Commission des Finances et du Budget |
Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 18 juin 2013 Après-midi ______ |
van Dinsdag 18 juni 2013 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.26 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Carl Devlies.
Le développement des questions et interpellations commence à 16.26 heures. La réunion est présidée par M. Carl Devlies.
- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het belastingkrediet voor asielzoekers door inschrijving in het Rijksregister" (nr. 18417)
- de heer Carl Devlies aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de belastingaangifte van asielzoekers" (nr. 18556)
- M. Luk Van Biesen à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le crédit d'impôt pour les demandeurs d'asile sur la base de l'inscription au Registre national" (n° 18417)
- M. Carl Devlies au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les déclarations fiscales des demandeurs d'asile" (n° 18556)
01.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, deze vraag werd al enkele keren ingediend, maar wordt telkens doorverwezen van het ene naar het andere departement. Op 25 januari 2012 legde ik de vraag voor aan de minister van Binnenlandse Zaken. Nadien legde ik de vraag opnieuw voor aan de minister van Binnenlandse Zaken. De minister zei mij dat zij een en ander zou navragen, maar de vraag werd doorverwezen naar de commissie voor de Financiën.
Het gaat erover dat een asielzoeker bij aankomst automatisch wordt opgenomen in het Rijksregister. Daar vloeit ook uit voort dat hij een belastingbrief ontvangt die zijn advocaten vervolgens zorgvuldig invullen. Meestal geeft dit dan ook aanleiding tot het ontvangen van sommen geld afkomstig van de zogenaamde belastingkredieten.
U weet dat wij recent nog heel wat elementen hebben toegevoegd aan de belastingkredieten. Wij hebben de aftrek van de belastbare basis gewijzigd naar een belastingkrediet. Deze vraag is bijgevolg nog significanter dan ooit tevoren.
De staatssecretaris voor Asiel en Migratie wijst erop dat het voor problemen zorgt in de opvangcentra, telkens als deze personen een cheque van pakweg 1 200 of zelfs 1 600 euro ontvangen van de belastingadministratie — vaak hebben zij ook kinderen ten laste — omdat zij dan plots over een aanzienlijke som geld beschikken.
Hoe kunnen wij dit probleem oplossen? Dat kan alleen door wijzigingen in te voeren in de manier waarop de belastingbrieven worden verstuurd en in de koppeling aan het Rijksregister.
Op 25 januari 2012 ging de regering samen zitten om dit probleem te proberen oplossen. Kunt u ons informeren over de stand van zaken? Waarom is er nog steeds geen oplossing voor dit probleem?
01.02 Carl Devlies (CD&V): Ik had een vraag in dezelfde zin. Vreemdelingen in de asielaanvraagprocedure of vreemdelingen aan wie asiel werd geweigerd zijn inderdaad aan de personenbelasting onderworpen. In de praktijk ontvangen deze personen echter zelden een inkomen en betalen ze dus geen belastingen.
Wegens de ontoereikendheid van hun belastbaar inkomen om de toeslagen voor kinderen ten laste aan te rekenen, kunnen zij in veel gevallen wel genieten van het terugbetaalbaar belastingkrediet voor kinderen ten laste, hoewel zij in de meeste gevallen reeds van de nodige toelagen kunnen genieten, zoals verblijf, voedsel, drank, hulp bij papierwerk, leefgeld enzovoort.
Het bedrag van het belastingkrediet is gelijk aan het bedrag dat niet kan worden geïmputeerd op de belastbare inkomsten vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf, met een maximum van 250 euro per kind ten laste.
Houdt het zowel kunnen genieten van een terugbetaalbaar belastingkrediet als van andere toelagen en tegemoetkomingen geen dubbel gebruik in? Dient er geen duidelijk onderscheid en overzicht te worden gemaakt van de verschillende soorten toelagen? Wat is het standpunt van de minister over deze problematiek?
Plant u initiatieven hieromtrent, zoals een uitzondering op de verplichting om een belastingaangifte in te dienen voor personen die in het wachtregister zijn ingeschreven?
01.03 Staatssecretaris Servais Verherstraeten: De minister van Financiën laat mij het volgende antwoorden.
De minister kan zich slechts uitspreken over de materie die tot zijn bevoegdheid behoort, zijnde de fiscale wetgeving.
In de huidige fiscale wetgeving worden asielzoekers als rijksinwoners beschouwd. In die hoedanigheid kunnen zij onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde grenzen als de andere rijksinwoners aanspraak maken op het belastingkrediet voor kinderen ten laste. Geen enkele wettelijke bepaling laat toe asielzoekers te behandelen als een aparte categorie van belastingplichtigen waarvoor afwijkende regels van toepassing zouden zijn. Ook bij andere rijksinwoners die geen asielzoeker zijn, kan het voorkomen dat zij zowel van een terugbetaalbaar belastingkrediet kunnen genieten als van andere toelagen en tegemoetkomingen zoals het leefloon.
Zolang de asielzoekers tot bewijs van het tegendeel als rijksinwoners worden beschouwd, zijn zij onderworpen aan de personenbelasting en zijn zij er derhalve toe gebonden een aangifte in de personenbelasting in te dienen. Op deze algemene aangifteplicht kan geen uitzondering worden gemaakt. Het is wel mogelijk dat bepaalde asielzoekers voldoen aan de voorwaarden om van de aangifteplicht te worden vrijgesteld. In dat geval wordt hen een voorstel van vereenvoudigde aangifte toegestuurd.
01.04 Luk Van Biesen (Open Vld): Ik betreur het antwoord van de minister, al kan ik u daarvoor uiteraard niet afsnauwen, mijnheer de staatssecretaris, want u bent slechts de lector.
Al twee jaar proberen wij dit probleem aan te snijden. Dit vraagt om een eenvoudige oplossing. Men blijft deze asielzoekers inschrijven onder een Rijksregisternummer in plaats van een speciale code te creëren waardoor zij niet zouden zijn onderworpen aan de aangifte als dusdanig. De ene minister verschuilt zich achter de andere. De minister van Binnenlandse Zaken zegt dat zij dit samen met de minister van Financiën moet aanpakken.
Op 25 januari 2012 antwoordde vice-eersteminister Milquet dat zij het dossier samen met de minister van Financiën zou behandelen. Vandaag is er geen enkele vooruitgang geboekt. Hoelang moeten wij die situaties nog tolereren? Wij zoeken naar geld en hier gooien wij het weg.
Ik geef u nog een ander voorbeeld: mensen die met een internationaal ambtenaar getrouwd zijn en in een zelfde situatie zitten. Zij hebben kinderen ten laste. Wanneer zij dienstencheques aankopen, krijgen zij 1 600 tot 1 800 euro belastingkrediet terug, terwijl die mensen helemaal niet behoeftig zijn als dusdanig. In een normale democratie zouden zij zeker geen recht hebben op een belastingkrediet.
Ik weet echt niet meer hoe wij dat probleem kunnen oplossen. Misschien zullen wij deze vraag moeten herhalen in de plenaire vergadering.
01.05 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik kan de ontgoocheling van de heer Van Biesen begrijpen. Daarom wil ik u suggereren om dat toch nog eens te bekijken. Zelf heb ik in mijn vraagstelling een suggestie gedaan. Wellicht kan die piste gevolgd worden om verder te werken in de toekomst.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Cathy Coudyser aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "online krasspelen" (nr. 18516)
02 Question de Mme Cathy Coudyser au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les jeux de grattage sur internet" (n° 18516)
02.01 Cathy Coudyser (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de Nationale Loterij breidt haar online aanbod uit. Recent zijn krasspelen als kansspel toegevoegd.
Naar aanleiding van de bekendmaking van de eerste grote winnaar van Win for Life online maakte ik de hiernavolgende bedenkingen. Ik citeer uit het persbericht: “Wie wordt de volgende winnaar of winnares? Misschien vandaag of morgen al, wie weet? Daarover beslissen uitsluitend toeval en geluk.”
Daarbij wil ik de volgende bedenkingen maken.
Het groot lot werd pas getrokken. ’s Anderdaags al kan er volgens het persbericht opnieuw een grote winnaar zijn. Het kan inderdaad, omdat artikel 10 van het koninklijk besluit van 12 juli 2012 bepaalt dat, wanneer alle loten in een bepaalde categorie zijn uitgeloot, automatisch een nieuwe schijf van virtuele krasbiljetten wordt aangemaakt.
Ik begrijp de inhoud van artikel 10 en ik heb er ook geen probleem mee. Waarmee ik echter wel een probleem heb, is dat daardoor de tabel met de kansverdeling, zoals hij in het reglement op de website van de Nationale Loterij wordt vermeld, niet meer overeenkomt met de werkelijke kansen die deelnemers aan het spel hebben. Uiteraard klopt de tabel nog steeds per pakket van virtueel uitgegeven biljetten. Echter, omdat steeds nieuwe pakketten aan de bestaande restanten worden toegevoegd, zal de kans op het winnen van de hoofdprijs steeds kleiner worden. Zo begrijp ik het tenminste.
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat, wanneer het groot lot vroeg uitkomt, het risico op de speler wordt afgewenteld.
Daarom heb ik de volgende vragen voor u.
Wat gebeurt er met de niet-winnende loten uit de oude reeks?
Hoe wordt een en ander gecommuniceerd, indien ze niet meer worden gebruikt?
Wat is de wettelijke basis om de desbetreffende loten toch nog te verkopen of, integendeel, de verkoop ervan stop te zetten? Hoe legt u dat uit aan de hand van de tabel met de kansverdeling?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
02.02 Staatssecretaris Servais Verherstraeten: Mijnheer de voorzitter, op 29 mei jongstleden, slechts anderhalve week na de lancering van het spel, werd het virtuele Win for Lifebiljet van de Nationale Loterij verkocht waaraan een lot bestaande uit een levenslange, maandelijkse rente van 2 000 euro werd toegekend. Nadat de winnaar zich kenbaar had gemaakt, berichtte de Nationale Loterij op haar website over deze winst en gaf zo aanleiding tot uw vragen.
Elk lotenplan bestaat uit een pakket van een miljoen virtuele biljetten. Artikel 10 van het KB van 10 juli 2012 inzake de deelnemingsvoorschriften voor online loterijspelen bepaalt dat, wanneer binnen een categorie alle winnende virtuele biljetten werden verkocht, een volledig bijkomend pakket wordt toegevoegd aan de resterende virtuele biljetten van het voorgaande pakket. Er wordt bijgevolg geen enkel winnend of verliezend virtueel biljet uit de verkoop genomen.
Dit systeem heeft tot gevolg dat er voor elke categorie op elk ogenblik winnende loten op de markt beschikbaar zijn. Zo heeft de speler dus steeds, voor elke bestaande categorie, de kans om een winnend lot te kopen.
02.03 Cathy Coudyser (N-VA): Ik denk dat er toch een communicatiefout werd gemaakt omdat men het gevoel heeft gecreëerd dat er een nieuw groot lot is, terwijl dit eigenlijk nog niet het geval is. Of heb ik dat nu helemaal verkeerd voor?
02.04 Staatssecretaris Servais Verherstraeten: Ik meen niet dat hier sprake kan zijn van een communicatiefout.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de veroordeling van ngo-medewerkers in Egypte" (nr. 18521)
03 Question de M. Roel Deseyn au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la condamnation de collaborateurs d'ONG en Égypte" (n° 18521)
03.01 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, wij hebben een interessante gedachtewisseling gehad met minister Geens in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen over de manier waarop wij via onze engagementen in de Wereldbank, het IMF en de Europese Bank voor Wederopbouw een extra klemtoon kunnen leggen op bepaalde sociale clausules met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en, fundamenteler nog, de grondrechten. België is daarvoor trouwens bijzonder goed geplaatst.
Mijn vraag gaat over onze bijdragen aan Egypte, wat een zeer actueel dossier is, aangezien er verschillende initiatieven gepland zijn waarvoor België middelen stort aan Egypte. Op basis van verslagen over de houding van Egypte ten opzichte van ngo’s die de democratische tendensen in de samenleving willen versterken, moeten wij absoluut vraagtekens plaatsen bij onze steun. Overigens staan we niet alleen. Ook op heel hoog politiek niveau, namelijk bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, bestempelt men de praktijken van Egypte ter zake als zeer laakbaar. De vraag of we daarvan zomaar abstractie moeten maken bij de volgende toekenning van financiële schijven via het IMF of de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, is dus zeker aan de orde. Het gaat overigens niet om kleine bedragen, het gaat over leningen van bijna vijf miljard euro.
Wij hebben ook onlangs in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen een wetsontwerp goedgekeurd waarbij de perimeter van de Europese Bank voor Wederopbouw serieus wordt verruimd, niet alleen in het kader van een proefproject in Mongolië maar ook ten opzichte van de landen in Noord-Afrika, in het bijzonder Egypte.
De internationale gemeenschap staat eigenlijk klaar met bakken geld en dat is een goede onderhandelingspositie om minimale aandacht te vragen voor zeer belangrijke aangelegenheden. Dat betekent wel iets. Men moet minimale garanties vragen op het vlak van het respect voor fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting.
Hoe zal de minister ook die dimensie bewaken bij de lopende onderhandelingen met het oog op de totstandkoming van allerhande financiële akkoorden?
03.02 Staatssecretaris Servais Verherstraeten: Mijnheer Deseyn, hoewel het toezicht op de naleving van de vrijheid van vereniging en het respect voor de mensenrechten niet direct tot de kernbevoegdheden van de minister van Financiën behoort, is het vanzelfsprekend dat het thema hem en ook mezelf erg ter harte gaat.
Bij het sluiten van financiële akkoorden zijn internationale financiële instellingen gebonden aan hun mandaat. Dat is nuttig en noodzakelijk, omdat op die manier de taken correct zijn verdeeld tussen de instellingen en er zo een duidelijk kader is voor de financiële steun, zowel voor de ontvangende landen als voor de aandeelhouders van de instellingen, die zo weten waarvoor hun financiële inbreng kan worden aangewend.
Het IMF baseert zich bij zijn financiële steunverlening op een zuiver macro-economisch aanpassingsprogramma. Het fonds neemt geen politieke elementen in overweging. Wel dringt het IMF er altijd op aan dat het macro-economisch aanpassingsprogramma een brede steun in het land in kwestie krijgt. Het wordt opgesteld in nauw overleg met de autoriteiten. Het IMF dringt erop aan dat de autoriteiten bij de voorbereiding ook het middenveld betrekken. In sommige gevallen, met name wanneer het mogelijk is dat tijdens de looptijd van het programma een regeringswissel kan optreden, wordt ook gevraagd dat de belangrijkste politieke oppositiepartijen zich achter het programma scharen.
Het is bij die laatste twee elementen dat het schoentje wringt in Egypte. Het gebrek aan een breed gedragen programma is een van de belangrijkste redenen waarom het definitief akkoord tussen het IMF en Egypte op zich laat wachten. Het gebrek aan openheid ten opzichte van het middenveld en de oppositie, waarvan u in uw vraag melding maakt, speelt de Egyptische regering dus ook parten in haar relatie met het IMF.
Bij de oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling in 1991 hebben de aandeelhouders het mandaat van de bank vrij ruim geïnterpreteerd. Hoewel de hoofddoelstelling erin bestaat om de landen van Centraal- en Oost-Europa bij te staan in hun transitie naar een openmarkteconomie via de bevordering van het privé-initiatief, dienen die landen zich eveneens te verbinden om de principes van democratie en pluralisme te respecteren. Die verbintenis werd verankerd in artikel 1 van het verdrag tot oprichting van de EBWO. Egypte was een van de stichtende leden van de bank.
In november jongstleden verwierf Egypte het statuut van ontvangend land, waardoor het een beroep kon doen op fondsen van de EBWO. Dat alles dient gezien te worden in de geografische uitbreiding van het mandaat van de EBWO, waardoor toekomstige activiteiten ondersteund kunnen worden in het zuidelijk en oostelijk Middellandse Zeegebied, voornamelijk landen van de zogenaamde Arabische Lente, waaronder ook Egypte.
Bij het toezien op het respecteren van artikel 1 wordt door de directie van de EBWO rekening gehouden met de geboekte vooruitgang inzake, bijvoorbeeld, het hebben van een voldoende representatieve regering die verantwoording verschuldigd is aan de wetgevende macht en aan de kiezers, het verzekeren van de deelname van de civiele maatschappij aan het politiek debat, het waarborgen van het respect voor de wet en de onafhankelijkheid van het justitieel apparaat, en het verzekeren van de burgerlijke en politieke rechten. Het feit dat die rechten zijn ingeschreven in het verdrag ter oprichting van de EBWO, ondersteund door het voltallig lidmaatschap, verschaft de instelling de institutionele legitimiteit om eventuele financiële steunverlening effectief te toetsen aan de effectieve vooruitgang in die belangrijke domeinen.
03.03 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het interessant antwoord. Het antwoord schetst ook op een pijnlijke manier het probleem. Waar wij een goed engagement zien van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, is de situatie voor het IMF totaal anders. Men verschuilt zich achter de macro-economische parameters. Die parameters kunnen niet los gezien worden van een algemeen klimaat. Positief is wel dat de creatie van een middenveld wordt vernoemd. De problemen die zich nu voordoen en de aandacht voor de mensenrechten is het minimum minimorum.
De minister zegt dat het niet tot zijn kernbevoegdheden behoort. De minister van Financiën heeft echter, zoals afgesproken, bij uitstek een coördinerende rol, waarbij ook het departement Ontwikkelingssamenwerking en andere departementen bij het overleg en in de voorbereiding van het Belgisch mandaat en de standpuntbepaling moeten worden betrokken. In die zin is zijn bevoegdheid zeer relevant. Ik pleit voor een promotie tot een kernbevoegdheid voor deze waakhondfunctie, zoals deze in de vraag voorlag.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Monsieur le secrétaire d'État, vous nous avez communiqué votre souhait de nous quitter vers 17 h 00. Nous devons encore entendre MM. Arens et Clarinval qui attendent depuis longtemps.
03.04 Servais Verherstraeten, secrétaire d'État: Monsieur le président, par respect pour ces deux collègues, je resterai pour répondre à leur question.
Le président: Si d'autres collègues arrivent entre-temps, leur question sera reportée à notre prochaine réunion.
04 Question de M. Josy Arens au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'efficacité de la gestion centralisée des contrôles" (n° 18607)
04 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de doeltreffendheid van het gecentraliseerde beheer van de controles" (nr. 18607)
04.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le rapport annuel 2011 du SPF Finances, publié en 2012, contient des données assez intéressantes sur la manière dont évolue la technique de sélection des dossiers au sein de l'administration générale de la fiscalité. En effet, aux pages 30 à 37 du rapport, on peut y lire l'évolution des techniques de sélection des dossiers entre 2009 et 2011. Les tableaux proposés comportent les chiffres, mais quelques comparaisons s'imposent.
Hormis en matière de TVA, où les chiffres restent stables, on constate une très importante hausse du nombre de dossiers faisant l'objet d'une sélection centrale en comparaison avec ceux faisant l'objet d'une sélection locale. Votre administration tente en effet de développer une gestion des risques efficace et de standardiser le plus possible les vérifications planifiées.
Cependant, je suis assez surpris de constater que, hormis en matière de TVA, la très forte hausse du nombre de dossiers sélectionnés de manière centrale s'accompagne d'une importante baisse de la pertinence de ces sélections. La pertinence se révèle sur base du pourcentage de dossiers modifiés, car on peut légitimement supposer qu'un dossier sélectionné n'ayant pas été rectifié a probablement été sélectionné à tort.
Ainsi ces tableaux démontrent que le niveau de pertinence des dossiers sélectionnés de manière centrale baisse très fortement entre 2009 et 2011: entre moins 6 % (impôt des sociétés approfondi) et moins 43 % (salariés et gestion) selon les matières traitées, avec une moyenne arithmétique de moins 21 %.
Monsieur le secrétaire d'État, voici mes questions.
Tout le monde reconnaît le niveau élevé de connaissance technique de vos agents. La législation est très compliquée, mais, grâce à leurs efforts et aux formations proposées, vos agents parviennent à maîtriser la haute technicité de la législation fiscale. Dans ce contexte, ne pensez-vous pas que privilégier à outrance les mécanismes de sélection centralisée, comme on peut le constater, sous-entend que votre administration ne fait plus confiance à ses agents?
Ne pensez-vous pas qu'une trop forte concentration de dossiers sélectionnés de manière centralisée empêchera à l'avenir votre administration de suivre l'évolution des nouvelles techniques d'évasion fiscale? En effet, on imagine bien que les sélections centralisées sont réalisées sur la base de techniques connues, mais, si vos agents passent tout leur temps dans des contrôles imposés, auront-ils encore l'occasion de découvrir de nouvelles techniques par instinct, par intuition, par expérience, voire par hasard?
Il me revient également que votre personnel se sent globalement quelque peu "déresponsabilisé" par l'ampleur de la sélection centralisée.
Les plus techniques parmi eux estiment qu'on ne leur fait plus confiance et redoutent l'impossibilité qu'ils auront à l'avenir de prendre la moindre initiative dans la sélection de leurs dossiers. Comptez-vous prendre des initiatives pour remédier à cette démotivation?
Vu la forte diminution de la pertinence des sélections centralisées, ne conviendrait-il pas d'en revenir à un niveau de sélection centralisée plus raisonnable et, au niveau de la pertinence, plus optimale? Cela contribuerait aussi fortement à mieux valoriser la connaissance, la motivation et l'expérience de vos agents.
Compte tenu d'une planification serrée des contrôles, un agent constatant des abus en marge de la mission qui lui est confiée ne disposerait pas toujours du temps nécessaire au redressement de ces abus. Plus de liberté dans les missions de contrôle ne permettrait-il pas d'éviter le sentiment d'impunité qui en découle pour le contribuable?
Comptez-vous analyser la situation avec un autre regard sur base de ces constatations? Bien entendu, chaque matière mérite une analyse particulière.
04.02 Servais Verherstraeten, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, en réponse aux questions posées par l'honorable membre, je voudrais lui rappeler brièvement le cadre dans lequel une sélection centralisée des dossiers s'inscrit.
Plusieurs audits et études ainsi que des rapports de la Cour des comptes ont souligné que les contribuables n'étaient pas soumis à un traitement semblable dans l'ensemble du pays. Par ailleurs, le risque d'erreurs (volontaires ou non) ou de fraude dans le chef d'un contribuable doit pouvoir être apprécié sur base d'une analyse globale, uniforme et intégrée de sa situation.
La politique en matière de contrôle fiscal de l'administration générale de la fiscalité vise donc d'abord et avant tout à garantir un traitement uniforme sur l'ensemble du territoire pour tous les contribuables se trouvant dans des situations analogues: même chance d'être contrôlé, même traitement, même durée de contrôle, même sanction.
Par ailleurs, l'administration générale de la fiscalité voit, chaque année, un nombre important de collaborateurs la quitter et ne pas être remplacés. Malgré cela, il importe de maintenir une couverture minimale du tissu fiscal pour assurer le respect de l'équité. Pour ce faire, le choix a été fait de multiplier les contrôles ponctuels et ciblés et de les sélectionner de manière centrale, ce qui permet, en un temps réduit, de traiter un nombre encore significatif de dossiers. Il ne s'agit donc en rien d'un manque de confiance envers nos agents.
En ce qui concerne votre deuxième question, la sélection centrale des dossiers n'est aucunement contradictoire avec la détection et la lutte contre de nouveaux mécanismes de fraude. En effet, ces derniers peuvent toujours être constatés par les agents et portés à la connaissance des services centraux via les mécanismes de feedback prévus dans les programmes informatiques mis à leur disposition. Ces mécanismes de feedback seront prochainement améliorés par la mise à disposition de l'application Fiscal Day (?), permettant aux agents de communiquer aux services centraux toutes leurs propositions d'amélioration, y compris en matière de contrôle fiscal.
En outre, en ce qui concerne par exemple les nouvelles techniques de fraude liées à l'informatique, l'analyse et la détection sont prises en charge de manière continue par les services et audits de recherche ou, plus généralement, par l'Inspection spéciale des Impôts.
En réponse à la troisième question, je signale que les services chargés du contrôle fiscal conservent le plus souvent une autonomie dans le choix d'une partie de leur plan de contrôle, en fonction de leur capacité, afin de faire bénéficier les services centraux chargés de la sélection des compétences et des connaissances locales.
Là aussi, les mécanismes de feedback mis en place jouent un rôle primordial.
Quant à la question visant la forte diminution de la pertinence des sélections centralisées, l'analyse sommaire de l'honorable membre ne reproduit pas, à mes yeux, la réalité de la situation. L'endroit n'est sans doute pas adapté pour mener un débat technique complexe sur un ensemble volumineux de chiffres.
Cela dit, la diminution du nombre de dossiers sélectionnés centralement n'est certainement pas une solution dans le cadre d'un traitement uniforme de tous les contribuables. La mise en place de la nouvelle politique de sélection centralisée des dossiers est récente et en constante évolution. Cette amélioration des processus de sélection permet d'assurer à la fois un traitement uniforme des contribuables et une plus grande efficience des contrôles fiscaux. De ce point de vue, la sélection des dossiers fait l'objet, grâce notamment au feedback des services extérieurs, d'un processus d'amélioration continu.
Lorsqu'un agent constate un abus ou une erreur manifeste, il est tenu de rectifier la situation fiscale du contribuable en donnant des priorités, le cas échéant, dans le choix des dossiers de la plage libre de son plan de contrôle.
04.03 Josy Arens (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse très complète. Je comprends votre souci d'avoir un traitement uniforme pour l'ensemble des contribuables du pays.
Je veux quand même plaider pour que le SPF Finances utilise au mieux la compétence de ses agents. L'expérience de terrain, acquise au fil des années, est à mon avis un atout sur lequel il faut miser. La motivation des agents du SPF Finances est un facteur essentiel pour assurer un contrôle efficace. J'espère que les chiffres mentionnés dans le rapport serviront à une profonde évaluation des méthodes utilisées.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. David Clarinval au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les contrôles fiscaux auprès des professions libérales" (n° 18619)
05 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscale controles van vrije beroepers" (nr. 18619)
05.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, j'ai pu lire récemment dans la presse professionnelle Union&Action de l'UCM que l'administration fiscale annonçait environ 3 000 contrôles, 2 981 pour être exact, auprès des professions libérales et des sociétés de management. Les professions libérales représentent un quart des indépendants. Chaque année, près d'un indépendant sur quatre subit une vérification fiscale. Les petits entrepreneurs ne sont pourtant pas à l'origine de l'essentiel des abus.
Par ailleurs, l'Unplib et l'UCM insistent pour que les sanctions soient adaptées à la taille des entreprises et à l'ampleur de la faute commise. Ainsi, une distinction devrait être opérée entre ce qui relève de la fraude volontaire et les erreurs matérielles, les retards ou les oublis attribuables à une législation toujours plus complexe et à des obligations toujours plus lourdes.
Monsieur le secrétaire d'État, qu'en est-il exactement de ces contrôles fiscaux visant les professions libérales? Confirmez-vous ces informations? Les chiffres sont-ils exacts? Ces inspections ne sont-elles pas disproportionnées au regard d'autres catégories socioprofessionnelles? Que pensez-vous de la proposition d'adapter les sanctions à la taille des entreprises et à l'ampleur de la faute commise? Cette idée a-t-elle déjà été étudiée au sein de vos services? Dans l'affirmative, pouvez-vous nous dire où en sont les textes en préparation?
05.02 Servais Verherstraeten, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, sur la base d'investigations antérieures, nous avons remarqué que les sociétés de management et celles qui exercent leurs activités sous l'appellation "sociétés de prestations intellectuelles" n'honorent pas toujours scrupuleusement leurs obligations fiscales.
Les infractions constatées ont permis d'établir un profil de risque. Les sociétés sélectionnées, au nombre de 2 981, sont celles dont le profil de risque est le plus élevé. Cela représente à peine 3 % de la population totale exerçant l'une des activités concernées.
En ce qui concerne les impôts sur les revenus, la gravité de la faute commise est prise en compte pour l'application des sanctions administratives. Ainsi, l'échelle d'accroissement d'impôts est fixée selon la nature des infractions: infractions dues à des circonstances indépendantes de la volonté du contribuable, infractions avec ou sans intention d'éluder l'impôt, faux ou usage de faux, corruption, tentatives de corruption de fonctionnaires.
La gravité de la faute commise est également prise en compte pour l'application des amendes administratives. L'adaptation prochaine de l'échelle de ces amendes est par ailleurs à l'étude.
Le principe d'infliger des sanctions en fonction de la taille de l'entreprise n'a par contre pas encore été examiné en matière d'impôts sur les revenus.
En matière de TVA, il faut distinguer les amendes non proportionnelles et proportionnelles.
Les premières ont été revues au mois de juillet 2012 et une gradation de ces amendes a été prévue afin de tenir compte de la notion de récidive. L'intention frauduleuse est également sanctionnée en doublant le montant initial de l'amende. La taille de l'entreprise n'est pas prise en compte dans la détermination du montant de l'amende afin d'éviter toute discrimination.
Les amendes proportionnelles, quant à elles, tiennent déjà compte de la gravité de la faute commise et indirectement de la taille de l'entreprise puisqu'elles s'élèvent à un pourcentage du montant de la taxe due. Ces amendes sont par ailleurs en cours de révision notamment en vue d'également y introduire la notion de récidive.
05.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très complète.
Je note l'exactitude des chiffres. L'administration accorde donc manifestement une attention particulière à certaines professions. J'estime que c'est un procès d'intention.
Par ailleurs, je prends note de l'inscription d'une certaine proportionnalité dans les amendes et autres sanctions appliquées au secteur. Je vous invite à poursuivre en ce sens.
En revanche, je regrette une forme de stigmatisation d'une partie de la profession.
Het incident is gesloten.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.59 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.59 heures.