Commission des Relations extérieures |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du Mardi 28 mai 2013 Après-midi ______ |
van Dinsdag 28 mei 2013 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.32 uur en voorgezeten door de heer Peter Luykx.
La séance est ouverte à 14.32 heures et présidée par M. Peter Luykx.
De voorzitter: Mijnheer de minister, collega’s, het eerste punt op de agenda is het actualiteitsdebat over de reorganisatie van de diplomatieke posten. Mijnheer de minister, wilt u starten met een korte toelichting over dit punt? Nadien kunnen de collega’s dan vragen stellen, indien nodig.
Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik ben bereid om dat te doen, maar ik ben ook bereid om iets te zeggen over de vergadering van de Europese Raad Buitenlandse Zaken van gisteren, over Syrië. Ik ben bereid om daarover ook een actualiteitsdebat te houden. Dat is misschien nuttig.
De voorzitter:
Collega’s, het debat over de reorganisatie van de diplomatieke posten stond op
de agenda van de vorige commissievergadering, maar dat onderwerp kwam toen niet
aan bod. Daarover kunnen uiteraard nog altijd vragen worden gesteld, maar het
dossier over Syrië is zeker actueler. Is iedereen het ermee eens om een debat
over Syrië te voeren? (Instemming)
01 Débat d’actualité sur la Syrie
01 Actualiteitsdebat over Syrië
01.01 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, gisteren was er een bespreking over sancties, maar wij hebben ook enkele andere elementen besproken.
Ten eerste, er blijft een politieke blokkering rond Syrië bestaan, al is er een mogelijke evolutie, op basis van een akkoord tussen mijn collega’s van de Verenigde Staten en Rusland, om iets op te starten, misschien in Genève, met enkele vertegenwoordigers van het regime en de oppositie. Wij zullen nagaan of het mogelijk is om dat overleg op te starten. Er is dus hoop om een echt onderhandelingsproces aan te vatten tussen de verschillende partners rond Syrië. Wij steunen die mogelijkheid, zelfs al is er veel twijfel of men tot een akkoord kan komen, maar dat is een ander verhaal. Na het gesprek tussen Sergej Lavrov voor Rusland en John Kerry voor de Verenigde Staten is het mogelijk om in de komende dagen en weken na te gaan of wij de verschillende partners rond de tafel kunnen brengen.
Ten tweede, wij proberen om verder te gaan op humanitair vlak. Er is reeds een initiatief geweest van België met betrekking tot de vrije toegang tot de medische installaties en ziekenhuizen — in de mate dat over ziekenhuizen kan worden gesproken — in Syrië. Tot nu toe hebben wij het akkoord gekregen van meer dan vijftig landen daarover. Dat gebeurde in februari in Genève op een forum voor humanitaire kwesties. Ook moeten wij meer doen in de buurlanden. Er is een sterke druk op Jordanië, Libanon, Turkije en Irak. Dat geldt ook voor andere landen, met steeds meer vluchtelingen tot gevolg.
Ten derde hadden wij gisteren belangrijke besprekingen over de sancties. Normaal eindigen de Europese sancties op vrijdag 31 mei, en dus was een bespreking nuttig. Dat geldt voor twee punten, namelijk de sancties in het algemeen en, heel specifiek, het wapenembargo. Kan dat laatste gehandhaafd worden of niet?
De bespreking begon omstreeks 11 u 00 in de voormiddag en eindigde na middernacht. Er waren verschillende standpunten. Veel landen, waaronder België, waren bereid het wapenembargo te handhaven. Een eerste optie was om het embargo te verlengen met drie maanden of meer. Een tweede optie, op vraag van Frankrijk en Engeland, was om het wapenembargo op te heffen en dus vrijheid van handelen te geven aan de Europese landen om wapens aan de oppositie te leveren. Een derde optie, die ook de steun kreeg van België en vele andere landen, bestond uit een tussenoplossing, met andere woorden, een mogelijke levering van wapens binnen enkele maanden na een nieuwe evaluatie, en dus een nieuwe beslissing van de Raad, misschien voor begin augustus. Wij zullen dan overgaan tot een evaluatie na de eerste fase van het onderhandelingsproces in Genève wat de politieke dialoog betreft, maar ook met veel condities. Alleen voor de oppositie, dat is juist, maar ook met respect voor de Code of Conduct van 2008, wat de wapenleveringen uit Europa in het algemeen betreft, en enkele meer precieze condities inzake de eindgebruiker van de wapens.
Nous avons entamé le débat avec une grande majorité d'États disponibles pour une solution de compromis, qui aurait ouvert la voie à quelques possibilités de livraisons d'armes à l'opposition pour protéger les civils mais avec une série de conditions et surtout l'obligation de revenir devant le Conseil pour obtenir l'autorisation de livrer des armes, c'est-à-dire probablement une prolongation d'au moins deux mois de l'embargo avant une nouvelle décision à prendre.
Je dois à la vérité de dire que nos collègues français et britanniques étaient assez ouverts, non pas à une solution aussi précise, mais à une voie de compromis pour garder une règle européenne également en matière d'embargo sur les armes. Mais la position de plusieurs pays, dont l'Autriche et plusieurs pays scandinaves, était trop ferme sur la volonté de maintenir l'embargo pur et simple et nous n'avons donc pas pu obtenir une réelle évolution vers un compromis.
Je rappelle le point de départ: si aucun accord n'était trouvé, toutes les sanctions tombaient au 31 mai. Il faut l'unanimité pour prolonger ou mettre en place un système de sanctions. Nous étions donc confrontés à une situation tellement absurde qu'en cas de désaccord, même la livraison d'armes au régime devenait autorisée! On ne pouvait quand même pas imaginer que toutes les sanctions disparaissent. Avec l'aide de plusieurs partenaires – et le Benelux a joué un rôle actif en la matière –, nous avons essayé de trouver une voie de solution de compromis avec plusieurs formules possibles, mais toujours avec un blocage des mêmes partenaires. En bout de course, qu'avons-nous fait? Comme toujours sur le plan européen, on peut voir le verre à moitié vide ou à moitié plein. En fait, nous avons conservé – ce qui est positif – un cadre européen pour une partie des sanctions.
Voor de andere sancties, maar dus niet voor het wapenembargo, blijft de Europese regelgeving van kracht. Zo geldt er een visumverbod voor verschillende mensen van het regime en ook een verbod op export van veel producten of diensten naar Syrië. Dat is een nieuwe regelgeving, maar in feite met dezelfde regels die tot nu toe golden. De zeer algemene sancties tegenover het regime in Syrië worden voortgezet.
Voor het tweede deel, dus voor het wapenembargo, hebben wij alleen een politiek akkoord tussen de lidstaten. Wij hebben nu een nationale beslissing over een wapenembargo en geen Europese regelgeving meer. Dat is niet zo positief. Toch zijn de verschillende lidstaten een klaar en duidelijk engagement aangegaan op twee punten. Ten eerste moeten er verschillende voorwaarden gerespecteerd worden, zoals de Code of Conduct van 2008, en moet de eindgebruiker van de verschillende mogelijke wapens gepreciseerd zijn. Er mag alleen aan de oppositie, aan de Syrische coalitie, geleverd worden. Ten tweede is er een duidelijk engagement om op dit moment – misschien voor enkele weken, dat weet ik niet – geen beslissing tot levering te nemen.
Cela signifie que les pays européens – au-delà des sanctions organisées au niveau européen, dans une réglementation visant tout ce qui ne concerne pas les armes – s'engagent à deux choses. D'une part, respecter les conditions au cas où ils envisageraient la livraison d'armes; c'est la protection des civils à disposition de l'opposition; c'est le code de conduite de 2008; c'est aussi la destination finale et donc les utilisateurs finaux qui devront être précisés. D'autre part, ne pas procéder à des livraisons d'armes "at this stage", autrement dit "pour le moment" – j'estime, en tout cas, pour les prochaines semaines.
De surcroît, nous nous sommes donné rendez-vous avant le 1er août pour réévaluer la situation en fonction de ce qui pourrait se passer à Genève et sur la base d'un rapport de la haute représentante européenne et d'un contact avec le secrétaire général des Nations unies.
La conclusion du débat, qui a duré treize heures, c'est que nous gardons un système de sanctions à l'égard du régime pour tout ce qui concerne les autres aspects que les armes. Il était important de ne pas laisser tomber et réduire à néant l'ensemble de ce régime européen. Mais – et on peut le regretter –, l'absence d'unanimité et de consensus fait que l'on abandonne un régime européen d'embargo sur les armes pour passer à des décisions et des compétences nationales, même si les États s'engagent à respecter certaines conditions, ainsi que l'absence de livraison d'armes dans les prochaines semaines.
Je peux vous dire que la grande majorité des États n'ont aucune intention de livrer des armes. J'ai d'ailleurs communiqué, pour la Belgique, le fait que nous n'avions pas l'intention d'en livrer. Je ne vais pas répéter ce sur quoi nous avons déjà eu l'occasion d'échanger plusieurs fois, mais il y a deux raisons particulières à cela. La première, c'est que nous n'avons toujours aucune garantie concernant l'utilisateur final. Nous ne savons donc pas dans quelle mesure ces armes ne risqueraient pas de tomber dans les mains de groupes djihadistes ou du Hezbollah ou d'autres groupes susceptibles d'être plus qu'inquiétants en Syrie. La deuxième raison, c'est la prolifération des armes, en ce compris en dehors de la Syrie. J'ai rencontré hier, en bilatéral, ici à Bruxelles, le premier ministre libyen qui me faisait part des mêmes inquiétudes de voir des armes arriver de Syrie vers des groupes extrémistes dans les pays de la région.
Comme nous n'avons aucune garantie, j'ai signalé que je communiquerai cette décision que prend le fédéral auprès des Régions, puisque vous connaissez notre système interne de compétences en matière d'exportation d'armes.
Pour l'essentiel, la plupart des pays ont tenu les mêmes propos – pas d'intention de faire quoi que ce soit – et la Grande-Bretagne et la France, qui sont en première ligne, se sont engagées à ne pas le faire "pour le moment". Je ne garantis pas que ce soit valable jusqu'au 1er août. C'est "at this stage", donc on ne sait pas.
Pour être complet, je vous dirais que mon sentiment est que tout le monde va laisser une chance au processus de négociation à Genève, mais qu'en parallèle une discussion a lieu sur la possible utilisation d'armes chimiques par le régime. Cela a toujours été présenté comme une ligne rouge avant d'agir autrement. Je n'exclus donc pas qu'à un moment donné la livraison d'armes – et je ne dispose pas d'informations plus précises à ce sujet – puisse constituer une réponse, de la part de l'un ou l'autre État, en particulier de la Grande-Bretagne et de la France, au franchissement de cette ligne rouge d'utilisation des armes chimiques. En France, une analyse est d'ailleurs en cours sur des éléments rapportés par deux journalistes du journal Le Monde pour vérifier l'utilisation ou non d'armes chimiques. Jusqu'à présent il n'y a pas d'évidence; simplement des éléments existent qui peuvent conduire ou laisser penser qu'une utilisation aurait lieu mais par qui et dans quel cadre, c'est loin d'être précisé. Une présence sur place, ce dont nous ne disposons pas, serait nécessaire pour vérifier exactement la situation.
Mijnheer de voorzitter, ik kan alleen maar zeggen dat het een heel moeilijke dag was, met een heel moeilijke bespreking. Wij hebben het vanuit België geprobeerd, met een heel brede onderhandelingscapaciteit voor de regering. Ik heb daarover een gesprek gehad binnen de regering.
Het was mogelijk heel ver te gaan om een compromis te vinden. Wij proberen immers altijd een Europees buitenlands beleid te voeren. Dat was echter onmogelijk. Dat was onmogelijk, veeleer door een aantal landen die zeer sterk pleitten voor een verlenging van het embargo dan door de landen die geen embargo meer wilden. Het was mogelijk om met Frankrijk en Engeland een compromis te vinden, maar met de andere landen was het moeilijker.
Uiteindelijk was het onmogelijk om tot een unanieme beslissing te komen. Wij blijven op Europees vlak dan ook bij een stelsel van sancties, behalve voor de wapens. Er is alleen een engagement van de verschillende landen op Europees vlak om een aantal voorwaarden te respecteren en om in de komende weken geen wapenleveringen te doen.
Pour moi, il est regrettable de renationaliser une compétence européenne qui existait dans l'embargo sur les armes. Mais il est également regrettable que certains pays, pour des raisons de politique intérieure - difficultés dans certains parlements -, aient hésité à participer à un compromis et aient préféré voir disparaître l'embargo européen plutôt que de participer à une décision d'assouplissement. Certes, ce débat est difficile. Mais personnellement, j'aurais préféré que l'on assouplisse un embargo qui reste européen avec des garanties européennes plutôt que de le voir se transformer en une règle nationale.
Voilà ce que je peux vous dire au sujet de la discussion qui a fait l'objet d'allers et retours, de changements constants au sein du cénacle européen pour aboutir à un blocage de la part d'un certain nombre de partenaires.
Na de tekst over de conclusies van de Raad wachten wij nu op de juridische tekst over het nieuwe stelsel van sancties. Daarnaast zullen we zien in welke mate de verschillende lidstaten de engagementen in verband met het wapenembargo zullen respecteren.
01.02 Els Demol (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij dat België het wapenembargo blijft steunen. Vijfentwintig van de zevenentwintig landen waren voor het wapenembargo, slechts twee landen waren tegen. Daardoor spreekt Europa in deze aangelegenheid jammer genoeg niet met één stem.
Verschillende groepen van de Syrische oppositie hebben afgehaakt voor de bijeenkomst in Genève en de groepen die na het opstappen van de voorzitter al hadden afgehaakt, zijn blijkbaar niet geneigd om terug te komen. Ik kijk angstig uit naar het verdere verloop.
Kunnen wij er zeker van zijn dat iedereen zich aan dat wapenembargo houdt? Ondanks de voorwaarden vermoed ik dat verschillende partijen werk zullen maken van wapenleveringen, zelfs al zijn het geen echte wapenleveringen. Wij leveren bijvoorbeeld ook geen wapens, maar wel heel gesofisticeerde apparatuur. Ik vermoed dat zulks ook voor Engeland en Frankrijk het geval is. Ik sta huiverachtig tegenover wat er nu is gebeurd.
Deze gang van zaken is jammer voor Europa, alsook voor de andere Arabische landen. Hoe luid klinkt hun stem? Wat zijn hun plannen? Ik kan mij inbeelden dat Qatar en Saoedi-Arabië heel andere plannen hebben dan Europa.
01.03 Eva Brems (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, bedankt voor uw actuele informatie, die inderdaad heel nuttig is voor de commissie.
Ik denk dat de meeste collega’s betreuren hoe een en ander verlopen is.
Ik heb nog enkele vragen om uitleg.
In de conclusies van de Raad wordt verwezen naar de Code of Conduct. Persoonlijk vind ik dat nogal verwarrend. Zoals ik het interpreteer, is eigenlijk toch iedere levering van wapens aan een land in oorlog in strijd met de Code of Conduct? Ik zie dus niet in hoe de deur geopend kan worden voor wapenleveringen in Syrië, vandaag of binnen enkele weken of maanden, terwijl tegelijk de Code of Conduct kan worden gerespecteerd.
Mijn bezorgdheid is dat, indien de
Code of Conduct zodanig wordt geïnterpreteerd dat zulke wapenleveringen
mogelijk zijn, dit een precedent wordt waardoor de bepalingen ervan in de
praktijk worden uitgehold. Onder punt 3 van de Code of Conduct is nochtans duidelijk
sprake van “the internal situation in the country of final destination, as a function of the existence of
tensions or armed conflicts”. Dat lijkt mij nogal essentieel.
In
de conclusies van de Raad staat ook de verwijzing naar informatie over de
eindgebruiker en de eindbestemming van de levering, waarvoor waarborgen gegeven
moeten worden. U hebt al herhaaldelijk gezegd dat zulke waarborgen er niet
zijn. Toch schrijft de tekst voor dat die waarborgen gegeven moeten worden.
Hebt u van de voluntaristische landen, die graag wapens willen leveren,
informatie gekregen over de manier waarop zij menen die waarborgen te
realiseren? Bestaat er daarvoor een of ander plan, of blijft het puur bij die
bevestiging pro forma, om ernaar te kijken maar het vervolgens naast zich neer
te leggen? Heeft Europa daarbij ook de intentie om te controleren of die
waarborgen er wel zijn, vooraleer er geleverd wordt?
U hebt gezegd dat de leveringen niet meteen zouden plaatsvinden. Dat zou nog enkele weken duren, maar u bent er niet zeker van dat het nog tot 1 augustus duurt. Mijn bezorgdheid is uiteraard dat dit voor de oppositie absoluut geen incentive is om ernstig mee te werken aan een diplomatieke oplossing via een conferentie. De oppositie verwacht immers wapenleveringen. Bij de oppositie gaat men ervan uit dat als men het nog even volhoudt, de wapens straks worden geleverd, zodat men op militair vlak kan overwinnen. Stellen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zich dan werkelijk zo onverantwoordelijk op, of is er daarnaast iets anders aan de gang? Loopt er een parallelle strategie, waardoor men erin slaagt om op dat deel van de oppositie dat door Europa eventueel gesteund wordt, de nodige druk uit te oefenen om serieus mee te werken aan de conferentie en aan de mogelijkheid om te komen tot een vreedzame oplossing?
Ten slotte heb ik nog de volgende vraag. Bestaat de kans dat de wapens die het Verenigd Koninkrijk of Frankrijk zouden leveren, Belgische wapens zijn?
Werden in het recente of iets langere verleden Belgische wapens geleverd aan die landen, die zouden kunnen doorgeleverd worden? Worden wij daarover geïnformeerd of wordt onze toestemming gevraagd? Vermits u hebt gezegd dat u daarover communiceert met de Gewesten, is er een manier om dat desgevallend tegen te houden?
01.04 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour ce débriefing. Je pense qu'il était beaucoup plus intéressant de vous rencontrer quelques heures plutôt que quelques mois après la réunion. Je me réjouis de la tenue de ce débat d'actualité et je vous remercie encore une fois de l'avoir proposé.
Tout comme vous, je suis affligé parce que certains pays n'ont pas véritablement cherché de compromis. Je pense notamment à l'Autriche. Il s'agissait surtout pour elle de protéger un contingent de soldats dans le Golan dont le rôle est marginal dans l'issue de ce conflit. Selon moi, un problème se pose en termes de logique et de pertinence. Il faudrait souligner à nos amis autrichiens à quel point vouloir protéger un contingent, dont on n'a pas aujourd'hui démontré l'utilité, alors qu'il y a des décisions extrêmement importantes à prendre pour essayer de sauver des vies en Syrie est difficilement défendable sur le plan politique.
En ce qui concerne la Conférence de Genève, nous sommes tous à la fois heureux, circonspects et dubitatifs mais je pense que cette initiative a le mérite d'exister.
La grande discussion est aujourd'hui de savoir qui sera autour de la table. Pourriez-vous en dire plus à ce sujet? Qui doit être autour de la table: l'Iran, les représentants syriens, d'autres pays de la région? Où en est-on dans les discussions? Y a-t-il des bottlenecks? La Belgique a-t-elle pris position en la matière?
En ce qui concerne votre initiative d'accès aux hôpitaux, j'aurais aussi aimé en savoir un peu plus. Comment voyez-vous sa concrétisation? Y a-t-il des hôpitaux, des zones identifiés? Y a-t-il un dispositif ou quelque chose sur la table qui permettrait d'avoir accès aux différents hôpitaux et aux blessés en Syrie?
Comme je l'avais déjà signalé, la Belgique devrait faire beaucoup plus en matière d'aide humanitaire. Nous ne sommes pas dans le peloton de tête, même si sur le plan politique, je me réjouis de l'initiative. Sur le terrain, notre aide humanitaire devrait être renforcée. J'aurai l'occasion d'interroger le ministre de la Coopération à ce sujet.
Au sujet de l'embargo, vous avez rappelé la position belge qui est également et depuis longtemps la position du cdH. On en a déjà parlé, voici quinze jours, mais j'aurais aimé en savoir davantage sur la question des Régions. Je ne vois pas les Régions prendre des initiatives mais inversement, l'État fédéral n'a pas formellement d'autorité.
En fait, l'État fédéral n'a pas à donner d'instruction ni à communiquer; formellement, les Régions pourraient exiger l'application de leurs compétences.
À mon avis, il ne serait pas inutile que l'État fédéral et les Régions prennent une initiative conjointe non seulement sur la fourniture d'armes à la Syrie, mais, au-delà, sur l'affirmation publique d'une cohérence entre eux en matière de fourniture d'armes, entre autres à la Syrie et dans la région. Il faudrait cette déclaration politique commune: en fait, aujourd'hui, ces compétences sont partagées et il s'agirait de clarifier les choses.
Évidemment, je ne m'attends pas à des livraisons d'armes à la Syrie dans les prochaines semaines. Néanmoins, j'estime une telle décision plus forte politiquement que la position adoptée aujourd'hui.
En outre, ce serait aussi l'occasion de rappeler notre souhait d'essayer d'assécher les autres voies d'approvisionnement en Syrie: nous savons que certains pays de la région et d'ailleurs continuent à livrer des armes au régime de Bachar el-Assad ou aux forces d'en face, des groupes djihadistes ou des groupes radicaux. Nous devrions donc vérifier la cohérence de notre diplomatie et de notre commerce extérieur par rapport à cette question.
Par rapport à l'usage d'armes chimiques, je ne sais plus si vous vous êtes déjà exprimé à ce sujet. Les Américains ont prévenu qu'il s'agissait là d'une ligne rouge. S'il se confirmait que le régime de Bachar el-Assad utilisait des armes chimiques, cela modifierait-il votre attitude quant à la livraison de certains matériels à la Syrie?
Toujours concernant le même sujet, depuis février, il est possible de fournir de l'assistance technique et du matériel non létal à la Syrie.
Les Européens ont-ils déjà utilisé cette possibilité?
Dans cette éventualité, quel type de matériel aurait-il été livré?
Nous entendons des menaces sur l'utilisation de gaz chimiques. J'estime qu'il s'agirait d'une bonne idée que de s'intéresser à la livraison, par exemple, de matériels de protection, de masques à gaz, etc.
Des propositions voire des initiatives ont-elles déjà été émises en ce sens?
Par ailleurs, par rapport à l'assistance technique, cette possibilité existante a-t-elle déjà été utilisée?
En d'autres termes, ma question est de savoir si, par rapport à cette vaste question de livraison d'armes dont on connaît la potentielle dangerosité, vous voyez d'autres possibilités d'aider des groupes rebelles démocratiques à améliorer le rapport de forces qui se détériore progressivement par rapport au régime de Bachar el-Assad.
Ces autres moyens sont-ils discutés, sont-ils envisagés, seront-ils renforcés?
En effet, nous savons que la livraison d'armes constitue un danger, mais l'assistance technique auprès de groupes que nous connaissons, avec lesquels nous entretenons peut-être des contacts politiques positifs, pourrait-elle constituer une forme d'assistance utile à l'avenir?
01.05 Bruno Valkeniers (VB): De minister heeft in dit dossier altijd duidelijke, consequente en klare taal gebruikt.
Het is onbegrijpelijk dat landen zoals Frankrijk en Groot-Brittannië voorstander waren en zijn van het lichten van het embargo. Helaas hebben zij hun zin gekregen. Dat zal wel diplomatie zijn. Ik begrijp dat het de enige manier was om toch tot een akkoord te komen en de boycot tegen het Syrische regime te behouden. Frankrijk en Groot-Brittannië wilden duidelijk het embargo niet langer steunen.
Men zegt dat het regime door Rusland en China wordt bewapend en de oppositie door niemand. Dat is natuurlijk een drogreden. De oppositie wordt op alle mogelijke manieren gesteund door de lokale grootmachten Saoedi-Arabië en Qatar.
Het wapenembargo is gelicht en de mogelijkheid bestaat dat Frankrijk en Groot-Brittannië binnen enkele weken wapens leveren. Hoe denkt men op die manier nog een kans te maken, mocht die kans ooit nog bestaan, om de partijen rond de tafel te krijgen?
België wilde duidelijk een verlenging van het wapenembargo. Dat is goed. België zal geen wapens leveren. Dat is goed, al kan ik mij indenken dat de druk van de Waalse of Vlaamse wapenlobby’s groter wordt nu andere landen wel mogen leveren. U zegt dat de stand van zaken rond 1 augustus 2013 zal worden geëvalueerd.
Hoe zullen andere landen die toenemende druk van wapenlobby’s blijven weerstaan?
01.06 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour avoir fait le point sur la situation en Syrie. Évidemment, l'éclatement de la cohésion européenne représente un véritable échec, qui écorne encore un peu plus l'image de l'Europe dans le monde. Le risque existe que cette décision fasse jurisprudence. J'aimerais donc connaître votre opinion à cet égard.
Mes collègues ont évoqué l'embargo, et il est vrai que certains pays ont opté pour la rupture. Pouvez-vous nous communiquer votre sentiment vis-à-vis des motivations réelles des États membres qui ont pris cette décision de rompre l'embargo?
S'agissant de la position belge, vous avez adopté la bonne position, même si – comme le disait M. Dallemagne – l'étendre aux Régions lui conférerait davantage de poids. En tout cas, vous avez bien réagi en vous rendant compte que le manque de fiabilité de l'opposition constituait un véritable problème sur le plan de la livraison d'armes.
Selon vous, quelles sont les chances de voir aboutir les solutions diplomatiques à Genève ou ailleurs? En effet, le débat sur l'embargo mobilise beaucoup d'énergie. De plus, nous en constatons l'échec.
01.07 Steven Vanackere (CD&V): Mijnheer de minister, u hebt gesproken over de goede samenwerking tussen de Benelux-landen bij het organiseren van het standpunt dat u verdedigd hebt. Ik ben blij dat te horen. Ik herinner mij uit vorige discussies die ook te maken hadden met de voorwaarden ten aanzien van een bepaalde oppositie, meer bepaald in het geval van Tunesië, dat de Benelux-landen toen ook vrij goed gewerkt hebben om een coherent verhaal van voorwaarden te formuleren ten aanzien van een oppositie.
Als men in de keuze tussen een puur embargo of geen embargo, door de feiten gedwongen wordt om op een zeker ogenblik te accepteren dat het geen alles of niets is, dan is het de rol van België, en bij uitbreiding misschien van de collega’s van de Benelux, om er goed op toe te zien dat er ten aanzien van een oppositie een bepaalde veeleisendheid aan de dag wordt gelegd met betrekking tot een aantal waarden die voor ons belangrijk zijn, zoals keuzes ten aanzien van democratie en de rechten van vrouwen, en om ons ervan te vergewissen dat men, wanneer men een oppositie steunt, een oppositie steunt die dat waard is.
Bent u van plan om verder die weg op te gaan? Hebt u daarvoor al een en ander gedaan? U hebt kort gesproken over een aantal voorwaarden, maar het was niet bijzonder klaar in hoeverre die indruk maken bij de groep van Europese lidstaten. Het lijkt mij een goed idee om verder daarin te investeren. Ik ga ervan uit dat u die Belgische traditie probeert voort te zetten.
De voorzitter: De minister heeft het woord voor eventuele aanvullingen op de gestelde vragen.
01.08 Minister Didier Reynders: Er zijn enkele vragen gesteld over de intenties van Engeland en Frankrijk. U moet die vragen stellen aan mijn Franse en Britse collega’s. Ik heb geen echte informatie daarover, maar wij hebben wel een klaar en duidelijk engagement. De Raad heeft nota genomen van de verschillende engagementen van alle lidstaten, maar het is zeer moeilijk om te zeggen met welke garanties, zeker voor Qatar en Saoedi-Arabië. Wij hebben binnen de Europese Raad natuurlijk geen engagement van die twee landen.
Er zijn misschien enkele acties mogelijk van die twee landen in Syrië, maar het wordt voor ons steeds moeilijker om tegen die twee landen iets te zeggen. Het is moeilijk om vanuit Europa te zeggen: u kunt dat niet doen in Syrië en wij, de Europese landen, wel. Op bilateraal vlak is het altijd mogelijk om iets te zeggen, maar het is een van de problemen van het nieuwe kader in de Europese Unie.
Ik herhaal echter, wat de zekerheid betreft dat er geen onmiddellijke actie komt van Engeland of Frankrijk: dat moet u aan die twee landen vragen. Ik heb dat gedaan. De Franse minister is in de namiddag teruggekeerd naar Parijs voor een vergadering met Sergej Lavrov en John Kerry. Wat Engeland betreft, heb ik van William Hague altijd hetzelfde antwoord gekregen: nu niets en daarna zullen wij een evaluatie maken van het proces in Genève. Het is een engagement van een land en niets meer dan dat.
Mevrouw Brems, de Code of Conduct is de huidige code. Het klopt dat er enkele garanties zijn, maar niet erg veel. Het is dus een normale toepassing van de code.
Het is niettemin nuttig om in een dergelijke, erg moeilijke situatie te herhalen dat er geen uitzondering is op de code. Ik begrijp uw redenering. Wij moeten dat zeggen, dus in een ander geval is de code misschien niet van toepassing. Men wilde echter veeleer aangeven dat wij zelfs in zo’n buitengewone situatie, zonder Europese regelgeving en met een burgeroorlog in Syrië, de code echt moeten toepassen.
Ik herhaal echter dat in de code een specifieke bepaling is opgenomen, waardoor altijd een nationale interpretatie mogelijk is. Er zijn dus verschillende mogelijke interpretaties van verschillende, heel algemene bepalingen in de code. De code is dus iets, maar niet alles.
U weet dat wij op internationaal vlak bezig zijn met een nieuw verdrag over wapenleveringen. Wij proberen om meer details in het nieuwe verdrag te krijgen.
Dezelfde redenering geldt voor Frankrijk en Engeland.
Er is niet voorzien in een Europese controle, hoewel het altijd mogelijk is zo’n controle te organiseren, zeker en vast voor de Code of Conduct. Zoals u weet, is het mogelijk de code correct toe te passen. Er is echter geen echte controle, maar enkel een engagement van de verschillende lidstaten.
Inzake de eindgebruiker heb ik verklaard dat er geen precisering is, wat een probleem is. Er is enkel een referentie. Wij moeten dus relevante informatie over de eindgebruiker en de finale bestemming van de wapens vragen. Normaal zou het via een Europese regelgeving mogelijk zijn om een echte, wettelijke tekst met veel details te hebben. Hier is er enkel een algemeen engagement van de lidstaten, wat altijd het geval is.
Daarom heb ik geprobeerd enkele andere lidstaten, zoals Oostenrijk of de Scandinavische landen, te overtuigen binnen een Europese regelgeving te blijven. Met een Europese regelgeving zouden er een aantal principes zijn en zou de uitvoering ervan in een wettekst zijn opgenomen. Nu is er alleen een referentie en een paragraaf over de lidstaten. Zij moeten veel garanties over de eindgebruiker vragen. Er zijn echter geen andere details en er is geen precieze controle.
Over de druk die er al dan niet op de oppositie zou zijn, waren er verschillende meningen. Volgens enkele partners is het erg belangrijk het embargo op te heffen, teneinde het regime onder druk te zetten en hulp aan de oppositie te bieden. Dat is een mogelijk standpunt. Ik begrijp dat. Wij zijn daarentegen van mening dat een opheffing geen correcte actie is. Ik mag ter zake echter niets meer zeggen dan president Hollande of eerste minister Cameron hebben verklaard. Het is hun standpunt. In Europa zijn er altijd verschillende meningen.
Wat België betreft, zijn er al enkele internationale regels. Wij zullen dit verifiëren. Eerst zal ik officieel contact opnemen met de Gewesten, niet alleen om te zeggen dat wij tegen wapenleveringen zijn. Wij zullen vragen dat de verschillende gewestregeringen de neuzen in dezelfde richting houden en ter zake controle uitoefenen. Er zijn echter regels voor de eindgebruiker en die zullen wij hanteren, ook voor de mogelijke levering van een ander land aan de oppositie in Syrië.
Monsieur Dallemagne, en ce qui concerne le raisonnement, je ne peux évidemment pas me mettre à la place de mon collègue autrichien, avec qui j'ai eu il y a peu une rencontre bilatérale à Vienne. Je crois que toute une série de raisons ont joué.
J'ai entendu autour de la table rappeler qu'il y a une vingtaine d'années, lors du débat sur la livraison d'armes en Bosnie, l'Autriche était demanderesse alors que la Grande-Bretagne hésitait en fonction de la présence de contingents britanniques sur le terrain. Les temps et les situations changent. Nous avons à plusieurs reprises essayé de convaincre. Je crois qu'il y avait vraiment une position arrêtée.
Il ne faut par ailleurs pas se tromper. On a cru que le Conseil européen, dont l'agenda de la semaine dernière était fort chargé, allait se prononcer sur le sujet. Il n'a toutefois pas donné d'indication en la matière, n'a pas fait de déclaration particulière. Il n'y avait par conséquent pas vraiment de mandat pour bouger. C'est une des difficultés.
Beaucoup de collègues ont passé leur temps à contacter leur capitale pour voir dans quelle mesure leur position pouvait évoluer. J'ai l'impression que le mandat est ici très clair: la prolongation de l'embargo, point. Cela nous est difficile à comprendre, mais d'autres pays ne comprennent pas toujours notre situation politique interne. À nous d'essayer de comprendre au mieux ce qui se passe ailleurs.
Il y avait là un vrai blocage concernant une possibilité de participer de manière positive à l'ouverture, ne fût-ce que limitée, de l'embargo. Plusieurs pays préféraient que l'embargo disparaisse sans qu'ils soient impliqués et doivent expliquer à leur parlement qu'ils avaient participé à la décision, plutôt que de prendre part à une solution préférable, mais qui consisterait malgré tout en une ouverture de l'embargo. Cela nous est peut-être difficile à comprendre, mais ce sentiment était très clair.
Il n'y a, pour l'instant, pas d'indication très claire en ce qui concerne Genève. Les ministres russe et américain des Affaires étrangères se sont rencontrés hier à Paris. Nous avons déjà eu l'occasion de dire que si des représentants du régime syrien sont autour de la table, cela nous paraît normal que la communauté alaouite notamment soit représentée, y compris par ceux qui sont aujourd'hui dans l'entourage du régime, mais certainement pas le président Assad. Ce dernier ne peut pas, pour nous, faire partie de la solution.
Cela n'empêche évidemment pas – nous n'avons jamais dit le contraire – que des négociations doivent être entamées pour définir un but commun. Qu'il y ait des représentants du régime: oui. L'opposition reste un problème, les dernières réunions ne donnent pas d'indication très claire sur l'organisation complète de l'opposition.
À propos de l'Iran, nous nous sommes déjà prononcés à plusieurs reprises en faveur d'une présence, si cela peut aider à débloquer la situation, et sans empêcher la participation d'autres partenaires. C'est toujours le même débat: ne pas exclure les uns parce qu'un État est à bord. Le mieux serait d'avoir une présence, sous une forme ou une autre, en première ligne ou non.
De même, nous souhaitons la présence de l'Union européenne. Même si les États européens y sont à titre individuel, il serait important que Mme Catherine Ashton y soit. Je ne cache pas que si je me suis attelé avec d'autres à une déclaration politique sur l'embargo, c'est entre autres pour qu'il y ait au moins une position européenne commune. Même si cette dernière ne correspond pas à ce que nous aurions souhaité, il y a au moins un point de vue que la haute représentante peut expliquer.
Elle peut exprimer la position européenne et ne pas se contenter de donner des informations quant aux positions individuelles. Il existe un cadre, même s'il est malheureusement limité pour une partie des problèmes posés.
Mais il n'y a pas que l'Europe au sein de laquelle un certain nombre de pays sont favorables à la livraison d'équipements plus offensifs que ceux qui ont été livrés jusqu'à présent.
Toujours pour ce qui concerne ce point, nous n'avons pas, jusqu'à ce jour, livré de matériel en Syrie. Comme vous le savez, nous sommes intervenus au niveau humanitaire par le biais des budgets de la Coopération ou des Affaires étrangères.
D'autres actions sont possibles pour aider l'opposition, comme la levée de certaines sanctions. Ainsi, on pourrait permettre, dans des zones libérées, l'exploitation de ressources par exemple pétrolières, et permettre à l'opposition de bénéficier des revenus de cette exploitation. Cela nécessite du temps car le cadre doit être fixé. Toujours est-il que l'on essaie de lever un certain nombre de sanctions économiques au bénéfice de l'opposition lorsque cette dernière à la capacité d'exploiter des ressources.
Cela dit, j'avoue que la longueur des débats sur l'embargo nous a malheureusement empêchés d'aborder réellement les autres aspects du dossier syrien, lors de la réunion d'hier. En effet, c'est le débat sur les sanctions qui était alors réellement à l'ordre du jour.
Pour en revenir à l'embargo, je demanderai aux Régions, même si cela a déjà été fait, d'adopter une attitude commune en la matière. Je précise qu'il n'est pas seulement question de non livraison, mais aussi de contrôle. Comme je l'ai dit à Mme Brems, il est important de vérifier que des armes ne transitent pas par d'autres pays pour, finalement, arriver en Syrie. On sait – je vous ai déjà répondu à ce sujet – qu'il y a des périodes différentes dans l'application des engagements internationaux. Il y a eu des évolutions en la matière, mais les règles quant à la détermination de l'utilisateur final sont de plus en plus strictes.
En ce qui concerne les armes chimiques, l'attitude au sujet de cette ligne rouge reste la même. Il en a déjà été question, notamment lors de débats à l'OTAN. Comme je crois déjà l'avoir dit en réponse à une précédente question, la Russie s'étant exprimée de la même façon, on peut espérer voir changer la position internationale peut-être même au sein du Conseil de sécurité – et la Belgique y contribuerait –, avec une action directe déclenchée par la reconnaissance de l'utilisation d'armes chimiques. Je dois dire que, jusqu'à présent, nous n'avons pas reçu d'information démontrant l'emploi de ce type d'armes.
Hier soir, j'ai eu l'occasion de m'entretenir avec mon homologue turc dans le cadre d'une des rencontres organisées à Bruxelles. Il a évoqué un certain nombre d'éléments. Les Français vont, quant à eux, analyser des éléments ramenés par deux journalistes. Des éléments de source américaine ont également été communiqués. Mais comme il n'y a pas de surveillance concrète et au quotidien sur place, il est vraiment difficile d'apporter de réelles preuves. Cependant, si l'on devait s'avancer dans cette voie – tout le monde s'est exprimé dans le même sens –, on pourrait espérer un mouvement au sein du Conseil de sécurité avec une prise de position commune. À défaut, la situation est également suivie au sein de l'OTAN.
En effet, une des difficultés est de savoir comment neutraliser des sites où se trouvent des armes chimiques et de quelle façon intervenir pour préserver la non-utilisation de ces armes sur le terrain. Pour la Belgique, cela fait également partie des lignes rouges. Je ne suis simplement pas convaincu que ce soit en livrant des armes à des groupes d'opposition que l'on va empêcher l'utilisation d'armes chimiques. Il y a d'autres moyens auxquels on peut songer: le Conseil de sécurité ou encore les actions de préservation de la situation sur le terrain.
Pour ce qui concerne notre initiative diplomatique, elle se fonde sur deux éléments: l'application d'un droit international humanitaire minimum, bien entendu en liaison avec une lutte contre l'impunité. Car le moyen de pression le plus fort est de menacer de poursuites tous ceux qui ne respecteraient pas ce droit humanitaire international minimum. Nous avons, heureusement, recueilli de plus en plus de soutien en la matière.
Cela se traduit-il par des initiatives opérationnelles? Oui, mais de manière séparée. J'ai, à plusieurs reprises, eu des contacts avec le président du CICR sur le sujet. Le CICR mène des opérations sur le terrain pour avoir accès à des lieux médicalisés. Notre action les soutient diplomatiquement, mais il souhaite qu'il n'y ait pas d'interférence, ce qui est logique.
En effet, nous menons deux débats différents: l'application des règles internationales par tous sur le terrain (régime et opposition) et l'accès concret. Ainsi, l'accès concret nécessite parfois la délivrance de visas pour quelques médecins ou du personnel médical, l'accès sécurisé vers certains lieux. C'est un travail d'une nature différente mais complémentaire. Je reconnais que c'est un peu frustrant de devoir travailler sur des critères a minima.
Mijnheer Valkeniers, op uw belangrijkste vragen heb ik al antwoord gegeven. U had het ook over de druk van de wapenlobby. Ik zal de Gewesten zeggen dat het voor ons onmogelijk is om tot leveringen over te gaan en dat een echte controle noodzakelijk is. Wij moeten correct reageren op het lobbywerk. Ik meen dat het mogelijk is om de steun te krijgen van de verschillende politieke partijen die de meerderheden vormen in de Gewesten. Dat is altijd onze taak. Het is echter moeilijker zonder een echte Europese regelgeving.
Nogmaals, ik had liever een Europese regelgeving gezien om een echt instrument te hebben. Nu is het een engagement van ons, net als van andere Europese lidstaten. We moeten daaromtrent misschien meer met de Gewesten samenwerken.
Mijnheer Vanackere, dat geldt ook voor de Benelux. We hebben zoals altijd voor de Europese Raad een vergadering gehad om hetzelfde standpunt in te nemen met betrekking tot de wapens. Ter voorbereiding van de volgende vergadering zullen we voor 1 augustus werken aan meer garanties en een meer technische precisering met betrekking tot, bijvoorbeeld, de eindgebruikers, het bepalen van de groep. Dat is niet gemakkelijk; we moeten nagaan hoe we een en ander meer kunnen preciseren.
Dat geldt niet alleen voor de Benelux. Ik heb vanmorgen, bijvoorbeeld, een bilateraal contact gehad met mijn collega uit Roemenië. We werken ook met de Baltische landen, met Scandinavië en misschien ook met de Visegradlanden en andere landen. We willen nagaan of het mogelijk is om met meer dan drie landen in de Raad met een zelfde standpunt te komen, misschien met tien of vijftien landen. Het zal echter niet gemakkelijk worden om een stap verder te gaan op Europees vlak.
Monsieur Blanchart, en ce qui concerne la motivation, il faut interroger le président Hollande et le premier ministre Cameron pour savoir ce que leurs majorités souhaitent. J'ai bien compris la démarche mais la situation est tellement complexe et tellement délicate que tous les points de vue peuvent se comprendre. On peut ne pas les partager mais je peux comprendre quelqu'un qui dit que la livraison d'armes à l'opposition est un signal clair à l'égard du régime. À cela, je réponds que c'est aussi un signal clair à l'égard de la Russie et de l'Iran qui peuvent dès lors augmenter leurs livraisons. C'est peut-être aussi un signal clair à l'égard de la Russie! Si on lui dit qu'on peut agir sans le Conseil de sécurité, Moscou pourrait penser que dans d'autres lieux, on peut aussi agir individuellement sans le Conseil de sécurité. On ne sait jamais quelle peut être l'escalade en la matière.
Quant aux raisons qui motivent ce choix, du côté britannique, on connaît les contacts avec les États-Unis dans la préparation de la Conférence de Genève et il y a une conviction que c'est une façon de faire pression. Du côté français, quelles que soient les majorités qui se succèdent, il y a une volonté de jouer un rôle s'ils le souhaitent, même individuellement. Ne nous trompons pas, ce sont les deux pays européens qui disposent d'un droit de veto au Conseil de sécurité. Ils ont donc une autre conception de leur rôle à travers le monde que celui des autres pays membres ou de pays qui ne sont qu'épisodiquement membres de ce Conseil.
En ce qui concerne les Régions, j'ai répondu. Je pense que nous devrons développer cette démarche. Quant à la solution politique, nous ferons tout pour l'appuyer, à Genève ou ailleurs. Je reste convaincu que c'est la seule démarche possible à terme. Il faut trouver un accord politique dans la région, et pas seulement en Syrie d'ailleurs. Il faut continuer à privilégier une solution politique.
Cela fait un an que je le répète, mais je reste très pessimiste. Malgré quelques petites éclaircies ici ou là, je crains une très longue guerre civile qui fera des dégâts de plus en plus évidents. On a parlé des départs de Belges pour la Syrie mais dans les pays aux alentours, c'est bien plus lourd. En Libye, on me parlait d'un millier de djihadistes ayant quitté le pays pour aller se battre en Syrie. Les autorités libyennes ont exactement la même préoccupation que celle que j'ai évoquée en Belgique. Nous sommes certes préoccupés par le départ mais ce qui nous préoccupe le plus, c'est l'éventuel retour! Que se passe-t-il en cas de retour de personnes qui auront été se battre et qui se seront radicalisées de plus en plus?
Voilà ce que je pouvais répondre à un certain nombre de questions posées. Dans les semaines à venir, nous allons poursuivre les démarches pour tenter d'appuyer la solution politique si les négociations de Genève évoluent correctement, tenant compte de tous les doutes possibles quant à la capacité de réunir les différentes parties à la cause et de les faire progresser.
De voorzitter: Dank u, mijnheer de minister. Willen er nog collega’s een repliek geven of iets vragen?
Mijnheer de minister, naar aanleiding van de suggesties van de heer Dallemagne om hierover afspraken te maken met de deelstaten en de federale overheid, wil ik toch opmerken dat de regionalisering van de wapenhandel op de eerste plaats door de Franstaligen werd gevraagd in het begin van de jaren negentig. Dat is vandaag nog altijd zo en die bevoegdheid blijft ook in handen van de Vlaamse regering. Ingevolge die bevoegdheid heeft zij verscheidene landen uit het Midden-Oosten op de lijst gezet van landen waaraan geen hoogtechnologische onderdelen mogen worden geleverd die kunnen worden gebruikt in de wapenindustrie. Wegens het vervallen van het embargo werd vandaag al een voorstel gedaan in de Vlaamse regering om morgen via een resolutie Syrië op te nemen in de lijst, zodat Vlaanderen ook niet langer wapens kan leveren, zelfs nu het Europees embargo vervalt. Dat initiatief mag hier toch worden aangestipt.
Ik dank de minister nogmaals voor de informatie en het interessant debat.
Het incident is gesloten.
02 Actualiteitsdebat over de reorganisatie van diplomatieke betrekkingen en toegevoegde vragen van
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de sluiting van onze ambassade in Costa Rica" (nr. 16581)
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het plan voor diplomatieke samenwerking van de Benelux" (nr. 16618)
- de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het diplomatiek netwerk" (nr. 16837)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de hervorming van de diplomatieke posten" (nr. 16847)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "het voorstel om de Belgische ambassade te verhuizen van Costa Rica naar Panama" (nr. 17163)
- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "gemeenschappelijke diplomatische zendingen met Nederland" (nr. 17639)
02 Débat d’actualité sur la réorganisation des postes diplomatiques et questions jointes de
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la fermeture de notre ambassade au Costa Rica" (n° 16581)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le projet de coopération diplomatique entre les États du Benelux" (n° 16618)
- M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le réseau diplomatique" (n° 16837)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la réforme des postes diplomatiques" (n° 16847)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la proposition de déménagement de l'ambassade belge du Costa Rica vers le Panama" (n° 17163)
- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les missions diplomatiques conjointes avec les Pays-Bas" (n° 17639)
De heer Van der Maelen heeft zich laten verontschuldigen.
Ik geef eerst het woord aan de minister voor een korte toelichting.
02.01 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, in verband met dit thema heb ik al verschillende vragen beantwoord, maar ik sta altijd ter beschikking van de commissie om meer informatie te geven.
Eind 2011 heb ik een eerste commentaar gekregen van het directiecomité, dat een studie gemaakt had. Die studie was al opgestart vóór mijn komst op dit departement. Het is een op regelmatige basis uitgevoerde studie over de evoluties in de wereld, maar ook over onze diplomatieke vertegenwoordiging in de hele wereld. Zo’n studie is altijd nuttig, want er zijn steeds veranderingen in de wereld en het is onze taak om die op te volgen en om in een correcte vertegenwoordiging te voorzien.
Daarnaast vindt er een ander debat plaats, met name omtrent de begroting. In dat verband hoorde ik al vaker de suggestie dat het misschien nuttig is om enkele besparingen door te voeren. Daarop heb ik geantwoord dat wij wel blijven werken met dezelfde enveloppe, met dezelfde besparingen als op andere departementen op lineair vlak, maar zonder specifieke aanvullende besparingen voor Buitenlandse Zaken in verband met ons postennetwerk. Wel kunnen wij bijvoorbeeld jaar na jaar de personeelskosten met 1 tot 2 % verminderen, of kosten in verband met de functionering. Besparen is echter moeilijk als in de structuur geen veranderingen mogen worden aangebracht. Uiteindelijk zal blijken dat het misschien beter is om een post te sluiten, in plaats van aan iedereen een besparing van 1 tot 2 % op te leggen. Die studie moeten wij dus niet alleen uitvoeren om ons aan te passen aan de verschillende evoluties in de wereld, maar ook voor onze begrotingssituatie in België.
Het is bovendien niet alleen nuttig in het kader van onze begroting, maar ook met het oog op de Europese evolutie. Dat is misschien een bedenking op middellange termijn. Moeten wij verder gaan met alleen een vertegenwoordiging van België in de wereld of moeten wij meer aandacht schenken aan een mogelijke Europese vertegenwoordiging of een vertegenwoordiging in samenwerking met andere landen?
De studie, georganiseerd door de voorzitter van het directiecomité van de FOD Buitenlandse Zaken, was in feite een radioscopie, land per land, van onze situatie op politiek, economisch en consulair vlak. Ook de verschillende mogelijke acties van Ontwikkelingssamenwerking komen daarin aan bod. Zo staan er criteria in de studie om te bepalen of wij in bepaalde plaatsen al dan niet aanwezig moeten blijven, dus criteria voor een versterking dan wel een afzwakking van onze aanwezigheid. Op basis van objectieve criteria kunnen wij beslissen in welke richting wij willen evolueren.
Ayant reçu cette étude, qui a été communiquée au secrétariat de la commission, je me suis rendu compte que nous n'étions pas les seuls à réfléchir à un réseau diplomatique. J'ai pris connaissance des décisions prises lors des deux derniers accords de gouvernement aux Pays-Bas et j'ai donc contacté mon homologue néerlandais pour voir dans quelle mesure nous ne pourrions pas travailler un peu plus étroitement, notamment dans une logique de Benelux. Entendons-nous bien: les Pays-Bas ont annoncé la fermeture de quarante postes dans leur dernier accord de gouvernement – au demeurant, leur représentation est plus forte que la nôtre. L'idée est, au lieu d'imaginer des fermetures de part et d'autre et de disparaître de la carte, d'essayer de diminuer les coûts en disposant des mêmes bâtiments – pas nécessairement pour les résidences, mais en tout cas pour les chancelleries – et de continuer de collaborer en payant les mêmes frais d'accueil et de sécurité, en recourant aux mêmes langues – ce qui ne pose d'ailleurs pas de problème pour le Benelux. C'est déjà un avantage! De plus, il nous est possible de prévoir la présence de diplomates de différents États, car les intérêts, économiques en particulier, ne sont pas toujours identiques.
Nous avons donc entrepris une réflexion sur nos possibilités de travail en commun. Ce sont, plus précisément, les deux secrétaires généraux – c'est-à-dire le président, pour notre part, et le secrétaire général, pour les Pays-Bas – qui l'ont entamée. Elle va progresser au fil du temps. Nous avançons actuellement à partir de premières expériences. Pour prendre un exemple, nous allons installer notre chancellerie à Kinshasa, dont j'espère poser la première pierre cet été. Quand elle y sera établie, les Pays-Bas en loueront une partie. De même, nous avons décidé de nous retrouver à Caracas en commun dans l'ambassade néerlandaise. Plus généralement, la présence des Pays-Bas est très forte en Amérique latine, alors que la nôtre est plus importante en Afrique. Ce sont deux domaines dans lesquels nous pouvons imaginer de collaborer. Nous n'allons pas simplement agir ponctuellement, car nous allons mener une réflexion plus approfondie en vue d'avancer en la matière. Du reste, je n'exclus pas d'autres partenaires. Des contacts ont ainsi déjà été pris avec mon homologue autrichien. Nous représentons déjà l'Autriche en certains endroits et nous pouvons travailler bilatéralement. Il est envisageable de développer des partenariats analogues.
Et puis, notre réseau connaît plusieurs modes de réorganisation à l'intérieur de notre représentation dans certaines villes, qui n'entraînent pas de disparitions de postes. Nous regroupons ainsi des chancelleries ou modifions notre représentation diplomatique. C'est le cas à Paris, Rome ou Vienne. Plusieurs chancelleries y travaillent de manière bilatérale ou multilatérale. Nous avons donc mis en œuvre les projets pour les regrouper auprès, par exemple, du Quirinal ou du Saint-Siège à Rome ou encore de l'UNESCO et de l'OCDE à Paris, voire dans les différentes instances multilatérales à Vienne. Il en va de même à New York avec le multilatéral – les Nations unies – et le bilatéral.
Cette logique appartient à ce temps. Si nous pouvons réaliser des économies en unifiant notre présence dans des chancelleries, c'est une bonne initiative. Bien entendu, cela a été chaque fois entrepris en concertation avec nos ambassadeurs. En tout cas, les projets dans ces différentes villes avancent. Il s'agit d'un regroupement de postes, parfois même d'une limitation de la présence diplomatique à Paris. De la sorte, nous travaillerions avec deux ambassadeurs au lieu de trois.
Mijnheer de voorzitter, ik zal enkele voorbeelden geven. Tot nu toe heb ik altijd gezegd in de commissie dat het een eerste fase betreft. We zullen misschien met meer details komen over een mogelijke herstructurering met Nederland of met Luxemburg. Het is altijd met een aanbod aan Luxemburg om samen te werken.
Bijvoorbeeld in Europa, is er beslist om de post in Malta te sluiten. Rond 2005 of iets vroeger, vóór de uitbreiding van de Europese Unie, werd in België overwogen om een ambassade te openen in alle nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Dat kan, maar is het nuttig om meer en meer aanwezig te zijn binnen de Europese Unie, misschien zonder over dezelfde capaciteit te beschikken om naar buiten te treden?
Ik was in Malta in 2001 tijdens het eerste voorzitterschap van Ecofin. Dat was met de ambassadeur van Rome. Daarna was er een nieuwe ambassadeur in Malta. Wij hebben nu beslist om te sluiten, weliswaar met een ereconsul ter plaatse. Wij hebben dus een echte vertegenwoordiging ter plaatse en een band met de ambassade in Rome.
Voor Milaan werd beslist om het consulaat-generaal te sluiten. Er werd daarover een interministeriële conferentie georganiseerd. Misschien kunnen de Gewesten een specifieke vertegenwoordiging installeren omwille van economische redenen, met het oog op de buitenlandse handel. De sluiting van het consulaat-generaal in Milaan is een zeer lang verhaal. Er was een sluiting, een heropening en nu opnieuw een sluiting.
Voor Parijs, voor de OESO en de UNESCO, is er een mogelijke hergroepering: één ambassadeur voor de twee posten.
In Rome blijven er twee ambassadeurs, met slechts één kanselarij ter plaatse. Een tweede kanselarij heeft geen zin. Ze lagen ook niet ver van elkaar. Daarom zullen er werken plaatsvinden in de kanselarij.
C'est la chancellerie auprès du Saint-Siège qui accueillera les deux chancelleries.
À Vienne, l'Agence internationale de l'énergie atomique, l'OSCE et le bilatéral seront regroupés. Nous regrouperons aussi dans une seule chancellerie les postes multilatéraux.
En Afrique, nous fermons le consulat de Tanger. L'activité est reprise au Maroc par Rabat et Casablanca. Là aussi, j'ai déjà signalé aux entités du Sud du pays que si l'on souhaite déployer autrement la représentation des différentes entités fédérales et entités II, cela peut se faire ailleurs qu'à Rabat. Nous avons une ambassade à Rabat, nous gardons un consulat à Casablanca mais nous fermons celui de Tanger.
À Yaoundé, notre consulat devient une ambassade à part entière; il y a donc parfois des mouvements en sens inverse.
En Afrique du Sud, nous allons concentrer nos activités sur Pretoria et non plus sur Johannesburg et Pretoria. Cependant, la Région wallonne nous a déjà communiqué qu'elle resterait à Johannesburg. Pourquoi pas, en effet, avoir une présence économique sur Johannesburg!
Un très vieux débat se pose de savoir si nous gardons, non pas tant une présence mais bien un bâtiment au Cap. Nous avons déjà examiné cette question plusieurs fois, mais je rassure tous ceux qui auraient déjà reçu des informations sur le risque de vente de notre bâtiment au Cap: c'est un bâtiment assez ancien mais la décision n'est pas encore prise. Je n'exclus pas qu'elle le soit un jour mais le débat a toujours lieu.
À Kinshasa, nos collègues néerlandais viendront nous rejoindre dans la chancellerie belge.
En Amérique latine, nous allons faire le chemin inverse vers l'ambassade des Pays-Bas à Caracas au Vénézuela.
Au Costa Rica, nous fermons l'ambassade pour aller vers Panama, où une nouvelle ambassade sera ouverte. Si l'on se réfère à l'étude, c'est sur base des critères qui avaient été examinés en 2011 que nous suivons cette direction.
En Amérique du Nord, une réorganisation des postes est en cours au Canada pour tenter de mieux couvrir le pays, mais cela se fera peut-être en coopération avec les Pays-Bas. Nous sommes toujours en discussion. Aucun poste ne fermera mais on pourrait en réorganiser certains et probablement en ouvrir un à Vancouver.
En Asie, je l'avais déjà annoncé lors de ma visite de l'année dernière, et l'on y retournera cette année, nous ouvrirons un consulat général à Chennai.
Je souhaite vraiment insister sur le fait qu'il s'agit de tenir compte des économies budgétaires réalisées dans le budget de l'État, de l'évolution du monde et de notre représentation en fonction des différents critères politiques, économiques, consulaires, de coopération. Mais il s'agit aussi parfois de trouver des partenariats avec des tiers. Pour l'instant, nous sommes dans des premières étapes. Aucun grand mouvement de fermeture ou de réorganisation n'est à mettre en place. Si nous devions aller plus loin, notamment dans la coopération Benelux, j'aurai l'occasion de vous présenter cette démarche comme je l'ai également fait à l'égard des Régions et Communautés lors de la dernière Conférence interministérielle pour la politique extérieure.
De voorzitter: Mijnheer de minister, collega’s, ik heb als sprekers genoteerd de heer Waterschoot, de heer Blanchart en de heer Dallemagne. Ook mevrouw Brems heeft het woord gevraagd. Ik zou tot slot eventueel zelf nog een korte toelichting willen geven.
Mijnheer Waterschoot, u krijgt het woord voor uw bijkomende vragen.
02.02 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw toelichting.
Ik verneem uit uw antwoorden dat de studie op het secretariaat ter beschikking is. Ik vermoed dat deze kan worden rondgestuurd of bezorgd.
Ik wou nog even dieper ingaan op het mechanisme in het overleg met de Gewesten inzake de bewegingen in het diplomatieke netwerk.
Ik volg uw antwoord wel. De Gewesten kunnen altijd hun eigen ding doen. Indien zij beslissen een post of een vertegenwoordiger te behouden, kunnen zij dat altijd doen. Daarmee ben ik het eens. Mijn vraag was echter veeleer of over de bewegingen in de posten echt met de Gewesten wordt overlegd. Hebben, bijvoorbeeld voor Milaan, de Gewesten aan Buitenlandse Zaken gevraagd de post in Milaan open te houden? Hoe werkt het? Of is het Buitenlandse Zaken die meedeelt dat hij de post wil sluiten en vervolgens de reactie afwacht?
Er is al heel wat commotie geweest over buitenlandse handel en het economisch beleid. Een en ander werkt echter in twee richtingen. Aangezien uw stelling altijd is dat zowel het federaal niveau als de Gewesten voor de materie bevoegd zijn, lijkt het mij nuttig om het economisch criterium voor de posten samen aan te pakken.
Misschien begrijp ik uw antwoord verkeerd en kunt u een en ander verduidelijken. Uw uitspraak dat de Gewesten altijd kunnen blijven, zelfs indien wij weg zijn, is wel waar. Het lijkt echter wel dat u van mening bent dat zij maar hun plan moeten trekken, indien u vertrekt. Mocht dat uw houding zijn, dan heb ik daar problemen mee. Ik krijg echter graag meer toelichting ter zake.
Misschien blijkt het nog uit de studie, maar hoe is het afwegingskader precies gemaakt? Gaat het over België? Hoe definiëren wij het economisch belang van België in een land? U verwijst een paar keer naar het interministerieel comité Buitenlands Beleid. Begrijp ik het dan goed dat er over alle postenbewegingen in kwestie een akkoord is binnen het interministerieel comité Buitenlands Beleid? Was er een consensus over de dossiers? Werden zij in het comité besproken?
Ik wil nog een korte aanvulling geven bij een onderwerp dat u heel kort hebt aangehaald. Mijnheer de voorzitter, daarna rond ik af.
Hoe verlopen de besprekingen op Benelux-niveau precies? Zijn zij echt bezig? U vermeldde Canada.
Wat is het ambitieniveau? Wat moeten wij daar nog van verwachten? Is het echt de bedoeling om bijna tot een structurele samenwerking te komen of zal het veeleer geval per geval gebeuren, als het ons goed uitkomt? Ik kijk uit naar uw antwoord.
De voorzitter: Even ter verduidelijking en ter informatie van de commissieleden: de studie waarvan sprake van de heer Calcoen werd wel degelijk verstuurd en aan u bezorgd. Ik heb in ieder geval een hard copy ontvangen en gelezen.
02.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, on ne peut que soutenir la volonté de réaliser des synergies constructives entre les différents États membres, en l'occurrence ici avec le groupe Benelux, et éventuellement de réaliser des économies d'échelle par rapport à notre présence à l'étranger. Mais il y a peut-être un effet pervers car nous ne sommes pas toujours sur la même longueur d'ondes avec la politique, par exemple des Pays-Bas en matière d'affaires étrangères. Quelle est votre position à cet égard?
En termes d'image de la Belgique à l'extérieur, n'y a-t-il pas une perte substantielle sur le plan de la valorisation du pays, là où des regroupements peuvent s'effectuer?
Quel sera le calendrier de la réforme? Lors des fermetures et des regroupements, des partenariats seront mis en place. En toute logique, des réformes, des modifications, des conséquences devraient intervenir sur le personnel administratif et diplomatique en place. Combien de personnes seront-elles concernées par ces changements?
Outre la collaboration envisagée avec les Pays-Bas et le Luxembourg, y a-t-il d'autres États membres avec lesquels vous avez envisagé des pistes de travail en commun? Avez-vous élaboré des critères pour déterminer l'efficience et la rationalité de ce plan qui a été mis en place? Dans l'affirmative, pouvez-vous en dire quelques mots?
02.04 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cet exposé.
Premier élément, je dois vous l'avouer, j'ai l'impression qu'il manque une étape dans cet exercice. Votre prédécesseur, M. Vanackere, avait demandé cette étude qui est en ma possession. Elle est sortie en 2012. Je l'ai parcourue attentivement, mais je ne vois pas nécessairement le rapport entre les conclusions de l'étude et les mouvements qui ont cours aujourd'hui.
Peut-être certaines informations m'échappent-elles, mais il aurait été intéressant d'avoir cet exercice, lorsque vous étiez venu nous en parler en janvier, entre les conclusions de cette étude, les critères y proposés, notamment une série de pays qui deviennent importants pour la Belgique et, éventuellement, une réorganisation diplomatique qui tienne compte de ces différents critères.
Nous en sommes aux premiers pas. Dès lors, il serait intéressant pour le Parlement de disposer du tableau d'ensemble. En effet, avancer pas à pas est une démarche pragmatique à vos yeux, mais elle ne nous permet pas d'avoir une vue d'ensemble des éléments pris en compte pour la réorganisation des postes diplomatiques.
Je prends un seul exemple. Dans l'étude, sont mentionnés plusieurs pays faisant partie des pays les plus importants pour la Belgique: Irak, République Dominicaine, Nouvelle Zélande, Belarus, Soudan, Bengladesh, Ghana, Uruguay, Oman, Sri Lanka. J'aurais voulu savoir à quel point ces pays entraient en ligne de compte dans la réorganisation de nos postes diplomatiques. Autre élément sur lequel j'étais déjà intervenu en janvier: six pays sur les dix-huit pays de notre coopération n'ont plus d'ambassade. Vous aviez dit que c'était un élément important pour la mise en place de postes diplomatiques. J'aurais voulu savoir si cela avait été pris en compte dans cette réorganisation diplomatique.
Je dois avouer que je reste un peu sur ma faim quant à la manière dont on travaille aujourd'hui. Je ne dis pas que les propositions et les dispositions que vous avez prises sont mauvaises; j'imagine qu'elles sont teintées de bon sens. Mais je trouve qu'il aurait été utile que nous puissions argumenter sur base de critères objectifs, pour une fois, car il est vrai que ça ne s'est jamais beaucoup pratiqué. En effet, en tant que membre de la commission des Affaires étrangères, on nous demande souvent pourquoi la Belgique est présente ou non dans tel ou tel pays. Je souhaiterais donc, monsieur le ministre, que nous puissions disposer d'un plan basé sur cette étude, dans lequel vous nous indiqueriez comment vous tenez compte ou non, le cas échéant, des éléments repris dans ce plan. On a vraiment besoin d'un tel plan et il serait intéressant de vous entendre là-dessus, puisque cette étude existe – et elle est, ma foi, fort bien faite. Cela permettrait de faire le lien avec les dispositions concrètes prises sur le terrain.
Deuxième élément, j'attache beaucoup d'importance à la cohérence de la représentation extérieure de la Belgique et, partant, à ce dialogue nécessaire avec les entités fédérées. Il est extrêmement important que nous fassions preuve d'un maximum de cohérence – d'autres collègues l'ont souligné – et qu'il y ait un vrai dialogue sur les raisons pour lesquelles l'État fédéral se retirerait éventuellement de tel lieu, mais pas les Régions et les Communautés. Comment peut-on justifier cela, que ce soit au niveau régional ou au niveau de l'État fédéral? Comment peut-on présenter cela à nos concitoyens en Europe et notamment aux Belges de l'étranger qui nous interrogent souvent sur la question? Nous avons grand besoin à la fois d'un dialogue fort, de lignes de conduite, mais aussi d'éléments qui justifient les différents mouvements dont vous avez parlé. Je suis parfaitement toute la logique à la fois budgétaire, sur l'évolution du monde, nos intérêts, etc. mais, de nouveau, il faudrait faire le lien entre ces principes-là et les raisons pour lesquelles on ouvre par-ci et on ferme par-là.
Troisième élément, il s'agit de notre coordination avec des États tiers. En l'occurrence, cela ne concerne, pour l'instant, que le Benelux. Je n'y suis pas opposé; je pense même que c'est quelque chose de tout à fait souhaitable pour autant que nous ayons des intérêts convergents. Il serait intéressant que nous ayons alors également, de manière plus précise, les éléments sur lesquels il y aurait convergence, que ce soit sur le plan économique, sur le plan politique ou sur le plan de la coopération. J'entends, en effet, certains opérateurs économiques s'inquiéter. Le port d'Anvers, par exemple, a les Hollandais pour concurrents en matière de dragage.
02.05 Didier Reynders, ministre: (…)
02.06 Georges Dallemagne (cdH): Ils m'en ont fait part. Il serait donc intéressant d'avoir une base permettant des actes de diplomatie dans le cadre du groupe Benelux. Par exemple, vous aviez annoncé des déplacements ministériels conjoints. Je voudrais savoir quels sont les déplacements ou visites prévues et les dossiers qui seraient portés par les pays du Benelux.
En résumé, je souhaiterais que vous me donniez des informations quant à l'objet de ces diplomaties Benelux et quant à la réorganisation des postes avec une articulation plus importante au niveau du Benelux.
Voilà quelques-unes des remarques, monsieur le ministre, que je souhaitais faire au sujet de votre proposition.
02.07 Eva Brems (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, dank u dat u ons deze studie hebt bezorgd. Het was interessante lectuur. Ik heb er twee kleine elementen uitgehaald. De nota pleit voor de invoering van evaluaties van het uitgezonden personeel. Dat is blijkbaar nieuw. Ze stelt voorop dat hierover voorstellen zullen worden gedaan. Het interessante is dat de nota ook stelt – wat natuurlijk vanzelfsprekend is – dat die evaluaties pas nut hebben als er ook gebruik van wordt gemaakt bij postaanwijzingen en promoties. Dat lees ik graag en ik ben het er helemaal mee eens, omdat het een pleidooi is dat ingaat tegen de politieke benoemingen. Vandaar dat ik graag van u wil horen hoever men daarmee staat. Kunt u bevestigen dat de evaluaties effectief de basis zullen vormen voor de postaanwijzingen en de promoties? Het lijkt mij dat dit de voornaamste basis moet zijn.
Een tweede punt dat mijn aandacht trok, is het pleidooi in dit onderzoek om na te gaan of bepaalde tarieven aangepast kunnen worden aan het werk dat in de behandeling ervan gaat zitten. Ik lees dat onlangs een kleine vergoeding zou zijn ingevoerd voor de productiekosten voor de legalisatie van documenten. De vraag wordt gesteld of geen verhoging van die tarieven zou kunnen worden gepland om de kostendekking te verhogen. Ik ben daar persoonlijk nogal bezorgd over. Het doet mij enigszins denken aan de taksen die Bart De Wever aan het migrantenloket invoerde: wij hebben een aantal diensten en een daarvan gaan wij proberen kostendekkend te maken. Bent u dat werkelijk van plan? Dreigt het om een grote verhoging van de tarieven te gaan?
Tot slot heb ik nog een vraag over de ambassade in Costa Rica. Ik zie dat de heer Van der Maelen er ook een vraag over heeft ingediend. Ik heb de vraag schriftelijk gesteld, maar aangezien de heer Van der Maelen er niet is, zal ik ze nu ook mondeling stellen. Wij zijn allebei gecontacteerd door een aantal verontruste Belgen uit Costa Rica. Waar gaat het om? Op dit moment is er een consulaat in Panama onder de jurisdictie van de ambassade in Costa Rica. De situatie zou als besparingsmaatregel nu worden omgekeerd. Kunt u dat toelichten? Heeft dat te maken met het feit dat de levensstandaard hoger is in Costa Rica en dat het dus goedkoper is om lokaal ambassadepersoneel aan te werven in Panama? Is dat de reden? Hoe zit het met de aantallen Belgen in Costa Rica en Panama? Klopt het dat er tot tien keer meer Belgen in Costa Rica wonen dan in Panama? Tot slot, met het slecht karakter dat wij ons in de oppositie met veel inspanning eigen maken, kan ik er niet omheen de link te leggen met de geruchten over superrijke landgenoten die in Panama hun geld in offshorebedrijven onderbrengen. Het zou mij zeer verontrusten indien die factor zou blijken mee te spelen. In het kader van de fraudebestrijding zou ik u daarover ook meer uitleg willen horen geven. Indien de maatregel het leven van zulke Belgen vergemakkelijkt, vrees ik dat de besparingsmaatregel tenietgedaan wordt door het verlies aan belastinginkomsten dat daaruit volgt. Daarom stel ik die vraag, vanuit een slecht karakter, en hoop ik van u geruststellende woorden te kunnen vernemen.
02.08 Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, on connaît d'autres paradis fiscaux que le Panama!
Je voudrais vous remercier pour votre intervention.
Certains de mes collègues sont inquiets. Si je vous ai bien entendu, ce n'est pas seulement d'un partage de compétences avec les Néerlandais dont il s'agit, mais bien d'un partage des bâtiments et de toute la partie logistique. À mon sens, les Pays-Bas ne s'immisceront pas dans les dossiers concernant les Belges. Du moins ce n'est pas ainsi que j'ai compris la situation. Peut-être pourriez-vous éclairer la lanterne de mes collègues?
En outre, dans les choix stratégiques qui sont les vôtres, avez-vous pu tenir compte, par exemple, de la protection consulaire mise en place par l'Union européenne?
J'imagine que, dans certains pays ou certaines villes, un partage logistique permettrait de réaliser des économies. Aujourd'hui, nous vivons une situation de crise. Or j'entends mes collègues demander d'en faire davantage dans le cadre de la coopération au développement. Il n'est pas possible de faire plus dans tout et il faudra passer par des choix rationnels. C'est pourquoi cette idée de partager la logistique avec les Pays-Bas dans des pays où la Belgique est présente les arrange.
D'ailleurs, il me semble que notre représentation diplomatique était insuffisante dans certaines régions du globe, notamment en Amérique du Sud, selon divers contacts que nous avons eus avec certains de ses représentants. L'initiative constituerait donc un plus pour la représentation belge.
02.09 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, in de studie, destijds geïnitieerd door het kabinet van uw voorganger en geschreven door de heer Calcoen, werden economische, politieke en consulaire criteria opgesomd. Aan van de hand van die criteria kan een rangorde worden opgesteld en kan worden bepaald welke posten prioritair zijn. Die studie heeft veel verdiensten. Het enige wat ontbreekt, is een proactief overleg met de deelstaten om de huizen van Toerisme Vlaanderen, kantoren van Flanders Investment and Trade of AWEX-kantoren te lokaliseren, of om de mening van de andere betrokkenen te vragen. De studie werd opgezet vanuit de centrale positie van de federale overheid. Ze staat niet ten dienste van de deelstaten, maar staat ten dienste van zichzelf. De studie werd trouwens in 2012 gepubliceerd en niet in 2011, collega Dallemagne.
Mijn fractie heeft geen probleem met het samenvoegen van federale posten. Integendeel, dat kan kostenbesparend werken. Wij zijn een groot aanhanger van de Nederlandse methode.
De Vlaamse regering heeft een rechtszaak aangespannen tegen de federale overheid om het koninklijk besluit dat de aanstelling van economische adviseurs regelt, te laten vernietigen. Het debat is al grotendeels gevoerd. Toch volhardt u in de boosheid, mijnheer de minister. Terwijl die procedure loopt, hebt u adviseurs in Brazilië en Oostenrijk aangesteld. Zeker de aanstelling van een adviseur in Wenen vinden wij not done, eerder provocerend zelfs, aangezien de Vlaamse regering daar vertegenwoordigd is via FIT en Toerisme Vlaanderen. Het debat wordt daardoor niet luwer, u versterkt het.
Sedert de overheveling van de bevoegdheid is het Vlaamse aandeel in de Belgische export aanzienlijk gestegen, van 65 naar meer dan 80 %. De bevoegdheidsverdeling heeft zeker positieve resultaten.
Wij wachten het vonnis af. De peetvader van het initiatief maakt deel uit van deze commissie. Wij kunnen de uitspraak van de Raad van State dus met alle protagonisten samen afwachten.
Mijnheer de minister, ik had ook nog een vraag over Yaoundé naar aanleiding van de verplaatsing van de zetel en de geplande uitbreiding van het consulaat tot een volwaardige ambassade.
Heb ik het juist dat het dossier in orde en voltooid is? Kan de ambassadeur ginds zijn intrek nemen of zijn werk doen? Hoever staan de zaken in dat dossier?
Mijnheer de minister, ik dank u bij voorbaat voor uw antwoorden.
02.10 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je ne vais pas nécessairement répondre aux questions dans l'ordre. Dans la relation avec le parlement, j'ai reçu une étude commandée en 2011 ou 2010 par mon prédécesseur M. Vanackere ici présent. L'étude a été réalisée sur la base d'un certain nombre de critères. Je crois que c'est la première fois qu'elle est déposée de manière aussi ouverte.
Je vais quand même rappeler aussi le principe: notre présence à l'étranger, malgré les réflexions d'un groupe au parlement, relève encore de la compétence de l'exécutif. Cela changera peut-être un jour.
Je voudrais faire deux remarques à sujet. Dans mon style habituel, je m'attendais à recevoir des questions présentant des propositions de fermeture ici ou là, mais je n'en ai pas vu dans la liste des questions posées! Je suppose que ce genre de conclusion n'a pas été tirée de l'étude par les parlementaires!
Plus sérieusement, monsieur Dallemagne, les critères sont très bien présentés dans l'étude. Ce sont les critères d'une étude, qui amènent à une réflexion. À un moment donné, nous venons avec des décisions pour une raison simple. Je vous préviens que je n'ai pas du tout l'intention d'ouvrir un grand débat sur la fermeture éventuelle de tel poste, avec à la tribune les représentants des différentes ambassades et les différents lobbies qui pourraient intervenir. À défaut, cela ne sert plus à rien d'essayer de définir notre représentation.
Par contre, vous avez raison, nous allons avancer. Je vais y revenir notamment dans le cadre du Benelux, et il faudra venir présenter les choix de critères – provenant de l'étude ou autres – et la façon dont ils sont traduits dans les décisions que nous prenons.
Il y a des ouvertures, des restructurations, des renforcements, mais également parfois des fermetures. Les premières décisions prises jusqu'à présent ne forment pas même une première phase. La plupart d'entre elles figuraient parmi les propositions formulées dans l'étude, mais nous n'en avons pris qu'un certain nombre. Je l'ai dit, nous avons très vite engagé ce débat concernant le Benelux.
Wat de Gewesten en de Gemeenschappen betreft, zijn wij bezig met de herziening van het samenwerkingsakkoord van 1994. Ik heb een vergadering van de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid bijgewoond. Wat de samenwerking tussen de federale overheid en de Gewesten en de Gemeenschappen betreft, hebben wij bijna een akkoord bereikt op verschillende punten, bijvoorbeeld over de samenwerking in hetzelfde gebouw. Zo is het mogelijk dat FIT, AWEX en Brussel Invest & Export, instellingen van verschillende deelstaten, in hetzelfde gebouw worden gehuisvest.
Dat is een heel goede zaak. Ik heb tijdens de vorige vergadering van de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid, een vergadering waarop zowel de federale als de regionale departementen vertegenwoordigd zijn, een presentatie gedaan van de eerste fase van de evolutie, waarbij wij meer details hebben gegeven, die overigens allemaal in dezelfde richting gaan.
Wij vragen advies en doen voorstellen om, zelfs met verschillende landen, samen te werken aan deze of gene beslissing, eerst confidentieel, waarbij daarover geen publiek debat wordt gevoerd.
Zo werken wij altijd. Als het om hervormingen in Parijs, Rome, Wenen, New York of elders gaat, vragen wij altijd aan de Gewesten en de Gemeenschappen of het mogelijk is om onze diensten in een zelfde gebouw onder te brengen.
Zo kiezen wij voor Zuid-Afrika een post in Pretoria, maar het Waals Gewest heeft gezegd dat het in Johannesburg wil blijven. Ik heb er geen probleem mee dat een Gewest een vertegenwoordiging in Johannesburg vestigt.
De heer Calcoen heeft gedurende zijn studie daarover informele contacten gehad met de deelstaten en wij zullen zo'n dialoog voortzetten.
Dat heb ik herhaald tegenover de twee ministers die aanwezig waren op de vorige vergadering van de Interministeriële Conferentie, de heer Vanhengel voor het Brussels Gewest en de heer Peeters voor het Vlaams Gewest.
Wat de relatie met de Gewesten en de Gemeenschappen inzake economische diplomatie betreft, werd al jaren geleden een beslissing genomen in de lijn van het algemeen beleid van ons departement. Veel van mijn voorgangers hebben gezegd dat er twee prioriteiten zijn, namelijk het respect voor de mensenrechten en economische diplomatie. Dat is logisch.
Er was sprake van een mogelijke herziening van het statuut van de adviseurs voor de Buitenlandse Handel. Enkele jaren geleden heeft men beslist om dat niet te doen, om dus niet alleen verder te gaan met adviseurs voor de Buitenlandse Handel, maar om een andere oplossing te zoeken.
Op basis van een nota van mijn departement heb ik gesteld dat Buitenlandse Handel een gemengde bevoegdheid is, met een evolutie naar economische diplomatie voor de federale bevoegdheden inzake economie. Ik heb dat in de Senaat gezegd. Federale bevoegdheden zijn fiscaliteit, sociale zekerheid, transport, deels energie enzovoort.
Ik heb zelfs een collega die minister van Economie op federaal vlak is. Zoals mijn voorgangers ben ik minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. Er is een Agentschap voor Buitenlandse Handel, dat bijna voor twee derde wordt betaald door de federale overheid en voor een derde door de Gewesten. Buitenlandse Handel is dus een gemengde taak. Bovendien zijn er veel federale bevoegdheden op het vlak van economie. In het buitenland heb ik veel brochures gezien van AWEX, FIT en Brussel Invest & Export die refereren aan federale maatregelen, zoals de notionele-intrestaftrek.
Bovendien had de Raad van State in zijn advies van oktober vorig jaar geen enkele opmerking met betrekking tot mijn bevoegdheid. Ik heb het verzoek van slechts één Gewest gezien, zonder vraag tot schorsing. Men kan bij de Raad van State een schorsing van een KB vragen, maar dat was niet het geval. Het is alleen een vraag tot vernietiging na enige tijd. Zonder vraag tot schorsing ga ik verder met de uitvoering, dat is toch logisch. Ik zal mijn beleid op federaal vlak niet stoppen op basis van slechts één verzoek.
Zoals ik in de Senaat heb gezegd, ben ik als voorzitter bevoegd voor de uitnodigingen voor de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid. Wat ik niet wist, is dat er ook een Interministeriële Conferentie voor Buitenlandse Handel bestaat. Het voorzitterschap daarvan is echter in handen van de Gewesten. Ik heb echter nooit een uitnodiging gekregen voor een vergadering van die interministeriële conferentie. Ik ben bereid te zeggen waarom niet, maar tot nu toe heb ik daarover geen officiële vragen gekregen. Intussen doen wij voort. Wij wachten op de reactie van de Raad van State.
02.11 Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de minister, ik heb ter zake een vraag, die trouwens vandaag ook op de agenda staat. Ik zou hierop willen inpikken, zodat u daarop niet opnieuw hoeft te antwoorden. U zegt dat er geen opschorting is gevraagd en dat u dus voortgaat met uw politiek. Zijn er intussen al gesprekken geweest met de Gewesten? U sprak over de interministeriële conferentie. Is daarop over het contentieux gesproken? Bestaat de mogelijkheid dat daar de plooien worden gladgestreken? Of gaat ieder zijn eigen weg en moeten wij afwachten wat de Raad van State beslist?
02.12 Minister Didier Reynders: Op de interministeriële conferentie heb ik daarover geen vragen gekregen. Het is ook geen punt op de agenda. Er zijn er wel over het postennetwerk, maar over de rest niet. Dat is ook logisch. Het gaat alleen over een brief van de Gewesten. Daarna was er de beslissing van één Gewest om naar de Raad van State te gaan. Wij wachten op de beslissing van de Raad van State. Samen met vele anderen ben ik ervan overtuigd dat de federale Staat een bevoegdheid heeft inzake economie en economische diplomatie.
Ik geef twee voorbeelden van twee belangrijke dossiers in België: Ford Genk enerzijds en ArcelorMittal anderzijds. De eerste vraag in de twee dossiers is gericht aan de eerste minister om contact op te nemen met de aandeelhouders. Ik heb zo veel contacten die in dezelfde richting gaan.
Mijn conclusie was ervoor te pleiten de economische diplomatie voort te zetten. Op het veld gaat dat zeer goed, niet enkel met onze ambassadeurs, maar ook met de commerciële attachés van de Gewesten. Ik heb al enkele adviseurs gezien na hun benoeming en die werken nu met onze ambassadeurs, maar ook met de commerciële attachés van de Gewesten. Ik pleit voor een betere samenwerking daarin, maar het is niet gemakkelijk. We moeten misschien meer doen; we zullen dat meer en meer doen.
Ik heb de vraag al gekregen, zij het niet vandaag, maar ik herhaal het: het is kosteloos. Er is gevraagd naar het waarom van die nieuwe loopbaan. Het is alvast kosteloos. Het gaat om personen die bezig zijn in bedrijven, lokaal, en die bereid zijn advies te verlenen aan onze ambassadeurs of commerciële attachés, alsook aan Belgische bedrijfsleiders die misschien meer info willen over een specifiek land. Dat is nuttig.
Tachtig procent van de buitenlandse handel komt volgens u voor rekening van Vlaanderen. Ik zal de exacte cijfers aan de drie agentschappen vragen en na een gemeenschappelijke nota van de drie agentschappen van de Gewesten zullen we beschikken over een correcte berekening.
Je voudrais maintenant revenir à la démarche relative aux critères de l'étude évoquée.
De eerste vraag van de heer Waterschoot handelde over de economische criteria. U kunt die lezen in de studie. Eerst en vooral, wat zijn de commerciële relaties op het vlak van buitenlandse handel – uitvoer en invoer – met de verschillende landen? Wat zijn de rechtstreekse investeringen? Welke evolutie of groei kennen de verschillende landen? Wij hebben het steeds vaker over groeilanden. De vraag rijst of het mogelijk is om meer te doen in die groeilanden. Daarom hebben wij ook beslist om een nieuw gebouw aan te kopen in Chennai voor een consulaat-generaal. Het is logisch om dat te doen. Een zelfde ontwikkeling hebben we vroeger al gezien in China.
Op economisch vlak moet er een correcte samenwerking komen met de Gewesten of zelfs tussen de Gewesten. Het is mogelijk om ter plaatse meer te doen met een correcte verdeling. Ik was enkele weken geleden in Zagreb met slechts één vertegenwoordiger van de Gewesten, een jonge vrouw van het Brussels Gewest. Zij heeft mij gezegd dat zij alleen voor Waalse en Vlaamse bedrijven werkt. Zij had tot nu toe nog nooit een Brussels bedrijf gezien, maar op het einde van het jaar volgt er wel een evaluatie van de Brusselse regering. Ik heb haar meegedeeld dat ik dat zou zeggen aan mijn Brusselse collega. Het is mogelijk om te werken voor de twee andere Gewesten.
Het is volgens mij onmogelijk om drie, vier of zelfs vijf netwerken uit te bouwen in heel de wereld. Wij moeten samenwerken. Ik herhaal dat onze ambassadeurs ter beschikking staan van onze bedrijven en voor economische diplomatie in heel de wereld. Misschien is het vooral een kwestie van criteria.
Wat de Benelux betreft, herhaal ik dat het startschot werd gegeven, mijnheer Waterschoot. Alles wordt echter geval per geval bekeken. Wij hebben enkele voorbeelden genomen voor een eerste evaluatie. Wij hebben ook een meer algemeen gesprek opgestart met onze collega’s om de toekomstige mogelijkheden op te lijsten. Onze eerste partner daarbij is Nederland, maar er volgt altijd een voorstel aan Luxemburg om te komen tot een Benelux-vertegenwoordiging. Wij werken dus op beide vlakken.
Chers collègues, je vous rassure, nous avons des représentations diplomatiques qui resteront différentes. Mais il y a plusieurs points. D'abord sur le plan de la politique étrangère, il est clair que ce n'est pas par hasard que le Benelux s'exprime régulièrement d'une seule voix. Je le fais pour mes collègues ou mes collègues le font pour moi lors de réunions internationales. Dans le cadre du Fonds monétaire, nous venons d'abandonner notre constituante pour aller vers une constituante Benelux. Nous allons donc nous exprimer ensemble à la table du Fonds monétaire. Il y a toute une série de sujets sur lesquels nous pouvons nous exprimer en commun. Bien entendu, nous aurons des représentations diplomatiques différentes, soit des ambassadeurs différents, soit un numéro un et un numéro deux. Il est clair que les canaux seront différents, notamment sur le plan économique car il peut y avoir des intérêts économiques différents, pour autant que tous ceux qui sont intervenus acceptent que le fédéral s'occupe de la défense des intérêts économiques des entreprises de notre pays.
Il s'agit surtout d'un partage de coûts au niveau des bâtiments de chancellerie, de l'accueil, de la sécurité qui, dans certains pays, représente des coûts de plus en plus élevés. Mais nous essayons de garder une présence. N'oublions pas que, dans certains cas, l'alternative serait de ne plus être présent. Je crois donc qu'il vaut mieux avancer dans ce cadre, tout en étant attentif à nos démarches.
En ce qui concerne la protection consulaire, il n'y en a pas dans le cadre européen puisque ce n'est malheureusement pas prévu dans le Traité de Lisbonne. C'est une compétence des États. Mais nous travaillons ensemble, notamment dans le cadre de Schengen. À Kinshasa, nous avons une maison Schengen, organisée par la Belgique, qui accueille les demandes de visas pour l'ensemble des pays Schengen. Nous aimerions faire plus, c'est une collaboration consulaire que nous pouvons réellement développer.
M. Dallemagne demandait si des déplacements sont prévus. Nous serons le 18 juillet à Düsseldorf pour rencontrer la présidente du Land de Rhénanie-Westphalie et au début septembre, nous serons en Géorgie. L'idée est donc d'organiser certains déplacements dans des espaces proches du Benelux en tant que ministre en charge du Benelux. Nous nous sommes dit également qu'il valait peut-être mieux organiser des visites ensemble, notamment vers le Caucase, pour montrer cette démarche un peu nouvelle, plutôt que de se succéder.
Monsieur Blanchart, en ce qui concerne le personnel, je propose qu'on vous communique les données concernant les prévisions pour Milan, Malte, Tanger, Caracas et San Jose.
Deux ou trois éléments encore concernant le personnel. D'abord, nous avançons dans l'élaboration de la carrière unifiée; nous en sommes à la 21e version, comme vous le savez, car nous avons déjà répondu à des questions sur le sujet.
Le parcours est très long, mais, après les phases informelles, nous avons abordé à présent la phase officielle avec des discussions syndicales s'agissant de regrouper les carrières diplomatiques, consulaires, internes. Malgré la longueur du trajet, je ne désespère pas.
Une telle décision pourrait modifier l'organisation, voire les coûts du département: la gestion centralisée serait plus simple après la fusion de ces carrières.
Mevrouw Brems had een vraag over de evaluaties. We organiseren aanwervingen met een concours. Ik probeer tegen het einde van het jaar, eind 2013, een nieuw diplomatiek concours te organiseren. Dat is een goede basis. Daarna volgt een affectatie of aanduiding voor een of andere post. Wij proberen om de ervaring van de verschillende kandidaten maar ook de loopbaan in aanmerking te nemen. Sommige mensen werken meer in Afrika, anderen werken meer multilateraal of bilateraal. Er zijn op dat vlak verschillende evenwichten mogelijk. Wij zijn goed bezig, maar het is altijd mogelijk om beter te doen. Wij starten met een concours, wat toch beter is dan andere benoemingsprocedures in andere departementen.
Wat de tarieven betreft, het is niet de bedoeling om dat te doen. Wij zijn altijd bereid om een verificatie te maken voor een of andere specificiteit. In het algemeen is het niet de bedoeling om alsmaar meer verhogingen door te voeren voor de verschillende tarieven. Het is ook een dienstverlening aan vele burgers.
Ook Costa Rica is een van de problemen. Wij moesten een keuze maken op basis van de studie. Er waren verschillende argumenten om te kiezen voor Panama in plaats van Costa Rica. Het aantal Belgen, toch geen klein element op consulair vlak, bedraagt 454 in Panama en 175 in Costa Rica. Dat is dus toch een groot verschil. Net als in Malta zal er een ereconsul komen. Er zal dus toch een Belgische vertegenwoordiger in Costa Rica blijven, maar wij gaan naar Panama. Het is mogelijk voor iedereen om naar Panama te gaan. Wij zullen een verdediging van onze belangen organiseren vanuit Panama.
Het is altijd moeilijk om een keuze te maken tussen de verschillende mogelijke pistes, maar het is gebeurd op basis van verschillende criteria, op economisch vlak, op politiek vlak en op consulair vlak.
Mijnheer de voorzitter, wat Kameroen betreft, heb ik het voorbije weekend in Addis Abeba een bilateraal gesprek gehad met mijn Kameroense collega. Ik heb de opening van de ambassade bevestigd. Er komt dus een versterking van onze huidige vertegenwoordiging. Ik heb ook gezegd dat wij de accreditatie van onze ambassadeur sneller moeten organiseren. Het is een accreditatie van Congo-Brazzaville en mijn Kameroense collega vraagt een specifieke accreditatie voor Kameroen. Wij zullen zo vlug mogelijk de gewone administratieve documenten sturen.
Kameroen is een echte versterking. Wij hebben immers zeven verbindingen per week met Brussels Airlines, dus één per dag. Het was trouwens een keuze op basis van een studie.
Ik meen dat ik hiermee de verschillende vragen heb beantwoord. Tot daar mijn antwoord, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: Collega’s, ik kan melden dat de minister kan blijven tot 17 u 00. Als wij dit debat kunnen afronden, geven wij nog een aantal collega’s de gelegenheid om hun specifieke vragen te stellen.
02.13 Eva Brems (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, u bent eigenlijk niet echt ingegaan op mijn vraag over de rol van de evaluaties bij de toekomstige bevorderingen en postaanwijzingen. U hebt gezegd dat wij goed bezig zijn. Dat lijkt mij te betekenen dat ook toen wij de evaluaties niet hadden, wij het serieus deden en dat er dus geen reden is om iets te veranderen.
Een evaluatieproces moet effectief een centrale plaats krijgen in de beslissing tot bevordering en postaanwijzing.
02.14 Minister Didier Reynders: Het departement voert een algemene evaluatie uit in de posten. De Raad van State vraagt ons steeds meer om niet alleen een positieve motivering te geven voor de aanduiding van iemand, maar ook een negatieve motivering voor de anderen. Er is dus een evaluatie in het departement.
Alle aanduidingen krijgen ook een klassering vanuit het directiecomité. Dat leidt tot een motivatie van de verschillende beslissingen in twee richtingen, niet alleen op positief vlak. Dat is moeilijk. Voor mij is dat genoeg. Dat is een oude traditie, maar de Raad van State vraagt steeds meer om niet alleen een positieve motivering te geven voor de aanduiding van één personeelslid, maar ook een negatieve motivering voor de andere kandidaten. Niemand wil toch elk jaar een negatieve motivering geven voor alle mensen op alle posten, met uitzondering van de aangeduide personeelsleden.
02.15 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour les éclaircissements complémentaires apportés à nos questions. Je retiens que vous allez faire cette articulation claire entre cette étude et un plan. Vous avez raison de dire qu'il ne s'agit évidemment pas pour le parlement de négocier, de participer. Mais il doit pouvoir avoir une lisibilité sur les raisons pour lesquelles nous sommes dans tel pays et pas dans tel autre. Il importe que nous puissions avoir cette lisibilité. Il serait utile que vous puissiez revenir, une fois les choses clarifiées de votre côté, sur l'ensemble de notre représentation extérieure de la Belgique.
Vous vous attendiez à ce que l'on soumette telle ou telle proposition. J'en ai fait! D'après moi, dans chaque pays où nous avons une coopération, nous devrions avoir une représentation diplomatique.
02.16 Didier Reynders, ministre: Je disais ne pas avoir reçu de propositions de fermeture!
02.17 Georges Dallemagne (cdH): D'accord.
Par ailleurs, il ne s'agit pas de venir ici avec des demandes spécifiques. Je pense simplement que vous disposez d'une étude fort convenable et qu'il serait opportun de répondre aux éléments qui y figurent, notamment en ce qui concerne les pays les plus importants aussi sur le plan économique.
Eu égard à la question de la diplomatie économique, du commerce extérieur, je suis tout à fait ravi que l'État fédéral s'occupe de cette question. Je demande simplement que l'on arrête cette petite guérilla et ce petit jeu, où chacun nomme avant de se rendre au Conseil d'État. C'est un facteur important, qui mobilise toute l'énergie de la Belgique. Nous sommes dans une situation économique difficile. Il faut que, État fédéral et Régions, ensemble, nous puissions, main dans la main, avoir une action forte et coordonnée.
Je compte sur vous, sur votre légendaire capacité à arrondir les angles pour que nous puissions enfin avoir un cessez-le-feu et allumer le calumet de la paix en vue d'une véritable diplomatie économique, qui représente l'ensemble des entités du pays et dans laquelle celles-ci se sentent à l'aise. Car, même si on n'aurait jamais dû défédéraliser le commerce extérieur – c'est un fait aujourd'hui, c'est ainsi –, c'est une réalité avec laquelle il faut tenir compte.
Pour ce qui est du Benelux, je demande que, dans votre prochaine note de politique générale (janvier), il puisse y avoir un paragraphe spécial expliquant les raisons pour lesquelles et les modalités et les domaines dans lesquels nous allons avoir ces diplomaties. Cela permettra de clarifier et de rassurer chacun sur la manière dont nous conduisons ces initiatives.
02.18 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
U weet dat ik in mijn professioneel verleden een hevig gebruiker ben geweest van alle diplomatieke posten en handelsvertegenwoordigers van België en het hele netwerk dat rond het gegeven hangt. Ik ben het dan ook absoluut eens met uw visie dat een goede samenwerking op het terrein à la limite het allerbelangrijkste is. In meer dan 95 % van de posten is een goedlopende samenwerking ook gewoon de realiteit.
Ik wil tot slot nogmaals benadrukken dat een dergelijke samenwerking voor mij juist betekent dat er ook over het openen en sluiten van posten goed en uitgebreid overleg moet zijn. Voor mij kan zulks betekenen dat een federale post op vraag van de Gewesten al dan niet openblijft, hoewel zulks an sich op federaal niveau minder interessant is.
Ik sluit mij absoluut aan bij de stelling van de heer Dallemagne dat de doelstelling moet zijn om een en ander op het terrein te laten marcheren. U kent mijn standpunt ook uit mijn vorige interventies.
Het enige doel van mijn interventie in het huidig debat is dat wij in een aantal operaties, die nodig zijn en die ik absoluut steun, er absoluut over moeten waken dat de samenwerking op het terrein blijft marcheren.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik heb nog een klein vraagje over een punt dat ik uit uw antwoorden niet helemaal goed had begrepen.
U verklaarde over Kameroen dat op korte termijn een speciale accreditatie aan de overheid van Kameroen zou worden bezorgd. Ik veronderstel dat zij altijd ja zal zeggen?
02.19 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik hoop het. Ik heb geen negatieve reactie gekregen. Wij hebben echter een uitbreiding of, meer concreet, een bevestiging of versterking van de accreditatie van Congo-Brazzaville voor Kameroen gevraagd. Ik heb vorig weekend vernomen dat er ter zake een vertraging was. Ik heb ook vernomen dat de overheden een echte accreditatie voor Kameroen vragen.
De vraag is formeel, maar is geen bevestiging van een uitbreiding van Congo naar Kameroen. Het betreft een echte, rechtstreekse accreditatie voor Kameroen.
Wij zullen dat doen. Ik heb geen andere reactie gehoord. Ik heb dus geen kritiek gehoord, maar enkel een formele vraag. Ik heb aan de diensten gevraagd positief te reageren.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik dank u voor de inlichtingen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Wij kunnen nog een aantal vragen laten stellen. Vraag nr. 14442 van de heer Jambon wordt in een schriftelijke vraag omgezet.
03 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de bestedingen van EU-gelden" (nr. 15142)
03 Question de M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "l'affectation des fonds européens" (n° 15142)
03.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal het kort houden om zo veel mogelijk collega’s de kans te geven hun vragen te stellen.
Deze vraag heeft een behoorlijk traject afgelegd. Ze werd eerst gesteld aan de eerste minister, ze werd dan overgezonden aan de minister van Begroting en nu bent u het slachtoffer bij wie ze uiteindelijk terechtgekomen is.
De vraag is heel eenvoudig en gaat over de aanbevelingen. Het is nu de achttiende keer op rij – het begint bijna tragikomisch te worden – dat de Europese Rekenkamer de besteding van de EU-gelden niet goedkeurt omwille van het foutenniveau. Dat bedraagt nu 3,9 % en stijgt dus zelfs nog.
Dat is pijnlijk voor de Europese Commissie, die een belerende vinger opsteekt en zegt dat de landen meer discipline aan de dag moeten leggen, waarvan ik absoluut voorstander ben, terwijl ze er zelf niet in slaagt haar eigen uitgaven goedgekeurd te krijgen door haar eigen controleur.
Mijn vragen zijn heel simpel. Is dit een issue op Europees niveau? Wordt daarover gesproken?
Wat doet België daarmee? Gelet op al wat er zich in de Europese context afspeelt, kunnen wij toch moeilijk blind blijven voor het feit dat degene die ons controleert en aanmaant tot discipline, daarin blijkbaar zelf niet slaagt.
Ik wil absoluut geen pleidooi houden om minder discipline aan de dag te leggen, maar een Vlaams spreekwoord luidt als volgt: “Het is goed in eigen hert te kijken.” Wat is uw standpunt en dat van België in deze problematiek?
03.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Waterschoot, dit is een kwestie die in het verleden in de Ecofinraad ter sprake kwam. Ik ben heel lang lid van de Ecofin geweest. Dat is misschien de reden waarom deze vraag aan mij werd toegewezen.
De Europese Rekenkamer heeft de rekeningen van 2011 afgetekend als zijnde volledig en juist, maar stelde ook een onaanvaardbaar foutenniveau vast, wat heeft geleid tot een afkeurende verklaring over de uitgaven. Dat is niets nieuws.
Ik ben het volledig met u eens dat de lidstaten en de Europese instellingen voor hun verantwoordelijkheden moeten worden geplaatst. Een vergelijking tussen lidstaten of regio’s is een interessante piste om de uitgaven van de Europese fondsen te verbeteren.
De Rekenkamer stelt ook andere pistes voor. Ik verwijs u daarvoor naar het betreffende verslag van de Rekenkamer.
Ik ben bereid om alle pistes uit te werken. Ik heb in mijn vorige functie altijd gezegd dat een vergelijking tussen de verschillende overheden al een goede piste is en een indicatie geeft van mogelijke fouten, bijvoorbeeld als er een heel groot verschil is zonder een correcte motivering.
Ik wil in de eerste plaats de nadruk leggen op de toepassing van de bestaande Europese regelgeving. België pleit voor meer controles, maar die vergen ook meer tijd en middelen. Er zijn echter ook andere middelen om de uitgaven van de EU te optimaliseren.
In het kader van de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement over het toekomstig financieel kader voor 2014-2020 en de gerelateerde regelgeving voor de Europese fondsen, heeft de Commissie verschillende pistes voorgesteld om de uitgaven van de fondsen te optimaliseren. Het gaat onder andere om de toepassing van strengere condities, minder maar beter gedefinieerde doelstellingen en dus minder versnipperde uitgaven, een aanzienlijke verhoging van de technische bijstand vanwege de Commissie en andere Europese instellingen, de beperking van de fondsen voor landen met een beperkte absorptiecapaciteit en een versterking van de rol van de Europese Investeringsbank voor infrastructuurprojecten.
Deze rist maatregelen is beter bekend als het concept better spending, beter besteden. België is een groot voorstander van deze benadering en zal de Commissie volledig steunen bij haar voorstellen om het geld van de Europese burger beter te besteden. Er is wel één verschil, België is voor better spending, maar dit wil niet zeggen: minder besteden. Het moet mogelijk zijn meer te doen door een betere besteding zonder dat de Europese Unie minder geld krijgt. Dat is een groot verschil tussen België en andere lidstaten.
Voorzitter: Georges Dallemagne.
Président: Georges Dallemagne.
03.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, wat het vertrouwen in de Europese instellingen betreft, ben ik het met u eens. Mijn vraag is eerder ingegeven door mijn bekommernis om de efficiëntie. Het beknotten van de Europese budgetten is verre van mijn doelstelling. Dit is een politieke uitspraak, maar misschien moeten wij de Europese Commissie eens vragen hoe zij zou reageren als België 4 % van zijn uitgaven niet zou kunnen verantwoorden. Ik meen dat zij daarmee niet gelukkig zou zijn.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "zeldzame aardmetalen" (nr. 15312)
04 Question de Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les métaux terreux rares" (n° 15312)
04.01 Els Demol (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag dateert van januari, maar zij heeft aan actualiteitswaarde nog niets ingeboet. China controleert vandaag meer dan 90 % van de wereldwijde productie van zeldzame aardmetalen, hoewel het land zelf slechts beschikt over 23 % van de wereldwijde reserves — al zeggen de Amerikanen wel dat het meer dan 30 % moet zijn. Die uitzonderlijke positie heeft China in de jaren negentig opgebouwd en was het gevolg van lagere loonkosten en soepelere milieuregels.
Door het grote aanbod van zeldzame aardmetalen vanuit China werd de buitenlandse concurrentie uitgeschakeld, met als bekendste voorbeeld de Mountain Pass-site in Californië, die tussen 1965 en midden jaren tachtig nog de grootste producent van zeldzame aardmetalen was. De voorbije jaren is China begonnen met het systematisch beperken van de uitvoer van zeldzame aardmetalen, wat heeft geleid tot ernstige prijsstijgingen.
In maart 2012 dienden de Europese Unie, de Verenigde Staten en Japan samen een klacht in bij de Wereldhandelsorganisatie wegens marktmanipulatie. Op 23 juli 2012 heeft de Europese Unie, naast de Verenigde Staten en Japan, de oprichting van een expertpanel binnen de Wereldhandelsorganisatie gevraagd. Dat panel werd samengesteld op 28 september 2012.
Mijnheer de minister, kunt u een stand van zaken geven van de klacht van de Europese Unie bij de Wereldhandelsorganisatie? Wanneer verwacht u een uitspraak van het expertpanel?
Wat is het aandeel van China in de Belgische invoer van zeldzame aardmetalen? Uit welke andere landen voert België in? Op welke wijze is het aandeel van China in de Belgische invoer van zeldzame aardmetalen de voorbije jaren geëvolueerd?
04.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, het dossier DS432 inzake de exportbeperking van de zeldzame aardmetalen wolfraam en molybdeen wordt momenteel onderzocht door een expertpanel. De partijen hebben schriftelijke mededelingen uitgewisseld. De eerste hoorzitting had plaats van 26 tot 28 februari en de tweede eind juni. Het eindverslag moet in november 2013 naar de partijen worden gestuurd, en een maand later naar de leden van de WTO. Dat tijdsschema kan nog worden aangepast. Zolang de procedure loopt, wordt over de inhoud geen informatie verstrekt.
Bij het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO werd vroeger reeds een soortgelijk dossier tegen China ingediend. Dat dossier, DS394/395/398, had eveneens betrekking op exportbeperkingen, niet van aardmetalen maar van andere grondstoffen. Het orgaan voor geschillenbeslechting stelde de verzoeker toen grotendeels in het gelijk. China kreeg tot 31 december 2012 de tijd om orde op zaken te stellen. Alle kwestieuze contingenten en uitvoerbelastingen werden opgeheven. Hiermee werd a priori tegemoetgekomen aan de wensen van de Europese Unie. Dat neemt niet weg dat waakzaamheid geboden blijft ten opzichte van de manier waarop de exportvergunningen worden verstrekt.
Ik heb voor u een tabel over de invoer door België van zeldzame aardmetalen in de vorm van concentraten of halffabrikaten, met details van 2004 tot 2012, met het aandeel van China in de totale Belgische invoer en het aandeel van China in de extracommunautaire Belgische invoer. Algemeen gesteld blijft China onze grootste rechtstreekse leverancier, buiten de EU van de zevenentwintig, met een aandeel van 94 % in 2008.
Het Chinese aandeel in de totale Belgische invoer schommelt tussen 20 en 34 %, maar het grootste deel is nog steeds afkomstig van de Europese Unie. Duitsland, Frankrijk, Nederland en Oostenrijk zijn goed voor meer dan 50 % van de hele bevoorrading van België. Het gaat evenwel vooral om onrechtstreekse invoerstromen, waarvan een niet nader bepaald deel oorspronkelijk uit China afkomstig is.
De cijfers in de bovenstaande tabel houden alleen rekening met de invoer in de vorm van concentraten en halffabricaten. Tal van elektronische componenten en technologische producten die zeldzame aardmetalen bevatten, zijn niet in deze cijfers begrepen.
Het is zeer moeilijk om een juiste raming van deze invoerstromen te geven.
In 2008 is het Europees grondstoffeninitiatief genomen, waarmee wordt nagegaan in hoeverre de Europese Unie van sommige grondstoffen, waaronder zeldzame aardmetalen, afhankelijk is en op welke wijze daaraan iets kan worden gedaan. Er worden drie mogelijkheden aangereikt, namelijk de bevoorrading diversifiëren, op zoek gaan naar vervangingsproducten en recycleren.
Wat de diversifiëring betreft, China neemt weliswaar nog altijd het leeuwendeel voor zijn rekening, maar ook de mijn van Mountain Pass hervat in januari dit jaar de activiteiten. Ook Australië start de productie weer op. Daarna zijn er projecten in Maleisië, Groenland, Jamaica en Latijns-Amerika.
Er werd heel veel geïnvesteerd in vervangen en recycleren. Drie Belgische recyclagebedrijven bekleden een leidinggevende positie. De vooruitgang die ter zake werd geboekt en de impact van de economische crisis leidden tot een sterke daling van de vraag naar zeldzame aardmetalen. In 2012 werd slechts 40 % van de Chinese quota gebruikt. Wat de prijs ervan betreft, was er een verlies van gemiddeld 50 % in 2012.
Een Belgisch bedrijf is een van de grootste buitenlandse producenten van zeldzame aardmetalen in China.
Ik heb een tabel met gedetailleerde cijfers voor u.
04.03 Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord en voor de tabel, die ik met veel belangstelling zal lezen. Ik zal ook met veel belangstelling de uitspraak afwachten van het expertpanel van de Wereldhandelsorganisatie. Zeldzame aardmetalen worden ook wel de “next oil” genoemd: ze zijn even belangrijk als olie voorheen was. Ze vormen een cruciaal onderdeel van hoogtechnologische producten, van de meest geavanceerde wapensystemen tot alledaagse smartphones. Hun belang zal de komende decennia waarschijnlijk alleen maar toenemen. Wij juichen dan ook de stappen toe die op Europees vlak worden gezet. Ik verwijs hierbij vooral naar het European Innovation Partnership on Raw Materials, gelanceerd in februari, dat onder andere onze invoerafhankelijkheid wil doorbreken.
Ik geef een voorbeeld uit de voorbije jaren. In 2010 bevroor China de uitvoer van die zeldzame metalen naar Japan voor twee maanden, dit na een diplomatiek incident tussen beide landen. Dit had rampzalige gevolgen voor Japan. Naar mijn mening is het niet echt gezond dat één land een quasimonopolie heeft op de markt van zeldzame aardmetalen. We moeten onze houding ten opzichte van China eens bekijken. China heeft een staatseconomie die rustig gebruikmaakt van onze vrijemarkteconomieën en van de principes die we daar toepassen, maar dat heeft een zeer nefast gevolg. Een ander probleem van China is het gebrek aan respect voor wat wij de intellectuele eigendom noemen. De Chinezen weten dat, maar veel gebeurt er niet aan. Ook valt het mij op dat steeds meer Belgische bedrijven die naar China zijn uitgeweken, terugkomen. Dat moeten we toch eens bekijken.
Het incident is gesloten.
Le président: Chers collègues, le ministre me signale que nous pouvons encore prendre trois questions. Plusieurs questions seront transformées en questions écrites.
- mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de toespraak van David Cameron over de toekomst van het Verenigd Koninkrijk als lidstaat van de Europese Unie" (nr. 15372)
- de heer Bruno Valkeniers aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de 'vragenlijst' van de Britse premier Cameron aan zijn EU-collega's" (nr. 17148)
- Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le discours de David Cameron au sujet de l'avenir de l'adhésion du Royaume-Uni à l'Union européenne" (n° 15372)
- M. Bruno Valkeniers au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "le 'questionnaire' soumis par le premier ministre britannique D. Cameron à ses collègues de l'UE" (n° 17148)
05.01 Bruno Valkeniers (VB): De heer Cameron zei dat hij bij winst van de verkiezingen in 2015 een referendum zou organiseren. Daarin zouden de Britten zich kunnen uitspreken over Groot-Brittannië. Intussen wenst hij vooral een antwoord op de vraag wat de Europese Unie nog moet doen en wat ze moet ophouden te doen. Meer specifiek luidt de vraag of er bevoegdheden kunnen terugkeren naar de natiestaten in plaats van altijd omgekeerd?
De Britse minister van Buitenlandse Zaken, William Hague, heeft een brief geschreven naar de andere 26 EU-landen. Daarin licht hij zijn analyse toe en vraagt hij naar hun bijdrage. Volgens The Financial Times hebben de Franse president Hollande en de Duitse kanselier Merkel al afgesproken om Camerons vragenlijst als onbestaande te beschouwen. In het artikel werd het zelfs wat geridiculiseerd.
Hebt u of de Belgische regering een gelijkaardige brief van uw collega Hague ontvangen?
Hebt u weet van de weigering van Frankrijk en Duitsland om die brief te beantwoorden?
Zal de Belgische regering de vragenlijst van Hague voor Cameron beantwoorden of heeft ze dat intussen gedaan?
Wat is het standpunt van onze regering ter zake? Zullen wij David Cameron steunen in zijn standpunt om bevoegdheden van de EU desgevallend naar de lidstaten te laten terugvloeien?
05.02 Minister Didier Reynders: De toespraak van de Britse eerste minister Cameron bestaat uit verschillende onderdelen. De Britse premier identificeert eerst de uitdagingen van de Europese Unie, zoals het verlies aan concurrentievermogen, de noodzakelijke institutionele veranderingen voor de goede werking van de eurozone en het groeiend gevoel van frustratie bij de burgers.
Hij geeft vervolgens zijn visie op Europa en legt daarbij de nadruk op het concurrentievermogen, de flexibiliteit, de noodzaak om bevoegdheden terug over te hevelen naar de natiestaten, de democratische legitimiteit en het evenwicht dat gevonden moet worden tussen de eurozone en de landen die er geen deel van uitmaken.
In het laatste deel van de toespraak kondigt eerste minister Cameron zijn intentie aan om de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie te heronderhandelen en de vraag over de handhaving van het Verenigd Koninkrijk in de Unie voor te leggen in een referendum tegen 2017.
De toespraak werd vooraf niet afgetoetst bij de andere Europese collega’s. Ik werd pas informeel op de hoogte gebracht door minister van Europese Zaken David Lidington. De toespraak werd ook nog niet besproken in de Raad van de Europese Unie. Een concrete discussie hierover is overigens moeilijk, zolang de Britse vragen niet preciezer worden en vooral voor ze worden bevestigd.
In dit stadium is de vraag tot herziening van de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie immers niet meer dan een electorale belofte voor de verkiezingen van 2015. De heer Cameron heeft inderdaad twee functies: hij is eerste minister en ook het boegbeeld van zijn partij voor de volgende verkiezingen.
Wij kunnen grotendeels akkoord gaan met de algemene vaststellingen die gemaakt worden. Het economisch bestuur in de eurozone dient versterkt te worden. Het concurrentievermogen van de Unie moet verbeterd worden. De democratische legitimiteit van het beslissingsproces moet versterkt worden. Hiervan wordt tegenwoordig werk gemaakt. De verdieping van de Economische en Monetaire Unie, eveneens op het gebied van de democratische legitimiteit, staat op de agenda van de Europese Raad.
De groep-Westerwelle, waaraan ik deelgenomen heb, heeft voorstellen geformuleerd. Een mogelijke herziening van de verdragen na de Europese verkiezingen van 2014 wordt meer en meer ter sprake gebracht. De oplossing voor al de uitdagingen waarnaar de heer Cameron verwijst, ligt niet in een repatriëring van beleidsdomeinen van de Unie, maar integendeel in een meer doorgedreven integratie. We kunnen begrijpen dat niet alle lidstaten bereid zijn om die weg te volgen. Dat is de reden waarom België overigens altijd voorstander geweest is van een gedifferentieerde integratie. Dat moet het mogelijk maken voor de landen die het wensen om vooruit te gaan zonder het geheel van de lidstaten te verplichten om hen te volgen, maar evenmin zonder aan degenen die niet vooruit willen gaan, toe te laten zich hiertegen te verzetten.
Een gedifferentieerde integratie staat echter niet gelijk met een integratie à la carte. Een nieuw Europees beleid nastreven volgens een verschillend ritme is iets anders dan zich terugtrekken uit een beleid dat goed gevestigd werd met 27. Met een herziening van de betrekkingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk dreigt men overigens een doos van Pandora te openen. Hoe zou men immers vervolgens kunnen weigeren om de specifieke betrekkingen van een andere lidstaat met de Unie te heronderhandelen?
Wat de specifieke problematiek van de kmo’s betreft, waarnaar premier Cameron verwijst, kan gesteld worden dat België in het algemeen de initiatieven ondersteunt en aanmoedigt die gericht zijn op het wegnemen van de remmen op economische ontwikkeling en ondernemerschap. Het mag echter geenszins de bedoeling zijn om onder het mom van verlichting der lasten voor onze ondernemers de interne markt te destabiliseren, noch het intracommunautair spelersvlak te vervalsen.
België kijkt er dan ook op toe dat het lovenswaardig doel om de administratieve lasten te verlichten, niet wordt aangewend ten behoeve van desintegratie.
Tot slot kan ik u meedelen dat België inderdaad ook een brief van minister van Buitenlandse Zaken William Hague ontving. De brief in kwestie is echter geen vragenlijst, maar slechts een informatieve brief ter kennisgeving van de Britse interne oefening over de balance of competences met de Europese Unie. Wij hebben die brief niet beantwoord, omdat ze alleen informatie bevatte over de evolutie in een specifiek land.
05.03 Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor dat laatste deel, waarmee u antwoordde op mijn vraag.
Al wat u daarvoor gezegd hebt, was meer dan interessant en is een debat op zichzelf waard. Dat betekent nog niet dat ik het met u eens ben. Werk maken van de democratische legitimiteit is inderdaad meer dan nodig in Europa. Als het de wil is van een regering, van een bevolking, om bevoegdheden terug over te hevelen naar de natiestaten, dan is dat volkomen legaal. Dat zou misschien het burgerschapsgevoel van de Europeanen veeleer kunnen vergroten in plaats van verkleinen. Maar ik herhaal dat dit een debat op zich is.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 15639 de M. Kristof Waterschoot est transformée en question écrite. La question n° 15648 de M. Georges Gilkinet tombe.
06 Vraag van mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de mensenrechten in Vietnam" (nr. 15807)
06 Question de Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les droits de l'homme au Viêt Nam" (n° 15807)
06.01 Els Demol (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op maandag 4 februari 2013 werden 22 leden van een clandestiene politieke groepering in Vietnam tot gevangenisstraffen van tien jaar tot levenslang veroordeeld. De veroordeelden zouden hebben getracht de huidige regering omver te werpen.
Volgens mensenrechtenorganisaties wordt dit verdict vaak uitgesproken, om dissidentie in de kiem te smoren.
In het World Report 2013 van Human Rights Watch lezen wij dat de regering van Vietnam in 2012 minstens 33 activisten liet opsluiten. De regering van Vietnam onderdrukt op systematische wijze de vrijheid van meningsuiting en van vergadering en vereniging. Zij vervolgt tevens zij die het overheidsbeleid in vraag stellen. Corruptie door gezagsdragers aanklagen of oproepen tot een alternatief voor de eenheidspartij volstaat volgens de genoemde mensenrechtenorganisatie.
Inzake de mensenrechten in partnerland Vietnam stelde ons eigen rapport “Mensenrechten en Ontwikkeling” van de FOD Buitenlandse Zaken voor het jaar 2011 het volgende: “Men kan dus stellen dat er zich langzaam een positieve trend in verband met de mensenrechtenpolitiek ontwikkelt. Zo is de geplande herziening van de grondwet en andere wettelijke bepalingen een zeker positief signaal, maar steeds in functie van de economische prioriteiten van het land.”
Eind januari 2013 raakte dan weer bekend dat de Vietnamese regering overweegt zelf het gif te produceren dat voor het uitvoeren van de doodstraf wordt gebruikt. In 2011 besloot Vietnam ter dood veroordeelden niet langer te fusilleren en stapte het over op dodelijke injecties.
De Europese Unie beperkt de export van drugs die voor het uitvoeren van de doodstraf of voor foltering kunnen worden gebruikt.
Mijnheer de minister, graag had ik van u het volgende geweten.
Hoe schat u de huidige mensenrechtensituatie in Vietnam in? Welke evolutie heeft sinds het mensenrechtenrapport van 2011 in Vietnam plaatsgevonden?
Inzake de herziening van de grondwet van Vietnam heeft de regering begin 2013 een ontwerp tot grondwetsherziening gepubliceerd, waarover de Vietnamese bevolking tot eind september 2013 zal worden bevraagd.
Hoe evalueert u de voorgestelde grondwetswijzigingen?
Welke initiatieven heeft België ondernomen om vooruitgang te boeken op het vlak van het terugdringen van de doodstraf in Vietnam, dat een partnerland van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking is?
06.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Demol, de mensenrechtensituatie in Vietnam kwam in oktober 2012 nog aan bod tijdens de EU-Vietnammensenrechtendialoog. In dat kader deelde de EU-vertegenwoordiger zijn bezorgdheid mee over blijvende schendingen van verschillende mensenrechten in Vietnam, onder andere de vrijheid van meningsuiting, de godsdienst- of geloofsvrijheid en de toepassing van de doodstraf. Ook heeft de EU een paar positieve evoluties onderstreept en Vietnam sterk aangemoedigd de hervormingen verder te zetten. Ik deel ten volle uw bezorgdheid en die van de Europese Unie inzake de mensenrechtensituatie in Vietnam. Bij mijn laatste bezoek vorig jaar heb ik ook veel opmerkingen gemaakt, eerst en vooral wat de doodstraf betreft. U weet dat dit voor ons een echte prioriteit is.
Wat de grondwetswijziging betreft, vindt op dit moment, zoals gepland, de publieke raadpleging over de hervorming van de grondwet plaats. Met deze consultatie werd gestart begin januari en ze is ondertussen afgesloten op 31 maart 2013. De finale stemming over de nieuwe grondwet in het parlement is gepland voor november 2013. De officiële consultatie sluit wel bepaalde onderwerpen uit, onder meer politiek pluralisme of privé-eigendom van land. Hoewel de overheid had beloofd alle commentaren ongecensureerd te publiceren, hebben ons berichten bereikt dat de overheid toch zou censureren en niet alle commentaren integraal zal publiceren.
De officiële consultatie gaat gepaard met interessante discussies en, onder andere, een petitie die op 4 februari door vijftien vooraanstaande intellectuelen werd overhandigd aan een vertegenwoordiger van het parlement. Een van de ondertekenaars, een lid van de delegatie die de petitie overhandigde, is voormalig minister van Justitie Nguyen Dinh Loc. Ex-minister Nguyen Dinh Loc was de voorzitter van het redactiecomité van een vorige grondwetsherziening in 1992.
Volgens ex-minister Loc is de filosofie van de huidige grondwet achterhaald en zijn veranderingen noodzakelijk. De vraag blijft hoever die veranderingen kunnen gaan. Andere prominente figuren, onder meer van de katholieke kerk in Vietnam, ondertekenden ook de petitie, die in totaal al door 2 500 mensen werd ondertekend. De discussie en de petitie tonen aan dat bij de bevolking en bij een deel van de politieke en intellectuele elite toch een duidelijke wil aanwezig is om te reflecteren over politieke hervormingen in Vietnam.
Wat uw derde vraag betreft, over ons initiatief voor de afschaffing van de doodstraf, heeft ons land vorige week, samen met Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk, nog zijn actieve steun toegezegd aan een demarche door de Europese Unie in Hanoi met betrekking tot de doodstraf. In mijn bilaterale contacten met de Vietnamese autoriteiten kaart ik systematisch de kwestie van de doodstraf aan. Ik zal dat blijven doen. Ik heb dat ook gedaan tijdens een vorige missie in Vietnam vorig jaar.
De EU heeft in principe geen gemeenschappelijke positie over kandidaturen en dus ook niet over de kandidatuur van Vietnam voor een zetel in de Mensenrechtenraad voor de periode 2014-2016. Het betreft immers een bevoegdheid van de lidstaten. Ik wil er in de eerste plaats op wijzen dat dergelijke verkiezingen geheim zijn en dat het over het algemeen niet opportuun is om publiekelijk uitspraken te doen over kandidaten.
Ik kan u echter verzekeren dat België zowel rekening houdt met de al dan niet constructieve opstelling van de kandidaat-lidstaten in multilaterale mensenrechtenfora als met hun track record inzake mensenrechten. Dat gebeurt conform de oprichtingsresolutie van de Mensenrechtenraad, resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering, die bepaalt dat VN-lidstaten bij de verkiezing van de leden van de raad rekening zullen houden met de bijdrage van de kandidaten aan de bevordering en de bescherming van de mensenrechten en met hun vrijwillige engagementen. Men moet ook rekening houden met de andere kandidaten binnen dezelfde kiesgroep. Wij zullen dus een evaluatie maken in verband met Vietnam, maar we zullen ook een vergelijking maken tussen Vietnam en andere kandidaten van dezelfde kiesgroep.
06.03 Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, die grondwetswijziging is dus duidelijk niet voldoende om bepaalde mensenrechten goed te promoten of om er op een positieve manier mee om te gaan.
Ik denk dat ik daar verder vragen over zal stellen aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, want het is een partnerland van België. Dat lijkt mij wel opportuun in dit geval.
L'incident est clos.
Le président:
Les questions n° 15964, 16008 et 16033 de Mme Dumery et la question
n° 16037 de Mme Boulet sont transformées en questions écrites.
07 Vraag van mevrouw Eva Brems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de politieke situatie in Libië" (nr. 16150)
07 Question de Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la situation politique en Libye" (n° 16150)
07.01 Eva Brems (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb mijn vraag eind februari ingediend, toen het Libische parlement debatten had aangevangen over een wet. Ik denk dat mijn vraag nog actueel is, want deze wet is deze maand goedgekeurd.
Het gaat over de wet inzake politieke uitsluiting, een wet die belet dat iedereen die banden heeft met het voormalige Khadaffiregime een publiek ambt kan bekleden. Het is een heel brede wet die niet alleen betrekking heeft op topfuncties, maar ook op alle functies binnen het hogere en middenniveau van de bureaucratie.
Deze wet is er gekomen na publieke druk van burgers die vrezen dat wie zich schuldig gemaakt heeft aan misbruiken in het verleden, deel zou kunnen uitmaken van de nieuwe leiding van het land. Uiteraard is dat een heel terechte bezorgdheid om de realisaties van de revolutie te beschermen.
Wij hebben echter de ervaring gehad in Irak met de debaathificatie. Als men iedereen met enige ervaring in de administratie, bijvoorbeeld in het gerechtelijk apparaat, waar iedereen banden heeft met het oude regime, gaat uitsluiten, heeft dat desastreuze gevolgen voor de heropbouw van het land, kan dat grote groepen in de samenleving marginaliseren en kan dat toekomstige conflicten voeden, zeker in een klimaat zoals in Libië, waar hele stammen, zoals de Warfalla, of volledige steden, zoals Sirte en Bani Walid, bestempeld worden als pro-Khadaffi en dus eigenlijk uitgesloten worden van de reconstructie van het land. Dat zou een tikkende tijdbom kunnen zijn voor de transitie in dit land.
Gezien onze betrokkenheid in het recente verleden bij de gewapende interventie in dat land, is het onze plicht om ons te blijven aantrekken wat daar gebeurt, om niet volledig hands off te zijn op dit moment.
Vandaar dus de vraag of u de bezorgdheid deelt over de manier waarop die vetting daar gebeurt. Ziet u manieren om deze bezorgdheid over te brengen aan de Libische beleidsmakers via onze diplomatie, via persoonlijke contacten en via de kanalen van de Europese Unie? Er moet voor gepleit worden dat men dit beperkend interpreteert, beperkt tot de individuen die werkelijk misdaden hebben gepleegd. Men kan mensen niet bij associatie schuldig verklaren omdat ze tot een bepaalde groep behoren waarvan sommigen zich effectief ergens schuldig aan hebben gemaakt.
07.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Brems, de analyse die u maakt van het wetsontwerp betreffende de politieke uitsluiting is, mijns inziens, correct. Het Libische parlement heeft op 5 mei de wet op de politieke isolatie goedgekeurd. Deze wet, die op 5 juni van kracht wordt, sluit een groot aantal categorieën van personen uit van het politieke leven en dreigt een destabiliserend effect te hebben op het overgangsproces in Libië. Ze zal tot gevolg hebben dat twintig tot dertig parlementsleden zullen moeten aftreden, waaronder Magariaf, het hoofd van het GNC en dienstdoend staatshoofd van Libië. Verscheidene ministers zullen vervangen moeten worden.
Het lijkt er inderdaad op dat deze wet vooral is ingegeven door emotionele overwegingen om tegemoet te komen aan de verwachtingen van het volk na jarenlange dictatuur en repressie. Deze houding is weliswaar te begrijpen, maar volgens mij is het van wezenlijk belang dat de Libische autoriteiten er in het raam van het democratisch overgangsproces in slagen de verwachtingen van het volk te verenigen rond fundamentele waarden zoals de eerbiediging van de rechten van de mens, de democratie, de rechtsstaat en het internationaal recht, begrippen die centraal stonden in de Libische revolutie van 2011.
Het is dan ook zaak erop toe te zien dat de wetten die het voorwerp zijn van een bespreking en vervolgens van een stemming in het Libische Algemeen Nationaal Congres overeenkomen met het internationaal recht.
Ik ben het met u eens dat het inclusiviteitsbeginsel in het raam van het democratisch overgangsproces moet primeren op het uitsluitingsbeginsel. België heeft zich ertoe verbonden het ownership van Libië in het licht van het democratisch overgangsproces te respecteren. Dat betekent uiteraard niet dat wij die onderwerpen niet bespreekbaar kunnen maken. Integendeel, door de vertrouwensrelatie die wij met de nieuwe Libische autoriteiten hebben opgebouwd, moet het mogelijk zijn zonder enig taboe belangrijke kwesties aan te kaarten, zoals de rechten van de mens, de rechtsstaat en het internationaal recht. Dat heb ik ook gedaan tijdens mijn gesprekken met de Libische autoriteiten in februari 2012. En dat is ook de boodschap van België binnen de EU, waar de Libische kwestie regelmatig aan de orde is, zoals onlangs nog op de Raad Buitenlandse Zaken van 11 maart.
Tot slot wijs ik erop dat de Mensenrechtenraad tijdens zijn maartsessie een ontwerpresolutie over technische bijstand aan Libië inzake mensenrechten heeft goedgekeurd. Daarin komt de kwestie van de overgangsjustitie aan bod.
Gisteren heb ik een bilateraal gesprek gehad met de eerste minister van Libië in Brussel. Wij hebben gesproken over drie punten.
Ten eerste hebben wij gesproken over de veiligheid in het land. Er zijn heel veel milities met wapens. Hun aantal moet dalen, mogelijk via een integratie in verschillende activiteiten binnen Libië. Dat is een heel groot probleem.
Ten tweede is er de politieke evolutie. De leden van een grondwetscommissie moeten worden benoemd, die een nieuwe grondwet moet schrijven.
Ten derde, om de wederopbouw van het land via een betere samenwerking te organiseren, is er nood aan een correcte visie op de contracten uit het verleden. Ik vraag geen betaling voor al die contracten, maar de correcte contracten uit het verleden moeten wel worden uitgevoerd. Dat besef, niet alleen tegenover België maar ook tegenover andere landen, dringt door in Libië.
Ik deel uw bezorgdheid. We zetten onze bilaterale contacten verder en we werken ook via de Europese Unie. Een transitieproces is altijd moeilijk. Een correcte evaluatie van het verleden moet hand in hand gaan met een correcte reconciliatie.
07.03 Eva Brems (Ecolo-Groen): Ik ben ook bezorgd over deze wet omdat ze is gestemd nadat gewapende betogers het ministerie van Justitie en het ministerie van Buitenlandse Zaken hadden omsingeld. Het is een gevaarlijk precedent in een land waar wapens zeer wijdverspreid zijn: met geweld kan men wetten afdwingen.
Ik dring erop aan om het blijvend op te volgen. We hebben niet alleen geprivilegieerde contacten maar ook een bijzondere verantwoordelijkheid voor de toekomst van dit land.
Het incident is gesloten.
Le président: Chers collègues, nous recommencerons nos travaux au point 15 de l'agenda, lors d'une séance de questions avec le ministre des Affaires étrangères, le 19 juin à 15 h 00.
La réunion publique de commission est levée à 17.20 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.20 uur.