ses portes en Belgique à la fin de l'année dernière. Comme pour l'exercice de toute activité économique et professionnelle en Belgique, l'inscription à la Banque-Carrefour est obligatoire.
À l'heure actuelle, nous ne disposons pas de chiffres de vente disponibles. De même, il est difficile d'estimer le nombre de consommateurs qui utilisent la cigarette électronique.
Afin d'avoir une vision claire sur la position belge par rapport aux cigarettes électroniques et leur usage, je peux référer à une communication de l'Agence fédérale des Médicaments et des Produits de Santé et du SPF Santé publique. La ministre de la Santé publique a en effet demandé un avis au Conseil supérieur de la Santé sur ces produits.
Vu l'intérêt actuel pour cette matière et la complexité des législations applicables, mes services sont attentifs aux évolutions dans ce dossier. Je soutiens la concertation entre les départements concernés. Une participation de mes services au groupe de travail et au Conseil supérieur de la Santé est en cours.
Nous poursuivrons ces discussions vu une situation encore nébuleuse quant à l'impact du produit, à son aide potentielle pour l'arrêt de fumer ou, au contraire, pour son intensification, à sa sécurité. En fonction de leurs résultats, une initiative au niveau européen peut être envisagée tenant compte de la proposition d'une directive pour une révision de l'actuelle directive sur les produits du tabac. Nous espérons que nos discussions y seront intégrées.
Voorzitter: Liesbeth Van der Auwera.
Présidente: Liesbeth
Van der Auwera.
18.07 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je retiens la volonté de travailler en collaboration avec le Conseil supérieur de la Santé et la ministre de la Santé. Pour ma part, une collaboration est indispensable tant au niveau belge qu'au niveau européen.
J'attire votre attention sur des données qui démontreraient – ce sont des enquêtes à mener par votre administration – que le taux de nicotine est supérieur à celui annoncé. Parfois, on indique que le produit ne contient pas de nicotine alors qu'il y en a ou que la possibilité existe d'en ajouter. C'est un élément important quand on connaît la dépendance et l'assuétude à la nicotine.
Par ailleurs, j'estime qu'il serait intéressant de tester, au niveau belge ou européen, l'impact sur les jeunes non-fumeurs de voir des personnes fumer, même si ce n'est pas une vraie cigarette. Je pense que l'industrie du tabac est en manque de clientèle chez nous et cherche les moyens de renforcer ses ventes. Il faut faire montre d'une vigilance permanente.
Het incident is gesloten.
19 Question de Mme Laurence Meire au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les aspects 'défense' du futur accord commercial USA-UE" (n° 18295)
19 Vraag van mevrouw Laurence Meire aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aspecten met betrekking tot defensie van het toekomstige handelsakkoord USA-EU" (nr. 18295)
19.01 Laurence Meire (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la Commission européenne a adopté récemment une recommandation de position à adopter en vue de l'ouverture des négociations entre l'Union européenne et les États-Unis portant sur un partenariat transatlantique de commerce et d'investissement. Le Parlement européen a, quant à lui, adopté une résolution sur cette thématique le 23 mai dernier. Les préoccupations soulevées par ces négociations entre Bruxelles et Washington, qui devraient débuter cet été, ne manquent pas: exception culturelle, aspects sanitaires et agroalimentaires, etc. La France a d'ailleurs ajouté un dernier thème: la défense. "Nous savons que les marchés publics américains sont très fermés. Donc, nous n'accepterons pas d'ouvrir le nôtre alors que le marché américain de la défense est fermé", a ainsi indiqué la ministre française du Commerce extérieur, Nicole Bricq. De fait, c'est dans le secteur de la défense que la politique du buy American est la plus contraignante.
Interrogé par mon collègue Vincent Sampaoli au sujet de la position belge, le ministre de la Défense a renvoyé vers vos services étant donné que vous êtes compétent dans le domaine des achats militaires et de leur impact économique.
Monsieur le ministre, j'aimerais vous poser les questions suivantes. Quelle position le gouvernement belge adoptera-t-il à l'égard du projet de la Commission européenne en matière de défense et d'industrie de la défense? Ensuite, connaissez-vous les intentions des autres membres du Conseil en ce domaine? Enfin, quelle devrait être la position de la Commission en prévision du Conseil européen de décembre prochain, qui sera consacré à la défense? Il est, en effet, nécessaire de renforcer l'industrie européenne active dans ce secteur, notamment au travers de synergies avec la recherche et le développement civils et militaires.
Je vous remercie d'avance pour vos réponses.
19.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Chère collègue, globalement, la position française est soutenue par l'Europe. Il existe en effet nombre de problèmes, puisque les fabrications militaires européennes qui sont vendues aux forces armées américaines doivent être conçues et assemblées, dans une large mesure, aux États-Unis. De plus, les technologies développées en Europe doivent correspondre à la réglementation américaine ITAR. La nouvelle directive dans le domaine de la défense ne donne plus la possibilité aux États membres de demander un rééquilibrage en guise de juste retour. Cela crée donc une concurrence déloyale.
Cela commence à poser des problèmes notamment pour les responsables de la défense et de l'aéronautique. Cela dit, l'Union européenne a également accordé un programme de soutien au développement de l'Airbus. Il y a donc là une intervention de l'Union européenne, qui octroie des subsides pour la recherche et le développement en matière aéronautique. La Belgique en octroie également aux entreprises belges qui participent au programme Airbus.
La situation actuelle est un peu déséquilibrée. La France se positionne clairement contre l'inclusion de la défense dans le futur accord commercial avec les États-Unis. Il en va de même pour la Grèce et la Roumanie. La plupart des pays préfèrent attendre avant de décider car, en cas d'ouverture, il faut voir comment va évoluer la réglementation américaine. La Slovénie et la Tchéquie sont plutôt favorables à cette inclusion.
19.03 Laurence Meire (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse complète. Nous resterons attentifs à l'évolution du dossier.
Het incident is gesloten.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de controle van het rijgedrag door autoverzekeraars" (nr. 18358)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de segmentatie van de tarief- en acceptatiepolitiek op basis van woonplaats bij autoverzekeringen" (nr. 18359)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le comportement au volant vu par les assureurs automobile" (n° 18358)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la segmentation de la politique tarifaire et de la politique d'acceptation des assurances automobile sur la base du lieu de résidence" (n° 18359)
20.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, autoverzekeraars zijn creatief om het rijgedrag te beïnvloeden en te controleren. De grens met de privacywetgeving wordt heel dunnetjes. Een grote autoverzekeraar – ik zal de maatschappij niet met naam noemen – is klaar met een smartphoneapplicatie die het rijgedrag van de klanten zou kunnen controleren, Smart Driver.
De resultaten van die applicatie zouden wel eens bepalend kunnen zijn voor de premies die jongeren in de toekomst voor hun BA-contract zullen moeten betalen. De toepassing zou in september kunnen worden geïmplementeerd. Na het reces zou de verzekeraar onmiddellijk willen starten.
Mijnheer de minister, ten eerste, wat is uw eerste reactie op die toch wel creatieve toepassing om de bepaling van de premie van het BA-contract te laten afhangen van het rijgedrag van de individuele bestuurder?
Ten tweede, de applicatie lost natuurlijk niet alle problemen op. Men kan zich als ouder verzekeren tegen op de markt gangbare tarieven. Ik kan mij echter niet voorstellen dat ouders bereid zullen zijn hogere of heel hoge bijpremies te betalen voor het eventuele risicogedrag van hun kinderen als dat wordt bepaald door de applicatie.
Ten derde, er zouden bepaalde juridische problemen zijn. Met name de Privacycommissie zou vragen stellen. Mijnheer de minister, hebt u enig idee om welke problemen het zou gaan? Hoe zit het met de privacywetgeving?
Ten vierde, het gaat over bepaalde smartphonetoepassingen. Ik ken er niet zo veel van, maar ik kan mij voorstellen dat klanten er een probleem mee zouden hebben dat ze, zonder dat zij zich ervan bewust zijn, op die manier door verzekeraars worden gevolgd.
Zijn er nog meer toepassingen mogelijk, zoals het volgen van werknemers door werkgevers, via dergelijke smartphoneapplicaties? Men mag er niet aan denken.
Kan men dat soort toepassingen weigeren als men een verzekeringscontract bij deze of gene verzekeringsmaatschappij sluit? Zal in die mogelijkheid worden voorzien of zijn dat precies de moeilijkheden die door de Privacycommissie worden bekeken?
Ik ga onmiddellijk over naar de volgende vraag. Ik werd gecontacteerd door een vriendelijke dame die vooraf contact had genomen met Corona, een verzekeraar die op een rechtstreekse manier particulieren verzekert zonder tussenkomst van een verzekeringsmakelaar.
Die dame, met een uitstekende bonus-malusgraad, die met een gewone middenklassewagen rijdt en die in de Antwerpse Seefhoek woont, vroeg het tarief voor een BA-contract bij Corona. Zij kreeg tot haar grote verbazing te horen dat zij tot de geweigerde categorie behoort, omdat ze in de Seefhoek woont en de risico’s daar te groot zijn.
Mijnheer de minister, wat is uw eerste reactie hierop?
Ten tweede, en ik ga hierop voort, is het segmentatiesysteem, zoals het
momenteel door alle verzekeraars min of meer autonoom en volledig onafhankelijk
wordt opgesteld, niet dringend aan een evaluatie toe?
Ten derde,
het is algemeen geweten dat de Seefhoek een wijk is met samenlevingsproblemen.
Ik kan mij echter moeilijk voorstellen dat dit een invloed heeft op de
statistieken van de BA-verzekeringscontracten.
Ten
vierde, kan het volgens u dat de plaats waar men in een stad woont, een wijk
waar men toevallig zijn woonplaats heeft en waar men misschien al generaties
woont, bepalend kan zijn voor het tarief van een BA-contract, of zelfs kan
bepalen of men al dan niet een BA-contract kan afsluiten?
20.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, wat de smartphoneapplicatie betreft, gaat het om een specifieke situatie waarbij men de toestemming van de jongere krijgt om zijn gedrag te volgen, wat dan weer toelaat om ernstige ongevallen te vermijden. Daaraan kunnen eventueel tariefwijzigingen worden gekoppeld, maar de jongere kan het contract natuurlijk ook opzeggen.
Het is ietwat spectaculair en speciaal, maar er is ook een educatief aspect aan verbonden. Als men dat probeert, denk ik niet dat het heel grootschalig zal gebeuren. Het is geen algemene marktpraktijk en men motiveert jongeren op die manier om voorzichtig te rijden. Wij weten dat een beginnend chauffeur een grote kans heeft op een ongeval in het eerste jaar dat hij met de auto rijdt. Dat is echter geen algemeen probleem, het is de logica: men leert iets al doende. Ik heb daar dus niet echt een bezwaar tegen.
Wat de segmentering betreft, krijgen wij situaties die in andere landen al lang gewoon zijn, maar waarvan wij eigenlijk een beetje schrikken. Het is in andere landen – merkwaardig genoeg – relatief courant dat men differentieert op basis van de woonplaats. Indien men in een stad woont met veel criminaliteit, dan zal de verzekering hoger zijn dan van iemand die op het platteland woont. Er kan ook worden gedifferentieerd naargelang de streek. Die praktijk is in het buitenland relatief frequent, maar niet bij ons. Men heeft mij ooit gezegd dat zelfs de kleur van de wagen een impact heeft, omdat die ook een invloed heeft op het aantal ongevallen.
In de Verenigde Staten, waar dergelijke zaken het meest gewoon zijn, heeft men zich gespecialiseerd in het bewijzen met statistieken dat die stelling steek houdt. Amerikanen hebben statistieken over alles, dus ook over de relatie tussen de kleur van de auto en de kans op een ongeval.
Wij werken samen met de FSMA aan de algemene wet over de verzekeringen. Eigenlijk zouden wij ervoor moeten zorgen dat er bij segmentering een motivering is en dat de FSMA de segmentering kan beteugelen. Op die manier wordt er dan voor gezorgd dat de segmentering gekoppeld is aan een effectief risico.
Men zal voor een houten huis een andere brandverzekering hebben dan voor een betonnen huis. Dat aanvaarden wij, omdat het risico totaal anders is. Bij wagens is het een veel ingewikkeldere situatie. Wij moeten ervoor zorgen dat de motivering steek houdt en dat men een oorzakelijk verband kan bewijzen. Het is niet omdat er veel ooievaars zijn waar er veel kinderen geboren worden, wat wetenschappelijk bewezen is, dat de ooievaars de kinderen brengen. Neen, dat is omdat er een samenloop is zonder oorzakelijk verband; ook in statistieken kan er een samenloop zijn zonder oorzakelijk verband. Daarop zullen wij moeten toekijken.
Het gebeurt op het scherp van de snee, want op het vlak van verzekeringen zitten wij steeds op de rand van wat de Europese Unie toelaat. Het is een geliberaliseerde sector; we zullen er dus niet te veel toelatingen vooraf aan kunnen koppelen. Het zal meer een toezicht a posteriori zijn.
20.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik zal heel kort repliceren. De materie is immers niet uitgeput. Ik ben tevreden met uw antwoord over de smartphonetoepassing.
Wat het rijgedrag en de tarificatiepolitiek betreft, merk ik op dat jonge bestuurders van mannelijke kunne in de schadestatistieken goed zijn voor een index van 200, terwijl jonge vrouwen en andere bestuurders op een index van 80 zitten. Aan die cijfers valt niet onderuit te komen. Zij zijn wat zij zijn.
Mijnheer de minister, over de segmentatie zullen wij het nog vaak hebben. Ouders met kinderen zijn naar mijn mening graag bereid de segmentatie te laten voor wat ze is, als zij er in voorkomend geval in slagen hun kinderen op een betaalbare manier verzekerd te krijgen. Er is evenwel een hele categorie van mensen die geen kinderen hebben en waarschijnlijk niet willen betalen voor de brokkenmakers.
Het blijft een eeuwige discussie, waarop wij zeker nog terugkomen.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.50 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.50 heures.