Commission des Finances et du Budget |
Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 26 mars 2013 Matin ______ |
van Dinsdag 26 maart 2013 Voormiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 10.44 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Luk Van Biesen.
Le développement des questions et interpellations commence à 10.44 heures. La réunion est présidée par M. Luk Van Biesen.
01 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de verhoging van het drempelbedrag voor de vrijstelling van btw tot 25 000 euro" (nr. 16060)
01 Question de M. Tanguy Veys au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'augmentation à 25 000 euros du plafond pour l'exonération de la TVA" (n° 16060)
01.01 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik had gehoopt de minister te kunnen ondervragen, maar mijn vreugde is niet minder groot omdat u het bent. Een korte vraag, met mogelijk een kort antwoord.
In haar uitvoeringsbesluit van 22 januari 2013 verleent de Raad van de Europese Unie België de toestemming om een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 285 van richtlijn 2006/112EG. Concreet betekent dit dat België het drempelbedrag voor de vrijstelling van btw mag verhogen tot 25 000 euro.
Tot op heden is in België een regeling ingesteld door artikel 56, § 2, van het btw-Wetboek en koninklijk besluit nr. 19 van 29 december 1992 waarbij als kleine onderneming wordt aangemerkt “de belastingplichtige van wie de jaaromzet, gerealiseerd tijdens het voorgaande kalenderjaar, niet meer bedraagt dan 5 580 euro”.
Mijnheer de staatssecretaris, wanneer treedt de nieuwe vrijstelling van 5 580 euro naar 25 000 euro in werking? Wat is de motivatie voor de keuze van deze datum?
01.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, collega Veys, ik heb een kort antwoord. Ten eerste. De nieuwe vrijstellingsdrempel van 25 000 euro treedt in werking op 1 juli 2013.
Ten tweede, deze datum is de vroegst mogelijke datum, rekening houdend met de termijn nodig voor het wetgevende werk. In het belang van de belastingplichtigen wordt deze maatregel best zo vlug mogelijk van kracht, gelet op de beperkte geldigheidsduur van het Europese akkoord.
De administratie zal elke betrokken belastingplichtige informeren over de drempelverhoging en de gevolgen ervan. Zij krijgen de mogelijkheid om van rechtswege over te gaan naar de vrijstellingsregeling, maar zij kunnen er ook voor opteren de huidige belastingregeling te behouden.
01.03 Tanguy Veys (VB): Bedankt voor dit antwoord.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het toezicht op financiële tussenpersonen" (nr. 16379)
02 Question de M. Peter Dedecker au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le contrôle des intermédiaires financiers" (n° 16379)
02.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, verschillende vennootschappen of zelfstandige agenten hebben als activiteit het aanbrengen van klanten aan bank- en verzekeringsinstellingen. Zij krijgen voor hun inbreng een vergoeding op basis van de omzet die zij realiseren of op basis van het vermogen dat zij via hun klanten aanbrengen. Het gaat bijvoorbeeld over de omzet op basis van de verzekeringsproducten.
Ik heb ter zake een paar vragen.
Ten eerste, aan welke voorwaarden moet een dergelijke vennootschap voldoen? Ik heb het dan over een vennootschap die een dergelijke vergoeding ontvangt. Aan welke voorwaarden inzake vergunningen en erkenning als makelaar moet zij voldoen?
Ten tweede, is de btw-heffing van toepassing wanneer zij dergelijke activiteiten uitvoert en dergelijke vergoedingen ontvangt?
Ten derde, aan welke voorwaarden inzake vermeldingen in de statuten en het doel van de vennootschap moeten dergelijke vennootschappen voldoen?
Ten vierde, op welke manier wordt het toezicht op dergelijke vennootschappen georganiseerd? Wordt proactief onderzoek verricht? Zo ja, op welke basis wordt het verricht? Welke elementen worden desgevallend proactief gecontroleerd?
Ten vijfde, ik heb nog een concrete vraag. De CVBA Sociaal Engagement kreeg in het verleden contractuele vergoedingen voor het aanbrengen van klanten. Zij sloot een nieuwe overeenkomst met Belfius. Een deel van de overeenkomst is ondertussen al weerlegd, want de overeenkomst ter zake is afgekocht.
Is voornoemde CVBA ooit gecontroleerd? Zo ja, wat waren de bevindingen?
02.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Dedecker, een cliëntenaanbrenger valt niet onder het toepassingsgebied van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten, indien hij enkel klanten naar een gereglementeerde onderneming of een ingeschreven tussenpersoon doorverwijst, zonder daarbij aan bemiddeling in de zin van voormelde wet te doen.
Hij mag de onderneming in kwestie niet vertegenwoordigen. Hij mag onder meer niet over openingsdocumenten en ontvangstbewijzen van de gereglementeerde onderneming beschikken.
Hij mag wel een vergoeding voor het aanbrengen van cliënten ontvangen.
De positie van de FSMA is dat de bewuste vergoeding in beginsel eenmalig dient te zijn, met dien verstande dat de betaling van het overeengekomen bedrag in de tijd mag worden gespreid.
Dezelfde principes gelden voor verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die vaak een beroep op cliëntenaanbrengers doen.
Een cliëntenaanbrenger valt dus evenmin onder het toepassingsgebied van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.
In de mededeling CBFA 2009-10 de dato 20 februari 2009 heeft de toenmalige CBFA, thans de FSMA, haar interpretatie inzake het onderscheid tussen klantenaanbrengers en verzekeringstussenpersonen kenbaar gemaakt. Hierna volgen de voornaamste krachtlijnen van de mededeling waarvan sprake.
Personen die zich beperken tot het doorgeven aan verzekeringstussenpersonen of verzekeringsondernemingen van de identiteit van potentiële klanten of die potentiële klanten doorverwijzen naar verzekeringstussenpersonen of verzekeringsondernemingen door het verstrekken van het adres, de contactgegevens en de verzekeringstakken waarin dezen actief zijn, doen niet aan verzekeringsbemiddeling in de zin van voormelde wet van 27 maart 1995 en zijn derhalve niet onderworpen aan het toezicht van de FSMA.
Klantenaanbrengers mogen zonder als verzekeringstussenpersoon ingeschreven te zijn aan potentiële klanten de documentatie overhandigen die hen door de verzekeringstussenpersonen of verzekeringsondernemingen ter beschikking worden gesteld, op voorwaarde dat deze documentatie enkel algemene, niet-gepersonaliseerde informatie bevat.
Klantenaanbrengers mogen niet betrokken zijn bij het aanbieden of voorstellen van verzekeringsovereenkomsten, geen voorbereidend werk verrichten tot het sluiten van verzekeringsovereenkomsten en evenmin betrokken worden bij de uitvoering ervan, bijvoorbeeld premies innen of schadegevallen afhandelen.
Wat de vergoeding van de klantenaanbrenger betreft, stelt voormelde mededeling dat gezien de prestatie van de klantenaanbrenger een eenmalige prestatie betreft, namelijk het aanbrengen van een individuele klant, de vergoeding niet gebonden kan zijn aan de duur dat de aangebrachte klant verzekeringsnemer blijft bij de verzekeringsonderneming of bij de verzekeringstussenpersoon.
Aangeraden wordt de vergoeding per aangebrachte klant te beperken tot een eenmalige vergoeding van de gerealiseerde verzekeringsovereenkomsten, hetgeen niet belet dat de uitbetaling van deze vergoeding over een beperkte duur in de tijd kan worden gespreid. Datzelfde principe geldt voor het aanbrengen van klanten aan bankinstellingen.
CVBA Sociaal Engagement is nooit ingeschreven in het register van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, noch in het register van tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten. Zij moet ook niet ingeschreven zijn in deze registers indien haar activiteiten zich beperken tot klanten aanbrengen, zoals hierboven beschreven.
02.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreid en heel gedetailleerd antwoord.
Ik vraag mij wel af of er geen lacune in de wet is wat die aanbrengers betreft. Men maakt gebruik van het vertrouwen dat een groep mensen in die persoon of organisatie stelt en verkoopt dat vertrouwen tegen een vergoeding aan de partner waarmee men samenwerkt. Men stelt daaraan echter weinig voorwaarden. Men mag alleen niet zelf tussenbeide komen bij schadegevallen. Ik vind dat een beetje vreemd.
Bovendien stelt u duidelijk dat het gaat om een eenmalige aanbrengvergoeding. Men mag zelfs eenmalig een vergoeding krijgen voor het doorsturen van de gegevens van een bepaalde klant. Ik meen mij te herinneren dat men bij Sociaal Engagement stelt dat men daar een levenslange vergoeding had voor het aanbrengen van een historisch klantenpotentieel.
Dat lijkt mij in tegenstrijd met hetgeen u net hebt uiteengezet over de aanbrengpersonen. Ik denk dat dit moet worden nagekeken.
02.04 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik wil niet zwaar in debat gaan, maar daarin staat duidelijk dat wij adviseren om een eenmalige vergoeding te doen, maar dat de uitbetaling zelf wel kan gespreid worden in de tijd. Dan zit er toch wat meer nuance in.
L'incident est clos.
- mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het uitblijven van de nieuwe referentie-CO2-uitstoot" (nr. 16392)
- de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het achterwege blijven van de referentie-CO2-uitstoot voor de berekening van het voordeel van alle aard inzake bedrijfswagens" (nr. 16469)
- Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'absence d'une nouvelle référence en matière d'émission de CO2" (n° 16392)
- M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'absence de nouvelle référence en matière d'émissions de CO2 pour le calcul de l'avantage de toute nature des véhicules de société" (n° 16469)
03.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in mijn interpellatie van 5 februari drong ik bij de voormalige minister reeds aan op de dringendheid van de publicatie van de nieuwe referentie CO2-uitstoot in de berekening van het voordeel van alle aard van bedrijfswagens. Op maandag 4 maart berichtte de Unie van erkende Sociale Secretariaten dat de nieuwe CO2-coëfficiënt nog steeds niet gekend was waardoor de sociale secretariaten de lonen van ruim 400 000 werknemers op dat moment niet correct konden berekenen. Dit betekent dat er momenteel te veel bedrijfsvoorheffing wordt ingehouden op benzinewagens.
De nieuwe berekeningswijze van het voordeel van alle aard is niet alleen bijzonder ingewikkeld; ze schiet ook tekort in haar uitvoering. Wij vragen ons dan ook af of wij, deze feiten indachtig, eigenlijk nog wel kunnen spreken over een degelijk bestuur. Wat is uw antwoord hierop, mijnheer de staatssecretaris?
Waarom is de nieuwe CO2-coëfficiënt tot op heden nog altijd niet gepubliceerd? Wanneer mogen wij die publicatie verwachten?
Is de vrees van de Unie van erkende Sociale Secretariaten terecht? Immers, wanneer die nieuwe coëfficiënt wordt gepubliceerd, zal het voordeel van alle aard moeten worden herberekend voor een aantal personen. Het zou weliswaar niet gaan om een negatieve herberekening, maar alles hangt natuurlijk af van de coëfficiënt dat zal worden gepubliceerd.
In antwoord op mijn interpellatie, moest de regeling niet onmiddellijk worden gewijzigd – in tegenstelling met wat uw collega John Crombez daarover zei. Ik meen dat ook u, mijnheer Bogaert, daarover uitspraken heeft gedaan. Ziet u zich, na dit zoveelste incident, toch niet genoodzaakt het eerdere standpunt nogmaals bij te stellen?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
03.02 Luk Van Biesen (Open Vld): Ik zal mijn vraag kort en krachtig proberen te houden, zodat de essentie overeind blijft.
Het voordeel van alle aard voor het
persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig wordt
berekend door een CO2-percentage
toe te passen op zes zevenden van de cataloguswaarde van het kosteloos ter
beschikking gestelde voertuig. De Koning bepaalt jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot.
De sociale secretariaten hebben echter de nieuwe coëfficiënten voor het
inkomstenjaar 2013 nog niet ontvangen. De vraag dateert van 8 maart, maar
tot gisteren was er nog niets verschenen. Hierdoor zullen er meer dan
400 000 herberekeningen moeten gebeuren voor werknemers met een
bedrijfswagen voor de lonen van januari en februari en, als we deze week geen
antwoord hebben, ook voor maart 2013.
De prijs van de herberekening wordt
geraamd op een bedrag tussen de vier en de acht miljoen euro. Het bedrag aan
bedrijfsvoorheffing dat de overheid hierdoor niet heeft ontvangen, is nog niet
bekend. Welke richting dit ook mag uitgaan, het levert werknemers altijd
frustraties op indien zij voor dezelfde periode twee loonbrieven krijgen of een
deeltje nettoloon dienen terug te storten, zeker wanneer dit retroactief
gebeurt.
Wanneer zullen de nieuwe coëfficiënten
beschikbaar zijn? Wat is de oorzaak van het laattijdig aanleveren van deze
coëfficiënten? Wat zal dit de overheid kosten? Acht u het niet aangewezen de
nieuwe coëfficiënt voor 2013 niet retroactief toe te passen, maar slechts toe
te passen vanaf de maand van inwerkingtreding? Welke maatregelen zult u nemen
om de coëfficiënt volgend jaar tijdig te bezorgen aan de sociale secretariaten?
03.03 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, collega’s, voor de vaststelling van de referentie-CO2-uitstoot moet de FOD Financiën beroep doen op de gegevens van de diensten van de FOD Mobiliteit en Vervoer. Conform artikel 8 van de relevante Europese verordening rapporteert de FOD Mobiliteit en Vervoer jaarlijks de CO2-emissies van nieuw ingeschreven personenwagens aan de Europese Commissie. Deze berekening en rapportering gebeurt ieder jaar tegen 28 februari met betrekking tot de nieuw ingeschreven personenauto’s van het voorgaande kalenderjaar.
Voor de in 2012 nieuw ingeschreven personenwagens werden de gegevens ons pas op 15 februari 2013 meegedeeld. Het ontwerp van koninklijk besluit kreeg een gunstig advies van de Inspectie van Financiën op 22 februari 2013 en op 15 maart 2013 van de minister van Begroting. Eerstdaags zal het ter ondertekening aan het staatshoofd worden voorgelegd en vervolgens in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.
Het is nooit mijn bedoeling geweest om de aanpassing van het voordeel van alle aard retroactief toe te passen. Er zal dus helemaal geen herberekening van de lonen van 400 000 werknemers moeten gebeuren. De vrees van de Unie van Sociale Secretariaten is compleet onterecht: zij werden daarvan door mijn kabinet op de hoogte gebracht.
Het voordeel van alle aard zal niet stijgen. Voor dieselmotoren die 87 % van het bedrijfswagenpark uitmaken, blijft de coëfficiënt ongewijzigd. Voor de voertuigen met een benzine-, lpg- of aardgasmotor stijgt de gemiddelde CO2-uitstoot met een gram, wat betekent dat het voordeel van alle aard zelfs daalt. De aangepaste schaal zal pas voor het eerst in de bedrijfsvoorheffing worden toegepast op de voordelen toegekend vanaf 1 april 2013.
03.04 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
U kan er echter niet omheen dat de mensen die met een benzinewagen rijden al twee maanden te veel bedrijfsvoorheffing hebben betaald. Het komt de Staat dus goed uit en dan horen wij hierover nooit veel.
U zegt ook dat de bedragen pas bekend worden gemaakt door de FOD Mobiliteit en Vervoer aan de Europese Commissie op 28 februari. Hoe kunnen de sociale secretariaten in de toekomst dan in godsnaam vanaf 1 januari de juiste referentie-CO2-uitstoot toepassen? Hoe zal dat in de toekomst verlopen? De sociale secretariaten zijn immers vragende partij om de gegevens eind december of ten laatste op 1 januari te kennen, zodat hun berekening al vanaf januari correct is.
De berekening van de nieuwe referentie-CO2-uitstoot treedt pas in voege vanaf 1 april. Men moet inderdaad geen herberekening van de lonen doen, maar men zal wel een herberekening moeten uitvoeren vooraleer de fiches op te stellen op het einde van het jaar. Er zal dus toch een correctie moeten worden uitgevoerd. Het blijft een herberekening. Misschien ontvangt nu niet iedereen nieuwe loonfiches voor januari, februari en maart, maar op de uiteindelijke fiscale fiches op het einde van het jaar zal toch een herberekening moeten gebeuren.
Ik vind dat heel jammer en hoop dan ook dat er een wetswijziging komt, zodanig dat de sociale secretariaten in het begin van het jaar – vooraleer de lonen van januari worden berekend – de juiste informatie wordt meegedeeld. Op die manier kunnen zij correcte berekeningen uitvoeren. Als de Staat nadeel ondervindt, is men immers heel snel om actie te ondernemen. Bij deze situatie heeft de Staat daarentegen een voordeel en nu gaat alles aan een slakkengangetje.
03.05 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, volgens de geschetste werkwijze gaat het dossier eerst naar de FOD Mobiliteit en Vervoer, waardoor de gegevens pas vanaf 15 februari bekend zijn. Dat betekent dat zich elk jaar dezelfde problematiek zal voordoen. Daarom is het misschien aangewezen om in de toekomst de werkwijze aan te passen, meer bepaald door de aanpassingen door te voeren van 1 april tot 1 april. Dat zou dus betekenen dat er een ander voordeel van alle aard is voor het eerste trimester dan voor de drie andere trimesters.
Als er geen andere mogelijkheid tot aanpassing is, lijkt mij dat de meest logische aanpassing. Zo kunnen de sociale secretariaten gewoon voort werken.
03.06 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik begrijp uw bekommernis. Het ideale scenario zou inderdaad zijn dat wij sneller werken. Er kan altijd een reden zijn waarom het niet lukt. Ik wil niemand een steen toewerpen. Maar als het operationeel mogelijk is, is het de logica zelf dat wij het in de eerste dagen of weken van januari afhandelen.
Wij moeten wel bekijken wat er allemaal in de pipeline zit. Misschien lukt het operationeel niet. Het jaar moet natuurlijk eerst afgesloten zijn om te weten welke nieuwe wagens er waren. Er zal dus sowieso een beperkte decalage zijn.
Ten gronde ben ik het wel met u eens dat de datum moet opschuiven, zodat de sociale secretariaten en de werknemers sneller weten waar zij aan toe zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Laten wij overgaan tot punt 9 van onze dagorde, een samengevoegde vraag van onder andere de heer Gilkinet. Hij heeft laten weten niet aanwezig te kunnen zijn en vraagt al zijn vragen uit te stellen. Vragen die samengevoegd zijn met die van collega’s kunnen uiteraard wel doorgaan. Mevrouw Almaci is aanwezig. Ik stel voor dat wij dit punt dus wel behandelen.
03.07 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, de heer Gilkinet heeft gevraagd of ik op hem wou wachten. Hij is wel degelijk onderweg.
De voorzitter: Ik had begrepen dat al zijn vragen uitgesteld werden, maar oké.
03.08 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Wij kunnen straks naar dit punt terugkeren. Ik heb een seintje gekregen dat de heer Gilkinet onderweg is. Ik was vanmorgen te laat door een ontspoorde tram, en de trein van de heer Gilkinet heeft vertraging.
De voorzitter: Goed, dan behandelen wij eerst punt 13, een vraag van mevrouw Almaci alleen.
04 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de financiële transactietaks" (nr. 16464)
04 Question de Mme Meyrem Almaci au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la taxe sur les transactions financières" (n° 16464)
04.01 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag gesteld naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in Europa omtrent de financiële transactietaks. U weet dat onze partij, en in navolging ons land, vragende partij was voor het heffen van een taks op alle internationale munttransacties, met als bedoeling speculatie te ontmoedigen en stabiliteit te verhogen en eigenlijk ook om financiële middelen voor een stuk te mobiliseren voor de reële economie. De Europese Commissie heeft nu groen licht gegeven om deze taks te realiseren.
Wat zal nu het verdere verloop van de oefening zijn? Wat zal de timing zijn?
Welk standpunt zal ons land verdedigen in Europa met betrekking tot het gebruik van de middelen die uit deze taks komen? In het verleden werd dit steeds verdedigd in de richting van ontwikkelingssamenwerking en van een aantal sociale en ethische doelstellingen.
Wat is de verwachting met betrekking tot de invoering in ons eigen land?
In hoeverre neemt ons land nog het voortouw, is het nog actief in de Leading Group on Innovative Financing, in het verlengde van deze discussie?
04.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Almaci, ten eerste, een eerste vergadering van de werkgroep fiscale vragen is op 21 februari 2013 begonnen met het onderzoek van het voorstel van richtlijn van de Raad om een versterkte samenwerking op het vlak van de belasting op financiële transacties – FTT – op het getouw te zetten. Een tweede vergadering is gepland op 16 april 2013.
Als men zich baseert op de tekst van het genoemde voorstel, zou het van kracht moeten worden op 1 januari 2014. Deze datum kan uiteraard wijzigen naargelang het resultaat van de werkgroep.
Ten tweede, België heeft een principieel standpunt ingenomen waarbij de uitbreiding van de eigen middelen van de EU een positief element is in de Europese opbouw. In dat kader zou een besluit van de Raad en de lidstaten om de opbrengst van de FTT als eigen middelen van de Unie te erkennen een belangrijke stap zijn in de ontwikkeling van de financiële autonomie van de EU.
Dit is ook het standpunt van de Commissie die deze optie heeft opengelaten voor de opbrengst van de FTT uit de versterkte samenwerking. In dit stadium kan men echter alleen maar vaststellen dat dit standpunt niet wordt gedeeld door het merendeel van de lidstaten die deelnemen aan de onderhandelingen.
Ten derde, zoals reeds gezegd, zal de effectieve datum van inwerkingtreding afhankelijk zijn van het resultaat van de werkgroep. Ik nodig u uit om deze vraag ook te stellen aan mijn collega belast met het beleid inzake Ontwikkeling.
04.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u in ieder geval voor de suggestie om ook uw collega te interpelleren met betrekking tot de opbrengst van de maatregel.
Er is natuurlijk wel meer dan dat. Er is ook de vraag of ons land, net zoals het in het verleden heeft gedaan, ook actief binnen Europa zelf een rol met betrekking tot de financiële transactietaks zal opnemen of niet.
Als wij de verhandeling van die financiële producten op deze manier aan banden willen leggen, zou het vanuit de initiële gedachte goed zijn dat men dezelfde doelstellingen als in het verleden naar voren schuift en men dit nu niet zou gebruiken om alleen maar een put binnen de financiële sector zelf te dempen of daar een cirkeloefening te maken.
Ik verneem van u dat 1 januari 2014 de richtdatum is. Ik hoop in ieder geval dat wij die datum halen. In het licht van de millenniumdoelstellingen en van de wereldwijde klimaatcrisis en de armoedecijfers zou het heel goed zijn mochten wij die datum niet alleen gebruiken als richtdatum om het effectief te realiseren, maar tegelijkertijd om iets te doen met die centen richting die millenniumdoelstellingen en heel concreet richting armoede, klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking.
Ik neem de gelegenheid dan ook te baat om uw collega te contacteren, maar mijn vraag blijft dat de minister van Financiën op het Europees Forum echt actief het voortouw zou nemen in de verschillende gremia die hem te beurt vallen en daar proactief zijn stem zou laten horen.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Arens is bereid zijn vragen nrs. 16819 en 16820 om te zetten in schriftelijke vragen, als hij de antwoorden op papier krijgt. Gaat u daarmee akkoord, mijnheer de staatssecretaris?
04.04 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: (…)
De voorzitter: U kunt die antwoorden dus komen halen, mijnheer Arens.
Les questions n° 16819 et n° 16820 de M. Arens sont transformées en questions écrites.
05 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de vennootschapsbelasting" (nr. 16470)
05 Question de M. Luk Van Biesen au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'impôt des sociétés" (n° 16470)
05.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, uit het jaarverslag van de Nationale Bank van België voor 2012 blijkt inderdaad dat de werkgelegenheid er niet op is vooruitgegaan. Het aantal werkende personen nam met slechts 0,2 % toe, wat in contrast staat met de toename van 0,7 % respectievelijk 1,4 % in 2010 en 2011. Voornoemde, kleine toename was echter niet voldoende om de toename op te vangen van het aantal personen dat de arbeidsmarkt betrad.
In 2008 en 2009 werd de crisis getemperd, door het feit dat veel een beroep op tijdelijke werkloosheid werd gedaan.
Na de moeilijke heropleving vanaf 2010, die door de nieuwe recessie in 2012 werd gevolgd, groeit het pessimisme bij de werkgevers. Zij hebben weinig geloof in de nabije toekomst. Hun negatieve kijk leidt ertoe dat vele bedrijven tot ontslagen overgaan. Ook de ingevoerde responsabiliseringsbijdrage voor bedrijven die intensief van tijdelijke werkloosheid gebruikmaken, speelt mee.
De werkloosheidsgraad in België steeg eind 2012 tot 7,4 % tegen 7,2 % eind 2011. Daartegenover staat dat de werkgelegenheidsgraad stabiel bleef, met name op 67,2 %, terwijl België een doelstelling heeft om in 2020 naar 73,2 % te gaan.
Een andere oorzaak volgens de Nationale Bank van België is dat de consumenten minder geld uitgaven, waardoor de privéconsumptie met 0,7 % daalde. De spaarquote steeg echter tot 15 %. De ondernemingen remden hun investeringen af en de begrotingsinspanningen deden ook de overheidsconsumptie enigszins afzwakken.
Mijn vragen aan de minister zijn de volgende.
Zal u naar aanleiding van het jaarverslag van de Nationale Bank van België maatregelen treffen, om de werkloosheidsgraad in België opnieuw te doen dalen?
Hoe evalueert u de invoering van de responsabiliseringsbijdrage? Gaat u ermee akkoord dat genoemde bijdrage een negatieve invloed op de werkgelegenheid heeft?
Op welke wijze meent u de ondernemingen te kunnen stimuleren, zodat zij hun afgeremde investeringen alsnog uitvoeren?
05.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, de resultaten van de actie zijn mij inderdaad gekend.
Deze resoluties zijn talrijker dan de vijf waarvan sprake. Ik ben ervan overtuigd dat de resoluties als een geheel moeten worden beschouwd. Zo wordt, enerzijds, een verklaring van overheidsbeslag tot 50 % gevraagd waarbij subsidies, toelagen en dergelijke mogen sneuvelen, anderzijds, wordt een verhoging van de minimumuitkeringen gevraagd. Het lijkt mij dan ook evident dat een bespreking, samen met de andere bevoegde regeringsleden, plaats moet vinden.
Gelet op het dreigende begrotingstekort voor 2013 worden de begrotingsbesprekingen op zich niet zo eenvoudig. De budgettaire sanering moet worden voortgezet en in dat kader is het dan ook moeilijk om direct over een aantal maatregelen met een grote budgettaire kost te beslissen.
Gezien het uitgebreide toepassingsgebied van de voorstellen van UNIZO moeten deze zeker in een breder kader – een soort algemene fiscale hervorming – worden besproken.
05.03 Luk Van Biesen (Open Vld): In mijn ijver als voorzitter en vraagsteller heb ik twee vragen door mekaar gehaald. De vraag over het ondernemersparlement, dat op zondag 3 maart werd georganiseerd door UNIZO, is hiermee ook reeds behandeld.
Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij proberen de agenda verder af te werken met de mensen die aanwezig zijn.
Wij hebben geen informatie over de heer Van Hecke.
05.04 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik heb hem gecontacteerd. Hij zit in een andere commissie en probeert zo snel mogelijk naar hier te komen. Als dat niet lukt, vraagt hij om zijn vraag nr. 16493 uit te stellen. Het is een beetje hectisch.
De voorzitter: De heer Mathot vraagt uitstel voor zijn vraag nr. 16500. De heer Gilkinet is nog niet aanwezig. Mevrouw Musin vraagt uitstel voor haar vraag nr. 15584.
06 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de onduidelijkheden over de aangifteplicht van buitenlandse levensverzekeringen" (nr. 16605)
06 Question de Mme Veerle Wouters au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les imprécisions concernant l'obligation de déclarer les assurances vie étrangères" (n° 16605)
06.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, bij de laatste programmawet, in december, werd een aangifteplicht ingevoerd voor buitenlandse levensverzekeringen, naar analogie met de aangifteplicht voor buitenlandse bankrekeningen. Nu duiken verschillende vragen op over de juiste draagwijdte van deze nieuwe verplichting. Wij schrikken daar ook niet van, aangezien het ontwerp van programmawet slechts 24 uur voor de bespreking in commissie aan ons werd bezorgd.
Volgens sommige auteurs zou de aangifteplicht onafdwingbaar zijn. Het is immers de vaste rechtspraak van de Raad van State dat de administratie niet meer gegevens mag vragen in de belastingaangifte dan nodig voor de vestiging van de inkomstenbelasting. Aangezien de belasting op levensverzekeringen steeds meer evolueert naar een indirecte taxatie, zijn ze principieel vrijgesteld in de PB. De nieuwe vermelding in de aangifte heeft daardoor niet de vestiging van een inkomstenbelasting tot doel.
Bovendien acht men deze bepaling in strijd met het Europese vrij verkeer van diensten en vestiging. Het maakt immers geen verschil …
06.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mevrouw Wouters, sorry dat ik u onderbreek, maar kan het zijn dat u een andere tekst hebt?
06.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijn tekst is iets uitgebreider dan de ingediende vraag.
06.04 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Veiligheidshalve wil ik zeggen dat ik zal antwoorden op de vragen die u schriftelijk hebt ingediend.
06.05 Veerle Wouters (N-VA): Mijn vragen zijn exact dezelfde gebleven. Ik heb alleen mijn inleiding aangepast.
Er wordt gezegd dat het in strijd zou kunnen zijn met het vrij verkeer van diensten en vestiging. Het maakt immers geen verschil of men een levensverzekering bij een buitenlandse of Belgische verzekeraar afsluit.
Er zijn heel wat vragen over de juiste draagwijdte van die nieuwe aangifteplicht voor levensverzekeringen.
Wat moet worden verstaan onder het bestaan van een levensverzekering?
Op welk ogenblik bestaat een levensverzekering? Is dit op het ogenblik van de ondertekening van het contract of op het ogenblik van de storting van de eerste premie overeenkomstig de wet op de landverzekeringsovereenkomst?
Op welk ogenblik dient de levensverzekering te bestaan? In tegenstelling tot de bepaling met betrekking tot de bankrekeningen is dit absoluut onduidelijk. Is dit op de laatste dag van het belastbare tijdperk of is het op het moment van de ondertekening van de verklaring in de belastingaangifte?
Ten vierde, moet men dan contracten aangeven die een uitkering voorzien, bijvoorbeeld wanneer de verzekeringnemer een lijfrente ontvangt?
Vervolgens rijst dan de vraag wat er moet worden verstaan onder land of landen waar deze overeenkomsten afgesloten werden. Waar wordt een levensverzekeringsovereenkomst afgesloten? Moet er eventueel melding worden gemaakt van het land België wanneer het een levensverzekeringsovereenkomst betreft die werd afgesloten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming? Moet men een onderscheid maken met een buitenlandse verzekeringsonderneming waarbij al dan niet een Belgische vaste inrichting tussenkomt? Is het de plaats waar men de documenten heeft ondertekend? Is die determinerend? Is het de plaats waar men betaald heeft? Gelet op artikel 13 van de wet van 25 juni 1992 is ook een levensverzekeringspremie een haalschuld geworden. Dat betekent dat de betaling gebeurt ter woonplaats van de schuldenaar die in dit geval ook de verzekeringnemer is. Dat betekent dus dat in principe altijd het land België zal moeten vermeld worden in de aangifte als land waar de levensverzekeringsovereenkomst werd afgesloten.
Een andere vraag is wat met de TAK 26-producten. Vallen die ook onder de aangifteplicht? Juridisch zijn dit immers eigenlijk geen levensverzekeringen. Aangezien levensverzekeringen door de verzekeringnemer kunnen worden overgedragen, moet hij dan het bestaan van die levensverzekering vermelden, ook al heeft hij er geen weet van of de nieuwe verzekeringnemer de verzekering al dan niet heeft afgekocht? Wat als de belastingplichtige “vergeet” om die buitenlandse verzekering aan te geven? Welke sancties zijn er dan voorzien?
06.06 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega Wouters, voor de definitie van het begrip “levensverzekeringsovereenkomst” wordt teruggevallen op het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit en de richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekeringen.
Een levensverzekeringsovereenkomst bestaat volgens de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst in principe pas op het moment van de eerste premiebetaling. Alle buitenlandse levensverzekeringsovereenkomsten die tijdens het belastbaar tijdperk bestaan of hebben bestaan, moeten in de aangifte inzake personenbelasting worden vermeld, met inbegrip van degene die in de vestiging van een lijfrente voorzien.
De bedoeling van de wet is te weten of er levensverzekeringsovereenkomsten werden afgesloten met een in het buitenland gevestigde verzekeraar. De TAK 26-contracten vallen niet onder de aangifteverplichting. Indien de verzekeringnemer de levensverzekeringsovereenkomst heeft overgedragen, moet de nieuwe verzekeringnemer het bestaan ervan vermelden in zijn aangifte inzake de personenbelasting. Als de belastingplichtige “vergeet” om die buitenlandse verzekering aan te geven, heeft men te maken met een onjuiste of onvolledige aangifte en gelden de gebruikelijke administratieve sancties.
06.07 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord.
U merkt aan de vragen die er bij de bevolking hierover rijzen, dat die wet helemaal niet duidelijk is. U zegt dat alle levensverzekeringsovereenkomsten die bestaan of hebben bestaan in het belastbaar tijdperk, moeten worden aangegeven. Dit staat as such niet in de wet. Daarover zijn er heel wat vragen. Er zijn zoveel onduidelijkheden en het is helemaal niet duidelijk hoe dit aan te geven. Men weet zelfs niet hoe dit in de belastingaangifte te doen.
Is het dan niet beter om dit eerst nog eens grondig te bekijken en de wet grondig te verduidelijken, zodat voor iedereen duidelijk wordt hoe en wat er in het aangifteformulier moet worden vermeld? Zoals het huidige aangifteformulier er zal uitzien, is dit nog altijd niet duidelijk voor de burgers.
06.08 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: U stelde een aantal vragen over zaken waarover er volgens u onduidelijkheid is. Ik meen dat het antwoord bijzonder duidelijk was. Tenzij u met nieuwe vragen komt, is het voor mij afgesloten.
06.09 Veerle Wouters (N-VA): Uw antwoord was niet helemaal conform de wettekst, zoals wij die hebben gekregen. Misschien hebt u een andere wettekst, maar uw antwoorden zijn niet conform de wet. Het kan misschien als toelichting dienen, maar het staat niet as such in de wet.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de wederbeleggingsvergoeding" (nr. 16493)
07 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'indemnité de remploi" (n° 16493)
07.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijn excuses voor mijn laattijdigheid, ik wist niet dat de vragen al zo vroeg aan bod zouden komen.
Mijnheer de staatssecretaris, deze vraag was gericht aan de nieuwe minister van Financiën omdat zijn voorganger, minister Vanackere, al een tijdje geleden had aangekondigd snel werk te maken van het beperken van de wederbeleggingsvergoeding. Tot op heden blijft het echter heel stil, terwijl steeds meer kmo’s in de problemen raken door de huidige regeling, of moet ik zeggen door de huidige praktijken van heel veel banken.
Momenteel moeten ondernemingen soms tot 30 % van het resterende bedrag van een lening terugbetalen, wat veel kleine ondernemers in de problemen brengt. Bovendien worden ondernemers door deze regeling geremd om te investeren of initiatief te nemen.
Een aanpassing van de wet is bijgevolg een absolute noodzaak. De regering heeft ook aangekondigd daaraan te zullen werken. Het is een absolute noodzaak om kredietnemers te beschermen tegen deze praktijken.
Wij hebben zelf ook een wetsvoorstel ingediend om de wederbeleggingsvergoeding van het hypothecaire krediet te beperken tot een maand en deze van andere kredieten – bijvoorbeeld investeringskredieten – tot twee maand.
Ik heb dan ook een aantal heel concrete vragen.
Ten eerste, kunt u ons meedelen wat de stand van zaken is en welke de uitgangspunten en de grote lijnen zijn van het voorstel waaraan blijkbaar al maanden wordt gewerkt? Op welke punten zal dit afwijken of overeenstemmen met het wetsvoorstel dat wij hebben ingediend?
Ten tweede, gezien het grote belang voor ondernemers die nu reeds door de maatregel worden getroffen, is het belangrijk te weten of de nieuwe regeling ook van kracht zal zijn op lopende contracten, dan wel enkel op de nieuwe investeringskredieten.
Ten derde, binnen welke termijn kan volgens u een wetsontwerp in de Kamer worden ingediend?
07.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Hecke, wat betreft uw eerste vraag over de krachtlijnen van het wetgevende initiatief met betrekking tot de toegang tot de financiering voor kmo’s verwijs ik u naar het antwoord van de minister van Financiën, gegeven op 6 december 2012 op een vrijwel identieke vraag nr. 1345 van uw collega Gerkens in deze assemblee.
Het voorontwerp van wet werd op 14 februari laatstleden voor advies verstuurd naar de Nationale Bank van België. Ik ontving dit advies op 12 maart laatstleden. Momenteel wordt het advies bestudeerd waarna er eventueel wijzigingen kunnen worden aangebracht aan het voorontwerp van wet. Aangezien dit voorontwerp van wet nog niet definitief is en nog niet werd besproken in de Ministerraad, zal ik er hier niet nader op ingaan.
Wat betreft het toepassingsgebied en de timing kan ik u wel reeds meedelen dat de Nationale Bank er als financieel toezichthouder, omwille van de rentabiliteit van de bancaire kredietactiviteiten, op aandringt dat de nieuwe wettelijke regeling voor de wederbeleggingsvergoeding enkel van toepassing zou zijn voor de nieuwe kredietovereenkomsten na de inwerkingtreding van de wet.
Er moeten nog diverse stappen worden ondernomen in het legistieke proces vooraleer een wetsontwerp aan het Parlement kan worden voorgelegd, waardoor het moeilijk is om een concrete timing te geven.
Het is in elk geval wel ons streefdoel om voor het zomerreces met een wetsontwerp naar de Ministerraad te komen en hopelijk ook naar het Parlement.
07.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, u verwijst naar de vraag van mevrouw Gerkens, maar wij zijn ondertussen drie maanden later. U zult het mij niet kwalijk nemen dat ik regelmatig naar de stand van zaken informeer.
Er is een advies van de Nationale Bank op een voorontwerp dat is gemaakt. Dat is goed, maar de timing die u naar voren schuift – “we hopen voor het reces met een ontwerp te komen” – blijft wel duren. Ondertussen zitten heel veel bedrijven in de problemen door deze wederbeleggingsvergoeding en door het systeem dat vandaag wordt gehanteerd.
Ik ben dan ook niet gerustgesteld, vooral omdat u zegt dat de Nationale Bank adviseert om een nieuwe regeling alleen te laten ingaan voor nieuwe contracten en niet voor de lopende. Dat wil zeggen dat vele honderden bedrijven die vandaag met deze problemen worden geconfronteerd niet zullen worden geholpen. Het zal enkel een oplossing zijn voor nieuwe contracten en dus voor de toekomst, maar wat doen we dan met de ondernemingen die hiermee vandaag worden geconfronteerd, die bereid zijn om uit te breiden, die bereid zijn om jobs te creëren en die worden geconfronteerd met een dergelijke clausule die 30 % van het uitstaande bedrag kost?
Ik denk dat de regering ook dit probleem van nabij zal moeten bekijken en even nadenken of het wel raadzaam is het advies van de Nationale Bank in die zin te volgen. De overheid heeft veel gedaan om de banken te redden. Misschien wordt het tijd dat de banken ook iets terugdoen voor de economie.
Het incident is gesloten.
- M. Olivier Destrebecq au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'amélioration de l'efficacité du Service des Décisions Anticipées en matière fiscale" (n° 16626)
- M. Olivier Henry au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les recommandations de la Cour des comptes à propos du service prefiling" (n° 16712)
- de heer Olivier Destrebecq aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "een efficiënter werkende Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken" (nr. 16626)
- de heer Olivier Henry aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de aanbevelingen van het Rekenhof inzake prefiling" (nr. 16712)
08.01 Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, dans son rapport du 12 mars 2013, la Cour des comptes évalue positivement le service des Décisions Anticipées (SDA); un service autonome du SPF Finances chargé de traiter les demandes de décisions anticipées et de régularisations fiscales. C'est une bonne chose et cela a le mérite d'être souligné.
Le SDA a pour tâche principale d'examiner les demandes de décisions anticipées introduites par les contribuables qui souhaitent un accord fiscal préalable sur les conséquences d'opérations qu'ils envisagent de réaliser. Il prend des décisions qui déterminent comment la loi s'appliquera aux situations exposées par les demandeurs.
Institué en 2004 au sein du SPF Finances pour augmenter la sécurité juridique des contribuables et créer un climat favorable aux investissements en Belgique, il est pleinement autonome et travaille en toute indépendance hiérarchique. Il peut se faire assister par les autres administrations du SPF Finances. Cette collaboration est organisée via un point de contact central instauré au sein de l'administration fiscale.
Monsieur le secrétaire d'État, même si le tableau est globalement positif, la Cour pointe quelques éléments à corriger.
Ainsi, elle recommande une amélioration des relations et des échanges entre les différents services fiscaux.
Par ailleurs le prefiling, phase informelle facultative qui précède la demande de décision anticipée, mériterait, selon elle, d'être recadré et limité.
En outre, parallèlement à la possibilité de recourir au SDA, le contribuable peut encore s'adresser aux services classiques pour des accords fiscaux préalables ou pour des déclarations spontanées en vue de régulariser certains revenus. Il conviendrait, d'après la Cour des comptes, de délimiter précisément les cas où les services classiques peuvent intervenir dans ces matières; ce qui me semblerait en effet être une bonne chose.
Monsieur le secrétaire d'État, estimez-vous les observations de la Cour fondées et de bon aloi?
Quelles sont les réponses que le gouvernement entend apporter à ces divers éléments? Dans quel timing cela pourrait-il être imaginé?
08.02 Olivier Henry (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la Cour des comptes a rendu un rapport le 12 mars dernier dans lequel elle procède à une analyse du service des Décisions Anticipées. La Cour y relève que le SDA a créé une première phase de procédure facultative, dite de prefiling. Il s'agit d'une phase informelle de contacts préliminaires, non prévue par la loi, qui vise à informer le demandeur des éléments indispensables au traitement de son dossier.
Or selon la Cour des comptes, cette phase de prefiling dépasse, dans la plupart des dossiers, la simple collecte des données auprès des différentes parties et devient une phase d'examen à part entière. De la sorte, il n'en resterait pas de trace. La Cour recommande dès lors de limiter le domaine du prefiling à l'échange de renseignements et de ne pas l'étendre à l'examen proprement dit de la demande. En outre, lorsqu'à l'issue de la phase de prefiling, le contribuable n'introduit pas de demande formelle, elle recommande que le SDA puisse décider d'informer l'administration fiscale du projet de montage fiscal envisagé par le contribuable. Enfin, la Cour recommande de refuser dorénavant les demandes de prefiling anonymes.
Voici donc, une fois encore, la question de la transparence du SDA remise sur la table. Le plan d'action de lutte contre la fraude du secrétaire d'État John Crombez, approuvé par le Conseil des ministres du 11 mai 2012, qui lui-même faisait droit aux recommandations qui concluaient le rapport de la commission d'enquête de lutte contre la fraude adoptées en 2009, posait déjà les mêmes inquiétudes et formait les mêmes recommandations. La commission d'enquête Grande fraude relevait notamment que certains acteurs soumettent un dossier en prefiling afin de sonder la réaction du service. Il est à craindre, dans un tel système, que les demandeurs, malgré le retrait des dossiers en question, poursuivent néanmoins la mise en œuvre de ceux-ci.
Par ailleurs, services et autorités sont privés d'informations précieuses quant à des montages relevant de l'ingénierie fiscale et auxquels elles pourraient s'opposer avant une diffusion trop importante et dommageable pour le Trésor. C'est ainsi que la commission d'enquête parlementaire recommandait également la publication au moins une fois par an des mécanismes et principes qui auraient été refusés si les dossiers n'avaient pas été retirés avant qu'une décision n'intervienne.
Le groupe socialiste a déposé, sous la précédente législature et sous l'actuelle, une proposition de loi qui traduit cette recommandation. Le gouvernement, dans son plan de lutte contre la fraude, propose également que le SPF Finances publie chaque année des rapports de vigilance sur base des informations qu'il reçoit du service des Décisions Anticipées. Par ailleurs, nous nous en sommes déjà étonnés ici même et nous réitérons notre mécontentement quant à l'absence de rapport du SDA pour les années 2010 et 2011! Le rapport 2009 avait lui-même été présenté avec un énorme retard, je vous le rappelle.
Monsieur le secrétaire d'État, quelles suites comptez-vous donner aux recommandations de la Cour et surtout dans quel délai?
Quelles dispositions demanderez-vous au SDA d'adopter afin que la phase de prefiling ne serve de "demande test"?
Il apparaît nécessaire que le SDA soit invité à signaler régulièrement au SPF Finances ses constatations quant à des demandes mettant en œuvre des mécanismes et ingénieries nouvelles ou révélant des failles ou imprécisions de nos législations fiscales. Il serait de bon aloi que ces constatations soient également portées à la connaissance du ministre et du parlement avant la diffusion de planification fiscale agressive. Quelles mesures proposez-vous à cet égard?
Envisagez-vous des sanctions à l'égard du SDA, qui ne s'est pas acquitté de ses obligations de communication et de transparence pour ses deux derniers rapports? Le rapport 2009 a été sévèrement critiqué par mon groupe pour son absence d'exhaustivité quant aux demandes effectivement introduites et traitées. Veillerez-vous à ce que les prochains rapports, qui nous l'espérons seront présentés avec diligence, soient davantage complets?
La Cour des comptes porte une recommandation qui ne manque pas de nous étonner: à votre connaissance, le SDA a-t-il réellement déjà accepté des demandes anonymement introduites? Sur quelle base y serait-il autorisé, alors que l'article 21 de la loi du 24 décembre 2002 exige que l'identité du demandeur figure dans la demande?
08.03 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, chers collègues, il convient tout d'abord de signaler que le rapport de la Cour des comptes sur les services du SDA est dans l'ensemble très favorable et conclut que "le traitement des demandes de décisions anticipées est correctement formalisé et l'organisation du SDA lui permet d'accomplir sa mission efficacement".
Je souhaite aussi attirer l'attention sur le fait qu'il s'agit là d'un rapport très récent de la Cour des comptes et qu'il est prématuré de déjà demander quelles suites seront apportées aux recommandations qu'il contient.
Ceci étant dit, je peux vous informer que les relations entre le service des Décisions Anticipées et les différents services fiscaux sont actuellement réglées par le protocole conclu le 8 décembre 2010. Ce dernier est régulièrement rappelé aux agents du SPF Finances afin que ceux-ci veillent à sa correcte application.
Comme le recommande la Cour des comptes, ce protocole et sa mise en œuvre seront à l'avenir plus régulièrement évalués. Le protocole prévoit aussi que les services opérationnels, en vue de garantir la sécurité juridique des opérations envisagées, attirent l'attention des contribuables sur la possibilité qui leur est offerte de prendre contact avec le service des Décisions Anticipées en vue d'obtenir une décision anticipée.
En ce qui concerne les recommandations de la Cour des comptes relatives aux procédures facultatives de prefiling, j'estime – et la Cour ne le conteste pas – que l'existence de cette phase informelle est justifiée. En effet, celle-ci s'inscrit en premier lieu dans le devoir général d'information qui incombe à toute administration publique. Cette information ne lie pas le SPF Finances. Les agents du département accomplissent ce devoir, que cela soit au sein des services centraux ou des services de taxation, sans qu'il soit exigé une identification du demandeur.
Ensuite, il en va de même avec le SDA, seul service compétent pour répondre aux questions d'interprétation de la loi fiscale dans des situations bien précises. Ces premiers contacts informels permettent à chacun de préparer efficacement sa demande de décision anticipée.
Cette procédure de prefiling est également bien connue au niveau international. À l'échelle européenne, il faut relever qu'une phase similaire existe en matière d'accord préalable sur les prix de transfert.
Dans ce cadre, le SDA porte déjà à la connaissance des services centraux des questions de principe. Les rapports 2010 et 2011 ont bien été transmis par mon prédécesseur au président de la Chambre le 28 novembre 2012. À ce sujet, je vous renvoie à ma réponse donnée au sénateur Laaouej lors de la séance plénière de jeudi dernier. Il a donc été satisfait à l'obligation d'information – il est vrai, avec retard. J'insisterai pour que le rapport annuel 2012 puisse être soumis à temps à la Chambre.
Ces documents reprennent une synthèse de l'ensemble des dossiers relevant une lacune dans la loi fiscale, présentant une question de principe ou aboutissant à une appréciation négative. On y trouve également ce que vous appelez des "planifications fiscales agressives". Comme pour le rapport 2009, la présidente du SDA est disposée à vous les présenter.
Enfin, le SDA ne délivre jamais de décision sans une identification complète du ou des demandeurs.
08.04 Olivier Destrebecq (MR): La bonne nouvelle est que mon collègue Henry, M. le secrétaire d'État et moi-même sommes sur la même longueur d'onde. Globalement, le rapport de la Cour des comptes peut nous satisfaire.
Je suis assez rassuré car l'on procédera à des évaluations plus courantes: cela va dans le bon sens. Je suis aussi rassuré quand le ministre nous dit espérer que le rapport arrivera à temps. Je ne sais pas ce que veut dire "à temps" mais je sens que l'intention y est.
08.05 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Comme je l'ai dit ce matin, dans le cadre d'un autre dossier, les rapports et les engagements doivent être remplis à temps et dans les délais prévus. À temps, cela signifie dans les délais prévus. Parfois, il s'agit d'une question de moyens en personnel pour remplir les tâches. Mais il faut prendre ses responsabilités et les délais doivent être respectés, sinon on ne peut pas travailler d'une bonne manière.
08.06 Olivier Destrebecq (MR): Je suis à 200 % d'accord avec vous. Il est vrai que la moindre des choses est que nous puissions montrer l'exemple. Nous ne devons pas être en retard surtout dans ce genre de rapport.
J'ai bien entendu que ce rapport du 12 mars est arrivé dernièrement et qu'il faut laisser au cabinet du ministre et au gouvernement suffisamment de temps pour pouvoir digérer tout cela et venir avec des propositions plus concrètes par rapport aux remarques de la Cour des comptes.
Il serait peut-être intéressant pour les collègues sensibilisés par la cause d'avoir une information sur l'évolution du travail et du timing dans lequel il va s'effectuer.
08.07 Olivier Henry (PS): Monsieur le président, je ne suis pas certain que nous ayons la même lecture ni du rapport de la Cour et encore moins de la réponse du ministre. En tout cas, avant de pouvoir améliorer un service, il faut pouvoir l'évaluer pour se rendre compte des différents points à modifier. Il est donc plus que nécessaire que le parlement soit informé des rapports qu'il attend toujours depuis 2010. J'insiste sur l'exhaustivité des problèmes rencontrés, y compris ceux en phase de prefiling même si cette phase informelle devrait se limiter à des échanges limités en vue de préparer l'introduction formelle d'une demande.
Je tiens également à vous demander de répondre de la meilleure manière aux questions de prefiling anonyme que la Cour des comptes recommande de refuser. Il serait préférable, si nous entendons la présidente, d'étendre cette audition à l'ensemble du collège du service.
Je pense également qu'en matière de prix de transfert, il est important de prendre en considération ce que le G20 et l'OCDE ont dénoncé quant au déplacement des bases imposables par les multinationales.
Enfin, s'il y a une chose certaine, c'est que nous souhaitons que les recommandations de la Cour soient toutes suivies.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la suppression du service de remplissage des déclarations fiscales dans les communes du Contrôle de Lens" (n° 16634)
09 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het stopzetten van de hulp bij het invullen van belastingaangiften in de gemeenten die vallen onder de Controle der belastingen van Lens" (nr. 16634)
09.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, suite à la modernisation en cours au sein du SPF Finances et à la réduction substantielle du personnel et des tâches administratives en charge du contrôle, l'Administration générale des contributions d'Ath a décidé de supprimer le remplissage des déclarations fiscales dans les communes du Contrôle de Lens. Cette décision concerne principalement des communes rurales.
Cette mesure est tout sauf anodine. En effet, ce service de remplissage de déclarations fiscales aidait grandement les personnes âgées. Les fonctionnaires venaient trois fois par an et apportaient leur aide à la population démunie d'ordinateur, ce qui est encore fréquent dans nos campagnes.
Tout le monde n'aura pas la possibilité de se déplacer là où ces services vont continuer d'être organisés, c'est-à-dire à Ath. Il y aura donc forcément des laissés-pour-compte, malheureusement parmi les personnes les plus défavorisées.
Monsieur le secrétaire d'État, qu'est-ce qui justifie la suppression de ce service dans les communes concernées? Ne serait-il pas possible de continuer à l'organiser dans les communes du Contrôle de Lens qui le souhaitent, sans pour autant l'imposer?
09.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, le but de mon administration est de continuer à assurer de façon optimale le service aux citoyens, mais nous devons tenir compte de la diminution globale de notre personnel.
À partir de cette année 2013, nous installerons un nouveau front office à Ath pour aider au remplissage des déclarations des citoyens de Lens. Dans la plupart des cas, il n'est plus nécessaire pour les personnes âgées de se déplacer pour introduire une déclaration à l'impôt des personnes physiques. En effet, les contribuables de ce groupe cible recevront une proposition de déclaration simplifiée et ne devront donc plus introduire de déclaration.
09.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. Je ne suis pas sûre que ce nouveau service qui sera mis en place aidera vraiment les personnes âgées. En fait, dans ma commune, le service est organisé à trois reprises et, à chaque fois, il rassemble un monde considérable.
De plus, les personnes âgées ont besoin d'être rassurées lors du remplissage de leur déclaration. C'est pourquoi je ne suis pas certaine qu'à la réception de la proposition, elles n'auront pas des questions à soumettre. Finalement, le problème sera reporté.
Il me paraît dommage de ne pas laisser la possibilité aux communes le désirant de poursuivre l'organisation de ce service. En conséquence, ce sont des fonctionnaires en même temps mandataires politiques qui aideront, de manière informelle, au remplissage des déclarations. C'est stupide de se voiler la face au lieu de continuer à organiser ce service de manière transparente.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'agrément des associations et la possibilité de déduire des libéralités pour l'année 2012" (n° 16419)
- Mme Meyrem Almaci au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la déductibilité fiscale pour les libéralités" (n° 16667)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de erkenning van verenigingen en de mogelijkheid om giften af te trekken voor het jaar 2012" (nr. 16419)
- mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscale aftrek voor giften" (nr. 16667)
10.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, ces jours-ci, des centaines de milliers de ménages reçoivent un courrier, contenant un reçu qui donne droit à déduire une partie des libéralités faites en 2012. Les institutions agréées, de leur côté, ont dû introduire auprès du SPF Finances, avant le 1er mars dernier, ces mêmes attestations fiscales par la voie électronique.
Pour être agréées pour délivrer ces attestations fiscales, ces associations doivent recevoir un agrément. Or, selon nos informations, au moins une douzaine de ces associations attendent toujours un agrément pour l'année 2012, notamment celles qui doivent faire l'objet d'un arrêté royal plutôt que ministériel. Ces associations étaient reconnues jusque fin 2011 et ont introduit une demande de prolongation dans les délais, souvent déjà depuis 18 ou 24 mois.
Cette situation est problématique non seulement pour les associations concernées mais également pour les dizaines de milliers de citoyens qui ont fait un don en 2012 à, pour ne citer que le nom le plus connu, Amnesty International - aussi bien la section francophone que néerlandophone. J'ai déjà interrogé M. Reynders à l'époque sur les délais de mise en œuvre de la procédure d'agrément, qui semble, dans certains cas et vu l'utilité sociétale des associations concernées, inutilement longue et lourde.
De même, un groupe de contact existait par le passé rassemblant des représentants du cabinet des Finances, de l'administration et des ONG concernées, permettant d'identifier et de résoudre les difficultés techniques et administratives relatives à ces dossiers.
Monsieur le secrétaire d'État, confirmez-vous ce problème? Quelle en est l'origine? Ne serait-il pas utile d'harmoniser les procédures d'agrément en les ramenant toutes sous le seul régime de l'arrêté ministériel? Pouvez-vous nous dire combien d'institutions n'ont pas encore reçu à ce jour la prolongation de leur agrément pour 2012, malgré un dossier complet introduit dans les délais? Dans quel délai ce problème sera-t-il réglé, pour autant qu'il ne l'ait pas été entre-temps? Quelle est la déductibilité effective des dons réalisés à leur bénéfice en 2012? Que peuvent-elles communiquer à leurs donateurs? Ces associations pourraient-elles, par exemple, délivrer des reçus provisoires, sous réserve d'agrément? Pouvez-vous garantir que, dès la publication de l'arrêté royal, l'introduction des attestations par la voie électronique de Belcotax On Web sera toujours possible, avec effet sur la déclaration fiscale des donateurs contribuables? Est-ce qu'une "reconduction d'office" pour l'année 2012 ne serait pas plus simple pour ces associations et leurs donateurs qui ne portent aucune responsabilité de cet énorme retard? Comptez-vous remettre sur pied un groupe de contact avec les ONG concernées et dans quel délai?
10.02 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, na deze bijzonder gedetailleerde uiteenzetting van mijn collega zal ik mij beperken tot het verschil. Er zijn immers al heel wat vragen gesteld.
Het voorbije jaar heb ik aan de in de vorige legislatuur hiervoor bevoegde minister Reynders de vraag over de problematiek van de giften gesteld, niet alleen met betrekking tot het feit dat de bewijzen te laat worden ontvangen omdat de erkenning er niet is, maar ook dat de vragen voor erkenning ook blijven liggen.
Het gaat om meer dan maar een paar organisaties. Het gaat echt om een structureel probleem. Dit plaatst de organisaties die al erkend zijn – ik heb het nog niet eens over degenen die nog moeten worden erkend – voor heel wat praktische problemen en administratieve rompslomp en voor vraagtekens bij degenen die ontvanger zouden moeten zijn.
In budgettair moeilijke tijden waar de overheid niet altijd evenveel plaats kan maken in haar budget om het pad naar de 0,7 % ontwikkelingssamenwerking te halen en te investeren in een eigen werking in eigen land voor heel wat vzw’s en organisaties met een sociaal en ethisch oogpunt, is het ongelooflijk belangrijk om wat bestaat aan erkenning voor private initiatieven vanuit de samenleving goed te laten lopen.
Ik sluit mij aan bij de eerder gestelde vragen. Ik wil graag weten om hoeveel organisaties het gaat, wat het fundamentele probleem is en welke structurele oplossing het kabinet voorstelt om een einde te maken aan het probleem dat al enkele jaren aansleept en waarvan de minister toch wel terdege op de hoogte moet zijn, al was het maar via de vragen die wij en de organisaties zelf hebben gesteld.
Mijn concrete vraag is of er echt wordt gewerkt aan een hervorming van de erkenningsprocedure.
10.03 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, chers collègues, je connais la problématique. L'agrément par arrêté royal alourdit et allonge effectivement considérablement la procédure. En effet, chaque projet d'arrêté royal vise une série d'associations et ne peut, dès lors, être modifié que périodiquement. Chaque modification doit être soumise à avis auprès de l'Inspection des Finances et recevoir l'accord du ministre du Budget.
De betrokken instellingen mogen slechts kwijtschriften afleveren nadat zij de erkenning voor het betreffende jaar hebben verkregen. In voorkomend geval wordt hun een extra termijn van twee maanden toegestaan voor het indienen van de kwijtschriften via Belcotax On Web en voor de verzending van een exemplaar aan de schenkers te rekenen vanaf de datum van de mededeling van de erkenning.
Spécifiquement en réponse à M. Gilkinet: elles devront communiquer à leurs donateurs d'attendre les reçus qu'elles leur délivreront. La délivrance de reçus provisoires ou sous réserve d'agrément n'est pas autorisée.
Momenteel zijn de diensten van de minister van Begroting twee ontwerpen van KB aan het onderzoeken. Een derde wordt door mijn administratie voorbereid.
In totaal gaat het om een zestigtal verenigingen die voor een nieuwe erkenning, met inbegrip van het jaar 2012, worden voorgesteld.
De papieren aangifte in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2013 zal pas tegen eind juni 2013 moeten worden ingediend. Mochten de schenkers hun attest voor het jaar 2012 niet tijdig krijgen, dan kunnen zij hun aangifte invullen of indien hun aanslag al gevestigd is, vragen om een herziening ervan.
Le Code des impôts sur les revenus ne prévoit pas l'obtention automatique de l'agrément ou son renouvellement. Il n'est, dès lors, pas permis de renouveler d'office l'agrément pour 2012.
Cela étant dit, je suis conscient du problème et suis a priori favorable à une harmonisation des procédures d'agrément, ne fût-ce que dans un souci d'uniformisation et de simplification administrative.
Dat kan uiteraard slechts via een wijziging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 gebeuren en vereist daarom een politieke consensus.
Monsieur Gilkinet, je peux vous dire que des demandes ont été formulées en vue d'une réactivation du groupe de contact "Libéralités" et que j'ai chargé l'administration de les examiner.
10.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je déplore cette situation qui crée le flou tant pour des associations qui jouent un rôle essentiel dans la société que pour les contribuables qui font le choix de les aider. C'est un problème qui est connu, qui n'a pas été géré et qui risque de rompre la confiance à la fois entre les donateurs et les associations mais aussi à l'égard du gouvernement fédéral et du ministre des Finances.
Si j'ai bien compris, c'est aussi une conséquence des procédures budgétaires complexes qui ont été mises en œuvre avec de multiples contrôles et qui empêche finalement ce qui fonctionnait bien de continuer à fonctionner. Par votre intermédiaire, je demande au ministre des Finances de trouver une solution d'urgence pour ce qui concerne l'année 2012. On ne peut rester dans le flou plus longtemps!
Pour le futur, je note une bonne volonté du ministre des Finances pour la réactivation du groupe de contact et pour les améliorations structurelles. Je demande effectivement qu'elles soient mises en œuvre le plus rapidement possible et je réinterrogerai le ministre autant de fois que nécessaire pour qu'il confirme ces avancées.
10.05 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): U hebt het over zestig organisaties. Als u weet hoeveel er actief zijn en wat de omvang van die organisaties is, is dat niet niets.
Ik ben blij dat de minister op de hoogte is van het probleem en er zich bewust van is, maar ik denk dat er heel dringend niet alleen een wetgevend initiatief moet worden genomen, maar dat er daarnaast ook iets proactiever met het probleem moet worden omgegaan.
Als ik het goed heb begrepen, wordt er gezegd dat er geen ambtshalve verlenging voor het jaar 2012 mogelijk is en dat er dus een aantal procedures moet worden gevolgd door de verenigingen zelf en door degene die recht heeft op de belastingaftrek. Dit verzwaart de huidige situatie.
Ik dring er toch op aan dat het kabinet op een of andere manier duidelijkheid schept, al was het maar met een heel duidelijk communicatie, die kan worden doorgestuurd van de organisaties naar de mensen die recht hebben op een belastingaftrek, zodat die communicatie niet door elke organisatie apart moet gebeuren.
Voorts sluit ik mij aan bij de heer Gilkinet. Als die communicatie niet gebeurt, zal het effect zijn dat degene die een attest zou moeten ontvangen lastig gaat zijn ten aanzien van de organisatie aan wie hij geld heeft geschonken, wat volledig contraproductief is, niet alleen met betrekking tot het oogmerk van die organisatie maar ook met betrekking tot het vertrouwen dat indirect in onze overheid wordt gesteld.
Tot slot vraag ik om niet alleen aan dit probleem te remediëren, maar tegelijkertijd ook om de procedure van erkenning te bekijken, want ook daar zijn heel wat organisaties vragende partij, nieuwe organisaties, en ook daar zien wij dat een aantal zaken misloopt.
Ik zou de nieuwe minister toch willen aanmanen om dit probleem snel ter hand te nemen, om snel een communicatie naar de betrokken organisaties te sturen en zo naar de mensen die eigenlijk het slachtoffer zijn en ook snel aan communicatie te doen, intern, om zowel de procedure van erkenning als aan de procedure voor de verlenging van de erkenning te remediëren.
Wilt u ons daarvan ook op de hoogte houden, zodat wij, die het probleem hier al een aantal jaren aan de agenda hebben gezet, ook weten wat er gebeurt en niet opnieuw een jaar later door de organisaties moeten worden gealarmeerd omdat zij merken dat het weer niet in orde is.
10.06 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik denk dat u gelijk hebt. Ik denk dat wij dit zo snel als mogelijk in de administratie moeten recht kunnen zetten. Ik wil mijn appreciatie uitdrukken voor die verenigingen die inderdaad een belangrijke maatschappelijke rol spelen. Ik zal met aandrang vragen om dit in orde te brengen.
10.07 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Al was het maar een officieel schrijven aan die verenigingen zodat men die brief naar de betrokkenen kan doorsturen, zodat de verwarring weg is en er zeker geen negatief gevoel tegenover de organisatie zelf ontstaat.
10.08 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Zonder mij te overengageren, denk ik dat dit door de administratie moet kunnen worden rechtgezet.
10.09 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Rapidement, je signalerai que cette compétence a été exercée pendant plus de dix ans par le même ministre. Je ne sais pas s'il avait un intérêt pour la question. Cependant, M. Vanackere, prédécesseur de M. Geens, a été à ce poste pendant plus d'un an. Je pense que c'est un délai suffisant pour améliorer ce qui doit l'être. Peut-être n'avait-il pas conscience de l'urgence. J'espère qu'avec ces deux questions, cette conscience viendra. Nous attendons des améliorations rapides de la situation.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 15950 van mevrouw Carina Van Cauter wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
- M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "l'évaluation par la BNB du caractère 'fit and proper' des dirigeants de banques inculpés dans le dossier Fortis" (n° 16420)
- M. Joseph George au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "les poursuites éventuelles du parquet à charge d'anciens dirigeants de Fortis" (n° 16437)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de beoordeling door de NBB van het zogenaamde 'fit and proper'-karakter van de in het dossier-Fortis in verdenking gestelde topbankiers" (nr. 16420)
- de heer Joseph George aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de mogelijke vervolging door het parket van gewezen topmannen van Fortis" (nr. 16437)
11.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le 18 décembre dernier, j'interrogeais M. Vanackere au sujet du caractère fit and proper et du maintien en fonction de M. Dierckx comme vice-président de BNP Paribas Fortis et président de Febelfin, ainsi que de M. Verwilst comme président du comité de direction d'Optima Bank, à la suite de leur inculpation dans le cadre de l'affaire Fortis. Si le principe de la présomption d'innocence est essentiel, l'article 18 de la loi bancaire énonce que les dirigeants tant exécutifs que non exécutifs d'établissements de crédit doivent posséder l'honorabilité professionnelle et l'expertise nécessaires, ainsi que l'expérience adéquate pour exercer ces fonctions. L'évaluation du caractère dit fit and proper des dirigeants d'établissements de crédit fait partie du contrôle prudentiel que la Banque nationale de Belgique (BNB) exerce sur le secteur des banques et assurances. Cette procédure vise à maintenir ou porter à un haut niveau les aptitudes morales, éthiques et techniques des dirigeants de banques. La loi précise également que la BNB peut recueillir des informations complémentaires auprès des autorités judiciaires sur toute condamnation ou enquête préliminaire consécutive à une infraction aux lois de contrôle financier.
Dans sa réponse, M. Vanackere avait indiqué que l'évaluation de l'honorabilité professionnelle des dirigeants d'établissements de crédit relevait du contrôle prudentiel de la BNB. Sans commenter les cas de MM. Dierckx et Verwilst, il expliquait que la BNB pouvait donner un avis négatif si de nouveaux éléments entrent en sa possession et à la suite desquels l'intégrité professionnelle, l'expertise et l'expérience adéquates seraient mises en doute. Et d'ajouter: "Il appartient donc à la BNB, et à elle seule, de prendre l'initiative, le cas échéant, de revoir son avis".
Depuis lors, un cap supplémentaire a été franchi dans la procédure judiciaire relative au dossier Fortis, puisque le parquet de Bruxelles a demandé le renvoi en correctionnelle de sept anciens administrateurs de Fortis, dont MM. Dierckx et Verwilst. Et cela, sans parler des extraits du dossier parus dans la presse.
Monsieur le secrétaire d'État, quels sont les critères utilisés par la BNB pour juger du caractère fit and proper de dirigeants? Quel est le délai de réaction de la BNP après une décision judiciaire? Pouvez-vous m'indiquer si la décision du parquet de Bruxelles à l'égard de MM. Dierckx et Verwilst devant la chambre du conseil est de nature à influer sur leur caractère fit and proper? La BNB s'est-elle saisie de cette question à la suite de leur renvoi en correctionnelle? La BNB a-t-elle des contacts avec les autorités judiciaires dans le cadre de procédures qui visent ces dirigeants? Estime-t-elle que ceux-ci restent fit and proper, malgré les circonstances que je viens de détailler?
11.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, les critères utilisés par la Banque nationale de Belgique sont ceux de l'expertise et de l'honorabilité professionnelle. Pour ce qui concerne l'évaluation de l'honorabilité, le dossier doit, notamment, comprendre toute condamnation pertinente, tout fait reproché, toute mesure de nature administrative ou disciplinaire, tout licenciement pour faute professionnelle, toute sanction, tout accord amiable ou transaction, toute faillite. La Banque nationale de Belgique peut, par ailleurs, recueillir des informations complémentaires auprès des autorités judiciaires concernant toute condamnation ou information judiciaire pour violation des lois de contrôle financier, c'est-à-dire concernant tant les condamnations que les affaires en cours. L'autorité de contrôle peut, à tout moment, rendre un avis négatif, si elle vient à disposer de nouveaux éléments de nature à remettre en question l'honorabilité professionnelle ou l'expertise et l'expérience requise. Les antécédents professionnels comme le comportement durant la crise financière font partie des nouveaux éléments pris en considération. La mesure dans laquelle ces antécédents professionnels pèsent dans la nouvelle évaluation dépend, notamment, de la question de savoir si l'antécédent est directement lié à l'offre de service financier, au temps écoulé depuis l'antécédent, etc. Il peut arriver que les nouveaux éléments dont dispose l'autorité de contrôle soient débattus avec l'entreprise et que, dans la foulée, l'administrateur concerné renonce à poursuivre son mandat. Il n'est pas arrivé que l'autorité de contrôle doive explicitement émettre un nouvel avis pour qu'un terme soit mis au mandat de l'administrateur concerné. L'examen pour la Banque nationale de Belgique du caractère fit and proper des personnes mentionnées dans la question est actuellement en cours. La Banque nationale de Belgique s'est saisie de cette question à l'approche de la fin du mandat de M. Dierckx et a trouvé opportun de réévaluer en même temps la situation de M. Verwilst.
11.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): En fait, vous n'avez pas donné de réponse à ma question, qui portait sur la conclusion de ce travail d'évaluation de la Banque nationale. Vous avez à nouveau, comme l'avait fait M. Vanackere, paraphrasé la loi en montrant que l'avis de l'institution bancaire dans laquelle sont actives ces personnes est prépondérant.
Sous réserve de l'avis qui interviendra peut-être un jour, cela laisse l'impression d'un auto-contrôle, d'une auto-régulation qui a montré ses limites, et l'impression d'une forme d'impunité de ceux qui auraient commis des erreurs qui coûtent si cher à l'État.
Je ne peux que réitérer ma demande d'une évaluation plus proactive à ce sujet. Même si la justice suit son cours et dans le respect de la présomption d'innocence, il y a quelque chose de choquant de considérer que ces dirigeants de banques sont renvoyés devant le tribunal correctionnel mais continuent d'exercer des mandats à très haute responsabilité. Cela veut dire qu'il n'y a jamais de sanction qui intervient contre ceux qui n'ont pas fait entièrement correctement leur travail. Cela pose question.
Het incident is gesloten.
Le président: Le secrétaire d'État restera encore une quinzaine de minutes parmi nous.
Les questions n° 16439 et n° 16454 de M. Gilkinet sont reportées.
12 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le règlement de garantie pour les coopérateurs ARCO" (n° 16503)
12 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de waarborgregeling voor de ARCO-coöperanten" (nr. 16503)
12.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, une actualité d'hier concerne l'avis du Conseil d'État et j'espère que vous pourrez nous en toucher un mot. Ma question a été rédigée avant que n'intervienne cette décision, ce qui ne m'empêchera pas de vous la lire.
À l'automne 2011, le gouvernement fédéral a pris un arrêté royal accordant une garantie de l'État aux actionnaires coopérateurs d'ARCOPAR, ARCOFIN et ARCOPLUS. L'arrêté en question prévoyait une protection du capital coopératif des actionnaires personnes physiques pour un montant de 100 000 euros. Saisi de plaintes à l'encontre de cet arrêté, le Conseil d'État s'est prononcé hier sur la légalité de l'acte.
Dans son rapport préalable, l'auditeur de la haute juridiction relevait plusieurs motifs pouvant conduire à déclarer l'illégalité de l'arrêté. L'arrêt a été rendu hier, confirmant, si j'ai bien lu, la légalité de l'acte, mais interrogeant néanmoins la Cour constitutionnelle sur l'égalité entre actionnaires et coopérateurs.
La garantie pour les associés d'ARCOFIN, ARCOPAR et ARCOPLUS fait par ailleurs l'objet d'une enquête de la Commission européenne qui entend déterminer si elle ne contrevient pas à la réglementation communautaire en matière d'aide d'État. L'incertitude qui règne actuellement quant au devenir de ces garanties suscite une vive inquiétude chez les milliers de petits porteurs qui ont décidé de placer une part de leurs économies dans des parts de la BACOB, voire de son prédécesseur, la COB. Ils espéraient agir en 'bon père de famille' et en soutien d'une économie coopérative, ce qui est positif dans l'absolu.
Monsieur le secrétaire d'État, où en est le dossier des garanties accordées aux actionnaires coopérateurs d'ARCOPAR, ARCOFIN et ARCOPLUS?
Quels sont les arguments de l'État belge en réponse à ceux des plaignants et de l'auditeur du Conseil d'État?
Quelle est la décision finale du Conseil d'État dans ce dossier?
Quel est le dispositif mis en place par le gouvernement fédéral en vue d'une information pleine et complète des coopérateurs concernés sur le sort de leurs économies, maintenant que le Conseil d'État a confirmé la garantie?
12.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur Gilkinet, je dispose d'une réponse rédigée en néerlandais. Je m'en excuse. Apparemment, elle n'a pas été traduite en temps voulu et je ne prendrai pas le risque de la traduire online, étant donné qu'il s'agit d'un texte juridique.
Met het koninklijk besluit van 14 november 2008 werd de waarborg voor deposito’s verhoogd en werd eveneens een waarborg ingesteld voor levensverzekeringen van tak 21, om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen. Ik herinner eraan dat de waarborgregeling voor coöperanten slechts speelt op het einde van de vereffeningsperiode. Pas dan zal kunnen bepaald worden in hoeverre de overheidswaarborg dient te worden aangesproken.
De koninklijke besluiten van 10 oktober 2011 en 7 november 2011 zijn nog steeds van kracht en door de wet van 3 augustus betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles bekrachtigd.
De Nederlandstalige kamer van de Raad van State nam gisteren een beslissing in het ARCO-dossier. Het betreft de vorderingen tot nietigverklaring ingesteld door de vzw Vlaamse Federatie van Beleggingsclubs en Beleggers, door aandeelhouders van Dexia en door aandeelhouders van de cvba Lanbokas. Wat de vzw Vlaamse Federatie van Beleggingsclubs en Beleggers en de aandeelhouders van Lanbokas betreft, meent de Raad van State dat zij geen blijk geven van het wettelijk vereiste belang. Hun vorderingen worden bijgevolg als onontvankelijk afgewezen.
Wat de vordering ingesteld door de aandeelhouders van Dexia betreft, besliste de Raad van State om een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de grondwettelijkheid van de wetsbepaling op grond waarvan de waarborg ten behoeve van de ARCO-coöperanten natuurlijke personen werd ingesteld. De vraag is of artikel 36, 24 van de wet van 22 februari 1998 de houders van aandelen van een vennootschap discrimineert in vergelijking met de houders van aandelen van een erkende coöperatieve vennootschap. De beoordeling van de ontvankelijkheid van de vordering ingesteld door de aandeelhouders van Dexia wordt uitgesteld tot het Grondwettelijk Hof zich hierover heeft uitgesproken.
Ten gronde is alvast aangenomen dat de Koning redenen had om de aangelegenheid als hoogdringend te beschouwen en dat aan de toepassingsvoorwaarden van het artikel 36, 24 van de wet van 22 februari 1998 was voldaan. Met name was er sprake van een ernstige dreiging van een systemische crisis. De beroepen ingesteld tegen de koninklijke besluiten van 10 oktober 2011 en 7 november 2011 waarbij de staatswaarborg voor deposito’s wordt uitgebreid tot aandelen van vennoten in een coöperatieve vennootschap, worden vandaag met deze arresten dus grotendeels verworpen. Door het stellen van de prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof wordt de procedure voor de Raad van State voorlopig opgeschort in afwachting van het antwoord van het Hof.
12.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je retiens qu'on avance puisque le Conseil d'État a rendu, en tout cas partiellement, un avis hier, mais que le sort des coopérateurs est toujours suspendu, d'une part, à la fin de la période de liquidation et, d'autre part, à l'avis de la Cour constitutionnelle qui a été demandé hier par le Conseil d'État.
Au total, ce sont des centaines de milliers de coopérateurs, qui parfois ont investi leurs maigres économies dans des parts ARCO, qui restent dans l'expectative. C'est aussi un budget important qui devra ou non être activé par l'État belge pour répondre à l'appel de garantie.
Il me semble important de pouvoir informer correctement ces personnes qui ne connaissent pas leur sort et qui nous interrogent en tant qu'élus. Ils interrogent certainement aussi le ministre des Finances. Il en va de la confiance dans notre système de garantie, qui risque d'être mis en cause, comme on le voit dans d'autres pays.
J'ai conscience que les choses sont complexes, que les procédures judiciaires qui sont entreprises ne simplifient pas les choses – c'est le droit des citoyens de contester des décisions –, mais je pense que la clarté doit être faite le plus rapidement possible dans ce dossier, ce qui n'est pas le cas depuis de nombreux mois, voire des années.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "la garantie d'État sur les actifs de Dexia SA" (n° 16528)
13 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de staatswaarborg voor de activa van Dexia NV" (nr. 16528)
13.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le 18 octobre 2011, le gouvernement fédéral en affaires courantes a pris un arrêté royal octroyant une garantie sur les actifs du groupe Dexia. La part belge de cette garantie - les États français et luxembourgeois sont également liés - portait sur un montant de 54,45 milliards d'euros, soit environ 15 % du PIB de notre pays. Ce montant a été revu par la suite, mais reste substantiel, aux alentours des 45 milliards d'euros. Par contre, les conditions de cette garantie n'ont pas été fondamentalement modifiées.
Malgré l'importance de cette somme, l'octroi de la garantie n'est subordonné à aucune condition réelle. L'arrêté royal précise d'ailleurs que "la garantie est payable à première demande". Cet arrêté renforce ce qu'il est convenu d'appeler l'aléa moral, à savoir la possibilité qu'un assuré augmente sa prise de risque par rapport à la situation où il supporterait entièrement les conséquences négatives d'un sinistre. Car en habilitant le ministre des Finances à garantir sans réelle condition les créances sur Dexia SA et Dexia Crédit Local SA, l'arrêté envoie un signal clair aux organismes financiers qui bénéficient de cette garantie. Il leur indique, en effet, que les pouvoirs publics belges interviendront toujours en dernier ressort.
À titre de comparaison, le décret français, qui prévoit cette garantie au nom de l'État français, outre qu'il indique que les conditions d'activation des garanties doivent faire l'objet de conventions avec les sociétés concernées et avec les représentants de la Belgique et du Grand-Duché, établit une liste des conditions propres reprises dans ma question sous forme écrite.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous m'indiquer quelle est la signification de la disposition de l'arrêté prévoyant que les garanties sont appelables "à la première demande"? N'estimez-vous pas que cette formulation est imprudente? Pour quelle raison l'État belge n'a-t-il pas subordonné l'activation des garanties à des conditions plus strictes comme l'ont fait la France et le Grand-Duché de Luxembourg? Avez-vous l'intention de modifier cette formulation afin de mieux protéger les intérêts de la Belgique et de ses concitoyens?
13.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue Gilkinet, une garantie est qualifiée d'autonome ou appelée "à la première demande" lorsqu'elle est indépendante de l'obligation principale qu'elle protège. Ainsi, le garant - en l'espèce, les États - renonce à recourir aux exceptions que les entités garanties pourraient invoquer à l'encontre des bénéficiaires. Ce type de garantie est classique lors d'émissions de titres sur les marchés financiers, car elle procure le plus grand confort aux investisseurs. Étant donné que nous voulons que Dexia puisse se financer sur les marchés avec un maximum de succès, c'est une telle garantie qui devait être attachée à ces émissions d'instruments financiers.
Les conditions que vous avez relevées dans le décret français ont trait à la gouvernance des établissements financiers qui ont bénéficié du soutien de l'État français. Ces règles font partie de l'arsenal juridique dont le législateur français a choisi de se doter, mais sont tout à fait étrangères aux conditions d'octroi et de maintien de la garantie négociée entre les trois États et qui figurent dans la convention de garantie.
Mon intention est que soit présenté un projet de loi sur la politique de rémunération dans les établissements qui reçoivent un soutien exceptionnel des pouvoirs publics et sur l'interdiction d'attribuer aux administrateurs exécutifs et non exécutifs ainsi qu'aux membres du comité de direction. Une rémunération variable devrait être introduite. Un système de rémunération basé sur des objectifs à long terme sera également mis au point par l'ensemble du secteur en fonction du résultat des négociations européennes portant sur le paquet CRD IV.
13.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, à nouveau, je dois exprimer mon insatisfaction, et principalement sur deux points. Vous dites qu'une telle formulation – "à la première demande" – est classique pour ce type de garantie. Or, en l'occurrence, on parle d'une garantie de 45 milliards d'euros, soit plus de 12 % du PIB belge. Ce n'est pas anodin. Cela nécessitait une appellation beaucoup plus prudente.
Ensuite, vous estimez que les conditions supplémentaires prévues dans le décret français sont totalement indépendantes de la garantie. Je ne peux pas vous rejoindre sur ce point. Si l'on accorde une garantie aussi importante à un établissement tel que Dexia SA, une structure de défaisance, on doit s'assurer de sa bonne gestion.
Troisièmement, vous faites référence aux décisions prises au niveau européen dans le cadre de la directive CRD IV sur la gouvernance des banques. Il ne manquerait plus que ça, qu'on ne l'applique pas en Belgique, surtout à une structure comme Dexia SA qui est en running off!
Nous demandons des garanties supérieures à ce minimum intéressant décidé par la Commission européenne sous la pression du Parlement européen. Ce dossier, Dexia SA, continue de nous inquiéter par la légèreté avec laquelle il est géré par le gouvernement.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le renouvellement du mandat de président de la FSMA" (n° 16638)
14 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "het vernieuwen van het mandaat van de voorzitter van de FSMA" (nr. 16638)
14.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le mandat de l'actuel président de l'Autorité des services et marchés financiers (FSMA) arrivera à échéance dans les prochaines semaines. En fonction depuis 2008, l'actuel président a exercé son mandat dans le contexte de crise financière que nous connaissons. Il était en charge, en tant que responsable de la CBFA, de la surveillance bancaire au moment de la chute de Fortis et de Dexia ainsi qu'au moment des problèmes de KBC. J'aurais également pu citer Ethias.
La personnalité qui sera choisie par le gouvernement aura une responsabilité plus importante que jamais, au regard des critiques dont l'ex-CBFA a fait l'objet dans la non-anticipation de cette crise et dans son incapacité à effectivement contraindre les établissements bancaires que j'ai cités à adopter des comportements plus prudents.
Monsieur le secrétaire d'État, quand se termine effectivement le mandat de l'actuel président de la FSMA? Quel est le calendrier du gouvernement fédéral en ce qui concerne son remplacement? Selon quels critères le nouveau président sera-t-il désigné? Quelle est la procédure mise en place par le gouvernement pour y parvenir? Le Parlement sera-t-il, d'une manière ou d'une autre, associé à cette décision? Une évaluation du président sortant a-t-elle été ou sera-t-elle effectuée? Le cas échéant, quelles en sont les conclusions?
Puisqu'il y a d'autres mandats au plus haut niveau qui sont en discussion au sein du gouvernement fédéral, la désignation ou le renouvellement du mandat du président de la FSMA sont-ils liés à la désignation de hauts responsables dans d'autres structures fédérales?
14.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, je puis préciser que le mandat de président de la FSMA est de six ans et qu'il vient à échéance le 20 avril 2013.
J'attire également votre attention sur le fait que le président de la FSMA ne dispose pas de pouvoirs propres. Toutes les décisions prises par la FSMA le sont collégialement par le comité de direction de la FSMA. Ce dernier est composé, outre le président, de trois membres.
Dans cette perspective, je puis également préciser que le mandat d'un autre membre du comité de direction, M. Henk Becquaert, vient à échéance le 2 mai 2013, ainsi que le mandat du secrétaire général, M. Albert Niesten. Tous ces mandats ont une durée renouvelable de six ans.
Enfin, les mandats de deux mandataires spéciaux de la Banque nationale de Belgique, MM. Rudi Bonte et Michel Flamée, anciens membres du comité de direction de la CBFA, viennent à échéance à la même date. Ils peuvent faire l'objet d'un renouvellement pour un an par voie d'arrêté royal.
La loi prévoit que les membres du comité de direction de la FSMA comptent ensemble autant de membres d'expression néerlandaise que de membres d'expression française. La loi prévoit que les membres du comité de direction restent en fonction jusqu'à la première réunion du comité de direction dans sa nouvelle composition.
Le président et les membres du comité de direction de la FSMA sont nommés par le Roi sur la proposition conjointe du ministre des Finances et du ministre ayant la Protection des consommateurs dans ses attributions, ainsi que du ministre de l'Économie pour ce qui concerne le président.
La décision est prise sur l'avis du conseil de surveillance de la FSMA. Le conseil de surveillance est composé de douze personnes extérieures à l'institution. Ces dernières sont nommées par le Roi.
C'est cette procédure qui a été suivie à chaque fois depuis la loi organique de la FSMA, à savoir la loi du 2 août 2002. Cette procédure d'avis est un gage de qualité supplémentaire pour la procédure. Elle n'existe pas dans la plupart des autres pays européens pour les autorités de ce type.
La loi prévoit que la FSMA publie chaque année un rapport sur ses activités et le transmet au président de la Chambre et du Sénat. Le président de la FSMA peut être entendu par les commissions compétentes de la Chambre et du Sénat, à la demande de celles-ci ou de sa propre initiative.
J'attire votre attention sur le fait que le rapport de la Commission spéciale chargée d'examiner la crise financière et bancaire du 27 avril 2009, tel qu'adopté par la Chambre et le Sénat ne contient pas de critiques à l'égard de l'action de la CBFA.
14.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, vous n'avez pas répondu à la question qui me semble essentielle, sauf peut-être à la fin de votre réponse, à savoir l'évaluation qui est faite du mandat de l'actuel président de la FSMA. Vous faites référence à un rapport parlementaire. On peut faire référence à nombre de rapports parlementaires qui ont été adoptés par la majorité avec un avis minoritaire, mais cela ne doit pas être un prétexte pour ne pas agir!
Vous dites également que la procédure de désignation du président de la FSMA et de l'ensemble du comité directeur est particulièrement originale. Il y a un autre chose originale, pas très sympathique: la Belgique est le pays qui, depuis 2008, a connu le plus de problèmes dans le secteur bancaire. En effet, deux des quatre plus grandes banques en Belgique, à savoir Fortis et Dexia, ont chuté et la responsabilité du contrôle prudentiel était, alors, assumée par la CBFA avec le même président. Ne pas en tirer les conclusions est particulièrement étonnant et un signal négatif à l'égard de ceux qui attendent une véritable reprise en mains du secteur bancaire et financier.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.32 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.32 heures.