|
Commission
des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Zaken |
|
du Mercredi 3 juillet 2013 Après-midi ______ |
van Woensdag 3 juli 2013 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. Jean-Marc Delizée.
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer Jean-Marc Delizée.
De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs 15394 van mevrouw De Meulemeester, 17081 van mevrouw Gerkens en 17890 van mevrouw Lanjri worden uitgesteld.
- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de oprichting van een commissie voor onderhoudsbijdragen" (nr. 16660)
- mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de commissie voor de objectivering van onderhoudsbijdragen" (nr. 18424)
- Mme Ingeborg De Meulemeester au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'institution d'une commission des contributions alimentaires" (n° 16660)
- Mme Sonja Becq au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "la commission d'objectivation des contributions alimentaires" (n° 18424)
01.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u een tijdje geleden al eens ondervraagd over de verdere uitvoering van artikel 15 van de wet ter bevordering van een objectieve berekening van de onderhoudsbijdragen die ouders voor hun kinderen betalen, omdat we naar aanleiding van die onderhoudsbijdragen toch heel wat discussies hebben over de tarieven. Welke gebruiken we? Uiteindelijk was de oplossing vanuit de commissie voor de Justitie om een commissie op te richten met het oog op het geven van aanbevelingen en adviezen inzake de betalingen van onderhoudsgeld.
De Koning bepaalt de samenstelling, de werking enzovoort. U hebt gezegd, net als minister Turtelboom – die ik daarover ondervraagd heb – dat een en ander zich aan het operationaliseren is, dat er ook een KB zou komen, dat er teksten zouden komen, dat er leden zouden worden aangesteld volgens vaste criteria van deze commissie.
Vandaar mijn vraag, mijnheer de staatssecretaris, ook namens mevrouw De Meulemeester, die hier niet aanwezig kon zijn. Zijn de teksten van deze KB’s of voor de verdere uitvoering reeds klaar? Zijn ze al besproken in de regering? Wanneer zullen ze gepubliceerd worden? Wanneer zal deze commissie operationeel zijn? Op welke manier kunnen we dan resultaten van deze commissie verwachten?
01.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor onderhoudsbijdragen waarin artikel 15 van de wet van 19 maart 2010 voorziet, is het voorwerp geweest van verschillende constructieve werkvergaderingen tussen mijn kabinet en dat van de minister van Justitie.
De tekst is klaar en volgt thans de budgettaire en juridische adviesprocedure. Na publicatie van het KB zal dan een oproep tot kandidaatstelling volgen.
Ik kan u nu reeds, op niet-exhaustieve wijze, mededelen dat deze commissie zal bestaan uit vertegenwoordigers van magistraten, advocaten, notarissen en bemiddelaars die zich bezighouden met gezinskwesties, alsook uit vertegenwoordigers van de representatieve verenigingen van gezinnen. Ook de Gemeenschappen zullen worden betrokken bij de werkzaamheden van de commissie. Het is de bedoeling nog dit jaar de hele procedure af te ronden.
Wat de bevoegdheden betreft, zal deze commissie belast worden met het opstellen van aanbevelingen inzake de onderhoudsbijdragen. Die aanbevelingen zullen betrekking hebben op de begroting van de kosten die voortvloeien uit artikel 203, § 1 van het Burgerlijk Wetboek en op de vaststelling van de bijdrage van elk van de ouders, overeenkomstig artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek. De commissie zal deze aanbevelingen jaarlijks evalueren en zal telkens voor 31 januari een advies bezorgen aan de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de gezinnen.
01.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord, maar ik kom nog even op de zaak terug. Immers, op 13 november verklaarde u dat het ontwerpbesluit afgerond was en naar de Raad van State zou gaan. Nu vertelt u mij dat er verschillende constructieve werkvergaderingen zijn geweest. Vonden deze plaats nadat het ontwerp is teruggekomen van de Raad van State of gaat het nog altijd om de versie die nog aan de Raad van State moet worden voorgelegd? Ik had hierop graag zicht gekregen om de duurtijd te kunnen inschatten. Hoelang zal dit nog blijven hangen?
01.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Dat ging om een budgettair probleem. Nu zijn wij klaar.
01.05 Sonja Becq (CD&V): Het advies van de Raad van State is dus reeds achter de rug. Enkel het advies van de Inspectie van Financiën rest dus nog om de nodige middelen te verkrijgen om de leden van de commissie te betalen?
01.06 Staatssecretaris Philippe Courard: Dat klopt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 16662 van mevrouw De Meulemeester wordt uitgesteld.
De samengevoegde vragen nrs 16863 en 16586 van mevrouw Lanjri en nr. 16929 van mevrouw Jadin worden uitgesteld. Vraag nr. 19032 van mevrouw Sminate wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "het toenemende aantal primair arbeidsongeschikten" (nr. 16984)
- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de activering van arbeidsongeschikten en de financiële responsabilisering van de verzekeringsinstellingen" (nr. 19068)
- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de activering van arbeidsongeschikten met een psychische stoornis en de financiële responsabilisering van de verzekeringsinstellingen" (nr. 19069)
- Mme Nadia Sminate au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'augmentation du nombre de personnes en incapacité de travail primaire" (n° 16984)
- Mme Nadia Sminate au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'activation des personnes en incapacité de travail et la responsabilisation financière des organismes assureurs" (n° 19068)
- Mme Nadia Sminate au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'activation des personnes en incapacité de travail souffrant de troubles psychiques et la responsabilisation financière des organismes assureurs" (n° 19069)
02.01 Nadia Sminate (N-VA): De groep van arbeidsongeschikten groeit jaarlijks aan een enorm tempo. Ik stel dan ook veel vragen over dit belangrijk thema.
Via welke maatregelen worden deze mensen geactiveerd en terug naar de arbeidsmarkt geleid?
Is er intussen een specifiek opvolgtraject voor arbeidsongeschikten of voor mensen in een periode van invaliditeit?
Zijn er initiatieven om de arbeidsgeneesheer in dit proces te betrekken? Hij kent de situatie van dichtbij en kan er een rol in spelen.
Ik herhaal deze vragen met betrekking tot mensen met een psychische stoornis die bijgevolg in een periode van arbeidsongeschiktheid of invaliditeit zitten.
Zijn er specifieke acties ondernomen om deze groep te activeren?
Kunt u mij, eventueel schriftelijk, een overzicht bezorgen van de arbeidsongeschikten met hun specifieke psychische stoornis?
02.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Sminate, sinds 2011 heeft de regering een Back-to-workplan dat tot doel heeft de terugkeer naar het werk van arbeidsongeschikte sociaal verzekerden te stimuleren.
Het plan heeft zowel betrekking op personen in primaire arbeidsongeschiktheid als personen in de invaliditeit. Uit de internationale literatuur blijkt dat een vroegtijdige tenlasteneming van de sociaal verzekerden met het oog op een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt de beste slaagkansen biedt.
Ik wil u erop wijzen dat uit de eerste cijfers voor 2012 blijkt dat de stijging van het aantal uitgekeerde dagen in primaire arbeidsongeschiktheid en in invaliditeit afneemt. Het Back-to-workplan brengt een belangrijke wijziging teweeg in de organisatie van de opdrachten van de adviserend geneesheren van de ziekenfondsen.
De Technisch Medische Raad bij de dienst Uitkeringen van het RIZIV werkt intensief aan richtlijnen die de adviserend geneesheren moeten helpen bij de beoordeling van de resterende capaciteiten van de arbeidsongeschikte personen en bij het bepalen van de ondersteuning die hen moet worden geboden met het oog op hun terugkeer naar het werk.
De uitvoering van een hervorming vergt tijd en de resultaten ervan zijn niet onmiddellijk zichtbaar.
In de richtlijnen die zij krijgen, worden de adviserend geneesheren regelmatig verzocht de kwestie van de terugkeer naar het werk snel ter sprake te brengen bij de verzekerden in primaire arbeidsongeschiktheid.
In die context zal de recente afschaffing van de voorafgaande toestemming voor de werkhervatting in het raam van artikel 100, § 2 van de GVU-wet meer mogelijkheden scheppen voor de sociaal verzekerden.
De Technisch Medische Raad legt ook de laatste hand aan de aanbevelingen met betrekking tot de inschakelingstrajecten die kunnen worden voorgesteld aan arbeidsongeschikte verzekerden op basis van de graad van hun ongeschiktheid. Het is de bedoeling te voorkomen dat deze verzekerden in de invaliditeit terechtkomen.
De verzekeringsinstellingen worden bij deze werkzaamheden betrokken. Er wordt thans onderzocht hoe de verzekeringsinstellingen kunnen worden geresponsabiliseerd. De indicatoren op basis waarvan hun medewerking aan het Back-to-workplan kan worden beoordeeld, moeten immers zorgvuldig worden bepaald zodat objectieve en onbetwistbare resultaten worden verkregen.
De activiteiten van de arbeidsgeneesheren vallen niet onder mijn bevoegdheid, maar wel onder die van mijn collega die met Werkgelegenheid is belast. De arbeidsgeneesheren en de behandelend geneesheren worden evenwel regelmatig geraadpleegd in het raam van de Technisch Medische Raad. Onze respectieve departementen werken sinds enkele maanden aan initiatieven met het oog op de verbetering van de communicatie en de medewerking tussen adviserend geneesheren en arbeidsgeneesheren, maar ook tussen deze twee specialismen en de huisartsen.
Tot slot kan op basis van de thans gebruikte methode voor de verzameling van medische gegevens geen uitsplitsing worden gemaakt volgens de verschillende psychische aandoeningen die verantwoordelijk zijn voor de arbeidsongeschiktheid. Het moderniseringswerk van de dienst Uitkeringen is aan de gang en het gebruik van de internationale classificatie van ziekten zal het in de nabije toekomst mogelijk maken om meer precieze statistieken te leveren.
Ik wil echter wel benadrukken dat de diagnose niet het enige element is dat toelaat een arbeidsongeschiktheid te verklaren. De ongeschiktheid is ook het gevolg van andere factoren. De bestuursovereenkomst van het RIZIV voorziet in de oprichting van een kenniscentrum inzake arbeidsongeschiktheid bij de dienst Uitkeringen. Dat kenniscentrum zal het mogelijk maken om het probleem beter te vatten en er nog beter aangepaste oplossingen voor te bieden.
Ik hoop u snel de resultaten van die nieuwe werkzaamheden te kunnen voorleggen.
02.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor uw antwoord. Zelf zie ik een grote rol weggelegd voor de ziekenfondsen in die activering van arbeidsongeschikten. U zegt ook dat de adviserend geneesheer daarin een rol moet opnemen. Dat stemt mij positief.
Ik zou een suggestie willen doen. Misschien kan erover nagedacht worden om de ziekenfondsen te responsabiliseren in die activering. Als u zegt dat de adviserend geneesheren daarin een rol hebben, dan moet u daar misschien ook die responsabilisering aan verbinden. Misschien zou het beter zijn om daar een bonus aan te koppelen. Een ziekenfonds dat erin slaagt om veel mensen terug op de arbeidsmarkt te brengen, via de adviserend geneesheren, zou een bonus kunnen krijgen of omgekeerd een malus. Dat is maar een suggestie. Misschien kan daarover eens nagedacht worden.
Ik heb nog een bijkomende vraag. U spreekt over dat Back-to-workplan. Is er intussen aan Waalse kant en in Brussel al een gelijkaardig traject?
02.04
Staatssecretaris Philippe Courard: (…)
02.05 Nadia Sminate (N-VA): Ja? Dat is al actief? Goed, dank u.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 17153 van mevrouw van Eetvelde wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
03 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "la mise en place d'un statut pour les familles d'accueil" (n° 17318)
03 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "een statuut voor pleeggezinnen" (nr. 17318)
03.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, en Fédération Wallonie-Bruxelles, plus de 3 000 jeunes sont placés en famille d'accueil, ce qui représente à peu près un tiers des enfants francophones placés.
Placer un enfant en famille d'accueil est une alternative au placement en institution Elle présente d'autres avantages et bienfaits notamment pour les enfants concernés. Si être famille d'accueil est un acte généreux, il n'en reste pas moins qu'un soutien est indispensable. Beaucoup de parents d'accueil souhaiteraient que leur statut, leur investissement (financier, éducatif, affectif) soient reconnus à leur juste valeur.
Comme l'indique la Fondation Roi Baudouin dans son rapport de 2011 sur le sujet, dans la majorité des situations, les parents d'origine conservent leurs droits parentaux. Cette tendance s'est renforcée depuis le décret de 1991. Cela implique aussi que les familles d'accueil doivent obtenir l'autorisation des parents pour de nombreuses démarches et décisions telles que le choix de l'orientation idéologique, le choix d'une école, l'ouverture d'un compte en banque, mais aussi le fait de quitter la Belgique, de procéder à des actes médicaux et même de loger chez une autre personne. Des familles ne comprennent pas non plus pourquoi on ne reconnaît pas un lien légal plus important entre l'enfant et elles.
Monsieur le secrétaire d'État, votre prédécesseur avait déposé en 2010 un projet de loi relatif à la mise en place d'un statut pour les familles d'accueil. En avez-vous pris connaissance? Où en est la réflexion à ce sujet?
Avez-vous déjà rencontré la ministre de l'Aide à la Jeunesse en Fédération Wallonie-Bruxelles pour en discuter?
03.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame la députée, en tant que secrétaire d'État aux Familles, j'ai pris connaissance du projet de loi relatif à la mise en place d'un statut pour les familles d'accueil déposé par mon prédécesseur.
Je tiens cependant à vous rappeler que le droit des familles est actuellement une compétence de ma collègue, la ministre de la Justice. Il était effectivement avant de la compétence de M. Wathelet. J'ai gardé le titre mais je n'ai plus cette compétence particulière.
Il n'empêche que j'ai eu différents contacts avec des représentants des associations francophones et néerlandophones représentatives des familles d'accueil. Ceux-ci m'ont fait part des quelques difficultés que vous avez mentionnées dans votre question. Ils ont souhaité organiser un séminaire de travail sur le sujet avec des responsables politiques, administratifs et associatifs afin de sensibiliser ces différents acteurs et envisager des pistes de solution.
Cette journée de travail, qui a reçu mon soutien, se tiendra en novembre prochain. J'espère qu'elle débouchera sur des solutions concrètes. Je ne manquerai évidemment pas de relayer auprès des différents pouvoirs politiques compétents en matière familiale les éléments qui émaneront de cette rencontre.
Le président: Madame Warzée, êtes-vous satisfaite des réponses?
03.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Bien sûr, puisque nous avons une date butoir.
Je ne manquerai pas de revenir vers vous pour avoir des nouvelles sur l'avancée des travaux et sur les dispositions éventuelles à prendre en la matière.
Je vous remercie, monsieur le secrétaire d'État.
Het incident is gesloten.
04 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het bijhouden van statistische gegevens met betrekking tot invaliden" (nr. 17661)
04 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la tenue de statistiques relatives aux invalides" (n° 17661)
04.01 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, in september vorig jaar heb ik u een schriftelijke vraag gesteld over het aantal invaliden per gewest, opgesplitst per nationaliteit. Uit uw antwoord bleek toen dat de opsplitsing per nationaliteit niet mogelijk was omdat de administratie die gegevens niet bijhoudt. Ik meen nochtans dat het nuttig is om die gegevens bij te houden als wij zien dat op vier jaar tijd het aantal invaliden bij de loontrekkenden toegenomen is met 20 % en bij de zelfstandigen toch ook met 10 %. Als wij daarnaast de gegevens van bepaalde centrumsteden leggen uit dezelfde periode, waar er oneigenlijk gebruik is van bepaalde voordelen door niet-Belgen, dan zien wij toch dat er een probleem is in die sector. Ik meen dus dat het toch interessant zou zijn om ook de gegevens over de nationaliteit met betrekking tot de uitkeringen bij te houden.
Ik heb er dan ook enkele concrete vragen over.
Ten eerste, volgens welke criteria kunnen statistische gegevens met betrekking tot uitkeringen vandaag worden opgesplitst? Welke gegevens worden er dus wel bijgehouden?
Ten tweede, waarom maakt de nationaliteit geen deel uit van deze criteria?
Ten derde, is het vandaag mogelijk om een opdeling op basis van de nationaliteit te verkrijgen met behulp van het Rijksregister?
Ten vierde, vindt u het nuttig om in de nabije toekomst meer criteria te hebben op basis waarvan de statistische gegevens kunnen worden bijgehouden? Welke criteria worden er in de toekomst nog toegevoegd – als dat al gebeurt – en in welke timing voorziet u daarvoor?
04.02 Staatssecretaris Philippe Courard: De statistische gegevens met betrekking tot de invaliditeitsuitkeringen die tot op heden worden opgemaakt, worden opgesplitst volgens de volgende criteria: landsbond, nationaal nummer, naam en voornaam, geboortedatum, datum van aanvang van de ongeschiktheid, datum van einde van de ongeschiktheid, type van invalide, gewone uitkeringen of pro rata-uitkeringen, sociale stand, geslacht, gezinstoestand, provincie en arrondissement, uitkeringsdagen en bedragen, alsook de uitkeringscode die naast de gezinstoestand de aard van de uitkering en de hoogte ervan weergeeft. De nationaliteit maakt geen deel uit van die criteria. De reden hiervoor ligt in het feit dat het recht op uitkeringen in geen enkel opzicht is gekoppeld aan een bepaalde nationaliteitsvoorwaarde.
Om aanspraak te kunnen maken op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen volstaat het dat de betrokkene als Belgisch verzekerde, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en haar uitvoeringsbesluit van 3 juli 1996, enerzijds de hoedanigheid van gerechtigde bezit en, anderzijds, voldoet aan de criteria met betrekking tot de verzekerbaarheid. Het opmaken van standaard statistieken van de nationaliteit van de gerechtigden is om de vermelde reden dan ook geen absolute prioriteit voor de Dienst voor Uitkeringen van het RIZIV.
Via het aftoetsen van de door de verzekeringsinstellingen bezorgde gegevens aan de gegevens van het Rijksregister van natuurlijke personen is het eventueel wel mogelijk om de nationaliteit van de gerechtigden te achterhalen.
Ik dank u voor uw aandacht.
04.03 Nadia Sminate (N-VA): Het klopt dat het recht op een uitkering niet gekoppeld is aan de nationaliteit. Het zou wel interessant zijn om uw beleid bij te sturen. Het is misschien geen prioriteit voor uw departement, maar voor de staatssecretaris die bevoegd is voor de strijd tegen de sociale fraude kan dit heel nuttige informatie zijn. Als het inderdaad kan worden opgezocht via het Rijksregister, is dat interessant voor uw collega.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le cumul d'une indemnité d'incapacité et le revenu d'un travail autorisé dans le cadre d'une reprise partielle" (n° 17819)
05 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de cumulatie van een uitkering wegens ongeschiktheid en een inkomen uit toegelaten arbeid in het kader van een gedeeltelijke werkhervatting" (nr. 17819)
05.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le législateur a décidé d'assouplir les modalités pour permettre la reprise partielle du travail après une absence suite à une affection grave ou prolongée. Cette initiative peut venir de la personne elle-même, du médecin-conseil, de la médecine du travail ou de son employeur.
Ainsi, depuis le 1er décembre, une disposition prévoit que la personne qui se trouve dans cette situation n'est plus obligée d'avoir en main une autorisation du médecin-conseil. Il suffit que la demande soit introduite auprès de ce dernier le jour ouvrable qui précède immédiatement la reprise partielle. En cas de déclaration tardive, la personne s'expose à des sanctions financières.
On apprend que le travailleur en ordre de cotisations de sécurité sociale peut aussi reprendre une activité d'indépendant à titre complémentaire, voire même en entreprendre une.
Monsieur le secrétaire d'État, un mandat public peut-il être considéré comme une activité professionnelle dans ce cadre-ci?
Bien qu'une maternité ne soit pas une affection, j'aurais aimé savoir si le congé de maternité entre dans le cadre du congé de maladie prolongé ou pas. Concrètement, qu'en est-il d'une personne en congé de maternité alors qu'elle a un statut mi-temps employée et mi-temps indépendante? Pourrait-elle reprendre uniquement son activité d'indépendante?
Le cumul entre le revenu d'un travail autorisé et l'indemnité d'incapacité de travail est autorisé. Dans les faits, on déduit du montant de l'indemnité un montant qui est fonction de l'importance du revenu professionnel. Il faudra néanmoins être vigilant au fait que des impôts seront dus sur ces montants cumulés. Pouvez-vous me dire comment se fait ce calcul pour un indépendant?
05.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame la députée, je vous informe que le travailleur a la possibilité de reprendre l'exercice d'un mandat public durant une période d'incapacité de travail, pour autant que cette activité soit compatible avec son état de santé, et qu'il conserve une incapacité de travail d'au moins 50 % sur le plan médical.
Ce travailleur doit déclarer la reprise de cette activité et demander l'autorisation du médecin-conseil de sa mutualité au plus tard le premier jour ouvrable qui précède immédiatement sa reprise. Il pourra toutefois déjà reprendre cette activité avant d'avoir obtenu l'autorisation du médecin-conseil de sa mutualité. Ce dernier dispose d'un délai de 30 jours ouvrables à compter de la reprise pour donner son autorisation.
Les indemnités d'incapacité de travail seront éventuellement réduites en application de la règle de cumul visée à l'article 230 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 portant exécution de la loi coordonnée du 14 juillet 1994 précitée. L'indemnité de base est diminuée du revenu professionnel montant brut, moins les cotisations sociales à charge du travailleur, à concurrence d'un certain pourcentage fixé par tranche de revenus.
Lorsque le revenu provient de l'exercice d'un mandat de conseiller communal ou d'un mandat de membre de CPAS, à l'exclusion du mandat de président de ce conseil, il peut être cumulé sans déduction, avec l'indemnité journalière d'incapacité de travail conformément à l'article 230, § 1er, alinéa 7, de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 précité.
L'autorisation de reprise d'un travail adapté dans le cadre de l'article 100, § 2, précité peut uniquement être sollicité par un titulaire reconnu incapable de travailler au sens de l'article 100, § 1er, de la loi coordonnée du 14 juillet 1994. Or la période de repos de maternité de constitue pas une période d'incapacité de travail au sens de l'article 100, § 1er, de la loi coordonnée du 14 juillet 1994.
En outre, l'article 115 de la loi coordonnée du 14 juillet 1994 précise qu'en principe, les périodes de repos visées à l'article 114 ne peuvent être retenues qu'à la condition que la titulaire ait cessé toute activité ou interrompu le chômage contrôlé.
Dans le cadre du régime d'assurance maternité des travailleuses indépendantes, l'article 93, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 20 juillet 1971 prévoit que la période de maternité constitue une période de repos de 8 semaines ou de 9 semaines en cas de naissances multiples au cours de laquelle la titulaire ne peut exercer son activité professionnelle habituelle ni aucune autre activité professionnelle.
Enfin, la règle de cumul visée à l'article 230 précité s'applique également en cas de reprise d'une activité indépendante autorisée pendant une période d'incapacité de travail reconnue dans le cadre du régime salarié. Pour l'application de cette règle de cumul, il y a lieu de tenir compte des revenus nets imposables découlant de l'activité indépendante, c'est-à-dire après déduction des charges professionnelles déductibles fiscalement, et de multiplier ce montant par 180.
La mutualité doit prendre en considération les revenus communiqués chaque mois par l'intéressée. Elle doit toutefois vérifier chaque année leur correspondance avec les revenus pris en considération par l'administration fiscale (avertissement-extrait de rôle) et, si nécessaire, accorder une régularisation.
05.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, merci beaucoup pour cette réponse complète. Je regarderai plus attentivement vos notes avant de m'exprimer.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Les questions n°s 17822 et 17823 de Mme Ingeborg De Meulemeester, figurant au point 10 de notre agenda, sont reportées. Au point 11, nous avons des questions jointes de Mme Fonck (que je ne vois pas), de Mme Jadin (qui est bien présente) et de M. Vercamer (qui n'est pas là). J'invite donc Mme Jadin à poser sa question, étant entendu que les deux autres questions seront considérées comme étant sans objet par la suite.
- Mme Catherine Fonck au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "les refus des assureurs en matière d'accident du travail" (n° 17877)
- Mme Kattrin Jadin au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'augmentation du taux de refus par les assurances des accidents de travail" (n° 18212)
- M. Stefaan Vercamer au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'accord du comité de gestion de la FAO" (n° 18252)
- mevrouw Catherine Fonck aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de weigering van verzekeraars om ongevallen als een arbeidsongeval te erkennen" (nr. 17877)
- mevrouw Kattrin Jadin aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "het stijgende percentage weigeringen van arbeidsongevallendossiers door verzekeringsmaatschappijen" (nr. 18212)
- de heer Stefaan Vercamer aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "het akkoord van het beheerscomité van het FAO" (nr. 18252)
06.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le taux de refus des dossiers d'accidents de travail déclarés par les assureurs a fortement augmenté, atteignant, en 2011, les 10,6 %, ce qui représenterait plus de 20 000 dossiers. Cette augmentation concernerait, en outre, certaines compagnies d'assurance plus que d'autres, ce qui pose le risque d'une distorsion de la concurrence.
En réponse à ce phénomène, les partenaires sociaux ont décidé de renforcer le rôle du Fonds des accidents du travail (FAT), qui pourrait alors ester en justice contre les assureurs récalcitrants avec l'objectif de vérifier la mesure dans laquelle les refus sont justifiés. Cet accord des partenaires sociaux doit encore être concrétisé par le monde politique. Selon la presse, vous auriez indiqué que vous vous engagiez à déposer un texte de loi modifiant la loi sur les accidents du travail en ce sens.
Monsieur le secrétaire d'État, comment expliquez-vous l'augmentation de ce taux de refus? Quelle est l'explication des différences de taux entre un assureur et un autre? Ces différences se traduisent-elles en variations dans le montant des primes demandées aux employeurs? Pouvez-vous m'informer de l'état d'avancement du projet de loi que vous mentionniez dans la presse et quelles en seront les modalités? Quelles seront, plus concrètement, les compétences du Fonds des accidents du travail?
06.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Madame la députée, afin d'étudier l'augmentation du taux de refus et les différences de ces taux entre assureurs, un groupe de travail a été constitué pour examiner, entre autres, les interprétations qui sont liées à la notion même d'"accident de travail". Ce groupe de travail était constitué de représentants des bancs syndical et patronal et de représentants du secteur de l'assurance.
Une série de propositions ont été faites dont je n'ai pas les éléments ici. Si vous êtes d'accord, je demanderai l'autorisation de vous les transmettre le plus rapidement possible, afin que vous ayez l'ensemble des éléments pour répondre à vos questions.
06.03 Kattrin Jadin (MR): Merci! Concrètement, il n'y a pas encore de calendrier des travaux fixé, amenant toutes les propositions et votre souhait – si j'ai bien lu – du dépôt d'un texte modifiant la loi sur les accidents de travail?
06.04 Philippe Courard, secrétaire d'État: Non, le calendrier n'est pas encore fixé, mais c'est imminent, donc je pourrai aussi vous dire cela très prochainement, avant les congés parlementaires.
06.05 Kattrin Jadin (MR): Vous êtes toujours en pourparlers avec votre département?
06.06 Philippe Courard, secrétaire d'État: Tout à fait, mais les choses évoluent positivement.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Muriel Gerkens au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "le suivi de la cartographie de l'Association Belge des Victimes de l'Amiante (Abeva)" (n° 18010)
07 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de opvolging van de door Asbest in België: Vereniging van Asbestslachtoffers (Abeva) in kaart gebrachte gegevens" (nr. 18010)
07.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le
15 mai dernier, l'Association Belge des Victimes de
l'Amiante (ABEVA) publiait une cartographie détaillée des victimes de ce fléau.
Cette cartographie est préoccupante puisqu'elle identifie un nombre de victimes
bien plus important que celui communément admis. On passe ainsi de 368
personnes décédées à un chiffre avoisinant les 900. Ces victimes sont
particulièrement nombreuses aux alentours des sites industriels d’Eternit et de
Coverit. Ainsi, aux alentours de Kapelle-op-den-Bos on compte 193 personnes
décédées et 5 personnes malades reconnues. Or, si 150 des personnes décédées
travaillaient dans l’entreprise, 43 vivaient simplement dans le voisinage. À
Harmignies, 171 travailleurs en sont morts et 39 personnes du voisinage sont
aujourd'hui des malades reconnus.
Je m'arrête un instant car on vient de m'apprendre que le Roi allait
abdiquer.
Le président: Information en direct! Demandez-vous une interruption de séance?
07.02
Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Non.
ABEVA a ainsi réalisé un remarquable travail de cartographie des
victimes de l’amiante mais vous reconnaîtrez qu’il est assez heurtant que ce
soit une association de victimes et de parents de victimes qui doive faire ce
travail alors qu'existent le Fonds Amiante et la Fondation contre le cancer,
chargée d’élaborer un registre du cancer. J'ai interrogé la ministre de la
Santé le 16 mai à propos de ce registre et elle m'a répondu qu'il n'était
alimenté que par les déclarations des nouveaux cancers et qu’il ne se
préoccupait pas des données causales.
Par son travail, l’association nous rappelle que ce problème est
dramatique et récurrent et qu'il n'est pas suffisamment pris en compte par la
loi de décembre 2006, entrée en application en avril 2007. Tous les
partis avaient déposé une proposition de loi mais le gouvernement avait déposé
un projet qui était plus restrictif que ce que nous avions proposé avec les
associations. Dès lors, certaines maladies ne sont pas couvertes et certains
recours en justice ne sont pas autorisés.
Monsieur le secrétaire d'État, mes questions portent sur le suivi de la cartographie réalisée par ABEVA ainsi que sur les améliorations du dispositif du Fonds Amiante, qui semblent nécessaires. Des travaux avaient été entamés au Sénat et des auditions avaient eu lieu mais la majorité a stoppé ces travaux de manière unilatérale. Vous avez vous-même refusé la proposition de la création d'un numéro vert, demandée légitimement par les victimes.
Je regrette évidemment toutes ces évolutions. Monsieur le secrétaire d'État, j'aurais voulu connaître les arguments qui justifient le refus de votre part d'améliorer les dispositifs du Fonds Amiante et ceux qui justifient le refus d'un numéro vert dont le but est d'améliorer l'accessibilité des informations pour les victimes. Quelles suites donnerez-vous à ce travail cartographique réalisé par ABEVA? Allez-vous charger le Fonds Amiante d'enregistrer ces observations et d'en assurer le développement? Chargez-vous, en collaboration avec la ministre de la Justice, la Fondation cancer d'enregistrer les cancers existants depuis 2004 pour cause d'exposition à l'amiante? Elargirez-vous cet enregistrement aux cancers du poumon chez les personnes ayant une certaine concentration de fibres d'amiante, même si celle-ci est inférieure à celle qui permet une indemnisation?
Organiserez-vous une démarche proactive vers la population habitant dans les zones qui se sont révélées être à forte concentration de victimes de l'amiante, pour vous intéresser à son état de santé et l'informer de l'existence du fonds?
Le président: Merci, madame Gerkens, et merci, monsieur le ministre, pour l'information intermédiaire.
07.03 Philippe Courard, secrétaire d'État: Il n'y a pas à ma connaissance de refus d'améliorer les dispositifs du Fonds Amiante.
Je me suis, en effet, déjà exprimé en commission des Affaires sociales du Sénat dans le cadre des discussions autour des différentes propositions de loi déposées.
J'ai rappelé à cet égard les principes qui me tiennent à cœur et qui s'inspirent des éléments contenus dans l'avis 1826 du Conseil national du Travail. Je suis tout à fait preneur pour améliorer le fonds. Par contre, je n'ai pas l'intention de créer le numéro vert étant donné que le Fonds Amiante est déjà en mesure de répondre aux questions qui pourraient être posées et que ce numéro vert pourrait faire double emploi, me semble-t-il.
En ce qui concerne la cartographie réalisée par l'ABEVA, lors d'une de nos rencontres avec cette dernière, nous avons convenu de nous revoir avec le Fonds Amiante pour poursuivre une comparaison avec la cartographie déjà existante réalisée par le Fonds et d'examiner les améliorations possibles. Vous les avez évoquées.
En ce qui concerne l'élargissement des maladies reconnues dans le cadre du Fonds Amiante, j'ai commandé une étude de faisabilité au Fonds des maladies professionnelles. J'attends les conclusions de son comité de gestion.
Pour ce qui est de l'enregistrement des cancers liés à l'amiante, il est impossible pour le Fonds Amiante de remonter au-delà de 2007, date de sa création. Toutes les victimes indemnisées sont déjà enregistrées.
07.04 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Je prends note du travail de comparaison des données de l'ABEVA avec celles du Fonds Amiante et d'une étude de faisabilité commandée au Fonds des maladies professionnelles pour élargir la liste des maladies répertoriées.
Il serait intéressant de connaître les dates auxquelles nous pouvons nous attendre à des résultats et des concrétisations de ces deux mesures.
En ce qui concerne le Fonds Amiante, celui-ci n'est pas suffisamment connu. Ainsi, nombre de personnes ne recourent pas au Fonds des maladies professionnelles: une série d'indépendants ne s'adressent pas au Fonds Amiante. C'était dans ce but que le numéro vert était souhaitable. Un simple coup de fil permet d'obtenir des informations plus accessibles.
Je relève avec intérêt que vous n'êtes pas opposé à améliorer les dispositifs du Fonds Amiante. Ce qui m'a surprise, ce sont les auditions qui ont eu lieu. Elles ont été traumatisantes pour les victimes de l'amiante lorsqu'elles sont venues au Sénat, se retrouvant face à des représentants d'Eternit, très désagréables et très imbus d'eux-mêmes.
Après ces auditions, alors que des textes étaient déposés, aucune suite n'a été donnée par les sénateurs. Nous n'avons par ailleurs rien vu venir de votre part.
Je retiens que vous n'êtes pas opposé à agir et qu'on pourrait redémarrer ce dossier à la Chambre, si le Sénat ne veut plus travailler sur ce dossier.
Het incident is gesloten.
08 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de grondwettelijke verankering van het recht op kinderbijslag" (nr. 18068)
08 Question de Mme Miranda Van Eetvelde au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'ancrage constitutionnel du droit aux allocations familiales" (n° 18068)
08.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, in het regeerakkoord wordt een grondwettelijke verankering van de kinderbijslag vooropgesteld. Hierbij is echter geen nadere toelichting gegeven. Het ruimere stelsel van de gezinsbijslagen bevat niet alleen de kinderbijslag op zich, maar ook nog andere elementen, zoals de adoptiepremie en de geboortepremie.
Wat is de stand van zaken van de grondwettelijke verankering van het recht op kinderbijslag? Binnen welke termijn zal dit worden doorgevoerd? Hoe wordt de grondwettelijke verankering concreet omschreven? Blijft deze beperkt tot de kinderbijslag op zich, of worden ook de geboortepremie en de adoptiepremie grondwettelijk verankerd?
08.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mevrouw de volksvertegenwoordiger, in antwoord op uw vraag kan ik u meedelen dat het institutioneel akkoord bepaalt dat het recht op kinderbijslag zal worden vastgelegd in de Grondwet.
Inmiddels werd artikel 195 van de Grondwet herzien. Het werd aangevuld met de volgende overgangsbepaling: “Evenwel kunnen de Kamers, samengesteld ingevolge de vernieuwing van de Kamers van 13 juni 2010, in overeenstemming met de Koning, beslissen over de herziening van de volgende bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen, uitsluitend in de hierna aangeduide zin: 2° artikel 23 om het recht op kinderbijslag te waarborgen.”
De wijziging van artikel 23 van de Grondwet wordt thans voorbereid in het kader van het Uitvoeringscomité voor de institutionele hervormingen, op initiatief van de eerste minister en de twee staatssecretarissen die belast zijn met de institutionele hervormingen.
08.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord. Van staatssecretaris Wathelet kreeg ik ongeveer hetzelfde antwoord. Naar verluidt zou dit in een wetsvoorstel worden gegoten dat over een aantal weken klaar zou zijn. Ik hoop dat het nog kan voor het zomerreces en ik kijk alleszins uit naar de inhoud van dit wetsvoorstel.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 18195 de Mme Schyns est supprimée.
09 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de pas om wachtrijen in een pretpark te vermijden" (nr. 18551)
09 Question de Mme Karin Temmerman au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "le pass pour éviter les files dans un parc d'attractions" (n° 18551)
09.01 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, in de vakantie is een uitstapje naar een pretpark bijna een must voor elk gezin met kinderen. Pretparken zijn zeer populair bij jong en oud. Ik moet vaststellen dat mijn kinderen van 25 en 26 jaar ook nog af en toe naar een pretpark gaan. Jaarlijks bezoeken miljoenen mensen over heel de wereld pretparken.
In Europa lokten de twintig populairste parken samen 58 miljoen bezoekers. Ook ons land telt enkele grote pretparken. Alhoewel zij geen deel uitmaken van die top 20, trekken zij jaarlijks heel wat bezoekers uit alle lagen van onze samenleving aan.
Het beursgenoteerde Walibi in Waver is een van de bekendste, grootste en populairste pretparken in ons land.
Pretparken investeren jaarlijks grote bedragen in nieuwe attracties, met als doel het lokken van nieuwe bezoekers. Grote uitgaven vergen natuurlijk ook grote inkomsten. Pretparken zijn in de loop der jaren dan ook fors duurder geworden. Bovendien tracht men de bezoekers in het pretpark op allerlei manieren te overtuigen tot extra uitgaven: een foto, speciaal eten, speciale kledij, allerhande souvenirs enzovoort.
Groot was onze verbazing toen wij vernamen dat Walibi nieuwe ticketformules introduceert om nieuwe inkomsten binnen te rijven. Het park voert een Speedy Pass in en een 4X Pass, een Iightversie van de Speedy Pass.
Mits het betalen van een opleg van 35 euro, naast de inkom van al gauw 30 tot 40 en zelfs 45 euro, hoeven bezoekers met een Speedy Pass niet langer aan te schuiven bij attracties. Dit zou een nieuwe vorm van tickets zijn, maar hiermee wordt de ongelijkheid, vooral bij kinderen, nog eens benadrukt.
Er was heel veel verontwaardiging vanuit politieke hoek, van de kinderrechtencommissaris, maar ook van pedagogen, kinderpsychologen en van andere Belgische pretparken. De verontwaardiging was algemeen.
In een persbericht hebt u zelf aangegeven ook geschokt te zijn door het antisociale prijzenbeleid van het park.
Walibi volgt het voorbeeld van heel wat Amerikaanse, Britse en Franse parken die een dergelijk voorsteeksysteem al langer hanteren. In ons land werd dit nog niet toegepast.
Het pretpark ziet er geen graten in dat niet iedereen zich een Speedy Pass zal kunnen veroorloven. Het argument luidt dat voor sommige mensen het in de wachtrij staan een voorspel is op de grote attractie die volgt. Van cynisme gesproken! Dit kan wel tellen. Ik heb zelf de niet zo prettige ervaring opgedaan om met een aantal kinderen naar zo’n pretpark te gaan, en ik ken weinig ouders of kinderen die het aanschuiven in de lange wachtrij als een prettig voorspel beschouwen. Vandaar mijn vragen.
Welke maatregelen kunt u nemen tegen het antisociale prijzenbeleid van een pretpark?
In de krant stond dat u voor dinsdag 18 juni een overleg had gepland met de parkleiding. Heeft dat overleg plaatsgevonden? Heeft het iets opgeleverd? Zijn er eventueel andere afspraken gemaakt?
Het is een feit dat de pretparken voortdurend op zoek zijn naar nieuwe inkomsten. Het is ook een feit dat deze vorm van ticketing al in het buitenland gehanteerd wordt. Kunt u ons garanderen dat de pretparken in ons land alle kinderen op gelijke voet zullen blijven behandelen?
09.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Walibi is een echte referentie voor Belgische gezinnen. Voor sommige gezinnen is het de enige vakantie die ze zich kunnen veroorloven. Daarom heb ik als staatssecretaris voor Gezinnen met een persbericht gereageerd op de aankondiging van Walibi betreffende de Speedy Pass. Op die manier heb ik willen duidelijk maken dat dergelijke formules gezinnen kunnen benadelen. Hoewel de praktijk aanstootgevend is, is ze niet illegaal. Op enkele uitzonderingen na, kunnen alle bedrijven immers vrij hun prijzen bepalen en aanpassen.
De reactie heeft tot gevolg gehad dat we met Walibi een dialoog konden aangaan. Zo heb ik op 18 juni de bestuurders van Walibi ontmoet, waarbij we elk onze standpunten hebben kunnen toelichten. Naar aanleiding van deze ontmoeting heeft Walibi beloofd om de Speedy Passformule te evalueren en heeft het zich bereid getoond om rekening te houden met de aangehaalde argumenten.
09.03 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord. Bij een privé-initiatief kan men inderdaad vragen wat men wil. Het is vervolgens aan de consument om er al dan niet op in te gaan. Deze zaak is echter bijzonder, omdat kinderen onrechtstreeks het slachtoffer worden van de keuze van hun ouders. Sommige ouders kunnen zich die Speedy Pass niet permitteren. Op die manier creëert men ‘VIP-kinderen’, die sneller kunnen binnengaan dan andere kinderen. Ik ben van mening dat deze formule voor niemand goed is.
Ik ben blij dat u de dialoog bent aangegaan met de uitbaters. Laten we hopen dat zij tot betere inzichten komen.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Ben Weyts aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de opvolging van het aantal adviesraden, commissies en andere organen onder zijn bevoegdheid" (nr. 18581)
10 Question de M. Ben Weyts au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "le suivi du nombre de conseils consultatifs, de commissions et d'autres organes relevant de sa compétence" (n° 18581)
10.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, het spijt mij dat ik u en de eerbiedwaardige collega’s met deze vraag moet lastigvallen, maar dat komt door het gebrek aan een antwoord op een schriftelijke vraag. De andere collega’s, een uitzondering hier en daar niet te nagesproken, hebben er al op geantwoord. In het verleden verschaften de ministers en staatssecretarissen een overzicht van de adviesraden, commissies en andere organen die onder hun bevoegdheid vallen. Ter zake heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, welke adviesraden, commissies, comités, hoge raden enzovoort werden onder uw bevoegdheid afgeschaft in 2011 en 2012?
Ten tweede, welke adviesraden, commissies, comités, hoge raden enzovoort zijn er sindsdien bijgekomen?
Ten derde, hoeveel bedroegen de jaarlijkse kosten van die raden, commissies, comités enzovoort in 2011 en 2012?
Ten vierde, hoeveel leden telt elke adviesraad, elke commissie of elk ander orgaan?
10.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de volksvertegenwoordiger, de volgende raden en commissies ressorteren momenteel onder mijn bevoegdheden als staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap.
De Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap telt twintig leden.
Er is een Nederlandstalige en een Franstalige Commissie voor sociaal hulpbetoon. Elke commissie is samengesteld uit een voorzitter en zeven leden.
De jaarlijkse kostprijs van de Nationale Hoge Raad en de commissies samen bedroeg in 2011 11 652,29 euro en in 2012 12 583,81 euro.
Er werd geen enkele raad of commissie de voorbije twee jaar gecreëerd of afgeschaft.
10.03 Ben Weyts (N-VA): Ik had graag een schriftelijke kopie van het antwoord gekregen.
Het incident is gesloten.
11 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "la régionalisation des allocations familiales" (n° 18743)
11 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de regionalisering van de kinderbijslag" (nr. 18743)
11.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, nous savons tous que le transfert des allocations familiales se matérialise et que, dès le 1er janvier 2016, les entités fédérées pourront exercer pleinement la compétence.
Elles concernent 2,7 millions d'enfants dans 1,3 million de familles et représentent un montant annuel de 5,9 milliards d'euros. Actuellement, il existe plus de 600 combinaisons de barèmes possibles, mais le système fonctionne: 95 % des familles perçoivent leur dû en temps et en heure et sans démarche administrative.
Ce n'est pas une obligation. En clair, les entités fédérées pourront soit continuer à faire appel au fédéral soit gérer le système comme bon leur semble. Et c'est là qu'il est difficile pour tout un chacun de voir clair dans les contours futurs de cette organisation à multiples facettes.
Nous savons qu'à l'avenir, ce sera le domicile de l'enfant qui sera déterminant pour l'attribution des allocations familiales. Mais que se passera-t-il lorsqu'une famille déménagera d'une Région à l'autre? Lorsqu'un couple se séparera, si les enfants sont en garde alternée et que chaque parent habite une Région différente?
Et Bruxelles? Aura-t-elle les moyens de gérer l'afflux de dossiers?
Autant de questions qui, je m'en doute, n'ont pas réponse à ce jour mais demandent néanmoins une approche pragmatique avec les entités fédérées. J'aurais donc aimé savoir comment votre département prépare concrètement ce transfert avec ces dernières.
Par ailleurs, des incertitudes pèsent également sur le sort des agents traitant ces dossiers. Nous savons qu'actuellement, il n'y a que 40 fonctionnaires susceptibles de les traiter. Comment envisager le dispatching des fonctionnaires de l'Office national des allocations familiales pour travailleurs salariés (ONAFTS) vers les entités fédérées d'ici 2020, date à laquelle elles devront obligatoirement tout prendre en charge?
Pouvez-vous nous éclairer sur votre agenda dans ce dossier concernant le devenir de ces agents ainsi que sur la répartition du travail entre les organismes actuellement en charge du paiement de ces allocations?
11.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Chère collègue, la mise en œuvre de l'accord institutionnel relève des travaux du Comité de mise en œuvre des réformes institutionnelles (Comori) dans lequel sont représentés les huit partis ayant conclu cet accord. Un certain nombre de modalités liées à la phase de transition prévue par l'accord institutionnel seront précisées dans la proposition de loi spéciale qui sera déposée au parlement.
Compte tenu des conséquences très importantes de cette sixième réforme de l'État sur le plan des moyens humains et logistiques, le 22 janvier 2013, le premier ministre, les ministres-présidents et le secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles ont convenu de créer dans le cadre des transferts de compétences à la suite de la sixième réforme de l'État, une task force interfédérale "RIH" composée de représentants des chancelleries du premier ministre et des entités fédérées. L'objectif est de permettre l'échange d'informations utiles et de convenir le moment venu des modalités d'envoi d'une avant-garde de fonctionnaires fédéraux pour préparer la concrétisation de la réforme.
Depuis le mois de mars, un certain nombre de réunions thématiques ont été organisées. Il s'agit de contacts bilatéraux entre les services publics fédéraux et institutions concernés d'une part et les membres de la task force d'autre part. Dans ce cadre, une information par matière est communiquée au sujet des méthodes de travail, des processus et des outils ICT.
Tenant compte des décisions du Comori sur les textes de transfert de compétences et la loi spéciale de financement, ce travail de concertation entre le niveau fédéral et les entités fédérées devra se poursuivre dans les mois à venir. Il portera notamment sur les questions importantes du transfert de personnel, pour garantir un transfert harmonieux de la compétence vers les Communautés et la Commission communautaire commune (COCOM).
11.03 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le secrétaire d'État, vous m'avez bien expliqué le fonctionnement, la marche à suivre pour l'ensemble des matières. Cela dit, quelques inquiétudes demeurent puisque la date se rapproche maintenant de plus en plus.
Je n'ai donc forcément pas de réponses à mes questions précises relatives aux allocations familiales. J'espère que dans les mois à venir, la question sera sur la table et que des réponses précises pourront être données.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Catherine Fonck au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'arrêt de la Cour constitutionnelle n° 169/2011" (n° 18832)
12 Vraag van mevrouw Catherine Fonck aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "het arrest nr. 169/2011 van het Grondwettelijk Hof" (nr. 18832)
12.01 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, je me permets de faire une petite incise, puisque l'on m'avait transmis l'information officiellement – si pas officieusement – que toutes les commissions étaient annulées. Puis, je me suis rendu compte qu'elles ne l'étaient pas toutes et que celle-ci était maintenue. Au point 11 de l'ordre du jour, j'avais une question jointe à celles de Mme Jadin et de M. Vercamer. Je trouve qu'il aurait été correct que je puisse la poser, d'autres personnes ayant été ou étant appelées au fur et à mesure, en fonction des questions. J'espère en tout cas pouvoir vous demander de me transmettre la réponse pour que, à tout le moins, je puisse en disposer.
Le président: Je me permets de réagir à cela. Tout d'abord, je fais fonction ici, je remplace un président. Je ne suis pas au courant de l'annulation
12.02 Catherine Fonck (cdH): L'information a été passée que toutes les commissions étaient annulées cet après-midi.
Le président: Bref, je suis l'ordre du jour. Je ne suis pas au courant de cela. Le secrétaire n'appelle pas les collègues au fur et à mesure. Il y a un ordre du jour. Parfois les collègues informent le secrétaire de leur retard, d'un report ou d'une transformation en question écrite. Chacun contacte donc le secrétariat pour dire ce qu'il en est. À défaut d'information, le président faisant fonction suit l'ordre du jour.
12.03 Catherine Fonck (cdH): Preuve en est que vous venez de passer une ou deux questions…
Le président: C'était sur demande expresse des membres. Nous ne pouvons pas connaître l'agenda de chacun.
12.04 Catherine Fonck (cdH): J'aimerais donc que l'on me fournisse la réponse.
Monsieur le secrétaire d'État, le 10 novembre 2011, la Cour constitutionnelle a rendu un arrêt à la suite d'une question préjudicielle portant sur les articles 114 et 115 de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités coordonnée le 14 juillet 1994. Y était abordé le cas d'une travailleuse à temps partiel qui avait deux employeurs. En raison de sa grossesse et du caractère lourd de ses fonctions, le médecin du travail de la première entreprise l'avait écartée de son poste. Elle a encore poursuivi ses prestations pendant trois mois, à la suite de quoi elle a pris son congé de maternité.
Il s'agissait donc de déterminer si elle devait regagner son poste alors qu'elle n'avait pris que neuf semaines de congé de maternité, puisqu'elle n'avait pas cessé toute activité. La Cour a estimé que les articles 114 et 115 violaient les articles 10 et 11 de la Constitution en ceci qu'ils "interdisent à une travailleuse qui a été écartée d'un travail à temps partiel présentant un risque pour sa grossesse de poursuivre une autre activité à temps partiel qui ne présente pas le même risque, de manière à lui prolonger sa période de repos postnatal dans cette autre activité à temps partiel à concurrence du moment pendant lequel elle a continué celle-ci, dans une période comprise entre la sixième et la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement".
Cet arrêt a déjà été discuté en commission des Affaires sociales en 2012 à la suite d'une proposition de loi qui tentait de résoudre le problème soulevé par la Cour constitutionnelle. Il s'agit de la proposition de loi n° 53/2172, que j'ai moi-même déposée. Vous vous étiez engagé à apporter une solution à cet arrêt tout en respectant les directives européennes.
Monsieur le secrétaire d'État, nous voici à présent presque deux ans plus tard. Quel est l'état d'avancement des travaux visant à répondre à l'arrêt de la Cour constitutionnelle? Quand pourront-ils aboutir? D'autres cas similaires à celui que j'ai exposé ont-ils été constatés? Nous savons que de nombreuses femmes travaillent en combinant plusieurs activités à temps partiel, dont certaines ne sont pas forcément concernées par un écartement du travail.
12.05 Philippe Courard, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, concernant votre première question, j'ai proposé une modification à l'article 115 afin de mettre ces dispositions en conformité avec l'arrêt (n° 169/2011) rendu sur question préjudicielle par la Cour constitutionnelle du 10 novembre 2011. Cette modification est actuellement reprise dans un avant-projet de loi portant dispositions diverses en matière de santé.
Cette modification a pour objectif d'introduire une seconde exception à la condition de cessation complète de toute activité requise pour la prise en considération des périodes de repos de maternité et vise principalement la situation de la travailleuse qui est titulaire de plusieurs emplois salariés et qui, dans le cadre d'une mesure de protection de la maternité visée à l'article 114 bis de la loi coordonnée, a été écartée de l'une et non de toutes ses occupations. Elle continue donc à exercer un travail ne présentant pas de risque pour sa grossesse de la sixième semaine – ou de la huitième semaine en cas de naissances multiples – à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement, la situation ayant donné lieu à l'arrêt de la Cour constitutionnelle.
La modification vise à permettre l'indemnisation de cette travailleuse pendant la période de prolongation du repos postnatal à concurrence des périodes de travail accompli dans le cadre de la mesure de protection de la maternité, nonobstant le fait que cette travailleuse ait repris le travail dans le cadre de son autre activité dont elle n'était pas écartée.
L'introduction de cette exception ne vise cependant pas à remettre en cause l'objectif ayant présidé à l'adoption de l'article 115 de la loi coordonnée. Cet objectif figure dans les travaux préparatoires de la loi-programme du 22 décembre 1989 modifiant la loi du 8 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité en vue d'y introduire cette disposition.
Selon ces travaux préparatoires, l'indemnité de maternité constitue un revenu de remplacement destiné à favoriser le repos complet de la maman. En effet, la condition de cessation de toute activité se justifie tant par la nature de la prestation accordée – indemnité ou revenu de remplacement – que par la finalité poursuivie, c'est-à-dire protection de la maternité.
Cette modification se limite donc à modifier la législation en vue de la rendre conforme à l'arrêt rendu par la Cour constitutionnelle le 10 novembre 2011.
Quant à votre seconde question, aucun cas similaire ne nous est à ce jour parvenu depuis la fin de l'année 2011.
Présidente: Valérie Warzée-Caverenne.
Voorzitter: Valérie Warzée-Caverenne.
12.06 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Si aucun cas similaire ne vous est parvenu, cela ne signifie pas pour autant qu'aucun cas similaire ne s'est posé. Je voudrais insister à ce sujet.
Si nous avançons par rapport à cet avant-projet de loi portant dispositions diverses, je vous rends attentif, monsieur le secrétaire d'État, au fait qu'il faut vraiment que celles-ci puissent couvrir des situations de sorte qu'il y ait une correspondance et une équivalence entre le congé de maternité et chaque période équivalente au niveau de l'investissement professionnel de la dame concernée.
En effet, eu égard à la continuité, élément que vous n'avez cessé de répéter sur cet arrêt de la Cour constitutionnelle, notamment en lien avec les directives européennes, le congé, de toute façon, reste ininterrompu, même s'il n'est presté que partiellement. D'abord, il y a la période après l'accouchement, où le congé est forcément total. Par ailleurs, il est ininterrompu en vertu de cette continuité, même si c'est un congé qui équivaut seulement à un temps partiel.
Dans le cas contraire, si on ne respecte pas cette correspondance entre le mi-temps presté et le congé de maternité pour la période ad hoc, tout autre dispositif se ferait directement au détriment des femmes, puisque leurs propres droits ne seraient pas respectés.
Une fois cet avant-projet terminé, ce qui m'importera, c'est que l'on puisse assurer des droits pleins et entiers à chaque femme y compris pour chaque mi-temps ou temps partiel presté. Il en va véritablement du maintien et du respect de ce droit, extrêmement important. J'espère qu'on pourra le voter avant le début des vacances parlementaires ou sera-ce plutôt en septembre? Est-il déjà devant le Conseil d'État?
12.07 Philippe Courard, secrétaire d'État: En septembre!
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Muriel Gerkens au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'accès aux services de secours via les sms" (n° 18707)
13 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de mogelijkheid om de hulpdiensten op te roepen via sms" (nr. 18707)
13.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ai posé la même question à la ministre de l'Intérieur.
Le 15 avril 2013, le Conseil supérieur national des Personnes handicapées rendait l'avis 2013/08 relativement à l'accès aux services des secours via message électronique écrit, c'est-à-dire sms, pour les personnes sourdes, malentendantes ou souffrant d'un trouble de la parole. Bien que positif, cet avis met en garde contre une délimitation trop stricte du groupe-cible. Il fait référence à une directive européenne qui devrait faire en sorte que le groupe-cible devrait être plus large et ne pas se limiter à ceux qui ont des problèmes d'audition et de parole.
Le Conseil supérieur national des Personnes handicapées désapprouve également l'introduction d'un système fondé sur une inscription et un enregistrement préalables et propose une simple déclaration sur l'honneur et l'utilisation des données centralisées à la DG Personnes handicapées pour éviter d'éventuels abus.
L'avis susmentionné propose enfin que la possibilité d'appeler des secours par sms soit étendue au-delà de nos frontières et que la communication de cette initiative soit largement diffusée.
Monsieur le ministre, quel suivi a-t-il été donné à cet avis? Où en est-on dans ce processus visant à la mise en service d'un accès aux services de secours via sms? Quelle collaboration commence-t-elle à s'organiser avec la ministre de l'Intérieur, qui a des compétences croisées en la matière? De quelle manière le dialogue et la coordination se font-ils avec les associations de personnes sourdes? Je suis active dans une série d'associations en terres liégeoises et je me rends régulièrement compte de difficultés de compréhension, d'échange entre personnes sourdes et entre les personnes sourdes et les entendants. Alors qu'on pense parler de la même chose, on se rend parfois compte que n'est pas le cas. Cela demande vraiment des échanges et des rencontres très nombreux et croisés.
13.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Madame la présidente, madame Gerkens, comme vous l'avez indiqué vous-même dans l'intitulé de votre question, j'ai pris attentivement connaissance de l'avis du Conseil supérieur national des Personnes handicapées qui a été rendu public le 15 avril dernier. Le suivi de cet avis et le travail conjoint sur ce thème avec la ministre de l'Intérieur sont toujours d'actualité pour ma part.
Il reste néanmoins que le tempo des réunions et de la mise en œuvre du numéro sms 112 relève de la ministre de l'Intérieur. C'est donc Mme Milquet qui assurera le tempo. Je prends bonne note de votre remarque, qui me parait tout à fait pertinente concernant les personnes sourdes ou malentendantes; j'ai déjà eu l'occasion d'en rencontrer à plusieurs reprises, notamment dans le cadre du texte que je déposerai pour la réforme de la loi de 87. Il faut effectivement être particulièrement attentif. Les difficultés que vous évoquez sont bien réelles. Je vais demander à quelqu'un de mon cabinet de prendre spécifiquement contact avec eux pour prévoir les éléments relatifs à ce problème.
13.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Je vous remercie pour votre réponse. Mme Milquet m'a effectivement dit qu'elle assurait le suivi.
Les échos, contacts et discussions que j'ai avec des personnes sourdes, par rapport à cet avis, reflètent que ces gens ne pensent pas forcément la même chose que ce qui est exprimé dans ce texte. Très peu étaient d'ailleurs au courant de son existence. J'insiste à nouveau sur ces contacts. Ceux-ci doivent être décentralisés, par petits groupes, pour que l'information circule, et en présence d'un traducteur en langue des signes afin que l'information passe avec certitude. Un avis est rendu, il contient ceci ou cela. Nous savons aussi que beaucoup de personnes sourdes adultes ne savent pas lire ou écrire correctement. Elles ne captent donc pas non plus le contenu de certains messages.
Het incident is gesloten.
14 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de boekhoudkundige verwerking van de bedragen die niet teruggevorderd kunnen worden in toepassing van artikel 17 van het Handvest van de sociaal verzekerde" (nr. 19062)
14 Question de Mme Miranda Van Eetvelde au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "le traitement comptable des montants qui ne peuvent être réclamés en application de l'article 17 de la Charte de l'assuré social" (n° 19062)
14.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in toepassing van het Handvest van de sociaal verzekerde kunnen bedragen die door een vergissing van de uitbetalingsinstelling ten onrechte werden uitbetaald, niet worden teruggevorderd.
Na een arrest van het Grondwettelijk Hof van januari 2010 werd met de programmawet van 28 juni 2013 de wetgeving met betrekking tot de gezinsbijslagen in overeenstemming gebracht met het Handvest van de sociaal verzekerde.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende vragen.
Vallen de bedragen die niet kunnen worden teruggevorderd en die werden uitbetaald ingevolge een fout van de uitbetalingsinstelling, vanaf heden altijd en volledig ten laste van de administratiekosten van de uitbetalingsinstelling of zijn er toch situaties waarin deze bedragen geheel of gedeeltelijk ten laste vallen van het stelsel?
Kunt u een inschatting maken van de bedragen die als gevolg van de recente wetswijziging ten laste zullen vallen ofwel van de administratiekosten, ofwel van het stelsel?
Welke maatregelen worden genomen om de uitbetalingsinstellingen te responsabiliseren?
14.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Eetvelde, in antwoord op uw vragen kan ik het volgende meedelen.
De bedragen die ten onrechte werden uitbetaald wegens een fout bij de uitbetalingsinstelling, zullen inderdaad niet langer teruggevorderd worden bij de sociaal verzekerde. Door het reservefonds van de uitbetalingsinstelling financieel verantwoordelijk te stellen voor de onterecht uitbetaalde bedragen worden ze meteen ook geresponsabiliseerd. De middelen van het reservefonds zullen hiertoe wel worden verhoogd.
Als het gaat om bedragen die werden uitbetaald wegens een administratieve fout die niet bij de uitbetalingsinstelling ligt, zullen de bedragen ten laste worden genomen door het algemeen beheer.
De budgettaire weerslag van de maatregel kan niet berekend worden.
14.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik ben tevreden dat er eindelijk actie is vanwege de regering, want het arrest van het Grondwettelijk Hof dateert al van 2010.
Ik betreur dat de aanpassing geldt voor de regeling van de gezinsbijslagen en niet voor de ziekte-uitkeringen, de beroepsziekten en de gehandicapten. Het is nochtans materie waarvoor u bevoegd bent.
Wat de boekhoudkundige verwerking betreft, vind ik het goed dat alles ten laste komt van de administratiekosten van de instelling die de fout heeft begaan. Zij krijgen ieder jaar immers serieuze bedragen om hun sector te beheren. Voor de beheersrisico’s kan daarop een beroep worden gedaan.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de verjaringstermijnen in de verplichte uitkeringsverzekering" (nr. 19064)
15 Question de Mme Nadia Sminate au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et secrétaire d'État à la Politique scientifique, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "le délai de prescription dans le cadre de l'assurance obligatoire indemnités" (n° 19064)
15.01 Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op 28 juni 2013 hebben wij in de programmawet een bijzondere bepaling goedgekeurd, namelijk de bepaling die stipuleert dat de verjaringstermijn voor de terugvordering van onverschuldigde bedragen pas start op het moment dat de uitbetalingsinstelling weet heeft van het feit dat er onverschuldigde bedragen zijn. Ook in geval van fraude start de verjaringstermijn op de dag van de vaststelling.
Ik vraag mij gewoon het volgende af. Zal de verjaringstermijn met betrekking tot de terugvordering van ziekte-uitkeringen ook worden aangepast?
15.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Sminate, in antwoord op uw vraag kan ik mededelen dat in de artikelen 49 en 55 van de programmawet van 28 juni 2013 inderdaad wordt bepaald dat in geval van bedrieglijke handelingen de verjaringstermijn voor de terugvordering van ten onrechte betaalde kinderbijslagen en uitkeringen begint te lopen vanaf het ogenblik dat de instelling er kennis van kreeg.
De bestaande bepalingen in de wetgeving inzake geneeskundige verzorging en uitkeringen, meer bepaald artikel 174, werden niet gewijzigd.
Overeenkomstig artikel 174, 5° en 6° van de gecoördineerde wetten op de ziekteverzekering verjaart de terugvordering van ten onrechte verleende prestaties in de regel twee jaar na het einde van de maand waarin de prestaties zijn uitbetaald of vergoed.
Van die regel wordt afgeweken, indien het ten onrechte verlenen van prestaties het gevolg is van bedrieglijke handelingen waarvoor hij wie ze tot baat strekken verantwoordelijk is. In voorkomend geval bedraagt de verjaringstermijn volgens artikel 174, vierde lid, vijf jaar.
De bepalingen van artikel 174 van voornoemde gecoördineerde wetten sluiten echter niet uit dat toepassing wordt gemaakt van de bepalingen van artikel 2257 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de verjaring niet loopt ten aanzien van een schuldvordering die van een voorwaarde afhangt, zolang die voorwaarde niet is vervuld.
In zijn arrest van 30 juli 2009 herhaalt het arbeidshof van Brussel zijn reeds vroeger geformuleerde opmerking dat de wetgever steeds prioriteit heeft gegeven aan de rechtszekerheid en het probleem van bedrieglijke handelingen heeft opgelost door in die gevallen in een langere verjaringstermijn te voorzien.
De wetgever heeft er volgens dit arrest uitdrukkelijk voor geopteerd om in geval van bedrieglijke handelingen niet over te gaan tot een verschuiving van de aanvangsdatum van de terugvordering, zoals in andere rechtstelsels gebeurt en ook voor bepaalde materies in het Belgisch recht, maar tot de toepassing van twee verschillende verjaringstermijnen.
Ik wens uw aandacht erop te vestigen dat met artikel 229 van de wet houdende diverse bepalingen van 22 december 2008 reeds maatregelen werden genomen die regularisaties onmogelijk maken en voorzien in terugvorderingen in geval van bedrieglijke aansluiting bij de verzekering voor geneeskundige verzorging.
Gelet op de noodzaak om een uniforme aanpak na te streven binnen de sociale zekerheid op het domein van fraude, werd de staatssecretaris voor fraudebestrijding verzocht om binnen de SIOD en in samenwerking met de OISZ een juridische analyse te maken van deze materie.
15.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, heb ik goed begrepen dat er wat uw bevoegdheden betreft helemaal geen plannen zijn om die verjaringstermijn aan te passen aan het moment van de vaststelling? U gaat dat niet doen?
Ik volg u daarin. Ik ga helemaal akkoord met uw stelling. Het is wel vreemd dat het in bepaalde sectoren van de sociale zekerheid wel gebeurt en in andere niet. Ik volg wel uw standpunt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.45 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.45 heures.