Commission de la Santé publique, de l'Environnement
et du Renouveau de la Société |
Commissie
voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing |
du Mercredi 6 mars 2013 Après-midi ______ |
van Woensdag 6 maart 2013 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 13.40 uur en voorgezeten door mevrouw Maya Detiège.
La séance est ouverte à 13.40 heures et présidée par Mme Maya Detiège.
- de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aanleg van een 'energie-eiland' ter hoogte van Wenduine" (nr. 15244)
- de heer Bert Wollants aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het energie-eiland op de Noordzee" (nr. 15300)
- de heer Kristof Calvo aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de steun aan het energie-eiland in de Noordzee" (nr. 15464)
- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het eiland voor energie-opslag in de Noordzee" (nr. 15516)
- mevrouw Rita De Bont aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het eiland voor onze kust, het energie-atol" (nr. 15537)
- M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la création d'une île dédiée à l'énergie à la hauteur de Wenduine" (n° 15244)
- M. Bert Wollants au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'île énergétique en mer du Nord" (n° 15300)
- M. Kristof Calvo au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'aide à l'île énergétique en mer du Nord" (n° 15464)
- Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'île énergétique en mer du Nord" (n° 15516)
- Mme Rita De Bont au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'atoll énergétique au large de notre côte" (n° 15537)
01.01 Tanguy Veys (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in uw beleidsbrief voor 2013 maakt u onder meer melding van uw plannen om in het kader van uw Marien Ruimtelijk Plan een soort stopcontact op zee, een energie-eiland, te creëren. Dit zou voor de kust van Wenduine komen, op drie kilometer van de kust, en een tiental meter boven de zeespiegel uitsteken. Het zou de bedoeling zijn de 2 800 megawatt die de zeven windmolenparken buiten de Vlaamse kust tegen 2020 zullen produceren, zo efficiënt mogelijk te gebruiken.
Toen u deze plannen bekendmaakte, op 16 januari tijdens de nieuwjaarsreceptie van de Zeebrugse Havengemeenschap, werd er positief gereageerd door het stadsbestuur van Blankenberge. Of dat te maken heeft met het feit dat daar sinds kort socialisten in het stadsbestuur zetelen, laat ik in het midden. Men was in ieder geval enthousiast over uw plannen, als u maar aandacht schonk aan de beperking van de visuele pollutie. Het stadsbestuur van Blankenberge had meteen grootse plannen zoals boottochten naar het eiland, en de creatie van een soort educatief centrum voor alternatieve energie. De burgemeester van Blankenberge wees er echter ook op dat de lokale kustburgemeesters zeker bij de planning betrokken moesten worden om, aldus burgemeester Patrick De Klerck, “een verrommeling van de Noordzee te vermijden".
01.02 Minister Johan Vande Lanotte: (zonder micro)
01.03 Tanguy Veys (VB): Als Blankenbergenaar voel ik natuurlijk veel affiniteit met de standpunten van de burgemeester.
(…): Als volksvertegenwoordiger!
01.04 Tanguy Veys (VB): Als Blankenbergenaar! Ik zit hier als autochtone Blankenbergenaar.
01.05 Minister Johan Vande Lanotte: U bent dus niet geïnteresseerd in De Haan?
01.06 Tanguy Veys (VB): Dat is zelfs een ander arrondissement.
De voorzitter: Het komt in het verslag.
01.07 Tanguy Veys (VB): De burgemeester verwees blijkbaar naar een overleg dat reeds had plaatsgevonden, onder meer met, inderdaad, de burgemeester van De Haan.
Een aantal vragen is nog niet beantwoord. Wat is, bijvoorbeeld, de kostprijs van dit energie-eiland? Wij moeten die bekijken in het licht van het rendement. Er wordt wel gezegd dat baggeraars en projectinvesteerders het project zullen financieren, maar wat zal de bijdrage van de Staat zijn? Ik heb een berekening gezien met een mogelijke kostprijs van 800 miljoen euro voor een opslag van drie uur, zijnde 300 megawatt per uur.
Daarbij rijst de vraag in hoeverre dat ooit rendabel kan zijn. Men zei mij ook dat het een paradepaardje is. Het mag hier in België onrendabel zijn, maar onder meer de baggeraars zouden de technieken naar het buitenland kunnen exporteren en het daar mogelijk met meer rendement kunnen realiseren.
Los van de financiering en het rendement heb ik ook nog een vraag over de planning en de realisatie. Recent stelde u op een bijeenkomst in Oostende dat het de bedoeling is om eind 2013 het ontwerpplan af te werken en binnen de twee jaar met de realisatie van het energie-eiland te starten. Klopt dat? In welke mate zal die planning gehaald worden?
Als Blankenbergenaar vind ik de volgende vraag natuurlijk ook belangrijk: in welke mate zal met de opmerkingen van het stadsbestuur rekening worden gehouden? Ik verwijs naar het educatief centrum en de boottochten. Hoever zal men daarin gaan?
In de plenaire bespreking van uw beleidsnota heb ik gewezen op de kritiek vanuit Vlaanderen inzake het overleg. U plant uw energie-eiland namelijk op drie kilometer. In het project Vlaamse Baaien was er sprake van dertien kilometer. Hebt u daarover overleg gepleegd?
01.08 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, ik stel deze vraag niet als geëngageerde Lierenaar, maar wel als Parlementslid geïnteresseerd in energie en energiebeleid.
01.09 Minister Johan Vande Lanotte: Van Lede?
01.10
Bert Wollants (N-VA): Lier.
De voorzitter: Lier, ook een schone stad.
01.11 Bert Wollants (N-VA): Het project is eigenlijk in grote lijnen geschetst. We hebben het daar vroeger al eens over gehad. Bij de bespreking van de begroting voor 2012 hebben we het gehad over de opslagtechnologie en over de mogelijkheid om eventueel zo’n energie-eiland te ontwikkelen. Het is dus goed dat u daarmee iets hebt gedaan.
Ik heb echter nog een aantal concrete vragen over het project. Dat is immers slechts zeer summier aan bod gekomen in de pers. Is het mogelijk om het project wat verder toe te lichten? Hoe ziet u het exact?
Welke locatie heeft u voor ogen? Een aantal mogelijke locaties is genoemd, maar het is belangrijk die wat verder toe te lichten.
Ziet u een impact op het mariene milieu en de scheepvaart? Is er sprake van mogelijke visuele hinder voor de kustgemeenten? Indien dat het geval is, zijn er dan mogelijkheden om die te beperken?
Op hoeveel raamt u de totale kostprijs van het project?
Wat is het totale vermogen? Hoeveel energie kan er continu geleverd worden? Daarmee bedoel ik natuurlijk op het moment waarop het eiland wordt ontladen. Gedurende een welbepaalde tijdspanne zal een bepaald vermogen kunnen worden geleverd. Hoeveel bedraagt dat juist? Dat is natuurlijk van belang om na te gaan welk regelvermogen dat met zich zou kunnen brengen op ons net.
Hebt u zicht op de timing van het project? Betekent dat ook dat er naast de Stevinlijn extra investeringen nodig zijn om dat energie-eiland op het hoogspanningsnet te kunnen aansluiten om het nuttig te kunnen gebruiken? De timing is daar natuurlijk deels aan gekoppeld. We kunnen daar wel een energie-eiland bouwen, maar als we er niet in slagen om die energie aan land te brengen en nuttig te gebruiken, dan heeft dat natuurlijk weinig zin.
De voorzitter: De heer Calvo en mevrouw Dierick zijn niet aanwezig. Hun vragen nrs 15464 en 15516 vervallen dus.
01.12 Rita De Bont (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben van Mortsel. Mortsel is een stad vooruit.
01.13 Minister Johan Vande Lanotte: (…) (zonder micro)
01.14 Rita De Bont (VB): Wij zijn buursteden.
Er is echter slechts één stad vooruit, namelijk Mortsel.
Ik was tijdens de voorstelling van uw beleidsbrief aangenaam verrast, toen u een tipje van de sluier van het energieatol oplichtte. Het was geen stad maar een stap vooruit. Dat u al zekere plannen had, verheugde mij, bijvoorbeeld inzake het stopcontact, waarvoor wij een oplossing zochten.
Het door u voorgestelde energie-eiland vertoont eigenlijk heel wat gelijkenissen met het energie-eiland waarvan sprake is in het plan van de Vlaamse Baaien, dat deel uitmaakt van het Vlaams regeerakkoord. In uw voorstel zou het eiland evenwel minder diep in zee liggen. Het zou voor de kust van Wenduine komen. Het eiland in het plan van de Vlaamse Baaien zou dertig kilometer in zee voor de haven van Zeebrugge worden aangelegd.
De Vlaamse overheid, meer bepaald de bevoegde minister Crevits, werd niet op voorhand over uw voorstel geconsulteerd. Zij verklaart niettemin alle gegevens van de studie aan de federale overheid te zullen bezorgen.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Wie is eigenlijk bevoegd om zulke belangrijke beslissingen te nemen?
Zal er als gevolg van de zesde staatshervorming, waarnaar wij nog altijd uitkijken, een overdracht van bevoegdheden komen met betrekking tot de geschetste materie?
Wie zal de kosten van het vooronderzoek voor zijn rekening nemen?
U spreekt inzake de financiering van het project over een mogelijke publiek-private samenwerking. Wie zal het gedeelte van de publieke samenwerking voor zijn rekening nemen?
Is ook Europa bereid een bijdrage te leveren, zoals door staatssecretaris Wathelet wordt gesuggereerd? Zijn daartoe al aanvragen of plannen ingediend?
Onder welke vorm zal het overleg met de Vlaamse regering gebeuren?
Is het niet aangewezen het door u voorgestelde eiland in een totaalpakket van de Vlaamse Baaien te integreren, zodat een en ander samen wordt aangepakt?
Is er plaats voor twee atollen voor de Vlaamse kust?
Zal rekening worden gehouden met de tenders die al door de Vlaamse regering werden aangevraagd?
01.15 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik zal beginnen met dat laatste omdat het project Vlaamse Baaien uiteraard een belangrijk project is, zeker gelet op de betrokkenheid van de Vlaamse regering.
Eerst en vooral, de Vlaamse regering heeft over het project Vlaamse Baaien een studie gevraagd. Die studie is enkele weken geleden opgeleverd, nadat mijn plan was uitgewerkt. Mijn diensten hebben verschillende keren naar de studie gevraagd, maar zij was nog niet afgerond. Wij hebben die studie dan ook niet geïntegreerd in het voorontwerp, wat niet betekent dat wij er in het ontwerp, dat binnenkort op de Ministerraad komt, geen rekening mee zullen houden.
Vlaamse Baaien is wel een project voor 2100. Ons plan heeft betrekking op een periode van zes jaar. Rekening houdend met de Vlaamse Baaien, een groot project, hebben wij ons geconcentreerd op wat op het eerste gezicht belangrijk is en gemakkelijk te realiseren is. Het gaat dan over een beperkt eiland bij de windmolens voor een stopcontact op zee en een energieatol. Ook de Vlaamse regering staat volgens mij achter dit project.
Wij hebben dit atol eruit gelicht omdat dit ook de nodige tijd vergt. Bij de lancering van de Vlaamse Baaien heeft men nooit gezegd dat dit in een periode van 25 jaar zou worden gerealiseerd. Men hanteert immers een perspectief van honderd jaar. Men kan het ene niet zomaar matchen aan het andere, want er is een verschil.
Wij hebben ondertussen ook overlegd met de Vlaamse regering. Voordat het voorontwerp werd gelanceerd, maar ook nadien, hebben wij contact gehad met heel veel diensten van de Vlaamse regering. Wij staan in voortdurend overleg met de Vlaamse regering. Op basis hiervan zullen wij ons ontwerpplan opstellen.
Op de vraag of er plaats is voor meer dan één project kan ik bevestigend antwoorden. De studie van het Vlaams Gewest moest een antwoord bieden op de vraag of men dertig kilometer in zee diende te gaan, dan wel of het ook dichterbij kon. Bijna vanzelfsprekend luidde het antwoord dat dichterbij beter was. Men heeft het voorstel om dertig kilometer in zee een energieatol te plaatsen, daarmee eigenlijk afgeketst.
Men heeft Wenduine niet onderzocht omdat dit ook niet gevraagd was. De Vlaamse regering heeft dus niet gezegd dat Wenduine geen goede plaats is omdat men dit gewoon niet heeft onderzocht. Ik meen dan ook dat het niet uitgesloten is — en dit geniet trouwens mijn voorkeur — dat in het ontwerp zowel de reserveringsplaatsen bij Zeebrugge als bij Wenduine behouden blijven. Natuurlijk moet ook de tijdsduur in aanmerking worden genomen. In Wenduine kan dit relatief vlug gebeuren. Het voorstel van het Vlaams Gewest past in de uitbreiding van de haven van Zeebrugge. Dat is een veelomvattender plan dat niet op vijf jaar klaar kan zijn. Als men dit wil uitvoeren, moet men immers onder andere ook al klaar zijn met de havenmuren. Dit is niet op drie jaar klaar, maar wij gaan de twee wel opnemen in de planning.
Dat is een van de facetten uit het overleg met het Vlaams Gewest. Ik heb daarmee dus geen enkel probleem, ook omdat het een privé-initiatief is, maar ik kom daarop terug. Op de vraag of wij op onze locaties in twee reserveringsmogelijkheden zullen voorzien, is het antwoord bevestigend.
Hoeveel zal dat kosten? Dit is een mogelijkheid die wij bieden. Als wij woongebied aanduiden op een gewestplan, vragen wij ook niet hoeveel men zal betalen om daar een huis te bouwen. Het gaat hier om een privé-initiatief en niet om een privaat-publieke samenwerking in de zin dat de overheid mee zal investeren. Er zijn een aantal investeringsgroepen.
De heer Calvo heeft zijn vraag niet kunnen stellen, maar hij vraagt mij wie daarvan deel uitmaakt. Dat zijn de baggeraars, verschillende bedrijven die actief zijn in hernieuwbare energie en verschillende bedrijven die investeren in windmolenparken.
Er is geen consortium gevormd. Er werd een aantal teksten op papier gezet door een aantal mensen, maar pas op het moment dat in een koninklijk besluit wordt gepubliceerd waar dat zou mogen komen – ik kom daarop terug – zullen zich een of meerdere consortia vormen.
Het is niet de bedoeling dat de overheid dat financiert. In het oorspronkelijk plan, zoals dat nu nog altijd is – en wij zullen wel zien hoelang dat zo blijft, het is immers nog allemaal in ontwikkeling –, voorziet men ook niet in groenestroomcertificaten. Dat is niet onbelangrijk. Men wil voor dit project wel samenwerken met Elia omdat heel de balancing van Elia enorm belangrijk is en men zich daarin wil inschakelen. Daarover wil men dus afspraken maken met Elia. Dat betekent dat men gewaarborgde maar ook maximale vergoedingen krijgt. Ik denk dat ze daarop mikken.
In het plan passeert de kabel naar Groot-Brittannië daar niet toevallig, want theoretisch kan men op een bepaald ogenblik net zo goed naar Groot-Brittannië uitvoeren als dat nuttig zou blijken.
Wat de kostprijs betreft, heb ik niets op papier. Men citeert veel prijzen, maar ik denk dat het voorbarig is om daarover veel te zeggen. Zij moeten zelf weten hoeveel ze daarin zullen investeren.
De locatiekeuze voor Wenduine heeft te maken met de diepte van de kleilagen. Hoe diep de klei zit, is een essentieel onderdeel in deze discussie. Ik dacht eigenlijk hoe minder diep, hoe beter, maar het is precies het omgekeerde.
Men moet een eiland kunnen maken en een diepgang maken zonder in de klei te moeten werken. Het is heel moeilijk als men de klei moet uitscheppen. Klei heeft de gewoonte zich weer te zetten. Ik ben hier een autodidact en niet bekend met de materie, maar men legt mij uit dat als men bijvoorbeeld twee meter klei uitgraaft, alles de dag erna weer is dichtgegaan. Dat zijn enorme kosten. Het zou mogelijk zijn, maar aan een veel grotere kostprijs.
Daarom heeft men Wenduine gekozen. Men kan er graven tot op de klei en het zand recupereren om het eiland te maken. Met de diepte van de klei heeft men ook voldoende om elektriciteit te maken. Daarvoor is de Wenduinebank de beste. Dat is de technische verklaring en dat lijkt ons ook logisch.
Wil men dat in Zeebrugge ook doen, dan is dat een heel andere constructie. In het kader van de havenuitbreiding is heel de context ook anders. Het is alleszins een privé-initiatief. Bovendien speelt de concurrentie bij de concessieverlening. Op een bepaald ogenblik wordt een zone afgebakend en kan men zich kandidaat stellen, de ene en de andere. Zo was dat ook met de windmolenparken. Het is dezelfde wet, hetzelfde KB.
Wat wij moeten doen, is de zone bepalen waarbinnen een en ander kan. Het voorstel zal zijn dat bij de goedkeuring van het ontwerp van maritiem plan, we tegelijkertijd het koninklijk besluit met de afbakening goedkeuren, mits de bepaling dat concessies kunnen worden gevraagd, maar men die pas krijgt als het maritiem plan is goedgekeurd.
Voor heel de ontwikkeling van de windmolenparken is het belangrijk dat het redelijk vlug gaat. Hierdoor wordt immers een belangrijke kostenfactor weggenomen: wat men ’s nachts verliest aan elektriciteit. Voor ons elektriciteitsnet geldt hoe eerder, hoe beter. De pieken zijn echt wel een probleem. We zullen dat dus voorlopig vastleggen, zodat de consortia de concurrentie kunnen aangaan. Als ons plan eenmaal goedgekeurd is, kunnen we de beslissing nemen.
Dan komen we aan de tijdsfactor. Als men de concessie heeft en al de rest is gerealiseerd, onder ander de Stevinkabel moet gelegd zijn…
De voorzitter: Denkt u ook aan de tijd?
01.16 Minister Johan Vande Lanotte: Nee. Ik moet wel op zeven vragen antwoorden.
De voorzitter: Dat weet ik, maar toch. Politici babbelen graag, maar ik heb ook een taak als voorzitter.
01.17 Minister Johan Vande Lanotte: Ik heb 28 vragen. Straks zegt men nog dat ik niet antwoord.
De Stevinverbinding moet er dus komen en is voldoende. Het kan daarmee gebeuren, maar het moet natuurlijk eerst gerealiseerd zijn. Dat kan perfect gebeuren binnen de periode van zes jaar waarover we het hebben. Dat kan op vier jaar, maar de vraag is of binnen die vier jaar de kabel er effectief is. Het werk is niet zo afgrijselijk groot, maar wel duur.
Het zou gaan over 650 megawatt gedurende vier uur, al een vrij mooie capaciteit.
Dan is er de toeristische ontwikkeling.
De afspraak met de burgemeesters, ook met die van Bredene, is zeer duidelijk. Wij staan, ten eerste, een atol toe; ten tweede, natuurontwikkeling, want er is een vrij grote zandzone, die kan worden gebruikt voor de sternen en de meeuwen; en tot slot staan wij toe dat daaraan bezoeken worden gebracht. Op het atol zal sowieso een stuk verharde weg moeten komen, anders kan men het niet beheren. Bezoekers zullen op die manier met een bus kunnen rondrijden op het atol. Grote vaste installaties komen er evenwel niet. Het toestaan van bezoeken is niet tegenstrijdig met de energie- of milieuaspecten, want het gaat om een vrij grote zone van ongeveer 3 op 3 kilometer. Aangezien het een zandsubstraat betreft met weinig bebouwing op, is er ook geen sprake van enige visuele vervuiling. Men zal gewoon een duin zien vanaf de kust, voor zover het mooi weer is.
Daarmee heb ik bijna alle vragen beantwoord. De onderzoeksfase wordt voorbereid door de consortia. Ik heb het al gehad over de opslag en de financiering. Het maritiem plan proberen wij tegen het einde op te maken.
01.18 Rita De Bont (VB): En wat met Europa?
01.19 Minister Johan Vande Lanotte: De initiatiefnemers moeten proberen om subsidies te krijgen bij de Europese Unie. Men heeft dat nu en dan al eens geprobeerd, maar het is niet zo gemakkelijk. Het is echter wel een mogelijkheid, want er is geld in Europa, onder andere voor energie, maar het is niet zo simpel om geld vast te krijgen. Het is immers beperkt. Voor de nieuwe types van windmolens had men bijvoorbeeld ook geld gevraagd, maar de Belgen werden pas derde en vierde gerangschikt.
01.20 Rita De Bont (VB): Daar was toch een budget voor bestemd?
01.21 Minister Johan Vande Lanotte: Ik weet dat dat altijd groots wordt aangekondigd, totdat het zover is. Dan levert het niet veel op. Voor de nieuwe windmolens op zee, bijvoorbeeld, was er ook een tender en als bij toeval werd die gewonnen door twee Duitsers, waarvan een ondertussen failliet is gegaan.
Met betrekking tot het laatste punt denk ik niet dat de Vlaamse regering hiervoor al een tender heeft geplaatst. In alle eerlijkheid denk ik niet dat die al loopt.
01.22 Rita De Bont (VB): Informatief misschien?
01.23 Minister Johan Vande Lanotte: Er was een studie van Ecorem, maar ik heb geen weet van enige tender.
01.24 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor de verduidelijking.
Ik wil nog even ingaan op de timing en de toetsing aan het plan Vlaamse Baaien. Terwijl u met uw beleidsnota naar buiten kwam, sprak men in het plan Vlaamse Baaien over de mogelijke start van een energie-eiland tussen 2020 en 2050. U zei dat het pas over honderd jaar zou gebeuren, maar dat is blijkbaar toch met een korreltje zout te nemen. Het volledig plan Vlaamse Baaien loopt over een periode van honderd jaar.
01.25 Minister Johan Vande Lanotte: Dat was 31 kilometer van de kust. Ondertussen heeft die studie van Vlaanderen gezegd om dat niet te doen. De initiatiefnemers van de Vlaamse Baaien hebben ook afgezien van dat gegeven.
01.26 Tanguy Veys (VB): Los van die bedenking, misschien dat u achteraf uw gelijk erkent in het plan Vlaamse Baaien, maar u had beter vooraf een en ander kunnen aftoetsen met het Vlaamse niveau.
Een ander aspect, het is een privé-initiatief. In principe moet de overheid daar dus geen frank insteken. U kunt zeggen: of het al dan niet rendabel is, is een probleem voor de privésector. Wij hebben er echter geen baat bij als er voor de kust een onrendabel eiland ligt, als achteraf blijkt dat men toch niet uit de kosten geraakt of als blijkt dat het niet rendabel is. Niemand heeft er baat bij dat hier over twintig jaar een eiland ligt te verroesten, omdat het uiteindelijk toch niet rendabel bleek te zijn.
Ik ben een beetje verwonderd over de beperkte ontwikkeling van het eiland zelf. U zegt dat er geen mogelijkheid is voor vaste installaties.
01.27 Minister Johan Vande Lanotte: Er kunnen geen appartementsgebouwen of grote gebouwen komen. Als men daar een klein bezoekerscentrum wilt bouwen, dan kan dat, maar het moet beperkt zijn; het mag geen vier verdiepingen hoog zijn. Ik wil het echt beperken, want ik zie onmiddellijk de druk komen om er allerhande gebouwen op te trekken en daarmee ga ik niet akkoord. Een hotel kan bijvoorbeeld niet.
01.28 Tanguy Veys (VB): U komt toch al iets meer tegemoet. Mocht dat daar komen, dan zou men misschien toch iets verder kunnen gaan dan tot op heden werd gecommuniceerd, bijvoorbeeld op het vlak van technologie of met een opleidingscentrum, niet alleen voor de toeristen, maar ook voor de mensen die in die sector actief zijn. Men zou ter zake toch wel wat creatiever kunnen zijn.
Ik hoop in elk geval dat de planning zoals wij ze hier vandaag gehoord hebben, zal gehaald worden.
01.29 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor de verduidelijkingen. Het is inderdaad belangrijk dat het project wordt afgestemd met het Vlaams niveau, zoals het ook belangrijk is dat het wordt ingebed in het energiesysteem van ons land. Wij moeten immers tegelijkertijd subsidies geven voor bepaalde aardgascentrales en investeren in piekcapaciteit. Dit project is een vorm van piekcapaciteit. Een onderlinge afstemming is dus noodzakelijk, anders komen wij in een situatie terecht waarbij ofwel het energie-eiland, ofwel de andere capaciteit niet rendabel blijkt.
Ik veronderstel dat u ondertussen de nodige afstemming hebt bereikt met staatssecretaris Wathelet, zodat het voorstel kan worden ingeschreven in het globale plan, want als wij de projecten parallel behandelen, moet een van de twee sowieso de duimen leggen.
01.30 Rita De Bont (VB): Mijnheer de minister, men kan dus eigenlijk zeggen dat het plan Vlaamse Baaien er een is op lange termijn. Ik veronderstel dat Vlaanderen ervan uitgaat dat het tegen 2100 zelf de bevoegdheid over de Noordzee in handen heeft, waartegen wij natuurlijk niets inbrengen. Ondertussen moet er worden gehandeld. Oostende zal in elk geval altijd in Vlaanderen liggen.
Ik hoop dat u het nodige overleg met de Vlaamse overheid blijft plegen. Zo kunt u tegenstrijdigheden voorkomen en vermijden dat studies twee keer worden uitgevoerd. Men moet steeds het algemeen belang voor ogen houden en niet het eigen plannetje. Bovendien moet elk initiatief ook passen in alle andere plannen, ook de energieprojecten.
Mijnheer de minister, ik dring erop aan dat u, als u meer concrete plannen hebt, daarmee naar het Parlement komt. Dan kunt u uitleg geven over de behuizing, de vaste structuur enzovoort.
Ik heb ook begrepen dat er ruimte is voor een opslagruimte of een atelier voor het herstel van windmolens. De details kunnen later worden besproken, op het moment dat u meer concrete voorstellen hebt.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het plasticprobleem in de Noordzee" (nr. 13055)
02 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la pollution par le plastique en mer du Nord" (n° 13055)
02.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is alom bekend dat er in de zeeën over de aarde enorme afvalbergen plastic zwerven, de zogenaamde “plastic soup”, die bepaalde stromingen volgen. Nu blijkt dat niet alleen fysiek waarneembare deeltjes plastic daarin terechtkomen, maar dat er ook microscopische deeltjes plastic in terechtkomen die wij niet zien. Ze zetten zich vast in kleine diertjes die opgegeten worden door grotere dieren, en zo ook bij de mensen binnen geraken.
Hoe werd dat vastgesteld? Steeds meer cosmeticaproducten, zepen, tandpasta’s en zo meer, gebruiken tegenwoordig polyethyleentereftalaat, polyethyleen of polymethylmethacrylaat. Dat zijn drie chemische stoffen die gebruikt worden in de plaats van natuurlijke kokosvezels, zand- of kleideeltjes, omdat ze – stel u voor – goedkoper zijn. Die deeltjes komen allemaal in het afvalwater terecht, zijn te fijn om eruit gefilterd te worden en komen zo dus ook in de natuur terecht.
In een ontwerp van Europese richtlijn, de zogenaamde Kaderrichtlijn Mariene Strategie, wordt gevraagd of er niet meer ingezet moet worden op een innovatieve en gecoördineerde aanpak om het zwerfvuil in zee, met inbegrip van het microscopisch zwerfvuil, aan te pakken. Uiteraard is de volgende stap nieuwe productnormen, waarbij het gebruik van dergelijke plasticdeeltjes of plastics die op zo’n manier degenereren in de zee of elders, aan banden te leggen.
Mijnheer de minister, daarom heb ik, heel evident, de volgende vragen.
Welke beleidsacties kunt u in uw huidig beleid aan deze problematiek wijden?
Bent u bereid om in samenspraak met uw federale en regionale collega’s extra maatregelen te nemen om kunststof uit de biologische cycli te houden, met als doel de verontreiniging met microplastic in zout en zoet water tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen en wanneer mogen wij ons daaraan verwachten?
In hoeverre bent u bereid samenwerkingsakkoorden aan te gaan met de buurlanden die gelijkaardige plasticproblemen ondervinden? Uiteraard heeft het weinig zin dat wij alleen vanuit België iets doen, aangezien water toch grote afstanden aflegt.
Hoe staat u tegenover maatregelen om microplastics in het mariene milieu te verminderen of te beperken als onderdeel van de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie?
In welke mate zult u uw standpunt bevestigen en aanbevelen tijdens formele en informele vergaderingen op Europees en internationaal niveau?
02.02 Rita De Bont (VB): Mevrouw de voorzitter, ik heb in november een soortgelijke vraag gesteld. Ze werd niet beantwoord. Ik heb die vraag gesteld aan staatssecretaris Wathelet, bevoegd voor Leefmilieu.
De voorzitter: Ik ken de reden daarvoor niet, maar ik stel voor dat u meeluistert naar het antwoord van de minister.
02.03 Minister Johan Vande Lanotte: Ik kan alleen maar bevestigen dat het probleem er is en ook toeneemt. Een deel komt vanuit de scheepvaart, visserij en commercieel, zoals netten die in het water terechtkomen, maar er komt ook een deel vanuit het toerisme. Men laat zaken achter, bijvoorbeeld kartonnen hulzen van vuurwerk, ballonnen en allerlei andere zaken. Het probleem heeft dus een meervoudige oorzaak. Er gaan ook plasticresten vanaf het vasteland mee naar zee. Daar blijven zij als kleine partikels achter in de grond of in het water.
Er werd daarover een interessante studie uitgevoerd door professor Colin Janssen. Die studie is heel gedetailleerd. Uit de studie blijkt onder meer dat de kleine partikels in het water of het zand nog veel belangrijker zijn, qua concentratie, dan de relatief grote stukken. Geen mens weet hoe men die kleine partikels eruit moet krijgen. De eerste vaststelling is dat zij er voor heel lang blijven, eens zij erin zitten. Men kan er wel iets aan doen, maar het is een bijna onbegonnen werk om die eruit te halen.
Er werd een sensibilisatiecampagne "Waar is Gust? Où est Suzette?" opgezet, vooral voor het toerisme, die ik heb ingeleid. Gust en Suzette zijn dieren die wij hebben uitgebeeld en die schade hebben geleden. In de campagne werd er vooral op aangedrongen om heel goed op te letten met wat men op het strand achterlaat omdat dat finaal in zee terechtkomt.
Ik verwijs ook naar het “Fishing for Litter”-initiatief, dat ik onlangs nog samen met de Europese commissaris heb bezocht. Tot 2011 werd 31 ton afval opgevist. Vissers brengen dus ook afval mee. In tegenstelling tot vroeger wordt dus nu gevraagd om het mee te brengen en aan te melden. Qua omvang is dat geen spectaculair project, maar zo wordt men er wel continu op gewezen dat de zee geen vuilnisbak is. De vuilnisbak staat op de plaats waar men aan land komt en het afval moet daar worden gedeponeerd.
Ik wil graag nog een belangrijk element aanhalen. Men vraagt zich namelijk vaak af wat dit met de volksgezondheid te maken heeft. In het AS-MADE-project is een grote databank opgemaakt van het soort afval dat wordt aangetroffen. Er wordt ook nagegaan of er eventueel gevaarlijke concentraties aan plastic in organismen aanwezig blijven. Zo heeft men mosselen – de Mytilus edulis noemt men die elke keer, om mij te tonen dat ik er niets van weet – blootgesteld aan een concentratie van microplastics die duizend keer de waarde in zee overstijgt.
Men heeft dus gewoon de concentratie vermenigvuldigd met duizend en gekeken welk effect dat had. Daarbij bleek dat 0,3 % van het plastic dat door een organisme wordt opgenomen, effectief in het weefsel wordt opgeslagen. Er blijft dus 0,3 % opgenomen, de rest verdwijnt weer. De concentratie van mogelijke toxische stoffen die met de plastics geassocieerd worden, is duizend keer lager dan de norm. Voor vogels is er een grote impact als het plastic in de maag terechtkomt en ze niet meer kunnen eten. Voor de volksgezondheid is het echter op dit moment geen groot probleem. Het is dus meer een probleem voor de biologische diversiteit dan voor de volksgezondheid.
Marine litter wordt op dit moment op twee relevante niveaus besproken. Het wordt met de buurlanden en de andere landen die aan de Noordzee grenzen besproken binnen OSPAR. Daar probeert men een regionale coördinatie voor de Noordzee te krijgen. De Commissie stelt momenteel een green paper op over plastic waste. Het is nog niet gepubliceerd maar er is een openbare consultatie gehouden en er is een impact assessment uitgevoerd. Er was veel steun voor een algemeen verbod op plastic draagtassen voor eenmalig gebruik. Dat was de belangrijkste conclusie, dat men plastic tassen voor eenmalig gebruik zou moeten bannen.
Wij zijn natuurlijk verplicht te zorgen voor een goede milieutoestand. We hebben normen opgesteld inzake het volume van afval. De bijbehorende afvalproducten moeten verminderen. Ik bespaar u dat. Het zijn eigenlijk indicatoren. Indicatoren voor ons zijn de negatieve trend in de jaarlijkse evolutie van de hoeveelheden aangespoeld afval en de negatieve trend in de jaarlijkse hoeveelheden op zee opgevist afval. Aan de andere kant, als men actiever is, gaat men ook meer opvissen. Verder is er de algemene reductie van de totale hoeveelheid zichtbaar zwerfvuil aan de kust. In de maag van minder dan 10 % van de Noorse stormvogels zit meer dan 0,1 gram plastic. Dat is een maatstaf om dat te weten.
Dat zijn echter allemaal acties waarvan de efficiëntie niet zo evident is. Het probleem is eigenlijk heel duidelijk. Het verbod op plastic zakken voor eenmalig gebruik is iets heel algemeens. Het is belangrijk om dat te doen. Het gaat hier niet om de zee, maar om het land. Het gebruik van plastics op het land zal uitmaken of het succesvol is. We zullen daarvoor de steun van de Europese Unie, met een aantal algemene regels, echt wel nodig hebben. Voor de rest kan men sensibiliseren. Dat heeft dan wel een impact, maar die impact is niet zo spectaculair.
02.04 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Het is niet omdat we nu niet in de gevarenzone zitten dat er geen problemen zijn. Als de hoeveelheden blijven stijgen, zitten wij op de duur vol met net niet dodelijke dosissen aan zware metalen en andere rommel.
02.05 Minister Johan Vande Lanotte: Ik zal net op tijd dood zijn.
02.06 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Ongetwijfeld.
02.07 Minister Johan Vande Lanotte: Om dat niet meer te hoeven meemaken. Dat is jammer voor u.
Nee, ik blijf optimistisch. Zelfs een mens van bijna 58 moet een zeker optimisme hebben.
02.08 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Optimistisch ben ik, zeker en vast. Daarom blijf ik u ook vragen stellen, in de hoop dat het beter zal gaan.
Uw verwijzing naar de Europese instellingen is relevant. Als alleen België erop inzet, blijft de impact beperkt. Ik meen dat wij stilaan productnormen moeten aannemen. Wij zien dat er voor vele cosmetica- en zeepproducten gekozen wordt voor meer vervuilende elementen, terwijl het met minder vervuilende kan. Ik vind dat er voor België een rol is weggelegd om een strengere normering af te dwingen.
Mijnheer de minister, kan ik uw antwoord ook schriftelijk krijgen? U hebt immers vele cijfers vermeld die ik niet allemaal heb kunnen noteren.
02.09 Minister Johan Vande Lanotte: Geen probleem.
De voorzitter: Ik stel voor dat wij hier afronden. Wij zijn al over tijd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Vraag nr. 15435 van mevrouw Coudyser vervalt.
- de heer Bert Wollants aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "lozingen in de Noordzee" (nr. 15756)
- de heer Kristof Calvo aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "lozingen in de Noordzee" (nr. 16399)
- M. Bert Wollants au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les déversements en mer du Nord" (n° 15756)
- M. Kristof Calvo au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les déversements en mer du Nord" (n° 16399)
03.01 Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, enige tijd geleden konden wij lezen dat in de Noordzee steeds meer chemicaliën worden geloosd. Volgens uw collega Courard is dat te wijten aan lacunes in de wetgeving, waarvan overvloedig misbruik wordt gemaakt.
Er wordt, door een nieuw opsporingsvliegtuig in te zetten, weliswaar werk gemaakt van een betere controle. Er is echter meer nodig.
Mijnheer de minister, zult u stappen ondernemen om de geciteerde lacunes weg te werken? Kunt u duiden welke lacunes prioritair zijn?
Welke extra maatregelen kunnen volgens u worden getroffen, om de controles te optimaliseren en de pakkans te vergroten?
Ik heb daaromtrent aan uw voorganger een aantal concrete voorstellen gedaan. Misschien moeten wij het daarover dadelijk eens hebben.
Begin 2013 vroeg ik u in een schriftelijke vraag naar de cijfers van illegale lozingen. Kunt u die cijfers op dit moment al voorleggen? Hoeveel overtreders konden effectief worden bestraft?
03.02 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, eerst en vooral, gelieve mij te verontschuldigen dat ik de vorige vraag heb gemist. Ik had mij nochtans gehaast. Ik begrijp dat het voor een minister niet plezant moet zijn om te worden geconfronteerd met afwezige Parlementsleden. Nogmaals, ik bied u mijn oprechte excuses aan.
Mijn andere vraag voor vandaag sluit perfect aan bij de eerder ingediende vraag van de heer Wollants.
Recent zijn wij met een bijkomend, boeiend Nederlands onderzoek geconfronteerd van de Nederlandse misdaadeconoom Ben Vollaard. Hij heeft in kaart gebracht dat vooral ’s nachts grote hoeveelheden olie in de Noordzee worden geloosd. ’s Nachts gebeuren dergelijke lozingen tweemaal zoveel als overdag, omdat op dat moment de pakkans lager ligt.
Het lijkt mij dat het onderzoek ook relevant is voor u in uw hoedanigheid van Belgisch minister bevoegd voor de Noordzee. Het zou immers wel eens over substantiële hoeveelheden kunnen gaan.
Ik heb vandaag de volgende vragen.
Hebt u een zicht op het aantal illegale lozingen? Gaat het vooral om olie of om andere chemicaliën?
Op welke manier wordt de controle momenteel uitgevoerd? Is er een verschil tussen de controles overdag en de controles ’s nachts?
Wat zijn uw plannen om de pakkans in de toekomst te verhogen en aldus het fenomeen van de nachtelijke lozingen in te dammen?
03.03 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee, BMM, heeft sinds 1991 regelmatig vluchten boven de Noordzee uitgevoerd, met als hoofdopdracht de opsporing en vaststelling van illegale operationele scheepslozingen in en rond de Belgische zeegebieden. Dat is gebaseerd op het akkoord van Bonn dat de samenwerking regelt tussen de verschillende Noordzeelanden ter voorkoming en bestrijding van de Noordzeeverontreiniging door olie en andere schadelijke stoffen.
Ze houden ook stelselmatig de vluchtdata bij, ter studie van eventuele tendensen. Zo is de conclusie na twintig jaar luchttoezicht — dat is een vrij uitgebreide wetenschappelijke studie geweest — dat de olieverontreiniging evenals het geschatte olievolume afkomstig van operationele scheepslozingen voor onze kust opmerkelijk is gedaald. Het aantal waargenomen olievlekken op jaarbasis is met meer dan 50 % gedaald tussen de jaren ‘90 en nu, terwijl het waargenomen volume op jaarbasis met meer dan 85 % is gedaald tussen de jaren ‘90 en nu. Dat staat in het rapport dat de BMM zelf heeft gemaakt op basis van een wetenschappelijke analyse.
Naast deze alom bekende olieverontreinigingen zagen de toezichtagenten van de BMM, hoewel vroeger minder dan nu, jaarlijks af en toe zeeverontreiniging die andere schadelijke stoffen dan minerale olie betrof, namelijk de chemische lozingen of lozingen van HNS, Hazardous and Noxious Substances, toevallige of resterende giftige stoffen.
De algemene trend van het totaal aantal waargenomen scheepslozingen is heel duidelijk. Het aantal HNS-lozingen is wel gestegen. Daarin zien wij toch een evolutie. Er is niet zozeer een veranderend gedrag van de bemanning, maar een opvallende algemene toename van het maritiem transport van vloeibare HNS-stoffen, vervoerd in bulk. Dat wordt ook door de Vlaamse havenstatistieken bevestigd.
Zullen wij die lacunes wegwerken? Wat zijn die lacunes? De vaststelling op zee – dat is vooral een internationale regelgeving – van een overtreding tegen het MARPOL-verdrag is niet zo evident als voor minerale olielozingen. Dat is een ander regime. Duidelijke overtredingen op de algemene HNS-lozingsstandaarden worden vastgesteld. Dat leidt tot een proces-verbaal. Vaak is die lozing echter als legaal te beoordelen. Er is dus geen overtreding overeenkomstig de internationale regelgeving omdat die een aantal zaken toelaat.
Het is soms moeilijk na te gaan of het al dan niet onwettelijk is, zelfs als men een verdacht spoor vaststelt in het kielzog van een schip. Een olielozing kan men zien en daarmee is de kous af. Voor de HNS-lozingen is dat niet zo.
De door MARPOL vastgestelde lozingsnormen zijn veel complexer. Daardoor valt niet zo eenduidig te zeggen of er al dan niet een probleem is. In tegenstelling tot minerale olie kan men enkel detecteren, maar de stof in kwestie niet identificeren. Bij olie is dat gemakkelijk identificeerbaar.
Zoals de heer Courard aangaf, laten bepaalde belangrijke definities voor de HNS-lozingen in de internationale regelgeving nog te veel ruimte voor interpretatie, waardoor de onwettelijkheid niet kan worden vastgesteld of moeilijk verdedigbaar is voor een rechtbank. Wij hebben hier twee voorbeelden. De definitie van een van de voorwaarden is "en route". Er is een hele discussie over wat “en route” precies betekent. Ook de zogenaamde hoogvicieuze of solidifiërende substanties zijn begrippen die heel moeilijk definieerbaar zijn.
Wij hebben wel het initiatief genomen om specifieke procedures voor toezicht vanuit de lucht op chemische lozingen uit te werken in het kader van het akkoord van Bonn. Wij hebben dit vorig jaar op verschillende internationale, intergouvernementele fora aangekaart en de alarmbel geluid. Het probleem is ter sprake gekomen op de jaarlijkse vergadering van de North Sea Network of Investigators and Prosecutors. Dit is een regionaal netwerk van politionele experts en procureurs onder het Verdrag van OSPAR. Het werd aangekaart op een jaarlijkse vergadering van de Noordzeekuststaten in het kader van het akkoord van Bonn. Ook de Europese Commissie werd ingelicht over de problematiek.
Uit discussies is bovendien gebleken dat niet alleen België, maar ook andere landen zoals Frankrijk en Nederland, een zelfde toename van HNS-lozingen hebben opgemerkt. Wij staan dus niet alleen en dit is niet onbelangrijk. De Noorzeekuststaten hebben vervolgens afgesproken om de ernst van het probleem van de HNS-verontreinigingen voor de Noordzee op te volgen, verder te onderzoeken en na te gaan hoe op een geconcerteerde manier verdere acties, waaronder desgevallend een regelgevend optreden, zouden kunnen worden ondernomen.
In België zijn al verschillende initiatieven genomen om het te differentiëren. Satellietbeelden zouden in de toekomst waarschijnlijk een veel belangrijkere informatiebron kunnen zijn dan onze vliegacties. Bij vliegacties is er immers voor een stuk altijd sprake van de geluksfactor. Als men de pakkans wil vergroten, zijn satellietbeelden op termijn de beste mogelijkheid. België krijgt deze beelden gratis ter beschikking van het Europees agentschap voor de veiligheid van de scheepvaart, EMSA. Wij willen dit veel intensiever gebruiken, naast de onbemande vliegtuigen van Landsverdediging, de UAV’s.
Het voornaamste toezichtsplatform, een bemand toezichtsvliegtuig van de BMM, werd vorig jaar opnieuw met een nieuw geïntegreerd radarsysteem uitgerust dat de milieuagenten in staat stelt scheepslozingen op zee nog beter vast te stellen. EMSA zit ook voor een stuk bij Defensie en ook daar zouden wij mensen willen plaatsen zodat de pakkans kan verbeteren.
Ten slotte kom ik tot uw schriftelijke vraag over de toezichtscijfers voor 2012. Ik stel voor u die te geven. In 2012 werden 176 vlieguren besteed aan vliegtoezicht over de Noordzee, waarvan 114 specifiek voor toezicht op de zeevervuiling.
Tijdens deze nationale toezichtsvluchten werden 11 vervuilingen vastgesteld, 5 met olie en 6 met chemische bestanddelen. De chemische vervuilingen winnen dus aan belang. Er waren er 2 van onbekende oorsprong en de andere konden wij wel identificeren.
Momenteel vindt 90 % van de vluchten overdag plaats en 10 % ’s nachts. De radar is wat dat betreft een nieuwe techniek die wij absoluut moeten ontwikkelen.
03.04 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, het opmerken van de vervuiling is een zaak, het effectief verbaliseren een andere.
Uit een vraag aan uw voorganger, de heer Schouppe, bleek dat slechts 5 % van de lozingen die werden opgemerkt, effectief werden geverbaliseerd en uiteraard dat een nog veel kleiner deel werd bestraft. Daar is nog een probleem.
Dat het aantal lozingen is verminderd, kan ik mij wel voorstellen, gezien hetgeen de jongste jaren is gebeurd in verband met de richtlijn betreffende de havenontvangstinstallaties. De afgifteplicht die is geïntroduceerd, heeft een impact en geeft ons tegelijkertijd een mogelijkheid om, als er controles worden uitgevoerd, die specifiek te richten op de oliejournaals.
Er moet worden bijgehouden welke hoeveelheden olie aan boord worden genomen en opnieuw worden afgegeven. Volgens mij zit daarin een administratieve controlemogelijkheid die het toezicht op zee zelf kan aanvullen. Immers, ondanks wat u daarnet zei, blijkt uit het verleden dat het niet altijd evident is om het oliespoor juridisch te linken aan een schip. Dan komt men natuurlijk wel in de problemen. Men kan eventueel op een foto vaststellen dat de vervuiling afkomstig is van een bepaald schip, maar als men dat juridisch niet hard kan maken, heeft men er weinig aan.
Wij moeten daar stappen vooruit zetten; vandaar mijn vraag om te onderzoeken of het mogelijk is om via Port State Control controles te organiseren op de oliejournaals. Dat zal er volgens mij voor zorgen dat we de zaken ook administratief beter kunnen opvolgen.
03.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u bent niet erg uitgebreid geweest toen u hebt gesproken over het aspect dag/nacht. Ik begrijp dat ook, mijn vraag is vrij laat ingediend. U hebt echter aangegeven dat u rekent op het gebruik van satellietbeelden om de nachtelijke controles aan te scherpen en de pakkans te verhogen. De volgende stap is dan natuurlijk om, wanneer iets wordt vastgesteld, daar een billijke bestraffing tegenover te zetten.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik wil u heel kort nog een tip geven. Ik val nu even uit mijn rol als voorzitter. Als kind moest ik met mijn grootvader op zondag steeds mee naar de haven van Antwerpen. Hij vertelde dan welke bedrijven soms over de schreef durfden te gaan. Dat gebeurde dan meestal tijdens het weekend, bijvoorbeeld op zondagochtend. En wij gingen dat dan zelf controleren. Maar dat kan ik natuurlijk niet van u verwachten. En de zee is veel groter dan de haven. Maar ik moest even terugdenken aan mijn jeugdjaren. Dan beseft u hoe ik heb afgezien.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Vraag nr. 15893 van mevrouw Slegers vervalt. Daarmee zijn de vragen voor de minister van Economie, Consumenten en Noordzee behandeld.
Mevrouw de staatssecretaris, vraag nr. 14827 zal straks worden behandeld, aangezien de heer Gilkinet pas later hier aanwezig kan zijn. We hebben geen nieuws gekregen van de heer Jadot, waardoor zijn vraag nr. 15455 vervalt.
04 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het mogelijk terugschroeven van de middelen voor socio-culturele participatie" (nr. 15560)
04 Question de Mme Reinilde Van Moer à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'éventuelle réduction des subsides destinés à la participation socioculturelle" (n° 15560)
04.01 Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, mensen die onder de armoededrempel leven, nemen zeer weinig deel aan sociale en culturele evenementen. Daardoor hebben ze minder sociale contacten en slagen zij er niet of toch heel moeilijk in om deel te nemen aan de samenleving.
De OCMW’s doen daarom sinds 2003 een beroep op een speciale subsidie om de sociale en culturele participatie van hun cliënten te bevorderen. Dat budget voor socioculturele participatie wordt volgens een specifieke verdeelsleutel onder de OCMW’s verdeeld, waarbij rekening gehouden wordt met het aantal leefloners en het aantal personen met een verhoogde verzekeringstegemoetkoming. Dat alles werd ingesteld in het koninklijk besluit van 8 april 2003.
Een tweede deel werd ingesteld in 2007 met de steun voor de aankoop van een gerecycleerde computer via hergebruikcentra.
Sinds 2010 bevat de subsidie voor socioculturele participatie een derde onderdeel, specifiek gericht op het tegengaan van de kinderarmoede. In het kader van de economische crisis werd het duidelijk dat kansarme kinderen tot de grootste slachtoffers behoren omdat hun toekomst op het spel wordt gezet. Zij riskeren opgesloten te raken in een spiraal van armoede.
De bedragen waren in 2012 gestegen tot 6 797 000 euro voor het eerste deel, 353 900 euro voor het tweede deel en 4 288 000 euro voor het derde onderdeel, het tegengaan van de kinderarmoede. Nu zou er op dat totaal budget een besparing gepland staan van 972 000 euro, of eigenlijk bijna 10 % van het totaal budget.
Mevrouw de minister, vandaar had ik graag een antwoord gekregen op de volgende vragen.
Kunt u die besparing bevestigen? Ik moet eerlijkheidshalve toegeven dat ik deze vraag zowat anderhalve maand geleden ingediend heb. De jongste cijfers of berichten daaromtrent heb ik niet meer opgevolgd. Misschien kunt u daarom enkele dingen bevestigen of net ontkennen.
Hoe verhoudt zich dat tot de beleidsnota Maatschappelijke Integratie? U zou immers nu besparen op wat u enkele weken geleden als een prioriteit beschouwde.
Hebt u daarvoor ook een concrete timing voor ogen?
Is de besparing gebaseerd op de behaalde resultaten van de subsidie?
Graag zou ik hieraan nog een vraag toevoegen die niet in mijn ingediende tekst staat, waardoor ik niet weet of u die vraag nu meteen zult kunnen beantwoorden. De OCMW’s hebben vooralsnog geen bedrag gekregen. Hebt u een idee wanneer de OCMW’s die subsidies zouden kunnen krijgen?
04.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Moer, ik heb nog vragen over de materie gekregen, ook tijdens de plenaire vergadering. Ik begrijp echter dat u langs de weg van de mondelinge vragen een antwoord wil. Ik zal u dan ook het antwoord geven.
Ik begrijp uw bezorgdheid over de besparingen die werden doorgevoerd op alle, op het federaal niveau verleende subsidies, inbegrepen de maatregel inzake socioculturele participatie.
Het betreft een lineaire besparing die voor alle departementen en voor alle subsidies is doorgevoerd. Hoewel de afspraken ter zake binnen de begrotingsopmaak passen en lineair van aard zijn, heb ik dus ook, zoals andere leden van de regering, de notificatie kunnen laten doen – ik heb ze ook gedaan – dat mij enige marge wordt gegeven om een en ander binnen mijn portefeuille te herschikken.
Dat heb ik ook gedaan. Ik heb een herschikking gedaan binnen de portefeuille van Maatschappelijke Integratie, zodat de maatregel in kwestie met hetzelfde bedrag kan worden voortgezet, dus met een even hoog bedrag als in 2012.
Ik heb dat vooral gedaan omdat ik er in 2012 aan gewerkt heb om de projecten ter zake overal meer te laten implementeren. Ik heb de OCMW’s echt gestimuleerd om de enveloppe voor socioculturele participatie te gebruiken. De enveloppe een jaar later met 9 % verminderen, zou bij het haar getrokken zijn.
De OCMW’s hebben direct van ons een bericht gekregen via de koepels van de verenigingen van steden en gemeenten. Er zal concreet in 2013, net zoals in 2012, voor het geheel 11 084 000 euro ter beschikking zijn, dus zowel voor socioculturele participatie als voor projecten inzake kinderarmoede in de OCMW’s.
In 2013 zal bovendien nog een oproep inzake de digitale kloof gebeuren. Ze zal worden gelanceerd voor projecten die mensen helpen hun computer en het internet doeltreffender te gebruiken, bijvoorbeeld om werk te zoeken. Wij zouden via opleidingsprogramma’s en leerprogramma’s voor studenten werken, om richtingen te zoeken en de betrokkenen wegwijs te maken.
Het blijkt immers dat inzake de digitale kloof het probleem niet is dat er geen computer in het huishouden voorhanden is, wat in de tijd van mijn voorganger, Peter Vanvelthoven, in 2005 wel het geval was. Toen bleek nog dat in bijlange niet elk gezin een computer aanwezig was. Nu is wel een computer aanwezig, maar de mensen kunnen er niet alle nodige zaken mee doen, vooral op het vlak van het zoeken naar werk en het zoeken naar werkuitkeringen waar mensen recht op hebben. Een en ander gebeurt immers steeds meer met digitale aanvragen.
Wij hebben het ook nuttig geacht het geheel en iedereen in dezelfde richting te doen werken op het vlak van het informaticagedeelte uit de enveloppe voor socioculturele participatie, ook om een en ander bij onze oproep te doen aansluiten. Het doel is alles dezelfde richting te laten uitgaan.
Een coördinerende functie is veel coördineren.
Ten slotte, inzake de uitkering weet u dat eerst de begroting moet zijn goedgekeurd, wat nog maar pas twee weken geleden is gebeurd. Daarna is er nog de hele administratieve weg van de uitvoering. Meestal duurt dat nog anderhalve maand tot twee maanden. Een en ander gebeurt binnen de POD Maatschappelijke Integratie. Ik zal navragen wanneer de procedure zal zijn afgerond.
04.03 Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, ik ben blij dat de bedragen ongeveer dezelfde zullen zijn en dat de OCMW’s opnieuw de bedragen zullen ontvangen die ze ook vorig jaar hebben gekregen. Zo kunnen ze wat leed voorkomen of verzachten.
Ik begrijp natuurlijk dat men voor een begroting een hele administratieve weg moet afleggen, maar de OCMW’s moeten dan eerst uit hun eigen middelen putten om de mensen te helpen. Dat heb ik vorig jaar ook al gezegd. Daarna kan men dat recupereren via het geld dat men krijgt. Ik begrijp hoe dat gaat, maar ik wil toch nog eens opmerken dat ik dat op zich een spijtige zaak vind.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de toekenningsvoorwaarde voor de verwarmingstoelage" (nr. 15718)
05 Question de Mme Sonja Becq à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "les conditions d'octroi de l'allocation de chauffage" (n° 15718)
05.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, het gaat om de situatie van gehuwde koppels waarvan één partner opgenomen wordt in een rusthuis, terwijl de andere thuis blijft wonen. Vaak wordt de domicilie niet veranderd en gaat men ook niet over tot een juridisch vertalen van de feitelijke scheiding. Dat gebeurt vaak vanwege psychologische of emotionele redenen. Mensen denken ook dat ze echt uit elkaar gaan als ze een verschillend domicilie hebben.
Dat heeft echter wel gevolgen voor de toekenning van de stookolietoelage. De partner die thuis blijft wonen, behoudt niet altijd het recht om een verwarmingstoelage te krijgen omdat men voor de toekenning van de toelage het statuut van het gezinsinkomen bekijkt en men geen rekening houdt met het feit dat er een andere feitelijke domiciliering is, ook al heeft die thuisblijvende partner, mocht men die apart bekijken, recht op een IGO en heeft die partner een heel laag inkomen.
Is het niet mogelijk om rekening te houden met die feitelijke toestand, ook bij de aanvraag voor een verwarmingstoelage, als het dan specifiek gaat over een verblijf in een rusthuis dat men kan laten certifiëren door een andere instantie dan de betrokkene zelf?
Is er eventueel een aanpassing van de toekenningsvoorwaarden voor de verwarmingstoelage mogelijk in geval van zo’n rusthuisverblijf en als de thuisblijvende partner een IGO-statuut heeft?
Présidente: Thérèse Snoy et d'Oppuers.
Voorzitter:
Thérèse Snoy et d'Oppuers.
05.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, artikel 249, § 3 van de programmawet van 22 december 2008 bepaalt inderdaad dat onder een huishouden moet worden verstaan “personen die in dezelfde gezinswoning hun verblijfplaats hebben”.
De omzendbrief van 20 december 2008 betreffende de nieuwe maatregelen in het kader van het Sociaal Stookoliefonds verduidelijkt deze wettelijke bepaling. Er dient rekening te worden gehouden met de feitelijke samenstelling van het huishouden, zijnde iedereen die in dezelfde individuele woning of gezinswoning zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Hiertoe dient eerst het Rijksregister te worden geraadpleegd, alvorens in de samenstelling van het huishouden de nodige wijzigingen aan te brengen. Personen die op een bepaald adres ingeschreven zijn, maar stellen dat zij er niet meer verblijven, dienen dit aan te tonen met alle mogelijke bewijsmiddelen, bijvoorbeeld een huurcontract of een attest van de gemeente.
Indien een van de echtgenoten naar een rusthuis is verhuisd, kan dan ook het bewijs worden geleverd dat de betrokkene niet meer op het adres van zijn of haar partner verblijft. Het OCMW zal in dat geval geen rekening houden met het feit dat de betrokkene nog op zijn oude woonplaats ingeschreven staat.
Présidente: Maya Detiège.
Voorzitter: Maya Detiège.
Het is dan ook niet nodig om aanpassingen te doen. Het is voldoende dat de OCMW-voorzitter vraagt of er een bewijs is dat de echtgenote in het rusthuis is ingeschreven en daar verblijft. Dan kan dat worden aangepast.
05.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik ben geen OCMW-voorzitter meer. Ik ben ondertussen schepen geworden.
Ik begrijp echter dat we eigenlijk vooral duidelijk moeten maken dat als men feitelijk afzonderlijk verblijft, men gewoon het bewijs van dat feitelijk afzonderlijk verblijf moet leveren. Dan is er geen enkel probleem.
05.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Het moet natuurlijk wel duidelijk genoeg zijn. Men kan bijvoorbeeld ook een korte opname hebben. Dat telt dan niet mee, als het om veertien dagen gaat.
05.05 Sonja Becq (CD&V): Men moet het effectief attesteren via een woonzorgcentrum, als het niet om een kort verblijf gaat.
05.06 Staatssecretaris Maggie De Block: Een attest van de directie of wat dan ook. Men moet daarvan een bewijs leveren.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le Programme européen d'aide aux plus démunis (PEAD)" (n° 15794)
06 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het Europees programma voor voedselhulp aan de minstbedeelden (PEAD)" (nr. 15794)
06.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, c'est à vous que je m'adresse puisqu'il s'agit du Programme européen d'aide aux plus démunis (PEAD). Auparavant, c'est à la ministre Laruelle que nous nous adressions, mais les compétences ont évolué et, à partir de 2014, cette matière n'incombera plus au budget du département de l'Agriculture.
La Commission des Budgets du Parlement européen a débattu, fin janvier 2012, de l'enveloppe budgétaire du PEAD. Alors que la Commission européenne proposait déjà 30 % de coupe dans ce programme, le Conseil européen allait encore plus loin en annonçant une réduction de 40 % du budget PEAD pour les années 2014-2020.
L'aide aux plus démunis s'élèvera alors à 60 centimes d'euro par an, par Européen! Ce montant dérisoire est choquant quand on sait que le PEAD répond à un besoin criant en ces temps de crise, vu l'appauvrissement croissant de la population depuis 2008: le nombre de personnes précarisées nécessitant une aide alimentaire a considérablement augmenté. C'est pourquoi toutes les organisations actives dans l'aide alimentaire en Belgique ont protesté contre cette baisse du budget dont la conséquence sera que les démunis ne recevront de l'aide qu'un jour sur cinq au lieu d'un jour sur trois.
La question de l'aide alimentaire rejoint celle de la lutte contre le gaspillage alimentaire et de possibles réglementations qui permettraient d'utiliser les invendus de la grande distribution dans des conditions qui garantissent leur qualité.
Madame la secrétaire d'État, la ministre Laruelle s'est fortement engagée dans la poursuite du PEAD jusqu'en 2014. Dans la mesure où il émargerait au budget de la lutte contre la pauvreté, avez-vous déjà investi ce dossier?
Avez-vous attribué un mandat à des représentants pour négocier, au niveau européen, une autre décision que celle prise en janvier, soit une réduction moins forte, soit le maintien de montants capables de répondre aux besoins?
Quelle est aujourd'hui votre analyse de la situation?
En Belgique, avez-vous pris des initiatives, avec vos collègues du gouvernement en charge de la politique des consommateurs et de la sécurité alimentaire, pour lutter de façon structurelle contre le gaspillage alimentaire et mettre à la disposition des banques alimentaires les surplus de la filière quand il s'agit d'invendus encore comestibles?
06.02 Maggie De Block, secrétaire d'État: Madame Snoy, tout comme vous, j'ai moi-même également posé des questions à Mme Laruelle avant de faire partie du gouvernement.
Permettez-moi tout d'abord de souligner que nous nous félicitons de l'initiative émanant du Parlement européen et du Conseil. La Belgique soutient la proposition de création du Fonds européen d'aide aux plus démunis. Mais, comme vous le dites, le budget, c'est autre chose!
Du reste, la Belgique a toujours plaidé pour une conservation de l'aide européenne aux plus démunis, y compris après 2013. Néanmoins, cela ne signifie pas que nous n'ayons pas d'objection concernant plusieurs dispositions du règlement relatif audit Fonds.
Une réunion de coordination organisée par les Affaires étrangères a déjà eu lieu à ce sujet. Elle rassemblait des représentants des ministres compétents aux différents niveaux de pouvoir. Les participants se sont entendus sur le fait que le budget disponible doit être maximal, que les tâches administratives pour la gestion doivent rester limitées, et que les ressources du Fonds doivent bénéficier à tous les pauvres et pas seulement à certains sous-groupes.
Pour la Belgique, il est important que des mesures soient prévues pour assurer une bonne transition entre la fin de l'actuel PEAD et l'entrée en vigueur du nouveau Fonds. Il y a toujours une période de battement, mais comme il s'agit ici d'une aide nécessaire aux plus démunis, il faut éviter qu'il y ait une lacune de l'aide entre les deux.
Tout d'abord, nous nous demandons si le délai défini pour la mise sur pied du Fonds est réaliste. Jusqu'à présent, aucun accord n'a été trouvé en ce qui concerne la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil. Des négociations sont en cours au sein du groupe de travail du Conseil sur les questions sociales, ce qui complique également la discussion et les préparatifs au niveau même des États membres.
Le budget proposé par la Commission, à savoir 2,5 milliards, implique évidemment, comme vous le dites, une baisse importante par rapport au programme actuel. En outre, il ne correspond pas aux objectifs du Fonds et à la demande croissante dans les États membres. Néanmoins, l'ensemble du budget européen a baissé pour la première fois et ce sous l'influence du climat économique actuel au sein de l'Union européenne. Il a résulté de ce contexte que la marge de négociation en vue d'une augmentation de l'enveloppe destinée au Fonds était en fait inexistante.
Une concertation sur le Fonds sera organisée avec mes collègues ministres en charge de la lutte contre la pauvreté et des questions sociales des Communautés et des Régions et ce au sein du groupe de travail "Lutte contre la pauvreté" de la Conférence interministérielle "Intégration dans la société". Comme cette compétence n'est pas uniquement de mon ressort, il faut se concerter avec les Régions.
Cette concertation doit donner lieu au lancement et à l'élaboration rapide du calendrier opérationnel nécessaire. Outre les moyens que les institutions européennes mettront à disposition, cette concertation doit aussi permettre d'envisager des mesures complémentaires au bénéfice des acteurs de terrain dans le domaine de l'aide alimentaire. Cela signifie qu'on va créer un plan B au cas où le budget ne serait pas augmenté.
Les possibilités de mettre à profit les surplus alimentaires de l'industrie alimentaire et du secteur de la distribution peuvent également être abordées. Par ailleurs, un échange de bonnes pratiques entre les différents niveaux de pouvoir pourra également avoir lieu. Nous sommes en train de faire tout notre possible pour l'éviter, mais le fait est que le budget a été diminué de 40 %, ce qui est beaucoup.
06.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la secrétaire d'État, la création du fonds constitue un point positif. Vous dites qu'il n'y a pas de marges de négociation pour le budget européen, que le Parlement européen n'a d'ailleurs pas encore accepté.
06.04 Maggie De Block, secrétaire d'État: Mme Durant a déclaré qu'elle n'était pas d'accord.
06.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Oui, heureusement, il y en a aussi beaucoup d'autres! Il faut voir jusqu'où ira la contestation des grands partis. Il faut lutter jusqu'au bout pour inciter l'Europe à ne pas prendre des décisions sur le dos des populations les plus vulnérables.
Comme vous, je considère qu'il faut réfléchir à un plan B. Or vous n'êtes nulle part! Depuis longtemps, on explique dans les journaux qu'il faut trouver une solution pour les invendus, mais rien n'est fait. Nous attendons donc des initiatives de la part du gouvernement. Votre collègue en charge de la Consommation, ainsi que Mme Laruelle et vous-même, vous avez la main pour élaborer ce plan B et trouver des solutions créatives destinées à diminuer le gaspillage alimentaire et à soutenir ces populations précarisées.
J'espère qu'en 2014, on surmontera les difficultés pour combler les besoins.
06.06 Maggie De Block, secrétaire d'État: Je souhaite que les décisions soient enfin prises au Parlement européen. Cela traîne depuis trop longtemps. Pour le moment, je ne peux rien faire. La ministre Laruelle s'était plainte également.
06.07 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Vous pouvez déjà commencer à y réfléchir.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 15798 van Mevrouw Sarah Smeyers vervalt, aangezien mevrouw Smeyers niets heeft laten weten. Vraag nr. 15865 van mevrouw Karin Temmerman wordt in een schriftelijke vraag omgezet.
07 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de definiëring van het begrip studiekosten in het kader van de leefloonwet" (nr. 15899)
07 Question de Mme Nahima Lanjri à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la définition de la notion de frais d'études dans le cadre de la loi sur le revenu d'intégration" (n° 15899)
07.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, ik heb het tijdens de bespreking van uw beleidsnota al kort gehad over de problematiek van het leefloon. Regelmatig duikt in dat verband de vraag op of studiebeurzen wel of niet in rekening moeten worden gebracht bij het berekenen van de inkomsten voor het al dan niet toekennen van een leefloon.
Vanuit het werkveld zijn er alleszins signalen dat OCMW’s heel uiteenlopende regels hanteren, omdat er momenteel geen KB is dat duidelijk definieert wat er onder studiekosten moet worden begrepen. Zo kan een OCMW het deel van de toelage dat volgens hen de studiekosten overschrijdt, wel laten meerekenen. Sommige OCMW’s rekenen de studietoelage voor een stuk mee in de berekening van het leefloon. Een ander OCMW doet dat niet en dat zorgt eigenlijk voor een verschillende behandeling van een student met hetzelfde inkomen, afhankelijk van het OCMW van zijn woonplaats. Dat is een ongelijke behandeling.
Artikel 16 van de leefloonwet stelt dat bij de bepaling van de hoogte van het leefloonbedrag, onverminderd de toepassing van het bepaalde in § 2, alle bestaansmiddelen in rekening moeten worden gebracht. In principe moet een studiebeurs dus ook in rekening worden gebracht. Men zegt immers “van welke aard en oorsprong ook”. In die § 2 staat verder dat de Koning de mogelijkheid krijgt om in een in de Ministerraad overlegd besluit de inkomsten te bepalen die geheel of gedeeltelijk niet in aanmerking komen bij het berekenen van de bestaansmiddelen.
Hieraan werd uitvoering gegeven via artikel 22, § 1 van het KB van 11 juli 2002 betreffende het algemeen reglement. In die paragraaf worden de inkomstenbronnen opgesomd waarmee geen rekening moet worden gehouden. Bij punt g lezen we ook dat het bedrag van de studietoelagen die de specifieke studiekosten dekken en die door de Gemeenschappen aan de betrokkene zijn toegekend en ten gunste van de kinderen die hij ten laste heeft, niet wordt meegerekend. Er staat echter ook: “De Koning kan bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad bepalen wat moet verstaan worden onder specifieke studiekosten.” Het KB van 2002 bepaalt dus heel duidelijk dat nog via een ander KB moet of kan worden bepaald wat moet worden verstaan onder specifieke studiekosten.
Tot op heden is er nog altijd geen bijkomend KB om te bepalen wat specifieke studiekosten zijn en dat is de reden voor de verwarring op het terrein. Het ene OCMW rekent studiebeurzen wel gedeeltelijk mee, terwijl een ander OCMW dat niet doet.
Mevrouw de staatssecretaris, ik neem aan dat u het probleem kent waarmee de OCMW’s, maar vooral ook het werkveld en de studenten zelf, worden geconfronteerd.
Waarom is er nog altijd geen definitie vastgelegd bij KB? Het KB van 2002 had nochtans bepaald dat het nog moest worden uitgewerkt. Wat zijn de knelpunten? Komt er nog een KB dat heel duidelijk aangeeft wat wel of niet mag worden verstaan onder specifieke studiekosten?
Ik vraag dat, mevrouw de staatssecretaris, opdat studenten op dezelfde manier zouden worden beoordeeld en hun behandeling niet afhankelijk zou zijn van de beslissing van het OCMW waar ze wonen om een studiebeurs al dan niet mee te rekenen bij de bepaling van de hoogte van het leefloon.
07.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Tot nu toe werd de administratie nog niet geconfronteerd met de beschreven situatie. Immers, het geheel van de studietoelage is vrijgesteld en wordt dus niet meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen van de aanvrager.
Die interpretatie volgt uit het artikel 22, § 1 van het KB van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Dat artikel stelt: “het bedrag van de studietoelagen die de specifieke studiekosten dekken en die door de Gemeenschappen aan de betrokkene zijn toegekend te zijnen gunste of ten gunste van de kinderen die hij ten laste heeft.”
De Koning kan inderdaad bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepalen wat moet verstaan worden onder specifieke studiekosten voor de toepassing van het besluit. Immers, aangezien er geen uitsplitsing is gebeurd tussen de specifieke studiekosten en andere kosten, dient het geheel van het bedrag van de toegekende studietoelagen te worden vrijgesteld.
Aangezien de studietoelage een gemeenschapsbevoegdheid betreft, bestaat het risico dat verschillende vrijstellingskosten worden gehanteerd voor de aanvragers, naar gelang van de respectieve Gemeenschap. Aangezien conform het recht op maatschappelijke integratie een minimumbedrag werd vastgesteld op federaal vlak, oordeelt de administratie dat het niet raadzaam is om tot een verschil in behandeling te komen tussen de begunstigden. U zegt dat er een gevaar is voor een verschillende behandeling door de OCMW’s, terwijl de administratie erop wijst dat niet eens dezelfde bedragen worden gehanteerd voor boeken, inschrijving en andere benodigdheden, waardoor een verschil zou worden gecreëerd tussen, bijvoorbeeld, een student van de Vlaamse Gemeenschap en een student van de Franse Gemeenschap.
Mijn toelichting maakt ook het voorwerp uit van een FAQ ter zake, die te raadplegen is op de website van de POD Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid. Tot nu toe heeft de administratie dus nog geen verschillen gesignaleerd, maar als u weet hebt van problemen, raad ik u aan die informatie door te geven aan de POD.
07.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de staatssecretaris, ik vind een verschillende behandeling in de verschillende OCMW’s ontoelaatbaar. Ik zou het even ontoelaatbaar vinden als er een verschillende behandeling zou zijn in de verschillende Gemeenschappen. Of iemand in Wallonië, Brussel of Vlaanderen woont, mag geen verschil uitmaken.
Ik begrijp uit uw uitleg dat het hele bedrag bij ontstentenis van een besluit dat de studiekosten nader omschrijft, vrijgesteld moet worden. Men mag er dus geen rekening mee houden en men moet ervan uitgaan dat de studiebeurs de gehele studiekosten dekt. Men mag niet zeggen dat zij een soort inkomen is.
U verwees naar de FAQ’s op de website. Ik zal nakijken of die voldoende zijn. Op het terrein mogen er in elk geval geen misverstanden meer zijn. Als er nog zijn, is het misschien nodig een rondzendbrief of andere informatie te verspreiden aan de OCMW’s, vooral dan aan de Vlaamse OCMW’s. Ik wil u suggereren die informatie te verspreiden via de VVSG, die ze kan doorgeven aan de OCMW’s.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Georges Gilkinet à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'avenir des articles 60, § 7, mis à disposition des CPAS" (n° 14827)
08 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de toekomst voor de personen die worden tewerkgesteld in het kader van artikel 60, § 7, van de OCMW-wet" (nr. 14827)
08.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, cette question date du mois de décembre dernier. À cette occasion, je m'inquiétais particulièrement de l'avenir de l'article 60, § 7, selon lequel des personnes bénéficiant de l'intégration sociale ou de l'aide sociale financière peuvent être engagées par un CPAS qui peut, ensuite, les mettre à disposition d'une initiative d'économie sociale. À l'époque, le bruit courait que l'on envisageait de supprimer une partie de cet article pour ce qui concerne l'économie sociale. Cette rumeur a été démentie à l'occasion du budget. Toutefois, madame la secrétaire d'État, je souhaiterais faire le point avec vous sur l'évaluation de cette politique de mise à disposition de l'article 60 pour l'économie sociale et vous demander quelles sont vos intentions quant à l'avenir de cette politique importante.
08.02 Maggie De Block, secrétaire d'État: Madame la présidente, monsieur Gilkinet, je vous remercie pour votre question.
Tout d'abord, je voudrais faire remarquer qu'aucune économie n'est faite sur l'article 60, § 7 de la subvention majorée de l'État mise à la disposition des CPAS. Depuis 2006, 3 000 places ont été réparties entre les CPAS. Le chiffre reste inchangé pour 2013.
Le dispositif de mise au travail en application de l'article 60 de la loi organique des CPAS donnant lieu à une subvention majorée de l'État fédéral au CPAS lorsque le travailleur est mis à la disposition d'initiatives d'économie sociale n'a pas fait l'objet d'une évaluation en 2012.
À l'heure actuelle, la redistribution des 3 000 places est en cours. Dans le passé, mes prédécesseurs ont alloué systématiquement plus de places; en effet, ils avançaient le chiffre de 4 500 places alors qu'en réalité, il n'y en avait que 3 000. Pour ma part, j'ai d'emblée refusé de pratiquer de la sorte car je ne disposais pas des moyens financiers. J'ai maintenu le nombre de places et je n'ai pas dit que je mettais à disposition 4 500 places. Je le répète: en réalité, il n'y avait jamais plus de 3 000 places.
L'année dernière, lorsque j'ai pris mes fonctions, j'ai constaté que le plafond de 3 000 places était presque atteint. Dans le contexte de restrictions budgétaires, il n'était pas question que le budget soit dépassé. J'ai été prudente et j'ai décidé de maintenir ce chiffre.
C'est pour ces raisons que mon administration a décidé d'utiliser une autre méthode qui prend en compte l'occupation réelle au cours d'une période de référence pour accorder les places. De cette manière, le contingent théorique alloué est réduit au contingent réellement disponible de 3 000 places avec une subvention majorée de l'État. Cette distribution a été complétée fin janvier. Sur cette base, nous avons pris la décision concernant l'attribution aux CPAS. Ils en seront informés par voie de circulaire. La lettre est prête pour signature; elle sortira cette semaine. J'ai pu consulter les tableaux et examiner les chiffres pour chaque commune.
08.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Je confirme l'importance de cette politique pour les CPAS, pour l'insertion des personnes concernées et pour le soutien au secteur de l'économie sociale.
Ce sont sans doute des modifications dans les règles de calcul et d'affectation qui ont suscité les bruits auxquels j'ai fait référence. Vous les démentez; je m'en réjouis.
Je rejoins votre objectif de faire coller le plus possible le contingent théorique et le contingent réellement disponible. Peut-être qu'en affectant théoriquement davantage de postes qu'il n'y en a réellement, on arrivait à compléter à 100 % le volume de 3 000.
08.04 Maggie De Block, secrétaire d'État: C'est ce que l'on a fait l'année dernière.
08.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Il ne faudrait pas qu'en restreignant le volume théorique, on restreigne le volume réel.
Je vois que vous êtes attentive à ce que l'ensemble de l'enveloppe soit bien utilisé. Je vous approuve.
Le cas échéant, si je reçois d'autres signaux, je reviendrai vers vous.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Dan kunnen we starten met de vragen aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit.
De samengevoegde vragen nrs 14021 en 15603 van de heer Wollants vervallen, aangezien hij niet aanwezig is en ook niets heeft laten weten.
- M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la suppression de la taxe carbone dans le secteur aérien" (n° 14199)
- Mme Rita De Bont au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la taxe CO2 dans la navigation aérienne" (n° 14468)
- de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de afschaffing van de CO2-belasting voor luchtvaartmaatschappijen" (nr. 14199)
- mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de C02-taks in de luchtvaart" (nr. 14468)
09.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, la Commissaire européenne à l'Action pour le climat, Mme Connie Hedegaard, a annoncé que la taxe carbone à laquelle les compagnies aériennes sont assujetties pour les vols à destination et en provenance de l'Union européenne serait suspendue en attendant qu'un accord mondial soit trouvé au sein de l'Organisation de l'aviation civile internationale sur ce sujet. Bruxelles a fait l'objet d'intenses pressions en faveur de la levée de cette disposition, qui risquait de provoquer une guerre commerciale avec les États-Unis, la Chine et l'Inde.
Je rappellerai que ma question date du mois de novembre et que les choses ont quand même évolué depuis lors.
Ce recul de la Commission permettra à l'Organisation de l'aviation civile internationale de chercher à obtenir un accord mondial avant sa prochaine assemblée générale, dans un an.
Monsieur le secrétaire d'État, je déplore que seuls les vols intra-européens soient concernés par cette mesure. En effet, cette décision entraînera une nouvelle perte de compétitivité de l'Union européenne. En effet, selon moi, il est complètement illusoire d'espérer obtenir un accord mondial alors que la taxe a été mise en œuvre après une dizaine d'années de négociations infructueuses avec les autres États membres de l'organisation rattachés à l'ONU.
Dès lors, afin de ne pas pénaliser une nouvelle fois nos entreprises, à mon avis, la Belgique devrait plaider pour une suppression pure et simple de cette taxe carbone.
Monsieur le secrétaire d'État, comment évoluera la position du gouvernement en ce dossier?
Quel est votre avis sur cette décision?
09.02 Rita De Bont (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ook mijn vraag dateert van eind november.
De voorzitter: Ik doe mijn best om alles bij te werken.
09.03 Rita De Bont (VB): Ik zal mijn vraag dus een beetje aanpassen.
Mijnheer de staatssecretaris, ik wens de actuele stand van zaken te kennen in verband met de CO2-taks in de luchtvaart. Europa heeft inmiddels zijn voornemen om luchtvaartmaatschappijen te laten betalen voor de uitstoot van CO2 boven het Europese luchtruim, een jaar uitgesteld. Is er een internationaal akkoord in zicht?
Het besluit dat Europa daarover genomen heeft, heeft wellicht te maken met de in de Verenigde Staten door president Obama ondertekende wetgeving die bepaalt dat Amerikaanse maatschappijen in Europa geen CO2-taks mogen betalen.
Wat zouden de eventuele gevolgen zijn voor de concurrentiepositie van de Europese luchtvaartmaatschappijen, indien in Europa die maatregelen eenzijdig zouden worden doorgevoerd? Bent u er honderd procent zeker van dat het niet nodig is dat er een wereldwijd akkoord komt?
09.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, chers collègues, la proposition de la Commission n'influence en rien la compétitivité des compagnies aériennes européennes. En effet, un même trajet sera toujours traité de la même manière et sans discrimination, qu'il s'agisse d'une compagnie belge, européenne ou internationale. Un vol interne à l'Europe ne pourra pas être exempté, que l'opérateur soit européen, américain, chinois, etc. De même, les compagnies européennes, tout comme leurs concurrents non européens, pourront être exemptées pour leurs vols à destination et en provenance de l'Europe. Il n'est donc pas question de pénaliser nos entreprises. Il ne s'agit, d'ailleurs, pas d'une taxe carbone. Les opérateurs qui reçoivent la plus grande partie de leur quota de manière gratuite n'en ressortiront pas perdants.
Je tiens également à dire que, si à un certain moment, on veut pouvoir taxer les comportements environnementalement non acceptables, il faudra passer par ce type de mécanisme. J'estime, pour ma part, qu'il n'est pas normal que l'on doive s'acquitter d'une taxe lorsque l'on achète du carburant pour se déplacer avec sa voiture alors que lorsque l'on prend l'avion, pour des raisons internationales, de concurrence ou de pénalisation des entreprises, il n'y a pas de taxe sur le kérosène. Il est étrange que se rendre à Lyon par le train coûte plus cher que s'y rendre en avion alors que le coût sociétal et environnemental est nettement supérieur. Cette situation ne pourra évoluer que par des mécanismes européens comme celui dont question.
De beslissing van president Obama is compatibel met de Europese beslissing. De Commissie veronderstelt dat de Amerikaanse bedrijven hun eventuele verkregen rechten voor 2012 zullen terugstorten aan de Europese lidstaten.
België heeft Europa steeds gesteund in zijn streven naar een internationaal akkoord. Ik hoop dat deze Europese beslissing de onderhandelingen binnen de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie vooruithelpt.
Je n'accepterai pas que des compagnies internationales soient exonérées pour des vols intra-européens alors que les entreprises européennes ne le seraient pas. Il ne faut pas pénaliser nos entreprises d'un point de vue concurrentiel mais si tout le monde dispose des mêmes règles, il me semble logique et juste de faire payer un coût plus important pour cette charge environnementale liée au CO2 aux compagnies aériennes.
09.05 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je persiste à penser que l'Europe, en cette matière comme dans d'autres, joue toute seule contre le reste du monde, et il est difficile de vouloir faire passer son point de vue quand on est tout seul. Je plaide pour qu'il y ait un accord international et que l'Europe ne se montre pas toujours en pointe sur ces matières quand on sait que la compétitivité de nos entreprises est pénalisée par certaines décisions européennes.
09.06 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: En quoi une entreprise serait-elle pénalisée par ce système?
09.07 David Clarinval (MR): Les compagnies qui sont basées en Europe et qui appliquent ce système verront leur coût de production augmenter!
09.08 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Les entreprises internationales aussi! Et exactement de la même manière! Il faut être bien conscient de ce que c'est. Pour un même trajet, quelle que soit la compagnie, européenne ou internationale, elle devra payer. Ce sont les mêmes conditions pour l'une et pour l'autre. Il n'y a aucun problème de compétitivité pour nos entreprises.
Ce que vous dites en termes de compétitivité peut être vrai en ce qui concerne le développement du renouvelable ou les objectifs en termes de CO2. Mais dans ce dossier, il n'y a aucun problème!
09.09 David Clarinval (MR): Vous sous-estimez le fait que les compagnies aériennes étrangères seront soutenues par les États-Unis, par l'Inde ou par la Chine, et contesteront cette taxe. Elles ne la paieront peut-être pas.
09.10 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Alors, elles n'atterriront pas!
09.11 David Clarinval (MR): Cela reste à voir!
09.12 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Je veux juste qu'on me comprenne bien! Comme je l'ai dit, je n'accepterais pas que nos compagnies doivent les payer, tandis que les autres non. Alors, je préfère éviter ce système. Mais, ici, il ne s'agit pas de cela. L'Union européenne va l'imposer.
Monsieur Clarinval, je trouve que l'Union devrait être un peu plus fière de certains aspects de son système. Quand les États-Unis connaissent des difficultés en termes d'exportation de leur métal, ils imposent nos matières agricoles qui rentrent chez eux. Eh bien, ayons de temps en temps le même raisonnement! Nous voulons que le trafic aérien ne pollue pas. Il faut donc faire payer, mais sans mettre nos entreprises en difficulté sur le plan de la compétitivité. Ce sont de telles mesures qui le permettront.
09.13 David Clarinval (MR): Je partage évidemment votre point de vue, hormis sur un élément. Si les compagnies aériennes basées à l'étranger décident ne pas appliquer cette mesure, l'Europe sera encore incapable de l'imposer. Au demeurant, si elle a fait marche arrière, c'est parce qu'elle redoute les réactions des autres régions du monde.
Nous pouvons être fiers de notre système. Néanmoins, l'Europe doit mener une réflexion sur sa désindustrialisation. C'est l'un des éléments qui font que notre système ne pourra pas être imposé aux autres, car ils n'en veulent pas.
Bref, je comprends votre analyse, mais l'Europe est parfois trop exigeante et rêve face à la réalité géopolitique mondiale.
09.14 Rita De Bont (VB): Mijnheer de minister, ik ben het er evenmin mee eens dat onze bedrijven daarvan geen nadeel zullen ondervinden. U legt de lat intercontinentaal gelijk, maar voor de Europese vluchten, dus de vluchten die vooral door Europese bedrijven worden verzorgd, zou er een taks worden opgelegd. Voor een bedrijf telt dit bij de totale omzet. Onze bedrijven zullen in een nadelige situatie komen te staan ten opzichte van treinen en andere vervoermiddelen omdat zij hierdoor extra kosten hebben. Dat heeft dan ook een nadelige invloed op de totale economische positie van onze bedrijven. Amerikaanse bedrijven worden ook gesteund en verwerven ook hun inkomsten door vluchten binnen Amerika, waar zij niet met dit probleem worden geconfronteerd.
Ik ben het ermee eens dat dit systeem wereldwijd van toepassing moet zijn, want anders zullen de Europese bedrijven hiervan onrechtstreeks nadelen ondervinden.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Een voorzitter moet af en toe ook lief zijn voor laatkomers. Mijnheer Wollants, u krijgt toch nog het woord voor uw samengevoegde vragen.
- de heer Bert Wollants aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de EU REACH wetgeving" (nr. 14021)
- de heer Bert Wollants aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de EU REACH wetgeving" (nr. 15603)
- M. Bert Wollants au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la législation européenne REACH" (n° 14021)
- M. Bert Wollants au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la législation européenne REACH" (n° 15603)
10.01 Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik dank u voor uw inschikkelijke houding.
Mijnheer de staatssecretaris, wij hebben in het verleden reeds heel veel gesproken over de toepassing en interpretatie van de REACH-wetgeving. Uw voorganger heeft mij daarover ook heel wat verteld. Vandaag wil ik het met u graag hebben over de toevoeging van chromaten op de lijst. Dat staat ter discussie in de Europese Commissie.
De toevoeging van chromaten zorgt voor grote bezorgdheid bij de luchtvaartsector. Chromiumtrioxides zijn immers essentiële chemicaliën voor het onderhoud van vliegtuigen. Momenteel zijn geen alternatieven voorhanden om die stoffen te vervangen. Sterker nog, Europa legt zelf op dat die stoffen gebruikt worden voor het onderhoud, om er zeker van te zijn dat de vliegtuigen in goede staat blijven.
De REACH-wetgeving zorgt mogelijk voor een grote administratieve last voor de ondernemingen en brengt het risico met zich mee – en dit is de vraag die ik krijg van de luchtvaartsector – dat bepaalde ondernemingen hun productie in de EU of export naar de EU zullen stilleggen, waardoor men niet langer toegang heeft tot die noodzakelijke stoffen. Dat zal ervoor zorgen dat de grote Europese luchtvaartmaatschappijen hun onderhoudsafdelingen mogelijk zullen verplaatsen en dat onderhoudsinstanties, die daarvoor momenteel instaan, zich ook naar niet-EU-landen zullen verplaatsen. Dat zal natuurlijk voor een groot banenverlies zorgen, terwijl er op het vlak van milieu met de beslissing over de chromaten niet echt iets verandert. Integendeel, het zou wel eens kunnen dat andere milieuregels op een andere manier worden toegepast en vaak is dat niet strenger.
Welk standpunt neemt ons land in over de toevoeging van chromaten aan de Annex IV Authorization List?
In artikel 33, 7.2 van de REACH-reglementering staat dat een minimale ondergrens van 0,1 % van de concentratie van een stof toepasbaar is op het voorwerp en niet op de subcomponenten. Het is toegelaten om strenger op te treden en onder uw voorganger heeft ons land ervoor gekozen om de benadering “once an article, always an article” te gebruiken. Dat wil zeggen dat 0,1 % op een subcomponent voldoende is om de regel toe te passen. Dat gaat leiden tot heel gekke situaties, want dat wil zeggen dat wanneer 0,1 % van een chip in een auto kandidaatstoffen van de lijst bevat, het volledig voorwerp onder de toepassing van de REACH-wetgeving valt.
Dat zal ervoor zorgen dat er heel veel individuele gegevensoverdrachten nodig zijn. Uiteindelijk zal de consument die een auto koopt, bij de boodschap dat er ergens in een chip 0,1 % van een stof op die lijst voorkomt, geen voordeel hebben. Hij verdrinkt immers in de informatie. Wat is uw standpunt daarover? Is er al een evolutie in de geesten van de regeringsleden?
10.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Wollants, ik geef u het huidig standpunt over het Europees dossier waarin de CCIM-stuurgroep de implementatie van REACH voorbereidt in overleg met alle overheden en ministers die in België bij de REACH-verordening betrokken zijn, en dit in afwachting van de inwerkingtreding van het specifieke samenwerkingsakkoord.
Ik sta open voor de aangevoerde argumenten, maar ze moeten worden afgewogen tegenover de doelstellingen van het autorisatieproces, die erin bestaan de risico’s van de meest zorgwekkende stoffen te beheersen en die stoffen geleidelijk aan door veiligere alternatieven te vervangen, waarbij de goede werking van de Europese interne markt moet worden gewaarborgd.
België heeft samen met een grote meerderheid van de andere EU-lidstaten in november het wetgevend voorstel om chromaten in bijlage XIV – niet bijlage IV – van de REACH-verordening op te nemen, gesteund. Na onderhandelingen werd de uiterste datum om automatiseringsaanvragen in te dienen, vastgesteld op 35 maanden na de inwerkingtreding van de aanpassing van Annex XIV van de REACH-verordening.
Wat de berekening van de drempel van 0,1 % betreft, zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag nr. 14021 in november 2012, blijft volgens onze interpretatie een voorwerp tot het einde een voorwerp. Een plastic knoop aan een kinderjasje waarop regelmatig wordt gekauwd, is een volwaardig voorwerp. De drempel van 0,1 % van een zeer zorgwekkende stof is dus van toepassing op zowel de jas als de knoop. Op die manier kent men precies de gevaarlijke samenstelling van de knoop. Indien men de jas helemaal beschouwt, moet het totale gewicht in aanmerking worden genomen en zou men geen idee hebben van wat er precies in de knoop zit die het kind in zijn mond steekt.
Er zijn twee verplichtingen indien een voorwerp meer dan 0,1 % van de opgelijste stoffen bevat. Krachtens artikel 7.2 van de REACH-verordening moet ECHA, het Europese agentschap voor chemische producten, in kennis worden gesteld van het betrokken voorwerp. Het ECHA staat in voor het beheer van de gegevens op Europees niveau. Krachtens artikel 33 van de verordening moet voldoende informatie worden verstrekt aan de afnemer in de toeleveringsketen om een veilig gebruik van het voorwerp mogelijk te maken. Bovendien kan de consument dezelfde informatie opvragen bij zijn leverancier.
Onze interpretatie van de berekening van de drempel zal dus geen overvloed aan informatie met zich brengen voor de consument, aangezien hij die informatie enkel krijgt wanneer hij hierom expliciet verzoekt. Dat maakt deel uit van het recht van de burger om te weten wat hij consumeert en gebruikt en is in geen geval overbodig. Kortom, de interpretatie past volledig binnen de doelstellingen van REACH, namelijk de bescherming van de gezondheid van onze burgers en het leefmilieu, en dat in een Europees kader.
10.03 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, u hebt zelf gezegd dat het deels de bedoeling is van REACH om aan te zetten tot het gebruik van andere en veiligere stoffen. Ik kan alleen maar vaststellen dat de EU het gebruik van die aangehaalde stoffen oplegt en het gebruik van alternatieven verbiedt. De vraag is dus of de extra lasten als gevolg van de toepassing van de REACH-wetgeving ergens toe leiden.
Voorts geeft u het voorbeeld van een knoop aan een jas. Ik geef u een ander voorbeeld, namelijk dat van één component op de printplaat van de elektronische autosleutel. Er is niemand die dat als apart product zal consumeren, maar het wordt wel als een artikel beschouwd in de wetgeving. Heeft het enige meerwaarde om daarover hele boeken te schrijven, gelet op het feit dat geen enkele consument aan de constructeur zal vragen of chip L2, waarvan component L3 meer dan 0,1 % van een stof bevat, wel veilig is? Ik denk dat wij hiermee iets pragmatischer moeten omgaan.
Als wij binnenkort moeten vaststellen dat onze vliegtuigen moeten worden onderhouden in niet-EU-lidstaten, waar de milieuregels op heel veel vlakken anders zijn dan bij ons, dan vraag ik mij af wat de uiteindelijke bedoeling is van de Europese Commissie en van het standpunt van de regering ter zake.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het terreinverlies van België in de internationale klimaatranking" (nr. 14523)
11 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le recul de la Belgique dans le classement international en matière de climat" (n° 14523)
11.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, elk jaar beoordelen Germanwatch en Climate Action Plan Europe, ook wel CAN Europe genoemd, aan de hand van de Climate Change Performance Index de klimaatinspanningen van de 58 landen met de hoogste uitstoot van broeikasgassen ter wereld. Net zoals vorig jaar staat geen enkel land op plaats 1 tot en met 3 omdat de onderzoekers vinden dat geen enkel land genoeg gedaan heeft om gevaarlijke klimaatveranderingen tegen te gaan.
Op de eerste drie plaatsen staan Denemarken, Zweden en Portugal. Het is voor Denemarken en Portugal de eerste keer dat zij zo hoog in de ranking staan. De topscore gaat naar Denemarken omdat het recentelijk zijn broeikasgasemissies drastisch heeft weten te beperken en vanwege een uitzonderlijk goede beleidsevaluatie inzake klimaatverandering. Daartegenover staan Turkije, Nederland en Griekenland, die op Europees niveau het slechtst scoren.
België neemt weliswaar een tussenpositie in, maar verliest terrein ten aanzien van vorig jaar. Ons land zakt immers van de achtste naar de dertiende plaats. Volgens Greenpeace, het WWF, de Bond Beter Leefmilieu en Natuurpunt heeft die lagere score te maken met de broeikasgasuitstoot die in ons land niet genoeg omlaag gaat. Een tweede factor is volgens die organisaties dat zowel de federale als de gewestelijke regeringen ter plaatse zouden blijven trappelen met hun klimaatbeleid.
In het rapport scoort ons land wel goed voor de uitbouw van hernieuwbare energie, klimaatdiplomatie en evoluties in de broeikasgasuitstoot van gebouwen.
De pijnpunten blijven echter de stijgende broeikasgasuitstoot in de luchtvaart – zeer toepasselijk aansluitend op de vraag van de heer Clarinval –, het hoge energieverbruik per persoon en het kennelijk zwakke klimaatbeleid.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende vragen.
Welke lessen kan ons land leren van Denemarken, Zweden en Portugal op het gebied van klimaatbeleid? Op welke manier kunt u deze integreren in het federale energiebeleid? Welke hindernissen zorgen ervoor dat het federale energiebeleid ter plaatse blijft trappelen? Hoe denkt u de obstakels van de baan te ruimen? Bent u bereid uw collega’s op gewestelijk niveau aan te manen of te sensibiliseren om verdere stappen te zetten in het milieubeleid met betrekking tot het klimaat? Zo ja, hoe denkt u dit te doen?
11.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Het verslag van Germanwatch heeft inderdaad de verdienste dat het de aandacht vestigt op de goede praktijken van sommige landen. Het voorbeeld van Portugal verdient onze aandacht. Dit land beschouwt klimaatbeleid niet als een beperking maar als een reële opportuniteit om uit de budgettaire en economische crisis te geraken, door economische activiteiten op lange termijn te stimuleren en door de investeringen te oriënteren in de richting van energiebesparingen.
Ook het succes van landen zoals Denemarken en Zweden, die realistische en ambitieuze strategieën volgen, toont het belang aan van het effectief richting geven aan het energie- en klimaatbeleid, en van het coherent volgen van de langetermijnvisie tot 2015.
Van deze landen moeten wij ook leren dat het van belang is het beleid regelmatig te evalueren teneinde het meest effectieve beleid te selecteren, de coherentie ervan te garanderen, de goede implementatie ervan te controleren en het desgevallend bij te sturen.
België moet vooruitgang boeken op drie vlakken.
Wij moeten een strategie ontwikkelen die inzet op de transitie naar een koolstofarme samenleving tegen 2050, conform onze internationale verbintenissen, in het belang van de duurzame ontwikkeling van onze samenleving en onze economie.
Op korte termijn moeten wij ervoor zorgen dat wij onze doelstellingen tegen 2020 halen. Daarvoor moeten wij de bepalingen van het Europees klimaatpakket naar het Belgisch niveau vertalen, in de vorm van een lastenverdelingsakkoord tussen de federale overheid en de drie Gewesten. Dit akkoord moet zorgen voor een rechtszekere, efficiënte, solidaire en verantwoorde verdeling van de inspanningen en van de opportuniteiten. De complementariteit en de synergieën tussen de acties van de verschillende overheden moeten worden verbeterd, de schaalvoordelen moeten worden gemaximaliseerd en machtsverstoringen en andere vormen van inefficiëntie moeten worden vermeden.
Het akkoord zal eveneens moeten zeker stellen dat de jaarlijkse doelstellingen worden gerespecteerd. Wij moeten dus komen tot een geharmoniseerde methodologie en procedures. Wij moeten ervoor zorgen dat op een efficiënte manier gebruikgemaakt wordt van de flexibiliteit die in het energie- en klimaatpakket aanwezig is.
Dit dossier ligt reeds lang op de tafel van de Nationale Klimaatcommissie. Ik stel vast dat het enorm moeilijk is om vooruitgang te boeken, hoewel het dossier zeer dringend is.
De federale overheid is in elk geval van plan haar rol ten volle te spelen en alle bevoegdheden waarover zij beschikt aan te wenden om een federaal klimaatplan te ontwikkelen dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Naast maatregelen die uitvoering geven aan het energie- en klimaatpakket, zal dit klimaatplan ook een reeks maatregelen omvatten die moeten toelaten dat ons land zich beter aanpast aan de reeds waarneembare en de nog te verwachten gevolgen van de klimaatverandering.
11.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, dat is natuurlijk wel een beetje wollig taalgebruik. Telkens als ik hierop terugkom, krijg ik dit soort antwoorden.
Over burden sharing en afspraken met de Vlaamse regering komt straks nog een vraag. Al twee legislaturen kibbelen het federaal niveau en de deelstaten over wie er nu het geld van de emissiecertificaten mag opstrijken en wie hoeveel moet bijdragen aan de beperking van de uitstoot. Ik weet wel dat het federaal niveau al inspanningen doet, onder andere via de beperking van het energieverbruik in overheidsgebouwen. Dat is sterk aan te moedigen. Het wordt echter stilaan tijd dat de Nationale Klimaatcommissie met een concreet voorstel komt dat min of meer haalbaar is. Ik zal mijn collega’s in het Vlaams Parlement aansporen om de regering daar ook wat onder druk te zetten om een constructieve bijdrage te leveren. Ik vermoed namelijk dat daar een belangrijk deel van de knoop ligt.
Verder applaudisseer ik uiteraard voor uw niet aflatende inspanningen om dit dossier alsnog tot een goed einde te brengen.
De voorzitter: Dat was een optimistische noot.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le projet pilote européen de biosurveillance" (n° 14593)
12 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het Europees proefproject voor biomonitoring" (nr. 14593)
12.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, cette question date du 6 décembre et nous l'avons abordée soit lors du débat budgétaire soit dans la note de politique générale. J'aimerais néanmoins recevoir une réponse strictement centrée sur le problème abordé.
Un projet pilote de biosurveillance – Démocophes – a été élaboré au niveau européen. Pour la Belgique, 129 enfants belges et leur mère ont fourni des échantillons. Ils ont également répondu à une série de questions sur leur mode de vie. Les résultats révèlent la présence de mercure, de cadmium, de cotinine, de phtalates, de bisphénol A et de triclosan.
Il ressort également de l'étude une corrélation entre certains comportements et les niveaux de contamination des organismes. La consommation de poisson, par exemple, et les amalgames dentaires ont une influence sur la quantité de mercure mesurée dans les cheveux de la mère. Les personnes dont le domicile comporte des revêtements de sol particuliers ou des papiers peints ou en rapport avec la présence de jouets ou de PVC sont plus contaminées par certains phtalates.
Concomitamment, j'avais relevé les résultats d'une étude de la VUB sur l'air intérieur dans les crèches. Ces résultats révélaient la présence de perturbateurs hormonaux dans l'atmosphère et un degré de présence de ces substances proportionnel à la présence des matériaux plastiques (toboggans, jouets, tables, etc.). Dans les locaux meublés avec des matériaux en bois, la présence de ces substances est beaucoup plus faible. Cela confirme la diffusion des particules présentes dans les objets dans l'air intérieur des locaux.
L'affaire a été soulevée au Parlement flamand par un collègue Groen, puisque la Région peut agir sur la qualité de l'air intérieur et sur l'aménagement des locaux. Mais vous, monsieur le secrétaire d'État, vous pouvez agir sur les normes de produits.
Monsieur le secrétaire d'État, même si les valeurs mesurées restent en dessous des valeurs guides européennes, ne conviendrait-il pas à présent de revoir les valeurs seuils dans les produits de façon à prendre en compte les effets réels de certaines situations non encore considérées à leur "juste" valeur de dangerosité?
La problématique revient un peu partout. Hier encore, j'ai reçu un document concernant les perturbateurs endocriniens. Des organisations européennes, comme Health and Environment Alliance, demandent des réponses réglementaires adéquates au défi des perturbateurs endocriniens.
Monsieur le secrétaire d'État, vous ne pouvez rester indifférent devant cette convergence des études qui nous alertent du danger représenté par ces perturbateurs endocriniens et les métaux lourds. Il conviendrait à la fois de modifier les méthodes d'évaluation du risque et de prendre des mesures réglementaires pour diminuer leur présence dans notre environnement.
12.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Snoy, la problématique des effets cocktail, l'importance des fenêtres de susceptibilité, à savoir les périodes de la vie (fœtus, petite enfance) durant lesquelles les effets de l'exposition à des polluants chimiques sont mis en évidence à des doses notablement inférieures à celles utilisées comme référence de la réglementation et les effets à faible dose de perturbations endocriniennes sont des éléments essentiels à prendre en compte dans le débat européen, comme je l'ai souligné dans la conclusion de la matinée d'information sur le résultat de ce projet pilote européen de monitoring humain.
Mon administration a comme consigne de mettre en avant ces aspects, que ce soit dans la définition du 7ème programme d'action environnementale de l'Union ou dans les groupes de travail pertinents auxquels la Belgique participe: sous-groupe sur les perturbateurs endocriniens et sous-groupe sur les effets cocktail, qui sera normalement mis sur pied en 2013.
En ce qui concerne les phtalates dont les propriétés cancérigènes, mutagènes et reprotoxiques ont été démontrés, ils sont interdits en tant que substances et dans les mélanges mis sur le marché européen à destination des consommateurs. Leur gestion complète sera soumise au processus d'autorisation (REACH) à partir de 2015.
Leur présence dans les jouets, les articles de puériculture, est déjà interdite depuis quelques années. Toutefois, ils se retrouvent dans différents compartiments de l'environnement. Ils ont, par ailleurs, été mesurés à des concentrations supérieures chez des enfants que chez leur mère dans l'étude européenne Démocophes, bien que ces mesures étaient toutes en dessous des valeurs guide actuelles de l'OMS.
Afin de mieux comprendre la situation complexe actuelle de ces phtalates et de discuter sur des possibilités d'action concertées, les administrations belges compétentes en matière d'environnement et de santé se sont réunies juste après la matinée d'information publique des résultats, le 28 novembre 2012. Elles présenteront leur analyse de la situation et leurs pistes d'action lors de la prochaine réunion de la Conférence interministérielle mixte Environnement-Santé, qui aura lieu dans le premier semestre 2013.
Je terminerai en insistant sur l'importance de développer et de maintenir les réseaux en Belgique et dans l'Union européenne pour apporter les éléments scientifiques nécessaires à une prise de décision de nos politiques publiques, dont notamment celle de la politique de produits dont je suis responsable.
Afin d'avancer dans la compréhension de ces éléments scientifiques, dans la suite logique des résultats obtenus par ce projet pilote, un nouvel appel à projet a été lancé par la Commission européenne. Une équipe belge s'est mise en place pour y répondre avec un consortium de partenaires européens scientifiques et publics.
J'insisterai pour qu'on tienne compte de la problématique des effets cocktail, de l'importance des fenêtres de susceptibilité et des effets à faible dose des perturbateurs endocriniens dans la proposition que fera ce consortium. J'espère pouvoir confirmer, milieu de l'année 2013, que nous continuerons à jouer un rôle proactif dans ce domaine.
12.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie de m'avoir redonné votre réponse de façon intégrale. Nous avions effectivement déjà abordé ce sujet lors de la discussion de votre note de politique générale, mais la réponse complète était utile.
J'entends bien que vous adoptez une attitude proactive par rapport à la création de réseaux de chercheurs et de l'approfondissement de l'expertise, que vous êtes sensible aux recherches sur les effets cocktail ou sur l'effet des faibles doses.
Néanmoins, à un moment donné, chercher ne suffit plus: il faut aussi agir, sans cesser de chercher. Nous avons voté une loi sur le bisphénol A dans les emballages alimentaires, mais l'interdiction est limitée aux produits destinés aux enfants. Or, vous dites vous-même à quel point la fenêtre d'exposition compte autant que la dose. L'exposition de bébés in utero peut être tout à fait déterminante pour leur santé à long terme.
C'était la même chose avec les phtalates, qui ont été interdits dans les jouets pour les enfants de zéro à trois ans, comme si un enfant ne touchait que des jouets destinés à son âge! Un enfant se balade, met ses mains partout, surtout lorsqu'il se déplace à quatre pattes ou qu'il commence à marcher; quand il joue, il ne va pas sélectionner uniquement des jouets pour enfants de son âge! Par ailleurs, on sait que les adultes peuvent aussi transmettre cette contamination.
Il faut arrêter de limiter les interdictions; il faut oser aller plus loin! La France l'a fait; je vous invite d'ailleurs à lire le discours inaugural du ministre de l'Environnement à une conférence de chercheurs sur les perturbateurs endocriniens. La France développe une stratégie et est prête à aller plus loin et plus vite que l'Union européenne. Je vous incite à faire de même avec votre collègue de la Santé publique.
Het incident is gesloten.
- M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la répartition intra-belge des montants financiers issus des mises aux enchères des quotas de CO2" (n° 14682)
- M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la réforme du système d'échange de quotas d'émissions (ETS)" (n° 14906)
- M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les recettes belges de la mise aux enchères des droits d'émission" (n° 15878)
- M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la situation du marché du CO2" (n° 15879)
- de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de toewijzing binnen België van de bedragen die de veilingen van de CO2-quota hebben opgebracht" (nr. 14682)
- de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de hervorming van de handel in broeikasgasemissierechten (ETS)" (nr. 14906)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de Belgische opbrengsten van de veiling van emissierechten" (nr. 15878)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de toestand van de CO2-markt" (nr. 15879)
13.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, je vais résumer et poser successivement mes deux questions.
Monsieur le secrétaire d'État, le 12 novembre 2012, la Commission européenne dévoilait les détails de sa proposition relative au mécanisme dit de backloading. Ce mécanisme permettrait de retirer temporairement 900 millions de droits d'émission CO2 du système d'échange de quotas d'émissions (ETS) pour faire augmenter le prix des droits. A partir du 1er janvier 2013, qui correspond au début de la troisième phase du système ETS, moins de droits d'émissions seront mis aux enchères. Actuellement, en raison d'une offre excédentaire de droits d'émissions, le prix d'un droit s'élève à 7 euros.
La Fédération des entreprises de Belgique (FEB) émet toutefois de nombreuses réserves quant aux propositions de la Commission. En effet, les employeurs européens ont fait savoir, à maintes reprises, que l'absence d'une évaluation d'impact quant au mécanisme de backloading constitue un manquement grave, étant donné qu'il est actuellement impossible de dire précisément quel sera l'effet sur les secteurs concernés. La Commission créerait donc une insécurité juridique pour les entreprises soumises au système.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous me donner votre position sur ces propositions de la Commission européenne? Quelle attitude la Belgique adoptera-t-elle dans ces négociations importantes?
En outre, la répartition des rentrées financières engendrées par la vente des quotas de CO2 est également problématique dans notre pays. En effet, la Belgique devrait recevoir, en 2013, 218 millions d'euros provenant de ces échanges. Dans sa déclaration de gouvernement, le premier ministre a indiqué que le budget de l'État prévoyait une recette de 54,5 millions d'euros par ce système, soit un quart du montant total disponible. Cette annonce a été perçue d'un mauvais œil par les Régions, compétentes en matière environnementale. À ce sujet, pouvez-vous me dire où en sont les négociations relatives à la clef de répartition intra-belge?
Comme le soulignent certains ministres régionaux, cet argent doit-il revenir intégralement aux Régions? Considérez-vous, comme M. Nollet, que le fédéral effectue un hold-up en ce dossier ou pensez-vous plutôt que l'inertie des Régions, et certainement l'inertie de la Région wallonne dans ce dossier, est la cause du retard enregistré aujourd'hui dans la résolution du problème?
13.02 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, het European Union Emissions Trading System of ETS werd gelanceerd in 2005. Momenteel bevinden wij ons in de derde fase die tot 2020 zou worden voortgezet. Vanaf 2013 zou een deel van de emissierechten in eerste instantie binnen de elektriciteitssector worden geveild. De opbrengsten zouden zo’n 250 miljoen euro bedragen bij een CO2-prijs van 10 euro per ton. Helaas staat de prijs echter momenteel op een historisch dieptepunt en gaan er stemmen op om het systeem te veranderen.
Er zijn echter sowieso in de toekomst inkomsten uit te verwachten. Zo kiest Duitsland ervoor om de volledige opbrengst van het ETS-systeem te laten terugvloeien naar het klimaat- en energiebeleid, alsook naar – niet onbelangrijk – de internationale klimaatfinanciering. Het land heeft hiermee een precedent gecreëerd en heeft hiervoor een aparte budgetstructuur opgezet: het Special Energy and Climate Fund. Een zeer interessante keuze die gestoeld is op drie aspecten: ten eerste, publieke steun vanuit de bevolking en politiek engagement van het lokale tot het nationale politieke niveau; ten tweede, positieve ervaringen bij het toekennen van de opbrengsten van de emissiehandel om klimaatacties op te zetten; ten derde, de beslissing past in de ambitieuze Energiewende. Ook België is daar trouwens naar op zoek.
De Belgische doelstellingen zijn op heden nog steeds niet verdeeld tussen de verschillende entiteiten in ons land. Vanaf dit jaar moet België echter jaarlijks aan de Europese Unie rapporteren over de evolutie inzake de emissiedoelstellingen. Het uitblijven van een intra-institutioneel akkoord over de verdeling van de emissierechten kan dus een blokkering vormen. Daarnaast is er in ons land geen groeipad met betrekking tot de internationale klimaatfinanciering. Het is zelfs onduidelijk op welke manier ons internationaal engagement zal worden gefinancierd, wat enigszins problematisch is, aangezien België hoog inzet op klimaatdiplomatie en het andere landen steeds aanmaant om hoog in te zetten op hun internationale klimaatengagementen.
Ik had graag een antwoord op de volgende vragen, mijnheer de staatssecretaris.
Bent u van mening dat, gezien de neerwaartse wijziging van de koolstofprijs, een nieuwe studie nodig kan zijn voor de berekening van de impact van het ETS-systeem op het Belgische energiesysteem en op de economie? Zo ja, door wie zal de studie worden uitgevoerd?
Wat zal er met de nieuwe opbrengsten van de emissiehandel in de derde fase gebeuren? Hoever staat het overleg met de Gewesten hierover? In welke mate hebt u uw belofte uit de beleidsnota van 21 december 2012 met betrekking tot het samenwerkingsakkoord van 2002 en de rol van de Nationale Klimaatcommissie, reeds hard kunnen maken in beleidsactie en/of in formele of informele gesprekken?
Bestaat er al meer duidelijkheid over de manier waarop de internationale klimaatfinancieringsengagementen zullen worden ingelost? Zo ja, graag een woordje uitleg daarover.
Tot slot, hoe staat u tegenover het Duitse model met het Special Energy and Climate Fund? Is zoiets in België mogelijk en wenselijk?
13.03 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, chers collègues, afin de clarifier la situation, la Commission européenne ne propose aucun changement dans les quantités des droits d'émissions mais souhaite, en attendant d'avoir plus de règles structurelles, qu'une partie des droits d'émissions à mettre aux enchères soit temporairement soustraite du marché au début de la période de mise aux enchères. Cette proposition appelée backloading prévoit, en effet, que ces volumes puissent être remis sur le marché des émissions durant la dernière année de la période d'échange, soit en 2020.
La position belge dans ce dossier se fonde sur le constat que la faiblesse du prix du carbone constitue un problème très important. Devenant dérisoirement faible, le signal prix ne permet plus d'orienter l'innovation des investissements vers les technologies de l'avenir qui doivent permettre, à long terme, la décarbonisation de notre économie. Cette situation appelle des mesures ponctuelles afin de garantir la survie de cet instrument phare de la politique climatique de l'Union européenne. Cependant, les mesures structurelles sont indispensables. Dans un esprit de compromis, la Belgique peut néanmoins accepter la proposition de la Commission comme mesure minimale, d'autant qu'elle sera suivie par des mesures structurelles adéquates.
Le montant perçu par la Belgique via la mise aux enchères est encore incertain. Il sera, dans une large mesure, dépendant de la quantité de droits d'émissions que la Belgique doit mettre aux enchères, mais plus encore du prix du carbone. Ce prix est lui-même dépendant de la croissance économique, étant donné le jeu de l'offre et de la demande, mais aussi du succès du backloading.
Une évaluation d'impact a bien été présentée par la Commission européenne. Elle répond à plusieurs inquiétudes. Il n'y a notamment aucune incertitude juridique pour les entreprises. Elles resteront soumises au système d'échange de quotas et leur nombre de quotas gratuits ne changera pas suite aux éventuelles décisions de volume de mise aux enchères. Il est évident que le prix du quota d'émissions fluctuera, sans ou avec intervention, puisque c'est un marché comme les autres.
Je n'ai pas de boule de cristal, mais le rapport d'impact donne déjà des estimations. Je suis donc confiant et je pense que les entreprises seront capables d'incorporer cette incertitude dans leur plan. La position belge dans ce dossier ne change pas, après l'étude d'impact. La Belgique accepte la proposition actuelle de la Commission, comme mesure minimale, d'autant que, comme je l'ai dit, elle sera suivie de mesures structurelles adéquates.
Informatie over de Belgische veilinginkomsten is openbaar en kan worden teruggevonden op de website van het veilingplatform EEX. Het platform zal in 2013 voor België 26,1 miljoen rechten op de markt brengen. Ook in de komende jaren gaat het om vergelijkbare volumes.
De definitieve jaarlijks te veilen hoeveelheden worden weldra bekendgemaakt door de Europese Commissie en zijn ook afhankelijk van de beslissing over backloading, waarover u het heeft in uw andere vraag.
Het overleg betreffende de verdeling van de veilinginkomsten maakt deel uit van de discussie over de verdeling van de doelstellingen van het EU-energie-klimaatpakket in een politieke werkgroep van de Nationale Klimaatcommissie, nu onder leiding van het Waals Gewest.
Ook in het kader van de besprekingen over het responsabiliseringsmechanisme inzake klimaatverandering uit het institutioneel akkoord, dat immers uit deze inkomsten moet worden gefinancierd, wordt over het thema gesproken.
Zelf pleit ik ervoor dat de veilinginkomsten volledig zouden worden ingezet voor klimaatbeleid en dat dit wettelijk zou worden verankerd, zoals ook het Vlaams en het Waals Gewest hebben gedaan.
De federale overheid dient haar aandeel van de veilingopbrengsten met name in te zetten voor emissiereductiemaatregelen, de aankoop van duurzame-energiekredieten, internationale klimaatfinanciering en het reeds genoemde responsabiliseringsmechanisme.
Momenteel is er geen enkele zekerheid welk deel van de internationale doelstelling om tegen 2020 jaarlijks 100 miljard US dollar aan financiële steun voor ontwikkelingslanden te mobiliseren, zal worden toegewezen aan de EU, noch over hoe dat zou worden verdeeld over de lidstaten.
Ter voorbereiding van dit debat heeft de dienst Klimaatverandering een studie laten uitvoeren door het Institute of European Environment Policy, dat tot de conclusie is gekomen dat een mogelijke Belgische bijdrage uit publieke fondsen tegen 2020 geschat kan worden op 127 miljoen tot 539 miljoen dollar per jaar.
Ik pleit er alvast voor, zoals de minister van Duurzame Ontwikkeling – ik veronderstel dat de nieuwe minister hiervoor ook zal pleiten – onlangs deed tijdens de uitreiking van de persprijs van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, dat de helft van de inkomsten van de veiling van emissierechten zal worden gereserveerd voor internationale klimaatfinanciering.
Uw analyse van de Belgische situatie met betrekking tot de burden sharing is juist. De situatie is heel problematisch.
In termen van de snelstartfinanciering bijvoorbeeld, heeft de afwezigheid van een nationaal akkoord tussen en met de Gewesten geleid tot een blokkering van de Belgische bijdrage op ongeveer 90 miljoen in plaats van de 150 miljoen waartoe ons land zich had geëngageerd in 2009.
Eens de beslissing over de verdeling van de veilinginkomsten tussen de Gewesten onderling en de federale overheid zal zijn geformaliseerd, zullen de opbrengsten van de veiling van de huidige wachtrekening kunnen worden overgemaakt naar fondsen met een analoge opzet als het Duitse Energy and Climate Fund.
Zo bestaat er op federaal niveau al sinds 2002 een fonds voor de financiering van het federaal beleid ter reductie van broeikasgasemissies, het Kyotofonds. Ook in het Waals en het Vlaams Gewest werden in 2004 en in 2012 zulke fondsen opgezet. Een Brussels klimaatfonds zal zeker vlug worden opgericht.
En ce qui concerne les négociations relatives à la clef de répartition intrabelge, je dois reconnaître que ce dossier se trouve depuis bien trop longtemps sur la table de la Commission nationale "Climat" – M. Schiltz l'a rappelé. Et je constate qu'il est extrêmement difficile de progresser. Pour aboutir à un accord, nous devons absolument surmonter nos querelles belgo-belges et remettre les choses dans leur véritable perspective, à savoir les obligations de la Belgique envers l'Union européenne et nos engagements envers nos partenaires internationaux, surtout envers les pays en voie de développement.
Comme vous avez déjà pu l'entendre lors de la commission du Développement durable et du Climat, j'espère organiser cette année un mini-sommet, afin d'aboutir à un accord global sur les trois éléments principaux. Ce n'est pas une simple clef de répartition, car il s'agit non seulement de répartir les objectifs et les recettes, mais aussi d'améliorer la gouvernance. Il devra garantir la réalisation des objectifs nationaux d'une manière sûre, efficace et responsable en utilisant mieux la complémentarité et les synergies entre les leviers dont disposent les différentes autorités, tout en maximisant les effets d'échelle et en évitant les distorsions de marché et la fragmentation.
Dans ce contexte, il est étonnant de constater que certains proposent que les bénéfices des enchères soient destinés exclusivement aux Régions, contrairement à ce que prévoient les accords institutionnels, mais qu'en même temps, ils ne se sentent apparemment pas prêts à supporter les coûts de la politique climatique. C'est particulièrement regrettable, d'autant que la Belgique, durant le sommet de Doha, n'a pas été en mesure d'honorer ses engagements internationaux en termes de financement climatique. Pour rappel, la Wallonie et la Flandre avaient promis de verser respectivement 8 et 4 millions, alors que le fédéral s'était engagé à contribuer à hauteur de 80 millions d'euros sur les 150 exigés. Vous voyez que, pour une compétence qui n'est pas la sienne, ce n'est pas mal …
Comme je l'ai déjà dit, nous devons apprendre à relativiser nos querelles belgo-belges. Je souhaite que le gouvernement fédéral joue pleinement son rôle et déploie toutes ses capacités pour lancer un plan climatique fédéral en guise de contribution au plan national "Climat", mais en synergie avec les plans que sont en train de développer les Régions. J'espère que ces dernières agiront en ce sens.
13.04 David Clarinval (MR): Madame la présidente, je réagirai en deux temps.
Premièrement, en ce qui concerne le backloading, je prends acte de la position de la Belgique. Je me permettrai simplement d'attirer l'attention sur la prudence dont il faut faire preuve si l'on veut modifier les règles du jeu en cours de partie. En effet, cela crée toujours de l'insécurité pour les acteurs, notamment les entreprises qui sont malmenées dans le contexte de la compétitivité mondiale.
Deuxièmement, en ce qui concerne la répartition intrabelge, je fais mienne votre intervention. Je retiendrai donc que les déclarations du ministre Nollet sont, comme souvent, farfelues et vexatoires. J'ai confiance en la capacité du gouvernement fédéral à convaincre les Régions de bien vouloir mettre un peu d'huile dans les rouages pour parvenir à un compromis car, en l'espèce, le blocage ne vient manifestement pas du fédéral!
Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses.
13.05 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Dat was een hele boterham, waaruit ik een aantal goede zaken onthoud, onder andere uw engagement om te streven naar de oprichting van een Belgisch klimaatfonds en om daarbij de lokale partners, de gefedereerde entiteiten, te betrekken.
Mijnheer de staatssecretaris, is het mogelijk om uw antwoord ook schriftelijk te krijgen, gelet op de grote omvang ervan?
Het incident is gesloten.
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de klimaatfinanciering van België voor de periode na 2012" (nr. 14704)
- mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de snelstartfinanciering en langetermijnfinanciering voor het klimaatfonds" (nr. 16156)
- M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le financement des mesures climatiques par la Belgique après 2012" (n° 14704)
- Mme Rita De Bont au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le financement Fast Start et le financement à long terme pour le fonds climat" (n° 16156)
14.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, deze vraag is eigenlijk al beantwoord. Ik neem er genoegen mee dat u mij uw schriftelijk antwoord op de vorige vraag geeft.
14.02 Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb ook al een gedeeltelijk antwoord gekregen op mijn vragen.
België moest tegen 1 maart zijn verplichtingen inzake de snelstartfinanciering nakomen, maar uit uw vorig antwoord meen ik begrepen te hebben dat dit nog niet het geval is.
Ook wat de langetermijnfinanciering betreft, is er blijkbaar nog geen verdeling binnen Europa. Ik meen daaruit te mogen afleiden dat ook binnen België nog geen verdeling kon worden gemaakt.
Wat rest, is de vraag hoe het federaal niveau dit zal financieren. Er was daarvoor een bedrag opzijgezet. Misschien kunt u die vraag nog beantwoorden? Bij de bespreking van de begroting hebt u gezegd dat u een bedrag hebt opzijgezet om de financiering voor rekening van de federale overheid te nemen. Kan dat wel doorgaan, gelet op de moeilijke economische situatie?
14.03 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, wat dat laatste punt betreft, de federale regering heeft in de begroting 2013 voorzien in een bedrag van ongeveer 60 miljoen euro. Dat is het verschil tussen de 90 miljoen die al betaald werd voor de Fast Start en de nog te financieren laatste 60 miljoen euro. Zo zijn wij zeker dat het akkoord door België gehonoreerd zal worden. Onze voorkeur gaat natuurlijk naar een verdeelsleutel tussen de verschillende deelstaten en een visie voor de toekomst voor de nog te financieren 70 miljard dollar tegen 2020. Er is dus in een bedrag voorzien, maar het blijft onze voorkeur dat het gefinancierd wordt door de deelstaten en de federale overheid, wetende dat de federale overheid al de eerste 80 miljoen euro gefinancierd heeft.
14.04 Rita De Bont (VB): Er werden dus nog geen verdere stappen genomen. Krijgen wij de schriftelijke versie van het antwoord?
Het incident is gesloten.
15 Question de M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le coût budgétaire de la délégation belge à Doha" (n° 14908)
15 Vraag van de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de budgettaire kosten van de Belgische delegatie te Doha" (nr. 14908)
15.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, la 18e conférence de l'ONU sur le changement climatique a eu lieu du 28 novembre au 7 décembre 2012 à Doha, au Qatar, en présence des délégués de 195 pays. Le 4 décembre, plus de cent ministres se rencontraient pour conclure un accord. L'objectif de ce sommet climatique était de débattre de la suite à donner au Protocole de Kyoto, signé il y a quinze ans et qui arrivait à échéance le 31 décembre 2012.
Au terme de cette conférence, aucun accord global n'a pu être conclu. Le 8 décembre, après une longue nuit de négociations, le Qatar a toutefois proposé une série de textes présentés comme un compromis acceptable sur l'ensemble des dossiers en discussion.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous m'indiquer combien de personnes représentaient la Belgique à Doha?
Vous avez affirmé en commission Climat que des délégués d'ONG et autres stakeholders faisaient intégralement partie de la délégation. Qui a payé leur séjour à Doha? Quel est le coût budgétaire total de cette délégation pour l'État belge? Les frais importants engendrés par cette délégation sont-ils pris en charge par le budget des Voies et Moyens ou par des fonds alimentés par la cotisation fédérale? Quelle est l'implication éventuelle des budgets régionaux dans la prise en charge des frais?
15.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Permettez-moi d'abord, monsieur Clarinval, de dire que si la conférence de Doha n'a peut-être pas satisfait les attentes de tous, il ne me paraît pas correct de dire, comme vous le faites dans votre introduction, qu'aucun accord global n'a pu être conclu.
Un exemple: on a quand même prolongé la période Kyoto au-delà de 2012 – sans cela, c'était fini! Doha a notamment permis de résoudre des problèmes majeurs relatifs au protocole de Kyoto, ainsi que permis la continuation jusqu'en 2020, ce qui était une percée cruciale. Sans cette avancée, les futures négociations sur un nouvel instrument mondial seraient devenues particulièrement difficiles.
En outre, le Protocole de Kyoto est et reste le seul accord international qui impose des objectifs juridiquement contraignants, assurant donc que ces objectifs soient effectivement atteints. Il est vrai que pour atteindre un accord global, qui permet de limiter l'augmentation de la température à deux degrés et qui permet à tous de s'adapter aux conséquences inévitables des changements climatiques, plus d'ambition est nécessaire, notamment en réduisant en Europe nos émissions de 30 % pour 2020 et en augmentant l'appui financier aux pays les plus vulnérables. Entre parenthèses, monsieur Clarinval, ce n'est pas en supprimant les efforts faits dans le secteur aérien que nous allons aider à atteindre cet objectif d'un point de vue climatique.
Vous me demandez combien de personnes représentaient la Belgique à Doha et qui a payé les frais des délégués d'ONG et autres stakeholders. Je vous rappelle tout d'abord que les membres de la société civile, même s'ils étaient formellement membres de la délégation, ne représentent pas notre pays, conformément au code de bonne conduite adopté au Comité de coordination de la politique internationale de l'environnement. Leur inclusion dans la délégation officielle vise seulement à assurer leur accès à la conférence et leur information.
Selon ce code de conduite, l'inclusion des ONG dans la délégation n'a pas d'implication en ce qui concerne la prise en charge de voyages ou de séjours. Je crois qu'il était peut-être bon que vous posiez la question pour me permettre de rassurer tout le monde.
La délégation belge à Doha comprenait donc cinquante et une personnes au total: trois ministres, sept membres de cabinets et cellules stratégiques (deux de ma cellule stratégique et cinq des cabinets bruxellois et wallon), l'ambassadeur belge à Doha et un collaborateur de l'ambassade, le vice-président du GIEC, le vice-président de l'Ad Hoc working group LCA, dix-neuf fonctionnaires (treize des administrations fédérales, six des Régions), dix-huit membres de la société civile (cinq d'ONG Nord-Sud, quatre d'employeurs, quatre d'ONG environnementales, deux des organisations syndicales, deux des conseillers de jeunesse et un chercheur).
La taille de la délégation peut paraître imposante mais est largement justifiée par le nombre d'organes de la Convention et le Protocole se réunissant à Doha: il y en avait sept, et plus de deux cents points d'ordre du jour.
En ce qui concerne le coût budgétaire total pour l'État belge, je peux vous informer seulement des frais pour mes départements: les frais de voyage et de séjour pour moi-même, les collaborateurs de ma cellule, les fonctionnaires de la DG Environnement (fédérale) reviennent à 32 476 euros. J'ai personnellement veillé à ce que la composition de la délégation soit objectivement justifiée. Sont à ajouter à ces frais de voyage les 25 897 euros pour la location de la salle de délégation, indispensable pour le bon fonctionnement de l'équipe. Ces frais sont pris en charge en partie par le budget des Voies et Moyens et en partie par le Fonds Kyoto. Cette dernière partie pour les frais est portée par le service Changement climatique de la DG Environnement.
15.03 David Clarinval (MR): J'ai encore deux remarques. D'abord, j'ai bien parlé d'un accord global. Or celui qui a été conclu ne concerne que 15 % des émissions mondiales de CO2.
S'agissant ensuite des stakeholders et des ONG, je n'ai pas compris qui payait en réalité leur déplacement. Vous n'en savez rien? Ce n'est pas vous? Ce n'est pas issu du budget de l'État, des Régions ou de la cotisation fédérale?
15.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Je peux me renseigner. En tout cas, ce n'est pas parce qu'ils font partie de la délégation que c'est nous qui payons.
15.05 David Clarinval (MR): C'est ce que je voulais savoir.
15.06 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Vous avez bien fait de poser la question, parce que ça pouvait prêter à confusion.
15.07 David Clarinval (MR): Je me réjouis d'avoir entendu cette réponse. Le contraire m'aurait déplu.
Het incident is gesloten.
16 Question de M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les vols de quotas de CO2" (n° 15094)
16 Vraag van de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het stelen van CO2-quota" (nr. 15094)
16.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, depuis le 1er janvier 2005, 12 000 grands établissements industriels européens sont autorisés à acheter et à vendre des "droits de polluer", plus exactement des permis d'émettre des gaz à effet de serre dans l'atmosphère. Ce nouveau système, reposant sur la directive ETS, permet aux entreprises dépassant leur plafond d'émission de gaz à effet de serre d'acheter des quotas auprès d'entreprises plus performantes sur le plan environnemental.
Cependant, depuis sa mise en place, ce système a déjà rencontré divers soucis: fraude à la TVA, cyberattaques, phishing, etc. Dernièrement, des pirates informatiques ont réussi à détourner de nombreux certificats, qui ont par la suite été revendus sur le marché. Constatant un vol de quotas de CO2 d'une valeur de près de 15 millions d'euros, une société italienne de trading et la filiale roumaine d'Holcim ont introduit une action en justice, à Bruxelles, devant le juge des référés, afin d'obtenir le blocage du marché européen des quotas. Déboutée en référé, la filiale d'Holcim a introduit un nouveau recours, directement contre la Commission européenne, réclamant l'équivalent des quotas volés.
Il y a bien sûr d'autres exemples de fraude et de problèmes concernant ce mécanisme.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous m'indiquer le nombre de vols de quotas de CO2 ayant eu lieu en Belgique depuis la mise en place de cette politique? Quel montant financier cela représente-t-il? Disposez-vous de chiffres pour l'ensemble des pays européens? Des mesures de précaution sont-elles mises en place en Belgique pour éviter ces pirateries informatiques? Si oui, lesquelles? Notre système est-il bien sécurisé?
16.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, cher collègue, les cas de vols de quotas d'émission qui me sont connus ont été la conséquence de mots de passe mal conservés, divulgués par erreur ou escroqués du côté de l'utilisateur final. En Belgique, il n'y a eu qu'un seul cas de vol de quotas datant du début de 2010: il s'agissait de 60 000 quotas. Le montant financier que cela représente est difficile à évaluer puisque le prix de ces quotas évolue avec les marchés.
À ce jour, aucune faille n'a été détectée dans le système de sécurité du Registre belge et aucune attaque contre l'infrastructure n'a abouti. Ces dernières années, l'administrateur du Registre belge a effectué plusieurs audits indépendants de sécurité et en a implémenté les recommandations. Une série de mesures ont été prises afin d'améliorer la sécurité.
Le système de transfert de quotas est intégré dans la législation contre le blanchiment. Suite à un changement du système de TVA, la fraude à la TVA avec les quotas n'existe plus en Belgique depuis 2010. Les données des utilisateurs ne se trouvent plus sur internet. Chaque transaction doit être confirmée par une deuxième personne et subit un délai de minimum 26 heures. Des quotas ne peuvent être transférés que vers des comptes autorisés à l'avance et, par mesure de prévention, les exigences et les preuves à fournir avant l'ouverture d'un compte dans le Registre sont devenues très contraignantes.
Depuis la mi-2012, la Commission européenne a centralisé les logiciels de Registres nationaux ainsi que leur hébergement. Les moyens techniques de sécurité ne sont donc plus dans nos mains. L'accès des utilisateurs est dès lors sécurisé par leur mot de passe et par un sms.
Je peux donc vous rassurer, le Registre belge satisfait à toutes les exigences légales fixées au niveau européen ainsi qu'aux mesures de sécurité additionnelles suggérées par les Nations unies. Mais nous continuerons à l'évaluer car nous savons que les technologies des hackers évoluent sans cesse et il faut donc continuellement mettre à jour nos mécanismes de sécurité.
16.03 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse.
Il me semblait que la principale source de problème, c'était les carrousels TVA. Vous m'indiquez que la législation a été modifiée en 2010. Je suppose donc que les faits qui sont rendus publics sont antérieurs.
Het incident is gesloten.
- M. Josy Arens au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'application du règlement européen n° 995/2010 établissant les obligations des opérateurs qui mettent du bois et des produits dérivés sur le marché" (n° 15385)
- M. Peter Logghe au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'enquête sur l'importation de bois tropical illégal par le port d'Anvers" (n° 15437)
- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le commerce de bois illégal" (n° 16367)
- M. Kristof Calvo au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la transposition du règlement européen sur le bois" (n° 16396)
- de heer Josy Arens aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de toepassing van de Europese verordening nr. 995/2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen" (nr. 15385)
- de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het onderzoek naar de import van illegaal tropisch hout in de haven van Antwerpen" (nr. 15437)
- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de illegale houthandel" (nr. 16367)
- de heer Kristof Calvo aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de omzetting van de Europese houtverordening" (nr. 16396)
17.01 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, l'exploitation illégale des forêts suscite de vives préoccupations au niveau mondial. Les problèmes du Sud sont la déforestation et la dégradation des forêts, l'augmentation des émissions de carbone et le changement climatique, la désertification et l'érosion des sols, les implications sociales, politiques et économiques qui nuisent souvent au progrès vers une bonne gouvernance, la mise en péril de la subsistance des communautés locales tributaires de la forêt, les affrontements pour l'exploitation des terres et des ressources, les conflits armés.
Au Nord, ce sont souvent les communes qui sont concernées, car ce sont elles qui mettent à disposition du bois sur le marché. Tel est le contexte dans lequel je pose ma question. Le 3 mars 2013, le règlement européen 995/2010 établissant les obligations des opérateurs qui mettent du bois et des produits dérivés sur le marché est entré en vigueur. Il a pour objectif de lutter contre l'importation de bois illégal sur le marché européen.
Ce règlement s'inscrit dans le cadre d'une série de mesures relevant du plan d'action de l'UE de 2003 relatif à l'application des réglementations forestières, à la gouvernance et aux échanges commerciaux.
Ce règlement s'inscrit, par ailleurs, dans le cadre d'initiatives prises par l'Assemblée générale des Nations unies qui, en décembre 2012, a proclamé le 21 mars "Journée internationale des forêts". Cette journée s'inscrit aussi dans le cadre de la promotion des Objectifs du Millénaire pour le développement.
Monsieur le ministre, quelles sont les exigences de l'Union européenne à l'égard des opérateurs belges? Ceux-ci ont-ils bénéficié d'une information quant à ces exigences? Il semblerait que la transposition de la réglementation européenne en droit belge soit prête. Comptez-vous la présenter très rapidement au parlement?
Quels sont les acteurs concernés par l'implémentation de ce règlement ainsi que leur rôle et leurs responsabilités?
En ce qui concerne la surveillance du marché (contrôle et sanction), des moyens supplémentaires, notamment en personnel, sont-ils prévus afin que cette surveillance soit effectuée de manière efficace?
Une coordination avec les douanes (SPF Finances) est-elle prévue?
Qu'en est-il des guidelines élaborés par la Commission européenne?
17.02 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over hetzelfde onderwerp, maar heeft een andere insteek. De havens van dit land, vooral dan Antwerpen, vragen al jaren meer acties tegen de import van onder andere namaakgoederen en drugs. Ook de import van illegaal tropisch hout maakt daarvan deel uit. De haven van Antwerpen is immers een draaischijf voor de import van tropisch hout.
Ik vroeg uw collega, de minister van Financiën, om maatregelen. Hij verwees naar u. Hij zei letterlijk: “Ik wil de aandacht vestigen op het feit dat de bevoegde autoriteit de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is. Vragen inzake personeelsbeleid of het uitvoeren van onderzoek en het aangeven van prioriteiten behoren dan ook tot de bevoegdheid van die FOD.”
De minister had het in zijn antwoord onder meer over het opzetten van coördinatiegesprekken tussen de douane, de politie en de FOD Volksgezondheid. Hij sprak ook over het ontwikkelen van risicoanalyse-instrumenten en over een actieplan.
Mijnheer de staatssecretaris, ik wil graag van u weten wat de stand van zaken is.
Ten eerste, om de problemen aan te pakken, is het nodig ze eerst kwantitatief en kwalitatief in kaart te brengen. Is men daarmee bezig? Is er een onderzoek gestart, en wie leidt dat: uw FOD, de douane of de politie?
Ten tweede, de douane wist mij te melden dat een gecoördineerde actie zou worden opgezet door de douane, de politie en uw FOD Volksgezondheid en Veiligheid van de Voedselketen. Zijn de gesprekken daarover ondertussen gestart? Wanneer worden zij afgerond?
Ten derde, hoever staat het met de ontwikkeling van het zogenaamde risicoanalyse-instrument, dat de invoer van illegaal tropisch hout moet aanpakken? Waarschijnlijk moet dat instrument nagaan welke kanalen worden gebruikt en welke herkomstlanden vaak voorkomen?
Eens het instrument beschikbaar zal zijn, zal er een concreet actieplan moeten komen. Wanneer komt dat er? Komt u dan met de resultaten naar een gemeenschappelijke vergadering van de commissies voor de Binnenlandse Zaken en voor de Volksgezondheid?
17.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, j'ai réagi, pour ma part, à l 'alerte lancée par le WWF. Cependant, vous vous souviendrez que je vous ai déjà interpellé à ce sujet à l'occasion de votre déclaration de politique générale.
Un règlement européen est donc entré vigueur ce dimanche 3 mars. Il impose que les entreprises qui importent du bois ou des produits en bois mettent en place un système de vérification et de traçabilité strict pour pouvoir démontrer la légalité du bois importé. Or, selon le WWF, une étude récente démontrerait que les contrôles réalisés en Belgique seraient insuffisants. Au cours des cinq dernières années, aucune cargaison de bois illégal n'aurait été saisie au port d'Anvers, qui est pourtant un point d'entrée important de bois tropical en Europe. Cela serait dû au faible nombre de contrôles réalisés. Le WWF demande aux États membres de prendre ce règlement au sérieux et de stopper le commerce de bois illégal.
Monsieur le secrétaire d'État, disposez-vous des moyens suffisants pour assurer ce contrôle? Quel est le programme et la quantité des contrôles prévus en matière de vérification d'importations de bois? De combien de personnes disposez-vous pour mener à bien cette mission? Pour ces contrôles, allez-vous cibler les cargaisons de bois en provenance de certains pays? Prendrez-vous des mesures pour exiger la transparence des importations de bois par les entreprises belges?
17.04 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, verschillende vragen zijn heel erg complementair en laten de commissie voor de Volksgezondheid toe zich op basis van het antwoord een vrij volledig beeld van de problematiek te vormen.
Ook mijn aandacht werd gewekt door een alarmkreet van de milieubeweging en recent van het Wereldnatuurfonds WWF. Zij waarschuwen dat de Europese houtverordening, die op 3 maart 2013 is ingegaan, nog niet in Belgische wetgeving is omgezet.
België is niet heel erg goed in het tijdig omzetten van Europese richtlijnen. De Europese houtverordening zou daarvan een nieuw voorbeeld kunnen zijn, hoewel het om een toch wel heel belangrijke problematiek gaat.
Bovendien rijst de vraag hoe het met de controles zit. Er is al geopperd dat Antwerpen een draaischijf en een belangrijke invoerhaven van tropisch hout is. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de haven van Rotterdam, zijn er in de Antwerpse haven nog geen vaststellingen gedaan inzake het in beslag nemen van illegaal hout. Men hoeft geen slecht karakter te hebben om de vraag te stellen of de controles wel sterk genoeg zijn, indien geen vaststellingen zijn gedaan.
Mijnheer de staatssecretaris, ten eerste, hoever staat de regering met de omzetting van de Europese verordening ter zake? Waarom is die nog niet omgezet?
Ten tweede, welke middelen wil de regering uittrekken voor de controles bij bedrijven?
Ten derde, hebt u een idee hoeveel bedrijven aan de controles onderhevig zullen zijn? Hoeveel bedrijven werden de voorbije jaren gecontroleerd? Hoe verloopt de controle in bijvoorbeeld de Antwerpse haven?
17.05 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, le nouveau règlement demande aux opérateurs, c'est-à-dire aux acteurs économiques introduisant du bois sur le marché européen, de ne mettre sur le marché que du bois légal.
Ils doivent démontrer la légalité par la mise en œuvre du système de diligence raisonnée qui vise à identifier les éventuels risques de récolte illégale de bois et à diminuer les risques identifiés.
Les opérateurs ont été informés de leurs nouvelles obligations et de la manière de les remplir tant par leurs différentes fédérations que par les autorités compétentes, la DG Environnement du SPF Santé publique notamment.
La Commission européenne a de son côté publié un document de guidance pour aider les opérateurs économiques dans leur compréhension de cette nouvelle législation. Ces Guidelines sont d'ailleurs disponibles sur le site de l'Union européenne (ec.europa.eu/environment/forest/timber_regulation).
Des contrôles seront effectués sous la supervision de l'autorité compétente par l'inspectorat de la DG Environnement de mon SPF, en collaboration avec les douanes. Des contacts ont d'ailleurs été établis entre ces administrations afin d'avoir un programme et des procédures de travail en commun pour éviter les doublures et pour optimaliser l'efficience de contrôles.
Ik kan u bevestigen dat er controles door de bevoegde overheid voor het jaar 2013 gepland zijn. Deze controles zullen worden verricht onder supervisie van de bevoegde overheid door het inspectoraat van het DG Milieu, in samenwerking met de douane wanneer de controles worden verricht aan toegangspunten, zoals de havens van Antwerpen en Gent.
Sinds 2012 onderhoudt de bevoegde overheid contact met de douane om zo vlug mogelijk en zo goed mogelijk voorbereid te zijn op deze gecoördineerde controles. Er zijn opleidingen gepland opdat deze controles zo efficiënt en doelgericht mogelijk zouden verlopen. Er zal ook een beroep worden gedaan op het Museum voor Midden-Afrika van Tervuren in het kader van deze controles, gelet op hun grote expertise bij de identificatie van tropisch hout van allerlei oorsprong. U begrijpt dat ik hier niets meer over kan zeggen, teneinde de werkmethode van de overheid op het vlak van de controles te vrijwaren.
Je déposerai prochainement au Conseil des ministres un projet de loi qui fixe les sanctions administratives en cas d'importation illégale de bois exotiques et qui étend la capacité d'inspection de mon administration, notamment aux services de douanes. Actuellement, le règlement européen est en vigueur en Belgique, mais il appartient aux États membres de fixer les sanctions dans leurs réglementations, ce qui sera fait prochainement pour notre pays.
17.06 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse très complète; elle va dans le bon sens: tout est mis en œuvre pour que les contrôles soient les plus efficaces possible, ce qui nous arrange.
Si j'ai bien compris, ce règlement ne doit pas être transposé dans notre droit; il suffit de mettre en place les sanctions administratives pour les contrevenants.
17.07 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Arens, du point de vue pratique, je ne puis vous dire comment s'effectueront les contrôles ni le plan mis en place, mais il s'agit d'un nouveau type de mécanisme qu'il serait peut-être bon d'évaluer au début 2014, après une première année, pour voir si la collaboration et les contrôles, principalement avec les douanes, ont porté leurs fruits. Nous étudierons à ce moment-là la nécessité d'ajouter d'éventuels autres éléments à prendre en compte.
17.08 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik wil u bedanken voor uw vrij volledig antwoord. Het laatste element is ook belangrijk, uw voorstel voor een evaluatie in 2014. Dat moeten wij eens bekijken.
17.09 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Voor de verkiezingen. Dat is niet om het weg te werken.
17.10 Peter Logghe (VB): Neen, dat begrijp ik.
Als ik u goed heb begrepen, mijnheer de staatssecretaris, worden de verhoogde controles opgezet aan de toegangspunten tot Gent en Antwerpen. Begrijp ik het goed dat de controles volgens de nieuwe modus al zijn gestart? Uw collega verantwoordelijk voor de douane heeft immers verklaard dat men nog niet helemaal kan starten, omdat er nog niet voldoende personeel is aangeworven voor de controles nieuwe modus. U zegt echter dat die al wel lopen.
Tot slot, is ondertussen het risicoanalysedocument voldoende ontwikkeld? Staat het op punt en zal het worden gebruikt?
De voorzitter: Nog een korte reactie van de staatssecretaris?
17.11 Staatssecretaris Melchior Wathelet: (…)
17.12 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie de votre réponse. Je comprends que vous ne puissiez pas nous donner la date du contrôle du container n° 10. J'aurais quand même aimé avoir une idée de l'ampleur de l'opération et être rassurée quant aux moyens dont vous disposez. Je suis ravie d'apprendre que le service des douanes va évidemment renforcer votre propre administration.
Par ailleurs, il est très important que vous puissiez prendre rapidement des sanctions administratives. Je suis également en faveur d'une évaluation de ces contrôles en fin d'année.
17.13 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Ik begrijp dat voor de omzetting van de Europese richtlijn enkel nog het sanctioneel kader ontbreekt en dat u zich engageert voor een snelle implementatie. U hebt gezegd dat u dit zo snel mogelijk zult overmaken aan de Ministerraad. Ik verwelkom dat initiatief. Belangrijk is dat wij ons huiswerk snel hebben gemaakt.
Wat de samenwerking met de douane betreft, ik herinner mij uit andere dossiers, zoals de nucleaire export, dat dit geen evidente zaak is, dat de nood aan mensen en middelen op het terrein groot is.
Ik hoop dat u in uw opzet zult slagen en er in de komende maanden voor zult zorgen dat de controle wordt verscherpt en dat die praktijken worden vastgesteld en bestraft.
Het incident is gesloten.
18 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le caractère cancérigène des produits de substitution à l'amiante" (n° 15607)
18 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de carcinogeniteit van asbestvervangers" (nr. 15607)
18.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, ce problème touche non seulement le consommateur, mais aussi les travailleurs du secteur de la construction. C'est pourquoi nous avons adressé la même question à Mme De Coninck pour ce qui concerne les aspects de l'emploi et de la protection des travailleurs.
Je m'adresse donc à vous en tant que responsable de la politique des produits, car il me semble que le dossier des produits de substitution à l'amiante, tels que les fibres céramiques réfractaires, et les dangers potentiels pour la santé liés à une exposition prolongée ou régulière, sont pour l'instant insuffisamment connus ou étudiés et sont, par conséquent, peu pris en compte dans les législations belges ou européennes.
Pour l'Europe, les fibres céramiques réfractaires sont classées substances irritantes et étiquetées toxiques et cancérigènes catégorie 2. Pour l'Agence internationale pour la recherche sur le cancer (IARC), les fibres céramiques sont classées substances possiblement cancérigènes. En Belgique, elles ne sont pas reprises comme agents cancérigènes dans l'annexe 1 de l'arrêté royal du 11 mars 2002 visant la protection de la santé des travailleurs exposés à des agents chimiques.
Ces craintes m'ont d'ailleurs été récemment confirmées par des représentants syndicaux, inquiets de voir certains de leurs collègues en contact avec ces matériaux souffrir de différents troubles respiratoires et ne pouvant faire reconnaître ou identifier correctement l'origine de leurs maux. C'est avant tout la forme de ces fibres, particulièrement fines et longues, qui poserait un problème pour les voix respiratoires en s'infiltrant loin dans les poumons et en y restant bloquées en raison de leur longueur. C'est un peu la même chose que l'amiante, et c'est ce qui rend ce problème effrayant. On a remplacé celle-ci par quelque chose qui est doté des mêmes caractéristiques physiques.
Je souhaite donc m'enquérir de la gestion de ce dossier.
Une proposition de loi du sénateur Mahoux demande qu'un arrêté royal soit pris afin de définir des valeurs limites d'exposition professionnelle et que soit apposé un étiquetage faisant mention de la dangerosité pour la santé des travailleurs en contact avec ces matériaux. Cette demande vous paraît-elle actuellement indiquée, voire nécessaire? Vos services sont-il en train de préparer un tel arrêté royal?
Il me revient que la directive européenne reprenant les substances cancérigènes serait en cours de révision. Pouvez-vous me confirmer cette information? Si elle est correcte, quel est l'état d'avancement des consultations auprès des États membres, ainsi que la volonté éventuelle de la Belgique de demander l'inscription des fibres de substitution, telles que les fibres céramiques réfractaires, dans l'annexe de la directive reprenant les substances cancérigènes?
Plus largement, les panneaux d'isolation composés de fibres céramiques réfractaires feront-ils partie des produits examinés dans votre plan produits? Existe-t-il des études récentes ou en cours sur les effets pour l'organisme humain des fibres de substitution à l'amiante, dont vos services auraient connaissance ou que vos services auraient commandées afin d'améliorer notre savoir scientifique en la matière?
18.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, les propriétés dangereuses des fibres céramiques réfractaires sont reconnues au niveau européen. Elles font l'objet d'une classification harmonisée en vertu du règlement 1272/2008 sur la classification, l'étiquetage et l'emballage des substances et mélanges. Ces fibres céramiques réfractaires sont interdites de mise à disposition des consommateurs en tant que substances et dans des mélanges en vertu de l'annexe 17 du règlement REACH. Elles font l'objet d'un étiquetage pour les travailleurs qui manipulent ces substances. Ces fibres céramiques ont également été identifiées en tant que substances extrêmement préoccupantes et ont été publiées sur la liste candidate le 19 décembre 2011. Cette étape est la première du processus d'autorisation sous REACH. Les substances reprises sur cette liste candidate sont, en effet, prioritaires pour être, ensuite, introduites dans l'annexe 14 de REACH. Dès lors, elles ne peuvent plus être mises sur le marché, ni être utilisées sur les marchés européens, à moins de bénéficier d'une autorisation spécifique et limitée dans le temps.
Les valeurs limites d'exposition professionnelle ainsi que la directive européenne reprenant les substances cancérigènes ne relèvent pas de ma compétence, mais de celle de la ministre de l'Emploi et du Travail.
À ma connaissance, les fibres réfractaires céramiques sont essentiellement utilisées dans les isolations de type industriel pour des applications techniques à haute température. Leur utilisation dans les produits de construction à destination des consommateurs n'est pas relevante.
18.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je prends acte de votre réponse.
Je craignais que ces produits soient disponibles dans les magasins de bricolage. Si j'ai bien compris, ce n'est pas le cas. Le consommateur ne peut donc pas être en contact direct avec ces produits mais ceux-ci ont une utilisation industrielle. Ma question reste relevante pour la protection des travailleurs.
Het incident is gesloten.
19 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het vervangen van diesel door waterstof" (nr. 15697)
19 Question de Mme Rita De Bont au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le remplacement du diesel par l'hydrogène" (n° 15697)
19.01 Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, volgens het Milieuprogramma van de Verenigde Naties zouden wereldwijd 2,4 miljoen doden kunnen worden vermeden, wanneer wij de roetuitstoot, in grote mate afkomstig van dieselvoertuigen, zouden beperken.
In de classificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie werden dieseluitlaatgassen verhoogd van mogelijk kankerverwekkend naar kankerverwekkend. Daarbij komt nog eens dat 38 van 's werelds meest prominente atmosfeerwetenschappers in hun tijdschrift schrijven dat zwarte koolstof, de belangrijkste component van roet, in combinatie met bijvoorbeeld sulfaten, aanwezig in de uitlaatgassen van dieselwagens, de tweede grootste opwarmingsfactor van de atmosfeer is.
Naast het feit dat wij in België de door Europa opgelegde doelstellingen inzake de luchtkwaliteit en de beperking van de uitstoot van vervuilende stoffen – een gemeenschapsmaterie – niet halen, zou dat laatste een stimulans moeten zijn, en een duwtje in de rug van de federale overheid, om zo snel mogelijk over te schakelen van dieselvoertuigen naar voertuigen op alternatieve brandstof.
Elektrische voertuigen zijn bij het publiek niet populair. De ontwikkeling ervan is ook nog niet helemaal afgerond. Er zouden tegen 2020 ook nog minstens 20 000 laadpalen voor elektrische wagens bij moeten komen om een massale overschakeling mogelijk te maken.
Vijf grote autoproducenten steken ondertussen hun geld liever in waterstofauto's, maar ook daarvoor is er nog een gebrek aan infrastructuur. Als gevolg daarvan stelt men voor dat de overheid in bepaalde tankstations enkele benzine- of dieselpompen zou vervangen door pompen met waterstofgas. Volgens de Europese Commissie zou tegen 2020 trouwens in een vast aantal pompen met waterstofgas voorzien moeten zijn, in ieder Europees land.
Mijn vraag is of men zomaar in de onmiddellijke omgeving van een benzine- of dieselpomp een waterstofpomp of een pomp met CNG-gas kan en mag installeren. Waterstofpompen en CNG-pompen zouden immers worden bevoorraad door het in onze grond uitgebreid aanwezige gas- en waterstofgasnetwerk. Ik spreek ook over CNG-gas, natuurlijk gas dus, omdat de installaties die geschikt zijn voor CNG ook perfect geschikt zouden zijn voor waterstof.
Zelfs de voertuigen die in een overgangsperiode op CNG-gas rijden, zouden perfect op waterstof kunnen rijden. Op die manier zou men al geleidelijk, tegen 2030 – het moment dat er voldoende waterstofgas beschikbaar zou zijn – kunnen overschakelen naar die properdere brandstofvorm.
Werd hierover al overleg gepleegd met de Gemeenschappen en Gewesten? Wat zou de bijdrage van de federale overheid kunnen zijn om dit proces te versnellen? Zou de federale overheid het installeren van een aantal tankstations kunnen stimuleren of voor haar rekening kunnen nemen? Overweegt de federale overheid om de voorlopige overschakeling naar CNG-voertuigen of voertuigen op waterstof te stimuleren via fiscale maatregelen? Of zal zij hierbij zelf een voorbeeldfunctie vervullen?
19.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, de transportsector dient op korte, middellange en lange termijn aanzienlijke inspanningen te doen en hij dient zijn emissies van broeikasgassen en lokale polluenten sterk te reduceren. Hiertoe werd zowel op Europees als nationaal vlak reeds een aantal initiatieven genomen en staat er nog meer in de steigers.
Een voorbeeld is het recente initiatief van de Europese Commissie waarop u alludeert. Daarmee stelt de Europese Commissie een ambitieus maatregelenpakket voor voor het uitbouwen van een distributienetwerk voor alternatieve-energiedragers in de hele EU. Binnen dit maatregelenpakket worden de lidstaten ertoe aangezet om tegen 2020 onder meer een dicht netwerk van elektrische laadpalen voor elektrische voertuigen uit te bouwen. Zoals u opmerkt, gaat het voor België om ongeveer 20 000 laadpalen en een aantal waterstofpompen.
De bijdrage van de federale overheid hierin zou een fiscale stimulans kunnen zijn. Ikzelf ben voorstander van zo’n initiatief en ik zal dit dan ook bepleiten bij mijn collega’s in de federale regering. Wat de timing voor de invoering van fiscale stimuli betreft, meen ik dat het aangewezen is dat de invoering ervan wordt afgestemd op de planning van de Gewesten inzake de realisatie van distributienetwerken. Intussen kan de federale regering nagaan hoe zij dit fiscaal aspect best integreert in de algemene vergroening van de fiscaliteit.
Voor de toekomst is waterstof een veelbelovend alternatief voor de traditionele brandstoffen benzine en diesel. Bij gebruik van de brandstofcel als aandrijftechnologie vormt water het enige restproduct. Indien waterstof echter wordt gebruikt in een verbrandingsmotor, wordt, net zoals bij benzine, diesel en CNG, het schadelijke stikstofoxide gevormd. Waterstof is in de toekomst veelbelovend wanneer het door middel van elektrolyse uit hernieuwbare energiebronnen zoals zon en windenergie gewonnen kan worden.
In tegenstelling tot CNG zijn er momenteel nog geen waterstofvoertuigen gecommercialiseerd. Vandaar dat het opzetten van een netwerk van waterstoftankstations momenteel economisch niet rendabel is. Voor CNG daarentegen, is in ons land inmiddels een aantal tankstations operationeel. Ze bevinden zich in de onmiddellijke omgeving van een benzine- of dieselpomp en zouden ook uitgerust kunnen worden met waterstofpompen.
De rol van de federale overheid daarin is beperkt. Zo zijn op fiscaal vlak de installatiepremies, de belasting op inverkeerstelling en de verkeersbelasting regionale bevoegdheden. De federale overheid is bevoegd voor de berekening van het voordeel van alle aard voor bedrijfswagens. Ik heb hier de formule. Het voordeel van alle aard voor CNG- of LPG-wagens wordt op dezelfde manier berekend als voor benzine, dus 5,5 % + 115 voor CO2 x 0,1 + waardecategorie x 6,7.
Dit is l’avantage de toute nature. Die factor 115 zou men kunnen veranderen om de aankoop van meer milieuvriendelijke voertuigen te stimuleren. Een tweede mogelijkheid is de mate van aftrekbaarheid van bedrijfswagens. Analoog met het voordeel van alle aard is het mogelijk om voor milieuvriendelijke voertuigen in een hogere graad van aftrekbaarheid te voorzien.
19.03 Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, u bent goed op de hoogte en goed geïnformeerd. Ik moet wel zeggen dat ik dit antwoord vorig jaar al eens heb gekregen. Er is ter zake niet veel veranderd. Ik mis daadkracht en planning. Dit zijn immers zaken die goed op voorhand moeten worden gepland.
Onze buurlanden staan al een stuk verder. Wij willen altijd de beste van de klas zijn in Europa en de wereld in woorden, maar in daden schieten wij vaak te kort.
Het incident is gesloten.
20 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la protection de l'Arctique" (n° 15801)
20 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de bescherming van het noordpoolgebied" (nr. 15801)
20.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, ma question a trait à la résolution votée par la Chambre sur la protection de la zone arctique. Nul besoin de rappeler à quel point la situation en Arctique est préoccupante: le recul des glaces dû à la fonte de la banquise est de plus en plus important suite au réchauffement climatique.
Cette zone constitue de plus en plus un objet de convoitise étant donné les zones de passage qui se dégagent entre la Russie et le nord des États-Unis et de l'Europe. Rappelons encore la question des ours polaires qui dépendent des écosystèmes locaux.
Comment la résolution du 19 mai 2011 pour la protection de l'Arctique a-t-elle été mise en œuvre? Elle demandait l'adoption d'un protocole international pour la protection de l'océan Arctique basé sur la convention des Nations unies sur le droit de la mer; des initiatives à partir de la Belgique afin de préserver cette région et sa population des effets du changement climatique; un moratoire international pour toute activité d'exploration ou toute expansion des activités d'extraction des ressources minérales en région arctique, à tout le moins dans les zones maritimes; enfin, l'élaboration d'un code maritime obligatoire dans les eaux polaires.
Dans quelles mesures votre administration a-t-elle poursuivi ces objectifs?
J'ai déjà interrogé le ministre Reynders; il m'a fourni certaines réponses. Comme c'est le SPF Environnement qui a dévolu certaines personnes à cette cause, vous êtes le mieux placé pour apporter des informations.
Une de ces personnes est décédée: a-t-elle été remplacée?
La Belgique reste-t-elle active sur ces questions, en notre nom?
20.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Snoy, la question relative au protocole, au moratoire et au code sont des matières relevant de la compétence du ministre Vande Lanotte.
Par contre, la meilleure façon de préserver la région et sa population des effets du changement climatique qui va en s'accélérant est évidemment de réduire les émissions de gaz à effet de serre aux niveaux international, européen et belge. Aux niveaux international et européen, la Belgique prend des positions cohérentes avec les recommandations scientifiques du GIEC et le principe de la justice climatique est un des points d'attention.
Au niveau belge, j'espère pouvoir compter sur vous et sur différents gouvernements régionaux pour réaliser la politique suffisamment ambitieuse, qui doit permettre à la Belgique de réaliser, de manière sûre et efficace, l'ensemble des objectifs d'un point de vue climatique. Voilà pour ma part d'initiative. Cela me semble fondamental en vue de préserver l'Arctique de la meilleure manière possible.
20.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, on avait dit, lors du débat relatif à cette résolution, que l'effort devait tout d'abord commencer par nous. Néanmoins, au sein du SPF Environnement, une personne en particulier suivait ces négociations. Or, cette personne est décédée. Cette question était quand même suivie dans votre administration!
20.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: (…)
20.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Ces matières incombent à l'administration de M. Vande Lanotte?
20.06 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Je peux la faire suivre! Ce n'est pas un problème! Le problème n'est pas de ne pas vouloir répondre. Voulez-vous que je transmette votre question?
20.07 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Je veux bien! Merci!
Het incident is gesloten.
20.08 Staatssecretaris Melchior Wathelet: We komen aan de laatste vraag!
De voorzitter: Inderdaad, ik zal onmiddellijk meegeven dat vraag nr. 16091 van de heer Calvo wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
21 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de strijd tegen de CO2-uitstoot" (nr. 16074)
21 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les mesures prises pour limiter les émissions de CO2" (n° 16074)
21.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik zal uw lijden niet te lang rekken.
Febiac heeft onlangs cijfergegevens bekendgemaakt over de gemiddelde CO2-emissie per type eigenaar en per Gewest. U herinnert zich natuurlijk dat de federale overheid in een poging om de CO2-uitstoot bij auto’s te verminderen, kortingen heeft toegekend op de factuur, zodat de emissies van 2008 tot 2011 zijn gedaald van 152 gram per kilometer tot 128 gram per kilometer. Op 1 januari 2012 kwam er een einde aan het kortingsysteem en het effect was volgens Febiac onmiddellijk duidelijk: de gemiddelde emissie steeg opnieuw tot 130 gram per kilometer. Ik denk dat u ook wel kennis zult hebben genomen van die cijfergegevens. De vraag is hoe de overheid op een en ander zal reageren.
Mijnheer de staatssecretaris, daarover heb ik drie concrete vragen aan u.
Ten eerste, terwijl in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de gemiddelde emissie in 2012 ten opzichte van 2011 nog een beetje daalt, is er wel een stijging merkbaar in het Waals Gewest. Hebt u daarvoor een verklaring, zo op het eerste gezicht?
Ten tweede, opvallend in de cijfergegevens van Febiac is ook dat leasingbedrijven en bedrijven zonder leasing een duidelijke daling van de CO2-emissie kennen, terwijl dat bij zelfstandigen niet het geval is. Ook bij particulieren is er sprake van een stijging. Er is dus duidelijk een divergentie naargelang de categorie. Welke redenen ziet u voor dat verschil? Moet u als overheid inspelen op die categorieën om te proberen bij te sturen?
Ten derde, gelet op de opnieuw stijgende tendens van de gemiddelde emissie van voertuigen in het verkeer, durf ik te vragen naar de beleidsopties van de federale regering. Febiac stelt bijvoorbeeld voor om heel het beleid inzake de emissies aan de Gewesten over te dragen, zodat de Gewesten voortaan autonoom kunnen beslissen en al dan niet premies of kortingen op factuur kunnen toestaan. Wat is de stelling van de regering in dezen?
21.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, ik wijs u erop dat de Gewesten reeds langer een eigen beleid op het vlak van verkeersfiscaliteit voeren. Zo hebben zij de bevoegdheid over de belasting op inverkeersstelling, de jaarlijkse verkeersbelasting en eventueel aanvullende verkeersbelastingen. Ook het toekennen van premies of kortingen is een gewestelijke bevoegdheid. Het is in die context dat Febiac vraagt dat de Gewesten de invoering van een ecopremie zouden willen overwegen.
De boodschap in uw vraagstelling als zou Febiac willen dat het ganse beleid betreffende de emissies aan de Gewesten wordt overgedragen, lijkt mij dan ook helemaal niet overeen te stemmen met de boodschap van Febiac, maar ingegeven door uw eigen politieke agenda. Het verschil in het fiscale verkeersbeleid dat wordt gevoerd door de Gewesten, lijkt mij de meest voor de hand liggende verklaring voor de emissieverschillen waaraan u refereert. Ik verwijs u dan ook graag door naar de Gewesten voor een gedegen antwoord op uw vragen ter zake.
Ik kan u wel zeggen dat de federale overheid bevoegd is voor de fiscaliteit inzake bedrijfswagens. Eind 2011 heeft zij een verhoging van de fiscaliteit op bedrijfswagens doorgevoerd, waardoor minder vervuilende wagens worden gepromoot.
Ik merk op dat fiscale concurrentie tussen de Gewesten per definitie niet efficiënt is. Het is dan ook te hopen dat zij in het kader van de nationale klimaatstrategie, samen met de federale overheid, zo veel mogelijk een geïntegreerde aanpak van alle maatregelen voor de sector willen nastreven, in het licht van een coherenter, doeltreffender en doelmatiger klimaatbeleid.
De federale overheid beschikt immers eveneens over belangrijke instrumenten, zoals de accijnzen op de brandstoffen en de normering inzake bijmenging van biobrandstof, om de emissie van de voertuigen te reduceren. Wij zullen ook van die instrumenten gebruik moeten maken om bij te dragen tot de realisatie van de doelstellingen met betrekking tot de reductie van broeikasgasemissies.
De voorzitter: Mijnheer Logghe, nog een korte reactie?
21.03 Peter Logghe (VB): Mijn reactie zal heel kort zijn. U zegt dat de federale overheid de bevoegdheid heeft over de fiscaliteit van de bedrijfswagens. Zoals collega De Bont zojuist correct heeft opgemerkt, horen wij veel woorden, maar zien wij te weinig daadkracht. Ik zou eigenlijk echt niet weten waarom gewestelijke bevoegdheden op het vlak van fiscaliteit van bedrijfswagens per se verstorend zouden kunnen werken. Ik denk dat het nuttig zou zijn om de bevoegdheidspakketten zo homogeen mogelijk te maken en om, bijvoorbeeld, ook de fiscaliteit van de bedrijfswagens over te hevelen naar de Gewesten.
21.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Dat is niet gelinkt aan uw politieke agenda; het is puur een kwestie van coherentie! Dat is geen politieke agenda!
21.05 Peter Logghe (VB): Dat heeft veel met coherentie te maken, en ook met een politieke agenda. Waarom zou het ene niet met het andere kunnen samenvallen?
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.58 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.58 heures.