Commission de la Défense nationale |
Commissie
voor de Landsverdediging |
du Mercredi 24 avril 2013 Matin ______ |
van Woensdag 24 april 2013 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.22 uur en voorgezeten door de heer Filip De Man.
La séance est ouverte à 10.22 heures et présidée par M. Filip De Man.
01 Vraag van mevrouw Bercy Slegers aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het ophalen van oorlogsmunitie door DOVO" (nr. 17118)
01 Question de Mme Bercy Slegers au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la collecte de munitions de guerre par le SEDEE" (n° 17118)
01.01 Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de minister, na de Eerste Wereldoorlog bleef er in de Westhoek heel wat onontplofte munitie achter. Die belandde in de ondergrond en ieder jaar wordt tijdens landbouwwerken of infrastructuurwerken nog heel wat munitie bovengehaald.
Wanneer munitie gevonden wordt, moet DOVO onmiddellijk worden gecontacteerd. Er is een vaste procedure, die beschrijft wat er moet gebeuren als een inwoner dergelijke munitie aantreft. De vraag rijst echter wat er gebeurt als DOVO toevallig botst op onontplofte munitie.
Als DOVO tijdens het ophalen van munitie melding krijgt dat er op een andere plaats van dezelfde site of van dezelfde gemeente ook munitie aangetroffen is, wat is dan de procedure? Moet de burger dan eerst opnieuw een melding maken bij DOVO vooraleer DOVO die munitie kan meenemen of kan dat tegelijkertijd gebeuren?
Binnen welke termijn komt DOVO ter plaatse om de munitie mee te nemen?
Hoeveel munitie wordt er op jaarbasis opgehaald in de Westhoek?
01.02 Minister Pieter De Crem: Indien een persoon die contact heeft opgenomen met de politie om een interventie van DOVO te vragen, achteraf nog iets vindt op zijn eigendom, past dat in hetzelfde interventiemandaat en zal DOVO optreden.
Indien een persoon nog een andere plaats kent waar zich oorlogsmunitie zou bevinden of hierover meer inlichtingen heeft, moet hij opnieuw contact opnemen met de politie, die hiervoor dan een nieuwe vraag tot interventie zal opstellen.
Indien DOVO echter ergens ter plaatse is en ingelicht wordt over een vraag tot mogelijke interventie in de buurt, dan bestaat er een procedure die de ploeg van DOVO toelaat contact op te nemen met de lokale politie, teneinde onmiddellijk gemandateerd te worden voor de nieuwe opdracht. Dat kan dan mondeling gebeuren. Ter administratieve regularisatie zal achteraf een vraag voor interventie per fax gericht worden aan het bureau Operaties van DOVO.
Tijdens de diensturen kan een ploeg van DOVO vertrekken binnen de 30 minuten. Buiten de diensturen wordt er gebruikgemaakt van ploegen die stand-by zijn. Die hebben vanaf het moment van oproep één uur de tijd om zich naar het kwartier te begeven, waar ze zich vervolgens klaarmaken voor het uitvoeren van de tussenkomst.
Op jaarbasis wordt in de streek van de Westhoek meer dan 100 ton munitie opgehaald. In 2007 was dat 132 ton, in 2008 104 ton, in 2009 132 ton, in 2010 111 ton, in 2011 143 ton en in 2012 105 ton.
01.03 Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord.
Ik had gehoord over een geval waarbij een burger bij het vinden van munitie met de politie contact moest opnemen en DOVO de dag daarna ter plaatse zou komen. Ik ben blij te horen dat er een derde procedure is, waarbij de munitie onmiddellijk kan worden meegenomen. Omwille van efficiëntie is dat een logische werkwijze.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de oprichting van een binationale SERE-school" (nr. 17344)
02 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la création d'une école binationale SERE" (n° 17344)
02.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, op 1 april begon Defensie de eerste gesprekken met Nederland over het plan om samen een gemeenschappelijke SERE-school op te richten. SERE staat voor Survival, Evasion, Resistance and Extraction – in het Nederlands overleven, ontwijken, verzet bieden en extractie. De school zal de naam CSI - Combined SERE Institute - krijgen. Nu worden de SERE-trainingen in ons land nog georganiseerd door het Combat Survival Center van Defensie.
Mijnheer de minister, ik wil u de volgende vragen stellen over dit project.
Werkt Defensie op dit moment al samen met Nederland op het vlak van SERE? Indien ja, wat houdt de huidige samenwerking in?
Kunt u meer uitleg geven over het nieuwe project? Welke afspraken werden er tijdens de eerste gesprekken met Nederland gemaakt?
Volgens welk tijdschema zullen de verdere besprekingen en voorbereidingen verlopen? Op welke termijn zou de school operationeel moeten zijn?
Hoeveel Belgische militairen moeten gemiddeld jaarlijks een SERE-training volgen? Over hoeveel instructeurs en kaderpersoneel beschikt Defensie daarvoor?
Hoeveel Nederlandse militairen moeten gemiddeld jaarlijks een SERE-training volgen? Over hoeveel instructeurs en kaderpersoneel beschikt de Nederlandse Defensie daarvoor?
Over welke capaciteit zal het CSI beschikken? Welke verdeelsleutel zal men voorstellen voor de bijdrage van elk land wat zaken betreft als instructeurs, kaderpersoneel en jaarlijkse kosten?
02.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Grosemans, het oprichten van een gemeenschappelijke SERE-school past in de Benelux-verklaring in het domein van defensiesamenwerking die op 18 april 2012 werd ondertekend door de drie ministers van Defensie.
Op dit moment werkt België in dit domein al samen met Nederland inzake de standaardisatie van materiaal en overlevingsuitrusting en voor het stroomlijnen van de trainingsprogramma’s.
Wat deze trainingen betreft, wordt voor de Belgische helikoptercrews het onderdeel HUET – Helicopter Underwater Egress Training, Shallow Water Egress Training – momenteel al getraind in Gilze-Rijen in Nederland, vlak over de Belgische grens, onder begeleiding van de Belgische SERE-instructeurs.
Een studie loopt momenteel over de mogelijkheid om de andere trainingen gezamenlijk te organiseren voor de piloten uit de verschillende landen. Wel is al duidelijk dat de studie van deze Benelux-trainingen vanuit één gemeenschappelijke organisatie, het Combined SERE Institute, CSI, zal gebeuren. De capaciteiten en de verdeelsleutels moeten nog worden bepaald.
Het is goed om te weten dat alle piloten en crews hun verschillende operationele kwalificaties dienen te behalen en te behouden. Bovendien krijgt al het steunpersoneel van de Air Component dat in buitenlandse opdracht vertrekt eveneens een vorming en training, aangepast aan de opdracht die ze zullen vervullen.
Hierdoor beschikt de Belgische Defensie actueel over het Combat Survival Centre met een kern van 14 personen in Bevekom en een SERE-antenne van één onderrichter per operationele basis.
In 2012 werden in totaal 302 stagiairs in deze materie gevormd. Voor 2013 is de vorming en training van een 370-tal stagiairs gepland, verdeeld over een 40-tal cursussen en stages.
02.03 Karolien Grosemans (N-VA): De samenwerking tussen België en Nederland lijkt een heel positief verhaal. Wij juichen natuurlijk toe dat, als er meerdere projecten worden opgestart, de samenwerking tussen de beide landen nog wordt versterkt. Dat is het doel: efficiënter zijn in onze opleidingen, kennis delen en natuurlijk ook besparen. Daarom hoop ik dat alles goed in kaart zal worden gebracht, zodat wij het project achteraf goed kunnen evalueren.
02.04 Minister Pieter De Crem: Goede suggestie.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de nieuwe gehoorbescherming voor militairen" (nr. 17384)
03 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la nouvelle protection auditive pour les militaires" (n° 17384)
03.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, militairen lopen een groot risico op gehoorschade. Defensie is zich van het risico bewust en stelt verschillende soorten aangepaste gehoorbescherming ter beschikking.
Binnenkort krijgen militairen een nieuw soort oordopje waarmee het omgevingsgeluid niet langer wordt gedempt, zoals bij de huidige gehoorbescherming het geval is.
Volgens legervakbond ACMP zouden de oordopjes jammer genoeg erg oncomfortabel zitten wanneer ze langdurig moeten worden gedragen. Daarom pleit de vakbond voor voldoende analyses en alternatieven.
Ik zou u over de kwestie graag het hiernavolgende willen vragen.
Kan u meer uitleg over dat soort oordopjes geven? Voor welke situaties zijn ze bedoeld?
Vanaf wanneer zullen oordopjes door onze militairen worden gebruikt?
Hoe is Defensie bij het type in kwestie terechtgekomen? Werden verschillende modellen uitgetest? Waarom werd voor het type gekozen?
Hoeveel stuks heeft Defensie besteld? Hoeveel bedraagt de kostprijs?
Was er ook binnen Defensie al commentaar op het draagcomfort van de oordopjes?
Zal Defensie op de vraag van de vakbond ingaan om voldoende analyses uit te voeren en comfortabele alternatieven uit te werken voor militairen die langdurig gehoorbescherming nodig hebben?
Mijn laatste vraag sluit bij het thema aan.
In februari 2012 hebt u in antwoord op een schriftelijke vraag verklaard dat op dat moment een studie aan de gang was om in bepaalde gevallen ook gehoorbescherming ter beschikking te stellen die op een radio aansluitbaar is.
Wat heeft de studie uitgewezen?
03.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Grosemans, collega’s, Defensie beschikt over verschillende types gehoorbescherming van zijn personeel. Recent werd de Combat Arms Ear Plug of CAE aangeschaft. Het apparaat beschermt permanent tegen impulsgeluiden ten gevolge van bijvoorbeeld het vuren. Het laat echter bovendien toe ervoor te kiezen het omgevingsgeluid al dan niet te dempen.
Het dempen van het omgevingsgeluid kan nodig zijn als bescherming tegen bijvoorbeeld het lawaai van draaiende motoren, maar bemoeilijkt de communicatie.
De gebruiker kiest voor de ene of voor de andere optie, door een klepje op de CAE te verstellen.
De CAE staat sinds maart 2013 ter beschikking. Er werd om de hiernavolgende redenen voor dit type gekozen. Het apparaat levert het beste resultaat inzake communicatie en demping. Het beschermt zowel tegen omgevingslawaai als tegen impulslawaai zonder dat van gehoorbescherming dient te worden veranderd. Het bestaat in drie verschillende maten, waardoor het aan de gehoorgang van de gebruiker aanpasbaar is. Het beschermt ook, ongeacht de stand van het klepje, permanent tegen impulsgeluid.
Defensie heeft in 2012 en 2013 in totaal 1 150 paar hiervan besteld. Zij kosten 6,47 euro per paar.
Veldtesten hebben uitgewezen dat voor ongeveer 4 militairen op 5 het comfort hiervan vergelijkbaar is met dat van de otoplasten en niet-lineaire oordopjes. De algemene voorkeur van de gebruikers bleek echter duidelijk uit te gaan naar dit type. Militairen die langdurig behoefte aan gehoorbescherming en geen nood hebben aan communicatie kunnen eventueel otoplasten krijgen.
De keuze voor het ene of het andere type van gehoorbescherming gebeurt steeds na risicoanalyse en na het advies van een preventieadviseur. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de uitgeoefende functie en de omstandigheden waarin de militair is tewerkgesteld.
De studie heeft uitgewezen dat een universele oplossing niet bestaat. De verschillende radiotypes zijn immers niet alleen compatibel met de headsets en de gebruiksprofielen zijn bovendien ook erg uiteenlopend.
De volgende acties werden ondernomen. In de eerste helft van 2012 werd een headset ontwikkeld voor de BAMS, de meest verspreide gevechtsradio. Deze headset maakt gebruik van een schedelgeleiding en laat het dragen van een standaard gehoorbescherming toe. Voor de boarding teams van de marine werden een 40-tal speciale in-ear headsets aangekocht die kunnen worden gedragen onder een standaard oorkap. Voor de special forces group werden een 20-tal ruggedized in-ear headsets besteld met three dimensional situational awareness. Zij zullen volgens planning in de tweede helft van 2013 worden geleverd. Voor alle aankopen van radio’s moet voortaan aangepaste gehoorbescherming beschikbaar zijn.
03.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord.
Ik heb mij een beetje verdiept in die oordopjes en wat mij opvalt is dat men mij zegt dat het een enorm groot probleem is. Ik kan mij dit ook wel voorstellen want die personen worden aan heel hoge decibels blootgesteld. Het is niet zo dat zij oordopjes gebruiken zoals wij dat soms doen, namelijk omdat onze echtgenoot snurkt.
Een studie van de Universiteit Gent toont dan ook aan dat de helft van alle Belgische militairen gehoorschade heeft als gevolg van die wapengeluiden. Als ik dan vraag naar cijfers over gehoorschade dan krijg ik als antwoord dat de gevraagde statistische gegevens niet worden bijgehouden. Ik vind het vreemd dat er geen statistieken bestaan over zo’n belangrijk probleem.
Verder lees ik dat tijdens de volledige duur van de loopbaan het gehoor van de militair wordt opgevolgd door de arbeidsgeneeskundige dienst. Het moet dan toch mogelijk zijn om daar statistieken over op te stellen. Hoe kunnen we anders immers weten of die nieuw oordopjes efficiënter werken dan de vorige? Dat was maar een bedenking…
03.04 Minister Pieter De Crem: Dit is een aangelegenheid waarin wij ons laten begeleiden door de technici en de medici. Zo eenvoudig is dat. Zij doen hun beste voorstel. Ik wil een beetje een bypass doen. Hieruit blijkt dat onze Defensie ook een specialisatiedefensie aan het worden is. Wanneer men eigenlijk afstapt van een algemene formule van het aankopen van oordoppen maar heel specifiek per opdracht en per type militair gaat werken voor gehoorbescherming, dan merkt men dat we toch al een hele stap hebben gezet inzake specialisatie. De gegevens zijn er, maar omdat dit te maken heeft met een fysiek aspect van het militair zijn, laat ik mij altijd door onze medische en andere specialisten leiden.
Wat betreft het snurken, een boek onder het hoofdkussen kan wonderen doen. De ledigheid is natuurlijk het oorkussen des duivels maar daar zullen we het vandaag niet over hebben.
De voorzitter: Die ledigheid is niet aan mevrouw Grosemans besteed want ze heeft nog een vraag voor u.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het lastenboek voor de opvolger van de A330" (nr. 17385)
04 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le cahier des charges pour le successeur de l'A330" (n° 17385)
04.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tijdens de commissievergadering van vorige week heb ik u om meer uitleg gevraagd over de zoektocht van Landsverdediging naar een opvolger voor de huidige Airbus A330. Over het lastenboek dat in dit kader wordt afgewerkt, kreeg ik graag van u nog wat extra informatie.
Ik heb een aantal vragen.
Wanneer zal het lastenboek zijn voltooid? Welke uiterste datum heeft Landsverdediging vooropgesteld?
Wanneer werd of wordt de request for information verzonden? Naar welke bedrijven wordt deze verzonden en op basis van welke criteria selecteert Landsverdediging de bedrijven?
Welke deadline heeft Landsverdediging opgelegd of zal het departement opleggen aan geïnteresseerde bedrijven voor de aanlevering van oplossingen en prijsoffertes?
04.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Grosemans, collega’s, de Ministerraad heeft ingestemd met mijn voorstel om een overheidsopdracht uit te schrijven voor een meerjarig contract voor de levering van diensten voor het langeafstandsluchtvaarttransport en dit met het oog op het verkrijgen van een prijs voor 1 500 uren per jaar.
Het aantal vluchturen dat minimum dient te worden gerealiseerd, bedraagt 1 250 uur. Na de goedkeuring zal eerstdaags een Europese publicatie gebeuren om geïnteresseerde kandidaten op te roepen hun kandidatuur te stellen. De firma’s die hun kandidatuur wensen in te dienen, moeten uiteraard aan een aantal in het domein van de opdracht gelegen selectiecriteria voldoen en dit in toepassing van de wet van 13 augustus 2011 en van het koninklijk besluit van 23 januari 2012. Zij zullen eerstdaags alle informatie met betrekking tot de opdracht, inclusief de limietdata, terugvinden op de website van e-Procurement.
Na de selectiefase zullen de gekozen kandidaten het lastenboek toegestuurd krijgen. Landsverdediging plant de verzending van het bestek aan de geselecteerde kandidaten in juli. Op dat ogenblik moet het lastenboek zijn voltooid en zal het niet meer worden gewijzigd. De geselecteerde firma’s zullen een redelijke termijn krijgen om een offerte in te dienen. De gunning van de opdracht is gepland tegen eind 2013.
04.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb vorige keer in de commissie ook al gevraagd om inzage te krijgen in het lastenboek.
Ik heb er alle begrip voor dat er nu in een publieke vergadering weinig details kunnen worden gegeven om niet te worden geconfronteerd met misbruik van regels met betrekking tot opdrachten of deloyale concurrentie. Dat zou evenwel moeten kunnen in een commissie met gesloten deuren; daar dient zo’n commissie toch voor. Ik zal u zeggen waarom ik heel graag inzage wil krijgen in het lastenboek. Dat is omdat het vorige lastenboek de A330 heeft opgeleverd, waar toch wel een en ander mis mee was.
Ten eerste, de A330 was onderbenut. De contracten werden aangepast en de vlieguren werden verminderd, van 1 500 naar 1 150.
Ten tweede, wij weten ondertussen ook dat het toestel onderbezet is. Het heeft een maximumcapaciteit van 263 passagiers. Over de jaren heen had het een gemiddelde bezetting van slechts 39 passagiers of 15 %.
Ten derde, het is een enorm duur toestel. In 2010 en 2011 heeft het ons 11,6 miljoen euro gekost.
Ten vierde, het is ook veel te groot om zonder problemen een bocht te nemen of ergens te parkeren. Het kan bijvoorbeeld niet op elk militair vliegveld terecht, enkel op heel grote, goed uitgeruste vlieghavens.
Ten vijfde, het was een vliegtuig dat vloog voor een maatschappij die op de Europese zwarte lijst stond. Belgische ondernemingen werden uitgesloten en de ervaringsdeskundigen werden er onvoldoende bij betrokken.
Het was precies belangrijk om een heel mooi regeringsvliegtuig te hebben, een Belgische Air Force One, zoals ik de vorige keer al zei. Dat leek belangrijker dan een vliegtuig voor militaire taken. De regering zat er met gemiddeld 46 passagiers in, op 263 plaatsen, en heeft acht vluchten gemaakt. Dat waren eigenlijk vier uitstapjes, want men zat er niet langer dan zes uur in.
Ik las dat u alvast kiest voor een kleiner toestel, een narrow-body, zoals bleek uit een Belga-bericht, maar ik vrees dat men weer op dezelfde manier te werk zal gaan en dat er weer niet gekozen zal worden voor een juist toestel voor Defensie. Daarom zou ik heel graag inzage krijgen in het lastenboek in de commissie Legeraankopen.
04.04 Minister Pieter De Crem: Ten eerste, wat de procedure betreft, het lastenboek kan worden ingezien in de commissie Legeraankopen. Ik heb daarmee geen enkel probleem, rekening houdend met de geheimhouding die aan die commissie is verbonden.
Let op, in de commissie Legeraankopen is er geen opportuniteitscontrole. Het is niet aan de hand daarvan dat men kan zeggen dat het een goede of slechte keuze is. Wij maken met Landsverdediging alleen maar de goede keuzes. Ik moet dus wel eens de werking van de commissie Legeraankopen in het juiste daglicht stellen. Dat is geen commissie waarin men kan zeggen dat het geen goede aankoop is. De vraag is gewoon of de procedure gevolgd werd.
Ten tweede, het contract dat betrekking had op de A330M is een succes over heel de lijn. Wij zijn afgestapt van de dramatische beeldvorming die er was bij de oude toestellen A310, die een heel specifiek motortype hadden, om de haverklap defect waren en heel wat imagoschade veroorzaakten, al dan niet gewild.
Ten derde, het toestel heeft gevlogen van bij de aanvang, behoudens een kinderziekte, in januari 2009, als ik mij niet vergis. Het toestel heeft veel gevlogen in het kader van pooling and sharing en doet dat nu nog meer. Er werd ons gevraagd om het aan te bieden in het EATC. Het brengt buitenlandse troepen en goederen ter plaatse op een ongelooflijk doeltreffende manier, waardoor het eigenlijk overbevraagd aan het worden is.
Ten slotte, ik meen dat deze formule een goede formule is. Het toestel kan immers worden ingezet als officieel vliegtuig van de regering en als vliegtuig voor Landsverdediging, maar tevens in het raam van NAVO-opdrachten of Europese opdrachten. De vliegcapaciteit en de actieradius van de A330 waren een ongelooflijke troef. Een lange actieradius zal ook een voorwaarde zijn voor de nieuwe toestellen.
Wat het landen op militaire luchthavens betreft, de meeste militaire luchthavens zijn geschikt voor het toestel, en andersom. Dit toestel vliegt bijvoorbeeld rechtstreeks op Kaboel. Het brengt onze militairen en die van andere ISAF-landen rechtstreeks naar de luchthaven van Kaboel, wat vroeger niet mogelijk was.
Als dit toestel niet kan landen op een militaire luchthaven, vraag ik mij af waar ter wereld de A400M zal kunnen landen.
Tot daar enige kanttekeningen.
04.05 Karolien Grosemans (N-VA): Op Kleine Brogel kan het toestel niet landen, meen ik.
04.06 Minister Pieter De Crem: Mevrouw, zeg tegen uw informant dat hij zijn lintmeter moet gebruiken: Kleine Brogel heeft na Ursel één van de langste landingspistes in België. Het toestel kan er dus zeker landen. Er is zelfs capaciteit om een AWACS-toestel te laten landen. Dus de A330, die een veel betere stijg- en landingscapaciteit heeft, kan er zeker landen. Wat u zegt, klopt gewoon niet.
04.07 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, het probleem is niet het landen maar het taxiën. De A330 is in Melsbroek al eens op zijn zij beland omdat er niet voldoende plaats was om te draaien. De vleugel bleef bijna in een hangar hangen.
04.08 Minister Pieter De Crem: Wie maakt u dat eigenlijk allemaal wijs? Dat vraag ik mij echt af!
04.09 Karolien Grosemans (N-VA): Zulke zaken staan ook in de krant. Maar goed, ik heb mijn punt gemaakt, de A330 is onderbenut, onderbezet, en vandaar ook veel te duur. Ik hou het echter positief. Ik ben enorm blij dat ik het lastenboek kan inzien in de commissie voor de Legeraankopen. Daar zal ik al mijn technische vragen kunnen stellen.
04.10 Minister Pieter De Crem: Men kan de toekomst nooit voorspellen. De eerste twee jaren van mijn mandaat werd ik om de haverklap geconfronteerd met vragen over de twee A330’s. Die konden hun werk niet doen, die stonden in panne, er scheelde altijd iets met die toestellen, maar dat was echt een overgangsperiode. De huidige formule is echt heel bruikbaar, en de moderne toestellen zijn overal inzetbaar, ook in EATC, wat niet het geval was toen wij het toestel hebben verworven, begin 2009. Nu is dat wel het geval. Kortom, ik meen dat dit alleen een positief verhaal kan zijn.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Denis Ducarme au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la suppression de la zone HTA 8" (n° 17228)
05 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de opheffing van de HTA 8" (nr. 17228)
05.01 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, veuillez m'excuser pour mon retard. J'étais retenu dans une autre commission.
Monsieur le ministre, vous savez que la Wallonie investit depuis plusieurs années dans les énergies renouvelables – on a beaucoup parlé du photovoltaïque récemment – afin d'atteindre 30 % d'électricité verte en 2016.
Plusieurs projets d'éoliennes ont vu le jour et d'autres, importants, sont programmés.
Dans le nouveau cadre de référence, sorti le 21 février 2013, le gouvernement wallon s'est accordé sur une contribution de l'éolien onshore en territoire wallon d'un objectif de 4 500 GW à l'horizon 2020, ainsi que le principe d'une trajectoire annuelle pour y aboutir.
En province de Liège, divers projets coexistent depuis maintenant six ans. Certains sont remis en question par l'existence d'une Helicopter Training Area (la HTA 8), qui s'étend approximativement de l'est du Brabant wallon (Jodoigne, Ramillies, Hélecine) vers la Hesbaye liégeoise (Oreye, Remicourt, Fexhe-le-haut-Clocher, etc.) et le Namurois (Eghezée, Wasseiges, Fernelmont, etc.). Jusqu'il y a peu, la HTA 8 était classée en zone de grand danger et excluait toute possibilité d'installation d'éoliennes. En février dernier, la General Chart for Obstacle Evaluation a été modifiée en créant deux couloirs dans la HTA 8.
J'ai pris les cartes avec moi pour qu'on puisse visualiser les changements. Les zones d'exclusion varient, comme on le voit ici. Mais on ne sait pas sur quelle base, ce qui est à l'origine de ma question.
Par la même occasion, la HTA 8 a été étendue vers le sud, englobant totalement les communes de Faimes, Braives et Donceel et partiellement celles de Villers-le-Bouillet, Verlaine et Grâce-Hollogne. En clair, les surfaces perdues au centre de la HTA 8 ont été reportées vers le sud. C'est le glissement auquel je faisais allusion.
Si les modifications permettent de réaliser certains projets envisagés, elles en hypothèquent d'autres, notamment celui des communes de Faimes, Verlaine et Donceel envisagé depuis 2007. Ce projet, outre les communes, associait largement les citoyens à qui il allait être proposé de devenir coopérateurs.
Depuis le déménagement des Agusta A-109 à Beauvechain, rares sont les hélicoptères qui s'entraînent dans la HTA 8. L'existence même de cette zone d'exclusion ne semble plus se justifier.
Monsieur le ministre, voudriez-vous nous informer du nombre et du type d'entraînement qui ont été effectués dans cette zone les deux dernières années. Leur fréquence justifie-t-elle le maintien d'une zone d'exclusion qui remet en question le développement des projets de la Wallonie en énergie verte?
Est-il envisageable de revoir ces questions pour qu’elles puissent correspondre aux projets en cours?
05.02 Pieter De Crem, ministre: Cher collègue, la zone Helicopter Training Area 8 (HTA 8) est une zone d’entraînement à basse altitude pour les hélicoptères de la Défense. Elle se trouve à proximité de la base aérienne de Beauvechain et constitue de facto la zone d’entraînement la plus proche et la plus utilisée par ces hélicoptères. Les vols effectués dans cette zone, tant de jour que de nuit, sont quotidiens et nombreux.
En février 2012, la Région wallonne a sollicité, dans le cadre du projet éolien, un aménagement de cette zone. À la suite de cette demande, la Défense a présenté aux deux ministres wallons compétents en la matière, à savoir les ministres Nollet et Henry, des adaptations à la zone HTA 8 permettant ainsi de concilier tant les aspects opérationnels de la Défense que les ambitions de la Région wallonne. Ce faisant, les dimensions de la zone HTA 8 ont été adaptées en maintenant la zone indispensable à un entraînement efficace.
Je tiens à signaler que l’éventuelle suppression entraînerait la fermeture de la base de Beauvechain, ce qui n’entre nullement dans nos intentions!
05.03 Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je transmettrai votre réponse à l’ensemble des acteurs du secteur qui ont attiré mon attention sur le dossier (communes, acteurs citoyens, firmes) en leur suggérant de reprendre contact avec votre département ou encore la Région wallonne.
C'est en effet avec cette dernière que vous aviez adapté en 2012, selon les demandes, les zones d'entraînement hors éoliennes.
Je pense qu'ils seront satisfaits de votre réponse. S'il devait y avoir d'autres questions par rapport à ce sujet, je me permettrais, monsieur le ministre, de revenir à vous en commission.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Denis Ducarme au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le cumul d'activités autorisées avec la pension des militaires" (n° 17227)
06 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de activiteiten die militairen mogen cumuleren met hun pensioen" (nr. 17227)
06.01 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, actuellement, le cumul de revenus autorisés aux militaires pensionnés d'office pour une autre raison que l'inaptitude physique, est réglé par le § 4 de l'article 4 de la loi du 5 avril 1994: "Pour les pensions de retraite visées à l'article 5, § 1er, et accordées à des personnes qui ont été mises d'office à la retraite avant l'âge de 65 ans pour une raison autre que l'inaptitude physique, les montants limites à prendre en compte, pour la période comprise entre la date de prise de cours de la pension et le 31 décembre de l'année qui précède le 65ème anniversaire de l'intéressé, sont ceux prévus au § 1er et les revenus visés au § 1er sont ceux afférents à ces mêmes années, tandis que la réduction à appliquer est celle qui résulte de l'application du § 7".
L'article 5, § 1, précise: "Lorsque l'application de l'article 4 a pour effet d'entraîner la suspension ou la réduction soit d'une pension de retraite ayant pris cours avant le 1er juillet 1982, soit d'une pension de retraite accordée à une personne qui a été mise d'office à la retraite avant l'âge de 65 ans pour une raison autre que l'inaptitude physique, soit d'une pension de retraite accordée à un ancien membre du personnel de carrière des cadres d'Afrique, cette pension est réduite de 20 % ou de 10 % selon que, abstraction faite des bonifications de temps accordées du chef d'emprisonnement, de déportation, de services militaires de guerre et de services y assimilés, elle atteint ou n'atteint pas les trois quarts du traitement ayant servi de base à sa liquidation. S'il s'agit de membres du personnel navigant de l'aviation militaire ayant acquis la qualité de militaire de carrière avant le 1er janvier 1979, la limite précitée des trois quarts est remplacée par les neuf dixièmes".
La proposition de réforme de l'activité autorisée aux pensionnés adoptée par le Conseil des ministres du 11 janvier dernier met fin à l'exception pour les militaires mis à la pension d'office, s'ils n'étaient pas encore pensionnés et s'ils ne se trouvaient pas dans une situation de cumul.
Donc, rien ne change pour le passé si le pensionné exerce déjà une activité professionnelle, mais le cumul est fortement réduit pour les militaires qui partiront à la pension après le 1er janvier 2014.
Cette disposition est passée un peu inaperçue dans la réforme du régime des revenus autorisés. Elle suscite légitimement maintenant de nombreuses réactions.
Monsieur le ministre, auriez-vous l'amabilité de m'expliquer la motivation d'une telle mesure? Personnellement, j'estime qu'elle ne s'explique pas réellement en termes budgétaires car l'échantillon est réduit et le gain budgétaire ne doit pas être énorme. Elle entraînera d'ailleurs de probables changements de comportement qui impliqueront des rentrées fiscales et sociales réduites.
Sur le fond, cette modification abrupte semble profondément injuste. De nombreux militaires choisissent de renoncer à l'avancement pour quitter la Défense plus rapidement (auparavant, les commandants pouvaient quitter à 51 ans). Beaucoup ont opté pour la carrière militaire, car elle présentait l'avantage d'une retraite précoce autorisant un cumul favorable. La carrière militaire est particulière et le législateur en a tenu compte jusqu'à ce jour, tant au niveau de l'âge de la retraite que du régime particulier de cumul.
La réforme met fin à un pan de ce régime particulier. Certes, le militaire part à la retraite avant 65 ans, mais c'est son statut qui le prévoit: il ne peut faire autrement, même s'il devient général (pension à 59 ans pour un général-major, à 61 ans pour un lieutenant-général).
Dans le seul cas du lieutenant-général, la carrière peut atteindre 43 ans s'il débute ses études dès 18 ans, mais de toute façon il doit partir à la retraite à 61 ans et ne remplit dès lors pas les conditions d'un cumul illimité.
Monsieur le ministre, avez-vous entrepris auprès de votre collègue des Pensions une démarche par rapport à cette réforme visant à reconsidérer ce qui semble peu logique?
06.02 Pieter De Crem, ministre: Cher collègue, à question délicate, réponse délicate. Le projet de loi régissant le cumul des pensions du secteur public avec des revenus provenant de l’exercice d’une activité professionnelle ou avec un revenu de remplacement est un sujet relevant de la compétence du ministre des Pensions.
Cela dit, j’ai constaté et constate quotidiennement que, dans l’ensemble des mesures envisagées, ce projet a, en ce qui concerne les militaires, des conséquences pénalisantes en cas de cumul d’une activité. Je tiens à souligner que le projet n’a pas encore passé le cap des négociations syndicales tant au sein de la Fonction publique qu’au niveau des syndicats militaires représentatifs. Des réunions techniques ont lieu avec les syndicats.
En ce qui concerne la négociation avec les syndicats militaires, sachez que l’article 40, § 2, de la loi du 23 avril 2010 portant exécution temporaire de l’organisation des relations entre les autorités publiques et les syndicats du personnel militaire interdit de communiquer les documents relatifs aux négociations tant que ces dernières ne sont pas clôturées.
De par ce fait, il m'est impossible de fournir plus de détails en la matière mais vous aurez compris que je suis l'évolution de ce dossier avec beaucoup d'attention.
Ceci étant dit, ce n'est pas pour me cacher mais cela relève de la compétence de mon collègue vice-premier ministre, Alexandre De Croo, ministre des Pensions.
Il y a eu au début du gouvernement, lorsque le prédécesseur du ministre De Croo travaillait sur ce dossier, des propositions pour établir des exceptions visant certaines catégories. Si je ne me trompe, d'après mes souvenirs, il s'agit du personnel de sécurité, les pompiers et d'autres catégories du personnel y référant ou faisant référence au militaire mais malheureusement, cette possibilité n'est plus maintenue.
Les propositions sur la réforme des pensions sont maintenues dans leur entièreté, ce qui entraîne une certaine rigidité vis-à-vis des militaires. C'est le constat que je dois faire.
06.03 Denis Ducarme (MR): Je l'entends bien et vous remercie pour votre réponse car vous avez utilisé les qualificatifs "pénalisant" et "rigidité".
06.04 Pieter De Crem, ministre: Si je peux me permettre de vous interrompre, ce n'est pas un jugement de valeur sur l'excellent travail qui est réalisé sur cette réforme des pensions.
06.05 Denis Ducarme (MR): Je sais que vous adorez votre collègue des Pensions mais j'entends quand même sinon un jugement de valeur, une forme d'analyse objective des problèmes que cette réforme pose.
Dans le respect de la majorité gouvernementale, je vais m'adresser à votre collègue des Pensions avec des questions sensiblement comparables. Nous aurons sans doute également la possibilité d'évoquer les retours qu'il peut nécessairement rencontrer en négociation syndicale. Je doute qu'on ne puisse pas, dans une situation très spécifique comme celle liée au statut militaire, envisager cette réforme globale avec un peu plus de souplesse pour les cas que nous traitons au sein de cette commission.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het standpunt van Defensie inzake het MUSIS-programma" (nr. 17386)
07 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le point de vue de la Défense en ce qui concerne le programme MUSIS" (n° 17386)
07.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs voor de achtergrond van deze vraag naar het verslag van de commissievergadering van 16 april. Ik wil herhalen dat het dossier voor mij van grote symbolische waarde is, omdat het is niet alleen belangrijk is voor de toekomst van de militaire samenwerking binnen Europa, maar ook voor de ondersteuning van militaire operaties.
Het MUSIS- of CSO-programma is momenteel slechts een voorwaardelijk programma in het ontwerpplan Investeringen voor Defensie en Veiligheid 2013-2014. Ik wil u daarom graag opnieuw enkele vragen stellen over het standpunt van Defensie aangaande de deelname aan het programma.
Mijnheer de minister, wat is de officiële deadline die Frankrijk ais pilootland heeft bepaald voor deelname aan het programma? Hebt u Frankrijk al op de hoogte gebracht van de huidige positie van Defensie inzake het programma, al dan niet officieel? Zo ja, wat was de reactie? Zo neen, lijden wij geen gezichtsverlies door niet of laattijdig te reageren? Krijgt Defensie daarover geen vragen vanuit Frankrijk?
Hebt u uw collega van Wetenschapsbeleid op de hoogte gebracht van de huidige plannen van Defensie? Wat was zijn reactie?
Kunt u de interne studie die tot doel had het niveau van deelname te onderzoeken, ter inzage voorleggen aan het Parlement? U zegt dat Defensie geen nood heeft aan 5 % van de CSO-capaciteit. Aan hoeveel procent is er volgens de studie dan wel nood?
Ten slotte, werd de mogelijkheid onderzocht om andere landen die nog niet bij MUSIS betrokken zijn, zoals Nederland, via ons land te laten instappen in het CSO-satellietsysteem om op die manier onze financiële last te verlichten? Kunt u daarover een stand van zaken geven? Indien niet, waarom niet?
07.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Grosemans, het pilootland Frankrijk had gevraagd om in verband met de instap in MUSIS over een aandeel van 5 % in het ruimtesegment, bepaald op 75 miljoen euro, een standpunt kenbaar te maken voor de zomer van 2012. Aangezien België een bedrag van 50 miljoen euro via BELSPO heeft geïnvesteerd, werd gevraagd welke return het kan krijgen voor dat bedrag, in plaats van het initieel bedrag van 75 miljoen euro als instapvoorwaarde en tegelijk welke investeringen er noodzakelijk zijn voor het grondsegment. Frankrijk heeft daarop nog geen antwoord geformuleerd en onderzoekt momenteel diverse offertes omtrent de uitbouw van het grondsegment. Pas bij de Franse ondertekening van het contract rond de zomer van dit jaar, zullen de investerings- en de werkingskosten concreter worden. In het tweede semester van dit jaar wordt het standpunt van België verwacht om de technische deadline te respecteren.
In 2014 is de effectieve opbouw van het grondsegment nodig om, na de testfase van 2015, de lancering van het ruimtesegment in 2016 niet in het gedrang te brengen. Er wordt dus gewerkt aan de hand van die planning.
De huidige positie van België wordt verklaard en gevolgd via de Belgische liaison officer bij de Direction Générale de l’Armement in Parijs, de verantwoordelijke dienst voor het programma. Het departement Wetenschapsbeleid volgt vooral de investeringen die gepaard gaan met de voorbehouden 50 miljoen euro voor het ruimtesegment op. Het departement Wetenschapsbeleid is ervan op de hoogte dat Defensie niet wenst te investeren in het ruimtesegment.
De investeringen van Defensie betreffende het grondsegment van MUSIS vormen een exclusieve bevoegdheid van Defensie. De interne studie van Defensie betreft geen uniek document doch een aantal zeer technische briefings en documenten tussen de stafdepartementen die de verschillende opties toelichten. De initiële behoeftestellingen van ADIV gingen uit van 5 % van de hoeveelheid beelden. De latere studiedocumenten tonen aan dat de kwantiteit van de beelden van ondergeschikt belang is aan de kwaliteit. Vandaar dat Defensie geen nieuw percentage heeft vastgelegd, maar een onderhandelingsbasis zoekt met Frankrijk, op basis van de 50 miljoen euro, om te vermijden dat de deelname zou leiden tot een rangschikking van participerende landen puur gebaseerd op kwantiteit. Een overeenkomst met Frankrijk betreffende MUSIS zal dus noodzakelijke elementen van zowel kwantiteit als kwaliteit moeten bevatten. Zoals reeds vermeld, voldoet de huidige kwantiteit, 2,5 % van het programma Hélios, om de behoefte van Defensie te dekken.
België heeft geen concrete stappen ondernomen naar andere partners. Dat komt ons niet toe, daar Frankrijk het pilootland is in het betreffende dossier.
07.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik leer dat wij eigenlijk doofstom blijven tot de zomer van 2013, omdat wij dan meer zicht zullen hebben op de kosten en omdat dan pas het contract definitief wordt ondertekend.
07.04 Minister Pieter De Crem: Wij zijn niet echt doofstom; we stellen ons afwachtend op, een beetje dans l’expectative.
07.05 Karolien Grosemans (N-VA): Ik leer ook dat die interne studie eigenlijk niet bestaat, het is geen studie maar een verzameling van technische gegevens en fiches.
U hebt tijdens de vorige commissievergadering gezegd dat wij de satellietbeeldverwerking voor inlichtingendoeleinden zullen bewaren via de NATO en via Europa en zo onze IMINT-capaciteit behouden. Volgens mij is dat echter niet juist, want de NATO en de EU hebben geen eigen capaciteit, die moeten zelf ook een beroep doen op onder andere de Héliospartners om aan beelden te komen. Dus als wij onze capaciteit afschaffen en hun capaciteit gebruiken, dan moeten wij dat ook doen volgens hun prioriteiten en die hebben natuurlijk wel andere interessegebieden dan België.
U zei ook dat wij reeds OSINT en HUMINT hebben en dat dat voldoende is, maar OSINT en HUMINT zijn complementair met IMINT. Ik heb dat vorige keer ook gezegd, wij zullen beide nodig hebben. OSINT en HUMINT hebben wij nodig voor zones waar wij gemakkelijk toegang krijgen tot informatie, terwijl IMINT duidt op zones waar wij geen toegang krijgen of waarvan wij eventueel zelfs valse informatie krijgen.
Ik blijf erbij dat IMINT zeer belangrijk is om inlichtingen te krijgen van strategisch belang, om analyses te maken ten voordele van onze toekomstige en aan de gang zijnde operaties. Ik hoor steeds van u dat buitenlandse operaties onze corebusiness zijn en ik betreur dan ten zeerste dat wij die capaciteit niet behouden.
L'incident est clos.
07.06 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, er zijn veel leden aanwezig in de commissie, dus wil ik een dienstmededeling doen.
Op 15 mei zullen wij een bezoek brengen aan de oefenterreinen van het kamp in Marche-en-Famenne. Wij zullen daar een aantal militairen zien, leerlingen die een vormingsperiode afsluiten en die de definitieve stap naar het statuut beroepsmilitair zullen zetten.
Dat heeft dan het voordeel dat wij de vorming en de afsluiting ervan en de tewerkstelling bij Defensie op het terrein kunnen bekijken.
De voorzitter: Woensdag 15 mei?
07.07 Minister Pieter De Crem: Inderdaad.
08 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de klachtendatabank van het Militair Hospitaal Koningin Astrid" (nr. 17424)
08 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "la base de données reprenant les plaintes des patients de l'Hôpital Militaire Reine Astrid" (n° 17424)
08.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb u de jongste maanden verscheidene schriftelijke vragen gesteld over de klachtendatabank van het militair ziekenhuis van Neder-over-Heembeek. Dankzij uw antwoorden weet ik hoeveel klachten de databank bevat, maar ook dat u over het onderwerp van de klachten geen verdere informatie kunt geven. Blijkbaar maakt de databank geen onderscheid volgens thema en schaadt elke omschrijving van de aard en inhoud van een klacht de anonimiteit van de betrokkene.
Mijnheer de minister, waarom maakt de klachtendatabank van het ziekenhuis geen onderscheid volgens thema? Maakt dat de databank niet bijzonder ongebruiksvriendelijk? Indien niet volgens thema, volgens welke criteria valt de databank dan wel te raadplegen?
Waarom valt het aantal klachten over het taalgebruik van het personeel dan wel te achterhalen? U zegt in één van uw antwoorden dat dit te maken heeft met het feit dat deze klachten verband houden met de taalwetgeving. Bedoelt u dan de federale wetgeving of bedoelt u de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger? Als u dit laatste bedoelt, begrijp ik het eigenlijk nog niet. Misschien kunt u dit nader toelichten? Waarom is het onmogelijk het onderwerp van elke klacht te omschrijven, zonder de anonimiteit van de betrokkene te schaden?
08.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Grosemans, u stelt mij een aantal bijkomende vragen, maar ik zal mij houden aan de op voorhand ingediende vragen.
De klachtendatabank van het militair hospitaal van Defensie bevat veertien klachten voor 2012. De twaalf klachten waarvan sprake in uw schriftelijke vraag van 11 januari laatstleden was een onvolledig cijfer, gezien het gegeven werd in antwoord op een vraag van november 2012, wat dus geen volledig jaar betrof. Deze veertien klachten vertegenwoordigen, om een gekende omschrijving te gebruiken: cero punto cero cero cero cero ocho porcentaje, of voor wie het wielrennen niet volgt: 0,00008 % van de klachten, ten opzichte van het aantal patiëntencontacten.
Dit percentage ligt daarmee tientallen keren lager dan het aantal klachten in andere Brusselse ziekenhuizen, maar dat is uiteraard een verwaarloosbaar gegeven. Of nog, het aantal parlementaire vragen over dit onderwerp benadert ongeveer het aantal klachten.
In mijn antwoord op uw parlementaire vraag van 29 juni heb ik vermeld dat er over een periode van vijf jaar twee klachten zijn geweest met betrekking tot het taalgebruik. Ik meen dat op deze manier de anonimiteit van de klager wordt gewaarborgd. Daartegenover kan de informatie die u vraagt, met name de aard, de inhoud en de datum van elke individuele klacht, bezwaarlijk anoniem worden genoemd.
Ik meen dat men daar terecht over verontwaardigd kan zijn, maar ik kan niet meer informatie geven dan de informatie ik nu vrijgeef omdat ik de anonimiteit van de patiënten van het militair hospitaal niet in gevaar kan en ook niet mag brengen.
08.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, de anonimiteit van de betrokkene is heel belangrijk. Ik ben het daar volledig mee eens.
Er zijn echter wel klachten in verband met taalgebruik en zij kunnen wel worden teruggevonden in die databank. Ik heb u daarover geen nieuwe vragen gesteld. Ik vraag mij gewoon af hoe het komt dat die klachten in verband met taalgebruik wel uit de databank zijn te halen. U zegt mij dat dit precies te maken heeft met de taalwetgeving.
08.04 Minister Pieter De Crem: Wat zegt u?
08.05 Karolien Grosemans (N-VA): De thema’s van de klachten kan ik niet uit de databank opmaken. De twee klachten in verband met taalgebruik kunnen echter wel worden teruggevonden. U zei in een vorig antwoord dat dit te maken heeft met de taalwetgeving. Ik heb daar nu nog geen antwoord op gekregen.
08.06 Minister Pieter De Crem: Ik denk dat ik tot twee keer toe heb geantwoord op die vraag.
08.07 Karolien Grosemans (N-VA): Neen.
08.08 Minister Pieter De Crem: Ik zal het nog eens nakijken en ik zal u daarover nog eens een brief schrijven. Wat is nu de strekking van uw vraag?
08.09 Karolien Grosemans (N-VA): Er is een klachtendatabank. Ik heb al verschillende vragen gesteld want ik wil weten wat de klachten zijn. Ik lees dan opeens wel dat er twee klachten zijn over de taal. Ik krijg geen thema’s vast, maar ik krijg wel opeens te horen dat er twee klachten zijn over de taal. Als ik dan vraag waarom ik wel informatie over klachten over de taal te pakken krijg, dan zegt u dat dit te maken heeft met de taalwetgeving. Ik begrijp die redenering niet.
08.10 Minister Pieter De Crem: Ik zal u nog een schriftelijk antwoord op uw vraag bezorgen.
Ik zou er wel willen aan toevoegen dat er een groot verdunningseffect plaatsvindt, gezien de verhouding tussen het aantal klachten – het aantal is terecht; ik heb daar geen probleem mee en iedere klacht is waardevol – en het aantal patiëntenregistraties, dat meer dan 154 000 bedraagt.
Zulks doet niets af aan het waardevolle aspect van uw vraag. Ik zal er nog op antwoorden.
08.11 Karolien Grosemans (N-VA): Ik heb inderdaad ooit naar de aard en dies meer van de klachten gevraagd. Ik begrijp dan ook dat ik geen antwoord op mijn vraag heb gekregen. Ik heb het bijgevolg anders aangepakt. Ik heb gewoon zelf een heleboel thema’s opgelijst, in de hoop dat ik bij bedoelde thema’s cijfers kreeg.
Ik begrijp niet op welke manier ik, wanneer ik vraag hoeveel klachten er bijvoorbeeld over facturatie, erelonen, nachtlawaai, geurhinder, bezoekuren, maaltijden of infrastructuur waren, de anonimiteit beschadig.
08.12 Minister Pieter De Crem: Ik heb op uw schriftelijke vraag al geantwoord, tenzij ik mij verschrikkelijk zou vergissen.
08.13 Karolien Grosemans (N-VA): Ik heb geen antwoord op mijn vraag gekregen. Daarom blijf ik natuurlijk doorvragen. Het geeft immers de schijn dat hier een potje wordt toegedekt, wat wel niet het geval zal zijn.
08.14 Minister Pieter De Crem: Neen. Ik zal een en ander eens nakijken. Echter, voor zover ik mij herinner – ik lees immers ook alle schriftelijke antwoorden die ik naar de parlementsleden stuur –, meen ik op uw vraag te hebben geantwoord. Ik kijk het echter na en zal u een nieuw antwoord bezorgen, zijnde een kopie van hetzelfde antwoord ofwel een geactualiseerd antwoord.
08.15 Karolien Grosemans (N-VA): Ik dank u.
Ik heb een antwoord op mijn vraag gekregen. Het antwoord was echter telkens verschillend. Eerst luidde het dat u mij geen antwoord kon geven, omdat er geen indeling per thema was. Daarna kreeg ik nogmaals een antwoord, waarin stond dat u mij geen antwoord kon geven, omdat de anonimiteit in het gedrang kwam.
Dergelijke antwoorden wekken natuurlijk de schijn dat Defensie iets verborgen tracht te houden. Voor twaalf klachten en nu veertien klachten in 2012 is het nu ook niet zo arbeidsintensief om even na te gaan welke thema’s ze omvatten.
De voorzitter: Mevrouw Grosemans, de minister zal nog eens zijn best doen. Hopelijk bent u daarna wel tevreden.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de EU-Raad Buitenlandse Zaken met de ministers van Defensie van 22 en 23 april 2013" (nr. 17433)
09 Question de M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le Conseil Affaires étrangères de l'Union européenne des 22 et 23 avril 2013 en présence des ministres de la défense" (n° 17433)
09.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 22 en 23 april heeft een top van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie plaatsgevonden in Luxemburg. Op de agenda van de Defensieministers zag ik met betrekking tot Mali de training van het Malinese leger, de discussie over de toekomst van AFISMA en de coördinatie via Clearing Houses van de EU, alsook de battlegroups.
Ik wil dan ook graag een toelichting over wat er juist op defensievlak is besproken.
09.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, de Raad van Buitenlandse Zaken met de ministers van Defensie heeft het verdere verloop met betrekking tot de Europese Raad van december 2013 besproken op basis van de inhoud die tijdens de Europese Raad van december 2012 werd goedgekeurd.
Het accent van onze discussie ligt in het bijzonder op het versterken van de capaciteit, capacity building. Met betrekking tot de EU-battlegroups werd het beloofde document over dit onderwerp nog niet rondgedeeld, zodat de discussie op een later tijdstip zal moeten worden voortgezet.
Tijdens de vergadering heeft ook een steering board van het EDA, het European Defence Agency, plaatsgevonden, waarbij toelichting werd gegeven over de stand van zaken van de verschillende lopende projecten en onder meer over de kritische tekortkomingen, zoals de air-to-air refueling-capaciteit en de zogenaamde dual use-capaciteiten, zoals de remotely piloted aircraft systems, de drones. Dat zijn eigenlijk de onbemande toestellen.
Daarna heeft Commissielid Tajani een uiteenzetting gegeven over de industriële politiek. In het vooruitzicht van de top van december 2013 in het operationele domein werden wij tevens gebrieft door de mission commander van de EUTM Mali.
Voorts hebben wij een uitwisseling van ideeën gehad omtrent de huidige ontwikkelingen in Mali, over de ontplooiing van de EUTM in Mali en over de steun van de Europese Unie aan AFISMA, de African-led International Support Mission to Mali, die wij op een later tijdstip, namelijk 1 juli, zullen zien worden omgevormd tot de VN-operatie MINUSMA.
Dat was de agenda; er was een veelheid aan punten op de agenda, waarvan het belangrijkste de voorbereiding van de top van december was. Ik heb daar veel parallelle contacten over in Brussel, ook contacten met het Europese Parlement, om die top goed te kunnen voorbereiden.
Ik suggereer aan de voorzitter dat we in de commissie hierover ook eens praten: wat moet er gebeuren met de EU- battlegroups, wat zien wij als prioriteiten voor de top, wat moet het zeker zijn en wat mag het zeker niet zijn?
Het is wel interessant – deze ochtend heb ik daaromtrent nog een contact gehad – dat onze collega’s van het Europees Parlement ook betrokken zijn bij de voorbereiding van die top. Er vindt een commissie Buitenlandse Aangelegenheden plaats onder voorzitter Brok, en er is ook een subcommissie Defensieaangelegenheden onder voorzitter Grandjean.
Ik stel voor dat ik mijn kabinet contact laat opnemen zodat we met hen een gemeenschappelijke vergadering kunnen houden in het Europees Parlement hier in Brussel ofwel dat wij hen uitnodigen naar hier om daarover van gedachten te kunnen wisselen. Dat lijkt mij een interessante piste.
De voorzitter: Dat voorstel is inderdaad interessant, maar de timing is wel belangrijk. Een gemeenschappelijke vergadering lijkt mij pas opportuun op het moment dat zowel België als Europa weten waaraan het wil meewerken, dus als de standpunten min of meer zijn ingenomen.
09.03 Minister Pieter De Crem: Ik zal werken in de richting van een gemeenschappelijke vergadering en ik zou die toch in de loop van de maand juni laten plaatsvinden.
De voorzitter: Toch wel? Ja, graag.
09.04 Minister Pieter De Crem: Ik kan nog een bijkomende opmerking formuleren. Alle collega’s of hun vertegenwoordigers worden natuurlijk enorm geconfronteerd met andere problemen die de Europese Unie parten spelen, namelijk de financiële en economische crisis.
09.05 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Toen ik de agenda las, kon ik al vaststellen dat het eigenlijk maar een voorbereiding was. Er stond ook bij dat het ging om een voorbereiding van de Europese Raad voor Defensie van december 2013.
Wat de battlegroups betreft, denk ik dat het zeker en vast nuttig is om daarover in dit huis verder te discussiëren zodat wij kunnen bekijken welke bijdrage ons land daarin kan leveren.
09.06 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Geerts, normaal gezien kunnen de interventies die in die Raad worden gehouden, nagelezen worden. Het zijn gesloten open vergaderingen. Onze diplomatieke vertegenwoordigers maken normaal gezien een samenvatting van hun interventies. Wij hebben op elk van die punten het woord genomen.
09.07 David Geerts (sp.a): Dat zal ik nalezen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Bert Maertens aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de invoering van de nieuwe militaire loopbaan van beperkte duur" (nr. 17435)
10 Question de M. Bert Maertens au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'instauration de la nouvelle carrière militaire à durée limitée" (n° 17435)
10.01 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is bijna zover. Het langverwachte nieuwe statuut van de militaire loopbaan van beperkte duur komt eraan. U hebt vorige week al op de vraag van een collega geantwoord dat de invoering zou gebeuren vanaf 1 januari 2014.
Op de Ministerraad van vorige vrijdag werd het voorontwerp van wet daartoe goedgekeurd. Ik moet de doelstellingen van het nieuw statuut niet herhalen. In het kort gaat het om een jongere leeftijdspiramide en een betere operationele inzet. Ik meen dat elke partij in deze commissie zich daarachter kan scharen, wij in elk geval.
Het gaat om een voorontwerp van wet en het is dus niet mijn bedoeling om dat hier in detail met u te bespreken. Ik neem aan dat het binnen afzienbare tijd uitgebreid aan bod zal komen in deze commissie.
Het persbericht dat na de beslissing van de Ministerraad werd verspreid, roept echter een aantal vragen op en ik krijg graag al wat verduidelijking.
Ten eerste, in het persbericht staat letterlijk dat het nieuw statuut met beperkte duur nauw overeenkomt met het huidig statuut van de militairen. Dat lijkt mij een beetje vreemd aangezien de invoering van de nieuwe militaire loopbaan van beperkte duur een aanzienlijke vernieuwing zou moeten zijn. Hoe verklaart u deze schijnbare tegenstelling? Of heb ik het verkeerd begrepen? Ik denk van niet, want het staat letterlijk zo in het persbericht. Kunt u wat toelichting geven bij de grote gelijkenissen in grote lijnen en de grote verschillen tussen het huidig militair statuut en het nieuw statuut van beperkte duur?
Ten tweede, ik lees ook dat het statuut tegemoet zal komen aan de wensen van jonge werknemers om hun kansen op de arbeidsmarkt ten volle te benutten, met de bedoeling om zich na die beperkte duur in te zetten op de publieke of de privé-arbeidsmarkt dankzij een aantrekkelijk loopbaantraject. Ik ga ervan uit dat dit loopbaantraject geen onderwerp is in het voorontwerp van wet omdat dit heel specifiek en evolutief is. Kunt u mij toelichting geven bij hoe dat loopbaantraject en de begeleiding van die jonge militairen eruit zullen zien?
Mijn derde vraag is misschien voorbarig, want ik weet niet of u bij de bespreking van het voorontwerp een formeel advies van de vakorganisaties zult voorleggen. Hoe reageerden de vakorganisaties op het voorontwerp van wet? U hebt daarover een aantal gesprekken gevoerd met hen. Wat waren hun reacties en bekommernissen?
10.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega Maertens, ik wens eerst te melden dat de twee voorontwerpen van wet die vorige vrijdag door de Ministerraad werden goedgekeurd, de uitvoering van het regeerakkoord vormen.
Naast het voorontwerp van wet over het statuut van de militaire loopbaan van beperkte duur werd op 19 april ook een tweede voorontwerp door de Ministerraad goedgekeurd. Het betreft de nieuwe bepalingen voor de beroepsmilitairen.
Deze vernieuwde statutaire bepalingen voor de beroepsmilitairen zijn bijna integraal van kracht op de militairen met het statuut van beperkte duur. Conceptueel kan men stellen dat de lagere maximumleeftijd bij aanwerving en het feit dat de loopbaan binnen dit statuut wordt beperkt tot maximum acht jaar, de substantiële verschillen zijn.
Wat het loopbaantraject van deze militairen betreft, zij zullen na een minimumdienstperiode van vijf jaar de kans krijgen om het eindeloopbaantraject aan te vatten.
Dat traject, beperkt tot de duur van een jaar, omvat maatregelen die de overgang naar de privéarbeidsmarkt mogelijk dienen te maken.
Naast de akkoorden die reeds bestaan tussen Landsverdediging en de VDAB, de Forem en Actiris, met betrekking tot de erkenning van verworven competenties, zullen de betrokkenen kunnen beschikken over een vormingsverlof van 120 uren, een vormingskrediet voor het betalen van onder andere het inschrijvingsgeld voor bepaalde cursussen, een reclasseringspremie, een premie uitbetaald op het einde van de loopbaan, stijgend volgens het aantal jaren dienst, met een maximum van 12 maandwedden, een oriënteringsverlof van een maand, met loopbaanbegeleiding, en een oriëntatie die wordt verzorgd door diensten die gespecialiseerd zijn in die materie.
Bovendien is er nog de mogelijkheid om over te gaan naar een openbare werkgever. Ook in dat domein heeft Landsverdediging reeds heel wat ervaring verworven. Daarvoor bestaat het reglementair kader reeds.
Naast de begeleiding naar de externe arbeidsmarkt zal Landsverdediging ook de mogelijkheid bieden aan onze militairen om over te gaan naar het beroepskader van Landsverdediging. Het voorontwerp werd met de vakorganisaties onderhandeld. Drie van de vier vakorganisaties verleenden hun akkoord aan het ontwerp. Een vakorganisatie ging niet akkoord en was de mening toegedaan dat er nog meer initiatieven met betrekking tot de eindeloopbaan in het voorontwerp vervat dienden te worden.
10.03 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wij zullen uiteraard niet in detail ingaan op het voorontwerp. Ik las dat het statuut nauw overeenkomt met het huidige statuut van de militairen. U zegt dus dat het eigenlijk op het tweede voorontwerp slaat, in grote lijnen.
10.04 Minister Pieter De Crem: Ja.
10.05 Bert Maertens (N-VA): Dat was dan een misverstand.
Ik wil toch nog een zeer sterk pleidooi houden voor een goede loopbaanbegeleiding. U somde een aantal maatregelen op. Ik meen dat die zeker hun nut zullen kunnen bewijzen. Een goede en verantwoordelijke werkgever heeft de taak ervoor te zorgen dat jonge mensen die tijdelijk een opdracht vervullen voor Landsverdediging — het gaat dus over de korte loopbaan van maximaal acht jaar — alle kansen krijgen om door te groeien, ofwel bij Landsverdediging, ofwel in de publieke dan wel de private sector. Dat moet nog veel meer gestimuleerd worden.
Als het gaat over een doorstroming naar andere publieke sectoren, dan weet u ook dat er nog wel wat masseerwerk nodig zal zijn, ook bij uw collega’s. Wij hebben dat in het verleden ook al kunnen vaststellen inzake politie en privébewaking. Er is nog wel wat overlegwerk voor u en uw collega’s. Ik hoop dat u ook op dat vlak resultaten zult kunnen boeken. Ik kijk alvast uit naar de bespreking ten gronde.
Ik weet niet of er een formeel advies bestaat van de vakorganisaties ten opzichte van het voorontwerp. Ik neem aan, als het er is, dat wij het hier samen met het voorontwerp van wet kunnen krijgen, om het in deze commissie te bespreken.
10.06 Minister Pieter De Crem: Drie representatieve vakorganisaties gingen akkoord, één niet.
10.07 Bert Maertens (N-VA): Ik neem aan dat het advies wel uit iets meer zal bestaan dan alleen "oké". Zij zullen wellicht een aantal bekommernissen hebben geuit en een aantal tips hebben gegeven. Kunnen wij daarover beschikken? Als dat niet via u kan, vragen wij dat wel rechtstreeks aan de vakorganisaties. U weet ook hoe dat gaat, maar ik meen dat het handig en nuttig zou zijn mochten wij via u daarover beschikken.
10.08 Minister Pieter De Crem: Wij zullen het u geven. Dat bespaart u een telefoongesprek.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de standpunten van België tijdens de volgende NAVO-top" (nr. 17437)
11 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les positions de la Belgique pendant le prochain Sommet de l'OTAN" (n° 17437)
11.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, graag krijg ik wat meer informatie over de NAVO-top die gepland zou zijn.
Er is onlangs een NAVO-overleg geweest met de ministers van Defensie, waar u aanwezig was, meen ik. Is daar afgesproken een NAVO-top te organiseren? Zo ja, wanneer vindt die plaats? Kunt u bevestigen dat die plaatsvindt in Brussel?
Klopt het dat de president van de Verenigde Staten aanwezig zal zijn, of is dat nog niet duidelijk? U hebt op het overleg kennisgemaakt met uw collega Kerry, als ik mij niet vergis. Misschien hebt u toen iets meer gehoord?
Kunt u meer uitleg geven over de onderwerpen die op de komende NAVO-top besproken zullen worden?
Ten slotte, hoe wil u het Parlement betrekken bij de standpuntbepaling van de Belgische regering? U herinnert zich ongetwijfeld de top van Chicago. Het Parlement was teleurgesteld, omdat er toen enkel een debriefing achteraf was over onder andere het Belgische standpunt inzake Afghanistan, terwijl het Parlement gevraagd had dat de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen op voorhand een debat zou voeren, zoals dat in de Nederlandse Tweede Kamer en in heel wat andere Europese parlementen is gebeurd. Liever ervoor dan erna, vind ik.
Ik zou het een goede zaak vinden als wij dit keer wel op voorhand een debat organiseren. Ik wil daar echt voor pleiten.
11.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik stel voor dat indien er een NAVO-top plaatsvindt, de commissies voor de Landsverdediging en de Buitenlandse Betrekkingen vooraf samen de agenda bespreken om het standpunt te bepalen. Dat is trouwens al afgesproken met mijn collega van Buitenlandse Zaken en met de eerste minister na de top van Chicago.
Dat gezegd zijnde, kan ik formeel melden dat er in juni 2013 geen NAVO-top met de staatshoofden zal plaatsvinden. Waar en wanneer de eerstvolgende NAVO-top met de staatshoofden zal plaatsvinden en welke onderwerpen er op de agenda zullen staan, is nog niet bepaald. Wel zal op 4 en 5 juni een NAVO-vergadering plaatsvinden met de ministers van Defensie, hier in Brussel.
De vorige vergadering was er een met de ministers van Buitenlandse Zaken, waar ook de heer Kerry aanwezig was.
11.03 Theo Francken (N-VA): Was u daar ook aanwezig?
11.04 Minister Pieter De Crem: Op die vergadering niet, nee.
11.05 Theo Francken (N-VA): Begrijp ik goed dat er opnieuw een NAVO-vergadering plaatsvindt, ditmaal met de ministers van Defensie op 4 en 5 juni in Brussel? Daar zult u namens België aanwezig zijn?
11.06 Minister Pieter De Crem: Dat klopt.
11.07 Theo Francken (N-VA): Hier ging het dus om een NAVO-vergadering met de ministers van Buitenlandse Zaken en niet van Defensie.
11.08 Minister Pieter De Crem: Ja.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de activiteiten van de luchtcadetten" (nr. 17438)
12 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "les activités des cadets de l'air" (n° 17438)
12.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, uit uw antwoord op mijn mondelinge vraag over het militair domein van Goetsenhoven liet u weten dat de verhuis van de activiteiten van de luchtcadetten van Goetsenhoven naar Bevekom op zijn minst zal worden uitgesteld. De oorzaak is dat de combinatie van de activiteit op de luchtmachtbasis van Bevekom en de activiteit van het detachement luchtcadetten absoluut moet worden vermeden om de vliegveiligheid maximaal te kunnen garanderen. Het onderhoud, de testvluchten en de winterstockage blijven dus best ingevuld in Goestenhoven.
Goetsenhoven zou echter worden verkocht aan de federale politie. Hierdoor ligt de toekomst van de luchtcadetten in Goetsenhoven in handen van de federale politie. Voor de goede werking van de luchtcadetten vanaf de basis te Goetsenhoven zou de federale politie ten minste twee loodsen en een aantal bureaus moeten overlaten aan de luchtcadetten.
Verder blijkt nog dat Defensie niet meer in het vliegveld van Weelde zou willen investeren. Dit impliceert het einde van de vliegactiviteiten van de cadetten op het vliegveld.
Indien de vliegactiviteiten op de basis van Weelde zouden worden stopgezet en indien de luchtcadetten niet meer vanaf Goetsenhoven kunnen opereren zullen alle activiteiten in de toekomst moeten plaatsvinden te Beauvechain, Bertrix en Florennes, volledig op Waals grondgebied.
Mijnheer de minister, graag zou ik u enkele vragen willen stellen.
Ten eerste, zult u proberen met uw collega van Binnenlandse Zaken een regeling af te spreken die de activiteiten van de luchtcadetten op de basis van Goetsenhoven zal verzekeren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, graag meer uitleg.
Ten tweede, zullen de luchtcadetten in de toekomst nog gebruik kunnen maken van het vliegveld van Weelde? Zo ja, waarom investeert Defensie niet meer in de infrastructuur gezien het feit dat de toestand van sommige gebouwen zo erbarmelijk is dat die de veiligheid van de luchtcadetten in gevaar brengt? Denkt Defensie de cadetten misschien ergens anders te huisvesten in de buurt? Zo neen, tot wanneer zullen de luchtcadetten vanaf Weelde mogen opereren? Naar waar zullen de vliegactiviteiten dan worden verplaatst?
12.02 Minister Pieter De Crem: Collega Francken, de activiteiten waarvoor de Belgian Air Cadets in de toekomst nog gebruik dienen te maken van de site van Goetsenhoven zijn drieërlei. Ze betreffen vooreerst het onderhoud van de vliegtuigen, de winterstockage en ten slotte de testvluchten van de toestellen.
Momenteel is er overleg gaande tussen Defensie en de federale politie. Dit behandelt de toekomstige overdracht van de site aan de federale politie. De ontwikkeling van deze site tot een volwaardige trainingssite door de federale politie zal meerdere jaren in beslag nemen. Tot zolang rijst er dus geen probleem voor de Belgian Air Cadets om gebruik te maken van de site van Goetsenhoven. Ondertussen werkt Defensie aan een definitieve oplossing voor de nieuwe huisvesting van de cadetten indien die nodig zou zijn.
12.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik hoop dat onze luchtcadetten ook zullen kunnen blijven vliegen over Vlaanderen, vanuit Vlaamse basissen, en niet alleen in Wallonië.
12.04 Minister Pieter De Crem: Ik denk dat ze dat nog doen gezien de opleiding van de luchtcadetten plaatsvindt in Weelde, in de Noorderkempen.
12.05 Theo Francken (N-VA): Maar ook daar is de infrastructuur verschrikkelijk. We zijn daar ook geweest. Nooit meer van mijn leven!
12.06 Minister Pieter De Crem: De verblijfsinfrastructuur is, wat men zou kunnen noemen basic.
12.07 Theo
Francken (N-VA): Zeer,
zeer basic.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "de evolutie van het aantal militairen in buitenlandse operaties" (nr. 17439)
13 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "l'évolution du nombre de militaires participant à des missions à l'étranger" (n° 17439)
13.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag gaat over iets waarover wij reeds gesproken hebben in de vergadering met gesloten deuren, namelijk die cijfers van militairen in buitenlandse operaties.
In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag stelt u dat in 2012 in totaal 3 655 militairen in operaties werden ingezet, waarvan 2 037 in Afghanistan, 762 in Afrika, 418 in Libanon en 417 op zee. Uit de cijfers die Defensie via een andere bron heeft vrijgegeven – of die vrij is gekomen, want dat is niet helemaal duidelijk – blijkt dat voor het eerst in 10 jaar minder dan 600 Belgische militairen actief zijn in buitenlandse operaties. Deze cijfers zijn een momentopname van de aanwezige militairen in het buitenland en zijn dus geen totaalcijfers, in tegenstelling tot de cijfers uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag.
Mijnheer de minister, kunt u meer uitleg geven bij het lage cijfer van het aantal militairen in het buitenland? U hebt reeds gezegd dat dit een momentopname is en dat het er twee weken later reeds 800 waren.
Hoe stabiel blijft het cijfer van het aantal militairen in het buitenland? Om de hoeveel dagen is dit gemiddeld in 2012 gewijzigd?
Wat is de boven- en ondergrens van deze cijfers in 2012? Wat zal dit bedragen voor 2013?
Mijnheer de minister, ik heb ook gemerkt dat sommige studies van de NAVO zeggen dat er 569 militairen in het buitenland zijn. Andere studies spreken dan weer over 800. Men kan daar geen staat op maken. Ik wil eens de oefening maken hoeveel militairen van ons totaal in het buitenland zitten. De ene dag is dat gemiddeld, de andere dag rampzalig en nog een andere dag bovengemiddeld. Wat is het nu eigenlijk?
13.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega Francken, de stopzetting van de opdracht van het detachement Force Protection KAIA in Afghanistan is september 2012 heeft een vermindering van 320 militairen in het buitenland met zich meegebracht.
De cijfers veranderen dagelijks. Op niveau van de defensiestaf wordt een overzicht gemaakt op een wekelijkse basis, dat verspreid wordt. In 2012 varieerde de dagelijkse militaire aanwezigheid in operaties tussen minimaal 560 en maximaal 879 personen. In 2013 worden minimaal 538 en maximaal 706 ingezette militairen vooropgesteld, tot 24 april 2013.
Het stopzetten van de mentoringopdracht in Kunduz in november 2013 vermindert de inzet, maar daartegenover staat de verhoging van de inzet ten gevolge van de opdracht van de Baltic Air Policing, de opleiding van het 323ste bataljon Unité de Réaction Rapide in de Democratische Republiek Congo in het raam van het partnerschap en de inzet van het detachement Force Protection EUTM.
Wanneer we het hebben over 3 655 militairen die wij hebben ingezet in operaties, dan hebben wij het over het aantal individuele militairen die via rotaties op jaarbasis worden ingezet. Dat is het geheel, met de cijfers en de fluctuaties ertussen.
13.03 Theo Francken (N-VA): Hoeveel bedraagt de marge juist tot op vandaag?
13.04 Minister Pieter De Crem: In 2013 was er één dag waarop er minimaal 538 waren. Dat gebeurt bijvoorbeeld op een moment waarop men roteert en er geen nieuw detachement aanwezig is. Maximaal bedraagt dat 706 per 24 april 2013.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over "het statuut van het Militair Hospitaal Koningin Astrid" (nr. 17441)
14 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur "le statut de l'Hôpital Militaire Reine Astrid" (n° 17441)
14.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, vier jaar geleden, in april 2009, hebt u in de commissie verklaard dat het statuut van het militair ziekenhuis van Neder-Over-Heembeek in de toekomst aan heel wat veranderingen onderhevig zou zijn. U was namelijk van plan de federale wet op de ziekenhuizen ook op het militair ziekenhuis toe te passen.
In november 2009 zei u dat werd onderzocht wat de gevolgen zouden zijn indien het hospitaal als een openbaar ziekenhuis van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt beschouwd. Onder andere op de regelgeving in verband met het taalgebruik zou dat een impact hebben.
Ondertussen begrijp ik uit uw antwoorden op schriftelijke vragen dat het plan definitief van tafel werd geveegd.
Mijnheer de minister, waarom wordt het statuut van het ziekenhuis dan toch niet aangepast? Bleken er grote nadelen verbonden te zijn aan een aanpassing van het statuut? Welk verschil inzake reglementering brengt het aparte statuut concreet met zich mee?
Ondertussen zijn er wel nieuwe procedures en structuren beschikbaar in het militair ziekenhuis, gelijkaardig aan die van de federale wetgeving, zoals een cel kwaliteitszorg met een ombudsdienst. Betekent het dat het ziekenhuis ondertussen ook over een commissie voor ethiek beschikt? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de diensten van het militair ziekenhuis, vanwege hun speciaal statuut, geen overheidserkenning nodig hebben zoals de diensten in gewone openbare ziekenhuizen? Hebben de diensten die erkenning dan ook niet? Zijn er diensten die in hun huidige vorm niet aan de erkenningsvoorwaarden zouden voldoen, mocht dat wel verplicht zijn?
14.02 Minister Pieter De Crem: Zoals meegedeeld in het antwoord op uw schriftelijke vraag van 27 november 2012 zou het opheffen van het uitzonderingsstatuut van het militaire hospitaal Koningin Astrid de operationele vrijheid van Defensie in het gedrang kunnen brengen en zou het onder andere een weerslag op de beheersstructuren en statuten van het personeel hebben.
Bovendien zou het geen toegevoegde waarde hebben voor de patiënt, vermits het militair hospitaal in het belang van de patiënt ook nu reeds over de structuren en procedures beschikt, zoals een medische raad, een dienst ziekenhuishygiëne en een cel kwaliteitszorg met een ombudsdienst.
Het militair hospitaal doet een beroep op de commissie voor ethiek van het partnerziekenhuis UVC Brugmann of op de commissie van het ziekenhuis waarmee samen aan wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan.
Gezien zijn uitzonderingsstatuut en zijn specificiteit is niet voor alle diensten van het militair hospitaal in een externe erkenning voorzien, maar de diensten van het hospitaal voldoen wel aan de voorwaarden.
Voor tal van diensten, de militaire bloedtransfusiedienst, de weefselbank, het klinisch laboratorium en nog een aantal andere, is er inmiddels wel een formele externe erkenning.
14.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het is mij nog altijd niet helemaal duidelijk. U zegt dat u de federale ziekenhuiswetgeving zou toepassen op het militair hospitaal in Neder-Over-Heembeek. De intentie is er dus. Eind 2009 wordt ook daadwerkelijk onderzocht wat de gevolgen zijn. Als antwoord krijgen wij daarna een aantal, volgens mij, uitvluchten. Een uitvlucht is dat Defensie niet alleen kan handelen en dat men het advies en de medewerking van de departementen Openbaar Ambt en Volksgezondheid nodig heeft.
Een andere uitvlucht is dat Defensie niet dezelfde doelstellingen nastreeft als die opgenomen in de federale wet op de ziekenhuizen.
Ik hoor nu nog een uitvlucht, namelijk dat de operationele vrijheid van Defensie in het gedrang komt. Maar wat zijn de gevolgen voor de diensten? Daarop krijg ik geen antwoord.
Er is ook nog altijd geen commissie voor Ethiek. In Neder-over-Heembeek is er precies altijd een interne controle. Op ethische kwesties wordt binnen Defensie intern toezicht gehouden. Voor de keuken is er een interne controle.
Het militair ziekenhuis is – ik druk mij heel licht uit – niet transparant, wat natuurlijk altijd vragen en meer vragen blijft oproepen.
14.04 Minister Pieter De Crem: Wij handelen conform de voorwaarden. Ik verwijs naar mijn antwoord.
De voorzitter: Mevrouw Grosemans, u komt later mogelijk nog op de problematiek terug.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.48 uur.
La réunion publique de commission est levée à 11.48 heures.