Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mercredi 17 avril 2013

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 17 april 2013

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.26 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.

La séance est ouverte à 14.26 heures et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.

 

01 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de oprichtersaansprakelijkheid" (nr. 16841)

01 Question de M. Karel Uyttersprot à la ministre de la Justice sur "la responsabilité du fondateur" (n° 16841)

 

01.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, er is sprake van een ongezien aantal faillissementen. Het eerste kwartaal leverde opnieuw een recordcijfer op: 1 op 436 bedrijven in Vlaanderen ging failliet, in Wallonië was dat 1 op 328 en in Brussel zag zelfs 1 op 198 bedrijven het niet meer zitten. Het zijn voornamelijk jonge bedrijven, bedrijven met een levensduurte van minder dan drie jaar. De oorzaken hiervan zijn onder andere de economische conjunctuur, de competitiviteithandicap, mismanagement en onderkapitalisatie.

 

Bij de oprichting van een vennootschap hoort een businessplan, dat moet gevoegd worden bij de notariële akte. Dat plan geeft de verwachtingen weer van de onderneming zowel op financieel als commercieel vlak. Bij een faillissement, dikwijls binnen de drie jaar, blijkt er doorgaans niets meer in kas.

 

Het businessplan is niet vrijblijvend, want bij faillissement binnen de drie jaar kan het aangewend worden om de oprichtersaansprakelijkheid van de bestuurders in te roepen. De rechtbank heeft een aantal middelen om op te treden en na te gaan wat misliep.

 

Wordt het businessplan bij een faillissement binnen de drie jaar ook daadwerkelijk door de rechtbank aangewend als basis voor de beoordeling van het gevoerde beleid. Wordt bijvoorbeeld gecontroleerd of het kapitaal werd volgestort?

 

Worden de bestuurders ter verantwoording geroepen, in geval van bijvoorbeeld fraude of wanneer er niets meer in kas is, of laat men alles blauwblauw?

 

Kunt u ons een idee geven hoe dikwijls de bestuurdersaansprakelijkheid wordt ingeroepen? Indien u niet over de gegevens beschikt, waar kunnen we ze dan verkrijgen?

 

01.02 Minister Annemie Turtelboom: De toepasselijke artikelen bepalen duidelijk dat het financieel plan door de notaris op verzoek van de rechter-commissaris of van de procureur des Konings wordt voorgelegd aan de rechtbank. De rechter oefent een marginale toetsing uit. Dat wil zeggen dat, indien de rechter oordeelt dat de gebudgetteerde geldsommen weliswaar post factum foutief bleken te zijn, maar op het ogenblik waarop ze werden opgesteld, niet kennelijk onredelijk, hij niet tot aansprakelijkheid besluit. Een bestuurder kan niet ter verantwoording worden geroepen op basis van de oprichtersaansprakelijkheid, tenzij hij ook de hoedanigheid van vennoot-oprichter heeft. Een bestuurder kan wel ter verantwoording worden geroepen indien hij de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen of de statuten van de vennootschap heeft overtreden.

 

In de korte tijdsspanne sinds u de vraag hebt ingediend, heb ik nog niet alle cijfergegevens kunnen opvragen. Ik kan u wel al meegeven dat er geen cijfergegevens bestaan over het aantal veroordelingen inzake oprichtersaansprakelijkheid, omdat ze noch door de dienst Strafrechtelijk Beleid noch door het Vast Bureau voor statistiek en werklastmeting van de zetel afzonderlijk worden geregistreerd. Ik heb het antwoord op uw andere vragen opgevraagd en zal dat u bezorgen, of u stelt er nog eens een schriftelijke vraag over.

 

01.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Ik begrijp uw antwoord, ook al voldoet het niet. Ik heb u al eens een gelijkaardige vraag gesteld, waarop u mij antwoordde dat u niet over de gegevens beschikte. Ik kan dat aannemen, maar het zou interessant zijn die informatie in te winnen bij de rechtbanken van Koophandel. Zij beschikken immers over instrumenten om proactief en voorafgaandelijk in te grijpen wanneer het in de onderneming misgaat. Ik denk dan aan de kamers voor handelsonderzoek of aan de WCO, die een aantal maatregelen mogelijk maakt om te voorzien in begeleiding van bedrijven die het moeilijk hebben.

 

Zult u de vraag later schriftelijk beantwoorden, of stel ik ze opnieuw?

 

01.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik zal de vraag schriftelijk beantwoorden. Wij zullen de cijfers opvragen, maar als u echt zeker wilt zijn, dient u de vraag onmiddellijk ook schriftelijk in.

 

01.05  Karel Uyttersprot (N-VA): Ik ben bereid de vraag opnieuw te laten agenderen.

 

01.06 Minister Annemie Turtelboom: Doe het best zo, dan zijn wij zeker.

 

01.07  Karel Uyttersprot (N-VA): Verkiest u een schriftelijke of een mondelinge vraag?

 

01.08 Minister Annemie Turtelboom: Liefst een schriftelijke vraag, omdat het cijfers betreft.

 

01.09  Karel Uyttersprot (N-VA): Of beide?

 

01.10 Minister Annemie Turtelboom: Beide mag ook.

 

01.11  Karel Uyttersprot (N-VA): Ik zal beide doen, dan kunt u een interpretatie geven.

 

01.12 Minister Annemie Turtelboom: Ik ben hier meermaals elke week.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de la Justice sur "le serment des avocats du barreau d'Eupen" (n° 16927)

02 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Justitie over "de eedaflegging door de advocaten van de balie van Eupen " (nr. 16927)

 

02.01  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, l'article 429 contenant le serment qui doit être prononcé par les avocats éveille mon questionnement.

 

Contrairement à toutes les autres formules de serment utilisées dans le monde de la justice, ce serment ne figure, dans tous les recueils de la législation, qu'en néerlandais et en français. Or la cour de justice de Liège est une cour bilingue, et les avocats qui s'inscrivent au barreau d'Eupen ne disposent pas de la possibilité de prêter serment en allemand. Il semblerait donc logique que les avocats germanophones du barreau d'Eupen disposent de la possibilité de prêter serment en allemand.

 

Êtes-vous au courant de cette absence de traduction en allemand du serment d'avocat? Serait-il possible d'adapter l'article 429 du Code judiciaire pour permettre à chacun des avocats de notre pays de prêter le serment solennel dans sa langue maternelle?

 

02.02  Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, l'article 1er de la loi du 31 mai 1961 relative à l'emploi des langues en matière législative, à la présentation, à la publication et à l'entrée en vigueur des textes légaux et réglementaires prévoit, notamment, que les textes de loi sont publiés en langue française et en langue néerlandaise.

 

Cependant, sur la base de la loi du 21 avril 2007, qui règle notamment la publication en allemand des lois ainsi que des arrêtés provenant de l'autorité fédérale, l'article 429 du Code judiciaire qui régit la prestation de serment des avocats a fait l'objet d'une traduction en langue allemande. Cette traduction a été effectuée par le Service central de traduction allemande du SPF Intérieur.

 

Contrairement à ce qui est indiqué dans la question posée, il n'est pas exact que l'ensemble des serments prévus au niveau judiciaire sont systématiquement inscrits dans les trois langues. Dans la pratique, je peux vous dire que les avocats prêtent serment en français devant la cour d'appel de Liège. Sans déroger à la teneur de l'article 429 du Code judiciaire, et sans qu'il faille assortir cette disposition de modalités supplémentaires, ils sont également libres de prêter ce même serment en allemand.

 

02.03  Kattrin Jadin (MR): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de la Justice sur "la séparation des cadres du tribunal du commerce et du tribunal du travail" (n° 16928)

03 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Justitie over "de herschikking van de personeelsformatie van de rechtbank van koophandel en van de arbeidsrechtbank" (nr. 16928)

 

03.01  Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, madame la ministre, la répartition du cadre du tribunal du commerce et du tribunal du travail entre l'arrondissement judiciaire d'Eupen et celui de Verviers, qui se fera nécessairement lors de l'application de la réforme de la justice, éveille mon questionnement.

 

À ce jour, le tribunal du commerce de Verviers-Eupen, le tribunal du travail de Verviers-Eupen et l'auditorat du travail Verviers-Eupen emploient chacun trois magistrats. Au sein de chacune de ces instances jusqu'ici bilingues, l'un de ces juges ou substituts dispose d'une connaissance de la langue allemande.

 

Madame la ministre, avec la nouvelle réforme de la justice, le juge ou substitut parlant allemand sera-t-il le seul en charge respectivement du tribunal du commerce, du tribunal du travail et de l'auditorat du travail nouvellement indépendants de l'arrondissement judiciaire d'Eupen?

 

03.02  Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, madame Jadin, la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire stipule que devant les juridictions civiles et commerciales de première instance et le tribunal du travail dont le siège est établi dans l'arrondissement d'Eupen, toute la procédure en matière contentieuse est faite en allemand.

 

Par conséquent, par analogie avec ce qui est prévu actuellement pour le tribunal de première instance d'Eupen, il sera inscrit dans la loi que nul ne peut être nommé au tribunal de commerce ou du travail d'Eupen s'il ne justifie pas de la connaissance de la langue allemande et, en outre, s'il ne justifie pas par son diplôme qu'il a subi les examens de la licence ou du master en droit en langue française ou encore s'il ne justifie pas de la connaissance de la langue française.

 

La répartition des effectifs du tribunal de commerce et du tribunal du travail d'Eupen-Verviers se fera en fonction de cette exigence.

 

03.03  Kattrin Jadin (MR): Je vous remercie, madame la ministre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de Mme Özlem Özen à la ministre de la Justice sur "la situation de la prison de Huy" (n° 16954)

04 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de toestand in de gevangenis te Hoei" (nr. 16954)

 

04.01  Özlem Özen (PS): Madame la présidente, madame la ministre, le mercredi 30 janvier 2013, le collège communal de la ville de Huy publiait un communiqué de presse relatif à la situation de la prison hutoise. En effet, une délégation des agents pénitentiaires de la CGSP, accompagnée du directeur de la prison, avait rencontré le 24 janvier 2013 le collège communal de Huy, représenté par le bourgmestre et des députés-échevins, en vue de faire le point sur la situation de la prison.

 

Il est ressorti de cette entrevue l'urgence et la nécessité de réaliser des travaux relatifs à la sécurité de l'établissement pénitentiaire, tels que l'installation d'un portique d'entrée, d'un système d'alarme incendie ou encore d'un tableau électrique. À ce sujet d'ailleurs, je ne manquerai pas d'interpeller également votre collègue, M. Servais Verherstraeten, secrétaire d'État à la Régie des Bâtiments, afin d'obtenir de plus amples informations sur son volet de compétences.

 

Madame la ministre, l'infrastructure des bâtiments n'est pas le seul problème de cette prison. La surpopulation de l'établissement, la vétusté des installations, le manque de personnel ou encore le manque de moyens alloués à la réinsertion des détenus sont autant d'éléments qui ne font qu'attiser ma crainte.

 

En ce qui concerne la surpopulation carcérale, nous étions, à la date du 20 février 2013, face à un établissement détenant 89 individus alors qu'il ne dispose que de 63 places.

 

La carence en termes de personnel qualifié est également évidente: la prison ne dispose, par exemple, que d'un seul psychologue pour tout l'établissement! De plus, de nombreux agents se trouvent en congé de maladie de longue durée ou ont été victimes d'accidents du travail et ne sont pas remplacés. De même, les personnes qui ont introduit un dossier de mise à la pension ne sont pas remplacées.

 

Le manque de moyens alloués aux prisons a des conséquences immédiates pouvant porter atteinte à la dignité humaine. Même les budgets consacrés à la nourriture des détenus ou à l'achat de matelas s'en ressentent, ce qui n'est pas sans conséquence.

 

Madame la ministre, quelles seront les mesures prochainement mises en place afin de lutter activement contre la surpopulation au sein de la prison de Huy et contre la vétusté des installations? Comment comptez-vous lutter efficacement contre le manque de moyens alloués à cet établissement carcéral? Enfin, pourrez-vous rapidement combler les carences en matière de personnel afin de permettre, tant aux détenus qu'aux employés de la prison, une meilleure qualité de vie et des conditions de travail améliorées?

 

04.02  Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, la prison de Huy est en effet vétuste. Plusieurs travaux y sont d'ailleurs prévus. S'agissant des bâtiments, je vous invite à interroger mon collègue en charge de la Régie des Bâtiments.

 

La surpopulation y est présente, comme c'est le cas dans toutes les maisons d'arrêt. Mon administration met tout en œuvre pour répartir les charges au mieux et maintenir la situation à un seuil supportable. Toutefois, vu que Huy est une maison d'arrêt, la DG EPI n'est responsable ni des incarcérations ni des libérations qui ont eu lieu.

 

En termes de moyens, la situation de Huy ne diffère pas de celle des autres prisons. On ne constate pas de manque particulier de moyens, surtout dans le contexte budgétaire actuel.

 

En matière de personnel, je rappelle que la prison de Huy a bénéficié de renforts en provenance de celle de Verviers. L'établissement emploie en ce moment 74 équivalents temps plein pour un plan de personnel de 66, auxquels s'ajoutent les 10 agents provenant de Verviers.

 

Par ailleurs, les règles en vigueur au sein de la fonction publique ne permettent pas de remplacer les malades de longue durée ou les employés absents en raison d'un accident de travail. Le plan de personnel pour le SPF est rempli à 100 %. Vu les circonstances budgétaires actuelles, une augmentation est peu envisageable à cet égard.

 

04.03  Özlem Özen (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse, même si je n'ai pas entendu de solution concrète aux problèmes constatés dans cette prison. Vous dites que la situation ne diffère pas de celle observée dans les autres établissements. Or, là aussi, elle est catastrophique. Ce sont donc toutes les prisons belges qui posent problème. Il faudra donc agir ou les problèmes surgiront de l'intérieur.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- M. Denis Ducarme à la ministre de la Justice sur "la persistance d'absence de sanctions légales à l'encontre des Belges recrutés et s'engageant individuellement en vue de participer au conflit Syrien" (n° 16917)

- M. Bart Somers à la ministre de la Justice sur "l'arrestation de Fouad Belkacem" (n° 17256)

- M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "l'action anti-terroriste dans les environs de Bruxelles et d'Anvers" (n° 17279)

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "het uitblijven van wettelijke sancties tegen Belgen die geronseld worden voor de strijd of individueel gaan vechten in Syrië" (nr. 16917)

- de heer Bart Somers aan de minister van Justitie over "de arrestatie van Fouad Belkacem" (nr. 17256)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de antiterreuractie in de omgeving van Brussel en Antwerpen" (nr. 17279)

 

05.01  Bart Somers (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, eerst wil ik mij ervoor verontschuldigen dat ik net iets te laat aanwezig was in deze commissievergadering. Ik dank u voor de mildheid daarin.

 

Mevrouw de minister, ik kom onmiddellijk tot de kern van de zaak, want de zaak die voor ons ligt, is belangrijk en ernstig.

 

Wanneer wij vragen stellen over de manier waarop de democratische rechtsstaat zich tegen zichzelf moet beschermen, dan is het evident dat wij daar in de eerste plaats begrip en respect voor moeten opbrengen, dus ik kan u als minister van Justitie moeilijk vragen om het geheim van het onderzoek bloot te leggen.

 

De voorbije weken werden wij echter met een zeer verontrustend fenomeen geconfronteerd. Tientallen jongeren uit Vlaanderen kiezen ervoor, voor de eerste keer in vele decennia, om mee te gaan vechten in een buitenlandse strijd. Wij mogen van dat probleem geen karikatuur of cliché maken. Voor die jongeren liggen er zeer uiteenlopende motieven aan ten grondslag.

 

De keuze voor radicalisme kan een democratische keuze zijn, de keuze voor gewelddadig radicalisme is dat echter niet. Van zodra dat men denkt om met geweld, dwang, agressie of terrorisme een mening of maatschappijvisie te kunnen opleggen aan anderen, kleurt men buiten de lijntjes van de democratische rechtsstaat. Dan moet de democratische rechtsstaat reageren.

 

Ik ben dan ook heel blij met de actie die gisteren heeft plaatsgevonden. Volgens mij was die noodzakelijk. Uit de indiscreties in de pers heb ik begrepen dat die actie er vooral op gericht was om het ronselaarcircuit aan te pakken en dat lijkt mij fundamenteel, omdat dat ook strafrechtelijk vervolgbaar kan zijn.

 

Mevrouw de minister, ik ben dan ook nieuwsgierig naar uw beleid ter zake en vraag me af of u de komende dagen en weken verder zult gaan en instructies zult geven aan het parket om zeer kordaat op te treden. Het gaat om diegenen die bij jonge mensen misbruik maken van hun onrechtgevoelens, hun maatschappelijk engagement, soms ook hun geloofsovertuiging. Zij sleuren jongeren mee op een radicaal pad en betrekken hen in een strijd waar zij als kanonnenvlees gebruikt zullen worden. Ik hoop dat u de aanpak van die ronselaars prioriteit geeft in het beleid van Justitie. Ik vind dat Justitie daarmee haar werk doet.

 

Uit gesprekken met de Veiligheid van de Staat, die plaatsvonden in het stadhuis van Antwerpen, heb ik geleerd dat ook onze inlichtingendiensten goed werk leveren.

 

Ook het Parlement heeft nog werk te verrichten. Wij moeten ervoor zorgen dat de drempels voor jongeren om naar strijdplaatsen te trekken, verhoogd worden. Dat moeten wij natuurlijk binnen de democratische rechtsstaat verwezenlijken, maar wij moeten zoeken naar middelen om dat te doen. Zo kunnen we ons afvragen of wij het gaan vechten in een ander land, principieel strafrechtelijk kunnen maken, zodat het niet meer kan. Als wij moeten optreden in het buitenland, eventueel zelfs gewapend, dan hebben wij daartoe immers een leger en internationale instellingen. Dat is werk dat het Parlement toekomt.

 

Het is mijn innige overtuiging – mevrouw de minister, ik wil ook peilen naar uw mening daarover – dat wij de strijd tegen gewelddadig salafisme of tegen gewelddadig fundamentalisme, niet kunnen winnen met repressie alleen, maar dat die een integrale aanpak vereist. Daar hebben wij heel veel spelers voor nodig.

 

Zo stel ik vast dat politieagenten op het terrein worden opgeleid in het omgaan met radicalisme zodat zij het kunnen detecteren, kaderen en begrijpen en de drempels zien die daartoe leiden.

 

Op het vlak van onze jeugdwerking, straathoekwerk, hulpverlening en onderwijs is er dienaangaande veel minder opleiding. Daarom vraag ik mij af in hoeverre op dit moment ook de Gemeenschappen geëngageerd zijn in dit verhaal. In hoeverre is ook het onderwijs mee? Die vragen gelden ook voor degenen die verantwoordelijkheid dragen voor straathoekwerk of buurtopbouwwerk. Zij moeten geëngageerd zijn om de netwerken te versterken en om jongeren te beletten de stap te zetten van de keuze voor gewelddadig fundamentalisme.

 

Ik geloof niet alleen in een repressieve aanpak die noodzakelijk is waar het moet, maar ook in een preventieve aanpak die moet worden versterkt, geactiveerd en geïntensiveerd. Die laatste behoort echter spijtig genoeg niet tot het federale niveau, maar tot de gemeenschapsbevoegdheden.

 

Heeft u als minister het gevoel dat de Gemeenschappen de intentie hebben om daaraan mee te werken? Daaraan koppel ik mijn vraag of de strijd tegen ronselaars een prioriteit blijft in uw beleid en of we de volgende dagen, weken en maanden van Justitie extra aandacht mogen verwachten om dat fenomeen de kop in te drukken?

 

05.02  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit mij volledig aan bij wat collega Somers stelt. Wij zitten met een probleem. Ik heb echter de indruk dat het probleem nu pas wordt ontdekt door sommigen. Wij slaan al meer dan tien jaar met de hamer op dezelfde nagel.

 

Nu blijkt dat Sharia4Belgium en de leider van die groepering, Fouad Belkacem, strijders voor Syrië zouden hebben geronseld. Er is nog steeds een gerechtelijk onderzoek bezig, dus wij mogen niet op de feiten en zeker niet op rechterlijke uitspraken vooruitlopen, maar het feit dat het federaal parket zich in deze materie mengt, wil toch al wat zeggen.

 

Collega Somers heeft het over de media die nogal los met feiten strooit. Het federaal parket heeft het blijkbaar over een terroristische organisatie. Als die woorden niet in de mond van het federaal parket zijn gelegd door de media, zou Sharia4Belgium wel degelijk als een terroristische organisatie kunnen worden aangemerkt en vervolgd.

 

Dan moet men naar de bron gaan. Ik hoor graag het verhaal van niet alleen repressie, maar ook preventie, maar het is al ver gekomen, volgens mij soms te ver.

 

Er zullen dus voorbeelden moeten worden gesteld en het is dat wat wij van de minister op federaal niveau vragen. Ik zal hier niet de discussie over de Gemeenschappen en de Gewesten openen. Daarvoor zijn anderen verkozen en die moeten en zullen in die parlementen hun werk doen.

 

Hier, op het federale niveau, moeten er voorbeelden worden gesteld, want de kern van deze materie ligt op het federale niveau en het is deze minister van Justitie die daarin moet optreden.

 

Een van de concrete vragen, los van het gerechtelijk onderzoek dat nu wordt gevoerd, is of Fouad Belkacem de Belgische nationaliteit kan worden ontnomen. Deze man heeft blijk gegeven van het feit dat hij vanuit zijn bekrompen visie op geen enkele wijze compromissen wil sluiten met de waarden van onze beschaving.

 

Het feit dat hij de Belgische nationaliteit draagt, is een aberratie. Dat is spuwen in het gezicht van zovele mensen die van heinde en ver komen, die het wel goed menen met onze beschaving en onze cultuur en die zich hier wel gedragen naar onze normen en waarden.

 

Iemand die dit antivoorbeeld kan stellen van wat in onze samenleving gangbaar is en wat mag en moet worden aanvaard, verdient de Belgische nationaliteit niet. Op dat vlak voel ik u, mevrouw de minister, graag aan de tand.

 

Er is hier een wetsvoorstel goedgekeurd. Het was geen wetsontwerp, maar de regering heeft zich dat eigen gemaakt. Ik wil weten hoe het zit met de concrete toepassing van artikel 23. Wat zeggen de mensen in uw kabinet daarvan? U hebt immers ook juristen in dienst.

 

05.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, beste collega’s, allereerst zou ik willen beginnen door al wie de voorbije dagen en het voorbije jaar aan het onderzoek heeft deelgenomen, te bedanken voor hun onverdroten inzet om het onderzoek tot het punt te brengen waar het gisteren was.

 

Begin vorig jaar hebben het federaal parket en het parket van Antwerpen een federaal strafonderzoek gestart naar inbreuken op de terrorismewetgeving. In dat gerechtelijk onderzoek wordt onderzocht of de feitelijke groepering Sharia4Belgium deel uitmaakt van een terroristische groepering, zoals strafbaar wordt gemaakt door het Belgische Strafwetboek, alsmede in welke mate de personen waaruit Sharia4Belgium bestaat, deelnemen aan activiteiten van deze groep of er zelfs een leidende rol in hebben.

 

Onlangs hebben wij in het Parlement nog een debat gehad over de terrorismewetgeving die werd uitgebreid. Zij werd in het Parlement aangepast door een wetsontwerp dat ik heb voorgesteld en dat anderhalve maand geleden definitief in werking is getreden. Daardoor zijn er voortaan ook juridische instrumenten voor de aanpak van het aanzetten tot het plegen van een terroristische daad, het rekruteren van mensen om een terroristische daad te plegen of het rekruteren van mensen als lid van een terroristische organisatie, en het opleiden van mensen of het volgen van een opleiding met het oog op terroristische doeleinden. De vermelde feiten zijn strafbaar met gevangenisstraffen van vijf tot tien jaar; ook die werden strenger. Uiteraard zal het altijd aan een onafhankelijke rechter zijn om een finaal oordeel te vellen of de aangepaste terrorismewet van toepassing is.

 

In totaal is de federale gerechtelijke politie van Antwerpen in opdracht van de gespecialiseerde onderzoeksrechter terrorisme uit Antwerpen, gisteren binnengevallen op 48 plaatsen in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant, in Brussel en in Charleroi. 32 huiszoekingen situeerden zich in de provincie Antwerpen, met als zwaartepunt de stad Antwerpen, maar ook in andere steden en gemeenten. 15 huiszoekingen situeerden zich in Brussel en Vlaams-Brabant, voornamelijk in Vilvoorde, maar ook in Laken, Schaarbeek, Jette en Zaventem.

 

Bij deze huiszoekingen werden zes personen van hun vrijheid beroofd en ter beschikking gesteld van de onderzoeksrechter. Vier personen werden onder aanhoudingsbevel geplaatst en zullen de komende dagen voor de raadkamer verschijnen. Bij de huiszoekingen werden computers, gsm’s en geld in beslag genomen. Er werden geen wapens of explosieven aangetroffen.

 

Uit het onderzoek komen elementen naar voren waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het ideologisch en militant referentiekader van Sharia4Belgium het jihadistisch salafisme is. Het salafisme is een fundamentalistische stroming in de islam die pleit voor een terugkeer naar de zuivere islam zoals die werd gepraktiseerd ten tijde van de eerste drie generaties van moslims. Het jihadistisch salafisme is daarin de meest fundamentalistische substroming, waarbij men zijn doelstellingen wil realiseren door het gebruik van geweld.

 

Elementen van het onderzoek lijken verder aan te tonen dat Sharia4Belgium zich bij zijn oprichting tot doel heeft gesteld om vanuit de ideologie van het jihadistisch salafisme bestaande democratische regimes omver te werpen en te vervangen door een islamitische staat waarin de shariah wordt toegepast en die de mondiale suprematie van de islam nastreeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een aantal ideologische basisteksten van Sharia4Belgium naar voor te komen. Het onderzoek toont ook aan dat Sharia4Belgium een onderdeel zou zijn van een bredere internationale jihadistische beweging. Onderzoek heeft toegelaten de organisatiestructuur van Sharia4Belgium nauwgezet in kaart te brengen: leidinggevende personen, de harde kern en de sympathisanten.

 

De voormalige woordvoerder van Sharia4Belgium, Belkacem, is één van de personen die gisteren ook werden aangehouden door de onderzoeksrechter en zal komende vrijdag voor de raadkamer verschijnen. Op dit ogenblik staat Belkacem onder elektronisch toezicht als gevolg van vorig jaar opgelopen veroordelingen: een veroordeling tot zes maanden wegens racisme en weerspannigheid, een veroordeling op 29 november tot zes maanden gevangenisstraf wegens weerspannigheid, een veroordeling op 30 november tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens racisme. Op 4 mei 2012 werd hij voor de rechtbank van eerste aanleg veroordeeld tot twee jaar cel waarvan één jaar met uitstel, voor aanzet tot haat en het belagen van leden van het Vlaams Belang. Tegen deze veroordeling is hij in beroep gegaan en deze zaak zal volgende week donderdag voorkomen. Omdat de straf nog niet definitief is en de rechter nog geen onmiddellijke aanhouding heeft bevolen, is zij nog niet ten uitvoer gebracht.

 

In totaal is Belkacem op dit ogenblik dus definitief veroordeeld tot achttien maanden cel. Daar kan volgende week eventueel, afhankelijk van de uitspraak van de rechter, nog een extra straf bovenop komen. Een groot deel van deze straf heeft hij uitgezeten in de gevangenis. In totaal zat betrokkene bijna acht maanden in de gevangenis. Toen de voorwaarden vervuld waren, werd zijn dossier onderzocht op twee niveaus. Na grondig onderzoek werd toen beslist om elektronisch toezicht toe te kennen onder strikte voorwaarden. Uiteraard is de bedoeling van mijn beleid om er net voor te zorgen dat alle straffen vanaf zes maanden ook effectief worden uitgevoerd, ofwel in de gevangenis voor bepaalde types misdrijven, ofwel onder elektronisch toezicht.

 

Ik wil toch wijzen op het grote verschil tussen een strafuitvoering en een strafonderzoek, die twee kunnen niet met elkaar worden vermengd en moeten volledig los van elkaar worden gezien.

 

Met betrekking tot de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit, is het parket-generaal van Antwerpen bezig met een onderzoek. Op een bepaald ogenblik werd ook informatie opgevraagd aan Marokko. Ik kan op dit ogenblik alleen zeggen dat er nog enkele lopende procedures moeten afgewacht worden. Zo is er volgende week donderdag, op 25 april, een zaak gesteld van de correctionele kamer van het hof. Bovendien moeten de resultaten van de lopende onderzoeken van het federaal parket ook bekeken worden, net om ervoor te zorgen dat het dossier stevig genoeg is om effectief tot die stappen over te gaan.Dat onderzoek is echter nog lopende. Ik kan er u in elk geval van overtuigen dat wij er alles aan doen om dat dossier zo sterk mogelijk te maken en om te bekijken of dat effectief mogelijk is. Dat zal uiteraard steeds een beslissing zijn van een onafhankelijke rechter.

 

Met de acties van gisteren neemt ook Justitie haar verantwoordelijkheid in deze toch wel belangrijke maatschappelijke problematiek. De terrorismewet die hier in het Parlement is aan bod gekomen, die recent verstrengd is en kracht van wet is geworden, geeft ook nog extra juridische middelen om op te treden tegen de netwerken en om op die manier het juiste justitiële gevolg te geven.

 

Uiteraard is het onze taak om te blijven analyseren of er nog andere initiatieven moeten genomen worden om ervoor te zorgen dat de netten zich nog meer sluiten.

 

05.04  Bart Somers (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik blik even terug op wat er de voorbije drie weken gebeurd is. Ik doe dat ook vanuit mijn andere hoedanigheid. Als burgemeester van een multiculturele stad met ongeveer 10 000 mensen van Noord-Afrikaanse origine, word ik ook nogal intens geconfronteerd met deze problematiek. Als ik het dan objectief bekijk, moet ik vaststellen dat er de voorbije weken een aantal positieve evoluties is.

 

De inlichtingendiensten zijn goed geïnformeerd in ons land, ook in een Europees perspectief. Ik heb de kans gehad ook met de Nederlandse inlichtingendiensten te kunnen praten en zij erkennen dat ook. We zijn dus goed geïnformeerd.

 

De minister van Binnenlandse Zaken en de federale overheid hebben ervoor gezorgd dat de doorstroming van informatie naar de lokale besturen versneld is geraakt. Op dat punt heeft de federale regering haar verantwoordelijkheid genomen.

 

Justitieel, wat buiten de verantwoordelijkheid van een burgemeester valt, wordt ook door het parket kordaat opgetreden, wat ik een goede zaak vind.

 

Ik ben het niet eens met de collega die zegt dat het mensen zijn die buiten onze maatschappij staan. Het dramatische is dat het onze mensen zijn, dat het mensen zijn die hier geboren zijn, hier opgegroeid zijn, die stadsgenoten, Maneblussers zijn en die vandaag de dag overwegen om die stap te zetten naar gewelddadig salafisme of om mee te gaan vechten in Syrië. Het zijn jongens en mannen die hier opgegroeid zijn, in Vlaanderen, die trouwens vaak perfect Nederlands spreken en vaak hoogopgeleid zijn, getrouwd zijn, kinderen hebben en dergelijke meer. Ze hebben een zeer uiteenlopend profiel.

 

Ik ben het er niet mee eens dat men vaak spreekt over “de moslimgemeenschap.” In mijn stad stel ik vast, en dat is een zeer goede zaak, dat men optreedt tegen vormen van radicalisme als Sharia4Belgium, dat zich blijkbaar aan het ombouwen is tot een terroristische organisatie. Als dat zo is, kan daar niet kordaat genoeg tegen worden opgetreden. Ik stel echter ook vast dat vele verantwoordelijken, bijvoorbeeld binnen de moskeeën in Mechelen en binnen het jeugdwerk in Mechelen, zich de voorbije weken onbetaald en onbaatzuchtig het vuur uit de sloffen hebben gelopen om jongeren die overwegen in Syrië te gaan vechten, te overtuigen dat dit noch vanuit religieus noch vanuit ethisch perspectief noch vanuit menselijk perspectief de juiste keuze is.

 

Ik neem dan ook mijn hoed af voor de inspanningen van die mensen op het terrein. Het zijn geëngageerde mensen die zich inschrijven in onze maatschappij en die vanuit hun religieuze overtuiging lid zijn van onze maatschappij.

 

Het beeld dat “de moslimgemeenschap” als één gesloten en homogeen blok hetzelfde denkt, klopt in de realiteit totaal niet.

 

Ik wil de zwartepiet niet doorspelen, want dat helpt ons niets vooruit, maar ik hoop dat iedereen zijn verantwoordelijkheid zal opnemen. Ik hoop dat de federale regering verdere inspanningen doet. Ik hoop dat wij de komende dagen of weken in dit Parlement een ernstig debat kunnen houden over welke juridische stappen wij kunnen ondernemen om de drempel te verhogen. Collega Bonte heeft hier net als ik een aantal ideeën over geformuleerd. Misschien zijn er nog andere manieren om de drempel te verhogen. Tegelijkertijd willen wij de andere niveaus ook aanmoedigen. De Gemeenschappen moeten hun verantwoordelijkheid ook opnemen.

 

Als men mensen wil ontradicaliseren en hen in de diepte wil winnen voor de maatschappij, moet men meer doen. Het is niet alleen een kwestie van achteruitstellingen wegwerken. Dat is evident. Men moet tot een inclusieve maatschappij komen. Maar men moet ook een zekere sensitiviteit ontwikkelen en begrijpen dat zelfs in de meest homogene samenleving mensen kunnen kiezen voor radicalisme, voor gewelddadig radicalisme. Men moet daar attent voor zijn. Men moet proberen ze tegen te houden. Daarvoor zijn ook de bevoegdheden van de Gemeenschappen nodig. Zonder hun engagement zal het niet lukken. Ik reken er dus op dat men ook daar inspanningen zal doen.

 

05.05  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, ik wil toch enkele puntjes op de i zetten. Ik hoor collega Somers het hebben over “collega”. Ik weet niet of hij toen naar mij verwees, maar er bestaan inderdaad gematigde moslims. Ik ben mij daar zeer goed van bewust. Ik ken de Alevieten of de Ahmadiyya gemeenschap. Dit zijn mensen die een geloof aanhangen dat allicht nooit tot dergelijke uitspattingen zou leiden. De gematigde islam, de gematigde koran of de gematigde sharia bestaat helaas echter niet. Wanneer men zich echt in die literatuur gaat verdiepen en men gaat zijn hele leven op basis daarvan inrichten dan komt men al vlug tot situaties zoals deze.

 

Het feit dat veelal jonge mensen ervoor kiezen om zo ver weg van huis te gaan vechten, terwijl zij al die jaren in deze samenleving zijn opgegroeid, is natuurlijk zeer schokkend. Dit bewijst alleen maar hoe snel die banden kunnen worden geknipt. Ik wil dan ook de kracht, zeg maar de oerkracht weten die daar achter zit om hen zover te kunnen brengen. Is dat alleen maar de schuld van onze samenleving? Ik denk dat niet. Dat staat in heilige boeken. Het gaat over mensen die denken dat wat er in een boek staat heilig is en die uit een samenleving komen die nooit een Verlichting heeft doorgemaakt. Dat is een probleem.

 

Onze samenleving kan zich blijkbaar ook niet wapenen tegen dergelijke krachten die aldus te keer gaan. Dat is de reden waarom het nodig is om deze top van de ijsberg af te halen. Wij moeten ervoor zorgen dat mensen als Belkacem worden geschaduwd want hij zal heus niet de enige zijn die hier voor problemen zorgt. Er zijn er velen die in het maquis werken of in moskeeën, die nota bene erkend zijn, waar zaken worden gepredikt die absoluut niet stroken met onze samenleving.

 

Komt hier dus alstublieft geen politiek correcte hoogmis houden, collega Somers, en het Vlaams Belang in de mangel nemen door te verwijzen naar wat er zoveel jaren geleden in onze samenleving is gebeurd. Neen, dit gebeurt hier en nu, en daar moet hier en nu tegen worden opgetreden.

 

Het siert de minister dat zij die wetgeving heeft overgenomen van Europa. De minister heeft dit voorgelegd in het Parlement onder druk van de EU. De richtlijnen werden daar uitgevaardigd en wij konden niets anders dan dit hier toepassen. Het heeft hier trouwens wat langer geduurd dan in andere landen, maar het is er gekomen en wij zijn daar tevreden mee.

 

Ik vraag alleen dat het gerecht zijn werk doet, dat de stappen worden voortgezet en dat men er uiteindelijk toe komt om personen als Belkacem de nationaliteit af te nemen op basis van het feit dat men praktijken huldigt en ideeën verkondigt die absoluut in strijd zijn met onze fundamentele rechten en vrijheden.

 

05.06  Özlem Özen (PS): Madame la présidente, il existe des règles précises pour ce qui concerne les répliques en commission. Il serait souhaitable que chacun les respecte.

 

De voorzitter: Ik weet het maar ik probeer ook zo te handelen dat iedereen evenveel spreektijd krijgt. Aangezien de heer Somers ietwat uitgebreider had geantwoord moest ik dat de andere sprekers ook toestaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Dedecker aan de minister van Justitie over "de vacature van administrateur van de privacycommissie" (nr. 17017)

- de heer Peter Dedecker aan de minister van Justitie over "de benoeming van de leden van de privacycommissie" (nr. 17252)

06 Questions jointes de

- M. Peter Dedecker à la ministre de la Justice sur "la place vacante d'administrateur de la Commission de protection de la vie privée" (n° 17017)

- M. Peter Dedecker à la ministre de la Justice sur "la nomination des membres de la Commission de la protection de la vie privée" (n° 17252)

 

De voorzitter: Mijnheer Dedecker, beide vragen zijn samengevoegd en de minister zal wellicht beide vragen samen beantwoorden.

 

06.01  Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, net vóór de paasvakantie hebben wij tijdens de plenaire vergadering de nieuwe leden van de privacycommissie verkozen via stemformulieren.

 

De leden zijn sinds hun benoeming in actie geschoten. Echter, om de leden ten volle te ondersteunen, moeten uiteraard ook het secretariaat en de omkadering die aan de privacycommissie verbonden zijn, op volle kracht kunnen werken. Voorlopig is zulks nog niet helemaal het geval. Er is op dit moment wel een administrateur, maar het gaat om een waarnemend administrateur. Hij is nog lang niet zeker van zijn positie in de privacycommissie, wat uiteraard een situatie is die best niet al te lang aansleept.

 

Daarom heb ik de hiernavolgende vragen.

 

Ten eerste, tegen wanneer meent u de functie van administrateur via een benoeming definitief in te vullen?

 

Ten tweede, in het besluit van 11 december 2003, wat ondertussen een tiental jaar geleden is, met betrekking tot het personeelsstatuut van de privacycommissie wordt aangegeven dat de managementfuncties via een externe procedure of via een intern mandaat kunnen worden toebedeeld. Hoe ziet u die bepaling in deze specifieke situatie? Welke procedure draagt uw voorkeur weg? Welke procedure zal ter zake worden gevolgd, een interne of een externe procedure?

 

Ten derde, aangezien in het personeelsstatuut niet in detail wordt ingegaan op de modaliteiten waaraan de kandidaten moeten voldoen, is de vraag welke specifieke criteria ter zake aan de kandidaten worden opgelegd. Waaraan moet een kandidaat-administrateur voldoen?

 

Ten slotte, de aanwerving van de mandaathouder wordt in samenwerking met de Kamer van volksvertegenwoordigers georganiseerd. Aldus bepaalt de wet. Hoe zal de samenwerking concreet gebeuren? Op welke manier komt de Kamer bij de aanwerving te pas?

 

Op verzoek van de voorzitter kom ik tot mijn tweede vraag.

 

Bij de leden die enkele weken geleden werden benoemd, was een bijzonder geval, met name de heer Frank Schuermans, die ook adjunct-directeur is op het kabinet van uw collega, minister Vande Lanotte. De privacycommissie moet uiteraard onafhankelijk van het nationaal bestuursniveau opereren. Er mag geen directe of indirecte beïnvloeding zijn, bijvoorbeeld door een dienstverband tussen een commissaris en een politieke partij of de regering.

 

Recent, met name op 16 oktober 2012, kwam daaromtrent nog een uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de zaak tegen Oostenrijk. Oostenrijk werd toen door het Europees Hof van Justitie veroordeeld, omdat een dergelijke situatie “tot loyauteits- en belangenconflicten kan leiden”. Het Hof legt in punt 30 van zijn arrest de nadruk op het feit dat de privacycommissies "een onafhankelijkheid moeten genieten die hen in staat stelt om hun taken zonder beïnvloeding van buitenaf te vervullen. Deze onafhankelijkheid sluit niet enkel elke beïnvloeding door organen waarop toezicht wordt uitgeoefend, uit, maar ook elk bevel of elke, andere beïnvloeding van buitenaf, zij het rechtstreeks of indirect, die de vervulling door deze autoriteiten van hun taak — een juist evenwicht tussen de bescherming van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het vrije verkeer van persoonsgegevens te vinden — in het gedrang zou kunnen brengen". Einde citaat.

 

Dat was punt 30 van de beslissing van het Europees Hof van Justitie, toch een zeer duidelijk punt als u het mij vraagt.

 

Ik heb u daarover al eerder ondervraagd, via een schriftelijke vraag. U verwees toen naar de wet van 8 december 1992 en u zei dat de onafhankelijkheid van de leden van de commissie gegarandeerd wordt "omdat het in de wet staat”. Dat lijkt mij een bijzonder vreemd antwoord. Immers, er staat zoveel in de wet dat helaas niet altijd wordt nagestreefd of nageleefd. Er moet dus voldoende toezicht zijn.

 

Het voornoemde precedent, de zaak Oostenrijk, toont aan dat dit geen voldoende voorwaarde is voor het Europees Hof. De heer Frank Schuermans, lid van een politiek kabinet van de federale regering, kan hier dan ook niet claimen dat hij vrij is van elke beïnvloeding door het orgaan waarop hij mee toezicht dient uit te oefenen, zijnde in dit geval, de federale regering. Vandaar een vraag naar iets meer uitleg dan "de garantie omdat het in de wet staat".

 

Was u op de hoogte van het Europees arrest ten opzichte van Oostenrijk? Zo ja, waarom werd hiermee dan geen rekening gehouden bij het voorstellen van de kandidaten? Zoals u weet maakt de regering lijsten met voor elke functie twee kandidaten die aan de voorwaarden voldoen. Voldeed de heer Frank Schuermans aan de voorwaarden?

 

Hebt u weet van vragen van de Europese Commissie over de werking en aanstelling van onze privacycommissie, desgevallend voorafgegaan aan een ingebrekestelling?

 

Staat u open voor een aanpassing van de procedure voor de benoemingen? Zo, ja op welke manier?

 

Tot zover mijn vragen, ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

06.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer is, zoals u weet, een onafhankelijk orgaan dat werd ingesteld bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Ik ben dan ook niet bevoegd om mij uit te spreken over een interne benoemingsprocedure.

 

De commissie heeft mij echter meegedeeld dat de plaats van administrateur vacant is geworden op 1 januari ingevolge de opruststelling van de vorige mandataris. Het mandaat van administrateur wordt effectief waargenomen door een Nederlandstalige mandataris die een officieel tweetaligheidattest bezit, afgeleverd door Selor. De aanwerving van een administrateur geschiedt, net zoals alle andere aanwervingen, volgens de regels opgenomen in hoofdstuk 2 van het personeelsstatuut van de Commissie voor de Bescherming van Persoonlijke Levenssfeer van 11 december 2003.

 

De commissie heeft de aanstelling van de nieuwe leden afgewacht om de aanwervingprocedure op te starten. De officiële aanstelling die geschiedt door middel van de eedaflegging bij de voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers is gepland op 3 mei. De procedure voor de aanstelling van een administrateur zal na die datum zo snel mogelijk opgestart worden.

 

Ik ben op de hoogte van het Oostenrijkse arrest. Het is overigens niet het eerste arrest, Duitsland is ter zake veroordeeld. De Europese Commissie besteedt inderdaad bijzondere aandacht aan de onafhankelijkheid van de nationale autoriteiten voor gegevensbescherming. Ik heb geen vragen gekregen van de Europese Commissie betreffende de benoemingsprocedure. Ik wil er wel op wijzen dat de eigenlijke benoeming gebeurt door de plenaire vergadering van de Kamer op basis van twee lijsten en dat de Kamer geoordeeld heeft dat er zich geen probleem stelde met de kandidatuur van betrokkene. Een wijziging van de benoemingsprocedure is nu niet aan de orde.

 

Op Europees niveau wordt over een ontwerp van verordening tot wijziging van de huidige privacyrichtlijn onderhandeld. De wijziging van die richtlijn, die aan de grondslag ligt van onze wet van 8 december 1992 inzake de persoonlijke levenssfeer, zal tot wijzigingen in onze wetgeving leiden. Een van de basisbeginselen van dat voorstel van verordening is precies de versterking van de onafhankelijkheid van de nationale autoriteiten voor gegevensbescherming.

 

Ik wil er nog aan toevoegen dat het, zoals ik gisteren in de commissie heb gezegd, de bedoeling is dat het Ierse voorzitterschap een consensus vindt rond de nieuwe verordening. Wij hebben afgesproken om daar na dat voorzitterschap in deze commissie dieper op in te gaan.

 

De voorzitter: Dat werd gisteren inderdaad afgesproken. Dat zal waarschijnlijk in de maand juni zijn.

 

06.03  Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord en in het bijzonder voor het laatste deel ervan. Ik kijk ernaar uit om daarover in juni verder te discussiëren.

 

U verwees naar hoofdstuk 2 van het personeelsstatuut en zei dat de procedure zou worden opgestart. Mijn hamvraag was of men voor een interne of externe procedure koos, maar daar hebt u blijkbaar geen gegevens over en dat is raar. Waar kan ik dan wel terecht met die vraag? Hoe kan men effectief toezicht uitoefenen op de onafhankelijke werking van de privacycommissie als de bevoegde minister geen weet heeft welke procedure zal worden toegepast, een interne of een externe?

 

Duidelijk is dat het personeelsbestand zeer beperkt is. Als men daar met een interne procedure start, vrees ik voor de kandidaten: er zullen er bijzonder weinig zijn. Wilt u effectief zorgen voor een kwalitatieve aanstelling, dan moet u zorgen voor keuze en de externe procedure verkiezen. De privacycommissie is ondergebracht bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers en wij moeten erop toezien dat er een externe procedure komt. Ik dring daarop aan. Op mijn vraag hoe dit formeel kan worden gemaakt kreeg ik helaas geen concreet antwoord.

 

U verwees naar de aanstelling van de leden van de privacycommissie door de Kamer. U weet echter ook dat dit gebeurt op basis van lijsten waarop een preselectie door de regering werd toegepast. Zo onafhankelijk kan men dit dus niet noemen. Bovendien krijgt de Kamer enkel de lijsten, maar geen details over en evenmin cv’s van die personen. Wist iedereen dat de heer Frank Schuermans kabinetsmedewerker was bij de heer Vande Lanotte? Was iedereen ervan op de hoogte dat het Europees Hof van Justitie terecht sterk de nadruk legt op de onafhankelijkheid en het uitsluiten van elke mogelijke beïnvloeding? Ik vrees dat wij daarmee een probleem zouden kunnen hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 16965 van mevrouw Galant wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

07 Question de Mme Marie-Martine Schyns à la ministre de la Justice sur "la fermeture de la prison de Verviers" (n° 17020)

07 Vraag van mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Justitie over "de sluiting van de gevangenis van Verviers" (nr. 17020)

 

07.01  Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, en janvier, vous m'aviez signalé que la démolition de la maison d'arrêt de Verviers était prévue pour cette année encore. Suite à cela, je suis interpellée par des acteurs de terrain pour qui rien ne paraît nécessiter une fermeture, même provisoire, à partir de cette année. En effet, l'ordonnance de police de 2011 prévoyant l'évacuation et la démolition des bâtiments ne vise pas l'aile occupée actuellement par les prévenus. Le bâtiment est – il est vrai – assez vieux, mais relativement sain. Ensuite, un permis d'urbanisme obtenu par la Régie des Bâtiments le 4 janvier 2013 autorise la démolition de tous les bâtiments restants et reste valable durant deux ans. Les acteurs de terrain s'interrogent alors sur l'urgence.

 

La reconstruction envisagée, si elle se réalise sur le site actuel, imposera la démolition de tous les bâtiments restants, mais comme la taille de la prison et le programme de réalisation ne sont pas encore arrêtés, la décision de démolir maintenant paraît surprenante. Elle aurait même des effets néfastes relayés aussi bien par les avocats et magistrats que par les associations qui gravitent autour de la prison. Les personnes incarcérées originaires des arrondissements de Verviers et d'Eupen vont en effet être éloignées de leur environnement familial et social. Cela peut causer des dégâts importants. Les germanophones – puisque notre arrondissement est un peu particulier – risquent de ne pas pouvoir communiquer dans leur langue si la maison d'arrêt est fermée et que les prévenus sont disséminés dans différentes prisons plus ou moins éloignées. Les avocats et les magistrats constatent déjà des problèmes énormes de déplacement. Ils constatent aussi que la fermeture de la maison d'arrêt à Verviers serait un mauvais signal pour la sauvegarde d'une justice de proximité.

 

Au vu de ces témoignages, mes questions sont les suivantes. Pouvez-vous nous dire ce qu'il adviendra du personnel de la prison domicilié dans la région? Devra-t-il accepter une mutation dans des établissements éloignés? Le service d'aide sociale aux détenus perdra-t-il son agrément et son financement? Quatre intervenants psychosociaux qualifiés et expérimentés sont concernés, avec des emplois à la clef et des répercussions financières sur les autres services de l'association. Voici donc mes deux questions pratiques sur les délais de la démolition et les conséquences que cela pourrait générer à court terme.

 

07.02  Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je confirme que la prison de Verviers fermera en décembre 2013. Je vous renvoie vers mon collègue responsable de la Régie des Bâtiments pour les détails techniques de cette opération.

 

Il est dès lors nécessaire de trouver une solution pour permettre au personnel encore présent à Verviers d'aller travailler dans un autre établissement, en tenant compte des intérêts de chacun. Les premières réunions informelles avec les organisations syndicales ont déjà eu lieu à ce sujet afin de préparer la concertation formelle qui démarrera prochainement. Actuellement, je ne peux vous donner de détails supplémentaires.

 

Le service d'aide aux détenus dépend de la Communauté française. Dès lors, je vous invite à interroger ma collègue du gouvernement de la Communauté française à ce sujet.

 

07.03  Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour cette courte réponse.

 

Cela dit, je retiens qu'une concertation aura lieu. Elle est attendue par les acteurs de terrain qui souhaitent savoir comment les choses vont se dérouler. Les secteurs de Verviers et d'Eupen sont inquiets. Nous ne manquerons donc pas de suivre cette concertation. En attendant, nous vous demandons de faire preuve de souplesse à l'occasion des aménagements qui auront lieu à Verviers.

 

Nous vous demandons également ainsi qu'à votre collègue, M. Verherstraeten, de faire preuve de proactivité à l'occasion du lancement du dossier de la nouvelle prison, attendue notamment par les prisons voisines qui, comme beaucoup d'autres d'ailleurs, sont débordées pour le moment.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar de stunt van Tomtesterom" (nr. 17053)

08 Question de M. Tanguy Veys à la ministre de la Justice sur "l'enquête sur le coup d'éclat de Tomtesterom" (n° 17053)

 

08.01  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de minister, het is de vierde keer dat ik u in verband met het dossier ondervraag. Het toeval wil dat het parket vanochtend om 10 u 00 met een persmededeling gereageerd heeft omtrent het onderzoek naar de vlucht met een Boeing 737 die Tom Waes in het kader van de VRT-reeks Tomtesterom op 23 mei 2011 heeft afgelegd.

 

Volgens staatssecretaris Wathelet kwam het directoraat-generaal van de Luchtvaart toevallig vlak voor de vlucht in kennis ervan en raadde het Jetairfly de uitvoering af. Pas bijna een jaar later, zelfs nog na de uitzending op 19 februari 2012, pas op 24 april 2012 heeft DGLV klacht ingediend bij het parket in Brussel.

 

U stelde in de commissie voor de Justitie dat op 27 juli 2012 het openbaar ministerie nog een aantal bijkomende documenten had ontvangen van de FOD Mobiliteit, maar dat het parket, aangezien het in 2012 prioriteit gaf aan andere materies en dossiers, nog geen beslissing had genomen maar dat uiterlijk einde maart 2013 zou doen.

 

Blijkbaar had ik eind maart niet letterlijk genoeg genomen, want toen ik u hierover op 27 maart ondervroeg, stelde u dat het nog niet eind maart was. Ik wist natuurlijk niet dat het parket van Brussel werkt volgens de kalendermethode. Pas vandaag werd die beslissing genomen, dus eind maart moest men met een korreltje zout nemen, volgens het Brusselse parket is eind maart 17 april.

 

In verband met de beslissing zelf en het verloop van het onderzoek, het parket heeft zijn rol te spelen en u mag als minister niet tussenbeide komen in de beslissing zelf. Ik wil echter toch opmerken dat het zeer lang geduurd heeft. Het heeft net geen jaar geduurd vooraleer het parket van Brussel beslist heeft of het al dan niet zou overgaan tot vervolging. Ik vind dat toch zeer vreemd voor een onderzoek waarvan men nu tot de vaststelling komt dat er “onvoldoende elementen zijn om de televisiemaker voor de rechtbank te brengen". Daarom wordt het dossier geseponeerd.

 

Anderzijds vind ik het een vreemde werkwijze van het parket, dat er blijkbaar vanuit gaat dat er onvoldoende elementen zijn, terwijl zowel in de uitzending als in de reportages en interviews nadien bevestigd werd, zowel door de makers van het programma als door DGLV, dat wel degelijk de feiten zoals ze op televisie kwamen, hebben plaatsgevonden.

 

Mevrouw de minister, ik vind het een beetje vreemd. Stel dat morgen iemand op YouTube een filmpje zet waarin hij tegen 200 kilometer per uur over de autosnelweg rijdt en toegeeft dat hij dat gedaan heeft, dan zal die wel veroordeeld worden. Wanneer een televisiemaker dat doet, vindt het parket onvoldoende elementen en seponeert het het dossier. Ik heb een beetje de indruk dat men hier - en ik beschuldig u daar niet van - het ene dossier op een andere manier tegen het licht houdt dan het andere.

 

In de toekomst zou u als minister toch een aantal richtlijnen aan de parketten kunnen geven omtrent het al dan niet seponeren op basis van bewijzen, en die waren in het betreffende dossier wel degelijk voorhanden.

 

Zo zouden, enerzijds, dergelijke onderzoeken sneller kunnen gebeuren en zou men, anderzijds, minder snel seponeren. Ik wens uiting te geven aan mijn verwondering over zowel de termijn als over de wijze van het onderzoek.

 

08.02 Minister Annemie Turtelboom: Het Brussels parket heeft inderdaad beslist de dossiers te seponeren, omdat er onvoldoende bewijzen zijn.

 

08.03  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de minister, ik ben in elk geval blij dat u eindelijk kunt meedelen wat het standpunt van het parket is. Ik ben echter ten zeerste verwonderd over het feit dat anno 2013 het parket blijkbaar niet te weten kan komen wie op 23 mei 2011 achter de stuurknuppel van een vliegtuig zat.

 

Dat betekent dat men de identiteit van de piloten die op dit moment boven Brussel en Zaventem vliegen, niet kan achterhalen. Het zou dus kunnen dat het ook deze keer Tom Waes is. Ik denk dat dat geen goede zaak is op het vlak van veiligheid, noch voor het imago van het gerecht dat ter zake eventuele misbruiken, overtredingen of lacunes in de wetgeving moet achterhalen.

 

U moet volgens mij toch eens overleggen met de gerechtelijke diensten om in de toekomst naar een sluitende controle te gaan op wie de stuurknuppel van vliegtuigen in handen heeft.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de geheimhouding van het adres van agenten" (nr. 17085)

09 Question de M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la confidentialité de l'adresse des agents de police" (n° 17085)

 

09.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik had deze vraag oorspronkelijk gericht aan mevrouw Milquet, maar ik stel ze net zo graag aan u.

 

Uit verschillende antwoorden op mondelinge en schriftelijke vragen blijkt dat de veiligheid van mensen die openbare functies uitoefenen, en politiemensen in het bijzonder, steeds vaker in het gedrang komt. Vlaams Belang heeft er in het verleden al vaker voor gepleit de privéadressen van politiemensen niet bekend te maken, ook niet in de nasleep van processen. Verschillende andere politieke partijen verkondigen intussen gelijkaardige ideeën. Er is ook een politievakbond die zwaar aandringt op de geheimhouding van privéadressen, ook die van politiemensen die niet in zware conflicten terechtkwamen.

 

Mijn concrete vragen aan u zijn de volgende.

 

Ten eerste, u hebt ongetwijfeld kennis genomen van de vraag van de betrokken politievakbond tot geheimhouding van de privéadressen van politiemensen, ook wanneer het niet om dodelijke schietpartijen gaat. Wat is uw reactie?

 

Ten tweede, op welke manier zult u ervoor zorgen dat de veiligheid van politiemensen, en ook die van hun familieleden, beter wordt gewaarborgd? Zult u samen met uw collega van Binnenlandse Zaken wetgevende initiatieven nemen om de bescherming van politiemensen te verhogen? Zo niet, waarom niet?

 

Ten derde, welke maatregelen zult u nemen om te vermijden dat privégegevens van politiemensen op straat belanden? Op welke manier wil u hen beter beschermen tegen geweldplegingen en wraakacties door dadergroepen?

 

Ten vierde, zoals u weet, en uw collega Milquet nog veel beter weet, is de veiligheidstoestand vooral acuut in gevallen waar het gaat om dadergroepen waartegen men bijzondere opsporingsmethoden moet gebruiken. Welke maatregelen zult u nemen om daar de veiligheid te waarborgen?

 

Ten vijfde, indien u geen maatregelen neemt, vreest u dan niet dat de motivatie van mensen die dag na dag de veiligheid van de burgers moeten waarborgen zou kunnen verdwijnen, met alle gevolgen van dien?

 

Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik heb inderdaad de voorstellen van de vakbonden goed ontvangen. Ik heb dan ook onmiddellijk aan de administratie gevraagd om die voorstellen ter studie op te nemen in de werkgroep die zich buigt over geweld tegen politie.

 

Aangezien er al enkele initiatieven lopen, zullen wij de voorstellen waar mogelijk daaraan linken.

 

Om de veiligheid van de politiemensen te waarborgen, zijn er momenteel een aantal wetsvoorstellen in de Senaat hangende. Een daarvan beoogt de wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de anonimiteit van de getuige. Ik vermoed dat dit op een bepaald moment ook zeker aan bod zal komen.

 

Een ander voorstel, dat de wijziging van de wet op het politieambt viseert met het oog op het waarborgen van de identificatie van de politieambtenaren en de betere bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, is op dit ogenblik in bespreking in de commissie voor de Binnenlandse Zaken. Daarover heb ik ook nauw overleg met mijn collega, de minister van Binnenlandse Zaken.

 

Er kan aan worden gedacht om het toepassingsgebied ratione personae te verfijnen en specifiek toe te spitsen op bepaalde fenomenen en groepen waar anonimiteit zich kan opdringen. Er kan ook naar worden gestreefd om de werkingssfeer op de hele strafrechtketen betrekking te laten hebben en op die manier de veiligheid te waarborgen vanaf het eerste optreden van de politiemensen in de processen-verbaal, tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek tot de eerste toetsing door een vonnisrechter of een vonnisgerecht.

 

De motivatie van de politiemensen kan hier inderdaad onder lijden. De lopende initiatieven tonen tegelijk aan dat hun veiligheid bijzonder ernstig wordt genomen.

 

09.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. U zegt dat de veiligheid van personen in openbare functie en veiligheidsfuncties zeer ernstig wordt genomen. De geweldcijfers zijn dan ook van die aard dat een bijzondere aandacht vereist is.

 

Ik wil alleen aandringen op de spoedige behandeling van de wetsvoorstellen. Het zou nuttig om deze zo spoedig mogelijk in de Kamer te bespreken. U zegt dat een van de wetsvoorstellen momenteel in de commissie voor de Binnenlandse Zaken wordt besproken, maar dat heb ik nog niet op de agenda zien verschijnen. Ik hoop dat daar zo snel mogelijk werk wordt van gemaakt en dat wij daarover kunnen stemmen in de commissie. Niets zou zo erg zijn als het wegvallen van de motivatie van mensen die dag na dag onze veiligheid moeten garanderen, zoals u zelf trouwens terecht opmerkt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het versturen van berichten aan onbekenden tegen betaling via Facebook" (nr. 17138)

10 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'envoi contre paiement de messages à des inconnus via Facebook" (n° 17138)

 

10.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, wij kennen Facebook allemaal als een zeer eenvoudige, gemakkelijke en toegankelijke netwerksite waarop de grootste nonsens wordt verspreid. Dat gebeurt tot nu toe allemaal gratis. Blijkbaar is Facebook bezig met een experiment om een willekeurig gekozen groep Facebookgebruikers de mogelijkheid te geven om berichten naar onbekenden te sturen. Het zou gaan om personen die geen vriend zijn van de verzender van het bericht. Men zou tegen betaling, soms tegen forse betaling, ook berichten kunnen sturen naar zogenaamde beroemdheden. De vraag is natuurlijk of Facebook dat allemaal zomaar op eigen houtje kan beslissen en uitvoeren. Hoe zit het trouwens met de privacywetgeving?

 

U bent ongetwijfeld op de hoogte van het persbericht volgens hetwelk Facebook een aantal willekeurig uitgekozen gebruikers van Facebook de mogelijkheid biedt om tegen betaling berichten naar onbekenden te versturen. Betekent dat geen inbreuk op de privacywetgeving van wie de berichten ontvangt zonder dat hij of zij hierom eigenlijk heeft gevraagd?

 

Ik begrijp uit het persbericht ook dat de ontvangers en de verzenders van dergelijke berichten meestal niet eens weten dat dat tegen betaling gebeurt. Facebook zou het verkopen als zogenaamde bijkomende dienstverlening. Dat lijkt mij allemaal zeer raar. Lijkt het experiment van Facebook, voor zover het geen inbreuk betekent op de privacy van de gebruikers, niet sterk op het binnenrijven van nieuwe inkomsten, zonder dat de gebruikers van de socialenetwerksite hierom hebben gevraagd? Is het volgens u geen taak van de overheid om Facebook hierover aan te spreken en het bedrijf te dwingen een en ander af te toetsen aan de privacywetgeving? Moeten alle gebruikers van Facebook ook niet op een duidelijke manier worden ingelicht van de plannen en projecten ter zake, en op welke manier de gebruikers kunnen afzien van de toepassing?

 

Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik kan u slechts een antwoord verstrekken op uw eerste en laatste vraag, omdat die betrekking hebben op de privacywetgeving. Voor de andere twee vragen verwijs ik u door naar mijn collega bevoegd voor consumentenzaken.

 

De informatie die internetgebruikers vrijwillig op Facebook zetten, zijn persoonsgegevens, in de zin van artikel 1 alinea 1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De verwerking van die gegevens door Facebook is een verwerking in de zin van artikel 1 alinea 2 van dezelfde wet.

 

De privacywet is ook van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door een verantwoordelijke die geen vaste vestiging op het grondgebied van de Europese Gemeenschap heeft, indien voor de verwerking gebruik wordt gemaakt van al dan niet geautomatiseerde middelen die zich op het Belgisch grondgebied bevinden, andere dan degene die uitsluitend worden aangewend voor de doorvoer van persoonsgegevens over het Belgische grondgebied. Bijgevolg is dan ook de Belgische wet van toepassing.

 

In de gebruiksvoorwaarden van Facebook is immers nader bepaald dat de gebruiker ermee instemt dat zijn persoonlijke gegevens worden doorgegeven en verwerkt in de Verenigde Staten: “By using the site or the service, you are consenting to have your personal data transferred to or processed in the United States”. Onze privacywet bepaalt dat persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen, na doorgifte ervan naar een land buiten de Europese Gemeenschap, slechts mogen worden doorgegeven indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.

 

Teneinde in orde te zijn met de Belgische wetgeving en meer algemeen met de Europese wetgeving moet de site een passend beschermingsniveau bieden. Daartoe is in de algemene voorwaarden van Facebook bepaald dat het zich houdt aan de safe harbor principles, een akkoord tussen de Europese Commissie en de Amerikaanse autoriteiten, dat op 21 juli 2000 werd ondertekend. Facebook moet dus op zijn minst de principes naleven die zijn vervat in de safe harbor principles. Die beginselen zijn gebaseerd op de Europese richtlijn 95/46/EG, de grondslag van de Belgische wetgeving.

 

Bovendien verwijs ik naar de toepassing van artikel 22 van de privacywet, waarin wordt bepaald dat een doorgifte of categoriedoorgifte van persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Gemeenschap dat geen waarborgen biedt voor een adequaat beschermingsniveau, mag plaatsvinden indien de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven.

 

Een persoon die de algemene voorwaarden van Facebook heeft aanvaard, heeft ermee ingestemd dat zijn gegevens worden doorgegeven aan en verwerkt in de Verenigde Staten. Thans kan iedere Facebookgebruiker een ontvangen bericht aanvaarden, negeren of weigeren. De betrokkene stemt er dus mee in berichten te ontvangen.

 

Ik beschik niet over voldoende technische elementen om een grondig onderzoek uit te voeren naar de impact die de invoering van een dergelijke dienstverlening zou hebben, maar de eventuele invoering ervan moet dus aandachtig worden gevolgd om de overeenstemming ervan met de privacywetgeving te waarborgen.

 

In het voorstel van verordening van de Europese Commissie ter modernisering van de huidige Europese privacyrichtlijn, waaraan Facebook zal worden onderworpen, wordt het transparantiebeginsel ten aanzien van de betrokkenen overigens versterkt. Daardoor kunnen de betrokkenen hun gegevens beter controleren.

 

10.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Ik zal mijn repliek bijzonder kort houden, want ik word in nog een andere commissie verwacht.

 

Mevrouw de minister, kunt u mij wel nog zeggen wanneer die Europese verordening aangaande de privacywetgeving verwacht wordt? Hebt u daar enig zicht op?

 

10.04 Minister Annemie Turtelboom: (…)

 

10.05  Peter Logghe (VB): Geen zicht?

 

10.06 Minister Annemie Turtelboom: (…) Op de verordening zelf heb ik geen zicht. Daarnet heb ik echter gezegd dat het Iers voorzitterschap hoopt om in juni een consensus te verkrijgen. Dan is de verordening er natuurlijk nog niet. Ik denk dat het zeker niet voor dit jaar zal zijn, wanneer ik zie hoeveel werk er nog op de plank ligt. Ik denk dus dat een politieke consensus mogelijk kan zijn tegen juni, maar dat de uitwerking nog een tijd in beslag zal nemen.

 

10.07  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, mijn andere vragen in dit verband zal ik aan uw collega Vande Lanotte stellen. Ik had mijn vraag oorspronkelijk ook aan hem gericht. Het is spijtig dat die vraag dan eerst bij u terechtkomt. Ik bedank u wel voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Questions jointes de

- M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "la surpopulation dans la prison de Nivelles" (n° 17156)

- Mme Özlem Özen à la ministre de la Justice sur "la surpopulation carcérale au sein de la prison de Nivelles et l'arrêté de police du bourgmestre visant à limiter la population carcérale" (n° 17250)

- Mme Valérie De Bue à la ministre de la Justice sur "la visite de la ministre à la prison de Nivelles" (n° 17270)

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "de overbevolking in de gevangenis van Nijvel" (nr. 17156)

- mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de overbevolking van de gevangenis van Nijvel en het politiebesluit van de burgemeester tot beperking van de gevangenispopulatie" (nr. 17250)

- mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Justitie over "het bezoek van de minister aan de gevangenis van Nijvel" (nr. 17270)

 

11.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, ce 10 avril, le bourgmestre de la commune de Nivelles annonçait qu'il envisageait de prendre un arrêté limitant le nombre de détenus dans l'établissement pénitentiaire de sa commune à 248. La capacité de la prison de Nivelles est de 192 détenus. Elle en héberge actuellement 271, soit un taux de dépassement de 41 %, alors que le cadre du personnel n'a pas été augmenté et que le taux d'absentéisme est conséquent.

 

Mes questions sont les suivantes.

 

Vers quels établissements transfèrerez-vous les détenus nivellois "en surplus", sachant que le bourgmestre de Nivelles a récemment pris cet arrêté qui rentrera en application au mois de juillet?

 

Sachant que selon un rapport récent de la Cour des comptes, la réalisation totale du Masterplan - qui est encore loin d'être aboutie - ne sera pas suffisante pour faire face à la surpopulation, et qu'il en est de même concernant le placement sous bracelet électronique des personnes condamnées à des peines inférieures à 3 ans, quelles sont les solutions réellement efficaces que vous proposez pour lutter contre ce phénomène d'augmentation du nombre de détenus?

 

11.02  Özlem Özen (PS): Monsieur le président, madame la ministre, comme mon collègue l'a indiqué, le 11 avril dernier, le bourgmestre de Nivelles, exaspéré par la surpopulation carcérale que connaît la prison de la ville depuis trop longtemps, a pris un arrêté de police posant un ultimatum à l'État belge.

 

La prison de Nivelles a une capacité de 192 détenus. Actuellement, selon les chiffres dont je dispose – qui sont apparemment légèrement différents de ceux de mon collègue –, elle accueille 274 détenus, soit une surpopulation de 43 %. Les cellules de 11 m² sont occupées par 3 personnes!

 

Un arrêté de police a dès lors été pris, qui met en demeure les autorités responsables, de revenir, au 1er juillet, à une population de 248 détenus maximum, soit une surpopulation qui semble gérable, tant par la direction que par les syndicats.

 

En effet, le bourgmestre de Nivelles considère que ces conditions de détention ne sont plus conformes au respect de la dignité humaine et aux normes minimales d'un logement décent et posent d'importantes difficultés en matière de sécurité, puisque ces conditions de vie et la promiscuité ne sont pas sans conséquence sur l'humeur des détenus et, de manière générale, sur l'ambiance qui règne au sein de la prison.

 

Ceci rappelle l'initiative prise par la bourgmestre de Forest voici quelques mois et la situation connue dans d'autres prisons comme celle de Mons ou de Jamioulx et démontre une nouvelle fois que nous sommes face à une situation intenable.

 

Fort logiquement, le bourgmestre craint des émeutes parmi les détenus ainsi que des mouvements de grève au sein d'un personnel pénitentiaire confronté à une situation ingérable. Par conséquent, il existe un risque de réquisition supplémentaire des forces de police locale dont il a la tutelle.

 

Les syndicats craignent, pour leur part, que ce type de décision ne fasse que repousser le problème et que des détenus soient simplement transférés vers d'autres prisons, elles aussi déjà surpeuplées. Ce n'est donc pas une solution.

 

Madame la ministre, nous avons pu prendre dernièrement connaissance des chiffres de la population carcérale. On y apprend, d'une part, que le nombre de détenus (quelque 12 000) évolue de jour en jour et que de nouveaux sommets sont franchis. On y apprend que 1 200 personnes qui se retrouvent en prison y sont placées alors qu'elles devraient être prises en charge au sein d'un établissement adapté et être accompagnées en conséquence. On y apprend que 3 700 personnes sont en détention préventive.

 

Madame la ministre, quelles initiatives comptez-vous prendre afin de se conformer à cet arrêté de police dans les délais impartis?

 

On ne pourra inlassablement construire des prisons; quelles solutions proposez-vous pour humaniser les conditions de détention et pour soulager le travail du personnel pénitentiaire?

 

L'accord de gouvernement prévoyait d'avancer sur la question de l'importance des détentions préventives dans notre pays – qui sont plus nombreuses qu'ailleurs. Où en est-on sur ce sujet?

 

Quid également des personnes qui sont maintenues en prison alors qu'elles devraient être internées et qui demandent des soins et une prise en charge adaptée?

 

11.03  Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chers collègues, mes services examinent actuellement l'arrêté pris par le bourgmestre de Nivelles. Il est dès lors encore trop tôt pour envisager une quelconque réaction et certainement pour anticiper d'éventuels transferts.

 

La surpopulation ne date pas d'hier, loin de là. Imaginer qu'il existe une solution miracle qui résoudrait le problème en quelques mois n'est pas réaliste. Je travaille dès lors à une série de petits pas qui doivent, dans un premier temps, diminuer de manière substantielle la surpopulation et améliorer considérablement la situation dans les prisons, tant pour le personnel que pour les détenus.

 

La construction des nouvelles prisons cadre dans cette politique et permettra à la Belgique de disposer de 1 200 nouvelles places d'ici la fin de l'année prochaine.

 

Je rappelle par ailleurs que l'effort n'est pas terminé. Je présenterai à brève échéance un Masterplan 3 au gouvernement où il sera discuté, ce qui permettra non seulement de voir comment encore augmenter la capacité, mais également améliorer la qualité des infrastructures pénitentiaires disponibles en Belgique et faciliter la politique de différenciation des régimes.

 

Il est évidemment trop tôt pour déterminer si la nouvelle philosophie en matière de surveillance électronique aura un impact positif sur la population carcérale, mais on ne peut certainement pas l'exclure.

 

Comme je le disais la semaine dernière, je comprends les craintes des bourgmestres; d'un autre côté, il faut sauvegarder une solidarité: d'autres prisons connaissent également une surpopulation carcérale. Nous organiserons une rencontre avec le bourgmestre de Nivelles, tout comme cela fut fait, voilà quelques mois, avec le bourgmestre de Forest, qui avait également pris un arrêté. Grâce à de petits pas constitués de mesures concrètes, sans doute pourrons-nous améliorer la situation.

 

Il convient malgré tout de conserver une solidarité entre tous les bourgmestres disposant d'une prison sur leur territoire et de garder à l'esprit que nous travaillons à des solutions structurelles.

 

11.04  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

En effet, on peut raisonner en termes de solidarité entre les directeurs de prison et vous-même. Mais je pense qu'il faudrait d'abord se préoccuper de la solidarité vis-à-vis des détenus qui sont mis dans une situation inhumaine. Le Conseil de l'Europe, les Nations unies et le CPT viennent encore de rappeler la Belgique à ses obligations. Le CPT a notamment appelé la Belgique à ne pas se limiter à la construction de nouvelles prisons car cela ne paraît pas efficace à long terme pour lutter contre la surpopulation.

 

Je pense qu'il est important d'enfin oser investir dans des alternatives à la détention. Les bracelets électroniques paraissent plutôt être une solution pouvant étendre le filet, même pour les personnes condamnées à moins de 3 ans,mais cette solution ne touchera pas les personnes sans domicile ou qui ne sont pas en ordre de séjour. Il subsistera donc un problème auquel vous devrez faire face.

 

Il est important que vous réfléchissiez aujourd'hui, madame la ministre, à étendre les possibilités d'enfermement et les moyens d'investir dans des alternatives autres que les bracelets électroniques.

 

Je rappelle à ce sujet que la détention préventive sous GPS crée un énorme risque d'élargissement du filet pénal. C'était la conclusion de l'étude de l'INCC que vous avez commandée. Il y a un moment où il faut arrêter de tirer sur la ficelle. Il faut avoir la volonté de développer réellement de nouvelles alternatives, de sortir de cette logique de la construction de nouvelles prisons ou de l'élargissement du filet pénal.

 

11.05  Özlem Özen (PS): Madame la ministre, j'entends bien qu'il est trop tôt pour envisager un transfert ou une réaction à ce fameux arrêté. En tout cas, vous avez pris une bonne initiative en entrant en contact avec le bourgmestre afin de discuter des solutions à trouver pour la prison établie sur sa commune. Néanmoins, je ne rejoins pas ce principe de solidarité que vous évoquez. Certes, il n'existe pas de solution miracle en ce domaine. Construire de nouvelles prisons ne fait qu'étendre le filet carcéral. J'estime que des personnes qui ne doivent pas relever du système pénitentiaire et qui ont besoin de soins doivent être installées dans des centres adaptés. Il faut aussi jouer sur la détention préventive et sur le bracelet.

 

Cela dit, je ne pense pas que l'on puisse prendre sans arrêt des décisions structurelles, car on n'en a pas les moyens – hormis quand il s'agit de construire de nouvelles prisons.

 

Je partage votre avis selon lequel il faut avancer à petits pas, mais il importe aussi de voir les résultats. On a l'impression de toujours entendre parler des mêmes problèmes: émeutes, surpopulation, manque de moyens et de personnel – lequel travaille dans des conditions inacceptables. Nous devons, de toute manière, éviter une nouvelle condamnation par l'Europe, pour laquelle nous sommes un mauvais élève. Pour un État de droit comme la Belgique, il est donc nécessaire d'améliorer la situation dans les prisons.

 

11.06  Annemie Turtelboom, ministre: Je voudrais simplement ajouter quelques éléments. Je partage le point de vue de ceux qui considèrent que construire des prisons n'est pas la panacée. Mais nous devons le faire, en raison de l'état des bâtiments existants. Ce n'est pas suffisant pour améliorer la vie dans les prisons.

 

Par ailleurs, je suis d'accord avec ceux qui souhaitent que nous investissions dans des peines alternatives. J'ai obtenu des budgets supplémentaires afin de recruter plus de coordinateurs à cette fin. Le problème est que nous recevons des offres insuffisantes de la part des communes et des sociétés. C'est pourquoi nous investissons dans ce domaine. Malheureusement, nous avons besoin des prisons, mais nous devons aussi opter pour d'autres méthodes et nous avons commencé à le faire partout dans le pays.

 

Je pense aux bracelets électroniques avec système de reconnaissance vocale. L'investissement dans d'autres technologies se justifie surtout pour que l'exécution des peines soit adaptée à la peine elle-même. En effet, la solution ne réside pas uniquement dans la construction de nouvelles prisons.

 

Par ailleurs, ceux qui visitent certaines prisons sont conscients du fait que nous allons devoir aussi investir, non pour y étendre le nombre de places, mais pour moderniser notre infrastructure, car les circonstances de vie ne sont pas acceptables à l'heure actuelle.

 

11.07  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je suis d'accord avec Mme la ministre lorsqu'elle dit qu'il faut rénover, moderniser et construire de nouvelles prisons, car les anciennes sont en état de délabrement. Personne ne peut être contre ceci. Certaines prisons datent du XIXè siècle et doivent être entièrement reconstruites.

 

Le bracelet électronique est censé lutter contre la surpopulation. Mais il n'est porté que par les personnes qui purgent de courtes peines, alors que le problème de la surpopulation est causé par les longues peines à purger. C'est là qu'il va falloir réfléchir! Quelles sont les peines qui provoquent la surpopulation? Ce ne sont pas les courtes, mais les longues peines qui, aujourd'hui, causent une surpopulation!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Questions jointes de

- M. Fouad Lahssaini à la ministre de la Justice sur "un viol collectif à la prison de Mons" (n° 17161)

- Mme Özlem Özen à la ministre de la Justice sur "la plainte pour viol collectif qui aurait été commis au sein de la prison de Mons" (n° 17251)

12 Samengevoegde vragen van

- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Justitie over "een groepsverkrachting in de gevangenis van Bergen" (nr. 17161)

- mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de klacht wegens een groepsverkrachting die in de gevangenis van Bergen zou hebben plaatsgehad" (nr. 17251)

 

12.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, ce 11 avril, les journaux du groupe Sudpresse révélaient un sordide viol collectif dont aurait été victime un détenu de la prison de Mons, et qui aurait été commis par sept autres détenus quinze jours plus tôt. La victime a été hospitalisée pour des lésions anales, ce qui accrédite fortement son témoignage. D’après la direction de l'établissement pénitentiaire qui a prévenu le parquet, celui-ci n'aurait pas réagi.

 

Madame la ministre, une information/instruction judiciaire a-t-elle été ouverte par le parquet et à quelle date? Comment expliquer le défaut de surveillance des agents dans la mesure où ces faits auraient été commis pour partie dans les douches et pour partie au préau?

 

Voorzitter: Tanguy Veys.

Président: Tanguy Veys.

 

12.02  Özlem Özen (PS): Madame la ministre, les médias ont évoqué un dossier assez sordide de plainte pour viol collectif commis sur un détenu à la prison de Mons le 20 mars dernier. Le directeur lui-même a précisé avoir transmis le dossier de plainte au parquet afin qu'une enquête soit diligentée. L'enquête est en cours et nous conviendrons, madame la ministre, qu'il est nécessaire de rester prudent sur ce dossier et respecter la séparation des pouvoirs.

 

Toutefois il semble avéré que des soins ont dû être apportés au détenu concerné. Ce fait met en lumière les conditions difficiles de survie dans nos prisons et les dangers permanents entraînés par la promiscuité. Ils montrent, bien sûr, l'autre face de la prison, cet endroit de vie dans lequel il faut se battre au quotidien contre les mauvaises conditions de détention, contre les mauvais traitements et les attaques des autres détenus, pour conserver un tant soit peu une vie privée.

 

La sécurité pour tous doit être assurée dans la société. Il va de soi qu'elle doit également être assurée au sein des prisons, tant à l'égard du personnel que des détenus eux-mêmes.

 

Comment comptez-vous renforcer la sécurité dans nos prisons tant pour les détenus que pour le personnel pénitentiaire? Comment comptez-vous prévenir de tels actes sordides? Et enfin, madame la ministre, quelles mesures y a-t-il lieu de mettre en œuvre pour lutter contre les mauvais traitements au sein des établissements carcéraux pour que la loi du silence ne prime plus?

 

12.03  Annemie Turtelboom, ministre: Chers collègues, les faits de viol collectif ont été portés à la connaissance du procureur du Roi de Mons le 22 mars 2013. Celui-ci a immédiatement ouvert un dossier judiciaire et prescrit des devoirs d'enquête. Un détenu de la prison s'est effectivement plaint d'avoir été violé par des co-détenus. Comme le prévoit la procédure, l'agent qui a pris connaissance de cette plainte en a, sans délai, informé la direction. Celle-ci a immédiatement averti le parquet par les voies habituelles. Tant l'agent que le directeur ont agi conformément à la procédure en vigueur. Il appartient au parquet de faire toute la lumière dans cette affaire et notamment d'établir si les faits ont effectivement eu lieu. Au niveau de la prison de Mons, rien, à l'heure actuelle, ne permet de l'établir. Il n'y a, dès lors, aucun élément qui permette d'affirmer l'existence d'un éventuel défaut de surveillance dans le chef du personnel de la prison.

 

12.04  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je pense qu'il est important d'accorder la célérité nécessaire aux enquêtes judiciaires, surtout quand elles concernent ce type de faits. En effet, les questions de viols dans les prisons sont peu dénoncées, alors que c'est un vrai problème qui existe dans toutes les prisons et qui plonge souvent le détenu dans l'angoisse et la solitude. Il est, d'ailleurs, tout à fait interpellant aujourd'hui de lire dans la presse que la victime de ce viol a été placée en isolement à cause des menaces reçues par ses agresseurs, qui menacent également sa famille.

 

Je suis un peu surpris, madame la ministre, de vous entendre dire qu'aujourd'hui, on n'a pas encore vraiment établi les faits, alors que la victime a donné des noms ; que – toujours selon la presse – le 12 avril, le directeur de la prison n'était pas encore au courant qu'une instruction était ouverte et qu'il disposerait de témoignages et de films montrant les personnes impliquées dans les faits dans les douches. Je suis étonné que l'on n'ait pas encore procédé à des auditions et établi au moins l'existence des faits. Cela me laisse perplexe. Il me semble que c'est une façon de diminuer l'impact de ce viol, ce qui rejoint ma première remarque: les viols dans les prisons sont monnaie courante et les victimes ne se sentent pas toujours protégées.

 

12.05  Özlem Özen (PS): Monsieur le président, madame la ministre, tout à l'heure, nous parlions de la vétusté des bâtiments et de la nécessité de conserver une certaine qualité de vie à l'intérieur des établissements pénitentiaires. En fait, cette question ramène aussi à la nécessité que la loi applicable partout le soit aussi intra muros.

 

Pourquoi? Les détenus doivent se sentir protégés, la loi doit être appliquée et la détention doit avoir un rôle pédagogique. Comment la prison peut-elle constituer une méthode pour inculquer des valeurs, un moyen de ramener les condamnés sur le droit chemin si elle est elle-même hors la loi?

 

Dès lors, il est important que les personnes soient poursuivies et jugées; chacun doit se sentir protégé par un ordre aussi important qu'à l'extérieur de l'enceinte carcérale.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De heer Gilkinet heeft meegedeeld dat zijn vraag nr. 16867, over de omzetting van de Europese richtlijn inzake de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties, wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

13 Question de Mme Juliette Boulet à la ministre de la Justice sur "l'administration des biens et les relations entre l'administrateur et l'administré" (n° 17253)

13 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Justitie over "de bewindvoering over goederen en de relatie tussen de bewindvoerder en de beschermde persoon" (nr. 17253)

 

13.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, il me revient que, dans une région du Hainaut, certaines personnes auraient quelques difficultés avec leur administrateur provisoire de biens – il s'agit ici d'une seule et même personne -: manque de communication, difficultés d'établir une relation de confiance permettant, un jour, de se relever des aléas de la vie.

 

Par exemple, cet administrateur remet des rapports annuels de rentrées et sorties financières très approximatifs, au point que l'administré n'a pas une connaissance exacte de l'utilisation précise de son argent, des dettes qu'il aurait encore à apurer, etc.

 

Pire, un des administrés habitant un logement social et disposant d'un compteur à budget a vécu plusieurs semaines sans chauffage car l'administrateur ne lui donnait pas d'argent pour aller recharger son compteur à budget alors que son compte était suffisamment approvisionné.

 

J'ai également pu prendre connaissance de certains courriers rédigés par l'administrateur dont question. Celui-ci utilise un ton peu amène à l'égard de l'administré, et apporte peu de réponses ou des réponses superficielles aux questions légitimement posées.

 

Pourtant, la loi du 3 mai 2003 apporte une modification importante à la législation en vigueur depuis 1991 en instituant un régime d'assistance en lieu et place d'un régime de représentation. La nuance est importante car l'administrateur provisoire qui représente la personne protégée peut agir seul pour accomplir sa mission tandis que l'administrateur qui assiste la personne protégée ne peut rien faire sans elle. Cela nécessite donc une relation de confiance et une communication plus ou moins fréquente selon les actes à poser.

 

Par ailleurs, il ressort que certaines dépenses n'apparaissent pas dans les rapports (mention du paiement d'une pension alimentaire, du remboursement de frais médicaux, etc.) contrairement à d'autres dépenses plutôt élevées comme les frais de gestion supérieurs aux 3 % maximum légalement prévus.

 

Enfin, j'ai pu constater que des personnes qui ont, aujourd'hui, la capacité de s'en sortir seules, mais qui ne désirent pas actuellement se passer des services de l'administrateur, aimeraient à tout le moins être associées aux décisions, pouvoir être informées plus fréquemment et avoir un meilleur échange basé sur une relation de confiance.

 

Madame la ministre, comment s'effectue la désignation d'un administrateur provisoire de biens? Pour combien de temps et selon quelles modalités? Celles-ci sont-elles définies avec l'administré, d'autant plus si la démarche émane de l'administré?

 

L'administré peut-il demander à changer d'administrateur de biens? Quelles sont dès lors les démarches à entamer?

 

Comment l'administrateur provisoire se rémunère-t-il et pourquoi ces rémunérations sont-elles différentes d'un mois à l'autre? Un détail de ces rémunérations n'est-il pas nécessaire?

 

Qu'en est-il en parallèle de l'aide à fournir à un administré pour qu'il puisse progressivement retrouver son autonomie? C'est bien l'objectif: on parle d'une administration provisoire. Quelle législation régit-elle cela et à quelles autorités ou services peut-il être fait appel pour qu'une personne puisse réapprendre à gérer son argent et ses biens?

 

L'objectif d'une administration provisoire n'est-il pas justement que celle-ci puisse prendre fin un jour quand la personne retrouve son autonomie? Quand et comment une administration provisoire de biens prend-elle fin?

 

13.02  Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, comme vous le soulignez, l'administration provisoire qui est initialement un régime de représentation, est devenue également, depuis la loi du 3 mai 2003, un régime d'assistance. À charge du juge de paix de choisir le régime le plus adapté.

 

Le juge de paix doit en effet désigner l'administrateur provisoire en tenant compte de la nature et de la composition des biens à gérer, de l'état de santé de la personne à protéger ainsi que de sa situation familiale. Pour ce faire, le juge de paix tient compte des préférences exprimées par la loi. Ainsi l'administrateur provisoire doit être de préférence le père et/ou la mère, le conjoint, le cohabitant légal, la personne vivant maritalement avec la personne à protéger, un membre de la famille proche ou, le cas échéant, la personne de confiance de la personne à protéger.

 

Le juge de paix doit aussi tenir compte des suggestions formulées dans la requête et de la préférence exprimée par la personne à protéger avant qu'elle ne devienne inapte à gérer ses biens. Le juge de paix doit définir dans son ordonnance l'étendue des pouvoirs de l'administrateur provisoire, compte tenu de la nature et de la composition des biens à gérer ainsi que de l'état de santé de la personne à protéger.

 

À défaut, les pouvoirs de l'administrateur sont ceux définis par la loi: l'administrateur provisoire représente la personne protégée dans tous les actes juridiques et toutes les procédures, sous réserve de certains actes qui requièrent une autorisation spéciale du juge de paix.

 

Lors de l'introduction de la requête visant la désignation d'un administrateur provisoire, la personne à protéger peut, le cas échéant, faire des suggestions concernant la nature et l'étendue des pouvoirs de l'administrateur provisoire. Aussi longtemps que dure l'administration provisoire, la personne à protéger a le droit de se faire assister par une personne de confiance désignée par elle ou par le juge de paix.

 

La personne de confiance est chargée d'établir une relation de confiance entre la personne protégée et l'administrateur provisoire. Elle est également investie d'une mission de surveillance qui complète le contrôle exercé par le juge de paix sur la gestion de l'administrateur provisoire.

 

La durée de l'administration provisoire n'est pas déterminée dans l'ordonnance du juge de paix. Mais ce dernier peut à tout moment y mettre fin par l'ordonnance motivée, soit d'office, soit à la demande de la personne protégée ou de toute personne intéressée, ainsi qu'à celle du procureur du Roi ou de l'administrateur provisoire.

 

Le juge de paix peut aussi, à tout moment, selon les mêmes modalités, remplacer l'administrateur provisoire ou modifier ses pouvoirs. La rémunération de l'administrateur provisoire est fixée par le juge de paix. Son montant ne peut excéder 3 % des revenus de la personne protégée, majorés des frais exposés sous le contrôle du juge de paix. Celui-ci peut toutefois sur présentation d'états motivés, lui allouer une rémunération en raison de devoirs exceptionnels accomplis. La rémunération peut donc varier d'un mois à l'autre.

 

Pour le surplus, l'administrateur provisoire ne peut recevoir aucune rétribution ni aucun avantage de quelque nature ou de qui que ce soit en rapport avec son mandat d'administrateur provisoire.

 

Les revenus de la personne protégée sont quant à eux déterminés sur la base du rapport rédigé par l'administrateur provisoire un mois après sa désignation. L'objectif de l'administration provisoire est, en principe, exclusivement d'ordre patrimonial et vise à la protection des biens de la personne inapte.

 

La question de l'aide à fournir à la personne protégée pour pouvoir progressivement retrouver son autonomie est une matière personnalisable qui relève, conformément à l'article 5 de la loi spéciale des réformes institutionnelles du 8 août 1980, de la compétence des Communautés. Je vous fais grâce de la lecture de tous les articles, mais je vous transmettrai la réponse par écrit, afin que vous disposiez de toutes les références figurant dans les lois.

 

13.03  Juliette Boulet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse détaillée. En effet, il s'agissait d'une demande de rappel de la législation.

 

Cela dit, je me suis trouvée devant des personnes en total désarroi; elles-mêmes avaient présenté une demande d'administration provisoire de biens, ne se sentant plus en capacité d'y pourvoir. Finalement, elles se sont retrouvées avec un administrateur de biens parfois abusif de son pouvoir, sans affirmer pour autant qu'il abuserait de leurs biens, et avare d'informations.

 

Dans de telles démarches, il me semble élémentaire de disposer d'un administrateur en qui avoir une totale confiance, d'une part, et, d'autre part, imprégné de cette volonté de rendre leur autonomie aux personnes momentanément désarçonnées afin qu'elles reprennent pleine possession de leurs biens et de leurs moyens.

 

Je transmettrai donc ces informations aux personnes concernées.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "parentale ontvoeringen" (nr. 17159)

14 Question de M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les rapts parentaux" (n° 17159)

 

De voorzitter: Deze vraag was oorspronkelijk gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken, maar ze zal door de minister van Justitie worden beantwoord.

 

14.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, vechtscheidingen draaien meestal uit op een nachtmerrie voor de kinderen, maar de toestand wordt natuurlijk helemaal dramatisch als het om een vechtscheiding gaat met een partner uit het buitenland die besluit met de kinderen naar het thuisland te trekken. Uit cijfers die ik onlangs van uw collega mocht ontvangen, bleek dat het aantal parentale ontvoeringen, pogingen en geslaagde ontvoeringen, van 201 in 2008 gestegen was naar 280 in 2011. Dat is een stijging met 40 %. Van alle vrijheidsberovingen is de stijging bij die ouderlijke ontvoeringen het grootst.

 

Ik heb daarover de volgende concrete vragen.

 

Ten eerste, heeft België het Verdrag van 's-Gravenhage, dat de parentale ontvoeringen regelt, geratificeerd? Hebben ondertussen alle landen van de Europese Unie dat verdrag geratificeerd? Zijn er ook nog andere landen, buiten de Europese Unie, bijvoorbeeld de Maghreblanden, die dat verdrag hebben geratificeerd?

 

Ten tweede, de ontvoering door een van de ouders naar het land van herkomst blijkt een steeds meer voorkomende praktijk. Kunt u mij een lijst geven van de top 10 van de meest gekozen herkomstlanden?

 

Ten derde, hoe groot is de kans om de kinderen opnieuw naar België te laten brengen, sinds de totstandkoming en de ondertekening van het Verdrag van 's-Gravenhage op 1 november 2011? Hoeveel kinderen werden sinds dat verdrag van kracht werd naar België teruggebracht?

 

Ten vierde, is dat een prioritair dossier voor u? Ik had de vraag gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken. Ik weet dat alle aantastingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van mensen voor haar prioritair zijn. Ik ga er dus vanuit dat het ook voor u een prioritair dossier is. Zult u maatregelen nemen om in die dossiers ontvoering als middel om de echtscheiding in een bepaalde richting bijna definitief en onomkeerbaar af te sluiten, tegen te gaan? Welke maatregelen denkt u te kunnen nemen? Binnen welke termijn?

 

14.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ouderontvoeringen is een problematiek die mij na aan het hart ligt en die in mijn administratie dan ook nauw wordt opgevolgd door het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen.

 

Ik kan bevestigen dat België op 9 februari 1999 het verdrag van ’s-Gravenhage betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoeringen van kinderen heeft geratificeerd. Alle andere lidstaten van de Europese Unie zijn eveneens sinds geruime tijd partij. In 2010 is ook Marokko tot het verdrag toegetreden. In totaal hebben op dit moment 89 staten het verdrag aangenomen. Voor een volledig overzicht verwijs ik graag naar de officiële website van de Haagse conferentie in het kader waarvan het verdrag tot stand is gekomen.

 

Het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen stelt vast dat kinderen vanuit België heel vaak naar een van onze buurlanden worden overgebracht: Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast richt het Federaal Aanspreekpunt zich ook regelmatig tot de Verenigde Staten, Marokko en Turkije. Hier wens ik aan toe te voegen dat het land waarnaar een kind wordt overgebracht, niet noodzakelijk het land van oorsprong is van de ontvoerende ouder.

 

Eerst en vooral is een correctie op haar plaats. Zoals ik al vermeldde, heeft België het verdrag van ’s-Gravenhage in 1999 en niet in 2011 geratificeerd. Op grond van het verdrag kan het Federaal Aanspreekpunt in zijn hoedanigheid van Belgische centrale autoriteit de terugkeer vragen van een kind dat vanuit België naar een andere verdragsstaat werd overgebracht.

 

Indien de vrijwillige terugkeer van het kind niet mogelijk blijkt, voorziet het verdrag in een versnelde burgerlijke procedure in het land van overbrenging, waarbij de bevoegde buitenlandse rechtbank in principe de terugkeer van het kind naar België dient te gelasten, indien aan de voorwaarden van het verdrag is voldaan. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een beslissing van niet-terugkeer worden gegeven.

 

Ik kan u de volgende statistische gegevens bezorgen over de afloop van de dossiers die door het Federaal Aanspreekpunt aan de buitenlandse centrale autoriteiten werden overhandigd op grond van het verdrag in de periode 2008-2012.

 

Ongeveer 42 % van de afgesloten dossiers heeft geleid tot een vrijwillige terugkeer of een regeling in der minne betreffende het omgangsrecht, voor of na het instellen van gerechtelijke procedures. Ongeveer 16 % van de afgesloten dossiers heeft geleid tot een rechterlijke beslissing die, in eerste of tweede aanleg, de terugkeer van het kind naar België beveelt of een grensoverschrijdend omgangsrecht instelt. Ongeveer 8 % van de afgesloten dossiers heeft geleid tot een akkoord tussen de ouders waarbij het kind niet terugkeert naar België. Ongeveer 6 % van de afgesloten dossiers heeft geleid tot een verwerping van het verzoek door de buitenlandse rechtscolleges. Ongeveer 3 % van de afgesloten dossiers heeft geleid tot een verwerping van het verzoek door de buitenlandse centrale autoriteit.

 

Ongeveer 1 % van de afgesloten dossiers heeft geleid tot een verwerping van het verzoek door de Belgische Centrale Autoriteit. Ongeveer 32 % van de afgesloten dossiers werd zonder verder gevolg geklasseerd, bijvoorbeeld omwille van een uitdrukkelijke intrekking van het verzoek, het langdurig uitblijven van een reactie van de verzoekende ouder, een wijziging van het voorwerp van het verzoek - bijvoorbeeld een verzoek tot terugkeer wordt een verzoek tot vaststelling van het omgangsrecht, en beide zijn mogelijk op basis van het Verdrag van ’s Gravenhagen - of het overlijden van de verzoekende ouder.

 

De overige 3 % betreffen dossiers die om uiteenlopende redenen werden afgesloten: de leeftijd van het kind, de onmogelijkheid om het kind te lokaliseren, enzovoort.

 

Zowel mijn administratie als ikzelf zijn vastberaden om ouders die het slachtoffer zijn geworden of vrezen te worden van parentale kinderontvoering naar best vermogen te blijven bijstaan. In het bijzonder het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen bij de FOD Justitie speelt daarin een sleutelrol.

 

Ik wil nog meegeven dat het Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen permanent telefonisch bereikbaar is op het nummer 02/542 67 00 en beschikt over een elektronische inbox waar burgers hun vragen schriftelijk kunnen stellen.

 

Bovendien wordt op de website van de FOD Justitie onder de rubriek "Kinderen en jongeren, Internationale kinderontvoeringen" een internetpagina aangemaakt waar de burger alle nuttige informatie over deze materie kan vinden.

 

14.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat ik met alle zorg en aandacht zal lezen. Ik ben vooral benieuwd naar het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen.

 

Ik vraag me af of die mensen verslagen publiceren van hun activiteiten, maar het lijkt me toch nuttig voor deze commissie of de commissie voor de Binnenlandse Zaken om deze mensen eens te horen, en te luisteren naar wat hun ervaringen ter zake zijn. Ik ben blij dat dit voor u en voor uw collega een prioritair aandachtspunt is, wij volgen het ook verder op.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De vragen die vandaag niet werden behandeld worden op uitdrukkelijk verzoek van de indieners uitgesteld tot een volgende vergadering van de commissie.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.22 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.22 heures.