Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique	Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt
du Mercredi 5 juin 2013 Matin ______	van Woensdag 5 juni 2013 Voormiddag ______

De vergadering wordt geopend om 10.45 uur en voorgezeten door de heer Siegfried Bracke.

La séance est ouverte à 10.45 heures et présidée par M. Siegfried Bracke.

De voorzitter: Vraag nr. 17614 van mevrouw Galant en vraag nr. 17621 van mevrouw Dierick worden in een schriftelijke vraag omgezet.

01 Question de M. Fouad Lahssaini à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'absence de contrôle aux frontières pour les mineurs d'âge voyageant seuls" (n° 17656)

01 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het niet controleren aan de grens van minderjarigen die alleen reizen" (nr. 17656)

01.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, je suis particulièrement attentif à la situation de certains jeunes partis se battre en Syrie.

Ce cas de figure a mis en exergue le fait qu'aucune disposition légale n'empêche un jeune de voyager seul sans devoir prouver l'accord de ses deux parents. Le reportage de la RTBF a montré avec quelle facilité des jeunes pouvaient traverser les frontières sans être inquiétés. Vous allez peut-être me donner plus d'informations sur cette situation grâce aux contacts que vous avez eus dernièrement avec les autorités turques.

Il ne faudrait cependant pas que votre attention ou la nôtre ne soit attirée que par ce cas de figure. En effet, il conviendrait également de porter attention aux enfants, plus particulièrement de moins de douze ans, qui ne voyagent qu'avec un seul de leurs parents. Je parle dans ce cas-là de ce qu'on appelle les rapts parentaux.

Madame la ministre, quelles dispositions comptez-vous prendre pour empêcher les rapts parentaux et donc garantir que l'enfant se rend bien à l'étranger de la volonté de ses deux parents?

01.02 Joëlle Milquet, ministre: Cher collègue, cette matière relève essentiellement des compétences des secteurs de la Justice et, le cas échéant, de la Migration. Souvent, ce qui touche à la sécurité m'est adressé alors que je ne détiens que 10 % des compétences; je n'ai cependant aucun problème à vous répondre.

Comme vous le savez, l'article 6, § 2 du Code Schengen prévoit que, dans le cas de mineurs accompagnés, le garde-frontières vérifie l'existence de l'autorité parentale des accompagnateurs à l'égard du mineur, notamment dans le cas où le mineur n'est accompagné que par un seul adulte et s'il y a des raisons sérieuses de croire qu'il a été illicitement soustrait à la garde de la ou des personne(s) détenant légalement l'autorité parentale.

Le Code Schengen a bien établi cette différence.

Des circulaires ont été rédigées pour que ce contrôle soit réalisé clairement, sur la base d'un questionnement permettant de vérifier plus avant, si nécessaire, l'hypothèse d'un rapt dans la base de données des signalements.

La prévention d'un rapt parental lors du contrôle frontalier d'un mineur ne voyageant qu'avec un seul de ses parents est limitée dans la mesure où un jugement est encodé dans la BNG de la police. La décision de signaler un pareil jugement dans la BNG doit être prise par le magistrat sur plainte de l'autre parent qui craint un rapt parental. Lors du contrôle ciblé, l'existence du signalement dans la BNG peut être détectée par la police à l'aéroport.

En outre, hors Schengen, des dispositions légales s'appliquent également. Dans ce cas, il faut s'assurer qu'une autorisation parentale a bien été délivrée.

Pour les détails, je vous invite à vous adresser à ma collègue, la ministre de la Justice.

01.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

J'ai bien entendu la distinction que vous faites entre Schengen et hors Schengen. Mais il me semble que tant qu'il n'y aura pas de disposition légale visant à garantir que ce contrôle …

01.04 Joëlle Milquet, ministre: Le Code Schengen équivaut à une loi.

01.05 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Des magistrats m'ont confirmé qu'ils ne disposent pas de la compétence pour imposer cette vérification. Il n'existe donc pas de disposition légale en la matière.

01.06 Joëlle Milquet, ministre: Si les magistrats de notre pays ne connaissent plus le droit … Le Code Schengen est clair. Je viens de vous lire l'article ayant trait à cette question.

01.07 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Par ailleurs, quand un enfant voyage avec un seul de ses parents, il n'y a vérification qu'en cas de signalement de suspicion de rapt.

01.08 Joëlle Milquet, ministre: Pas nécessairement. Je l'ai expliqué. Un questionnement peut amener à un contrôle s'il y a des raisons sérieuses de croire qu'un enfant a été illicitement soustrait à la garde d'un parent. Il y a, en tout cas, vérification en cas de signalement, mais aussi quand un comportement peut sembler suspect.

01.09 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je voudrais également attirer votre attention sur le manque de formation des agents qui est encore une fois lié – je regrette d'insister – à l'absence de disposition légale.

Par ailleurs, j'ai suivi de près la question des rapts parentaux. Je peux vous dire que la majorité de ces rapts est le fait de parents au sujet desquels il n'y a pas de suspicion, qui n'ont pas fait l'objet d'un signalement. Cela se fait sur un coup de tête. Il est donc rare qu'à la frontière, les agents aient une raison objective de procéder à une vérification ou puissent détecter après questionnement que le parent est en train d'effectuer un rapt. Je souhaitais donc attirer votre attention sur cette problématique car il reste encore de nombreuses zones floues.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De voorzitter: Vraag nr. 17769 van mevrouw Galant wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 17972 van mevrouw Fernandez Fernandez wordt uitgesteld.

02 Vraag van de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het politieonderwijs" (nr. 17793)

02 Question de M. Peter Vanvelthoven à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la formation policière" (n° 17793)

02.01 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er is enige ongerustheid over het politieonderwijs. U weet dat er een uitgebreide visitatie van de Vlaamse politiescholen werd gedaan, waarover drie visitatierapporten werden opgemaakt. In de commissie voor de Binnenlandse Zaken hebben wij daarover uitgebreid gesproken en zijn er hoorzittingen geweest.

De jongste tijd zorgt een aantal signalen echter voor enige ongerustheid, in het bijzonder bij een van de politiescholen die in de visitatie wel goed had gescoord, met name het PLOT in Limburg.

De elementen die ons enigszins ongerust maken zijn de volgende.

Begin dit jaar lekte het plan uit van de federale politie, dat in uw opdracht werd opgesteld. In bijlage 6 van dat document staat op pagina 67: "Voor het luik personeel stelt de werkgroep voor om de drie federale scholen in een federaal opleidingscentrum onder te brengen. Eveneens raadt ze aan om de gratis terbeschikkingstelling van vijfenzestig opleiders aan de provinciale scholen te beëindigen." Hoewel de passage beperkt in omvang is, is ze erg verontrustend voor de politiescholen, temeer omdat er ondertussen op het terrein een aantal zaken zijn die lijken te passen in die beweging tot centralisering van de politieopleiding.

Ten eerste, de eenzijdige beslissing om honderd kandidaat-inspecteurs door de federale school te laten opleiden, die trouwens niet aan een strenge visitatie werd onderworpen en al een tiental jaren ook geen basisopleiding meer organiseert.

Ten tweede, het feit dat opleiders in de politiescholen niet meer vervangen worden. Het is blijkbaar de bedoeling om de vergoeding voor onderwijsopdrachten voor leden van de federale politie die in een erkende politieschool lesgeven, terug te vorderen.

Ten derde, de stopzetting van de subsidiëring van voortgezette opleidingen tussen de 8 en de 150 uur.

Ten vierde, het recente gerucht dat de federale politie fors zou willen investeren in haar campus in Wilrijk.

Ten vijfde, het interview met minister De Crem, die zei dat er een federale politieschool zou komen in Goetsenhoven, bij Tienen.

Ten zesde, het niet-nakomen van uw belofte om het basiskader te verhogen van 1 000 naar 1 445 opgeleide politie-inspecteurs.

Al deze punten liggen aan de basis van mijn volgende vragen, mevrouw de minister.

Ten eerste, wat is, naar aanleiding van het visitatierapport, de visie van de regering en van uzelf? Welke richting wilt u uitgaan met de politiescholen?

Ten tweede, hebt u de ambitie om het politieonderwijs te centraliseren?

Ten derde, wenst u een scheiding van de opleidingen voor de federale politie en de lokale politie?

Ten vierde, bent u van oordeel dat de provinciale overheden geacht worden een financiële bijdrage te leveren aan het politieonderwijs? Zo ja, is het dan niet evident dat het provinciaal niveau het politieonderwijs mee kan aansturen?

02.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, het gaat hier over aanbevelingen uit een verslag van een onafhankelijke werkgroep, maar niet over mijn beslissingen.

Wat de verschillende vragen betreft, kan ik het volgende zeggen. Ik wil eerst en vooral opmerken dat elke verwarring tussen de werking van de erkende provinciale politiescholen en de optimalisatie van de werking van de federale politiescholen dient te worden vermeden. Met het oog op de optimalisatie van de basisopleiding is het de bedoeling om die opleiding in verschillende modules op te delen en bovendien zal, naast de tijdens de opleiding georganiseerde praktijkstage, na de opleiding in de politieschool een stage van zes maanden op het terrein volgen.

Mijn hervorming gaat meer over de kwaliteit en de inhoud van de opleiding dan over een structurele aanpassing van ons scholenlandschap.

Ik wens te benadrukken dat deze voorstellen reeds herhaaldelijk en in extenso aan de directeurs van de verschillende politiescholen werden toegelicht.

Wat de basisopleiding van het basiskader betreft, kan ik u bevestigen dat het noch de bedoeling is om die opleiding te centraliseren, noch om ze op te splitsen tussen de federale en de provinciale politiescholen. Wij kunnen natuurlijk meer synergieën ontwikkelen, maar ik ben niet van plan om een echte centralisatie in een of twee scholen te organiseren. Een van mijn prioriteiten is echter het toevoegen van aanvullende kwaliteitscriteria.

Het blijft wel de bedoeling om de politieopleiding verder te laten financieren door een tussenkomst van de provinciale overheden en via de subsidie toegekend door de federale overheid. Het zijn dan ook die overheden die het politieonderwijs zullen aansturen. Zo zal de federale overheid onder meer instaan voor het bepalen en het bewaken van het kwaliteitszorgsysteem.

02.03 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mevrouw de minister, ik onthoud dat er inderdaad geen centralisatiebeweging aan de gang is en dat u de kwaliteit wil verhogen. Dat standpunt kunnen wij alleen maar bijtreden.

Voorts verwacht u dat ook de provincies nog zullen blijven bijdragen aan het politieonderwijs. Dan is het volgens mij belangrijk dat de provincies ook op beleids- en kwaliteitsvlak een woordje kunnen meespreken.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les contrôles britanniques à la gare du Midi" (n° 17727)

03 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de Britse controles in het Zuidstation" (nr. 17727)

03.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, le 28 novembre 2012, vous avez déclaré en commission, au sujet des arrestations dont un voyageur a fait l'objet en gare du Midi pour s'être soustrait aux contrôles britanniques que "ce sont des arrestations qui n'ont absolument pas eu lieu au motif que l'intéressé refusait de se soumettre aux contrôles britanniques" pour indiquer, quelques mots plus loin, que "cela étant dit, il est évident qu'il y a un lien entre l'attitude de l'intéressé qui a justifié les arrestations et le fait qu'il dénonçait, sur un point légitime, même s'il fallait le faire différemment et selon d'autres modalités, les contrôles britanniques sur les déplacements à l'intérieur de l'espace Schengen".

Le souci, madame la ministre, c'est que les procès-verbaux en ma possession prouvent qu'il n'en est rien et que les arrestations avaient bien lieu au motif que l'intéressé se soustrayait aux contrôles britanniques.

Mais au-delà de cette question de principe, je voudrais vous interroger sur le point de savoir si le cas que vous mentionniez dans votre déclaration est exceptionnel ou s'il est – ce serait plus inquiétant – représentatif de pratiques plus ou moins courantes au sein des forces de police. Un individu se soustrait à des contrôles britanniques non fondés en droit et, pendant des années, il est l'objet d'arrestations au motif, disent les procès-verbaux, qu'il s'est soustrait auxdits contrôles.

Qui a donné l'ordre de procéder à ces arrestations? Est-il courant que la police procède à des arrestations répétées d'un individu alors qu'elle sait qu'il n'y a rien de répréhensible dans son comportement?

Quels enseignements tirez-vous de cette affaire? Avez-vous mis en place des procédures pour que ce genre de choses n'arrive pas dans notre pays?

Des milliers de fonctionnaires de police dont vous avez la charge accomplissent leur travail avec professionnalisme et dévouement chaque jour. La réponse que vous avez donnée ici revient à dire que des procès-verbaux établis par des fonctionnaires pendant des années passaient sous silence le motif des arrestations et en invoquaient au contraire d'autres qui étaient inexacts.

À la même occasion, vous déclariez: "Je déplore ces incidents qui se sont produits avant 2011." Il faut en effet vous donner acte du fait que des modifications bienvenues ont été mises en place en gare du Midi: les voyageurs à destination de Lille ne doivent plus se soumettre aux contrôles britanniques.

Je me permets de vous reposer deux questions auxquelles vous semblez avoir oublié de donner réponse lors de votre dernière intervention sur le sujet.

À propos de la qualité de frontière extérieure du terminal Eurostar, pouvez-vous m'indiquer les textes qui l'instituent? Pouvez-vous également m'indiquer à partir de quelle date la police fédérale a eu conscience de l'illégalité des contrôles britanniques? Le temps écoulé entre cette date et celle de la mise en place du couloir dont vous parlez fut, au vu du dossier, anormalement long. Pouvez-vous m'en communiquer les raisons?

03.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, madame Genot, c'est la troisième fois que je vais aborder cette question et dire et redire la même chose!

Avant 2011, il y eut, au total, sept arrestations d'un voyageur Eurostar à destination de Lille à la gare du Midi. Cela ne me semble pas un chiffre énorme. De nature administrative, elles furent opérées par des policiers fédéraux belges sous la responsabilité d'un officier de police administrative de la police fédérale des chemins de fer.

Je répète, sur la base des informations qui m'ont été transmises, que ces arrestations ont eu lieu pour des raisons de trouble à l'ordre public et à la tranquillité causé par l'intéressé dans le terminal à l'occasion de son refus, fût-il légitime, de se soumettre au contrôle des services d'immigration britanniques. Donc, apparemment, l'intéressé n'est pas resté totalement silencieux!

La plainte déposée en 2011 par le voyageur, relative à ces arrestations par la police belge, fait l'objet d'une enquête judiciaire par l'Inspection générale de la police fédérale et de la police locale sous la conduite d'un juge d'instruction. Je n'ai pas l'impression que l'on ait conclu, à ce stade, que la police avait mal travaillé – et je pèse mes mots.

Je répète aussi que le Royaume-Uni ne fait pas partie de l'Espace Schengen et que le Code "Frontières Schengen" de 2006 ne lui est donc pas applicable. De plus, les plaintes relatives à l'illégalité des contrôles britanniques des voyageurs à destination de Lille ont été à l'origine d'une analyse juridique par la police fédérale.

En ce qui concerne les trains directs, la Convention Eurostar entre les gouvernements de Belgique, de France, du Royaume-Uni et d'Irlande du Nord, signée à Bruxelles le 15 décembre 1993 et entrée en vigueur le 1^er décembre 1997, offre la base légale aux contrôles frontaliers des entrées sur le territoire du Royaume-Uni qui sont effectués par des agents britanniques.

Par contre, en ce qui concerne les contrôles d'immigration des entrées sur le territoire britannique à l'égard des passagers empruntant un train avec arrêt à Lille, une telle base légale fait toujours défaut. C'est la raison pour laquelle des négociations sont en cours avec le Royaume-Uni, sous la direction de l'Office des Étrangers, afin de conclure un accord en la matière.

Suite à l'analyse juridique de la police fédérale, une concertation s'est tenue le 9 décembre 2010 entre l'Office des Étrangers et la police fédérale. Lors de cette concertation, l'idée est venue de créer le corridor spécifique pour les passagers à destination de Lille, de sorte à ce qu'il n'y ait plus de contact possible entre ces passagers et les agents d'immigration britanniques, puisque ces derniers ne sont compétents que pour le train direct qui va immédiatement en Angleterre. Afin de réaliser l'aménagement infrastructurel nécessaire, une demande a été adressée à la société Eurostar, via le Groupe SNCB, avec deux rappels dans le courant de l'année 2011 (le 6 mai et le 8 juillet). Ce système est entré en vigueur en date du 15 février 2012.

Il reste un problème en France puisque les Français ne veulent pas que les Britanniques contrôlent sur leur territoire les passagers qui partent vers l'Angleterre. Les Français n'acceptent pas que des autorités de pays étrangers officient sur leur territoire.

03.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je suis contente que l'action de ce passager ait pu aboutir à cette remise en cause et au respect de la légalité.

Vous dites dans votre réponse qu'il a été arrêté pour trouble de l'ordre public mais plusieurs procès-verbaux mentionnent clairement que c'est parce qu'il se soustrayait à ces contrôles illégaux. Même les policiers étaient mal à l'aise de devoir accomplir un acte illégal. J'espère que cela ne se reproduira plus.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

04 Vraag van de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de dispatching bij de brandweerzones en HC100" (nr. 17810)

04 Question de M. Peter Vanvelthoven à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le dispatching des zones d'incendie et du centre d'appel 100" (n° 17810)

04.01 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mevrouw de minister, in de schriftelijke versie van deze vraag ben ik uitvoerig op de problematiek ingegaan. Ik zal proberen mijn mondelinge toelichting enigszins te beperken.

Mijn vraag handelt over de organisatie van de zonale dispatching die in de plaats zal komen van de huidige meldkamers op korpsniveau. Dispatching op zonaal niveau is belangrijk om de brandweerdiensten zo snel mogelijk uit te sturen, maar ook om ze tijdens de interventie vanuit de zonale centrale te kunnen aansturen. Snelle en adequate hulp staat voorop. Die moeten wij absoluut beogen.

De problemen die daarbij rijzen zijn echter drieërlei.

Ten eerste, het huidige geïnstalleerde systeem schiet op het terrein te kort omdat het uitgaat van een vaste positie van de voertuigen. Er wordt geen rekening gehouden met de vraag of het voertuig zich wel op die vaste positie bevindt en of het beschikbaar is, noch met de beschikbaarheid van de brandweerlieden zelf. Er zijn nochtans softwarepakketten verkrijgbaar om een dynamische aansturing van alle middelen mogelijk te maken.

Ten tweede is er het probleem van het dubbel uitrukken. Er is wel al een verbetering, maar dat probleem blijft bestaan. Er zijn wel afspraken tussen de brandweerkorpsen, maar wij hebben nog regelmatig te maken met het dubbel uitrukken.

Ten derde is elke brandweerzone nu bevoegd voor haar eigen dispatching. Daarvoor wordt dus in elk van de 34 brandweerzones een budget uitgetrokken. Het gaat om belangrijke budgetten van honderdduizenden euro’s. Ook het personeel, het onderhoud en de dispatching, die zeven dagen op zeven en 24 uur per dag bemand is, kosten bijzonder veel geld.

Mevrouw de minister, daarom heb ik enkele vragen voor u, zodat u toch de mogelijkheid hebt om een en ander te coördineren.

Ten eerste, welke initiatieven neemt u als minister van Binnenlandse Zaken, zodat de dispatchings van de respectievelijke zones met elkaar kunnen communiceren om de snelste adequate hulp over de zonegrenzen heen te kunnen waarborgen?

Ten tweede, welke coördinerende taak voert de FOD Binnenlandse Zaken daarbij uit? Het gevoel leeft dat dit vanuit een zeer gecentraliseerde visie gebeurt, maar dat kan volgens mij beter.

Ten derde, voor de grensgemeenten zijn er internationale afspraken nodig. Kunnen daarvoor Europese middelen in aanmerking komen?

Ten vierde, misschien wel het belangrijkste, kunt u als minister van Binnenlandse Zaken richtlijnen uitvaardigen waarbij de zones aangemaand worden om hun dispatchingopdracht dynamisch, onderling geconnecteerd, zonegrensoverschrijdend en kostenefficiënt te ontwikkelen, of misschien beter nog, zou u de zones ter zake de vereiste tools kunnen aanreiken?

04.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vanvelthoven, in de opmerkingen die wij gemaakt hebben over de zonale operationele plannen, werd opgenomen dat als de prezone kiest voor een eigen zonale dispatching, het aangewezen is om de compatibiliteit van het systeem met de andere zones na te gaan. De relatie tussen de federale diensten en het zonaal niveau gaat over de technische specificaties die aan de leveranciers van de zonale alarmeringsterminals worden opgelegd, zodat in alle zones dezelfde elektronische alarmering kan plaatsvinden. Op die manier kunnen alle alarmeringsterminals in de zone de berichten van het hulpcentrum 112/100 correct ontvangen en interpreteren.

Door de bilaterale akkoorden met onze buurlanden kan men wederzijdse hulp vragen en aanbieden. Voorts kan België of een van onze buurlanden via het ECHO-MIC een beroep doen op het Europees mechanisme voor zijn vraag naar hulp en bijstand.

Het dubbel uitrukken moet zo veel mogelijk worden vermeden. Er is nood aan zonale en interzonale overeenkomsten. Mijn diensten hebben die al opgenomen in de begeleiding betreffende de zonale operationele plannen van de prezones. Het is duidelijk dat dit fenomeen zal verdwijnen van zodra de hulpverleningszones worden opgezet.

In samenwerking met de experts van de provinciale hulpcentra 112/100 onderzoeken mijn diensten of het op korte of middellange termijn mogelijk is om een variabele alarmerings- en informatietransfer mogelijk te maken om kritieke informatie vanuit de hulpcentra 112/100 voor de zones beschikbaar te stellen. Deze informatietransfer zou inhoudelijk verschillend zijn van de huidige alarmering en ook op andere momenten in het alarmerings- en ondersteuningsproces van de hulpcentra 112/100 plaatsvinden. Het maakt dat zones gemakkelijker kunnen overstappen op een zonegrensoverschrijdende werking.

Mijn diensten hebben de prezones gepolst of het mogelijk is om in samenwerking met andere zones een interzonale dispatching te organiseren en compatibele systemen op te zetten. Dat gaat niet ver genoeg voor mij. Ik werk aan de voorbereiding van een richtlijn. Ik wil de hulpverleningszones binnen een zelfde provincie via een omzendbrief spoedig uitnodigen om aan de oprichting van een gemeenschappelijke provinciale dispatching te werken. Het gemeenschappelijk maken van deze diensten zorgt voor schaalbesparingen en een optimalisatie van de inzet van de snelste en meest adequate hulp over de grenzen van de zones van een zelfde provincie.

Op maandag is een vergadering gepland met de voorzitters van de prezones, een vergadering voor de Nederlandstaligen en een andere vergadering voor de Franstaligen. We zullen het onder andere over de optimalisatie van de verschillende diensten hebben.

04.03 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

Het zou inderdaad een gemiste kans zijn als wij de zones inzake de dispatching niet goed zouden aansturen en als ieder in zijn eigen zone zou kiezen voor een systeem dat men misschien zelf het beste vindt. In het kader van de snelste adequate hulp moet men echter het grotere plaatje zien.

Ik juich uw initiatief toe. Ik begrijp dat volgende week al een eerste schot voor de boeg gelost wordt. Het is belangrijk dat het er snel komt, want heel wat prezones werken aan de financiële voorbereiding van die dispatching. Het is dus goed dat er richtlijnen van u en uw kabinet komen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

05 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het gevangenentransport" (nr. 17821)

05 Question de M. Koenraad Degroote à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le transfert de détenus" (n° 17821)

05.01 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de minister, recent konden wij vernemen dat een gevangene uit Roeselare zijn eigen proces niet kon bijwonen omdat de politie niet in transport naar het gerechtsgebouw kon of wilde voorzien.

Het is blijkbaar niet de eerste keer dat dergelijke feiten zich in West-Vlaanderen voordoen. Ik heb dus de volgende vragen. Van hoeveel soortgelijke gevallen hebt u weet? Wat zult u ondernemen om herhalingen van dergelijke incidenten te voorkomen? Dient hierover geen overleg te worden gepleegd met uw collega van Justitie?

05.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer Degroote, de voorgeleiding van gedetineerden voor een magistraat en de overbrenging van gedetineerden tussen gevangenissen en gerechtshoven door het veiligheidskorps van Justitie en/of de politie wordt geregeld in de omzendbrief MFO-1 van Justitie.

Er zijn binnen mijn departement geen gegevens beschikbaar over het aantal gevallen van niet-overbrenging omwille van een capaciteitstekort, maar deze lijken mij heel beperkt te zijn. Ik heb overigens nog geen enkele klacht hieromtrent ontvangen van Justitie in het algemeen, noch betreffende het door u geciteerde incident.

Indien een politiezone een bepaalde overbrenging naar een gerechtshof niet kan uitvoeren, licht ze de betrokken magistraat daarvan in en wordt er naar een oplossing gezocht.

Dergelijke opdrachten zouden mijns inziens echter efficiënter kunnen worden uitgevoerd mits een versterking van het veiligheidskorps. Ik zal de verschillende voorstellen van mijn collega, de minister van Justitie, steunen.

05.03 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik meen dat dit probleem af en toe de kop opsteekt. Een wat meer diepgaand onderzoek zou zeker niet misplaatst zijn.

Vanochtend stond in de krant dat ook het justitiepaleis van Brussel met deze problematiek wordt geconfronteerd. Er bestaat na-ijver tussen twee verschillende korpsen, wat ten nadele zou kunnen zijn van het gevangenentransport.

Ik denk dat wij daarover niet licht mogen gaan en dat wij die zaak op de voet moeten blijven volgen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

06 Question de M. André Frédéric à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la sécurité des transports de fonds" (n° 17843)

06 Vraag van de heer André Frédéric aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de beveiliging van geldtransporten" (nr. 17843)

06.01 André Frédéric (PS): Monsieur le président, madame la ministre, le secteur du transport de fonds est, par définition, une activité à risque que le législateur a cherché à encadrer, de telle sorte que le personnel des sociétés actives dans le domaine dispose d'un maximum d'outils pour assurer sa sécurité et se préparer à réagir correctement en cas d'agression.

Des mesures techniques ont permis de renforcer la sécurité des agents lors de l'acheminement des fonds dans la plupart des cas, mais des exemples récents montrent que le risque zéro, si une telle chose existe, est encore loin d'être atteint. Parmi les exemples récents, on pensera à l'attaque d'un conteneur de Belfius, le 19 décembre dernier ou au braquage du transporteur Brink's sur le tarmac de l'aéroport de Zaventem, au mois de février. Fort heureusement, ces attaques n'ont pas eu de conséquences dramatiques. Mais elles montrent que les braqueurs ont déplacé leurs activités vers ce qu'ils considèrent comme les maillons faibles du secteur. Il convient donc de s'assurer que des mesures de protection ad hoc soient prises en faveur des travailleurs concernés. La loi sur la sécurité privée me semble être le cadre approprié pour fixer ces mesures et les obligations des employeurs du secteur vis-à-vis de leurs employés.

Madame la ministre, quelles mesures techniques et réglementaires comptez-vous mettre en œuvre pour garantir la sécurité du personnel chargé de ces missions, en ce compris les transports d'or et de métaux précieux? Une concertation est-elle en cours sur la question avec les organisations représentatives des travailleurs du secteur? Un projet de loi à ce sujet est-il en préparation?

06.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, cher collègue, des mesures de protection pour les agents des sociétés de gardiennage et de sécurité sont déjà largement prévues dans la législation actuelle.

Par ailleurs, il faut renforcer les mécanismes. C'est ainsi que nous présenterons, dans les quinze jours à venir, un plan de sécurisation renforcée pour tout ce qui relève des transports de fonds à destination et dans l'aéroport national de Zaventem, notamment suite à la problématique du braquage que nous avons connue.

En outre, un arrêté royal est en préparation et en discussion afin de permettre que les métaux précieux les plus importants soient transportés de manière sécurisée.

Enfin, le gouvernement est en train de finaliser un projet de loi qui élargit et renforce une série de modalités pour ce qui concerne les sociétés de gardiennage. Il sera soumis à la commission. Il est donc question de l'ensemble des dispositifs dans ces trois projets. Il faut également tenir compte d'un renforcement de la présence policière puisque l'on a renforcé l'arsenal policier qui accompagne notamment les transports de fonds de diamants pour protéger le personnel des entreprises privées.

06.03 André Frédéric (PS): Madame la ministre, je vous remercie. Je vois que vous êtes attentive, ainsi que l'ensemble du gouvernement, à cette problématique. Je pense qu'il faut tout mettre en œuvre pour éviter au maximum les risques encourus par les travailleurs de ce secteur.

Un élément à prendre en considération est la formation, dont une partie doit être dédiée aux questions de sécurité, avec des exercices pratiques à mener en collaboration avec les zones de police.

Il serait aussi pertinent de s'assurer que l'ensemble des infrastructures des compagnies actives dans le domaine répond à des normes de sécurité strictes. Je pense évidemment aux bases, qui sont considérées aujourd'hui comme de simples centres logistiques.

Du côté des banques, un travail de sécurisation serait à faire – je pense aux nombreuses agences en chantier qui sont remplacées par des containers parfois non équipés de ligne téléphonique.

Je serai particulièrement attentif, avec mon groupe, à tout ce qui sera mis en œuvre à ce sujet dans le cadre de la discussion du projet sur la sécurité privée.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Question de M. Denis Ducarme à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le renforcement de la sécurité sur le site des Lacs de l'Eau d'Heure" (n° 17917)

07 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "maatregelen voor meer veiligheid in de zone van de Lacs de l'Eau d'Heure" (nr. 17917)

07.01 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, madame la ministre, comme vous le savez, le site des Lacs de l'Eau d'Heure est devenu, au fil des années, un des sites touristiques les plus prisés de la Région wallonne. Nous avons d'ailleurs plus de littoral sur les Lacs de l'Eau d'Heure qu'à la côte belge. C'est pourquoi, en période estivale, le village de Froidchapelle, sur lequel sont établis 80 % des Lacs de l'Eau d'Heure et les infrastructures, voit sa population augmentée de 2 000 unités, selon divers rapports.

Les zones de police responsables des Lacs de l'Eau d'Heure sont la zone Botha, établie sur les communes de Froidchapelle, Sivry-Rance, Beaumont, Chimay et Momignies, et la zone Hermeton. La zone de police Botha est une des plus étendues en Région wallonne; elle assume par ailleurs une des zones frontalières parmi les plus longues. Il s'agit d'une des zones de police rurales où les routes ont été les plus meurtrières ces dernières années.

La charge de travail supplémentaire relative au développement touristique – bienvenu – des Lacs de l'Eau d'Heure n'avait naturellement pas été intégrée au financement de la zone de police lors de sa mise en place. Compte tenu du développement touristique croissant des Lacs de l'Eau d'Heure, un détachement de deux unités supplémentaires avait été organisé pour la période du 1^er juin au 15 septembre via le corps d'intervention (CIK).

L'année dernière, ces renforts émanant de Mons et Namur, gérés au départ de Charleroi, n'ont été mis à disposition que de manière très aléatoire, ce qui a posé des difficultés certaines; des mandataires locaux, bourgmestres et chefs de zone en ont témoigné auprès de moi. Il s'en est suivi des problèmes importants en matière de personnel.

En outre, une demande précise visant le détachement pour la période estivale a été adressée à votre département; elle prévoit la prise en charge de deux unités de renfort pour la période, via environ 22 000 euros transférés par l'ASBL "Les Lacs de l'Eau d'Heure" aux deux zones responsables Botha et Hermeton.

Madame la ministre, pouvez-vous me confirmer que, pour cette période estivale, les renforts CIK seront remis à disposition et que les deux détachements pris en charge par les zones seront également opérés?

Pouvez-vous me confirmer que la zone Hermeton, lors de sa mise en place, a vu son cadre renforcé en fonction de la présence des Lacs de l'Eau d'Heure sur son territoire?

07.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur Ducarme, je vous remercie pour votre question.

Comme vous le savez, depuis 2008, la police fédérale a été impliquée dans un protocole de collaboration avec les zones de police Hermeton-et-Heure et Botha ainsi qu'avec le département de la Nature et des Forêts de la Région wallonne et l'ASBL "Les Lacs de l'Eau d'Heure". Cet accord est reconduit du 15 juin au 15 septembre et met à disposition deux membres du CIK des provinces de Namur et du Hainaut chaque week-end.

Contrairement à ce que vous dites, le protocole a été intégralement appliqué en 2012. On a constaté seulement cinq absences, motivées par des conditions météorologiques – conformément au protocole. Il a pu y avoir un empêchement, mais c'est en raison d'une urgence sécuritaire dans un autre arrondissement. Ce texte sera encore respecté cette année. Au demeurant, le détachement des deux inspecteurs a été de nouveau sollicité par les zones de police au début du mois de mai. Le dossier est en traitement.

Par ailleurs, s'agissant du renforcement de la zone Hermeton, je ne puis évidemment que le confirmer. Il a été mis en place en 2001, en raison de la présence des Lacs de l'Eau d'Heure sur son territoire. Cette zone dispose en permanence de deux membres du CIK, tandis que la zone Botha bénéficie de quatre policiers détachés pour une période indéterminée.

07.03 Denis Ducarme (MR): Madame la ministre, si je prends la peine de vous poser cette question, c'est parce que les mandataires locaux qui siègent au collège de police sont inquiets. En effet, contrairement à ce que vous dites, les chefs de zone et les élus – y compris du cdH – estiment que le protocole, notamment sur le plan du renforcement, n'a été appliqué que de manière très aléatoire. Ce sont les termes qu'ils ont employés. Ce sont donc des hommes de terrain qui ont constaté ce manquement.

Je ne prendrais pas la peine de venir vous ennuyer avec ce dossier si cela ne m'avait pas été rapporté de la sorte.

Vous me confirmez la prise en charge de deux détachements via les 22 000 euros transférés par l'ASBL "Les Lacs de l'Eau d'Heure". En même temps, vous dites que le dossier est en traitement. Mais la période s'étale du 1^er juin au 15 septembre! Il faut donc qu'une décision soit prise car nous sommes le 5 juin!

07.04 Joëlle Milquet, ministre: La période démarre le 15 juin! Quand je vous dis que les choses seront faites, elles seront faites.

Par ailleurs, j'ai ici un mail de M. Jean-Luc Saintviteux, chef de corps de la zone Hermeton, qui dit bien qu'il est exagéré de conclure à des difficultés très lourdes en matière de personnel puisque les engagements ont été respectés et que ce qui n'a pas pu être fait l'était en raison de conditions climatiques exécrables et d'une indisponibilité liée à une urgence ailleurs.

07.05 Denis Ducarme (MR): Le chef de la zone Botha dit l'inverse! Il faudrait peut-être les mettre autour de la table. Il est clair que les responsabilités durant l'été sont partagées.

Étant donné l'affluence touristique, je souhaite que, pour le 15 juin, le traitement du dossier soit terminé, qu'une décision favorable soit prise pour le renforcement via le financement de l'ASBL "Les Lacs de l'Eau d'Heure" et que le détachement des deux CIK soit effectif.

On me dit qu'on a souffert dans la zone Botha suite à la manière dont les choses ont été organisées dans le passé.

Madame la ministre, je souhaite simplement un engagement pour cette année.

07.06 Joëlle Milquet, ministre: Je vais réécrire à Mme De Bolle pour m'en assurer.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

08 Question de M. Denis Ducarme à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les menaces à caractère terroriste proférées par Sharia4UK à l'encontre de la Belgique" (n° 18381)

08 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de dreiging met terreur van Sharia4UK aan het adres van België" (nr. 18381)

08.01 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, madame la ministre, suite à votre excellent travail et à celui du département de la Justice, on a vu le mois dernier, en réaction aux inculpations des membres de Sharia4Belgium, Anjem Choudary, leader de Sharia4UK proférer publiquement à l'intention de la Belgique des menaces à caractère terroriste.

Ce leader radical appelait en effet sur internet les personnes de conviction musulmane à détruire la Belgique. On ne peut pas dire que son message présentait une quelconque ambiguïté. C'est pour cette raison que je parle de message à connotation terroriste.

Madame la ministre, ma question est ouverte. Doit-on accepter que de telles menaces à caractère terroriste soient proférées par des individus au départ d'un pays de l'Union européenne, à l'encontre d'un autre pays de l'Union? Si on exclut le dossier de l'ETA, cette situation constitue un cas d'école.

Des contacts ont-ils été établis avec vos homologues anglais?

Des requêtes ont-elles été introduites, des remarques communiquées?

Quelles sont les suites qui peuvent être envisagées dans le cadre de ce dossier?

08.02 Joëlle Milquet, ministre: Cher collègue, je partage évidemment votre point de vue selon lequel ces propos sont non seulement inacceptables mais aussi condamnables.

Des contacts sont évidemment constants entre nos services et les pays voisins, notamment avec l'Angleterre, que ce soit au sujet de ces menaces ou d'autres éléments relatifs à la lutte contre le radicalisme et le terrorisme.

Par ailleurs, au regard de la stratégie que nous essayons de déployer dans le domaine de la lutte contre le radicalisme, qui présente un volet international et européen important, une réunion a été organisée à Luxembourg avant le Conseil européen. La Belgique y a invité la France, l'Angleterre, l'Allemagne, les Pays-Bas et la Suède. Ils ont tous immédiatement répondu car ce sont les pays les plus concernés par cette problématique.

Nous avons besoin de stratégies collectives, tant par rapport aux différentes demandes que j'ai faites notamment aux autorités turques concernant l'échange d'informations, le suivi, la préparation des informations relatives au retour, que par rapport à toute la problématique des réseaux de recrutement et plus généralement du radicalisme et du terrorisme.

M. Manuel Valls et moi-même avons transmis une note de base à nos collègues ministres de l'Intérieur. Un des sujets-clé est la problématique d'internet. Nous ne disposons à ce stade, tant aux États-Unis qu'au niveau européen, que de peu d'outils. Il est difficile d'aboutir à des fermetures de sites parce que les législations sont compliquées. La manière dont le premier amendement est interprété aux États-Unis est très large par rapport à nos propres visions. Nous allons aborder ce sujet dans ses différents aspects. Nous sommes donc en lien constant, notamment avec les Britanniques.

08.03 Denis Ducarme (MR): Madame la ministre, je ne peux évidemment qu'adhérer au travail collectif de coopération à l'échelle de l'Union européenne, dont vous apparaissez, avec M. Manuel Valls, comme la locomotive, et je pense à la réunion à Luxembourg.

Je sais aussi que les législations nationales sont différentes. Vous faisiez allusion au cas américain, mais même au Royaume-Uni se pose la question de la liberté d'expression. Ont-ils des législations comparables aux nôtres concernant l'incitation au terrorisme? Je ne sais pas jusqu'où elles vont.

Vous m'indiquez donc que vous avez une stratégie, mais par rapport à ce cas précis, vous ne me dites pas si nous sommes en droit d'espérer, du côté britannique, une réaction quelconque envers le leader de Sharia4UK qui profère des menaces à l'encontre de la Belgique – au niveau du département de l'Intérieur ou même de la Justice, je vous avoue que j'ai également déposé cette question auprès de la ministre de la Justice.

C'est inquiétant. Si nous renversions la situation? Imaginez des Belges incitant des terroristes à frapper le Royaume-Uni. Je pense que nous aurions réagi.

08.04 Joëlle Milquet, ministre: Bien entendu, il y a eu une réaction! Mais par les services ad hoc et selon des modalités au sujet desquelles je ne m'exprimerai pas. C'est ce que j'ai voulu dire quand j'ai déclaré que nos services étaient en permanence en contact, pour ce cas comme pour d'autres.

08.05 Denis Ducarme (MR): Cela ne sera donc pas passé "au bleu".

08.06 Joëlle Milquet, ministre: Non.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "een onafhankelijke onderzoeksraad bij rampen" (nr. 17924)

- de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de noodzaak tot oprichting van een onafhankelijke onderzoeksraad voor de veiligheid" (nr. 17949)

09 Questions jointes de

- M. Stefaan Van Hecke à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "un conseil d'enquête indépendant lors des catastrophes" (n° 17924)

- M. Peter Vanvelthoven à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la nécessité de créer un conseil d'enquête indépendant sur la sécurité" (n° 17949)

De voorzitter: Vraag nr. 17924 van de heer Van Hecke wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

09.01 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mevrouw de minister, de gasexplosie van Gellingen ligt al enige tijd achter ons, maar leidde destijds tot het inzicht dat we moesten leren uit dergelijke rampen. Daarvoor werd toen het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid opgericht. Volgens artikel 3 van het KB is een van de opdrachten van het kenniscentrum precies het onderzoeken en evalueren van voorvallen, met als doelstelling de leermomenten hieruit op te nemen.

Als we daar vandaag op terugblikken, kan ik een aantal vaststellingen doen. Ten eerste, tot op vandaag werd nog geen enkel onderzoeksrapport van het kenniscentrum openbaar gemaakt. Als er niks openbaar wordt gemaakt, denk ik dat er ook weinig kan worden geleerd.

Ten tweede, het lijkt erop dat het kenniscentrum zowel qua bevoegdheden als qua capaciteit onvoldoende mogelijkheden heeft. De onderzoekers van het kenniscentrum kunnen niemand dwingen om een getuigenis af te leggen. Als iemand weigert, dan stopt het onderzoek. Onderzoekers kunnen ook niet ter plaatse afstappen, documenten opeisen of zaken in beslag nemen. Ze zijn voor alles aangewezen op de bereidwilligheid van de procureur of de onderzoeksrechter.

Het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid werd met goede bedoelingen opgericht, maar vandaag kunnen we enkel concluderen dat zijn bevoegdheden en capaciteit onvoldoende zijn om ergens lessen uit te kunnen trekken.

Naar aanleiding van die problematiek werd door uw voorgangster, mevrouw Turtelboom, via de algemene directie Veiligheid en Preventie en door het Crisiscentrum een opdracht gegeven aan het Leuvens Instituut voor Criminologie om de opportuniteit van de oprichting van een onafhankelijke onderzoeksraad voor de veiligheid in België te onderzoeken. Die opdracht werd gegeven in 2010 en er is een grondig onderzoek gebeurd. Er werd een uitvoerig rapport van 240 bladzijden afgeleverd door het Instituut voor Criminologie in november 2011, meer dan anderhalf jaar geleden.

Ondertussen werden wij in ons land geconfronteerd met een aantal andere crisissen of rampen. Daaruit blijkt telkens opnieuw dat we veel te weinig leren uit wat er in het verleden is misgegaan. De conclusie van het onderzoeksrapport van Leuven is klaar en duidelijk: er bestaan in ons land belangrijke lacunes inzake de effectiviteit, de legitimiteit en de efficiëntie van de waarheidsvinding en adviesverlening naar aanleiding van ernstige voorvallen.

Na elke ramp – wij hebben er onlangs weer eentje gehad in Wetteren – roept iedereen dat er een grondig en onafhankelijk onderzoek moet komen en dat wij lessen moeten trekken. Na enkele weken valt dat pleidooi echter stil en gebeurt er, in mijn ogen, niets meer. Daarom heb ik voor u een aantal pertinente vragen, mevrouw de minister.

Ten eerste, bent u bereid om het rapport van het Leuvens Instituut voor Criminologie, waarover ik het net had, vrij en openbaar te maken? Vandaag is dat namelijk nog altijd niet publiek gemaakt.

Ten tweede, bent u bereid om in België een onafhankelijke onderzoeksraad voor de veiligheid te installeren?

Ten derde, bent u bereid om aan een dergelijke onafhankelijke onderzoeksinstantie – voor mijn part kan dat zelfs het kenniscentrum zijn – de nodige wettelijke bevoegdheden te verlenen, zodat ze tot een onafhankelijk onderzoek kan komen?

09.02 Minister Joëlle Milquet: Ik ben wel degelijk op de hoogte van het onderzoek naar de opportuniteit en de modaliteiten voor de oprichting van een onafhankelijke onderzoeksraad voor de veiligheid in België. De eindresultaten werden immers gepubliceerd op de website van de algemene directie van het Crisiscentrum en zijn ook aan de provinciegouverneurs bezorgd. De resultaten zijn dus beschikbaar. Ik kan u zonder problemen een kopie ervan bezorgen. Bovendien zal het eindrapport in de loop van 2014 verwerkt worden in een publicatie en zal het het voorwerp uitmaken van een informatiemoment door de KU Leuven.

Hoewel de preventie en de opleiding van de interventiediensten tot mijn prioriteiten behoren, ben ik overtuigd van de noodzaak om lessen te trekken uit dramatische gebeurtenissen. Wij bereiden thans een gezamenlijke evaluatie voor van de gebeurtenissen in Wetteren met de verschillende diensten in juni.

Bij de FOD Binnenlandse Zaken is ten minste één orgaan belast met die delicate missie, namelijk het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid, dat tot taak heeft onderzoeken te doen en lessen te trekken uit het operationeel beheer van de gebeurtenissen. Tot nu toe heeft het kenniscentrum te weinig personeel en heeft het die functie nog niet helemaal ingevuld. Ik ben voorstander van de oprichting van een onafhankelijk centrum of van een onafhankelijke dienst bij het kenniscentrum of het Crisiscentrum met een beperkt aantal medewerkers. Dat orgaan moet lessen trekken uit de interventies van de verschillende overheidsdiensten na een ramp.

Ik ben bezig met de analyse van onder andere de locatie, in het Crisiscentrum of in het kenniscentrum, en het aantal medewerkers. Daarbij moet ik uiteraard rekening houden met de financiële moeilijkheden. Hoe dan ook moeten we dat doen. Binnenkort houd ik alvast een vergadering met de verschillende diensten, waar we daarover ook zullen praten.

09.03 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mevrouw de minister, ik hoor u graag zeggen dat u ook voorstander bent van een onafhankelijke onderzoeksinstantie. Of dat dan het kenniscentrum moet zijn of iets anders, komt voor mij in tweede orde.

Het gaat niet alleen over personeel, maar ook over de bevoegdheden die de onderzoeksinstantie krijgt. Daarover heb ik u niet veel horen zeggen, terwijl dat bijzonder essentieel is.

U zegt dat u met de analyse bezig bent en dat binnenkort ook een gemeenschappelijke evaluatie van de ramp in Wetteren zal plaatsvinden. Ik denk echter dat de analyse al gemaakt is in het rapport van Leuven. Begin 2014 wordt daarvan in Leuven de publicatie voorbereid en dat is goed, maar dan zijn we wel weer twee jaar nadat de conclusies getrokken werden. In die twee jaar is er dienaangaande eigenlijk niets gebeurd.

Daarom wil ik u absoluut vragen om niet meer te lang te analyseren, maar wel om het rapport ter hand te nemen en om met een aantal experts na te gaan welke juridische en andere bevoegdheden een dergelijke onafhankelijke onderzoeksinstantie moet hebben. Ik vraag u om met dat voorstel naar de regering en naar het Parlement te komen. De tijd waarin gesteld werd dat we lessen zouden trekken, maar waarna er vervolgens geen getrokken werden, is volgens mij voorbij.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De voorzitter: Vraag nr. 17961 van mevrouw De Bue wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

10 Question de M. Éric Thiébaut à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les enseignements tirés de l'exercice PEGASE 2012" (n° 17976)

10 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de lessen die werden getrokken uit de oefening PEGASE 2012" (nr. 17976)

10.01 Éric Thiébaut (PS): Monsieur le président, madame la ministre, en novembre dernier, un exercice de grande ampleur simulait un accident sur le site des centrales nucléaires de Tihange. Cet exercice, nommé "Pegase 2012", visait à tester et évaluer les plans d'urgence nucléaire et la bonne coordination entre les différentes autorités et les différentes disciplines amenées à intervenir dans pareilles circonstances.

Or, cet exercice avait été pour le moins chahuté. Pour rappel, cet exercice avait été lancé à 07 h 30 par Electrabel qui avisait les autorités d'un problème technique lié à une dégradation des combustibles. À 08 h 30, Electrabel prévenait les autorités de la mise à l'arrêt de Tihange 3. La phase provinciale du plan d'urgence était déclenchée vers 10 h 00; Electrabel alertait fictivement d'un possible rejet nucléaire. Ensuite, les différentes disciplines étaient amenées à déployer leurs effectifs, le gouverneur de la province se chargeant de la coordination entre le terrain et les mesures prises au centre de crise fédéral. Des étudiants en journalisme étaient même chargés d'apporter une pression médiatique; histoire de donner le réalisme maximum à cet exercice.

Malheureusement, ce réalisme avait connu quelques ratés puisque l'exercice avait été suspendu en fin de matinée à la suite d'une fausse information quant à l'entrée d'activistes antinucléaires sur le site. L'exercice avait été néanmoins allégé suite à cette interruption qui, avouons-le, relève d'un véritable paradoxe puisqu'un véritable inattendu - qui s'avérait faux - suspendait une simulation qui se voulait être la plus réaliste possible!

Madame la ministre, un débriefing était prévu après cet exercice. Vous aviez par ailleurs, en réponse à une question posée lors de la réunion de la commission, le 12 décembre dernier, annoncé que le débriefing complet de cet exercice était attendu pour le mois de mars. Aussi, pourriez-vous nous faire part de l'évaluation complète de l'exercice Pegase 2012? Quelles en ont été les faiblesses? Comment explique-t-on une telle fébrilité face à un événement imprévu? En quoi consistait l'allègement de l'exercice suite à la suspension de l'exercice? Globalement, quels sont les enseignements tirés suite à cet exercice?

10.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, je vais vous faire un résumé succinct d'un rapport très important. Nous avons fait cet exercice Pegase 2012, ce qui prouve que nous faisons des exercices. Il est effectivement indispensable d'en faire, ce qui n'a pas toujours été le cas auparavant.

Nous avons fait une démarche de débriefing en plusieurs étapes. Il y a eu un débriefing à chaud, une étude des fiches d'analyse, des rapports des participants, une réunion des accompagnateurs, une réunion des joueurs. Toutes ces étapes ont mené à la rédaction d'un rapport. Ce rapport constate la très bonne collaboration à tous les niveaux.

Par exemple, il souligne l'implication des services d'intervention d'urgence autour des gouverneurs, les contacts constructifs entre les gouverneurs et les bourgmestres, l'implication assez exemplaire au niveau communal, la rapide mobilisation pour l'exploitant et une bonne interaction interne avec les intervenants, la présence d'un communicateur d'Electrabel en bonne coordination avec le centre de crise, les capacités d'accueil dans la caserne militaire à Marche-en-Famenne qui ont été opérationnelles dans les délais prévus, une excellente collaboration entre les intervenants militaires, les managers, les membres de la Croix-Rouge et de la Protection civile ainsi qu'une capacité accrue des réactions aux problèmes socioéconomiques et à l'approvisionnement en électricité.

Nous avons testé quelques éléments spécifiques. La nouvelle découpe de la zone de planification d'urgence en blocs opérationnels a démontré son utilité par une approche tactique plus efficace. Il est cependant important de la coupler avec une information préalable à la population. Les médias sociaux ont été testés pour la première fois dans un exercice de grande ampleur. Ils ont permis de prendre connaissance plus rapidement de ce qui est vécu au sein de la population, qui est confrontée à une telle situation d'urgence. Ceci oblige les services à désormais intégrer ces éléments dans leur politique future de communication et d'utilisation des médias sociaux. Nous en prenons également acte en vue de préparer des directives en la matière.

La présence opérationnelle d'un nombre suffisant d'intervenants a été remarquée.

En ce qui concerne les choses que nous pouvons améliorer, je citerai l'application de la méthodologie d'organisation de l'exercice et le respect par l'ensemble des participants car, avec autant de monde, il n'est pas toujours facile pour tout le monde de suivre son scénario. Je citerai également l'opérationnalisation du plan d'urgence nucléaire et radiologique pour le territoire en ce qui concerne l'alerte et la mobilisation des cellules de crise, le renforcement de la collaboration internationale via l'établissement d'un réseau de correspondants et le développement de manière générique et au niveau national du concept de centre d'accueil de masse avec l'organisation d'exercices et tests complémentaires.

Par ailleurs, à ma demande, mes services sont en train de produire une analyse afin que nous puissions établir des directives pour le prochain exercice et, surtout, pour les futurs plans d'urgence. Ainsi que je l'ai fait savoir à Greenpeace - qui m'a interrogée tout au long de l'exercice, au point d'installer une certaine confusion au sujet de la présence éventuelle d'activistes -, nous sommes en train d'adapter le plan catastrophe, comme c'est le cas après chaque exercice. Immanquablement, il reste toujours des choses à améliorer.

10.03 Éric Thiébaut (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse exhaustive. Vous n'avez pas relevé d'éléments négatifs; cela m'étonne un peu.

10.04 Joëlle Milquet, ministre: Si, je vous ai même énuméré les différents points à améliorer. Tous les aspects qui ont pu poser un problème sont en train d'être examinés en vue d'être soumis à des directives pour le futur plan catastrophe.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

11 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de oplossing voor het fonds politiegebouwen" (nr. 18037)

11 Question de M. Koenraad Degroote à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la solution pour le fonds des bâtiments de police" (n° 18037)

11.01 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de minister, het fonds politiegebouwen staat binnen de begroting van de FOD Binnenlandse Zaken in voor de betaling aan de gemeenten en aan de meergemeentezones en dit ten gevolge van het correctiemechanisme naar aanleiding van de overdracht van de ex-rijkswachtgebouwen.

In zijn commentaar en opmerkingen bij de ontwerpen van de staatsbegroting 2013 maakte het Rekenhof omtrent het fonds politiegebouwen een dubbele opmerking. Vooreerst was het fonds politiegebouwen volgens het Rekenhof structureel ondergefinancierd: de uitgaven van het fonds liggen systematisch hoger dan de ontvangsten. Daarnaast waren er niet voldoende middelen begroot in de initiële algemene uitgavenbegroting.

De FOD Binnenlandse Zaken zelf raamde de nodige betalingen aan de gemeenten en meergemeentezones op 7 181 827 euro in 2013, wat ruim 3,7 miljoen meer is dan de voorziene vereffeningskredieten.

Bij de bespreking van de initiële begroting 2013 antwoordde u op mijn vraag hieromtrent dat er een structurele oplossing zou worden gevonden bij het volgende begrotingsconclaaf. Dat was dus op 30 maart 2013.

Wat is de tijdens de begrotingscontrole uitgewerkte structurele oplossing voor de twee bemerkingen van het Rekenhof? Kunt u ook een overzicht geven van de bedragen die in 2013 aan de verschillende gemeenten en meergemeentezones moeten worden uitbetaald, alsook de eventuele achterstallen?

11.02 Minister Joëlle Milquet: De regering is het tijdens de begrotingscontrole 2013 eens geworden over de afschaffing van het gebouwenfonds en de inschrijving van de uitgaven die gepaard gaan met het correctiemechanisme verschuldigd aan de politiezones op het gewone krediet van de algemene uitgavenbegroting van de federale Staat.

De bedragen verschuldigd aan de gemeenten en meergemeentezones die normaal moeten worden gestort, bedragen 7 197 kilo-euro voor het correctiemechanisme in 2013 en ook 245 kilo-euro voor de regularisering 2006 en 2009 van het geschillendossier huurovereenkomst van de politiezones Sankt Vith, Eupen, Aarlen en Asse.

11.03 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb weinig oplossingen gekregen. Kan ik de lijst krijgen van de achterstallen en de bedragen die worden uitbetaald? Is die lijst beschikbaar?

11.04 Minister Joëlle Milquet: Op basis van de begroting van 2013 hebben wij in een bedrag van 7,92 miljoen euro voorzien, maar volgens de aanbevelingen van de Europese Unie moeten wij nog 1 miljard euro voor de volgende zes maanden vinden. Dat is de huidige situatie. Binnen twee weken volgt nog een begrotingscontrole. Wij zullen dan zien.

11.05 Koenraad Degroote (N-VA): Als ik het goed begrijp, zullen de bedragen die per jaar moeten worden uitbetaald in de begroting zelf te vinden zijn en niet meer in een apart fonds?

11.06 Minister Joëlle Milquet: Dat is nu zo in de begroting, dat is een normale basisallocatie.

11.07 Koenraad Degroote (N-VA): Voor de verrekeningen van het verleden, kunt u mij een lijst bezorgen van de achterstallen die nog te ontvangen zijn en de bedragen die nog moeten worden uitbetaald? Daarop heb ik geen antwoord gekregen.

11.08 Minister Joëlle Milquet: Wij hebben een achterstand voor de regularisering van 2006 en 2009 van verschillende dossiers. Dat gaat om een bedrag van 245 kilo-euro.

11.09 Koenraad Degroote (N-VA): Meer details, bijvoorbeeld over welke zones het gaat, hebt u niet?

11.10 Minister Joëlle Milquet: Dat gaat om vier verschillende politiezones: Asse, Aarlen, Eupen en Sankt Vith.

11.11 Koenraad Degroote (N-VA): Kan ik de details daarvan ergens inzien of ontvangen?

11.12 Minister Joëlle Milquet: Dat is al gedetailleerd.

11.13 Minister Joëlle Milquet: Ik zal die details dan opvragen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

12 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het vertrek van jongeren naar Syrië" (nr. 18049)

12 Question de M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le départ de jeunes en Syrie" (n° 18049)

12.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de Nederlandse politie is erin geslaagd een minderjarige jihadist tegen te houden vlak voor zijn vertrek naar Syrië, op basis van informatie van de Nederlandse veiligheidsdienst AIVD. Waar dit precies gebeurde, wilde de politie om voor de hand liggende redenen niet kwijt, maar het was wel op het nippertje.

De vraag is of de Belgische overheid lessen trekt uit dit Nederlandse voorbeeld, en of er op basis daarvan maatregelen worden genomen voor de toekomst.

Mevrouw de minister, ik kom tot mijn vragen.

Ten eerste, hebben de Belgische veiligheidsdiensten in het recente verleden al jihadisten kunnen onderscheppen en hun afreizen naar Syrië of zijn buurlanden kunnen beletten? Ik weet wel dat u een paar weken geleden in de plenaire vergadering op die vraag niet wou antwoorden omdat die informatie toen geheim was, maar ondertussen zie ik wel dat het resultaat van de Nederlandse politie in de pers verschijnt. Misschien kunt u dus enige duidelijkheid verschaffen over de vraag of het ook de Belgische veiligheidsdiensten al gelukt is om op te treden.

Ten tweede, hoe staat het met het juridisch raamwerk binnen de Schengenzone? Wordt er ook binnen de Schengenzone aan gewerkt om jonge jihadisten te beletten naar Syrië te vertrekken?

Ten derde, hebt u zich in verbinding gesteld met de Nederlandse veiligheidsdiensten om uit hun voorbeeld te leren? Welke lessen hebt u daaruit getrokken? Als u nog geen contact hebt opgenomen met de Nederlanders, zult u dat dan in de komende weken doen? Via uw antwoord op een vorige vraag weet ik dat u binnenkort in Luxemburg samenkomt, en het zou nuttig zijn om te weten of dat onderwerp daar ter sprake komt.

Ten vierde, het was op basis van informatie van de Nederlandse veiligheidsdienst dat het vertrek van die jonge jihadist kon worden belet. Hoe staat het met de informatie van onze veiligheidsdiensten? Op welke manier gebruikt u die om het afreizen van jihadisten te beletten?

Mijn vijfde en laatste vraag gaat over de ronselaars. Ik vrees dat zij een beetje uit het beeld zijn verdwenen. Hoe staat het met het onderscheppen van de ronselaars? Zonder ronselaars zijn er uiteraard heel wat minder aanhangers van de jihad. Kunt u een stand van zaken geven? Hoeveel zijn er opgepakt? Loopt er een onderzoek naar de ronselaars en de ronselkanalen? Ik dank u alvast voor uw antwoord.

12.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, wij hebben weet van een aantal gevallen op basis van informatie van de diensten van de Veiligheid van de Staat, maar meestal was de informatie afkomstig van de gemeenten en kwam ze van de lokale politie, de familie en vrienden van de jongeren enzovoort. Wij hebben op basis van verschillende elementen natuurlijk een aantal vertrekken vermeden. Het betreft hierbij een geval in Zaventem. Er was ook sprake van een terugkeer naar België.

U kent ons wettelijk kader. Er waren voorstellen in het Parlement om een KB uit te vaardigen om een verbod in te voeren voor de mensen die in Syrië willen gaan vechten. In de regering bestond hierover echter geen consensus. Er waren ook bezwaren tegen deze voorstellen – er was een voorstel van een lid van de meerderheid en een voorstel van een lid van de oppositie – van de veiligheidsdiensten wegens verschillende redenen. Het kernkabinet heeft dan ook geen toestemming gegeven voor de invoering van dit verbod. Het huidig kader is dan ook gebaseerd op de huidige, nieuwe antiterrorismewet.

Wij staan uiteraard in nauw contact met de verschillende buurlanden en onze veiligheidsdiensten werken ook samen. Er is sprake van een heel goede informatie-uitwisseling en de uitwisseling van good practices. Ik heb morgen een gesprek met mijn Nederlandse collega over de Benelux. Ik heb het punt van de jihadisten op de agenda geplaatst. Ik zal morgen een echt overleg hebben met mijn collega. Vrijdag vindt bovendien een vergadering plaats met onze buurlanden.

Wat de ronselaars betreft, twee maanden geleden was er een grote operatie van de gerechtelijke autoriteiten met heel wat aanhoudingen en huiszoekingen. Er zijn toen inderdaad ook ronselaars ontdekt.

12.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik neem er nota van dat u er, voorlopig of zelfs definitief, niet aan denkt het juridisch raamwerk in België uit te breiden. Het item staat voorlopig niet op de agenda. Het kernkabinet heeft dat tegengehouden.

12.04 Minister Joëlle Milquet: Ik heb het gedaan

12.05 Peter Logghe (VB): Ja, maar ik bedoel nieuwe ontwerpen of voorstellen ter zake.

12.06 Minister Joëlle Milquet: Het antwoord dat ik heb gekregen zal niet veranderen. Er zijn zes politieke partijen en sommige van die partijen waren tegen.

12.07 Peter Logghe (VB): In een vrij grote actie van twee maanden geleden werden een aantal personen aangehouden. U zegt dat een aantal jonge jihadisten werden onderschept. Dat is al beter dan uw vorig antwoord, want "een aantal" is alleszins meer dan twee.

Wij blijven in elk geval toezien op de ontwikkeling van dit dossier.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

13 Questions jointes de

- M. Damien Thiéry à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le rapport de l'AFCN sur les réacteurs nucléaires de Doel 3 et Tihange 2" (n° 18024)

- Mme Muriel Gerkens à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le positionnement du gouvernement vis-à-vis de l'AFCN quant au redémarrage des réacteurs de Doel 3 et Tihange 2" (n° 18036)

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het rapport van het FANC over de kernreactoren Doel 3 en Tihange 2" (nr. 18024)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het standpunt van de regering ten opzichte van dat van het FANC met betrekking tot het heropstarten van de kernreactoren Doel 3 en Tihange 2" (nr. 18036)

13.01 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le président, madame la ministre, le 17 mai 2013, les experts de l'Agence Fédérale de Contrôle Nucléaire (AFCN) ont rendu un avis positif concernant le redémarrage des réacteurs de Doel 3 et Tihange 2. La presse relève que, selon le directeur général de l'AFCN, M. Bens, "rien ne s'oppose au redémarrage des réacteurs"; nous l'avons d'ailleurs entendu en commission. Même son de cloche chez Electrabel.

Or, le 23 janvier, alors que je vous interrogeais sur l'état d'avancement des analyses des cuves des réacteurs de Doel 3 et Tihange 2, vous m'aviez répondu que, dès que l'AFCN aurait remis son avis, le kern prendrait immédiatement position. Je vous cite: "Ainsi, l'avis de l'AFCN ne constituera pas la décision finale."

Un autre cas de figure aurait été étonnant, d'autant que l'Agence française de sécurité nucléaire et l'Institut français de radioprotection et de sûreté nucléaire se sont prononcés sur la situation des deux cuves concernées par les microfissures. Ces deux organismes émettraient des réticences quant à l'opportunité de redémarrer les deux réacteurs sans procéder à des tests complémentaires.

En conséquence, madame la ministre, pouvez-vous communiquer la liste des experts nationaux et internationaux des agences et autres instituts qui ont été consultés et qui ont pris part aux réunions de travail?

Les agences nucléaires des pays limitrophes disposant d'une expertise dans ce domaine ont-elles toutes été associées à l'étude?

L'ensemble des analyses et positions exprimées dans le cadre de cette procédure seront-elles rendues publiques à l'appui du rapport final de l'AFCN?

Plus spécifiquement, si mes informations sont correctes, j'entends que Doel 3 a repris lundi et que la reprise de Tihange 2 est prévue pour aujourd'hui. Quelle est la situation exacte?

13.02 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, complémentairement à la question de M. Thiéry, je voudrais pour ma part insister sur la contradiction qu'il a mise en évidence entre, d'une part, les expressions que vous avez utilisées à plusieurs reprises, notamment au parlement, concernant la réouverture: "Ce n'est pas l'Agence qui aura le dernier mot; nous examinerons sérieusement, au kern, l'avis qui sera rendu par l'Agence et le kern prendra sa décision"; et d'autre part, le fait que le gouvernement, le kern, prend acte.

Je suis d'accord qu'il n'y a pas eu retrait d'autorisation d'exploitation, et que dès lors c'est de la compétence de l'Agence et pas du gouvernement. Les termes de la loi sont parfois un peu flous, mais on peut accepter cela. Toutefois, il y a eu vos déclarations de janvier et vos réponses multiples ici selon lesquelles c'est aussi une décision politique qui sera prise sérieusement et discutée avec les parlementaires en toute transparence.

"Prendre acte", c'est quand même une formulation que je trouve bizarre. À mon sens, cela signifie: "Vous décidez de réouvrir, vous prenez vos responsabilités, et nous prenons les précautions verbales pour ne pas être accusés d'être coresponsables de cette décision."

Ce qui me heurte aussi c'est que, quand les fissures ont été constatées, vous avez fait de grandes déclarations: "Je suis ministre, je suis garante de votre sécurité, je demande qu'on arrête" – même si, à la limite, c'est l'Agence qui l'a demandé. Quand il faut réouvrir et prendre les mêmes risques finalement, alors cela devient la responsabilité unique de l'Agence!

Madame la ministre, pouvez-vous nous expliquer quelle était cette posture face à ces décisions et aux termes utilisés? Quels arguments expliquent les contradictions entre les positionnements, les réponses données au fil des mois, et finalement la prise d'acte du kern le 17 mai?

13.03 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, monsieur Thiéry, j'ai ici la liste de tous les experts internationaux, des professeurs d'université belges et des experts qui ont été consultés en tant que membres de régulateurs étrangers.

Comme vous le savez, l'exploitant a lui-même réalisé une consultation internationale importante. Les rapports d'Electrabel renseignent d'ailleurs les noms et prénoms et toutes les instances publiques et privées qui ont été impliquées dans les études de sûreté qu'ils ont déposées vers le mois de novembre. Outre Tractebel Engineering, Laborelec, le Centre d'étude de l'énergie nucléaire, le Centre belge de recherches métallurgiques, on retrouve aussi la société Areva, la société américaine EMC Square pour les simulations informatiques et une équipe composée d'une dizaine d'experts internationaux.

L'AFCN a elle-même rassemblé un maximum d'expertise. En plus de son support technique Bel V et AIB Vinçotte, des experts d'autorités de sûreté nucléaire de plusieurs autres pays ont mené une analyse approfondie du dossier d'Electrabel. Le Conseil scientifique des rayonnements ionisants a mandaté quatre professeurs belges spécialisés en la matière. Un panel d'experts internationaux a également rendu son avis. C'est sur cette base que les différentes décisions ont été prises au niveau de l'AFCN, tant pour la demande d'analyses complémentaires à l'exploitant que par la suite. Par ailleurs, ils ont aussi pu compter sur les experts de leur propre conseil scientifique, spécialisés en différentes matières, dont la sidérurgie.

Je vous remets cette liste, monsieur Thiéry.

Il est vrai que des régulateurs étrangers ont été consultés, notamment provenant de France, des Pays-Bas, d'Allemagne et du Royaume-Uni. On les a informés de l'évolution de la situation. Une rencontre avait déjà eu lieu en août avec tous les régulateurs.

Pour répondre à Mme Gerkens, je n'ai absolument pas changé de point de vue. J'ai toujours dit la même chose!

Président: Koenraad Degroote.

Voorzitter: Koenraad Degroote.

La sécurité est la première des priorités du gouvernement ainsi que de l'AFCN. C'est d'ailleurs pour cette raison que cette dernière a été installée. Quand il a fallu l'installer, le parlement, notamment votre groupe, a bien insisté sur la nécessaire indépendance de ce régulateur afin d'éviter des pressions politiques qui viseraient, avec une vision consumériste, économiste, proche des exploitants, à influencer. Cette indépendance a été exigée par les différents parlementaires dont vous faisiez partie. Elle est totalement clarifiée et inscrite dans la loi.

Différents cas de figure pouvaient se présenter. Il est évident que nous ne savions pas ce qu'allait faire l'AFCN. Il était clair que les réacteurs devaient être mis à l'arrêt et que, ce faisant, nous ne courrions pas de risques durant toute la période d'enquête. Si celle-ci a été longue, c'est parce que l'AFCN a été très prudente tant dans l'analyse que dans la demande de tests complémentaires très importants. Ces demandes ont été faites entre janvier et avril.

En fait, l'AFCN pouvait procéder de différentes manières. Elle aurait pu décider de suspendre l'activité. Cela n'aurait rien changé dans les faits puisque les réacteurs étaient de toute façon à l'arrêt. Mais elle aurait pu aussi décider une suspension administrative pour avoir une suspension juridique. Dans ce cas – c'est ce que je visais notamment comme hypothèse, mais en septembre-octobre, nous ne savions pas comment évolueraient les choses –, pour autoriser la reprise après une suspension, ma signature aurait été nécessaire. J'ai toujours dit que quoi qu'il arrive, cela nécessitait une décision collective du gouvernement.

Par ailleurs, selon une autre hypothèse, l'AFCN aurait pu proposer une procédure de retrait définitif à l'issue de son analyse et des tests effectués. Dans ce cas, l'arrêt de l'exploitation de ces deux centrales aurait été tout à fait possible. Le fait que ces hypothèses aient été évoquées montre à quel point nous avions tout envisagé en laissant le soin à l'AFCN de prendre les décisions qui s'imposaient.

J'étais prête à devoir assumer une fermeture et, éventuellement, après une suspension, une réouverture officielle. Entre-temps, Electrabel a donné des gages en certifiant qu'elle ne remettrait pas en service les réacteurs sans que l'AFCN ait rendu un avis. Je pense que cette dernière n'a pas jugé bon de faire preuve de juridisme en demandant une suspension administrative.

Vu que les choses sont restées en l'état, donc sans suspension, et que l'AFCN a autorisé la reprise des activités, nous n'avions juridiquement aucune compétence pour faire valoir officiellement quelque décision juridique que ce soit. Cela dit, vous pensez bien que nous avons suivi l'ensemble du travail de manière très approfondie. J'ai ainsi lu toutes les expertises précises – et il a fallu que je rassemble mes connaissances en chimie et que je comprenne les différents détails techniques indiqués en anglais.

Ensuite, nous avons suivi avec beaucoup d'intérêt les demandes complémentaires exprimées par l'AFCN en janvier. On pouvait, à ce moment-là, fonder scientifiquement une reprise des activités, mais le feu vert n'a pas été donné, car c'était conditionné par le caractère très précis des tests – ce qui n'arrangeait pas nécessairement l'exploitant. Ces tests se sont déroulés jusqu'en avril. L'analyse s'est terminée sur la base d'un rapport on ne peut plus détaillé et dans lequel aucun aspect n'a été omis – qu'il s'agisse de l'examen des échantillons, de l'échelle des tests, etc. C'est en s'appuyant là-dessus qu'un avis positif a été rendu. M. Bens a ainsi expliqué qu'il était certain de disposer de tous les éléments.

Nous avons pris acte; en effet, juridiquement, nous ne pouvons agir autrement. Si le gouvernement n'avait pas entendu et analysé les arguments, alors qu'il tenait à opérer avec la plus grande rigueur, il se serait sans doute exprimé autrement.

13.04 Damien Thiéry (FDF): Madame la ministre, merci, mais je reste sur ma faim concernant deux points.

Premièrement, je suis d'accord avec vous: l'AFCN a bien rendu divers rapports et exprimé le bon état des installations à la suite des tests.

Il me reste cependant une question à laquelle même M. Bens n'a répondu complètement: selon lui, au moment de la remise en marche des réacteurs, on ignore comment réagira le matériel demeuré à l'arrêt durant l'interruption. C'est pourquoi j'ai demandé de quelle manière les choses se passent actuellement, vu que le réacteur de Doel est remis en activité depuis lundi.

Deuxièmement, vous aviez dit et je l'ai repris dans ma question que "l'avis de l'AFCN ne constituera pas la décision finale". En définitive, avez-vous eu le dernier mot? En fait, nous n'avons pas eu l'impression d'avoir eu ce dernier mot.

13.05 Joëlle Milquet, ministre: Je viens d'expliquer en long et en large à Mme Gerkens le point de vue juridique.

Néanmoins, il est vrai que les réacteurs se remettent en marche dans le respect de toutes les conditions de sécurité techniques, préparées, précisées, démontrées et déposées à l'AFCN, et ce, dans le cadre des conditions précises notifiées par l'AFCN. En effet, l'Agence a imposé non seulement des conditions pour accorder son feu vert, mais aussi des conditions d'encadrement du redémarrage, puis du suivi jusqu'aux prochains entretiens.

C'est très strict et l'AFCN observe tout cela avec vigilance.

13.06 Damien Thiéry (FDF): Comme il restait un point d'interrogation concernant le matériel resté inutilisé pendant le temps d'arrêt des réacteurs, il est bien normal de devoir le "checker" règulièrement afin de s'assurer de l'absence de tout problème. J'imagine donc que cela sera fait.

13.07 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Madame la ministre, nous avons évidemment voulu l'indépendance de l'Agence par rapport au politique, mais aussi par rapport au secteur et aux intérêts économiques du secteur. Là, il faut bien reconnaître que le fait d'avoir désigné M. Bens à la tête de l'Agence … C'était déjà le cas avec M. De Roovere qui a évolué avec les années. On doit de toute façon tout le temps s'interroger sur l'indépendance des différents acteurs au sein de l'Agence. Les travaux que nous avons menés au parlement entre 2004 et 2007 pour aboutir à une résolution rappelant l'Agence à l'ordre ont montré qu'il était nécessaire d'être vigilants.

En ce qui concerne la position du gouvernement, je pense alors, madame la ministre, qu'il fallait être beaucoup plus clair pendant toute cette période; ne pas faire croire que le gouvernement allait prendre ses responsabilités dans une décision …

13.08 Joëlle Milquet, ministre: Vous ne connaissez pas la décision. S'ils avaient dit qu'il fallait fermer, nous aurions pris nos responsabilités.

13.09 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Non, mais à aucun moment dans vos expressions, avant le 17 mai, vous n'avez été claire sur le fait que l'Agence était compétente pour décider, sauf s'il y a ceci ou cela.

Une séance plénière a eu lieu le 16 mai. Nous savions que l'Agence vous remettait son rapport et son avis. Nous avons demandé en plénière une réunion de la sous-commission de la sécurité nucléaire pour pouvoir discuter avec l'Agence et la ministre compétente avant que le kern ou le gouvernement ne se positionne. Il a été acté qu'une réunion aurait lieu le mardi ou le mercredi. Dès le vendredi matin, le gouvernement prenait acte.

Je considère donc que la volonté et la nécessité de transparence et d'oser discuter de ces matières et que chacun assume ses responsabilités n'ont pas été rencontrées. Je considère que vos expressions vis-à-vis des citoyens et des parlementaires sur le sujet et sur qui assume quoi, quand et comment, n'ont pas été claires.

C'est au dernier moment que le gouvernement se contente de dire qu'il prend acte alors que, dans la décision de rouvrir, des questions restent en suspens. Toute une série de précautions ont été demandées sur la manière dont ces réacteurs doivent dorénavant fonctionner; et dans un an, des tests sont refaits. Cela montre qu'il reste des inquiétudes importantes. Je trouve qu'il y a un abandon de responsabilité de votre part.

13.10 Joëlle Milquet, ministre: Je ne suis pas d'accord avec ce que vous dites! C'est vraiment de la mauvaise foi!

Si j'avais connu le scénario, cela aurait été très suspect et j'aurais alors pu vous dire d'avance que les choses se passeraient ainsi. Nous ne connaissions pas le scénario! Par exemple, en janvier, l'AFCN aurait pu dire qu'il y avait encore des choses à régler et que, dans l'attente, elle suspendait l'activité. L'AFCN ne l'a pas fait. Nous aurions pu prendre nos responsabilités et rouvrir, sur base de leur rapport, le cas échéant. L'AFCN aurait aussi pu décider de rouvrir au moment du rapport intermédiaire mais elle ne l'a pas fait, même si, à titre personnel, je pensais qu'elle le ferait.

Si les portes sont restées ouvertes, c'est parce nous lui avons laissé l'indépendance et que nous n'avons pas préparé de scénario de reprise. C'est d'ailleurs une des raisons pour lesquelles le ministre Wathelet n'a pas présenté son plan d'approvisionnement énergétique car nous ne savions pas si nous allions devoir nous priver de deux centrales. Nous avons laissé l'AFCN travailler de manière indépendante.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

14 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "een massale vechtpartij in een pretpark" (nr. 18051)

14 Question de M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "une bagarre généralisée dans un parc d'attractions" (n° 18051)

14.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, de zomermaanden komen er eindelijk aan en meteen wordt u al geconfronteerd met de bijzonder korte lontjes van Marokkaanse en Turkse jongeren.

In een bekend pretpark kwam het tot een massale vechtpartij tussen zogenaamd Nederlandse jongeren, de ene groep van Turkse afkomst en de andere van Marokkaanse afkomst. De aanleiding was een discussie over een jonge vrouw.

Er moesten niet minder dan vier politiekorpsen worden ingezet en het echte seizoen moet nog beginnen. Er is ondertussen toch wel enige commotie in en rond het pretpark.

Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen.

Ten eerste, bevestigt u de feiten zoals ik ze u heb meegedeeld? Hebt u ondertussen zicht op het aantal jongeren dat betrokken was bij de vechtpartij? Hoeveel gewonden vielen er?

Een tweede, belangrijke vraag, is of de identiteit van de jongeren van Marokkaanse en Turkse origine werd opgenomen. Krijgen zij een toegangsverbod? Dat hebt u immers in het verleden in het vooruitzicht gesteld. Pretparken zouden zelf kunnen beslissen aan wie zij eventueel een toegangsverbod opleggen. Is dat toegangsverbod uitgevaardigd? Indien neen, waarom niet?

Ten derde, de zomer ligt in het verschiet en het eerste conflict is achter de rug. Ik durf te hopen dat u zo snel mogelijk overleg zult plegen met de pretparken en de provinciale domeinen. Worden er bijkomende maatregelen gepland, naast de toolpakketten en de GAS-sancties?

Ten vierde, wanneer is er een overlegronde gepland? Als die al achter de rug is, wat waren de resultaten ervan?

Ten vijfde, zult u, in het kader van de veiligheid van de gezinnen die de pretparken bezoeken, de veiligheid in en rond de grote pretparken eventueel als een prioriteit in uw beleid opnemen, zij het van tijdelijke aard?

14.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, u spreekt over Marokkaanse en Turkse jongeren, en ik zal het hebben over Nederlandse en Belgische jongeren. Dat is een beetje verschillend.

Op vrijdag 17 mei om 15 u 26 heeft de lokale politie een oproep gekregen voor een pseudomassale vechtpartij in het pretpark Bobbejaanland in Kasterlee.

De politie is omstreeks 15 u 36 ter plaatse gekomen en heeft vastgesteld dat de oproep overdreven was en dat de situatie reeds onder controle was. Het betrof een – min of meer – vechtpartij over een meisje tussen zes leerlingen van een Nederlandse school en jongeren van een school in Halle. Een Belgische jongen en een Nederlands meisje raakten lichtgewond, maar weigerden om zich ter plaatse te laten verzorgen. De identiteit van alle betrokken personen alsook van de getuigen en begeleiders werd door de politie genoteerd.

De uitbaters van de recreatiedomeinen werden recent aangeschreven. Er werd hun een aantal initiatieven aangereikt om zo veel mogelijk overlast en incidenten te voorkomen. Deze handleiding is gepubliceerd op de website www.besafe.be; het gaat om een verslag van mijzelf en mijn administratie. Het is evident dat het beveiligen van een recreatiedomein in eerste instantie de verantwoordelijkheid is van de uitbater. De overheid kan dit initiatief steunen door begeleiding aan te bieden en door best practices en kennis uit te wisselen. Elke uitbater kan keuzes maken die het best zijn afgestemd op de specificiteit van zijn recreatiedomein, natuurlijk in samenwerking met de gemeente en de politiezone.

In navolging van de publicatie van deze handleiding zal er binnenkort een overleg plaatsvinden met de recreatiedomeinen. De veiligheid van de burgers op eender welke plaats en natuurlijk ook in de recreatiedomeinen ligt mij na aan het hart en heeft steeds een belangrijke plaats in mijn beleid ingenomen.

14.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik neem er nota van dat er een overleg is gepland met de uitbaters van de domeinen en dat dit binnenkort zal plaatsvinden. Ik ben benieuwd naar de resultaten.

Ik ben blij dat het hier een eerder overdreven incident betrof, maar wees gerust, wij zullen dit fenomeen ook opvolgen, want de veiligheid van de domeinen en vooral van de gezinnen die er met hun kinderen komen, is zeer belangrijk. Voor ons is dat een prioritair punt.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

15 Question de M. Olivier Maingain à la ministre de la Justice sur "la lutte contre les discriminations fondées sur la langue" (n° 18085)

15 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de strijd tegen discriminatie op basis van taal" (nr. 18085)

15.01 Olivier Maingain (FDF): Monsieur le président, madame la ministre, comme je le dis toujours, quelle que soit l'origine de la discrimination linguistique, qu'elle soit le fait de francophones ou de néerlandophones, peu m'importe, c'est le principe-même de discrimination qui est inacceptable.

Une nouvelle fois, le Centre pour l'égalité des chances a dû se déclarer incompétent pour traiter d'une discrimination.

Je rappelle les faits. Il y avait eu une mise en location d'un logement à Ixelles et l'information communiquée, tant par voie d'affiche que sur site internet, était que le logement n'était accessible qu'à des candidats locataires d'expression néerlandaise. L'inverse serait tout aussi condamnable. Je combats toutes les formes de discrimination linguistique.

Interrogé, le Centre n'a eu de réponse que sur le principe, réponse d'ailleurs intéressante: "Sur le principe, il est effectivement question d'une violation de la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre certaines formes de discrimination. Il s'agit bien d'une discrimination directe sur la base de la langue qui devrait difficilement pouvoir être justifiée. Il s'agit donc bien d'une pratique illégale. Néanmoins, le Centre pour l'égalité des chances ne dispose pas d'une compétence légale pour agir auprès du propriétaire sur cette question. En effet, conformément à sa loi organique, le Centre est compétent pour tous les critères des lois anti-discrimination à l'exception du sexe (Institut fédéral pour l'égalité des femmes et des hommes) et de la langue (organisme devant être créé, rappelle le Centre, mais vu la réalité institutionnelle de la Belgique, ...) – ces quelques petits points de suspension sont contenus dans la réponse que nous avons reçue -. Nous ne pouvons donc pas intervenir auprès de ce propriétaire".

Ce débat est ancien. Je rappelle d'ailleurs que la Cour constitutionnelle avait en son temps sanctionné le fait que la loi belge ne prévoyait pas la discrimination fondée sur la langue et donc le fait que ces discriminations ne pouvaient être poursuivies sur le plan pénal notamment.

Il est temps de se conformer au droit international et au droit européen, notamment la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, la Déclaration universelle des droits de l'Homme de 1948, le Pacte international. Je ne vais pas énumérer toute la liste des actes internationaux qui interdisent les discriminations fondées notamment sur la langue.

Madame la ministre, pouvez-vous me dire si cette réflexion progresse au sein du gouvernement, si nous aurons, enfin, un organisme d'État chargé de lutter aussi contre ce type de discriminations ou si nous restons impuissants face à de telles situations qui devraient pourtant retenir l'attention des autorités?

15.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, cher collègue, j'ai pris connaissance de cette annonce pour la location d'un appartement situé à l'avenue de la Couronne à Ixelles dans laquelle il était demandé au candidat locataire d'être néerlandophone, ce qui me semble quand même un peu interpellant. Le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme a bien confirmé l'illégalité de la pratique car cette dernière exclut a priori une catégorie de personnes sur la base de la langue. Le critère de la langue est effectivement repris dans la loi anti-discrimination de 2007.

On se trouve face à plusieurs possibilités. Soit la personne lésée peut saisir elle-même un juge sur cette base. L'article 16, § 2 de la loi du 10 mai 2007 stipule que la plainte motivée est introduite, soit par une personne lésée, soit au bénéfice de la personne concernée par un groupement d'intérêts. Par ailleurs, la plupart des instruments juridiques internationaux de protection des droits de l'homme ont intégré les droits linguistiques dans le cadre général des droits de l'homme. Ils sont directement applicables en droit belge et peuvent donc être invoqués devant les cours et tribunaux de notre pays. La Charte des Nations unies et, en particulier, son article 1, alinéa 3 peut, notamment être invoquée.

Le principe de l'égalité, de la non-discrimination du fait de la langue est également rappelé dans la Déclaration universelle des droits de l'Homme adoptée en 1948 qui prévoit, en son article 2, que tout le monde est en droit de jouir des droits et libertés qu'elle reconnaît, sans distinction aucune basée sur la langue.

Cela se retrouve également dans l'article 26 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques adopté en 1966. L'article 27 du Pacte va plus loin en ce qui concerne des personnes appartenant à des minorités ethniques, religieuses ou linguistiques, leur reconnaissant expressément le droit d'employer leur propre langue sans discrimination.

Il y a aussi le Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels qui énonce également les droits et qui exige qu'ils soient exercés sans discrimination fondée, entre autres, sur la langue.

En Europe, la jouissance des droits de l'homme et des libertés fondamentales sans discrimination fondée sur la langue est reconnue dans l'article 14 de la Convention de sauvegarde des droits de l'Homme et des libertés fondamentales ainsi que dans le Protocole n° 12.

Ce principe a été repris dans la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, dont l'article 21 interdit, de manière générale, toute discrimination fondée, entre autres, sur la langue. Il faut aussi mentionner les développements ultimes. La théorie civiliste de l'abus de droit peut ainsi servir de base à la sanction de comportements qui, dans les rapports horizontaux, sont constitutifs de discriminations prohibées par une norme internationale comportant une liste ouverte de critères de discrimination. Dans les rapports verticaux, cette protection subsidiaire est assurée par les articles 10 et 11 de la Constitution ou 14 de la Convention européenne des droits de l'homme.

Enfin, le Centre pour l'égalité des chances s'est déclaré incompétent pour les discriminations linguistiques visées dans la loi de 2007 relative à la discrimination. Il a justifié ce refus lors de l'audition en expliquant que cette question était soumise à des législations spéciales et qu'il existait plusieurs instances complémentaires en ce domaine.

En résumé, nous avons la loi du 10 mai 2007, qui tend à lutter contre certaines formes de discrimination et qui peut, évidemment, servir de base juridique pour intervenir. En tout cas, je suis en train de préparer un projet d'arrêté royal qui vise à désigner le Centre pour l'égalité des chances comme étant l'organe qui peut être saisi de ces différents éléments. Le tout sera de vérifier si ce texte réunira un consensus, puisqu'au vu de l'existence d'un régime complexe dans l'emploi des langues et de la structure institutionnelle de notre État, il est nécessaire que chaque entité puisse défendre ses propres approches.

Un travail a donc été entrepris afin que les personnes victimes de discrimination soient protégées plus efficacement. De plus, la Commission permanente de contrôle linguistique peut être l'organisme le plus apte à s'occuper des litiges relatifs à des discriminations fondées sur la langue. Ce débat devra avoir lieu prochainement.

15.03 Olivier Maingain (FDF): Monsieur le président, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse détaillée et le rappel de l'ensemble des actes internationaux, ainsi que pour l'orientation semblant s'ouvrir quant à la désignation de l'organe qui sera chargé d'intenter les actions collectives aux fins de dénoncer devant les juridictions, voire de déposer plainte au pénal, pour toutes les discriminations fondées sur la langue.

Aujourd'hui, c'est là que réside l'inégalité de traitement. Il est possible actuellement d'introduire des actions à titre individuel, basées sur la loi luttant contre les discriminations, devant les juridictions, mais cela constitue un coût et une charge pour le particulier. C'est l'intérêt du Centre pour l'égalité des chances ou de tout autre organe qui serait désigné pour mener ce type d'actions de dispenser le citoyen d'assumer lui-même les conséquences de ces procédures.

Nous verrons si vous pouvez aboutir dans vos intentions et nous suivrons l'évolution avec intérêt.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De voorzitter: Mevrouw de minister, wij komen waarschijnlijk stilaan aan het einde van de commissievergadering, aangezien u bijna moet vertrekken. Wij hebben nog twee opeenvolgende vragen van mevrouw Slegers, indien ze nog kunnen worden gesteld. Ik weet niet hoeveel tijd u nog hebt.

15.04 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, zijn er nog veel vragen?

De voorzitter: Er zijn nog veel vragen. Wij hebben nog twee vragen van mevrouw Slegers, nog een vraag van de heer Logghe en mevrouw Slegers en nog een andere samengevoegde vraag.

15.05 Minister Joëlle Milquet: Hoe laat is het juist?

De voorzitter: Het is juist 12 u 30. Kan u de twee vragen van mevrouw Slegers nog beantwoorden? (Instemming.)

16 Vraag van mevrouw Bercy Slegers aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het gebruik van bestaande softwaretools bij chemische rampen" (nr. 18094)

16 Question de Mme Bercy Slegers à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'utilisation de logiciels existants lors de catastrophes chimiques" (n° 18094)

16.01 Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, sinds vier jaar beschikt de Antwerpse haven over een calamiteitenplan voor de haven, dat Calahan wordt genoemd. Het is een plan dat tot stand is gekomen door een samenwerking tussen de privébedrijven en de overheid teneinde hun kennis van de chemische rampenbestrijding te bundelen.

Aan de hand van bedoeld softwareprogramma kunnen zij in realtime informatie bekijken, waarbij zij, afhankelijk van de windrichting en de windsterkte, het effect op de chemische stoffen zien.

Naar aanleiding van de giframp in Wetteren blijkt dat dit programma goed van pas zou zijn gekomen om de consequenties van de chemische stof die in de wagons werd aangetroffen in te schatten.

Mevrouw de minister, daarom had ik graag twee vragen aan u gesteld.

Ten eerste, is het mogelijk om het Calahanprogramma, dat tot stand is gekomen dankzij privé-investeringen en de steun van overheden, onder andere Vlaamse innovatiesteun, in de andere provincies uit te rollen?

Ten tweede, het programma ligt, naar wat ik mij heb laten vertellen, momenteel op uw kabinet ter onderzoek.

Klopt dat? Hebben uw diensten overwogen het Calahansysteem ook op het moment van de ramp in Wetteren in te zetten?

16.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat het Calahanproject effectief een meerwaarde kan bieden bij het beheer van Seveso-incidenten. In die context hebben mijn diensten er dan ook steeds mee ingestemd om de uitbouw van dit project in de provincie Antwerpen financieel te ondersteunen met de Antwerpse kredieten uit het Sevesofonds.

Dit programma werd in het verleden inderdaad bestudeerd door mijn diensten en op basis van deze analyse lijkt het momenteel voorbarig om groen licht te kunnen geven voor de volledige uitrol van dit project. Tijdens deze analyse rezen immers nog twee grote vragen die beantwoord dienen te worden alvorens verder kan worden gegaan. In dit kader hebben mijn diensten ook een schrijven gericht aan de provinciegouverneur van Antwerpen op 27 maart 2013, waarin wordt gevraagd om deze nieuwe probleempunten nader te onderzoeken en toe te lichten. Op basis van het antwoord kan ik hopelijk verder gaan.

16.03 Bercy Slegers (CD&V): Ik ben blij dat dit voort wordt onderzocht en dat de wil er is om de bestaande knelpunten aan te pakken, zodat het programma ook in andere provincies kan worden uitgerold.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

17 Vraag van mevrouw Bercy Slegers aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de radiocommunicatie tussen Belgische en Franse politiemensen in de grenszones" (nr. 18096)

17 Question de Mme Bercy Slegers à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les communications radio entre les policiers belges et français dans les zones frontalières" (n° 18096)

17.01 Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, tijdens de voorbereidingen van de herziening van de akkoorden van Doornik en na de ondertekening van die herziening benadrukte u dat de communicatie tussen de Franse en Belgische politiemensen perfect zou kunnen verlopen via een gezamenlijke radiofrequentie. U hebt in de commissievergadering van 5 december 2012 ook beweerd dat vanaf toen, dus 5 december, die gezamenlijke radiofrequentie reeds bestond. In onze regio verscheen in een bepaalde krant echter een reeks over de grenscriminaliteit. In een artikel uit die reeks zei een bepaalde politievakbond — dat was in april 2013 — dat er tot dan nog steeds geen sprake was van een gezamenlijke radiocommunicatie tussen Franse en Belgische collega’s.

Mevrouw de minister, klopt dat? Is er nog steeds geen gezamenlijke radiocommunicatie? Wat is de reden daarvoor?

17.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, in verband met de radiocommunicatie tussen België en Frankrijk moeten wij twee grenszones onderscheiden, namelijk de zone Noord, bestaande uit het departement Noord en België, en de zone Oost, bestaande uit de departementen Ardennes, Meuse, Meurthe-et-Moselle en Luxemburg.

Voor de zone Noord is de set-up beëindigd. De dispatchings van de geïntegreerde politie, van de gendarmerie en van de Police nationale zitten er op dezelfde coördinatiefrequentie. Bovendien kan een gateway tijdelijk een tweede frequentie van de gendarmerie verbinden met een tweede frequentie van de geïntegreerde politie of van multidisciplinaire teams in België.

Voor de zone Oost is er nog een obstakel om een gemeenschappelijke coördinatiefrequentie in te stellen. De politionele ICT-directie van Parijs moet nog ingaan op de vraag van de afgevaardigde prefect van de defensiezone Oost om een nieuwe frequentie voor de nationale politie in te stellen. Er is een gateway voor tijdelijke verbindingen in de departementen Ardennes en Meuse, maar andere ontbreken wegens budgettaire beperkingen, met name voor de betaling van de elektronische interface. Wij zullen dat oplossen.

17.03 Bercy Slegers (CD&V): Ik begrijp dat de gezamenlijke radiocommunicatie tussen Belgische en Franse politiemensen in werking is. Dat verheugt mij. Ik zal zeker en vast controleren of het thans functioneert.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De voorzitter: Ik dank iedereen voor zijn aanwezigheid.

Ik vermeld nog dat vraag nr. 17775 van de heer Calvo zonder voorwerp is. Een aantal vragen werd omgezet in schriftelijke vragen, namelijk vraag nr. 18102 van de heer Van Hecke, nr. 18183 van de heer Uyttersprot en nr. 18343 van de heer Gilkinet. De overige vragen worden uitgesteld wegens tijdsgebrek.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.41 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.41 heures.