Commission des Relations extérieures

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

 

du

 

Mardi 16 avril 2013

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 16 april 2013

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.24 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 10.24 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

De voorzitter: Wij beginnen met het eerste punt op de agenda. Voor deze samengevoegde vragen is alleen de heer Van Biesen aanwezig. Spijtig voor de andere vraagstellers. Les absents ont tort.

 

01 Questions jointes de

- M. Patrick Moriau au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la situation des réfugiés syriens" (n° 16207)

- M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "l'aide humanitaire en Syrie" (n° 16613)

- M. Philippe Blanchart au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la situation des réfugiés syriens" (n° 17223)

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Patrick Moriau aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de situatie van de Syrische vluchtelingen" (nr. 16207)

- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de humanitaire hulp in Syrië" (nr. 16613)

- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de situatie van de Syrische vluchtelingen" (nr. 17223)

 

01.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb deze vraag al meer dan een maand geleden ingediend, voornamelijk naar aanleiding van uitspraken van uw collega, vice-eersteminister Reynders, die duidelijk stelde dat hij de steun voor vluchtelingen in Syrië wenste te verhogen van 2,5 naar 9 miljoen euro. Op dat ogenblik was de situatie schrijnend en waren er plannen voor een tweede vluchtelingenkamp dieper in het binnenland in Jordanië, namelijk in Asraq.

 

De sfeer in de bestaande kampen was toen zeer gespannen. Ook in de plenaire vergadering werd herhaaldelijk de vraag gesteld wat België meer kan doen in de humanitaire hulp voor Syrië. Daarop werd gesteld dat het budget voor de Syrische vluchtelingenkampen van 2,5 tot 9 miljoen euro zou worden opgetrokken. Het extra bedrag van 6,5 miljoen euro werd als volgt verdeeld: 1 miljoen euro voor het voedselprogramma, 1 miljoen euro voor het VN-vluchtelingenagentschap en 4,5 miljoen euro voor het Emergency Response Fund van de Verenigde Naties.

 

Een maand na datum heb ik daarover de volgende vragen.

 

Hoever staan de plannen? Wat is er al concreet gerealiseerd? Wat is uw visie over de humanitaire hulp van ons land voor Syrië? Zijn er concrete plannen? Had u ter zake een gesprek met de minister van Defensie? Hoeveel financiële steun heeft België al daadwerkelijk geleverd voor de vluchtelingen uit Syrië sinds het begin van de operatie?

 

01.02 Minister Jean-Pascal Labille: Mijnheer de voorzitter, momenteel vinden er gesprekken plaats tussen de Jordaanse autoriteiten en de VN. Die hebben betrekking op het opstellen van een ander kamp in Jordanië. Er is op dit ogenblik geen specifieke bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking aan die opstelling gepland.

 

Ik ben niet op de hoogte van eventuele bedoelingen van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de hulp aan slachtoffers van het Syrisch conflict, noch van zijn mogelijke contacten met de minister van Landsverdediging. Ik kan u daarentegen zeggen dat België uitsluitend humanitaire acties financiert die worden uitgevoerd door humanitaire partnerorganisaties, maar dat wij geen humanitaire hulp in natura bieden.

 

De betrokkenheid van militairen in humanitaire operaties wordt sterk afgeraden door de gehele gemeenschap van humanitaire actoren. Een humanitaire actie moet neutraal en onafhankelijk zijn. Die logica wordt ook weergegeven in de Europese consensus over humanitaire hulp. Het gebruik van militaire middelen en van civiele bescherming, indien ongepast en ongerechtvaardigd, kan de neutraliteit en de onafhankelijkheid compromitteren van alle humanitaire actoren die zich inspannen voor de verlichting van de noden en gaat in tegen de overige humanitaire principes.

 

 Als het principe van neutraliteit niet gerespecteerd wordt, kunnen de humanitaire werkers het doelwit worden van de strijdende partijen of kan hen de toegang tot de getroffen populatie ontzegd worden, niet alleen tijdens de huidige humanitaire crisis, maar eveneens bij alle komende crises. Het verlies van neutraliteit kan eveneens tot gevolg hebben dat de geholpen populatie het doelwit wordt van de strijdende partijen. Het gebruik van militaire diensten, hoewel noodzakelijk in bepaalde situaties, moet dus enkel ingeroepen worden op de vraag van het humanitair coördinatiemechanisme ter plaatse en moet steeds in overeenkomst zijn met de richtlijnen van de UN Military and Civil Defence Assets. Dat zijn richtlijnen over het gebruik van militaire middelen en civiele bescherming bij complexe crises en de richtlijnen van het Oslo-akkoord.

 

België heeft zich op de Internationale Donorconferentie voor Syrië in Koeweit op 30 januari 2013 geëngageerd voor 6,5 miljoen euro in 2013. In 2012 besteedde men 2,5 miljoen euro aan de humanitaire crisis in Syrië. Als de minister van Buitenlandse Zaken meedeelt dat hij meer inspanningen ten voordele van de slachtoffers van het Syrische conflict wenst te zien, wil ik evenwel verduidelijken dat de financiering hiervoor voornamelijk uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking komt. Behalve de 500 000 euro die aan Turkije werd toegekend, bedraagt de inspanning van Ontwikkelingssamenwerking dus 8,5 miljoen euro voor de periode 2012-2013.

 

De Belgische Ontwikkelingssamenwerking draagt ook bij aan de algemene budgetten van de multilaterale en internationale organisaties zoals het ICRC, Unicef, OCHA en UNHCR en aan flexibele fondsen zoals het CERF. Deze organisaties kunnen deze flexibele bijdragen zeer snel inzetten op basis van de noden. Zij kunnen dus uit de bestaande fondsen putten voor hun activiteit in Syrië.

 

01.03  Luk Van Biesen (Open Vld): De minister was duidelijk over de bevoegdheden van zijn departement en van Buitenlandse Zaken maar ik had gehoopt dat hij het ook zou hebben over zijn appreciatie van de geleverde humanitaire inspanningen. Hij gaf een cijfermatig antwoord, zoals ik het graag heb, maar soms hoor ik ook graag emoties. Wij lezen elke dag over schrijnende toestanden in Syrië, ook met jongens van hier.

 

Mijnheer de minister, u zei dat de maximale inspanning werd geleverd, dat uw collega van Buitenlandse Zaken zich heeft geëngageerd op 30 januari in Koeweit en dat de middelen werden vrijgemaakt, maar bent u werkelijk tevreden over de inspanningen van uw departement en van Buitenlandse Zaken? Is het volgens u voldoende?

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de ontwikkelingshulp aan Mali" (nr. 15815)

- mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de humanitaire situatie in Mali" (nr. 16687)

02 Questions jointes de

- M. Wouter De Vriendt au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'aide au développement en faveur du Mali" (n° 15815)

- Mme Juliette Boulet au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la situation humanitaire au Mali" (n° 16687)

 

02.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, je tiens d'abord à préciser que mon collègue De Vriendt vient de m'envoyer un message pour signaler qu'il était souffrant.

 

Ma question date un peu, mais je ne doute pas que le ministre fera le point sur l'actualité humanitaire au Mali. Le témoignage d'un responsable de Médecins du Monde, M. Olivier Vandecasteele, m'avait interloquée. Il décrivait, dans un entretien à La Libre Belgique du 6 février dernier, les difficultés auxquelles lui et ses collègues étaient confrontés pour mener à bien leur mission dans la région du Nord-Mali, dont la taille équivaut à huit fois celle de la Belgique. Ainsi, les routes reliant le nord et le sud du pays étaient coupées. L'approvisionnement s'effectuait par la frontière algérienne jusqu'au déclenchement de l'opération française. Ensuite, malheureusement, l'Algérie a décidé, pour des raisons de sécurité, de fermer sa frontière avec le Mali, privant ainsi les régions frontalières de Kidal et de Gao des ressources nécessaires au salut humanitaire des populations déplacées.

 

Selon le rapport sur la situation humanitaire n° 21 du 16 janvier 2013 du Bureau des Nations unies pour la coordination des affaires humanitaires (OCHA), le nombre de personnes déplacées serait estimé à 229 000. J'imagine qu'il a encore augmenté depuis lors. Une fois la guerre terminée, il s'agira de reconstruire le pays et de rétablir la démocratie dans un pays meurtri par un an de conflits et dont le gouvernement, extrêmement faible, est issu d'un coup d'État.

 

Le même témoin évoquait également les réductions budgétaires pour l'aide au développement. Je pense notamment à l'aide humanitaire d'urgence. Ainsi, en septembre 2012, son association apprenait que la DGD allait suspendre son soutien à Médecins du Monde. Dans votre note de politique générale, vous déclariez vouloir concentrer l'aide sur dix-huit pays et vous ajoutiez que les situations de fragilité constituaient un point d'attention important. Je pense que la situation au Nord-Mali peut être qualifiée de fragile.

 

Mes questions sont donc les suivantes. Compte tenu des restrictions budgétaires, pouvez-vous faire le point sur les différentes réponses apportées aux défis de l'aide humanitaire au Mali? Médecins du Monde étant quasiment la seule ONG présente sur place, il me semble opportun de réévaluer l'aide belge à cette organisation. Comment l'aide humanitaire est-elle acheminée jusqu'aux régions les plus au nord du Mali? Des contacts ont-ils été pris avec l'Algérie pour qu'elle rouvre ses frontières à l'aide humanitaire? Depuis les diverses concertations qui ont eu lieu au sein des instances européennes, comment l'engagement humanitaire de la Belgique au Mali a-t-il évolué? Qu'est-il prévu pour l'aide à la reconstruction du pays et à la tenue d'élections démocratiques?

 

02.02  Jean-Pascal Labille, ministre: Monsieur le président, chère collègue, en ce qui concerne l'aide humanitaire, pour l'année 2012, les financements humanitaires dirigés de la Belgique vers le Mali s'élèvent à un peu plus de 645 000 euros. Pour le Sahel, ils s'élèvent à environ 2 millions d'euros.

 

De même que les années précédentes, la Coopération a financé des fonds flexibles, qui peuvent être utilisés pour les crises les plus pertinentes, pour un montant total de 23,5 millions d'euros.

 

Plusieurs financements sont prévus pour l'année 2013 mais leur engagement dépend des disponibilités budgétaires définitives du budget 2013. On va pouvoir le faire. Plusieurs projets sont en cours d'analyse par l'administration, qu'il s'agisse de projets d'ONG ou d'organisations internationales.

 

En ce qui concerne l'ONG Médecins du Monde au Mali, les financements des acteurs humanitaires, en ce compris les ONG, sont prévus pour l'année 2013 mais leur engagement est lié à l'approbation des dossiers techniques et de disponibilités budgétaires. On pourra en tout cas participer au nouvel appel à projets pour les ONG humanitaires portant sur les crises complexes.

 

Pour ce qui est de l'acheminement de l'aide, le problème le plus important pour l'instant est l'accès humanitaire, vu le manque de sécurité alarmant dans toute la région du Nord-Mali. Il est donc en effet difficile d'acheminer l'aide vers les populations affectées par la crise et la sécurité - nous devons le souligner -, se dégrade.

 

La concertation humanitaire au niveau européen se fait de manière continue. Sur le plan technique, une coordination a lieu dans le groupe de travail "Aide humanitaire et aide alimentaire" (COHAFA). Dans ce cadre, des rapports sur la situation sont régulièrement remis et des actions des États membres sont discutées. Des aides humanitaires belges sont conditionnées à une coordination – il faut également le rappeler – des activités dans le système international.

 

Enfin, en ce qui concerne l'aide à la reconstruction et l'appui aux élections, la coopération au développement redémarre graduellement au Mali en visant les priorités d'un pays en situation de post-conflit. La feuille de route approuvée par l'Assemblée nationale malienne et l'organisation d'élections transparentes constituent la base politique de la reprise de nos interventions bilatérales.

 

En ce qui concerne l'organisation des élections, prévues en juillet prochain, il est envisagé de contribuer à un "fonds élections" géré par le PNUD. À plus long terme, après la phase de consolidation de la paix et après les élections, la Belgique est en faveur d'une programmation conjointe Union européenne alignée sur le pays partenaire, dans laquelle elle pourrait s'insérer à partir de 2015.

 

02.03  Juliette Boulet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Vous dites qu'il existe des moyens à concurrence de 23,5 millions d'euros sur des comptes flexibles. Sont-ils utilisés ou des décisions sont-elles prises en vue de les destiner à une aide urgente en faveur du Nord-Mali? Cette intervention pourrait s'avérer être aussi nécessaire qu'intéressante.

 

Par ailleurs, dans le cadre d'une nouvelle collaboration avec le Mali, le déroulement des élections serait à la base d'un retour à une collaboration bilatérale. Si on veut que les élections se déroulent correctement au mois de juillet, il faut dès aujourd'hui prendre part, de l'une ou l'autre manière, notamment via une aide financière, à la mise en place de ce dialogue politique.

 

En effet, lors des discussions que nous avons eues avec le ministre Reynders, le constat était de dire que les élections en juillet seraient vraiment intéressantes pour relancer un processus politique dans le pays, mais que sans aide, ils n'y parviendront pas. Et l'échéance du mois de juillet est trop rapprochée que pour y arriver, sauf si une décision intervient dans le chef de la Belgique et de l'Europe pour aider ce pays à tous les niveaux, en ce compris au niveau financier. Sans cela, ils n'y parviendront pas! Nous savons que c'est le nerf de la guerre!

 

Pour ce qui concerne plus précisément Médecins du Monde, une aide financière rapide et directe à cette association, étant donné le travail qu'elle effectue et le fait qu'elle soit seule dans une région dont la superficie équivaut à huit fois celle de la Belgique, s'avérerait assez pertinent. Aussi, monsieur le ministre, devriez-vous entamer rapidement des contacts avec cette ONG.

 

02.04  Jean-Pascal Labille, ministre: Madame Boulet, les budgets sont prévus pour les élections. La pression a été exercée pour que celles-ci puissent avoir lieu en juillet. Tel est l'objectif majeur et nous aiderons bien évidemment le Mali.

 

Quant à votre première question, je vous ferai parvenir la réponse, car je ne l'ai pas ici. Un des problèmes majeurs dans cette région qui dépasse le seul Mali est la question des Touaregs. À mon sens, ce problème est crucial.

 

Pour le reste, nous prodiguerons, bien entendu, notre aide au cours des élections. Je compte me rendre sur place vraisemblablement après les élections ce, afin de ne pas donner de signal dans un sens ou dans l'autre. Il faut permettre à ces élections de se dérouler correctement. C'est l'objectif premier avant de poursuivre l'aide non seulement au sud, où la situation est plus apaisée, mais aussi au nord avec toutes les complexités que l'on peut rencontrer dans un pays enlisé dans une situation de conflit.

 

02.05  Juliette Boulet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, la question des Touaregs est cruciale! La semaine dernière, j'ai rencontré des Touaregs originaires du Niger, où la situation est de plus en plus difficile. Ils représentent le dernier verrou contre les groupes radicaux et terroristes. Dans le cadre du prochain sommet entre l'Union européenne et l'ACP, il serait intéressant que nous puissions donner un message fort à ces personnes qui luttent contre le radicalisme dans cette région.

 

02.06  Jean-Pascal Labille, ministre: Lors du dernier sommet informel qui a eu lieu à Dublin au mois de février, le ministre français de la Coopération au Développement a fait état du passage de plusieurs centaines de milliers de têtes de bétail du Mali vers le Niger. Or le Niger ne possède pas les plaines fertiles que nous connaissons dans d'autres endroits et cela crée des déséquilibres particulièrement importants.

 

Une conférence des donateurs va bientôt avoir lieu et je n'imagine pas un seul instant que ce point ne soit pas à l'ordre du jour du sommet européen qui aura lieu le 28 mai prochain.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de implementatie van de wet op de toegang tot administratieve documenten in Senegal" (nr. 16024)

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de plaats van Ecuador in de index voor de persvrijheid 2013" (nr. 16025)

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "het ontwerp van de Media Services Act in Tanzania" (nr. 16026)

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de plaats van Vietnam in de index voor de persvrijheid 2013" (nr. 16027)

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "het wetsontwerp Protection of State Information in Zuid-Afrika" (nr. 16028)

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de ontwikkeling van publieke steun voor vrijheid van informatie in Niger" (nr. 16031)

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de plaats van Algerije in de index voor de persvrijheid 2013" (nr. 16032)

03 Questions jointes de

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la mise en oeuvre de la loi relative à l'accès aux documents administratifs au Sénégal" (n° 16024)

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la place de l'Équateur dans le classement mondial de la liberté de la presse de 2013" (n° 16025)

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la mise en place d'un organe de contrôle de la presse en Tanzanie" (n° 16026)

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la place du Viêt Nam dans le classement mondial de la liberté de la presse de 2013" (n° 16027)

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la proposition de loi sur la protection de l'information en Afrique du Sud" (n° 16028)

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "le développement de l'aide publique en vue de favoriser la liberté de la presse au Niger" (n° 16031)

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la place de l'Algérie dans le classement mondial de la liberté de la presse de 2013" (n° 16032)

 

03.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, op 31 januari 2013 verscheen het nieuwe rapport van de Franse ngo Reporters Zonder Grenzen. Die ngo promoot en verdedigt naar eigen zeggen de vrijheid om geïnformeerd te worden en de vrijheid om anderen te informeren.

 

Met tien internationale kantoren en meer dan 150 correspondenten op alle continenten heeft zij naar jaarlijkse gewoonte een nieuwe barometer van persvrijheid gecreëerd.

 

Enkele van onze partnerlanden werden in die index besproken. Sommigen doen het zeer goed, maar het spijt mij te moeten vaststellen dat andere landen het minder goed doen en er zelfs op achteruit gaan.

 

In september 2012 werd een regional capacity building training workshop gehouden in Conakry in Guinea. De workshop werd bijgewoond door heel wat verschillende actoren en stakeholders van de persvrijheid en vrijheid van informatie.

 

Tijdens de workshop werd geconcludeerd dat er in Niger alsook in andere landen een zeer kleine publieke steun bestaat voor de vrijheid van informatie en het recht op informatie.

 

Het is volgens de deelnemers aan de workshop in Guinea dan ook cruciaal dat een dergelijk maatschappelijk draagvlak wordt gecreëerd, vooraleer acties kunnen worden uitgewerkt om de overheid bewust te maken van het belang van vrijheid en openbaarheid van informatie.

 

Mijnheer de minister, beschikt u over meer informatie over de deelnemers aan de workshop? Kan de federale overheid, in het kader van het partnerschap voor ontwikkelingssamenwerking, bijdragen aan de capaciteitsopbouw en de bewustwording bij de lokale bevolking inzake het belang van wetgeving over de vrijheid en de verspreiding van informatie?

 

In Senegal, een ander land dat deelnam aan de workshop, bestaat op het moment een wet om de toegang tot de administratieve documenten mogelijk te maken en te vereenvoudigen. Tijdens de workshop werd geconcludeerd dat de overheid in Senegal bewust moet worden gemaakt van de noodzaak van de snelle implementatie van de betreffende wet.

 

Beschikt u over informatie over de geplande implementatie van de wet inzake de toegang tot administratieve documenten in Senegal? Zult u de nood aan implementatie van de wet bespreken met uw collega in Senegal?

 

Tanzania is het derde partnerland in de federale ontwikkelingssamenwerking.

 

In het kader van de persvrijheid in Tanzania is het interessant om vast te stellen dat de overheid blijkbaar niet zo positief staat om een wetgevend document op te stellen om de vrijheid van informatie vast te leggen. De overheid geeft als verklaring dat meer onderzoek noodzakelijk is om de praktische uitwerking van een dergelijke wetgeving op te starten.

 

Zo had de Media Council of Tanzania een studiereis naar India gesponsord om daar ter plekke het systeem van vrijheid van informatie en het recht op informatie te bekijken.

 

In afwachting van het onderzoek, dat lopende zou zijn, heeft de overheid van Tanzania wel verklaard dat ze een zogenaamde Media Services Act voort zal uitwerken. Dat zou de oprichting van enkele controle organen voor de media mogelijk moeten maken en het onderzoek naar het recht op informatie moeten aanvullen.

 

Mijnheer de minister, hoe staat u tegenover de invoering van de Media Services Act, die de oprichting van controleorganen voor de media mogelijk zou maken? Wordt het risico van overheidscontrole op de media dan niet vergroot? Beschikt u over meer informatie over de studiereis van de Media Council of Tanzania? Welke overheidsvertegenwoordigers waren aanwezig op de studiereis? Welke conclusies werden getrokken uit de studiereis? Waarom werd net India gekozen als bestemming van de studiereis?

 

Zult u de ontwikkeling van zowel de Media Services Act als een wetsontwerp voor het recht op informatie en vrijheid van informatie bespreken met uw collega in Tanzania?

 

Ik kom nu tot Ecuador. Inzake persvrijheid was het voor Ecuador volgens de ngo een zeer moeilijk jaar, net als Tanzania. De ngo Reporters Zonder Grenzen stelt vast dat er extreme spanningen zijn tussen de overheid en de vooraanstaande private media.

 

Mijnheer de minister, weet u meer over de spanningen tussen de overheid en de privémediabedrijven in dat land? Kunt u daar meer informatie over geven? Is de macht veeleer in handen van de private media of in handen van de overheid?

 

In het samenwerkingsakkoord met Ecuador, dat tevens afliep in 2010, wordt voornamelijk geconcentreerd op een capaciteitversterking van het ministerie van Volksgezondheid en het ministerie van Landbouw. Echter, het lijkt mij dat capaciteitversterking niet alleen gericht kan zijn op slechts twee overheidsdepartementen. Indien er grote problemen zijn met de media, zou dat ook een voorwerp van de ontwikkelingssamenwerking moeten worden. Indien de macht zich voornamelijk concentreert bij de private media, moet een goede samenwerking met de overheid tot stand kunnen komen.

 

Op het vlak van persvrijheid deed Algerije het de afgelopen jaren relatief goed en veranderingen leken mogelijk. Meer dan een jaar geleden werd door de overheid zelfs een wet goedgekeurd om het staatsmonopolie in broadcasting te ontmantelen. Echter, meer dan een jaar later bestaan er in wezen nog geen privatemediaorganisaties of –stations, omdat de regulerende autoriteit, een essentiële voorwaarde voor de oprichting van de private media, nog steeds niet werd gecreëerd door de overheid. De ngo beschouwt de relatief nieuwe wet dan ook veeleer als windowdressing, aangezien er nog geen gevolg aan werd gegeven.

 

In het samenwerkingsakkoord met Algerije staat dat de samenwerking zich onder andere zou richten op een versterking van de staatsinfrastructuur. Mij lijkt het dat de staat echter tekortschiet in de verbintenissen die hij heeft aangegaan om het mediamonopolie in het land te ontmantelen.

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van het mediamonopolie van de Algerijnse overheid?

 

Zult u met uw collega’s in Algerije de plichten van de overheid inzake de ontwikkeling van hun staatsapparaat, geloofwaardigheid en de oprichting van de regulerende autoriteit voor de media bespreken?

 

In Zuid-Afrika bestaat er een grote vrijheid van informatie, maar het land is in vergelijking met vorig jaar tot tien plaatsen gezakt volgens het rapport van de ngo Reporters Zonder Grenzen. De ngo geeft als verklaring dat het wetsontwerp Protection of State Information sterk bijdraagt aan de verminderde mediavrijheid in het land. Dat wetsontwerp wordt ook wel de Secrecy Bill genoemd. Over het wetsontwerp, dat reeds gedeeltelijk werd goedgekeurd, moet dit jaar nog definitief gestemd worden. Er zijn grote groepen voor- en tegenstanders.

 

De afgelopen jaren waren er zelden grote problemen met de persvrijheid en de toegang tot informatie in het land. Het is dan ook opvallend dat er vandaag een wetsontwerp wordt besproken dat de toegang tot en de verspreiding van dergelijke informatie zou beperken.

 

Mijnheer de minister, beschikt u over meer informatie omtrent dat wetsontwerp?

 

Beschouwt u het stemmen van een wet om classified information te beschermen, als een basisrecht voor een staat, of moet het recht op de vrije verspreiding van vrije informatie steeds centraal staan?

 

Zult u die problematiek bespreken met uw collega in Zuid-Afrika? Zult u aanbevelingen formuleren om de hevige discussies in goede banen te leiden?

 

Enkele laatste vragen gaan over nog een ander partnerland van de federale Ontwikkelingssamenwerking, namelijk Vietnam.

 

Vietnam wordt net als Noord-Korea, China en Laos gekenmerkt door een autoritair regime, dat de burgers niet toelaat onafhankelijk te worden geïnformeerd. De overheid oefent er een sterke controle uit op het nieuws en op de informatiestromen in het land.

 

In Vietnam gaan de onlinemedia gebukt onder een sterke censuur. In minder dan een jaar werden 22 bloggers er veroordeeld tot de maximumstraf van 13 jaar. Zult u de problematiek bespreken met uw collega in Vietnam?

 

België steunt Vietnam jaarlijks, zowel financieel als administratief. Hoewel wij de staatssoevereiniteit moeten respecteren, acht ik het belangrijk dat wij als donorland een sterk signaal geven aan Vietnam dat dergelijke praktijken niet langer kunnen.

 

Biedt het Belgisch-Vietnamese samenwerkingsakkoord een mogelijkheid om de persvrijheid in het land te bevorderen? Ik denk hierbij aan het bieden van goede opleidingen waarbij niet enkel de gevaren van vrije media worden belicht, maar vooral ook de kansen, zowel voor de burgers als voor de overheid.

 

03.02 Minister Jean-Pascal Labille: Wij maken samen een lange reis.

 

Wat Senegal betreft, gaat het algemeen samenwerkingsakkoord over gouvernementele samenwerking. Het akkoord heeft het onder andere over de versterking van de democratie, de rechtsstaat, de rol van de civiele maatschappij en goed bestuur. Conflictpreventie en maatschappijopbouw worden erin vermeld als transversale thema’s. De vrijheid van informatie werd niet als thema opgenomen in het indicatief samenwerkingsprogramma voor 2010-2013, maar het kan wel worden opgenomen in het toekomstige programma. De datum van de volgende vergadering van de gemengde commissie is echter nog niet bekend.

 

Er moet evenwel een evenwicht gevonden worden tussen onze verbintenis onze hulp sectoraal en geografisch te concentreren, en onze belofte de versterking van de samenleving te bevorderen. Zoals aangegeven in uw vraag zal 2013 moeten uitwijzen of de verschillende beloften gerealiseerd kunnen worden. Het is nog te vroeg om uw vraag over de implementatie van de wet van 30 juni 2006 inzake de toegang tot administratiedocumenten te kunnen beantwoorden. Indien de implementatie een ernstig probleem vormt, kan dat een onderwerp worden van de beleidsdialoog met Senegal, bij voorkeur in Europees Unieverband.

 

Wat Ecuador betreft, kan men ten opzichte van de particuliere media en de privéjournalisten een zekere vijandigheid ontwaren. In 2012 werd voor ambtenaren een officieel verbod uitgevaardigd interviews te geven aan de privémedia, “om niet bij te dragen aan hun verrijking.” Daarnaast is er een toename van het aantal rechtszaken door leden van de regering tegen journalisten of redacteurs wegens het publiceren van uitspraken, die dan worden aangevochten als eerroof.

 

Onderzoeken en strafprocedures tegen sociale, meestal inheemse leiders wegens sabotage en terrorisme zijn niet ongewoon.

 

Een wetsartikel van het strafrecht dat sinds 1971 van kracht is, maar dat bijna nooit eerder werd gebruikt, wordt soms gebruikt om de vrijheid van vereniging en van meningsuiting te beperken. Het gaat over de criminalisering van sociaal protest.

 

Als gevolg van voornoemd artikel viel Ecuador in 2012 vijftien plaatsen naar beneden op de wereldranglijst van persvrijheid, die door Reporters Without Borders wordt uitgegeven. Op 179 landen bekleedt Ecuador de honderdnegentiende plaats.

 

De tweede, periodieke doorlichting vanwege de Raad voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties in mei 2012 heeft geleid tot een reeks aanbevelingen, die de Ecuadoriaanse regering voor 97 % heeft aanvaard. De resterende 3 % werd onverenigbaar met de Grondwet van Ecuador verklaard.

 

De verworpen aanbevelingen kwamen voornamelijk van Europese landen en van de Verenigde Staten. Zij betroffen in wezen de aanval op de vrijheid van meningsuiting.

 

Het meest recente algemene samenwerkingsakkoord tussen België en Ecuador werd in 2006 ondertekend. Het proces ter ratificatie door het Parlement is lopende.

 

In het indicatieve samenwerkingsprogramma van 2007-2010 werd steun aan de gezondheidssector en aan de plattelandsontwikkeling aangehouden als concentratiesector voor de gerichte capaciteitsversterking van vijf regio’s, zijnde de provincies Carchi, Manabi, Imbabura, Pichincha en Esmeraldas, die tot de armste regio’s van het land behoren.

 

Voormelde ondersteuning beoogt niet de capaciteitsversterking op centraal niveau, zoals ze in de parlementaire vraag wordt voorgesteld. Zij richt zich tot de provinciale en lokale besturen. Aldus werd het programma voor plattelandsontwikkeling in het noorden geheroriënteerd naar de provinciale autoriteiten, om hen bij de ontwikkeling van de productieve ketens in de sectoren visserij en cacao te helpen.

 

In het ISP 2007-2010 werd bovendien een beursprogramma opgezet, waarmee onder andere een aantal individuele trainingen op het gebied van de mensenrechten worden gefinancierd. Het specifieke thema van de persvrijheid werd echter niet als onderdeel van het samenwerkingsprogramma opgenomen. De keuze voor een beperkt aantal concentratiesectoren is immers op een werkverdeling onder de donoren gebaseerd.

 

Wat Tanzania betreft, in het algemeen biedt de Tanzaniaanse wetgeving voldoende waarborgen, om de mensenrechten te vrijwaren. Het wettelijke en institutionele kader is voorhanden, maar de praktische uitvoering laat soms te wensen over.

 

De situatie wordt in de hand gewerkt door de stijgende nervositeit in aanloop naar de verkiezingen van 2015 en door een groeiende oppositie tegen de regerende partij, die sinds de onafhankelijkheid ononderbroken aan de macht is en moeilijk overweg kan met het oppositiefenomeen.

 

De Media Service Act zou onder impuls van de Freedom of Information Campaign Coalition de Tanzaniaanse mediawetgeving volgens internationale aanvaardbare normen moeten aanpassen. In de huidige vorm vereist de act nog een registratielicentie voor de geschreven pers. Zij verschaft nog te veel controle aan een nader te definiëren toezichtorgaan waarvan de modaliteiten en procedures onvoldoende duidelijk blijven. De discussie is dus nog volop aan de gang.

 

Een aantal ernstige incidenten heeft in de loop van 2012 de bezorgdheid van de Europese Unie en de lidstaten gewekt. Een journalist werd gedood tijdens de verslaggeving van een oppositierally. Een andere journalist werd vermoord. Naar aanleiding hiervan publiceerde de Europese Unie een verklaring. Ondanks die zorgwekkende evolutie blijft Tanzania, in vergelijking met vele andere landen, een positief imago genieten op het Afrikaanse continent en speelt het een bemiddelende rol in een aantal regionale conflicten.

 

Mijn diensten beschikken niet over specifieke gegevens betreffende de studiereis van de Media Council of Tanzania. Wie nam er deel, welke conclusies werden er getrokken, waarom werd India gekozen, dat zijn allemaal interne aangelegenheden, waarover de Tanzaniaanse overheid niets heeft meegedeeld.

 

Algemeen is het gebruikelijk dergelijke politieke kwesties via de delegatie van de Europese Unie in nauw overleg met de lidstaten te behandelen. De vertegenwoordiging van de Europese Unie en de lidstaten volgen de ontwikkelingen tijdens de maandelijkse vergaderingen van de ambassadeurs en verkiezen een benadering van politieke dialoog met de overheid binnen het kader van artikel 8 van het Verdrag van Cotonou.

 

Tot op heden is het Vietnamese dossier in het overleg met het domein Ontwikkelingssamenwerking niet aan bod gekomen. Dat heeft onder andere te maken met de veeleer technocratische invulling van de onderhandelingen tussen België en Vietnam op vlak van ontwikkelingssamenwerking, op zich een typisch fenomeen in onze samenwerking met de meeste middle income countries, wat doorgaans minder ruimte laat voor politieke aspecten en beïnvloeding.

 

Het huidige ISP voorziet niet in specifieke activiteiten die rechtstreeks inspelen op de problematiek. Er is evenwel een belangrijk pakket beurzen en stages, waarin uiteraard aandacht gaat naar gedegen opleiding. Voorts is er een rol weggelegd voor de niet-gouvernementele actoren om hieraan in synergie te werken.

 

Wat Zuid-Afrika betreft, ondanks heel wat tegenstand in de Zuid-Afrikaanse maatschappij werd de wet inzake Protection of State Information in november 2011 goedgekeurd door de Nationale Vergadering, vergelijkbaar met onze Kamer van volksvertegenwoordigers.

 

Daarbij werd al een aantal controversiële artikelen aangepast. Nu ligt de wet voor bij de Nationale Raad van de Provincies, vergelijkbaar met de Senaat, waar mogelijks ook nog amendementen kunnen worden ingediend.

 

Op basis van die amendementen komt er dan informeel overleg tussen Kamer en Senaat vooraleer de wet definitief wordt goedgekeurd.

 

Eenmaal goedgekeurd, is de kans groot dat de wet eerst wordt doorverwezen naar het Grondwettelijk Hof om haar te toetsen aan de Grondwet. Die instantie werkt onafhankelijk, zodat kan worden aangenomen dat het Grondwettelijk Hof een degelijk onderzoek zal kunnen uitvoeren.

 

Een tijdschema voor dat alles is er voor het ogenblik niet. Wel kan gezegd dat alles heel nauwkeurig wordt opgevolgd door de civiele maatschappij en dat die er alles aan doet om zoveel mogelijk controversiële elementen uit de wet te laten aanpassen.

 

Het meest controversiële element voor het ogenblik is de strafbaarheid van klokkenluiders en de media bij het uitbrengen van geclassificeerde informatie, waarbij de definitie van de zogenaamde geclassificeerde informatie niet duidelijk is. Dat zet de deur open voor een zekere willekeur, in het bijzonder waar het corruptiezaken betreft.

 

Toch is het mogelijk dat dat niet strookt met de Grondwet, waardoor het Grondwettelijk Hof nog bezwaar kan aantekenen. Zuid-Afrika beschikt over een democratisch verkozen parlement, waar over wetten kan worden gestemd op dezelfde manier als in België.

 

Daarnaast is er het Grondwettelijk Hof, dat normaal degelijk werk aflevert en dat de wet kan toetsen aan de Grondwet. Er is ook een goede opvolging door een heel actieve en dynamische civiele maatschappij.

 

Het is in eerste instantie aan het Parlement en eventueel aan het Grondwettelijk Hof om hun werk te doen zoals dat een democratie betaamt. Het is niet aan België om het proces van het ogenblik ter discussie te stellen. Gezien de maturiteit van de Zuid-Afrikaanse samenleving hoeft België zich niet genoodzaakt te voelen aanbevelingen te doen.

 

U had vragen in verband met Niger. Er zijn ons niet meer gegevens over de regionale capacity building training workshop bekend. De versterking van de capaciteit en de sensibilisering op het vlak van wetgeving gerelateerd aan de persvrijheid, maken geen deel uit van de aandachtspunten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Er is geen budget in het indicatief samenwerkingsprogramma met Niger om dat soort acties te financieren. Nochtans kan België tijdens de politieke dialoog aandringen op het belang van vrije meningsuiting. België doet dat bij voorkeur in EU-verband.

 

In verband met de vrijheid en de onafhankelijkheid van de Algerijnse pers lijkt het mij vooreerst aangewezen om de zaken niet met elkaar te verwarren. Zo bestaat het monopolie van de Algerijnse staat slechts voor de televisieomroep en niet voor de geschreven pers, die erkend is als een van de meest vrije van de regio. De Algerijnse geschreven pers wordt verzorgd door ongeveer 80 kranten in het Arabisch, Frans en Kabylisch. Wij mogen ook niet vergeten dat het internet in Algerije niet gecensureerd wordt.

 

Het monopolie van de staat voor de televisieomroep moet echter ook gerelativeerd worden, aangezien een overweldigende meerderheid van de Algerijnse gezinnen over een schotelantenne beschikt, waarmee ze een veelheid aan Arabischsprekende en Franstalige zenders kunnen bekijken.

 

Bovendien heeft de Algerijnse minister van Communicatie onlangs aangekondigd dat er in juni van dit jaar een wetsontwerp over de televisieomroep aan het Parlement wordt voorgelegd. Het wetsontwerp zou de Algerijnse televisieomroep volgens bepaalde voorwaarden naar de privésector moeten openstellen. Een van die voorwaarden betreft de financieringsbronnen vanuit het buitenland.

 

Ten slotte dient opgemerkt te worden dat zelfs vooraleer de wet over de televisieomroep wordt aangenomen en een regulerende autoriteit het licht ziet, er reeds verschillende private Algerijnse satellietzenders werden opgericht. Die bevinden zich in het buitenland, maar kunnen in Algerije bekeken worden.

 

De vragen over de naleving van de mensenrechten en over de persvrijheid werden gesteld tijdens het eerste subcomité Europese Unie-Algerije, politieke dialoog, veiligheid en mensenrechten, dat in oktober 2011 in Algiers plaatsvond. De vragen worden ook behandeld ter gelegenheid van de vergadering van het associatiecomité, de meeste recente was op 6 december 2012 in Brussel.

 

Ten slotte refereren de besprekingen in het kader van het Europese nabuurschapbeleid met het oog op een gemeenschappelijke actieplan aan de naleving van de mensenrechten.

 

België en Algerije hebben voor de jaren 2003-2007 een indicatief samenwerkingsprogramma ondertekend met een globale portefeuille van 35,9 miljoen euro. De laatste projecten van dat ISP lopen uiterlijk in 2014 af.

 

Beide landen onderhandelen vandaag over een nieuw programma 2014-2017, dat dit jaar kan worden afgerond, ter gelegenheid van de bijeenkomst van de gemengde commissie eind dit jaar in Algiers.

 

Het nieuwe programma past in de nieuwe strategie van de DGD inzake de samenwerking met middeninkomenlanden waarvan Algerije deel uitmaakt.

 

Bovendien kan België een gezamenlijke programmering met de Europese Commissie of met andere EU-lidstaten overwegen, in het bijzonder in het kader van de steun van de Algerijnse civiele maatschappij, waarnaar tijdens het hele voorbereidende proces bijzondere aandacht zal gaan.

 

03.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Persvrijheid is voor mij zeer belangrijk en vormt voor velen de eerste stap in de democratisering en de ontwikkeling van zowel de overheid als de maatschappij.

 

In het kader van ontwikkelingssamenwerking moeten wij hieraan zeker de nodige aandacht besteden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de subsidiesteun aan het eerste rehabilitatiecentrum voor kindsoldaten in Congo" (nr. 16029)

04 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'octroi d'un subside au premier centre de réhabilitation pour enfants soldats au Congo" (n° 16029)

 

04.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eind januari 2012 raakte bekend dat Els De Temmerman het eerste rehabilitatiecentrum voor kindsoldaten zou openen in Congo. Zij heeft reeds een gelijkaardig initiatief uitgewerkt in Noord-Oeganda. Het centrum moet voorzien in de psychologische begeleiding en onderwijs aan gewezen kindsoldaten en slachtoffers van het Verzetsleger van Joseph Kony.

 

Het centrum in Congo werd opgericht op vraag van de VN-missie in Congo. Een Amerikaanse ngo zou het gebouw van het centrum hebben gefinancierd en België zou 1,2 miljoen euro aan subsidiesteun hebben toegezegd aan het centrum.

 

Ik wil u graag volgende vragen stellen.

 

Vanuit welk departement werd de steun voor het rehabilitatiecentrum toegezegd? Heeft uw departement voor Ontwikkelingssamenwerking dit beslist? Of heeft het departement Buitenlandse Zaken dat beslist? Of was het misschien een gezamenlijke beslissing?

 

In de media wordt gesproken over een subsidie. Klopt dit? Een subsidie moet niet worden terugbetaald; een lening, eventueel op lange termijn, daarentegen weI.

 

Zal u met uw collega voor Ontwikkelingssamenwerking in Congo de oprichting van dit centrum bespreken? Kan dit onderwerp worden van de discussie over het nieuwe samenwerkingsakkoord?

 

04.02 Minister Jean-Pascal Labille: Mijnheer de voorzitter, de subsidie werd toegekend op de budgetlijn Conflictpreventie, vredesopbouw en mensenrechten, beheerd door het departement Buitenlandse Zaken.

 

Het voostel tot subsidie maakte het voorwerp uit van een uitgebreide adviesronde waarbij ook het departement Ontwikkelingssamenwerking werd betrokken, om uiteindelijk goedgekeurd te worden door de Ministerraad van 20 mei 2011.

 

Het betreft inderdaad een subsidie. In overeenstemming met artikel 123 van de wet van 23 mei 2003 houdende de organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, dient echter het niet-gebruikte en/of niet-verantwoorde deel van de subsidie in het kader van het project teruggestort te worden door de begunstigde.

 

De subsidie werd in 2011 toegekend. Momenteel blijven nog voldoende middelen beschikbaar – 50 % van de subsidie – zodat een eventuele bespreking in het kader van het nieuwe samenwerkingsprogramma voorlopig niet aan de orde is.

 

04.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de usurperende bevoegdheden inzake universitaire ontwikkelingssamenwerking" (nr. 16343)

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de financiering van de Gemeentelijke Internationale Samenwerking" (nr. 16798)

- mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de toekomst van het programma voor Gemeentelijke Internationale Samenwerking" (nr. 16844)

- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de usurperende bevoegdheden" (nr. 16963)

- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de universitaire samenwerking" (nr. 17170)

05 Questions jointes de

- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "les compétences usurpées en matière de coopération au développement universitaire" (n° 16343)

- M. Georges Dallemagne au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "le financement de la Coopération Internationale Communale" (n° 16798)

- Mme Karin Temmerman au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'avenir du programme de Coopération Internationale Communale" (n° 16844)

- Mme Nathalie Muylle au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "les compétences usurpées" (n° 16963)

- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la coopération universitaire" (n° 17170)

 

05.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, in het kader van de begrotingscontrole die op woensdag 6 maart van start ging, verklaarde vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders op maandag 4 maart in de media dat de financiering van de usurperende bevoegdheden wordt geschrapt op federaal vlak. Onder deze usurperende bevoegdheden valt onder andere de universitaire ontwikkelingssamenwerking uitgevoerd door de VLIR in Vlaanderen en de CIUF in Franstalig België.

 

Nochtans verklaarde u op 14 februari jongstleden via een persbericht dat u de universiteiten wil blijven financieren tot er een oplossing wordt gevonden om zo de continuïteit van hun activiteiten te blijven garanderen.

 

De financiering van de universitaire ontwikkelingssamenwerking werd in de begroting voor 2013 opgenomen. Een bedrag van om en bij de 65 miljoen euro werd vrijgemaakt voor dit jaar. In de nieuwe wet Ontwikkelingssamenwerking die eind vorig jaar in de Kamer werd gestemd, stond over deze bevoegdheid: ‘zolang deze overheveling niet is gebeurd, behoudt het voorliggende ontwerp van wet de juridische basis voor de subsidiëring’.

 

Het KB dat het krediet moet toekennen aan de desbetreffende instellingen, waaronder VLIR-UOS, is evenwel nog niet opgemaakt of gepubliceerd. Er werd ook niet gekozen voor een tijdelijk overbruggingskrediet waardoor deze instellingen hun engagementen kunnen verderzetten.

 

In de Senaat verklaarde u op woensdag 27 februari dat u deze situatie abnormaal vindt. Graag had ik van u geweten of de federale regering de universitaire samenwerking zoals ingeschreven staat in de begroting voor 2013 dit jaar zal financieren? Zo neen, wat is dan uw motivatie?

 

Waarom werd niet gekozen voor een tijdelijk overbruggingskrediet in afwachting van de publicatie van een KB?

 

Wanneer precies zal de federale regering het KB publiceren dat een financiering van de universitaire instellingen mogelijk maakt?

 

Werd dit dossier reeds op de kern of de Ministerraad besproken de afgelopen zes maanden?

 

Zult u het dossier agenderen op de volgende interministeriële conferentie Buitenlands Beleid of de interministeriële conferentie Budget en Financiën?

 

05.02  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question porte sur une autre compétence dite "usurpée" puisque je suis déjà intervenu sur la coopération universitaire. Cela dit, je serai heureux de vous entendre répondre aux questions de mes collègues à ce sujet.

 

Ma question porte donc sur la Coopération internationale communale (CIC). Pour rappel, le Programme de Coopération internationale communale instauré par la loi du 25 mai 1999 relative à la coopération internationale belge est un programme de coopération de commune à commune développé par la Coopération belge en partenariat étroit avec les associations régionales de villes et communes bruxelloises et wallonnes et l'Association des villes et communes flamandes. Il a pour objectif prioritaire d'aider, via un partenariat volontaire entre les communes, les institutions locales du Sud à prendre en charge leur propre développement, ceci par le biais d'une meilleure gouvernance politique, d'une administration efficace et d'une participation des citoyens dans les processus décisionnels.

 

Malgré son succès, une ombre plane aujourd'hui sur la suite réservée par le gouvernement à ce Programme. En effet, l'année dernière, suite à l'accord institutionnel, le Programme fédéral de CIC a été placé sur la liste des compétences dites "usurpées", ce malgré le fait que les autorités locales travaillent tant avec les autorités régionales que fédérales ou européennes en fonction du thème ou du secteur abordé.

 

L'incertitude pesant sur les travaux de préparation, le nouveau programme pluriannuel qui devait faire suite au programme 2008-2012 n'a pu être déposé en 2012 et a dû être reporté en 2014. En attendant, c'est un programme d'un an dit de "transition" visant la continuité des actions entreprises qui a été déposé pour 2013, outre la programmation d'un nouveau programme triennal. Mais aux dernières nouvelles, vous n'aviez toujours pas approuvé ce programme, ni le cadre stratégique proposé pour la période 2014-2016. L'incertitude budgétaire rend la prévisibilité des actions et des programmes éminemment complexe et induira fort probablement une diminution des activités puis, peut-être, une cessation complète au détriment des partenaires du Sud.

 

En ce qui concerne la coopération universitaire, vous avez fait savoir aux universités votre volonté de continuer à les financer tant qu'une solution ne serait pas trouvée avec les Communautés et les Régions, ce afin de garantir la continuité de leurs activités. Il s'agit à la fois d'une question de crédibilité du gouvernement fédéral, et donc de la Belgique dans son ensemble, et de cohérence interne des actions de la Coopération belge au développement.

 

Monsieur le ministre, où en sont les discussions avec vos collègues des entités fédérées pour trouver une solution au financement de la CIC? Un prochain programme pluriannuel 2014-2016 est-il assuré en vue de la poursuite de la CIC? Dans l'affirmative, quand sera-t-il rendu officiel? Préconisez-vous pour la CIC la même solution que celle envisagée pour la coopération universitaire?

 

05.03  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag ligt in dezelfde lijn.

 

U weet dat de steden en gemeenten al jaren een trouwe partner in de ontwikkelingssamenwerking zijn.

 

Er zijn momenteel meer dan zestig steden of gemeenten die samen met hun stedenbandpartners in verschillende werelddelen programma’s in verband met armoedebestrijding uitvoeren. Hun inspanningen zijn steeds door de Belgische overheid gesteund geweest.

 

Met die programma’s werken de lokale besturen vooral aan bestuurskrachtversterking in de partnerlanden. Door een betere dienstverlening en een sterker lokaal bestuur dragen de Belgische steden en gemeenten aldus bij tot een beter bestuur in de overzeese steden en kleine dorpjes.

 

Het geheel wordt door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, door de Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten en door de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest begeleid. Ik wil daarmee enkel aangeven dat de programma’s heel breed gedragen worden.

 

Zoals mijn collega’s al vermeldden, kregen de lokale besturen, hun partnergemeenten en de verenigingen begin 2012 te horen dat de stedenbandprogramma’s in het pakket voor usurperende bevoegdheden zouden worden opgenomen.

 

Dat was meteen voer voor enige ongerustheid, omdat de betrokken partijen niet zeker wisten op welke manier de progamma's voortaan zouden worden gefinancierd. Eind 2012 liepen stedenbandprogramma’s immers af. Nu is er heel veel onduidelijkheid over hun toekomst.

 

De middelen voor 2013 werden nog niet uitgekeerd, terwijl de programma’s van de steden en gemeenten meestal wel al in de begroting voor 2013 zijn ingeschreven. De onzekerheid ter zake laat zich zeker in de partnergemeenten voelen, waar een en ander ernstige gevolgen kan hebben.

 

De steden en gemeenten zijn van oordeel dat het voor een partnerschap een heel slechte zaak zou zijn, indien voor 2013 de beloofde financiering er niet komt. Dat is ook het geval, indien er geen perspectief voor de volgende programma’s na 2013 is. Zo zou in de stad Gent een pilootproject voor jongerenwerkgelegenheid ernstig in het gedrang worden gebracht, indien die financiering wordt stopgezet.

 

Die vorm van ontwikkelingssamenwerking is toch een belangrijk instrument om de ongelijkheid in de wereld, ook al is het maar voor een klein stukje, weg te werken. Ik wil ook nog meegeven dat heel veel dergelijke programma’s heel positief worden geëvalueerd. Bijvoorbeeld, het pilootproject in Gent werd in 2011 door een extern consultancybureau, namelijk ACE Europe, geëvalueerd als erg waardevol, effectief en vooral duurzaam. Terzelfder tijd werd er in het rapport echter ook voor gewaarschuwd dat vooral de continuïteit van het project heel belangrijk was. De resultaten zijn nu immers nog erg fragiel. Indien er geen werk gemaakt wordt van continuïteit, zijn alle vroegere investeringen ter zake verloren. Continuïteit is dus heel belangrijk.

 

Mijnheer de minister, ik hoef u ook niet uit te leggen dat het opbouwen van een duurzame relatie met de partnergemeenten een langdurig proces is, waaraan vaak jarenlang is gewerkt. De band is ook op wederzijds vertrouwen gebaseerd. De onduidelijkheid over de overheveling van bevoegdheden, zonder dat daarmee de nodige financiering gepaard gaat, dreigt de duurzame relatie en de vertrouwensband op de helling te zetten.

 

Kunt u een stand van zaken geven betreffende de goedkeuring en de financiering van de programma's van 2013? Is er overleg geweest met uw Vlaamse collega van Ontwikkelingssamenwerking over de toekomst van de stedenbandprogramma's? Wat houdt dit concreet in voor de periode 2014-2020? Indien de financiering wegvalt, hoe zullen de opgestarte projecten dan verder worden gesubsidieerd? Kunt u garanties geven dat de partnergemeenten hiervan niet de dupe zullen worden?

 

05.04  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, je reviens sur la question de la coopération universitaire.

 

Le 9 avril, les universités francophones et flamandes ont adressé à plusieurs ministres du gouvernement une lettre pour tirer à nouveau le signal d'alarme au sujet des financements de leurs programmes de coopération. Une fois le premier trimestre passé, elles espéraient des garanties ou, au moins, des précisions sur les programmes 2013, au minimum pour ce qui touche à la trésorerie.

 

En effet, certains programmes et bourses sont préfinancés par la trésorerie des universités, mais cette pratique atteint ses limites; donc certains boursiers pourraient ne pas être payés à la fin de ce mois d'avril, de même que certains membres du personnel de suivi des projets. Leur demande est que vous puissiez aujourd'hui libérer au moins 67 % des montants prévus pour 2013.

 

Monsieur le ministre, avez-vous déjà pu répondre à la demande des universités exprimée dans la lettre du 9 avril?

 

Les récentes mesures d'économie décidées juste avant Pâques concernent-elles aussi les programmes de coopération universitaire? Nous ne disposons d'aucune information à ce sujet.

 

Confirmez-vous votre engagement que, tant qu'un accord n'est pas obtenu entre fédéral et entités fédérées pour le financement de la coopération universitaire, les universités peuvent compter sur ce financement fédéral afin d'approvisionner leur trésorerie?

 

05.05 Minister Jean-Pascal Labille: De partnergemeenten van het zuiden zullen het slachtoffer worden van Belgische beslissingen indien ze worden genomen om de continuïteit van de financiering te waarborgen. Dat is de reden waarom een interministeriële conferentie werd opgericht en men een consensusbeslissing met de deelstaten probeert te bereiken.

 

In een tijdelijk overbruggingskrediet voorzien in het kader van de voorlopige twaalfden zou voorbarig geweest zijn omdat het ook zou vooruitlopen op een beslissing van de Ministerraad en de resultaten van een eventuele interministeriële conferentie.

 

Ceci concerne quinze arrêtés royaux dont dix pour la coopération universitaire. En cas de décision favorable du Conseil des ministres, les arrêtés royaux seront présentés à la signature du Roi. Le fait d'indiquer une date exacte à ce stade reviendrait à anticiper la décision dudit Conseil.

 

Le Conseil des ministres du 19 avril se prononcera sur l'engagement des subsides destinés au financement des organisations qui figurent sur la liste des compétences dites "usurpées", qui inclut par ailleurs les programmes de coopération communale. Á cet égard, je n'ai pas changé d'opinion par rapport à ce que j'ai déjà déclaré.

 

Ik kan me nog niet uitspreken over het volgende meerjarenprogramma, aangezien het programma 2014-2016 van de GIS pas in de loop van september van dit jaar bij mijn administratie wordt ingediend.

 

Je vous remercie de votre attention.

 

05.06  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat een politiek debat over usurperende bevoegdheden zeer complex is en op verschillende niveaus moet worden gevoerd. Ik begrijp ook dat een minister van Ontwikkelingssamenwerking niet het enige lid is van de federale regering en dat u niet verantwoordelijk kunt worden gehouden voor de uitspraken van uw collega Didier Reynders.

 

Net zoals uw voorganger hebt u verklaard dat u streeft naar een beleidscoherentie op alle domeinen. Uitspraken van uw collega Reynders die van invloed zijn op een van uw domeinen zouden u dan toch moeten aansporen tot een reactie. Ik vraag me dan ook af of u uw collega daarover hebt aangesproken.

 

Op 14 februari 2013 stelde ik al in mijn vraag dat u verklaarde dat u de continuïteit van de activiteiten van de universiteiten wil garanderen. De nieuwe wet op de Ontwikkelingssamenwerking verklaart dat de juridische basis voor de subsidiëring op het federaal niveau blijft tot de overheveling van de usurperende bevoegdheden voltooid is. Uit een verklaring van minister-president Kris Peeters blijkt duidelijk dat het debat zelfs nog niet werd opgestart. Op 6 maart 2013 werd in het Vlaams Parlement een soortgelijke vraag gesteld aan minister-president Peeters. Hij verklaarde toen dat de Vlaamse regering altijd bereid is om over de usurperende bevoegdheden te spreken, maar dat er de laatste weken geen enkele vraag is gekomen van of actie werd ondernomen door de federale overheid. Het lijkt mij dan ook dat zulke uitspraken ondoordacht zijn. Heel wat mensen worden rechtstreeks beïnvloed door het politieke probleem van de financiering van de usurperende bevoegdheden.

 

Wij zijn allemaal mensen. Iedereen ervaart emoties bij zulke uitspraken. Laat ons het imago hoog houden en onze universiteiten niet afhankelijk maken van een systeem van voorlopige twaalfden waarbij elke nieuwe maand met grote onzekerheid start.

 

05.07  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

J'imagine qu'il faut attribuer votre réponse laconique au fait que la discussion continue à être compliquée au sein du gouvernement. Vous héritez d'un dossier qui n'est pas facile.

 

Je compte sur vous pour faire en sorte que cette compétence reste fédérale, car ce serait le début du détricotage de la coopération au développement que de commencer à diluer ses compétences. J'ai déjà eu l'occasion de le dire souvent. Je sais que ce n'est pas une discussion facile mais je pense qu'il est important de garder cette cohérence.

 

Par ailleurs, ce sont des acteurs que je connais bien. Ils sont extrêmement précieux et je pense que vous l'avez vu également lors de votre voyage au Congo. Il y a notamment la coopération universitaire qui apporte à la Belgique un rayonnement international à travers la recherche mais aussi, au niveau communal, une plus-value dans des domaines où la coopération bilatérale n'est pas active, notamment sur les questions de gouvernance locale. Selon moi, il est important de pouvoir préserver ces outils.

 

Je pense que la coopération au développement ne doit pas échapper, comme n'importe quel autre département, à des mesures de rationalisation et d'économie mais je crois qu'on peut le faire autrement qu'en mettant à mal ces différents instruments de coopération.

 

05.08  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Mijn repliek ligt in de lijn van beide collega’s: eigenlijk weten wij nog niets.

 

Wij hebben nu gehoord dat er op 19 april een beslissing zou worden genomen. Ik kan maar benadrukken dat de stedenbanden nu, los van de ook zeer belangrijke universitaire zaken, heel punctueel heel goede dingen ter plaatse kunnen organiseren. Gent heeft een stedenband met Mangaung in Zuid-Afrika. Het is heel moeilijk die mensen uit te leggen dat in zo’n klein land wij nog niet weten hoe de verdere financiering zal gebeuren, omdat daar nog verschillende regeringen over moeten beslissen. Die mensen vallen bijna van hun stoel, als men ziet dat er in Zuid-Afrika meer dan vijftig talen zijn en men er daar in sommige opzichten in slaagt om veel sneller te beslissen. Dit anekdotisch geheel terzijde.

 

Het is belangrijk dat er nu snel duidelijkheid komt. Wij houden nu bijna meer dan een jaar die mensen in Zuid-Afrika aan het lijntje met een beslissing die er zal komen, maar momenteel hebben wij die nog niet. Ik hoop en ga er vanuit dat wij een positieve beslissing krijgen en dat dit snel zal gebeuren.

 

05.09  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, votre réponse laconique ne peut pas me satisfaire, puisque vous n'avez pas répondu à la question. Je vous ai posé des questions précises en référence à une lettre des universités, en référence à leur demande d'un certain type de financement. Tout est reporté à la décision du gouvernement fédéral ce vendredi. Mais avouez qu'il y a là quand même un problème grave de gouvernance vis-à-vis des personnes qui travaillent à des projets de coopération universitaire ainsi que des partenaires de là-bas! C'est à n'y rien comprendre! On croyait que la Belgique fonctionnait encore un petit peu, mais là, il faut que vous mettiez un terme à ces atermoiements et ces incertitudes sinon, les programmes en cours s'arrêteront ou se dégraderont au point de vue de leur qualité et de leur capacité!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "het verslag over de mensenrechtensituatie in de partnerlanden van België" (nr. 16724)

06 Question de M. Bruno Tuybens au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "le rapport relatif à la situation en matière de droits de l'homme dans les pays partenaires de la Belgique" (n° 16724)

 

06.01  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb op 18 maart een vraag ingediend met betrekking tot de wet om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens. Sinds de wet van 1994, ook wel de wet-Vanvelthoven genoemd, vraagt de regering om jaarlijks een schriftelijk verslag uit te brengen aan het Parlement over de mensenrechtensituatie in de partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking.

 

Het laatste rapport dat ik heb gevonden is echter het rapport over het jaar 2010. Ik heb dus voor 2011 geen verslag kunnen terugvinden, al heb ik begrepen van de administratie dat daartoe toch minstens een aanzet werd gegeven. Om het verslag over 2012 uit te brengen had de regering volgens de wet nog de tijd tot 31 maart laatstleden.

 

Ten eerste, werd er een verslag uitgebracht voor de periode 2011? Indien ja, waarom werd dit niet voorgesteld aan het Parlement? Indien nee, waarom werd er geen verslag opgemaakt?

 

Ten tweede, wordt er alsnog een verslag opgesteld voor 2012? Wat is de timing? Ik meen immers dat wij dat document nog niet hebben gezien. Indien er geen verslag werd of wordt opgemaakt, wat is de reden daarvoor?

 

06.02 Minister Jean-Pascal Labille: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Tuybens, op 28 maart 2012 werd het verslag voor 2012 overgemaakt aan Kamer en Senaat.

 

De algemene inleidende tekst die de grote tendensen en een aantal beleidsacties schetst, werd publiek gemaakt, onder andere via onze website.

 

De achttien specifieke landenrapporten werden op een vertrouwelijke manier overgemaakt aan het Parlement. De rapportage over de mensenrechtensituatie voor 2012 zal worden geïntegreerd in het jaarrapport van de directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking, in de geest van artikel 35 van de nieuwe wet over de Belgische ontwikkelingssamenwerking.

 

In overeenstemming met de principes van doeltreffendheid van de hulp en de administratieve vereenvoudiging, is dit artikel bedoeld ter vervanging van de veelvuldige rapportageverplichtingen door middel van een enkel jaarverslag dat zal toelaten om alomvattende en samenhangende resultaten te presenteren.

 

06.03  Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Wat het verslag over 2012 betreft, heb ik er geen probleem mee dat dit wordt geïntegreerd in een breder verslag. Ik ben daarvoor zelfs vragende partij. Alleen is de timing die de wet Vanvelthoven oplegt met betrekking tot de verslaggeving over de mensenrechtensituatie in die partnerlanden, eind maart van het daaropvolgend jaar. Ik weet niet wat de timing is van de geïntegreerde tekst. Ik krijg daarop graag een bijkomend antwoord.

 

Mijnheer de voorzitter, wat betreft de periode 2011 begrijp ik van de minister dat er op 28 maart 2012 aan het Parlement een tekst op vertrouwelijke basis is voorgelegd. Ik begrijp dat wij de tekst om die reden nog niet onder ogen hebben gekregen. Ik vraag mij af waarom dit een vertrouwelijk stuk is. Als het een vertrouwelijk stuk is, moet er een vergadering achter gesloten deuren worden georganiseerd van de commissie voor de Buitenlandse Zaken van de Kamer. Waarom is dat niet gebeurd? Ik blijf in onwetendheid. Misschien kunt u, aanvullend op het antwoord van de minister, ook een antwoord geven, als u dat hebt. Anders komen wij daarop later terug.

 

Ik vind het vreemd dat een tekst in maart 2012 in het Parlement wordt ingediend en dat wij daarvan geen weet hebben.

 

Mijnheer de minister, in eerste instantie is mijn vraag of u een idee hebt van de timing van de geïntegreerde tekst met betrekking tot 2012, waarnaar u verwijst.

 

06.04 Minister Jean-Pascal Labille: Dat weet ik nu nog niet. Zodra ik dat het weet, zal ik het zeggen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Collega’s, wij moeten onze werkzaamheden in deze vergadering om 12 u 00 stoppen. Ik moet immers de receptie voorzitten voor de ambassadeurs van landen die een bilaterale vriendschapsgroep hebben binnen de Belgische IPU-groep.

 

Si certains veulent transformer leurs questions orales en questions écrites, ils doivent le signaler, mais je vais continuer jusqu'à midi.

 

06.05  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, j'aurais aimé transformer certaines questions en questions écrites et en inverser l'ordre.

 

Le président: Il nous reste vingt minutes, et nous pouvons donc encore traiter pas mal de questions, si vous êtes concis.

 

Quelles sont les questions qui vous semblent suffisamment prioritaires pour être posées oralement?

 

06.06  Georges Dallemagne (cdH): La question n° 17162 sur "BIO".

 

06.07  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Voor mij vraag nr. 17102. Die wil ik zeker nog stellen.

 

De voorzitter: Wij gaan dus verder met vragen nrs 17102 en 17106. Wij zullen dan zien hoever wij geraken met de rest. Misschien kunnen de medewerkers komen meedelen welke vragen eventueel in schriftelijke vragen kunnen worden omgezet.

 

Monsieur Dallemagne, pendant que Mme De Meulemeester a la parole, vous pourriez venir nous dire – ici, au confessionnal – quels sont les points que vous voulez transformer en questions écrites.

 

07 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de mogelijkheid van het joint working team om een audit te vragen in geval van een vermoeden van fraude in Vietnam" (nr. 17102)

07 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la possibilité, pour le groupe de travail conjoint, de demander un audit en cas de suspicion de fraude au Viêt Nam" (n° 17102)

 

07.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb mij tijdens het paasreces verdiept in de vele samenwerkingsakkoorden die de federale overheid rijk is.

 

Het samenwerkingsakkoord met Vietnam loopt van 2011 tot 2015 waardoor het voorbarig is om u te ondervragen over de onderhandelingen in verband met het nieuwe akkoord. Nu het akkoord reeds twee jaar in voege is, zou ik echter graag enkele vragen stellen over de inhoud ervan.

 

Het ISP bepaalt dat – sta me toe het vrij te vertalen – onregelmatigheden of een vermoeden van een illegale frauduleuze handelingen of corruptie in verband met het gebruik van middelen die werden voorzien in het ISP zullen worden gerapporteerd aan de passende overlegstructuren zoals werd overeengekomen tussen beide regeringen. Zij kunnen indien nodig vragen om een audit. Dat staat op pagina 18. Verder wordt er vermeld dat beide overheden elkaar zullen informeren wanneer illegale of frauduleuze acties of corruptie worden ontdekt. In dit geval zal een joint working team binnen de 60 dagen samenkomen om actie te ondernemen.

 

Ik wil u hierover graag enkele vragen stellen. Ik heb uw voorganger Paul Magnette reeds ondervraagd over de maatstaven om te kunnen spreken van fraude en corruptie. Hij heeft me geantwoord dat fraude en corruptie kunnen worden vastgesteld op basis van een routinenazicht van de rekeningen, de betalingen en de aanbestedingsprocedures of op basis van specifieke controles waarbij onregelmatigheden worden gedetecteerd. Bestaat er een vaste procedure die moet worden gevolgd indien dergelijke fraude of corruptie wordt vastgesteld door bijvoorbeeld een lagere ambtenaar in het partnerland Vietnam, om dit vermoeden van of de effectieve fraude aan te geven? Mij lijkt het dat het partnerland eventuele vermoedens van fraude zou willen maskeren aangezien die immers kunnen leiden tot een onderzoek en een eventuele herziening van het samenwerkingsakkoord. Over welke controlemiddelen beschikken de federale ontwikkelingssamenwerking en de federale partner in het joint working committee om dit te vermijden? Indien er bij de Belgische federale partner van het joint working committee een vermoeden bestaat van fraude of corruptie, kan die dan eenzijdig beslissen om een onderzoek in te stellen of is hiervoor de toelating van het partnerland vereist?

 

In het samenwerkingsakkoord wordt ook gesteld dat een bijeenkomst van het joint working team zal plaatsvinden binnen de 60 dagen na de vaststelling van illegale, frauduleuze of corrupte acties. Er wordt onderhandeld over de collectieve maatregelen die zullen worden genomen. Werden vaste procedures opgesteld die gevolgd moeten worden wanneer een dergelijk onderzoek wordt ingesteld en wanneer een joint working committee sancties wil opleggen? Bestaat er een geschillenbeslechtingprocedure indien er geen akkoord werd bereikt tussen de Belgische en de Vietnamese partner inzake de beoordeling van die fraude of corruptie? Welk recht zal primeren in geval van een geschil qua beoordeling, de rechtsorde met de wetten uit het partnerland of die uit het eigen land? Werden er tot op heden dergelijke onderzoeken naar fraude of corruptie ingesteld? Werden er tot op heden reeds sancties opgelegd wegens fraude of corruptie?

 

07.02 Minister Jean-Pascal Labille: De ambtenaren van het partnerland contacteren, indien gewenst anoniem, het projectmanagement PMU dat de projectstuurgroep inlicht indien het over een gefundeerd vermoeden blijkt te gaan. Elk technisch en financieel dossier van elk samenwerkingsproject in Vietnam beschrijft een gedetailleerde procedure en de verantwoordelijkheid van beide partners in verband met financiële opvolging en corrigerende maatregelen van een project. Deze houden onder andere in: nazicht BTC-vertegenwoordiging in Vietnam, onafhankelijke audit, ondersteuning juridische dienst BTC-zetel, communicatie met de projectstuurgroep, de ambassade en de BTC-zetel bij bewijs van fraude, blokkering van nieuwe geldtransfers naar projecten en akkoord in verband met corrigerende maatregelen binnen de stuurgroep.

 

De BTC beschikt over financiële controlemechanismen die ze op alle niveaus van projectuitvoering strikt toepast. Zo vermeldt elk technisch en financieel dossier van elk samenwerkingsproject naast de interne controlemechanismen van BTC en de relevante partner, de onafhankelijke externe controlemechanismen. De boekhouding van mogelijk risicovolle projecten wordt om de zes maanden door onafhankelijke accountantbureaus nagekeken. De resultaten van deze externe audits worden vooreerst binnen de stuurgroep van het project besproken en, indien nodig, later op het partnercomité joint working team.

 

Ter versterking van de lokale systemen zoals voorgeschreven door de verklaring van Parijs, wordt het gebruik van nazichtsystemen van het partnerland aangemoedigd en toegepast. Elke partner kan eenzijdig een onderzoek opstarten, zoals beschreven in elke bijzondere overeenkomst die werd ondertekend door beide regeringen. In de geest van het partnerschap wordt dit liefst vermeden. Het lijkt ons logisch dit eerst te bespreken met de partner.

 

België en Vietnam zijn lid van de OESO en hebben dan ook de verklaring van Parijs in 2005 ondertekend, die wederzijdse verantwoording als één van de vijf basisprincipes onderschrijft. De opvolgingsprocedures zijn zo opgesteld dat over nazicht, audit en corrigerende maatregelen op het projectniveau wordt onderhandeld en uitgevoerd. Corrigerende maatregelen worden op het partnercomité besproken wanneer de lokale projectoverlegstructuren het niet eens geraken over de corrigerende maatregelen. Zoals ISP aangeeft, is het partnercomité een consensueel overlegorgaan waar beslissingen in verband met corrigerende maatregelen collegiaal in de geest van het partnerschap worden genomen.

 

Het is weinig waarschijnlijk dat beide partners niet tot een akkoord kunnen komen. De strijd tegen corruptie en fraude staan hoog op de politieke agenda van Vietnam.

 

Indien geen akkoord kan worden bereikt, moet de zaak met een advies naar de bevoegde ministers in België en Vietnam worden verwezen. In dit geval kan België unilateraal het ISP stopzetten en/of het ISP heronderhandelen.

 

Belgische fondsen worden beheerd naar Belgisch recht met toezicht van de Inspectie van Financiën. Het Partnercomité ontving nog geen rapportering of vraag naar een onderzoek.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Questions jointes de

- M. Georges Dallemagne au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la Société Belge d'Investissement pour les Pays en Développement (BIO)" (n° 17162)

- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "BIO et les paradis fiscaux" (n° 17171)

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO)" (nr. 17162)

- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "BIO en de belastingparadijzen" (nr. 17171)

 

08.01  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il s'agit vraiment d'une question d'actualité; c'est pourquoi je vous remercie de bien vouloir y répondre aujourd'hui.

 

Voici quelques mois, en commission, nous avons eu toute une série d'échanges de vues et d'auditions sur la Société belge d'Investissement pour les Pays en Développement (BIO), à l'occasion de la présentation de la première phase de son évaluation. Celle-ci contenait un certain nombre de recommandations. En outre, il semble que votre administration vous a aussi transmis des recommandations, peut-être identiques ou peut-être complémentaires.

 

Une deuxième phase de cette évaluation était prévue et devait mettre l'accent sur la qualité des investissements, tant sur le plan financier que sur celui de l'aide au développement, ainsi que sur les résultats de ces investissements.

 

J'ajoute que la question des instruments financiers et des centres financiers offshore préoccupait le parlement à l'époque où nous avons organisé ces auditions et où nous avons reçu l'évaluateur spécial ainsi que les responsables de BIO.

 

Lorsque la question sur les centres offshore a éclaté voici quelques jours, vous avez déclaré souhaiter que BIO retire dans les deux ans qui viennent l'argent qu'elle a placé dans des paradis fiscaux.

 

Monsieur le ministre, où en est la mise en œuvre des recommandations de la première phase de l'évaluation de BIO? Quelles sont les recommandations de votre administration concernant BIO? Où en est la deuxième phase de l'évaluation, qui était attendue pour fin 2012?

 

La majorité des projets financés par BIO ne se trouve pas dans des pays de concentration. Une évolution du portefeuille de BIO est-elle intervenue? Pourquoi des projets sont-ils toujours financés dans des pays qui devraient avoir la capacité de les réaliser sur leurs fonds propres, notamment la Chine ou la Bosnie-Herzégovine, qui sont mentionnés dans le dernier rapport annuel disponible?

 

En ce qui concerne les centres offshore et les paradis fiscaux, je trouve que votre intervention a le mérite de montrer qu'un vrai malaise est perceptible. On a pointé du doigt des grandes entreprises ou certaines personnalités politiques mais, finalement, le gouvernement belge place également, et qui plus est des fonds de coopération, dans ces centres. Même si cela se fait pour des raisons techniques, cela crée un malaise de voir de l'argent public belge à destination de la coopération être géré à partir de paradis fiscaux, de centres financiers offshore, à travers des instruments financiers intermédiaires dont il n'est pas toujours possible de connaître exactement la constitution ou la finalité.

 

Que pensez-vous de l'intervention de votre collègue du gouvernement qui estime que ce délai de deux ans pour se retirer des paradis fiscaux est trop long?

 

08.02  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, je réagis aux mêmes événements relatés dans la presse. Dans le contexte du grand déballage sur les pratiques d'évasion fiscale et des offshore leaks, vous avez fait savoir que vous souhaitiez que la société BIO n'aie plus recours aux paradis fiscaux. Vous avez évoqué un délai de deux ans, mais votre collègue M. Crombez a demandé que cela aille plus vite.

 

En effet, le rapport de 11.11.11 remis l'an passé avait mis en lumière les pratiques de BIO qui utilisait des sociétés offshore comme intermédiaires pour financer ses investissements, dans un souci de rentabilité financière. L'administrateur délégué de la société, M. Zonneveld, a répondu que cesser de passer par ces intermédiaires "ne profiterait à personne" et a mis en garde le gouvernement.

 

Je suppose que le débat est encore ouvert, mais pouvez-vous nous dire aujourd'hui si votre volonté d'imposer de nouvelles pratiques à BIO se confirme? Comment et dans quels délais allez-vous procéder? Que répondez-vous au directeur de la société puisqu'il semble contester votre proposition?

 

En outre, le nouveau contrat de gestion de BIO est-il déjà prêt? Quelles sont les principales mesures que vous prendrez en lien avec les recommandations du rapporteur spécial?

 

08.03  Jean-Pascal Labille, ministre: Monsieur le président, chers collègues, sur base d'un examen critique des propositions de mon administration, des remarques formulées par l'étude de 11.11.11 à propos de BIO, des conclusions de l'évaluation de BIO menée sur la responsabilité de l'évaluateur spécial et de la réponse du conseil d'administration de BIO, ainsi que des réflexions de son nouveau directeur général, je présenterai très prochainement mes conclusions visant à redéfinir le mandat de BIO, à l'inscrire dans le contexte de la coopération fédérale belge dont la nouvelle loi vient d'être publiée au Moniteur belge voilà quelques jours et, surtout, à redéfinir les relations entre BIO et l'État, notamment au travers d'un contrat de gestion remplaçant les actuels conventions et avenants.

 

Les relations entre l'État belge et BIO sont aujourd'hui réglées par une loi et quatre conventions différentes. Les conventions prévoient des pourcentages minima d'investissements dans les PMA, en Afrique centrale ou dans les pays partenaires de la coopération gouvernementale belge. La charte d'investissement de BIO prévoit que 70 % de ses investissements doivent transiter par des structures intermédiaires et au moins 35 % pour les pays les moins développés. Tous ces objectifs sont généralement atteints, mais constituent des contraintes parfois contradictoires pour BIO.

 

Il faut aussi rappeler que dix des dix-huit pays partenaires de la coopération gouvernementale belge sont des PMA, où l'environnement des affaires rend les investissements beaucoup plus difficiles ou risqués.

 

Je souhaite en premier lieu améliorer la pertinence des investissements de BIO pour le développement.

 

Je considère qu'il est impératif de simplifier le cadre réglementaire actuel de BIO, limiter sa trop grande dispersion géographique, améliorer son rôle d'appui aux micro-, petites et moyennes entreprises des pays en développement – il s'agit là d'un point fondamental pour moi – et simplifier sa gestion.

 

Actuellement, BIO n'est pas liée à l'État belge par un contrat de gestion mais par la loi de 2001 et par quatre conventions spécifiques. La préparation d'un contrat unique de gestion est effectivement un des points que je souhaite implanter pour clarifier les relations entre l'État et BIO et pour lui assurer un plus grand impact sur le développement.

 

Par ailleurs, l'évaluateur spécial vient enfin de lancer la procédure visant la seconde phase de l'évaluation de BIO portant plus particulièrement sur l'examen de la qualité des investissements opérés ces dernières années. Le bureau chargé de l'évaluation sera choisi fin avril. Vous serez, bien entendu, tenus au courant. Les visites de terrain sont prévues pour juin et juillet et le rapport final pour décembre. Ces conclusions et recommandations pourront alors être mises en œuvre par le conseil d'administration de BIO.

 

À propos des fonds d'investissements dans des centres financiers offshore, BIO a investi principalement dans six fonds installés aux Îles Caïman, sept sur l'Île Maurice et cinq au Grand-Duché de Luxembourg. J'ai décidé que BIO ne procéderait plus à des investissements dans des sociétés localisées dans de tels centres – ce sera d'ailleurs inscrit dans les textes que nous allons bientôt déposer – et sortirait progressivement du capital des sociétés situées dans ces centres offshore où elle a investi jusqu'à présent. Je n'ai jamais évoqué un délai de deux ans; j'ai dit "le plus vite possible" et le plus vite sera le mieux compte tenu des contraintes liées à ces investissements. Á ce sujet, je suis en phase avec mon collègue Crombez.

 

Il va, bien sûr, falloir trouver les modalités qui permettront à BIO de ne pas essuyer de pertes qui pourraient être engendrées par une précipitation inconsidérée de sortie et de prendre en considération les exigences techniques qui accompagnent tout processus de désengagement d'un investissement. Cela ne remet nullement en cause le principe décidé. La nécessité de trouver des repreneurs de ces parts représente une de ces contraintes. Le montant de rachat desdites parts en constitue une autre.

 

08.04  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse assez détaillée.

 

Vous avez rappelé quelles étaient les préoccupations et quels sont les problèmes que nous connaissons, aujourd'hui, avec BIO. Pour ma part, je continue – vous vous en serez peut-être rendu compte en lisant les documents parlementaires puisque vous ne faisiez pas partie du gouvernement, à l'époque – à être un ardent partisan de la fermeture complète de BIO.

 

Aujourd'hui, nous disposons d'un outil dont nous savons pertinemment qu'il ne doit plus travailler avec des instruments financiers intermédiaires situés dans des paradis fiscaux ou dans des places exotiques. Vous avez cité Guernesey, mais il y a d'autres endroits comme ceux-là qui continuent à poser problème. Pour certains d'entre eux, nous n'avons pas signé d'accord de convention d'informations en matière de fiscalité.

 

Si BIO se concentre sur des investissements plus directs à l'avenir – ce que je souhaite vivement –, il faudra se poser la question de l'opportunité de garder un instrument séparé qui génère des frais de fonctionnement. Cette année, BIO se voit pourvu d'une dotation de 50 millions d'euros. Si j'ai bien compris, l'année prochaine, cette dotation s'élèvera à 40 millions d'euros. Ces investissements annuels vont servir à garder une structure avec des frais de fonctionnement, toute une série de coûts opérationnels, des frais d'expertise pour savoir si tel ou tel investissement est pertinent ou non.

 

Alors qu'on constate à nouveau un malaise par rapport à des investissements dans ces paradis offshore en matière de coopération, je pense qu'il est franchement temps, et c'est l'une des recommandations de l'OCDE, de rationaliser encore une fois nos instruments de coopération.

 

Cela permettrait de faire d'une pierre trois coups: terminer ces investissements à travers ces structures intermédiaires dans ces paradis offshore, concentrer notre coopération et faire en sorte qu'il y ait moins de frais de fonctionnement dans la mise en œuvre de notre coopération.

 

Je vous demande de ne pas anticiper sur l'évaluation qui va, si j'ai bien compris, redémarrer maintenant. On attendait la deuxième phase pour la fin de l'année dernière; elle redémarre maintenant. Avant de prendre des décisions définitives concernant l'avenir de BIO, il faut vraiment réfléchir à cette option.

 

08.05  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse, qui est assez complète, et j'apprécie les principes que vous souhaitez adopter.

 

Évidemment, je suis un peu inquiète quand vous dites que vous ignorez comment on va trouver un repreneur en essayant d'éviter de perdre de l'argent lors de la revente de ces fonds. Nous allons donc suivre le processus.

 

S'agissant de l'avenir de BIO, mon opinion n'est pas définitivement établie. Cela dépendra d'orientations qui devront être débattues ici. J'y vois un rapport avec la discussion de demain sur les middle income countries. Votre administration est en train de préparer une note relative à l'aide au secteur privé.

 

Tout en ignorant s'il faut supprimer BIO, je partage les principes de rationalisation, de moralisation, d'efficacité et de concentration sur les besoins de développement des PME, comme vous l'avez dit. Ce peut être un instrument performant, mais il faudra l'harmoniser avec des orientations plus générales portant sur les PMA et les middle income. De plus, il conviendra de trouver un équilibre entre l'aide au secteur public et celle accordée au secteur privé.

 

Je vous demande, dès lors, de partager les résultats de ces discussions avec le parlement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 11.59 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.59 uur.