Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 30 avril 2013 Après-midi ______ |
van Dinsdag 30 april 2013 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.27 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La séance est ouverte à 14.27 heures et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
- mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de federale aanpak van bedelarij" (nr. 17325)
- de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de aanpak van agressieve bedelarij" (nr. 17330)
- de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de federale maatregelen tegen bedelarij gevraagd door de Gentse burgemeester" (nr. 17448)
- mevrouw Bercy Slegers aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de aanpak van bedelarij in de steden" (nr. 17463)
- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de maatregelen tegen bedelcircuits" (nr. 17574)
- Mme Karin Temmerman à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la politique fédérale de la mendicité" (n° 17325)
- M. Mathias De Clercq à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la lutte contre la mendicité agressive" (n° 17330)
- M. Siegfried Bracke à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "des mesures fédérales de lutte contre la mendicité réclamées par le bourgmestre de Gand" (n° 17448)
- Mme Bercy Slegers à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la lutte contre la mendicité dans les villes" (n° 17463)
- M. Stefaan Van Hecke à la ministre de la Justice sur "les mesures de lutte contre la mendicité organisée" (n° 17574)
De voorzitter: Mevrouw Temmerman heeft zich laten verontschuldigen. Ook mevrouw Slegers laat zich verontschuldigen. Van de heer De Clercq hebben wij niets vernomen. Mijnheer Bracke, u hebt het woord.
01.01 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de minister, het is geen toeval dat een aantal Gentse parlementsleden u vragen stelt over bedelarij. Wij, de burgemeester en alle gekozenen, stellen vast dat bedelarij in sommige buurten problematische vormen aanneemt. Dat er bedelarij is, à la limite, tot daar, maar dat die gepaard gaat met vormen van agressiviteit is er echt te veel aan. Er staat mij nog levendig een beeld, van nog niet zoveel dagen geleden, voor de geest: een mevrouw die met de allerbeste bedoelingen voedsel geeft aan een bedelaar in de buurt van een kleine supermarkt in het centrum van Gent. De mevrouw in kwestie werd uitgescholden, want de man had absoluut geen belangstelling voor brood of ander voedsel.
Ik kom nu tot uw bevoegdheid. De burgemeester van Gent zegt dat hij niet de juiste tools en middelen heeft om bedelarij aan te pakken. Hij vraagt van u maatregelen op het federale niveau. Er zijn collega’s die in dat verband verwijzen naar de voorstellen van de senaatswerkgroep Mensenhandel, maar de burgemeester van Gent vraagt eigenlijk, om het kort te formuleren, een federaal bedelverbod.
Ik heb voor u daarover de volgende vragen.
Meent u dat de lokale besturen voldoende instrumenten hebben om de bedelproblematiek aan te pakken? Bent u van plan om federale maatregelen te nemen en eventueel zelfs een verbod in te stellen? Hoe evalueert u de internationale samenwerking met een aantal Europese landen die vandaag al bestaat en die daarmee natuurlijk direct van doen heeft?
01.02 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, niet alleen Gent, ook andere steden worden geconfronteerd met de problematiek van het bedelen. Op zich heb ik er geen principieel probleem mee dat iemand bedelt, maar wij zien dat daarachter een georganiseerd circuit zit. Het wordt georganiseerd. Men hoort verhalen over busjes met bedelaars die ’s morgens worden afgezet en ’s avonds weer opgehaald.
Ze zullen een zekere omzet moeten draaien die dag, als ik dat zo mag zeggen, of het loopt fout.
Burgemeesters staan daar inderdaad soms machteloos tegenover. De vraag is dan tot wie men zich dan moet richten? Gaat men zich richten tegen de bedelaar die vaak ook zelf wordt uitgebuit? Of richt men zich tegen de organisatie daarachter?
De wetgever heeft al wetgeving ter zake gemaakt. Ik verwijs naar de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers.
Wie wordt daarin strafbaar gesteld? Hij die een persoon aanwerft, meeneemt, wegbrengt, bij zich houdt, teneinde hem over te leveren aan de bedelarij, hem ertoe aan te zetten te bedelen of door te gaan met bedelen, of hem ter beschikking van een bedelaar stelt of die de bedelarij exploiteert, wordt gestraft. Men viseert daar duidelijk ook degenen die mensen gebruiken, exploiteren.
Blijkbaar is die wet onvoldoende om het fenomeen te bestrijden. Vandaar de volgende vragen, mevrouw de minister.
Wordt deze wet van 2005 in de praktijk wel toegepast? Het College van procureurs-generaal heeft mooie statistieken. Men kan soms perfect zeggen welke inbreuken op welke wetgeving er worden vervolgd en gedagvaard. Hebt u statistieken? Weet u hoeveel keer die wet is gebruikt tegen de organisatoren van die bedelarij?
Zo neen, wat zijn de redenen waarom de wet niet kan worden toegepast?
Heel wat steden en gemeenten klagen dat ze onvoldoende middelen hebben om de georganiseerde bedelcircuits aan te pakken en vragen bijkomende maatregelen. Wat kunt u doen? Bent u van plan om bijkomende maatregelen te nemen? Dan heb ik het niet over een verbod op bedelarij, maar eerder hoe u de organisatie zelf wilt aanpakken.
01.03 Minister Annemie Turtelboom: Als minister van Justitie ben ik uiteraard bevoegd voor de aspecten met betrekking tot de gerechtelijke taken, het Strafwetboek, het strafrechtelijk beleid. Mijn antwoord zal dus op die aspecten betrekking hebben.
Vragen met betrekking tot de bestuurlijke politie en de gemeentelijke regelgeving vallen onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.
Uiteraard ben ik altijd bereid om in het raam van mijn bevoegdheden deel te nemen aan een eventueel overleg.
In de wet van 10 augustus 2005 heeft de wetgever een strafbaarstelling ingevoerd voor de uitbuiting van bedelarij die is vervat in artikel 433ter van het Strafwetboek.
Artikel 433ter straft degene die een persoon aanwerft, meeneemt, wegbrengt, bij zich houdt, teneinde hem aan de bedelarij over te leveren, of hem ter beschikking van een bedelaar stelt, opdat deze laatste zich van hem bedient, om het openbaar medelijden op te wekken. Is tevens de dader van de feiten hij die, op welke manier ook, de bedelarij exploiteert.
De basisstrafbaarstelling gaat met verzwarende omstandigheden gepaard, waaronder het gegeven dat de inbreuk ten aanzien van een minderjarige werd gepleegd.
Tevens moet eraan worden herinnerd dat artikel 433quinquies van het Strafwetboek ook de hiernavolgende feiten strafbaar stelt: de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van controle over hem, teneinde ten aanzien van deze persoon het misdrijf, dat in artikel 433ter wordt bedoeld, te laten plegen.
Bedelarij is dus niet verboden. Het gegeven om iemand aan de bedelarij over te leveren, hem tot bedelarij aan te zetten of de bedelarij te exploiteren, is strafbaar met strenge straffen, in het bijzonder indien die misdrijven worden gepleegd in het kader van de mensenhandel.
Die bepalingen zijn overigens met succes toegepast in het kader van een onderzoek dat in het gerechtelijk arrondissement van Nijvel is gevoerd, op grond waarvan de exploitant tot een gevangenisstraf van zes jaar onvoorwaardelijk is veroordeeld.
Een van de belangrijkste problemen met betrekking tot de bewuste situaties is natuurlijk de bewijsvoering en de identificatie van de verantwoordelijken. Het is voor de lokale autoriteiten dan ook van belang om, wanneer bepaalde situaties worden vastgesteld die vragen oproepen, ook een beroep te doen op de federale gerechtelijke politie, die over de nodige middelen beschikt, om een onderzoek naar eventuele, georganiseerde netwerken te voeren
Op het vlak van justitie is een werkgroep ingesteld met het College van procureurs-generaal, de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, om aan de kwestie van de mensenhandel en de bedelarij te werken. Het doel is dus specifieker. De werkgroep vertrekt thans vanuit de huidige situatie in Brussel, om het fenomeen te onderzoeken. Naar aanleiding daarvan is de werkgroep opgericht. Uiteraard zitten ook andere steden in de werkgroep vervat.
In eerste instantie heeft de werkgroep het vooral mogelijk gemaakt om de verschillende politionele en gerechtelijke actoren, die met dergelijke problematieken zijn belast, met elkaar in contact te brengen.
Op langere termijn wenst de groep de ontwikkeling van een gemeenschappelijk en algemener middel te onderzoeken om richtlijnen te geven met betrekking tot het gerechtelijk en politioneel optreden in deze problematiek.
Overigens moet eraan worden herinnerd dat de rondzendbrief COL 01/2007 bepaalt dat op regelmatige basis periodieke vergaderingen plaatsvinden over mensenhandel op het niveau van de gerechtelijke arrondissementen. Het is dus reeds mogelijk dat deze kwestie op lokaal vlak wordt behandeld via de referentiemagistraat voor de mensenhandel, maar in het kader van een algemene aanpak van de mensenhandel.
België neemt op het vlak van internationale samenwerking ook deel aan een door de EU ontwikkeld programma, met als titel “Strengthening the fight against forced begging, a multi-disciplinary approach”. Dat project beoogt een partnerschap tot stand te brengen tussen het openbaar ministerie, de politie en het maatschappelijk middenveld, door over te gaan tot een uitwisseling van goede handelwijzen inzake mensenhandel met het oog op uitbuiting van gedwongen bedelarij. Het doel is het ontwikkelen van het onderzoek naar en de vervolging van dergelijke gevallen, met een groter bewustzijn voor deze vorm van mensenhandel.
De resultaten van de werkzaamheden zullen ook nuttig zijn om de instrumenten waarover wij beschikken en de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren.
01.04 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik begrijp daar drie dingen uit. Ten eerste is er wetgeving die de exploitatie van bedelarij op genoegzame en afdoende wijze bestrijdt en er zijn, zoals u hebt gezegd, wel degelijk exploitanten veroordeeld. Dat is op zich al een bewijs dat de wet van 2005 werkt.
Ten tweede, ik begrijp ook dat er nationaal en internationaal daarvoor projecten lopen, omdat men zich bewust is van het toenemende belang van dat fenomeen.
Ten derde, ik heb u niet horen spreken over een verbod op bedelarij tout court. Ik geef u de reden daarvoor en hierover zal een meningsverschil rijzen met collega Van Hecke. De Gentse burgemeester heeft niet gesproken over een verbod tegen de organisatie van bedelarij, maar een verbod op bedelarij tout court. Dat kan ik met enig boerenverstand toch wel begrijpen. Ik bedoel maar, wij hoeven ook geen wet tegen hooligans te maken als er geen voetbalwedstrijden zouden bestaan. Met andere woorden, wij treffen ook de organisatie als wij het fenomeen zelf aanpakken.
Ik kan u trouwens zeggen dat het stedelijk reglement bepaalt dat tijdens de Gentse feesten het bedelen tout court verboden is en daar wordt tijdens de feesten ook streng op toegezien, zodat het niet gebeurt. Het kan dus wel tot op zekere hoogte.
Ik kan slechts constateren dat u er niet voor kiest om een algemeen (…)
01.05 Minister Annemie Turtelboom: Dat betekent nog niet dat ik het verbod niet wil. Op dit moment is er een werkgroep mee bezig. Wanneer op een bepaald moment zal blijken dat een verbod nuttig kan zijn, dan wil ik dat overwegen. Voor mij is de kwestie niet dat ik dat per se wel of niet zou willen.
Ik weet dat er middelen bestaan en dat heb ik in mijn antwoord duidelijk gemaakt. Die middelen werken al en kunnen toegepast worden. Maar men moet er moeite voor doen om de achterliggende, meer structurele netwerken te bestrijden.
01.06 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de minister, ik bedank u zeer voor die aanvulling. Dat was nuttig, want anders dreigde er een misverstand.
Natuurlijk merken wij hier ter plekke politieke meningsverschillen. U zegt dat u tegen het bedelen op zich niets hebt. Ikzelf eigenlijk wel, maar ik weet dat het ook als een soort ondernemerschap kan worden bekeken. Een collega van u heeft dat ooit zo genoemd. Welnu, als het al een onderneming is, dan vind ik het een foute onderneming. Maar het is hier niet de plaats om politieke meningsverschillen uit te vechten. Ik neem er akte van dat u zegt dat er een verbod zal komen als blijkt dat dat moet gebeuren. Bedankt voor uw antwoord.
01.07 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, voor mij is uw antwoord wel vrij duidelijk. In mijn vraagstelling had ik al naar voren geschoven dat er een wettelijk kader is met de wet van 2005. Het lijkt me duidelijk dat wij geen bijkomende wetgeving nodig hebben, want er bestaat al wetgeving.
Hoeveel vervolgingen zijn er gebeurd? U hebt het geval van Nijvel aangehaald, maar als dat het enige geval is, dan lijkt mij dat toch vrij beperkt.
Uit uw antwoord leer ik ook dat wij beter een beroep doen op de federale gerechtelijke politie. Er is ook een werkgroep van procureurs-generaal mee bezig en er is een referentiemagistraat aangeduid. De wetgeving bestaat dus wel, maar eigenlijk moet er nog een goede werkmethode worden gevonden om die fenomenen aan te pakken. Dat leer ik zo uit uw antwoord.
Ik ben het niet eens met mijn collega. Men kan voor of tegen het bedelen op zich zijn maar het heeft volgens mij geen zin om de bedelaars zelf te gaan bestraffen. Er moeten andere middelen zijn om mensen die bedelen te helpen of van de straat te halen. Bovendien, hoe gaat men dan het onderscheid maken tussen iemand die gewoon geld of eten vraagt en iemand anders die geld vraagt maar muziek maakt of goocheltrucjes doet enzovoort? Waar gaat men die grens leggen? Ik vind dat een zeer delicaat debat.
Ik meen dat wij in de eerste plaats vooral moeten focussen op de organisaties erachter. Daarvoor is er de wetgeving en het komt er nu op aan die wetgeving in de praktijk toe te passen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "la lutte contre la traite des êtres humains" (n° 17447)
02 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "de strijd tegen mensenhandel" (nr. 17447)
02.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, dernièrement, Eurostat a publié un rapport révélant que seuls six États membres de l'Union européenne ont intégralement transposé la directive 2011/36/UE concernant la traite des êtres humains, adoptée par le Conseil le 21 mars 2011. La date limite pour la transposition était le 6 avril 2013.
La Belgique ne fait pas partie de ces bons élèves. Pourtant, M. De Clerck avait, en son temps, nommé un comité d'experts en vue de cette transposition et un plan d'action avait été élaboré pour une lutte plus efficace en matière de traite d'êtres humains, les propositions devant entrer en vigueur selon un calendrier établi à partir de 2011.
Mes questions sont les suivantes.
Quand la directive 2011/36/UE sera-t-elle intégralement transposée dans notre droit interne?
Qu'en est-il de la mise en place d'un rapporteur national ou d'un mécanisme de rapportage en matière de traite d'êtres humains? Il me semble que cela serait utile pour savoir où nous en sommes, où se situent les problèmes afin de pouvoir adapter à chaque fois les mécanismes de lutte contre la traite des êtres humains.
02.02 Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, je tiens tout d'abord à souligner que la législation belge est déjà très largement conforme à cette directive qui a été adoptée sous la présidence belge.
De nombreux points qui figurent dans la directive ont d'ailleurs été directement inspirés par notre incrimination de la traite des êtres humains.
Un groupe de travail au sein du SPF Justice a cependant identifié plusieurs points de non-conformité. Il s'agit entre autres de permettre l'application de la clause de compétence universelle à la tentative de traite et de prévoir le report de la prescription dès l'âge de 18 ans pour les mineurs victimes d'une tentative de traite à finalité d'exploitation sexuelle.
Les circonstances aggravantes devront en outre être complétées par les modus operandi qui figurent dans la directive et dans les autres instruments internationaux mais qui n'avaient pas été repris par le législateur de 2005.
Ces modifications seront insérées dans l'avant-projet de loi portant des dispositions diverses.
Sur d'autres points, nous collaborons étroitement avec la commission de l'Intérieur du Sénat sur la base de plusieurs propositions de loi relatives à cette matière, par exemple le projet de loi visant à modifier l'article 433quinquies du Code pénal afin d'étendre la définition de la traite des êtres humains à l'exploitation sexuelle.
Vous vous souviendrez que ce projet de loi a été voté en séance plénière de la Chambre fin mars. En résumé, nous nous trouvons donc dans la phase finale de transposition de la directive. Je peux vous informer que la question de la mise en place d'un rapporteur national ou d'un mécanisme équivalent sera abordée dans le cadre d'une modification de l'arrêté royal du 16 mai 2004 que mon administration prépare actuellement. Cette modification s'impose entre autres afin de prendre en compte la reconnaissance officielle des centres d'accueil pour les victimes de traite des êtres humains, un dossier qui est en cours de finalisation.
La directive cite tant la mise en place d'un rapporteur national qu'un mécanisme équivalent; les considérants précisent par ailleurs que ce mécanisme doit être mis en place conformément à l'organisation interne et institutionnelle des États. La Belgique dispose déjà de dispositions qui organisent différents mécanismes d'évaluation et de rapports qui peuvent répondre à la directive. Il y a donc en tout cas lieu de maintenir une cohérence d'ensemble.
02.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je remercie Mme la ministre pour sa réponse complète et rassurante. La Belgique a toujours eu un rôle de pionnier; il serait bien qu'elle garde ce rôle de pays qui non seulement se conforme aux directives européennes, mais parfois va au-delà et les inspire, ainsi qu'elle l'a fait lors de la présidence européenne qu'elle a dû assumer. C'est à ce moment-là que ce dossier a avancé.
En ce qui concerne le rapporteur, je pense que c'est parfois une façon de mieux centraliser les informations et de mieux identifier les priorités, les réalisations et les manques. Ce serait aussi une façon efficace d'aborder cette question. Je suis assez satisfait de votre réponse et je continuerai à suivre ce sujet.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Philippe Goffin à la ministre de la Justice sur "une sordide affaire de moeurs" (n° 17464)
03 Vraag van de heer Philippe Goffin aan de minister van Justitie over "een vreselijke zedenzaak" (nr. 17464)
03.01 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, madame la ministre, une sordide affaire de mœurs a beaucoup marqué les esprits en région liégeoise et, en particulier à Huy: un bébé de quatre mois violé par sa grand-mère et l'amant de celle-ci. Un rapport a été effectué afin de déterminer si un suivi psychiatrique pouvait ou non aider les deux accusés. Je m'étonne fortement des conclusions dudit rapport qui pose la question de l'utilité ou non d'un traitement médical des personnes précitées.
Madame la ministre, comment des personnes ayant commis des faits graves tels que ceux dont question ou des faits similaires sont-elles prises en charge? Si l'on en croit la presse, il "serait" possible qu'un suivi médical pour ce type de faits ne soit pas utile. Que devient, dès lors, le suivi de ces personnes?
Pouvez-vous me donner le taux de récidive de ce type de faits avec ou sans traitement médical? Dans le cas de "grand risque de récidive", comme c'est le cas ici, quelle est la prise en charge et quelles sont les précautions prises par le corps médical? Quel est le coût pour la société de ces interventions médicales? Quel est le nombre de détenus visités par les médecins et psychiatres? Les visites ont-elles lieu dans le cabinet de ces derniers ou ces praticiens se rendent-ils généralement dans les prisons?
03.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la prise en charge des délinquants sexuels ou autres est, dans la mesure du possible, individualisée. C'est d'autant plus le cas lorsqu'il s'agit d'une prise en charge médicale. Chaque dossier est différent. Dans certains cas, une prise en charge médicale est possible; dans d'autres, non. Les faits commis ne sont qu'un élément pris en considération à côté d'autres, comme la personnalité du condamné. Je rappelle, par ailleurs, que les Communautés jouent également un rôle en la matière.
Dans toute une série de dossiers, il n'existe effectivement aucune possibilité de prise en charge médicale, même si une prise en charge psychologique et/ou psychiatrique est parfois envisageable. Dans une telle hypothèse, les condamnés seront souvent privés de libération anticipée et purgeront l'intégralité de leur peine. Dans d'autres dossiers, une prise en charge médicale est envisageable; elle est souvent reprise dans les conditions de libération conditionnelle. Il s'agit essentiellement de la castration chimique qui est efficace dans certains cas. Tant que la personne est détenue, la prise en charge médicale se fera, en principe, en prison. Certaines prises en charge peuvent faire l'objet de permissions de sortie périodiques, si les conditions sont remplies. Néanmoins, il n'existe pas de chiffres immédiatement disponibles à ce sujet.
Le risque de récidive fait partie du dossier de libération conditionnelle. Aux termes de la loi, les dossiers de libération conditionnelle relatifs à des condamnés pour faits sexuels doivent contenir un rapport spécialisé.
Celui-ci contiendra une analyse du risque de récidive, basée sur des instruments scientifiques validés. Si le risque de récidive est trop élevé et qu'il n'existe pas de solution pour y répondre efficacement, la libération conditionnelle ne sera pas accordée. Cela peut avoir pour conséquence que le condamné purgera l'entièreté de sa peine avant d'être libéré.
03.03 Philippe Goffin (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse et pour avoir répondu aussi rapidement malgré le délai très court depuis le dépôt de la question.
Comme vous n'avez pas pu répondre à certains éléments, j'y reviendrai plus tard.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Olivier Maingain à la ministre de la Justice sur "l'absence des principales données sur la Belgique dans le tableau de bord de la justice dans l'UE 2013" (n° 17295)
04 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "het ontbreken van de voornaamste gegevens over België in het EU-scorebord voor justitie 2013" (nr. 17295)
04.01 Olivier Maingain (FDF): Madame la présidente, madame la ministre, la Commission européenne a présenté, le 27 mars dernier, un outil comparatif visant à promouvoir l'effectivité des systèmes de justice dans l'Union européenne et, ce faisant, à renforcer la croissance économique.
D'après le communiqué de presse de la Commission, "le tableau de bord de la justice dans l'UE fournira des données objectives, fiables et comparables sur le fonctionnement des systèmes de justice des 27 États membres de l'UE.''
L'édition 2013 du tableau de bord fournit des données sur les délais de jugement des affaires, le taux d'affaires jugées, le nombre d'affaires pendantes, l'utilisation d'outils électroniques pour la gestion des affaires, le recours à des modes de règlement extrajudiciaire des litiges, la formation des juges et les ressources allouées aux juridictions. Cet outil, d'un intérêt indéniable, nous permet de constater le retard de notre justice en matière d'emploi des nouvelles technologies au regard des autres pays européens.
Pour le reste, on ne peut qu'être frappé par l'absence de données relatives à notre pays. Sont ainsi absentes les données relatives au temps nécessaire pour résoudre les cas judiciaires, au taux de résolution des cas, au nombre d'affaires pendantes, à la disponibilité de l'évaluation des activités des tribunaux, au budget des tribunaux, ainsi qu'au nombre de magistrats.
En conséquence, Mme la ministre peut-elle me faire savoir pourquoi la Belgique n'a pu fournir les données nécessaires à la confection du tableau de bord de la justice dans l'UE?
04.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Maingain, le rapport intitulé "Tableau de bord de la justice de l'Union européenne, un outil destiné à promouvoir l'effectivité des systèmes de justice et à renforcer la croissance économique", a été présenté le 27 mars dernier par Mme Viviane Reding, vice-présidente de la Commission européenne et commissaire européenne en charge de la Justice.
Il s'agit d'un instrument qui a pour objectif de mener un dialogue constructif avec l'État membre, ce afin de contribuer au développement d'une politique optimale en matière de justice. Il ressort effectivement du rapport que la Belgique n'est pas en mesure de fournir l'ensemble des données demandées.
Les statistiques judiciaires actuelles disponibles ne permettent, par exemple, pas à notre pays de chiffrer la durée moyenne que requiert le règlement d'une affaire non criminelle ou commerciale. Il ressort également du rapport qu'aucune communication électronique n'est encore possible entre les parties à un litige et les tribunaux.
Les conclusions du rapport ne constituent pas un élément nouveau. Nous travaillons dès lors étape par étape afin de remédier à cette situation, en collaboration avec l'ensemble des acteurs concernés. Cette solution doit toutefois être mise en place par phases.
La qualité et la disponibilité des statistiques judiciaires se sont considérablement améliorées. D'abord, il y a le bureau permanent statistique de mesure de la charge de travail qui veille à ce que les données soient encodées correctement et à ce que les différentes données chiffrées concernant l'ensemble du territoire soient recueillies de manière cohérente. Ensuite, nous enregistrons actuellement des progrès dans le domaine de la mesure de la charge de travail. Un projet de mesure de la charge de travail est déjà en cours à Bruxelles, en collaboration avec un partenaire privé. D'autres mesures de la charge de travail suivront et, sur base de leurs résultats, la Belgique sera à l'avenir bel et bien capable de fournir les données demandées.
Je souligne également que nous réalisons d'importants progrès dans l'instauration d'une communication électronique avec les tribunaux. Pour cet aspect, seule une progression du travail étape par étape est envisageable. C'est la raison pour laquelle nous travaillons, dans une première phase, à l'uniformisation des ordinateurs de l'ensemble des magistrats par le biais du projet PC@Work, qui permettra une communication fluide entre les tribunaux. Nous pourrons ensuite nous atteler à l'instauration d'une communication électronique entre les tribunaux et les professionnels, comme les notaires et les avocats ou entre les tribunaux et les parties à un litige.
Enfin, un projet pilote qui permet à des avocats de transmettre leurs conclusions par voie électronique au tribunal est en cours à Anvers.
Je dois vous dire qu'à l'heure actuelle, nous ne pouvons pas encore fournir toutes les données à l'Union européenne pour participer au Scoreboard. Nous y travaillons.
04.03 Olivier Maingain (FDF): Madame la ministre, je vous remercie pour la sincérité de votre constat. Nous amorçons enfin le fameux chantier de la mesure de la charge de travail. Nous y reviendrons car je suis cette matière depuis longtemps en commission. La question est de savoir si on peut enfin avoir des phases avec des délais déterminés et qui seront tenus à coup sûr. Je sais qu'il y a des sujets dont on parle depuis des années: cela fait au moins deux législatures que l'on parle de résoudre les problèmes d'informatisation de la justice, qui est un véritable monstre du Loch Ness.
Sans les outils technologiques, en travaillant selon les méthodes anciennes, vous n'en sortirez pas et ne répondrez jamais aux exigences européennes. Pourtant, c'est un des intérêts de l'Europe: ses exigences nous forcent à revoir nos méthodes de travail; elles fournissent des points de comparaison.
Il serait heureux que notre justice soit à la hauteur de ce que d'autres États réalisent.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Question de M. Philippe Goffin à la ministre de la Justice sur "587 000 dossiers d'infractions classés sans suite" (n° 17465)
05 Vraag van de heer Philippe Goffin aan de minister van Justitie over "het seponeren van 587 000 overtredingsdossiers" (nr. 17465)
05.01 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, madame la ministre, la presse s'est fait l'écho, le mercredi 17 avril 2013, d'un chiffre énorme d'infractions classées sans suite, c'es-à-dire qui ont terminé, comme le dit la presse, "à la poubelle", soit 587 000 dossiers.
Ceci concerne différents parquets de police du pays et équivaut à quasi la moitié des dossiers qui y sont ouverts chaque année. On peut évaluer ce chiffre à plus de 2 000 dossiers par jour. On parle d'infractions de roulage principalement, mais également de petites infractions, telles que défauts d'immatriculation, infractions fluviales, mauvais stationnements, etc.
Il est bien entendu que les infractions liées aux défauts d'assurance, aux vitesses élevées, au taux d'alcoolémie trop important et aux accidents causant des lésions ou circonstances aggravantes sont prioritaires, mais pouvez-vous m'expliquer ce chiffre trop important de classements sans suite, qui crée un sentiment d'impunité? Est-ce dû à un manque de personnel, un manque de dynamique dans la gestion des dossiers au sein des parquets? Si des solutions existent, lesquelles préconisez-vous?
05.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, cher collègue, il faut davantage de temps pour obtenir un aperçu du nombre de décisions de classement sans suite prises en 2012 pour des infractions routières, ainsi que les motivations de ces décisions. Pour cette raison, je vous invite à poser votre question par écrit ou je vous communiquerai les données par voie électronique. En tout état de cause, je dois demander une analyse aux analystes statistiques du ministère public, ce qui ne me permettra pas de respecter les délais prévus par le Règlement pour les questions orales.
Le site internet du ministère public permet de consulter les chiffres des classements sans suite en 2011. Ces chiffres proviennent de la banque de données centrale des analystes statistiques du ministère public qui se basent sur les enregistrements effectués dans le système informatisé REA/TPI dans les sections correctionnelles des parquets et greffes près les tribunaux de première instance. Les affaires de roulage qui relèvent de la compétence des parquets de police n'y sont donc pas répertoriées.
Il ressort de ces statistiques que 521 712 affaires ont été classées sans suite en Belgique entre le 1er janvier et le 31 décembre 2011.
Je tiens à vous préciser qu'un classement sans suite est une décision provisoire et que le ministère public peut toujours rouvrir l'affaire ultérieurement.
Une décision de classement sans suite peut être basée sur des motifs techniques ou d'opportunité. Sur toutes les affaires classées sans suite en 2011, 319 582 l'ont été pour des motifs techniques (absence d'infraction, preuves insuffisantes, auteur inconnu, etc.), 167 533 l'ont été pour des motifs d'opportunité (situation régularisée ou autres priorités) et 34 597 l'ont été pour d'autres motifs (amende administrative, probation prétorienne, etc.).
05.03 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, madame la ministre, je vous remercie. Pour la même raison, je passerai par la procédure de la question écrite.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Philippe Goffin à la ministre de la Justice sur "la liberté conditionnelle de M. Dutroux" (n° 17469)
06 Vraag van de heer Philippe Goffin aan de minister van Justitie over "de voorwaardelijke invrijheidstelling van Marc Dutroux" (nr. 17469)
06.01 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, madame la ministre, ma question concerne la demande de libération conditionnelle de M. Dutroux. Le président du tribunal de première instance refuse catégoriquement que les auditions se déroulent en prison, ce qui éviterait de devoir remettre en place tout le dispositif de sécurité qui avait déjà été déployé lors du premier passage de M. Dutroux devant le tribunal d'application des peines, entraînant un coût estimé à 50 000 euros!
Madame la ministre, la raison évoquée par le président du tribunal, à savoir "que le palais de justice est le lieu naturel des audiences" et "qu'il est le seul endroit où la justice se rend afin d'être respectueux de tout le monde" est-elle un argument suffisant pour ne pas se déplacer jusqu'à la prison où M. Dutroux est incarcéré? Ne serait-il pas plus respectueux vis-à-vis d'une population écœurée par le montant nécessaire à la sécurité de ce déplacement que cette audience ait lieu en prison?
Avez-vous eu connaissance d'un rapport reprenant les frais exacts occasionnés par la première "sortie" de M. Dutroux? Si oui, quels sont les montants?
Une réflexion est-elle menée en vue de fixer en prison les audiences statuant sur ce type de demandes?
06.02 Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, selon les termes de l'article 76, alinéa 5 du Code judiciaire, les chambres d'application des peines peuvent siéger dans tout tribunal de première instance situé dans le ressort de la cour d'appel, ainsi que dans les établissements pénitentiaires, les établissements de défense sociale et les établissements de soins. Le tribunal d'application des peines peut donc siéger soit en prison, soit au palais de justice.
Le législateur a dès lors clairement précisé que, en matière de libération conditionnelle du moins, le palais de justice n'est pas le seul endroit où la justice se rend. En dehors des audiences de prononcé des jugements, qui se tiennent en audience publique, la grande majorité des audiences des tribunaux d'application des peines se tiennent d'ailleurs déjà en prison, y compris à Nivelles.
Néanmoins, le choix du lieu de l'audience est une prérogative du pouvoir judiciaire et il ne m'appartient pas d'intervenir en cette matière. Bien évidemment, pour connaître le montant des frais occasionnés, vous pouvez poser une question à Mme Milquet, qui connaît les frais de déplacement nécessaires.
06.03 Philippe Goffin (MR): Merci beaucoup, madame la ministre. Je ne manquerai pas de l'interroger à ce sujet.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de briefwisseling met enkele burgemeesters in verband met de inplanting van een gevangenis" (nr. 17484)
07 Question de Mme Sarah Smeyers à la ministre de la Justice sur "l'échange de courriers avec certains bourgmestres concernant l'implantation d'une prison" (n° 17484)
07.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, begin september 2012 raakte bekend dat een adviseur van de beleidscel van de minister van Justitie een mail had gestuurd naar een tachtigtal prominente liberale burgemeesters. In die mail werden uw partijgenoten warm gemaakt voor de komst van een gevangenis in hun gemeente, onder andere met het argument van bijkomende tewerkstelling.
Mijn vragen over die brief zijn de volgende. Naar welke liberale burgemeesters van welke gemeenten werd die gestuurd? Zou u ons daarvan een exemplaar kunnen bezorgen? Hoeveel positieve respons is daarop gekomen? Welke gemeenten hebben positief gereageerd?
Hoe staat het momenteel concreet met de zoektocht naar een locatie voor een nieuwe gevangenis?
07.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de wet op de openbaarheid van bestuur van 1994 bepaalt in artikel 6, alinea 3, eerste lid geen openbaarheid van bestuur voor bestuursdossiers die nog in voorbereiding zijn, omdat de vrijgave ervan aanleiding zou kunnen geven tot misvattingen en verkeerde interpretaties.
Gezien de gevoeligheid bij de lokale bevolking voor dergelijke projecten laat ik het aan de betrokken burgemeesters over om zelf kenbaar te maken of zij hier positief tegenover staan. Al kan ik wel zeggen dat de burgemeesters die een officiële brief hebben gestuurd en wiens project verder wordt bestudeerd, dit ook kenbaar hebben gemaakt. Zij zijn bovendien van alle gezindheden en kleuren.
Het masterplan 3 werd reeds een eerste maal besproken in kabinetswerkgroepen. Zij bekijken nu hoe die projecten kunnen worden ingeplant in budgettaire meerjarenplannen. Eenmaal dat plan zal worden goedgekeurd door de regering zal vooral mijn collega bevoegd voor de Regie der Gebouwen niet nalaten u te informeren over de goedgekeurde projecten.
Ik kan u echter geruststellen, in die zin dat er heel veel mensen, uit alle uithoeken van het land en van alle mogelijke partijen, hebben gereageerd.
07.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, mag ik daaruit afleiden dat het niet klopt dat u alleen de liberale burgemeesters hebt aangeschreven? Of wilt u zeggen dat het gaat om burgemeesters van een coalitie met verschillende partijen? Dat blijkt niet uit uw antwoord.
Ik kan alvast bevestigen dat Aalst een burgemeester heeft die misschien wel liberaal is, maar alleszins geen Open Vld’er meer. Hij heeft die brief niet gekregen. Ik wil zeer constructief met u meedenken, mevrouw de minister. U weet dat ik niet onder stoelen of banken steek — het staat ook in het fameuze bestuursakkoord — dat Aalst ook wel voorstander is van het faciliteren.
Ik stel mij zeer constructief op. Die piste werd destijds onderzocht door minister De Clerck en zijn kabinet. In Aalst is er een gebied dat de juiste bestemming heeft. Ik reik nogmaals de hand, ook al heb ik geen liberale burgemeester, of liever geen Open Vld-burgemeester, en zit Open Vld in Aalst in de oppositie, maar dat doet er eigenlijk allemaal niet toe. Als wij daarmee uw taak kunnen vergemakkelijken, dan zullen meerderheid en liberale oppositie voorstanders zijn van het bouwen van een gevangenis in Aalst.
07.04 Minister Annemie Turtelboom: Niets belet gemeenten om zelf een dossier in te dienen of om zelf terreinen onder de aandacht te brengen en dat gebeurt trouwens vaak. Het terrein in Aalst is natuurlijk wel gekend.
07.05 Sarah Smeyers (N-VA): Ik zou u willen vragen, ook al hebt u die brief, misschien om begrijpelijke redenen, alleen naar uw Open Vld-collega’s gestuurd, om dat terrein ook nog eens in ogenschouw te nemen. Veel oppositie zal daar niet tegen zijn als Open Vld en de Open Vld-minister ook al voorstanders zijn. Het kan alleen maar snel en gemakkelijk gaan.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Olivier Maingain à la ministre de la Justice sur "la valorisation de la médiation en aide juridique" (n° 17570)
08 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de waardering van bemiddeling in het kader van juridische bijstand" (nr. 17570)
08.01 Olivier Maingain (FDF): Madame la ministre, voilà encore un sujet sur lequel je vous interroge souvent. Et je vous réinterrogerai encore vu les débats qui s'organisent autour de vos propositions avec les représentants des barreaux. Je reviens ici sur un aspect plus particulier.
Tout individu rentrant dans les conditions de l'aide juridique peut demander la poursuite d'un processus de médiation avec tout avocat inscrit sur la liste des avocats volontaires participant à l'aide juridique de deuxième ligne. Or, alors que la médiation doit être encouragée, notamment du fait qu'elle permet de désengorger les tribunaux, il apparaît que peu d'avocats marquent leur intérêt pour cette matière en raison du système forfaitaire de valorisation des points par prestation pour chaque prestation qu'ils effectuent.
En effet, l'arrêté ministériel du 5 juin 2008 qui détermine le nombre de points n'accorde que 10 points pour une médiation hors procédure judiciaire et 3 points par séance - avec un maximum de 3 séances - en cas de procédure. La médiation n'est donc actuellement pas rentable pour les avocats, en comparaison, par exemple, avec les procédures en divorce judiciaire. Une valorisation du point s'impose dès lors afin de favoriser le recours à la médiation.
Certains barreaux redoutent qu'en cas de valorisation du point, les avocats ne sollicitent trop de points en cumulant dans un même dossier des procédures contentieuses et la médiation. Afin de répondre à ces craintes, un article paru le 18 avril dans La Tribune de l'OBFG (l'Odre des barreaux francophones et germanophone) recommande d'augmenter sensiblement la rémunération de la médiation en aide juridique tout en interdisant qu'un même avocat puisse la cumuler avec d'autres procédures dans un même dossier. Je trouve cette proposition fort utile et pertinente.
Un tel système obligerait les conseils et les parties à mener à bien leurs négociations et leur interdirait de s'engager dans une procédure judiciaire, les contraignant à ainsi adopter les vertus et les avantages d'une sorte de médiation collaborative. L'État économiserait de son côté un grand nombre de points et le coût d'un grand nombre de procédures devant les cours et tribunaux.
En conséquence, Mme la ministre peut-elle me faire savoir si, afin de favoriser le recours à la médiation, il est prévu de revoir le système de la rémunération de la médiation en aide juridique tout en interdisant qu'un même avocat puisse cumuler les avantages de la valorisation du système des points avec d'autres procédures dans un même dossier? À défaut, quelles mesures peut-elle envisager afin de rencontrer l'objectif ainsi rappelé?
08.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le recours à la médiation et, plus généralement, au mode alternatif de règlement des conflits doit être encouragé. Une révision complète de la nomenclature des points attribués aux avocats en contrepartie des prestations accomplies au titre de l'aide juridique est actuellement à l'examen, notamment aux fins de revaloriser les voies non contentieuses.
Dans le même ordre d'idées, mais en abordant cette fois-ci la question sous l'angle du bénéficiaire de l'aide juridique, une réforme plus globale de celle-ci est en route. À ce sujet, un projet d'instauration d'un ticket modérateur à payer par le bénéficiaire pour toute procédure contentieuse introduite est en cours d'élaboration et est examinée politiquement. Selon ce projet, le ticket modérateur ne devra pas être payé lorsqu'une médiation sera engagée, précisément afin d'encourager le recours à cette modalité de règlement des litiges.
J'aimerais encore insister sur le fait qu'une réforme du système de l'aide juridique est essentielle. Il ressort d'une étude de l'INCC que le nombre de procédures a doublé ces dix dernières années. Il s'agit d'une augmentation sans commune mesure avec celle de la population bénéficiant de l'aide juridique. Afin de garantir à chacun l'accès à la justice en tant que droit fondamental et une aide juridique de qualité, nous voulons absolument préserver la philosophie du système. C'est pourquoi il est nécessaire de conserver son caractère payant et d'assurer une indemnisation appropriée des avocats. Tout comme en termes de santé publique, l'introduction d'un ticket modérateur est une manière parmi d'autres de responsabiliser les bénéficiaires et d'éviter la surconsommation. Il est évident que son montant sera modique afin que chacun puisse faire appel à un avocat pro deo.
Une aide juridique de qualité est et reste ma priorité. Comme je l'ai indiqué, ces pistes sont en cours d'examen.
08.03 Olivier Maingain (FDF): Madame la ministre, je vous remercie d'avoir réexpliqué ce qui est en cours pour la réforme de l'aide juridique; nous en reparlerons. S'agissant plus particulièrement des mesures à prendre afin d'éviter qu'un même avocat ne cumule, dans un même dossier, les avantages d'une revalorisation du point pour la médiation et son intervention lors d'un contentieux, pouvez-vous à tout le moins me dire si vous y réfléchissez et si vous êtes prête à nous soumettre des propositions dans le cadre de la réforme de l'aide juridique?
08.04 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Maingain, nous envisageons plusieurs pistes, mais je ne vais pas communiquer toutes les pistes qui sont sur la table…
08.05 Olivier Maingain (FDF): On peut espérer que ce soit une des pistes!
08.06 Annemie Turtelboom, ministre: …mais on les connaît, puisque j'ai communiqué la plupart de celles-ci à plusieurs reprises.
08.07 Olivier Maingain (FDF): Certes, mais dans le cas qui nous préoccupe, il s'agit d'un point très particulier que je trouve pertinent et prospectif! Je le laisse à votre réflexion, madame la ministre!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 17509 van de heer Dallemagne wordt uitgesteld. Vraag nr. 17536 van mevrouw Fonck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
- de heer Theo Francken aan de eerste minister over "het inzagerecht van de koning in geheime documenten van de Staatsveiligheid" (nr. 17559)
- de heer Theo Francken aan de minister van Justitie over "het inzagerecht van de koning in geheime documenten van de Staatsveiligheid" (nr. 17577)
- M. Theo Francken au premier ministre sur "le droit de consultation par le Roi de documents secrets de la Sûreté de l'État" (n° 17559)
- M. Theo Francken à la ministre de la Justice sur "le droit de consultation par le Roi de documents secrets de la Sûreté de l'État" (n° 17577)
09.01 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag over het inzagerecht van de koning in geheime documenten van de Veiligheid van de Staat.
Ik heb begrepen dat collega Degroote daar al eerder een vraag over heeft gesteld, maar ik wil hier toch nog even op ingaan. De koning is het officiële staatshoofd en in die hoedanigheid krijgt hij dikwijls de rapporten van de Veiligheid van de Staat te zien. Dat bevestigt Alain Winants en het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en de veiligheidsdiensten bevestigt dit ook.
Toch is de politieke macht van de koning officieel beperkt tot het ondertekenen van goedgekeurde wetten en een regulerende rol bij regeringsonderhandelingen. In die zin vind ik het bijzonder opmerkelijk dat rapporten van de Veiligheid van de Staat ter inzage van de koning liggen. Er valt nog iets voor te zeggen dat hij wel de rapporten van ADIV, de militaire veiligheidsdienst, kan inzien, aangezien de koning opperbevelhebber is van de Belgische krijgsmacht. Waarom krijgt hij echter inzage in de rapporten van de politionele veiligheid, de Veiligheid van de Staat, eigenlijk zo’n beetje de burgerpoot van alles wat met informatie- en inlichtingengaring te maken heeft?
Waarom krijgt de koning inzage in geheime documenten van de Veiligheid van de Staat? Bent u van mening dat de koning in de toekomst nog inzage hoort te krijgen in geheime documenten van de Veiligheid van de Staat? Zo ja, waarom? Kunt u daar enige duiding bij geven?
09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de noodzaak om de koning te informeren komt voort uit zijn functie als staatshoofd in een grondwettelijke monarchie.
Als hoofd van de federale uitvoerende macht heeft de koning toegang tot alle documenten aangaande de beslissingen van de Ministerraad. Hij heeft regelmatige contacten met de eerste minister, verleent vele audiënties aan andere ministers en aan prominenten uit de diplomatieke, wetenschappelijke, economische en politieke wereld.
In het licht van het voorgaande verstrekt de Veiligheid van de Staat aan de koning informatie over algemene veiligheidsvragen en dreigingen, informatie over problemen, bijvoorbeeld terrorisme en extremisme, in landen waarvan een ambassadeur zijn geloofsbrieven overhandigt, en informatie ter voorbereiding van staatsbezoeken.
De geclassificeerde documenten afkomstig van de Veiligheid van de Staat worden enkel overhandigd aan personen uit de koninklijke entourage die over de vereiste veiligheidsmachtiging beschikken, zijnde de kabinetschef van de koning, het hoofd van het militaire huis van de koning en de commandant van het veiligheidsdetachement van de koninklijke paleizen.
Voor uw tweede vraag verwijs ik u naar het onderzoek van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en de veiligheidsdiensten, dat bezig is met een analyse van de informatiestromen. Op basis daarvan zal worden beslist wie recht heeft op welk soort informatie. Ik heb ook expliciet gevraagd in mijn vraag naar het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en de veiligheidsdiensten om dat duidelijker te maken en om het need to know-principe toe te passen. Het is niet altijd duidelijk wie welke informatie krijgt in welke omstandigheden. Ik denk dat de informatiestromen moeten worden geobjectiveerd.
Daarvoor wacht ik echter op het rapport van het Comité I om vervolgens na te gaan of wij eventueel de wetgeving met betrekking tot de Staatsveiligheid moeten aanpassen.
Voor alle duidelijkheid, de koning ontvangt niet alle documenten. Hij ontvangt alleen de documenten waarvan de Staatsveiligheid vindt dat ze nuttig of nodig voor hem zijn.
09.03 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik meen dat het meer dan ooit tijd is dat wij naar een protocollaire, zuiver ceremoniële functie gaan voor de koning. Hij mag geen politieke en militaire functies meer hebben en hoeft dan ook geen inzage meer te krijgen in documenten van de Staatsveiligheid. U kunt wel zeggen dat wij in een grondwettelijke monarchie leven maar wij leven natuurlijk wel vooral in een parlementaire democratie, zoals u weet op liberale leest geschoeid. Ik vind het echt niet meer van deze tijd dat onze koning die rapporten van de Staatsveiligheid ter inzage krijgt.
Het incident is gesloten.
- M. Denis Ducarme à la ministre de la Justice sur "Sharia4Belgium, le retour de Belges de Syrie recrutés et engagés dans les combats en Syrie et le transfert d'information au départ de la Justice vers le département des Affaires étrangères" (n° 17586)
- M. Denis Ducarme à la ministre de la Justice sur "l'implication de Belges dans des groupes armés à l'étranger" (n° 17587)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "Sharia4Belgium, de terugkeer van Belgische Syriëstrijders en de communicatie van gegevens van Justitie aan het departement Buitenlandse Zaken" (nr. 17586)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "Belgen die zich hebben aangesloten bij gewapende groepen in het buitenland" (nr. 17587)
10.01 Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, madame la ministre, ma question regroupe diverses demandes concernant Sharia4Belgium, le retour de Belges de Syrie recrutés et engagés dans des combats dans ce pays et le transfert d'informations au départ de la Justice vers le département des Affaires étrangères.
Primo, madame la ministre, pour le parlement, pouvez-vous confirmer que les personnes dépendant de Sharia4Belgium qui ont été arrêtées, il y a une quinzaine de jours, l'ont été parce qu'"elles feraient partie d'un mouvement djihadiste international plus large dont les activités iraient du recrutement à la dispense d'entraînements poussés, de l'organisation d'actions violentes en Belgique et de la participation active à la lutte armée à l'étranger"? C'est, du moins, ce qui ressort du comuniqué du parquet.
Secundo, d'autres charges que l'incitation au terrorisme pèsent-elles sur ces personnes?
Tertio, pouvez-vous confirmer pour le parlement que "l'incitation au terrorisme" dont se rendraient coupables ces personnes assimilées à Sharia4Belgium vise également les recrutements opérés pour la Syrie?
Quarto, dans ce cadre, ceci implique-t-il que les personnes engagées dans le cadre du conflit syrien, via le réseau Sharia4Belgium, visées par cette opération de notre Justice, s'inscrivent dans une démarche à caractère terroriste et seront donc interpellées dans ce cadre à leur retour? Un mandat d'arrêt est-il lancé à leur encontre?
Quinto, a contrario, doit-on alors conclure que les personnes ayant rejoint la Syrie pour participer à ces combats via d'autres personnes et réseaux que ceux visés actuellement par les inculpations ne seront pas interpellées par notre Justice?
Sexto, pouvez-vous alors préciser pour le parlement si ces combattants ayant rejoint la Syrie par d'autres voies que celles organisées par les personnes arrêtées par notre justice seront interpellés à leur retour sur le territoire belge? Sur quelles bases? Dans ce même cadre, que serait-il prévu pour les mineurs ayant suivi le même parcours?
Septimo, le ministre des Affaires étrangères a indiqué publiquement, à propos des informations relatives au départ de Belges pour les combats, qu'il ne voyait pas la Justice transmettre à son département l'ensemble des informations dont il avait besoin dans les démarches qu'il devait produire au niveau de ce dossier. Ce problème est-il aujourd'hui réglé?
Madame la présidente, madame la ministre, j'en arrive ainsi à ma deuxième question.
On parle beaucoup, madame la ministre, des Belges prenant actuellement part à des combats en Syrie et visés, pour certains, par le département de la Justice. En réponse à une de mes précédentes questions, vous faisiez état "d'autres pays concernés dans la zone par des démarches similaires de Belges expatriés sur la base de motivations semblables".
Madame le ministre, d'autres Belges expatriés dans d'autres pays sont-ils également considérés par notre justice pour une implication de cet ordre à l'étranger? Quels sont ces pays? Quel est le nombre de Belges concernés?
10.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, cher collègue, lors de l'intervention judiciaire du 16 avril 2013, quatre personnes ont été placées sous mandat d'arrêt par le juge d'instruction pour infraction relevant des incriminations prévues aux articles 139 et 140 du Code pénal (participation aux activités d'un groupe terroriste, y compris par la fourniture d'informations ou de moyens matériels au groupe terroriste ou par toute forme de financement d'une activité d'un groupe terroriste en ayant connaissance que cette participation contribue à commettre un crime ou un délit d'un groupe terroriste). Leur arrestation a, entre temps, été confirmée par la chambre du conseil d'Anvers le 24 avril 2013. Ils ont, depuis, interjeté appel contre cette décision. Ce recours sera examiné par la chambre des mises en accusation d'Anvers, le 7 mai 2013. Il s'agit d'infractions punissables en vertu de la législation antiterroriste existante.
La semaine dernière, le parquet fédéral a clairement souligné l'importance de s'attaquer aux structures et groupes qui permettent à des jeunes de partir en Syrie. Toutefois, il ne souhaite pas mettre tous les jeunes qui partent dans le même sac. En effet, une partie de ces jeunes part par idéalisme et rejoint des groupements syriens dont les objectifs sont la protection de la population civile, le renversement du régime et la mise en place d'un État démocratique. Une autre partie part, en revanche, pour des motivations idéologiques djihadistes et appartient à des groupements en Syrie qui opèrent plutôt de manière autonome, qui ne craignent pas la terreur, et dont l'objectif est d'y mettre en place un État islamique avec application de la charia. Pour le parquet fédéral, c'est surtout cette dernière catégorie de jeunes qui doit être suivie en premier lieu en cas de retour ultérieur en Belgique.
Leur retour comporte en effet certains risques. Ils peuvent avoir subi des blessures et des traumatismes à la suite des combats, ce qui est susceptible d'avoir une influence sur leur vie ultérieure en Belgique. Ils peuvent avoir été davantage radicalisés sur place et pourraient ensuite répandre leurs idées extrémistes ici. Ils peuvent y avoir acquis une expertise militaire, une connaissance des armes et explosifs et une expérience du combat qu'ils pourraient ensuite utiliser ici ou en Europe. Les autorités judiciaires décideront, en concertation avec la police judiciaire fédérale, quelles mesures judiciaires s'imposent en cas de retour de personnes appartenant à la seconde catégorie.
En ce qui concerne les mineurs, le parquet fédéral n'est pas compétent. C'est la raison pour laquelle les directives suivantes ont été convenues avec les parquets locaux s'il peut être présumé d'un mineur qui a disparu qu'il est parti en Syrie: considérer la disparition comme inquiétante, répertorier les derniers contacts du mineur, lancer un signalement international urgent en vue de la localisation et du rapatriement, communiquer explicitement le signalement à la police de l'aéroport et transmettre l'information au parquet fédéral. Si le mineur n'est pas encore parti ou s'il peut être intercepté, un dossier "situation d'éducation problématique" sera ouvert par le parquet local. Le parquet fédéral ne mène pas uniquement une instruction sur les éventuelles infractions commises par les personnes pour lesquelles un rapprochement avec Sharia4Belgium a été fait.
Outre l'instruction d'Anvers, dans laquelle il y a récemment eu intervention, il y a encore de nombreuses autres informations et instructions fédérales en cours.
En ce qui concerne la demande d'information du ministre des Affaires étrangères, vu l'intervention judiciaire du 16 avril 2013 dans ledit dossier Sharia4Belgium, le parquet fédéral a déjà fait savoir le 22 avril 2013 qu'il ne s'opposait pas au fait que les noms de ce qu'il est convenu d'appeler "la liste Syrie" lui soient communiqués.
Ce n'est que vendredi dernier que nous avons reçu la demande de l'OCAM pour transmettre les noms du département de la Justice vers celui de l'Intérieur, car normalement il centralise toutes les informations vers les Affaires étrangères. C'est la raison pour laquelle il a été déduit que les noms ne pouvaient pas être transmis. Mais, en fait, nous n'avons reçu la demande que vendredi dernier, à 10 h 40.
Il n'y a donc aucun problème, sauf qu'il s'agit d'une enquête judiciaire. Celle-ci étant soumise au secret, nous devons bien entendu rester prudents au niveau de nos communications. Ainsi, si nous disposons d'une information intéressante pour les Affaires étrangères, il n'y a pas de problème à la transmettre.
10.03 Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, puis-je répliquer à la première réponse? Ainsi Mme la ministre peut-elle déjà répondre à la seconde question. Non?
10.04 Annemie Turtelboom, ministre: Cela, c'est la réponse!
10.05 Denis Ducarme (MR): C'est la réponse à la première question?
10.06 Annemie Turtelboom, ministre: Les enquêtes étant en cours, je suis tenue au secret. Je ne peux communiquer davantage d'informations.
10.07 Denis Ducarme (MR): Finalement, je suis content d'obtenir des réponses relativement précises. C'est la raison pour laquelle j'avais présenté mes questions de manière aussi structurée. Je vous remercie, madame la ministre, d'y avoir répondu.
Tout d'abord, vous avez éclairci l'aspect relatif à ce transfert de la liste "Syrie". Ce problème est réglé, et c'est une bonne chose!
Vous avez répondu précisément au sujet de Sharia4Belgium, en tout cas dans sa relation avec la problématique des Belges qui s'expatrient, par ce biais, sur le terrain du conflit syrien. Ce qui est important dans votre réponse, c'est la distinction que vous faites entre ces différents Belges s'impliquant en Syrie pour différentes raisons: d'une part, les "braves idéalistes" et, d'autre part, "les méchants djihadistes".
Je vous le dis très franchement: cela me laisse sceptique. D'autant que les arrestations qui ont été réalisées, il y a une quinzaine de jours, n'ont concerné vraisemblablement que Sharia4Belgium. Aujourd'hui, à Bruxelles, il reste un certain nombre de réseaux que l'on peut assimiler, au regard des types de thèses qu'ils défendent, à une approche djihadiste dans les propositions qu'ils font à certains jeunes pour s'expatrier en Syrie.
Au-delà de ce qui a pu être produit à l'encontre de ce réseau belgo-syrien pour Sharia4Belgium, je m'inquiète tout de même de la suite car, selon mes informations, on continue aujourd'hui à organiser, dans notre pays, des départs vers la Syrie. Je le répète: quid des autres réseaux? Je m'en inquiète mais peut-être ne pouvez-vous pas en parler.
Ce qui me rend également sceptique, madame le ministre, c'est le suivi des retours. Vous avez parlé des risques de radicalisme, d'expertise armée de ces jeunes Belges qui rentreraient au pays. Certains seront suivis. Le parquet va décider, en collaboration avec la police judiciaire, du suivi qui sera réservé à ces jeunes.
Aujourd'hui, des jeunes sont déjà rentrés. Pourtant, dans votre réponse, vous placez cette problématique dans le futur. Comment la Justice va-t-elle opérer la distinction entre ces "braves idéalistes" et ces "méchants djihadistes" qui auront, tous, acquis une expertise militaire assez précise en Syrie? J'ai le sentiment que votre département et celui de l'Intérieur ne sont pas en parfaite connexion avec la réalité.
Pardonnez-moi mais je demeure très inquiet au sujet du suivi apporté à ce dossier. Je me permettrai dès lors de revenir vers vous pour obtenir davantage de précisions sur le suivi qui sera réservé par la Justice et la police à ces jeunes après leur retour. Vous dites que ce n'est pas décidé actuellement, ce qui m'interpelle.
10.08 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, j'aimerais ajouter un élément. Je suis convaincue que, pour le retour également, nous devons avoir des contacts avec les Communautés. S'il s'agit de mineurs qui rentrent au pays, ils doivent aussi être suivis à l'école ou par d'autres institutions. Lorsque quelqu'un revient en Belgique, comme toutes les autorités, le parquet fédéral le suit intensivement.
10.09 Denis Ducarme (MR): J'entends bien la réponse. Elle me paraît importante: en effet, il faudra prévoir pour certains mineurs une forme d'accompagnement social à leur retour. En revanche, ce que je ne comprends pas, ce qui me laisse assez inquiet, c'est que la Justice interpellera des jeunes partis en Syrie pour leur collaboration à des factions terroristes, radicales, etc. Par ailleurs, elle envisagera un suivi des idéalistes.
Devant un tribunal, une accusation pour terrorisme tiendra-t-elle dès lors qu'il sera considéré que d'autres sont partis pour des raisons idéalistes? Je ne crois pas. Tous rentreront en indiquant à la Justice: moi, je suis un idéaliste et je suis parti pour des raisons idéalistes; contrairement à ce que vous dites, je ne suis pas du tout un terroriste.
Aussi, c'est un vrai problème qui surgira: nous ne pourrons pas rencontrer les impératifs de protection de notre société, compte tenu de cette réponse déjà prête à être transmise à notre Justice.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Stefaan De Clerck aan de minister van Justitie over "gespecialiseerd parketpersoneel in de strijd tegen grenscriminaliteit" (nr. 17561)
11 Question de M. Stefaan De Clerck à la ministre de la Justice sur "un personnel de parquet spécialisé dans la lutte contre la criminalité transfrontalière" (n° 17561)
11.01 Stefaan De Clerck (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik wil mij vooreerst verontschuldigen voor mijn afwezigheid vorige week, toen een vraag van mij onverwacht aan de agenda werd toegevoegd. Ik ben de praktijk van het vragen stellen nog niet helemaal gewoon. Misschien kan mevrouw de minister mij het antwoord op die vraag alsnog bezorgen?
11.02 Minister Annemie Turtelboom: (…)
De voorzitter: Ik was vorige week zelf afwezig. Ik weet niet wat er met uw vraag gebeurd is.
11.03 Stefaan De Clerck (CD&V): Gelieve mij te verontschuldigen voor mijn afwezigheid. Ik wist niet dat mijn vraag aan de agenda stond.
De voorzitter: Ons beleid is dat als de vraagsteller niet aanwezig is en niets laat weten, zijn vraag vervalt. Als de vraagsteller om uitstel vraagt, wordt de vraag wel uitgesteld.
11.04 Stefaan De Clerck (CD&V): Voortaan zal ik vragen dat men mij waarschuwt wanneer een vraag van mij behandeld wordt.
Deze week heb ik een vraag over de rol van het openbaar ministerie bij grensoverschrijdende criminaliteit. In onze regio worden er al vele initiatieven genomen tegen grensoverschrijdende criminaliteit. Er worden internationale contacten gelegd, enzovoort. Op zich heb ik daar geen probleem mee. Er wordt bijvoorbeeld samengewerkt tussen Ieper-Kortrijk-Doornik, en ook het federaal parket neemt zijn verantwoordelijkheid op.
Alleen rijst de vraag of het niet nuttig is, los van wat bestaat op Belgisch niveau, ook verbindingsmagistraten tussen de Franse en de Belgische autoriteiten in te schakelen. Die vraag doet mij denken aan een vroeger voorstel om parketjuristen — dus geen leden van het parket, maar parketjuristen — aan het werk te zetten inzake grensoverschrijdende criminaliteit. Dat kon zowel aan de grens van België met Nederland als aan de grens met Frankrijk. Het plan was een aantal plaatsen te reserveren voor parketjuristen die gespecialiseerd zijn voor die bijzondere opdracht.
Ik kom tot mijn vragen, mevrouw de minister.
Ten eerste, komen er algemene verbindingsmagistraten die, los van de dossiermatige benadering van de grensoverschrijdende criminaliteit, voor de algemene problematiek worden ingezet?
Ten tweede, hoe staat het met de aanduiding van gespecialiseerde parketjuristen die specifiek belast worden met grensoverschrijdende samenwerking? Zijn daarvoor al personen aangeduid? Zijn daarvoor al personen geselecteerd?
11.05 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, het gegeven van de grenscriminaliteit werd in het verleden als verantwoordingsgrond gebruikt om een verhoging van het aantal parketjuristen te verkrijgen. Er werden onder andere extra parketjuristen toegekend aan het parket van de procureur des Konings van Kortrijk in het kader van de Euregio. Dit bracht het aantal juristen bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk op vier personen. Drie betrekkingen zijn inmiddels ingevuld, de invulling van de vierde is lopende.
Bij de parketten van de procureur des Konings van Ieper en Veurne zijn telkens twee parketjuristen werkzaam.
Tevens is een parketjurist van het federaal parket belast met de grensoverschrijdende criminaliteit in het kader van de Euregio Maas-Rijn. Het is tevens mogelijk dat binnen andere grensparketten parketjuristen belast zijn met deze specifieke materie.
In verband met het aspect overlegstructuren kan er melding worden gemaakt van de volgende formele en informele bestaande structuren tussen de diverse justitiële actoren in Zuid-West-Vlaanderen en Frankrijk. Het gaat om een kort overzicht van de gerechtelijke samenwerking met onze buurlanden.
Hazeldonk, het federaal parket neemt deel aan het strategisch overlegplatform Hazeldonk, waarin België, Nederland, Frankrijk en Luxemburg de verschillende ontradende politieacties per jaar inzake de bestrijding van drugstoerisme coördineren.
Het akkoord van Doornik, de overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de grensoverschrijdende samenwerking in de politie- en douanezaken, ondertekend te Doornik op 5 mei 2001, is in werking getreden op 1 december 2004. De overeenkomst werd herzien op 18 maart 2013 na een ontmoeting tussen minister van Binnenlandse Zaken Joëlle Milquet en haar Franse collega Valls.
Deze overeenkomst voorziet voor de grensgebieden in een grensoverschrijdende samenwerking met de diensten die belast zijn met politie- en douaneopdrachten, onder meer de bestrijding van de illegale immigratie en sluikhandel. Er is een centrum voor politie- en douanesamenwerking in Doornik dat werkt als dienst voor gegevensuitwisseling en de coördinatie tussen de in het grensgebied bevoegde autoriteiten.
De betrokken eenheden van beide landen stellen onder meer gemeenschappelijke interventieplannen en onderzoeksplannen op en organiseren gezamenlijke oefeningen en patrouilles in de grensstreek.
Een gemeenschappelijke groep, zoals bepaald in artikel 15 van de overeenkomst, komt in principe jaarlijks samen om de samenwerking na te gaan en te optimaliseren. Naast de politiediensten, de vertegenwoordigers van de douane en de administratieve overheden nemen ook de procureurs-generaal van Douai, Bergen en Gent eraan deel.
Naast dit zogenaamde comité stratégique zijn er ook drie operationele gerechtelijke werkgroepen waarin de parketten en politiediensten samenwerken, namelijk: Lille (Kortrijk, Doornik en Rijsel), Flandres (Veurne, Ieper, Hazebrouck, Dunes en Duinkerke) en Hainaut (Mons, Charlerloi, Avesnes en Valenciennes).
In deze werkgroepen worden ook reeds subwerkgroepen opgestart, focussend op de gelijksoortige criminaliteitsfenomenen aan weerzijden van de grens, om een rechtstreekse samenwerking aan te gaan, zoals inzake de uitvoering van rogatoire commissies, aanhoudingsmandaten en denunciatie.
Hierbij valt te preciseren dat de overeenkomst, zoals herzien op 18 maart laatstleden, in het bijzonder focust op de volgende punten: een uitbreiding van operationele capaciteiten, een betere uitwisseling van gegevens, de uitbreiding van het territoriaal toepassingsgebied van het toepassingsveld van het gebied, een versterkt en overlegd gebruik van het ANPR-camera’s en de lancering op korte termijn van een daadwerkelijk actieplan met operationele maatregelen om het nieuwe akkoord uit te voeren.
Dan is er ook het akkoord van Luxemburg. Het akkoord tussen Luxemburg, Duitsland, België en Frankrijk, ondertekend in Luxemburg op 24 oktober 2008, voorziet in een gemeenschappelijk centrum voor politie en douanesamenwerking in de gemeenschappelijke grensstreek, het CCPD te Luxemburg.
Daarnaast bestaan ook nog een aantal daarmee verband houdende samenwerkingsverbanden, namelijk Euregio Scheldemond, het strategisch comité en het Cross Channel Intelligence Community.
11.06 Stefaan De Clerck (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor het overzicht.
U bevestigt dat de kaders van de parketjuristen verder worden ingevuld en dat zij inderdaad de opdracht krijgen om specifiek de grensoverschrijdende criminaliteit te volgen. Het wordt dus niet zomaar in het geheel opgenomen. Zij kunnen dus specifiek die job doen. Dat is belangrijk omdat het zich verdiepen in de systemen van het andere land een specialiteit is. Dat is iets anders dan gewoon het nationaal recht toepassen.
U geeft voorts een overzicht van de samenwerking tussen de diverse landen, waarvoor dank. Het klopt dat het akkoord van Doornik recent werd vernieuwd. Dat werd onderhandeld door de ministers van Binnenlandse Zaken, mevrouw Milquet en de heer Valls. Dat is het politionele deel, maar dat zal uiteraard repercussies op het gerechtelijk deel hebben.
Ik denk dat dit een bevestiging is van het feit dat de parketten en het openbaar ministerie die materie gespecialiseerd moeten kunnen blijven opvolgen. Hoe meer politionele zaken gebeuren, hoe meer het parket ook het openbaar ministerie moet kunnen volgen en sturing geven, conclusies formuleren en initiatieven nemen.
Dat is de bevestiging van het belang om gespecialiseerde magistraten bij het OM te hebben die zich met grensoverschrijdende problematiek bezighouden.
L'incident est clos.
- de heer Theo Francken aan de minister van Justitie over "het ontnemen van de nationaliteit van Fouad Belkacem" (nr. 17590)
- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de Belgische nationaliteit van Fouad Belkacem" (nr. 17601)
- M. Theo Francken à la ministre de la Justice sur "le retrait de la nationalité à Fouad Belkacem" (n° 17590)
- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la nationalité belge de Fouad Belkacem" (n° 17601)
12.01 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het is geen nieuw dossier. U heeft een hele tijd geleden aangekondigd dat u alles op alles zou zetten om de Belgische nationaliteit van de heer Belkacem te ontnemen.
U weet dat ik daar mijn bedenkingen bij had en nog steeds heb. Ik denk niet dat het gemakkelijk is om iemand in zijn situatie zomaar de Belgische nationaliteit te ontnemen. Ik neem echter aan dat u een sterke zaak moet hebben vooraleer u een dergelijke stelling poneert.
Mijn vraag is dan ook wat de stand van zaken is in het dossier. Is het wel degelijk juridisch haalbaar en mogelijk? Is het realistisch om het te doen? Op basis van welke argumenten kan de nationaliteit worden ontnomen?
Is het niet zo dat het feit dat Belkacem in België een vrouw en een kind heeft, er sowieso voor zorgt dat hij misschien wel zijn nationaliteit zou kunnen verliezen, maar dat hij hoe dan ook niet kan worden uitgewezen? Vorige week hebben wij in het Parlement een debat gevoerd over schijnhuwelijken waarbij de meerderheidsfracties stellen dat men bij de ontbinding van een schijnhuwelijk niet automatisch een inreisverbod en een uitwijzing kan opleggen, want het kan zijn dat de betrokkene een kind heeft. Gezien het recht op het gezinsleven, beschermd door het EVRM, kan men zo’n persoon niet uitwijzen.
Als we Belkacem, die de dubbele nationaliteit heeft, zijn Belgische nationaliteit afnemen, maar we kunnen hem niet van het grondgebied verwijderen, dan lijkt het vooral heel sterk op een symbool. In de praktijk zal er echter niet veel veranderen. Kunt u wat meer toelichting geven over de stand van zaken?
12.02 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega Francken, het is geleden van maart 2012 dat u in de commissie op een mondelinge vraag hebt geantwoord dat de Antwerpse procureur-generaal aan het bekijken was of men de nationaliteit van Fouad Belkacem kon afnemen.
Ik zal gans de historie niet meer herhalen, maar Belkacem werd al veroordeeld door de politierechter, veertien keer zelfs. Hij werd ook al vier keer door de correctionele rechtbank veroordeeld. Hij spreekt zich openlijk uit tegen de democratie en wordt nu steeds meer genoemd in het raam van het ronselen van jihadstrijders, enzovoort.
Collega Francken, ik dacht dat het op basis van artikel 23, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit was. Van mevrouw de minister weet ik dat Abu Imran pas in 1997 de Belgische nationaliteit kreeg, waardoor hij onder de bepalingen van artikel 23, § 1, valt.
Op basis van dit artikel zou de betrokkene de Belgische nationaliteit kunnen worden ontnomen, vooral wanneer naar het tweede punt in dat artikel wordt gekeken: “… indien zij ernstig tekortkomen aan hun verplichtingen als Belgisch burger”.
Mijn vragen zijn inderdaad ongeveer dezelfde als de vragen van de heer Francken.
Ten eerste, wat is de stand van zaken in de procedure om de Belgische nationaliteit van Belkacem af te nemen?
Ten tweede, welke mogelijke hindernissen zijn er nog?
Mevrouw de minister, ik stel, waarschijnlijk samen met u, vast dat het aantal feiten en aanwijzingen tegen de betrokkene in kwestie zich blijven opstapelen.
Ten derde, wanneer mag in het dossier een beslissing worden verwacht? Wordt nog gewacht op bepaalde documenten die moeten worden afgeleverd? Zo ja, wie moet de documenten aanleveren?
Graag zag ik een termijn op het dossier geplaatst.
12.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, op dit ogenblik is tegen Fouad Belkacem nog geen procedure tot vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit opgestart. De procureur-generaal wenst immers de resultaten af te wachten van enkele rechtzaken die tegen de betrokkene lopen, vooraleer de procedure kan worden gestart.
Momenteel is een beroepsprocedure lopende wegens inbreuken op de wetgeving inzake racisme en xenofobie. Er is ook het recentelijk door het federaal parket opgestarte terrorismeonderzoek dat uiteraard volgens het geheim van het onderzoek en de onafhankelijkheid zal moeten uitsluitsel geven over de vraag tot wat het onderzoek leidt.
Uit een officieel bericht dat het openbaar ministerie van Marokko heeft ontvangen, blijkt dat Fouad Belkacem in Marokko geen veroordelingen heeft opgelopen. In België heeft de betrokkene tot nu toe enkele veroordelingen opgelopen. De meest recente, definitieve veroordeling dateert van 30 november 2012. Het betreft een veroordeling tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens inbreuken op de wetgeving inzake racisme en xenofobie. Een gevangenisstraf van zes maanden is trouwens meteen de zwaarste straf die de betrokkene tot nog toe heeft opgelopen.
Deze veroordeling op zich rechtvaardigt niet alleen het opstarten van een procedure tot vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit. Er moet namelijk worden onderzocht of de betrokkene conform het ongewijzigde artikel 23, alinea 1, tweede lid, van de nationaliteitswet ernstig aan zijn verplichtingen als Belgische burger tekort is gekomen.
Ik geef een voorbeeld. Zo heeft het hof van beroep van Antwerpen op 17 november 2010 een vervallenverklaring uitgesproken voor een persoon die in Marokko tot tien jaar effectieve gevangenisstraf was veroordeeld omwille van deelname aan terroristische activiteiten en die misbruik heeft gemaakt van zijn Belgische nationaliteit en van zijn louter geveinsde banden met de Belgische gemeenschap om zowel in België als in Marokko criminele handelingen te organiseren.
Ook in 2010 heeft het Brussels hof van beroep de Belgische nationaliteit vervallen verklaard van een persoon die tot vijf jaar effectieve straf was veroordeeld omwille van eveneens terroristische activiteiten.
12.04 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een aantal kritische kanttekeningen.
Ten eerste, het is natuurlijk een symbool en de goegemeente verwacht van de regering en van u als minister van Justitie een signaal, maar wij moeten ernstig blijven.
Uiteindelijk worden er in dit land elke dag mensen veroordeeld voor meer dan zes maanden. Een groot deel daarvan is van allochtone afkomst. Ik ben vanochtend in De Grubbe geweest. Ik viel achterover toen de cijfers werden bekendgemaakt.
In 2012 zijn er 380 mensen in De Grubbe geweest waarvan 44 % Belgen van allochtone origine, 17 % Belgen van autochtone origine en de rest buitenlanders. Als wij een vraag stellen over het aantal buitenlanders in de Belgische gevangenissen, zegt u dat er zoveel Belgen zijn en dat de rest buitenlanders zijn.
Als wij dan vragen of het om autochtonen of allochtonen gaat, zegt u dat dit niet wordt bijgehouden. In De Grubbe wordt dat wel bijgehouden, ik geloof u wanneer u zegt dat dit in de gewone gevangenissen voor volwassenen niet wordt bijgehouden, maar 44 % in De Grubbe zijn Belgen van allochtone origine, met dus vaak een dubbele nationaliteit. Het is een gigantisch aandeel.
Er worden elke dag heel veel mensen veroordeeld voor meer dan zes maanden. Om dan te zeggen dat men Belkacem zijn nationaliteit zal afnemen, is een heel forse uitspraak waarvan ik hoop dat u ze hard kunt maken.
Voor mijn part neemt u ze onmiddellijk af, maar men moet natuurlijk een grond hebben en een deftige veroordeling met een voldoende zware straf. Anders kan men elke dag de nationaliteit van veel mensen afnemen. De afgelopen twaalf jaar zijn 600 000 mensen Belg geworden, dus dan doet men elke dag niets anders.
Ten tweede, ik blijf erbij dat de zaak een groot symboolgehalte heeft. Symbolen zijn niet onbelangrijk, maar u zult volgens mij geen inreisverbod kunnen opleggen, want – als ik zijn privésituatie goed begrepen heb –k heeft hij hier een Belgisch kind. Hij is dus gewoon niet verwijderbaar. Men kan hem het land niet uit krijgen.
Ik verwijs naar de argumentatie – het is dezelfde – die uw meerderheid vorige week gebruikt heeft toen het over de schijnhuwelijken ging: “Wij kunnen het niet altijd, mijnheer Francken, wees toch voorzichtig.” Nu wordt er gezegd dat Belkacem zijn nationaliteit zal worden afgenomen, omdat hij maar in Marokko zijn ding moet gaan doen, als hij denkt dat te moeten doen. Dat is een totale illusie.
Ik kan alleen maar concluderen dat uw communicatie voorbarig was en dat het een slag in het water dreigt te worden.
12.05 Peter Logghe (VB): Ik neem er in elk geval nota van, mevrouw de minister, dat er nog geen procedure is opgestart en dat men het vervolg van een aantal rechtszaken afwacht. Het is cynisch, maar eigenlijk heeft de man er alle belang bij om zoveel mogelijk rechtszaken tegen zich te laten opstarten. Zolang die rechtszaken lopen, wordt de procedure om zijn nationaliteit af te nemen blijkbaar niet opgestart. Er zijn nochtans meer dan voldoende gegevens om de man zijn nationaliteit af te nemen.
Ik neem er eveneens nota van, mevrouw de minister, dat in het recente verleden een aantal vervallenverklaringen werd uitgesproken op basis van vermenging met allerlei terroristische activiteiten. Ik hoop dat men zo snel als mogelijk een en ander begint hard te maken tegen Fouad Belkacem, want anders kan ik alleen maar vaststellen dat het een slag in het water is. Het dreigt het zoveelste voorbeeld van steekvlampolitiek te worden.
Wij willen een resultaat en wij willen het nu. Het wordt tijd dat men begint op te treden.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het ouderschapsverlof van de griffiers" (nr. 17337)
13 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "le congé parental des greffiers" (n° 17337)
13.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over het ouderschapsverlof voor werknemers van de afdeling Justitie.
Het probleem is eigenlijk niet nieuw. Ik werd de laatste tijd verschillende keren aangesproken door geëngageerde griffiers die naast hun job ook een gezin hebben. Zij vroegen om zoals zovele jonge, actieve ouders ouderschapsverlof te kunnen opnemen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de formule van viervijfde werken, vier dagen in de week werken en een dag thuis blijven.
Vandaag bepaalt het KB van 16 maart 2001 blijkbaar dat voor deze personeelsleden ouderschapsverlof toegestaan wordt maar dat dit verlof verplicht moet worden opgenomen per maand. Een ouderschapsverlof in de zin van een dag niet werken en vier dagen wel is dus vandaag niet mogelijk voor de griffiers. Dat is jammer, vooral omwille van de combinatie van arbeid en gezin. Ook voor de goede werking van de diensten is het volgens mij beter als ouderschapsverlof opgenomen wordt in het stelstel van viervijfde dan als een griffier bijvoorbeeld enkele maanden afwezig is en de dienst op die manier “in plan laat”.
Hoe staat u tegenover deze vaststelling? Hoe valt dit te verantwoorden? Is dat nog van deze tijd?
Ten tweede, zult u maatregelen nemen om onder andere griffiers het recht op deeltijds ouderschapsverlof toe te staan?
13.02 Minister Annemie Turtelboom: Personeelsleden van griffies en parketten hebben de mogelijkheid om bij het opnemen van ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten, voltijds of deeltijds.
Gelet op de bijzondere positie die griffiers bekleden in de rechterlijke organisatie en hun specifiek statuut zijn zij overeenkomstig artikel 1, alinea 2, van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan inderdaad uitgesloten van het recht op deeltijds ouderschapsverlof.
Het uitbreiden van de mogelijkheden tot opnemen van deeltijds ouderschapsverlof vereist een aanpassing van het koninklijk besluit, zoals u al zei.
Ik moet er daarbij wel op wijzen dat de aanpassing van de verloftypes voor de griffies, voorafgaand aan een wijziging, een wijziging vereist van artikel 354 van het Gerechtelijk Wetboek. Dit artikel voorziet in de machtiging aan de koning om de verloven en afwezigheden van de griffiers te regelen. Een voorontwerp ter zake werd opgemaakt en de bespreking ervan zal eerstdaags starten.
Bovendien kan ik u meedelen dat ik alvast het initiatief heb genomen om desbetreffend het koninklijk besluit van 16 maart 2001 aan te passen om in de mogelijkheid te voorzien tot het toekennen van het stelsel van de vierdagenweek in hoven en rechtbanken, in toepassing van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector.
Met deze maatregel zal op korte termijn reeds een vierdagenregime van toepassing worden.
13.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank de minister voor haar hoopgevende antwoord.
Ik meen dat op die manier in Justitie een modernere manier van werken mogelijk zal worden wat enkel maar de goede werking van de diensten ten goede zal komen, alsook de combinatie arbeid en gezin.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de nieuwe pensioenregeling voor magistraten" (nr. 17591)
14 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "le nouveau régime de pension des magistrats" (n° 17591)
14.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, meer dan een jaar geleden heb ik u al eens ondervraagd over de nieuwe pensioenregeling voor magistraten, waaronder onder andere de berekening van het pensioen die zou gebeuren in 48sten in plaats van in 30sten, toch voor die magistraten die nog geen 55 waren op 1 januari 2012.
Er diende zich vooral een probleem aan voor magistraten die pas op latere datum tot het ambt toegetreden waren en die eigenlijk nooit de 48sten vol konden krijgen. U verwees dan wel naar het feit dat zij elders al pensioenrechten hadden opgebouwd, maar voor die mensen doen er zich blijkbaar toch problemen voor.
Ondertussen blijkt ook dat er op het vlak van de tegemoetkoming bij ziekte voor magistraten een en ander zou veranderen.
Mevrouw de minister, ik wil u polsen naar een stand van zaken in dat dossier.
Ten eerste, voor de stelsels waarvoor de tantièmes voordeliger zijn dan een zestigste, zo liet u mij verstaan, zou er nog een koninklijk besluit gepubliceerd worden na overleg in de Ministerraad, om afwijkingen en andere regels vast te leggen inzake minimumloopbaan en andere voorwaarden. Hoe ver staat het daarmee? Is dat nieuw koninklijk besluit ondertussen al goedgekeurd en gepubliceerd?
Ten tweede, alle pensioenaanvragen vanaf 1 januari 2013 zouden worden opgeschort tot het koninklijk besluit aangaande de minimumleeftijd en loopbaanjaren beschikbaar zou zijn voor de groepen die een gunstiger tantième genieten dan een zestigste. Er zou overleg met de magistratuur worden opgestart. Wat is het resultaat daarvan?
Ten derde, klopt het dat er ook een minder gunstige regeling van toepassing zou worden aangaande de ziekteverzekering voor magistraten? Wordt er daarover ook overleg gevoerd of is dat al afgesloten? Wat is het resultaat daarvan?
Graag had ik daarvan een stand van zaken.
14.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, voor uw eerste twee vragen moet ik u verwijzen naar de minister van Pensioenen, tot wiens bevoegdheid die aangelegenheid behoort.
Ik kan u echter meedelen dat met de wet van 13 december 2012 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende de pensioenen van de overheidssector de regels werden aangepast inzake de leeftijd van het onmiddellijk of uitgesteld pensioen voor personen met een gunstiger tantième dan een zestigste. Ook de magistratuur valt bijgevolg onder die regeling. De wet versoepelt de loopbaanvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om op 62 jaar met vervroegd pensioen te kunnen gaan, of eventueel in functie van de ingangsdatum van het pensioen en het minimumaantal vereiste dienstjaren op de leeftijd van 60 of 61 jaar.
De veranderingen slaan vooral op een toepassing van de vermenigvuldigingscoëfficiënt voor de jaren van de loopbaan als magistraat en de wijziging van bepaalde leeftijds- of loopbaanvoorwaarden. De adviesraad van de magistratuur verspreidde daaromtrent trouwens de nieuwsbrief nummer 3 van 26 februari 2013.
De pensioenaanvragen kennen intussen dus een normale afhandeling en worden systematisch aan de pensioendiensten van de overheidssector voorgelegd voor validatie.
Alle besluiten van inruststelling van magistraten werden tot op heden steeds getekend voor de datum van inwerkingtreding. De magistratuur heeft geen specifieke regeling inzake ziekteverzekering, ik weet dus niet wat u bedoelt met die vraag.
14.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik had vernomen dat er ook een vermindering zou zijn van de tussenkomst van de ziekteverzekering. Ik vroeg mij af of die geruchten – want ik heb het ook niet op papier gezien – juist zijn. Of er inderdaad een indicatie is dat er daar een vermindering in de lucht hangt. Dat was mijn enige vraag, maar ik weet niet of u daarop kunt antwoorden.
14.04 Minister Annemie Turtelboom: Laat het mij nog even navragen. Het zou eventueel kunnen dat er ergens een algemene maatregel is genomen omtrent de ziekteverzekering. Ik durf niet ‘carrément’ zeggen dat er niets van aan is.
U kunt natuurlijk ook een vraag stellen aan mijn collega bevoegd voor Sociale Zaken en Volksgezondheid.
14.05 Peter Logghe (VB): Maar zij zal dan misschien niet weten hoe het zit met magistraten. Het is misschien beter als u dat eens kunt nakijken.
14.06 Minister Annemie Turtelboom: Ik zal het navragen.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het statuut van de deurwaarders" (nr. 17599)
15 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "le statut des huissiers de justice" (n° 17599)
15.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, een aantal weken geleden kondigde u aan het statuut van gerechtsdeurwaarder te zullen hervormen. De gerechtsdeurwaarders zijn zelf vragende partij voor een grondige hervorming van het ambt met een geactualiseerd statuut en een vernieuwd tuchtrecht met deontologische code.
Daarnaast biedt een hervorming op basis van een duidelijk evaluatierapport een betere garantie voor meer effectieve resultaten en minder problemen in een overgangsfase.
Mevrouw Lahaye-Battheu, ik denk dat u nog mee de resolutie ondertekende tot oprichting van een evaluatiecommissie van meer dan een jaar geleden.
Mevrouw de minister, ten eerste, wanneer plant u met het ontwerp naar het Parlement te komen? Ik veronderstel dat het nu naar de Raad van State zal zijn, maar u zult daarin toch wel duidelijkheid kunnen scheppen.
Ten tweede, werd het terrein betrokken bij uw plannen?
Ten derde, waarom werd het huidige statuut niet eerst geëvalueerd? Misschien is er wel enige evaluatie gebeurd, maar waarom kon dit niet via een evaluatiecommissie naar Nederlands voorbeeld, zodat de hervorming op basis van een onderbouwd rapport zou kunnen gebeuren?
Ten vierde, op welke wijze heeft u in uw aangekondigde ontwerp rekening gehouden met de aangekondigde hertekening van het gerechtelijke landschap? De grenzen zullen wijzigen en gerechtsdeurwaarders zullen in een groter gebied moeten opereren, wat invloed zal hebben op hun werkingsterrein.
Daarbij aansluitend, ten vijfde, hoeveel benoemingen van gerechtsdeurwaarders zijn er op dit ogenblik gepland? Houdt men voor het aantal benoemingen reeds rekening met het hertekende landschap en met de informatisering die er zit aan te komen?
15.02 Minister Annemie Turtelboom: Het voorontwerp van wet tot hervorming van het statuut van de gerechtsdeurwaarders werd door de Ministerraad op 29 maart 2013 goedgekeurd. Het ligt voor advies bij de afdeling wetgeving van de Raad van State, maar ik denk dat dit nog enkele weken zal duren.
De genoemde Ministerraad viel net voor de paasvakantie. Einde mei ten laatste verwacht ik het advies van de Raad van State.
Daarna is het afwachten wat de aard van het advies is en hoeveel tijd het zal vragen, om het ontwerp aan te passen. Mijn bedoeling is echter om zeker vóór het zomerreces het ontwerp nog in het Parlement te kunnen indienen. In elk geval is bij ons alles klaar, om vóór het zomerreces met het ontwerp naar het Parlement te komen.
Het terrein werd effectief bij de hervorming betrokken. Er werd in het kader van de uitwerking van het nieuwe statuut op regelmatige tijdstippen met de Nationale Kamer van Gerechtdeurwaarders van België en met de Nationale Vereniging van Kandidaat-Gerechtsdeurwaarders samengezeten. Beide organisaties kregen aldus de manier om hun standpunt over de geplande hervorming toe te lichten. Met hun opmerkingen en voorstellen werd ook terdege rekening gehouden. De directiecomités van beide beroepsorganisaties hebben het voorliggende wetsontwerp ondertussen ook positief geëvalueerd.
Zoals het regeerakkoord bepaalt, moest tijdens de huidige legislatuur een nieuw statuut voor de gerechtsdeurwaarders worden ontwikkeld. Door het in nauwe samenspraak met de representatieve verenigingen te ontwikkelen, werd een evaluatie van de sterktes en zwaktes in het oude statuut gemaakt en werden de pijnpunten, zoals de tucht- en benoemingsprocedure, in het ontwerp van statuut grondig aangepakt.
Relevante bepalingen inzake de aangekondigde hertekening van het gerechtelijk landschap werden in het nieuwe statuut geïntegreerd. Zo wordt onder andere omwille van de nieuwe, toekomstige, gerechtelijke arrondissementen het territoriale werkterrein van de gerechtsdeurwaarders uitgebreid.
Er wordt momenteel aan een inhaalbeweging inzake benoemingen gewerkt wegens de benoemingsproblemen die de voorbije jaren zijn ontstaan. In 2013 zouden in principe nog een vijftigtal nieuwe benoemingen gebeuren. Het betreft een inhaalbeweging. Het gaat dus om bestaande plaatsen, die niet zijn ingevuld. Het betreft dus geen nieuwe plaatsen die worden gecreëerd.
Eens de hertekening van het gerechtelijk landschap is geïmplementeerd, zal worden nagegaan in welke mate en waar nieuwe plaatsen moeten worden bijgecreëerd.
15.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal het dossier uiteraard blijven opvolgen.
Wij kijken uiteraard uit naar het ontwerp, dat wij samen met het advies van de Raad van State grondig onder de loep mogen nemen.
U zal waarschijnlijk wel op basis van een of andere evaluatie hebben gewerkt. Het zal misschien niet een even grondige evaluatie zijn geweest als de evaluatie die een commissie zou hebben bekomen.
Wij kijken niettemin uit naar wat de toekomst zal brengen en naar hoe het ontwerp er werkelijk zal uitzien. Ik dank u alvast voor de informatie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 17600 van mevrouw Van Vaerenbergh, wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Wij keren terug in de agenda. Vraag nr. 17509 van de heer Dallemagne, wordt op zijn vraag uitgesteld. Vraag nr. 17536 van mevrouw Fonck, wordt in een schriftelijke vraag omgezet en vraag nr. 17565 van de heer Van Hecke, wordt op zijn vraag uitgesteld.
Zodoende is de agenda afgewerkt. Ik wens iedereen een goede 1 mei.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.13 uur.
La réunion publique de commission est levée à
16.13 heures.