Commission de la Défense nationale |
Commissie
voor de Landsverdediging |
du Mercredi 6 mars 2013 Matin ______ |
van Woensdag 6 maart 2013 Voormiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 11.56 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Filip De Man.
Le développement des questions et interpellations commence à 11.56 heures. La réunion est présidée par M. Filip De Man.
01 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de minister van Landsverdediging over "het netwerk van militaire attachés" (nr. 15993)
01 Question de M. Gerald Kindermans au ministre de la Défense sur "le réseau d'attachés militaires" (n° 15993)
01.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, op de recente diplomatieke dagen in Brussel hebt u aangekondigd dat niet alleen in Duitsland, maar ook in Brazilië in de nabije toekomst een nieuwe post zal worden gecreëerd in het netwerk van militaire attachés. Het zou ook de bedoeling zijn om de Belgische militaire verantwoordelijken in Parijs en Londen bijkomende taken te geven.
Mijnheer de minister, ik krijg graag wat meer uitleg bij de beslissing om in een aantal belangrijke hoofdsteden onze militaire en diplomatieke aanwezigheid te versterken. Hoe ziet u de rol van die vertegenwoordigers in het kader van de grotere Europese samenwerking op militair vlak?
Kunt u ten slotte het groeiend belang van Brazilië schetsen wat defensie en defensie-industrie betreft?
01.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer Kindermans, ik had reeds de mogelijkheid om hierop gedeeltelijk te antwoorden naar aanleiding van een vraag van collega Ponthier.
Het belang van de militair-strategische relaties wordt beklemtoond wanneer een dergelijke post wordt geopend of bestaat. In het bijzonder wat Berlijn betreft, zijn er de verregaande bilaterale samenwerkingen met Duitsland.
De bijkomende taken van de militaire verantwoordelijken in Parijs en Londen hebben betrekking op de militair-strategische relaties, maar ook op operationele samenwerkingsverbanden. Wat Londen betreft, denk ik bijvoorbeeld aan het Europees hoofdkwartier dat zich in Northwood bevindt en dat altijd een bijzonder grote rol speelt bij het ontplooien van capaciteiten in het kader van de Atalantaoperatie, maar er zijn er ook nog anderen.
Eenzelfde redenering kan worden opgebouwd voor onze vertegenwoordigers in Parijs, wanneer ik denk aan de bilaterale relaties, alsook de opleidings- en trainingsessies die wij samen volgen.
Het is van groot belang dat de Belgische Defensie minstens één post van militair attaché openhoudt in Zuid-Amerika. Als de budgettaire middelen het toelieten, zouden vanzelfsprekend meerdere posten op dat continent raadzaam zijn. Er moeten echter keuzes worden gemaakt en daarom heb ik in samenspraak met de staf besloten de enige post van defensieattaché in Zuid-Amerika over te hevelen van Buenos Aires in Argentinië naar Brazilië. Mijn beslissing is voornamelijk gebaseerd op het groeiende belang van Brazilië als een regionale grootmacht, maar ook op de positie van het BRIC-land op wereldschaal. U weet welke landen tot BRIC behoren. Vergeet ook niet dat de Belgische Defensie via de capaciteit Embraer een nauwe band heeft met de Braziliaanse luchtvaartindustrie. Ook op het vlak van strategische belangen speelt Brazilië een belangrijke rol. Dat is de reden waarmee ik de beslissing verrechtvaardig.
Ik heb voor u ook een overzicht van de posten van defensieattaché en militair raadgever die werden gesloten de voorbije zes tot zeven jaar en van de posten die werden geopend, en wat het verschil is tussen de post van militair raadgever en die van militair attaché. Ik zal u dat graag overhandigen.
01.03 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
De militaire vertegenwoordiging moet inderdaad worden aangepast naar gelang van de wisselende invloeden op wereldvlak. Brazilië is een bijzonder belangrijk land. De vertegenwoordiging in Parijs kan de samenwerking in Europa en de Unie onderstrepen, zeker gelet op de samenwerking met het Franse leger in Mali.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 15895 van de heer Francken wordt uitgesteld. Vraag nr. 16047 van mevrouw Slegers wordt uitgesteld.
- M. Christophe Lacroix au ministre de la Défense sur "la réunion des ministres de la Défense de l'Alliance atlantique à Bruxelles du 21 février 2013" (n° 16151)
- M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "l'après-2014 en Afghanistan" (n° 16398)
- de heer Christophe Lacroix aan de minister van Landsverdediging over "de vergadering van de defensieministers van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie te Brussel op 23 februari 2013" (nr. 16151)
- de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "Afghanistan post-2014 " (nr. 16398)
02.01 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous receviez jeudi dernier vos homologues de l'OTAN au palais d'Egmont à Bruxelles pour un dîner de travail. L'ordre du jour incluait notamment la question de la situation en Afghanistan et de la préparation du retrait des troupes alliées.
Monsieur le ministre, suite à cette réunion j'aimerais vous poser les questions suivantes. Quelles orientations l'OTAN compte-t-elle prendre après le retrait d'Afghanistan? Quel bilan l'OTAN tire-t-elle de la sécurisation de l'Afghanistan à l'approche de son retrait à la fin de l'année prochaine?
Comment et jusque quand l'OTAN continuera-t-elle d'apporter assistance aux membres des forces de sécurité locales et selon quel financement de la communauté internationale? Quelle est la position de notre pays dans le cadre de ce débat?
Comment la succession/transition de l'actuel secrétaire général de l'OTAN, Anders Fogh Rasmussen s'organisera-t-elle?
Selon la presse, ce rendez-vous de jeudi dernier à Bruxelles pourrait aboutir à l'organisation d'un sommet d'un jour, en juin prochain, rassemblant alors les chefs d'État. En savez-vous plus à ce sujet?
De voorzitter: Vraag nr. 16398 van de heer Francken vervalt.
02.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, monsieur Lacroix, les troupes de sécurité afghanes gagnent en assurance et en compétence. Elles mènent actuellement 80 % des opérations et effectuent 85 % des formations. Cela permet d'affirmer que d'ici fin 2014, la sécurité du territoire sera une responsabilité entièrement afghane. La situation sécuritaire en Afghanistan est donc considérée comme positive en général.
Compte tenu de cette évolution dans la transition, dont la dernière phase débutera vers le milieu de l'année 2013, les activités de la Force internationale d'assistance et de sécurité (FIAS) passeront vers un rôle d'appui. Il s'agit d'une réalisation importante qui permettra d'augmenter la confiance des troupes de sécurité de la population afghane.
Au fur et à mesure de l'évolution du processus de transition, la reconfiguration des forces de la FIAS se poursuivra jusqu'au 31 décembre 2014. Ensuite, la nouvelle opération de l'OTAN, baptisée Resolute Support, se focalisera sur l'entraînement, le conseil et l'appui des cadres des forces de sécurité afghanes. Les modalités de cette opération étant encore à l'étude, il est impossible d'estimer la durée de cette nouvelle mission.
Het regeerakkoord bepaalt dat de definitieve terugtrekking van de Belgische troepen uit Afghanistan uiterlijk in 2014 zal plaatsvinden, zoals tijdens de Lissabontop van november 2010 werd beslist.
Le financement des forces de sécurité afghanes est estimé actuellement à 4,1 milliards de dollars par an. Ce montant sera pris en charge à hauteur de 1 milliard de dollars par les partenaires OTAN de la FIAS, à l'exception des États-Unis. Les autorités afghanes apporteront 500 millions de dollars alors que les autres pays contributeurs dont les États-Unis, les pays de l'Istanbul Cooperation Initiative (ICI), le Japon et l'Union européenne complèteront la somme. L'objectif est de voir l'Afghanistan supporter la totalité du financement de ces forces de sécurité à l'horizon 2024.
À l'occasion du sommet de Chicago, en mai 2012, le premier ministre a annoncé que le cabinet restreint avait marqué son accord en réponse à la demande de l'OTAN pour une contribution belge de 12 millions d'euros pendant trois ans en vue de la reconstruction de l'Afghanistan.
Le mandat du secrétaire général Rasmussen a été prolongé par le Conseil jusqu'au 31 juillet 2014.
Enfin, le sommet des chefs d'État auquel vous avez fait allusion pourrait se tenir au mois de juin. Mais pour l'heure, aucune date n'a officiellement été arrêtée.
02.03 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, je n'ai rien d'autre à ajouter. Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses très précises.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de deelname aan het MUSIS-programma" (nr. 16186)
03 Question de Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "la participation au programme MUSIS" (n° 16186)
03.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, begin 2012 leek de deelname van Defensie aan het MUSIS-programma een prioriteit van het departement te zullen worden. In een antwoord op een schriftelijke vraag van senator Tilmans hebt u in juli vorig jaar echter verklaard dat Defensie zich nog niet formeel kon binden aan een deelname aan het programma, omdat eerst de resultaten van een interne studie moesten worden afgewacht.
Het MUSIS-programma is een Europees samenwerkingsverband dat momenteel gericht is op de ontwikkeling van een nieuw Frans satellietsysteem voor militaire aardobservatie. De CSO-satellieten volgen in 2016 de huidige Helios II-satellieten op, waarvan ook Defensie gebruikmaakt. Via de POD Wetenschapsbeleid heeft ons land ondertussen al 50 miljoen euro in het MUSIS-programma geïnvesteerd.
Mijnheer de minister, graag zou ik u over dit dossier de volgende vragen willen stellen. Werd de interne studie intussen afgerond? Werd al een besluit genomen over een verdere deelname aan het MUSIS-programma en kunt u een stand van zaken geven?
Is Defensie nog steeds van plan de overstap te maken van het Helios II-programma naar het nieuwe CSO-programma? Zo ja, welke minimale investeringen zijn daarvoor noodzakelijk? Welke engagementen verwacht Frankrijk van Defensie in ruil voor deelname aan het nieuwe satellietsysteem? Welke deadline heeft Frankrijk daarvoor bepaald? Zo nee, zal onze militaire observatie- en inlichtingencapaciteit in het gedrang komen of zijn er alternatieven? Kan een laattijdige of ongunstige beslissing kwalijke gevolgen hebben voor de Belgische ruimte-industrie?
03.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Grosemans, het is een technische vraag die leidt tot een zeer technisch antwoord.
De interne studie over de participatiegraad met de beste operationele return is inderdaad afgerond en de oplossing die het beste aan de Belgische behoeften beantwoordt, werd bepaald.
Dit houdt concreet in dat er voor het ruime gedeelte werd vastgesteld dat er geen nood is aan 5 % van de globale capaciteit van de Composante Spatiale Optique en dat de investeringen van BELSPO de operationele behoeften dekken. Voor het Belgische centrum gaat de voorkeur naar een SSU, een Segment Seul Utilisateur, type P 2, zonder een antenne, dat toestaat om de foto’s te programmeren, de prioriteiten met de partners te onderhandelen en de brutogegevens via netwerk te krijgen en bruikbare beelden te produceren.
Om operationele redenen en op basis van de bevindingen van het Comité I wordt in het Plan Investeringen voor Defensie en Veiligheid, het zogenaamde PIDV, dat in voorbereiding is, de prioriteit van de inlichtingendiensten op de Single Intelligence, de zogenaamde SIGINT, op capaciteit en op de inlichtingenverwerking gelegd.
Om deze reden wordt MUSIS/CSO als voorwaardelijk programma in het voorstel PIDV 2013-2014 hernomen.
Zonder de nodige budgettaire dekking kan Defensie de concrete onderhandelingen met Frankrijk over de praktische modaliteiten niet opstarten. Officieus is echter wel bekend dat Frankrijk een vastlegging in 2013 wenst.
De inlichtingencapaciteit bestaat uit meerdere complementaire subcapaciteiten: de beeldinlichtingen of IMINT, de inlichtingen van elektromagnetische oorsprong, de SIGINT en de open-bronneninlichtingen of OSINT. Eén systeem kan niet de hele capaciteit in het gedrang brengen.
Het niet beschikken over CSO-beelden sluit het behouden van een aantal aangepaste IMINT-capaciteiten daarenboven niet uit. Desgevallend kan ze op minder performante bronnen gebaseerd zijn, zoals op de commerciële beelden.
Wat de Belgische ruimte-industrie betreft, heeft het al dan niet deelnemen van Defensie aan het programma weinig directe impact. Ze heeft weinig impact, omdat, enerzijds de bijdrage van BELSPO actueel nog niet volledig is opgebruikt en dus nog als hefboom voor het internationale gedeelte kan worden gebruikt. Anderzijds heeft ze ook weinig impact omdat het eventuele Belgische gedeelte, de SSU of Segment Seul Utilisateur, niet in een antenne voorziet. Bijgevolg biedt het weinig mogelijkheden aan voor een eventuele onderaanneming in de ruimte-industrie in het bijzonder.
Aldus rond ik mijn technische antwoord af. Ik meen in mijn antwoord alle aspecten te hebben behandeld.
03.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het was inderdaad een heel technisch antwoord, dat ik nog eens rustig zal nalezen.
Ik heb onthouden dat wij naar een grondstation zonder antenne en dus, naar ik aanneem, zonder ontvangstcapaciteit zullen gaan. Wij gaan naar een grondstation zonder antenne en dus zonder ontvangstcapaciteit.
Zulks heeft wel degelijk gevolgen, zowel voor Defensie en de ADIV als voor de industrie. De economische return ligt immers juist in de ontvangstcapaciteit en in de volledige communicatie. Indien wij geen ontvangstcapaciteit hebben, ziet onze ruimte-industrie de volledige software en hardware van de communicatie aan de neus voorbijgaan. Deze industrie kan dan ook niet meer dagelijks aanwezig zijn en updates doen. De economische return zien wij dus al zeker aan onze neus voorbijgaan, indien wij niet voor de ontvangstcapaciteit kiezen.
Voor de industrie heeft een en ander dus sowieso al serieuze gevolgen.
03.04 Minister Pieter De Crem: Ik geef een antwoord op uw vraag als minister van Defensie. In de eerste plaats moet ik tegemoetkomen aan de noden van Defensie van een dergelijk project.
De dual use, het gebruik, in andere capaciteiten of voor andere doeleinden kan ook van toepassing zijn. Als dat gaat, zoveel te beter, maar in dit specifiek dossier moet ik denken aan de capaciteiten en de noodzaak van het ontwikkelen van een dergelijk systeem voor Defensie. Dat is ook de teneur van mijn antwoord.
03.05 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat u het opneemt voor Defensie. Ik wil dat hier ook zeker vanuit de oppositie doen.
Dit heeft echter niet alleen gevolgen voor de industrie, maar ook voor Defensie, en meer bepaald voor de ADIV.
Nu hebben wij dankzij het Helios II-systeem autonoom toegang tot satellietinformatie en krijgen wij de beelden maximaal een dag later binnen. Dat zijn bijna actuele beelden. Als wij die ontvangstcapaciteit niet meer hebben, zullen wij beeld per beeld moeten aankopen bij privéleveranciers. Dat zijn dan heel erg gedateerde beelden, men zou zelfs van archiefbeelden kunnen spreken.
Dan verliezen wij toch een heel belangrijk luik van de ADIV, dat heel belangrijk is in buitenlandse operaties. Dat is gebleken in Mali en Libië, waarvan er heel veel gebruik werd gemaakt om na te gaan hoe troepen zich ontplooiden, of infrastructuur zoals bijvoorbeeld wapenopslagplaatsen vernietigd waren of niet. Ik denk dat dit een heel nuttig instrument is voor de ADIV dat verloren gaat.
03.06 Minister Pieter De Crem: Ik heb alle aspecten van uw vraag en het belang ervan voor de Belgische Defensie benadrukt. Ik meen dat mijn antwoord voldoende is en ik heb daaraan op dit ogenblik niets anders toe te voegen.
03.07 Karolien Grosemans (N-VA): Het is heel jammer dat hier nu twee keer dezelfde fout wordt gemaakt. In 2001 is Defensie heel besluiteloos geweest en werd het contract met Frankrijk heel laattijdig ondertekend, waardoor onze bedrijven ook uit de boot zijn gevallen. Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen. Ik hoop dat Defensie hieruit lessen trekt.
L'incident est clos.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de samenwerking tussen de Benelux-landen op het vlak van medische ondersteuning" (nr. 16187)
- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de militaire samenwerking met Nederland en Luxemburg" (nr. 16389)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "la coopération entre les pays du Benelux en matière d'appui médical" (n° 16187)
- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la coopération militaire avec les Pays-Bas et le Luxembourg" (n° 16389)
04.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 21 februari hebt u, voorafgaand aan de NAVO-top, informeel overleg gepleegd met uw Nederlandse en Luxemburgse collega's. De nieuwe Benelux-overeenkomst die toen werd gesloten, behelst onder andere de versterking van de medische maritieme samenwerking door dezelfde chirurgische capaciteit in te richten aan boord van Belgische en Nederlandse M-fregatten.
Mijnheer de minister, kunt u meer uitleg geven bij de versterking van de medische maritieme samenwerking? Wat houdt de nieuwe chirurgische capaciteit concreet in? Komt er een gezamenlijke aanbesteding? Kunt u al een raming van de kosten geven? Binnen welke termijn wil men deze plannen realiseren?
04.02 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het is wat vreemd dat deze vragen zijn samengevoegd. In brede zin gaat het over hetzelfde onderwerp, al is de invalshoek totaal verschillend.
Mijnheer de minister, op 18 april van vorig jaar ondertekende u met uw toenmalige Nederlandse collega Hillen en met uw Luxemburgse collega een samenwerkingsakkoord. Het was een raamwerk voor verdere militaire samenwerking met Nederland en Luxemburg. Er werd een stuurgroep opgericht om de militaire samenwerkingsinitiatieven die er aankomen, uit te werken en aan te sturen. De stuurgroep kwam in september van vorig jaar voor het eerst bijeen. Uit een antwoord op een eerdere vraag van mij blijkt dat eind van vorig jaar de Benelux-stuurgroep, om hem zo maar te noemen, een tweede keer bijeen zou komen. Ik weet niet of dat het geval was, maar het moest wel gebeuren.
Op 21 februari kondigde het Nederlandse NOS-nieuws aan dat er een overeenkomst zou zijn ondertekend door de ministers van Defensie van Nederland, Luxemburg en ons land. De gemaakte afspraken zouden voortbouwen op het samenwerkingsakkoord van 18 april. Er zou onder andere een gezamenlijk opleidings- en trainingscentrum voor parachutisten komen, waarbij Schaffen werd vernoemd. Ook zou er een Benelux-helikoptercommando komen.
Mijnheer de minister, wat is de status van dit alles? Klopt dit nieuws? Kunt u daar meer uitleg over geven? Wanneer zouden de afspraken over het opleidings- en trainingscentrum concreet worden uitgevoerd?
U weet dat er verkennende studies en haalbaarheidsstudies waren bij het opstellen van dat samenwerkingsakkoord. U hebt ons dat zelf verteld. Wat zijn de concrete resultaten van de verkennende studies inzake het gezamenlijk onderhoud en de operationele samenwerking met betrekking tot de NH 90, de synergie die u tot stand wilt brengen op het gebied van air policing en de gezamenlijke training van parachutisten? Volgens de NOS blijkt voor dit laatste dat er al zeer concrete stappen worden gezet. Voorts zijn er nog de mogelijkheden om oefen- en trainingsinstallaties te delen en/of een taakverdeling op te stellen op het gebied van professionele opleiding en training.
Het gaat over verkennende studies, maar aangezien er al aankondigingen over zijn gedaan, is mijn vraag of die studies zijn afgerond. Zo ja, kunt u ze publiek maken? Kunnen wij die studies krijgen? Zo nee, graag meer uitleg waarom die studies nog niet werden afgerond maar er wel al aankondigingen over zijn gedaan.
Naast de verkennende studies zouden er ook haalbaarheidsstudies worden uitgevoerd. Kunt u ook daarover de voorlopige resultaten meedelen?
Welke stappen neemt u de komende weken en maanden om de militaire samenwerking op Benelux-vlak te intensifiëren en te concretiseren op het terrein. Ik meen immers dat men daarop zit te wachten.
Tot slot, is er een concreet tijdspad afgesproken? Wanneer willen de drie landen welke resultaten geboekt hebben?
04.03 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s Maertens en Grosemans, het concretiseren van de Benelux-samenwerking gebeurt binnen de Benelux-stuurgroep. Het nieuwsfeit waarnaar wordt verwezen, betreft de officiële ondertekening van het mandaat van die groep. Het gaat dus niet over nieuwe afspraken, noch over een nieuwe overeenkomst. De stuurgroep vergadert twee keer per jaar, op het einde van elk semester, om de stand van zaken van de verschillende studies te coördineren en eventueel bijkomende richtlijnen aan de werkgroepen te geven.
De studies over de vier aangehaalde projecten uit de verklaring van 18 april 2012 zijn nog aan de gang. Over de resultaten van deze projecten zijn nog geen aankondigingen gebeurd. Concrete resultaten kunnen slechts worden meegedeeld na een volledige afronding van de studie. Ik ga ervan uit dat de studies van een aantal projecten nog dit jaar zullen kunnen worden afgerond.
Om te antwoorden op uw vraag, mevrouw Grosemans, wens ik te melden dat een van de gebieden waarin wij een betere samenwerking nastreven binnen de Benelux-landen, de medische ondersteuning is aan boord van de marineschepen. De noodzaak van een initiële chirurgische behandelingscapaciteit aan boord, inclusief een evacuatiemiddel naar het volgende zorgechelon, werd, naar aanleiding van de antipiraterijoperaties in de Golf van Aden, door zowel de Belgische als de Nederlandse medische militaire autoriteiten erkend. Deze capaciteit maakt deel uit van een algemeen concept voor een lichte voorwaartse chirurgische ontplooiing met een kleine logistieke voetafdruk. Het gaat dus niet om vaste medische middelen aan boord, die bij elke maritieme operatie zullen worden ingezet.
In het kader van de Benelux-defensiesamenwerking werd beslist om een haalbaarheidstudie in dit verband uit te voeren. Een dergelijke capaciteit werd reeds aan boord van het fregat Louise-Marie gevalideerd tijdens de ontplooiing van het fregat tijdens de operatie Atalanta van november 2012 tot februari 2013. Ze is net terug uit de zone. De hieruit getrokken lessen zullen worden overgemaakt aan de marine en de medische dienst van Nederland omdat zij over een gelijkwaardige capaciteit wensen te beschikken aan boord van een hun M-fregatten tijdens de ontplooiing medio 2013.
Uit beide operationele ervaringen worden de nodige lessen getrokken. Wij willen dan een gezamenlijk concept voor een beperkte initiële chirurgische behandelingscapaciteit aan boord van de M-fregatten opstellen. Dit wordt een eerste stap naar de ontwikkeling van een ruimere samenwerking voor medische steun aan boord van schepen van de beide marines. Dit eerste concept zal onder meer een raming van de kosten inhouden en zal bepalen of er een gezamenlijke aanbesteding komt.
04.04 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
04.05 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat de NOS dus eigenlijk oud nieuws gerecycleerd heeft en nogmaals gebracht heeft als zijnde nieuws. Er zijn geen nieuwe afspraken, zoals u zei.
Als ik een beetje kritisch mag zijn, er werd ook nog geen concreet resultaat geboekt. Er zijn bij u en in deze commissie wel heel wat goede ideeën en veel plannen, alleen moeten die plannen nu eindelijk eens opgeleverd worden en moeten er daden worden gekoppeld aan de woorden. Er is geen tijd te verliezen als het gaat over internationale samenwerking. Het is zeer dringend, zeer precair. Dat zal ook blijken uit een van de volgende vragen.
U verwijst naar de studies die nog aan de gang zijn en zegt dat een aantal ervan heel waarschijnlijk dit jaar zal worden afgerond. Mijn vraag is dus om die studies te kunnen inkijken als lid van het Parlement. Desgevallend kunnen ze in deze commissie worden voorgesteld en besproken.
04.06 Minister Pieter De Crem: Ik heb daar geen probleem mee.
04.07 Bert Maertens (N-VA): Over het tijdpad waarnaar ik gevraagd heb, hebt u niets gezegd. Ik vermoed dat er dus geen zal zijn, tenzij u dat tegenspreekt.
04.08 Minister Pieter De Crem: Ik blijf bij mijn antwoord. Er zijn echter contacten en activiteiten geweest in deze commissie omtrent de geïntegreerde samenwerking. Wij hebben hoorzittingen gehad. Zijn daar conclusies uit getrokken?
De voorzitter: Wij zijn daarmee bezig.
04.09 Minister Pieter De Crem: Goed. Ik zal wachten tot de conclusies getrokken zijn. Ik meen dat de verslagen daarvan deel zullen uitmaken.
Le président: Il y a encore une résolution de M. Lacroix à ce propos.
Wij vorderen, langzaam maar zeker. Ik ben blij dat de minister onze inbreng apprecieert.
04.10 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, als ik u goed begrijp, stelt u voor om die studies toe te voegen aan de conclusies? Of hoe ziet u dat? Bent u bereid die studies hier toe te lichten? Kunnen wij die krijgen wanneer ze klaar zijn? Ik meen dat dit het thema wordt voor Defensie, de komende jaren. Dat moeten wij hier toch kunnen bespreken?
04.11 Minister Pieter De Crem: Ik stel voor dat men de conclusies zo vlug mogelijk afwerkt. Dan kunnen wij aan de hand van de verslagen kijken of zij convergent zijn.
De voorzitter: Wij komen erop terug.
L'incident est clos.
- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "het niet opstarten van de multinationale eenheid A400M" (nr. 16202)
- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de multinationale Wing A400M" (nr. 16203)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de multinationale eenheid A400M en de Franse en Duitse terugtrekking uit het dossier" (nr. 16209)
- de heer Gerald Kindermans aan de minister van Landsverdediging over "de beslissing van Frankrijk en Duitsland om niet deel te nemen aan de oprichting van een multinationale eenheid van A400M-transportvliegtuigen te Melsbroek" (nr. 16257)
- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "l'absence de mise sur pied de l'unité multinationale d'A400M" (n° 16202)
- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la mise sur pied d'une unité multinationale Wing d'A400M" (n° 16203)
- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "le retrait de la France et de l'Allemagne du projet d'unité multinationale d'A400M" (n° 16209)
- M. Gerald Kindermans au ministre de la Défense sur "la décision de la France et de l'Allemagne de ne pas participer à la création d'une unité multinationale d'avions de transport A400M à Melsbroek" (n° 16257)
05.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, met betrekking tot samenwerking is er ook minder goed nieuws. Ik las in de krant dat zowel Duitsland als Frankrijk u brieven heeft gestuurd omtrent het multinationale project A400M. Men vraagt zich af of dat project in deze tijden nog economisch zinvol is.
Wat zijn de operationele gevolgen van die Franse en Duitse beslissingen voor de Belgische krijgsmacht? Welke budgettaire gevolgen zijn er? Hoeveel kost de aanpassing van de infrastructuur van Melsbroek? Uit krantenberichten had ik namelijk begrepen dat een deel van de bijdragende landen ook de luchthaven van Melsbroek mee zou moeten financieren. Bestaat het risico dat de hele A400M-vloot op termijn in Eindhoven zal worden gestationeerd?
05.02 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de vraag van collega Geerts. Er is inderdaad geen goed nieuws. In september werd aangekondigd dat een multinationale transportwing uit de grond gestampt zou worden. Er werd een declaration of intent ondertekend, zoals u die toen genoemd hebt. Nu hebben beide ministers, van Duitsland en Frankrijk, gemeld daarin niet meer geïnteresseerd te zijn. Daar komt het eigenlijk op neer.
Ten eerste, kunt u commentaar geven bij de brieven die u hebt gekregen? Was die zaak onvoldoende doorgesproken toen u in september of oktober die aankondiging deed? Had u die afwijzing verwacht?
Ten tweede, welk gevolg heeft die afwijzing concreet voor uw plannen om in Melsbroek een multinationale transportwing uit te bouwen? Ik neem aan dat die minstens voorlopig de koelkast ingaan.
Ten derde, welk gevolg heeft de afwijzing voor de broodnodige investeringen op de basis van Melsbroek, die u wou doen? U zult die investeringen moeten doen voor de komst van de A400M en u hoopte daarvoor op Europees geld, op geld van onder andere Frankrijk en Duitsland. Welke specifieke werken beoogde u initieel? Wat is de totale kostprijs en hoe wordt die gebudgetteerd? Welke impact heeft de afwijzing van Duitsland en Frankrijk op die investeringsplannen, nu u niet meer op buitenlandse gelden zult kunnen rekenen?
05.03 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, het in praktijk brengen van de zopas aangehaalde internationale samenwerking en de pooling-and-sharingstrategie bij Defensie blijkt soms moeilijker dan men dacht. Volgens recente berichten heeft zowel Frankrijk als Duitsland zich teruggetrokken uit het multinationale project A400M, zonder twijfel om budgettaire redenen.
Het plan voor de ingrijpende en noodzakelijke verbouwingswerken aan de militaire luchthaven van Melsbroek, teneinde de stationering van de Belgische en Luxemburgse A400M-toestellen op Melsbroek te garanderen, dreigt dus, bij gebrek aan de pot van Europese middelen, waarop u hoopte, en dus om dezelfde budgettaire redenen, met een sisser af te lopen.
Wat was uw antwoord aan beide buurlanden als reactie op hun schrijven?
Welke operationele en budgettaire gevolgen heeft de beslissing voor de geplande aanpassingswerken en de stationering van de A400M-toestellen op Melsbroek?
05.04 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, ik wil mij aansluiten bij de vragen die door mijn drie collega’s zijn gesteld naar aanleiding van de berichtgeving omtrent de uitspraken van de Franse en Duitse ministers van Defensie.
Kunt u bevestigen dat die twee landen zich niet verder willen engageren voor de oprichting van de multinationale eenheid?
Is het project nog niet meer dan een intentie en is er bijgevolg nog geen letter of intent opgemaakt?
Welke conclusies moeten wij hieruit eventueel trekken voor de toekomst van de Europese defensie?
05.05 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, ik heb akte genomen van de beslissing van mijn Franse en Duitse collega’s om het project voor de oprichting van de multinationale eenheid A400M niet voort te zetten. De letter of intent, de LOI, werd bijgevolg niet ondertekend.
Ik heb hierover kunnen spreken met mijn Duitse en Franse collega’s en ik heb hun ook meegedeeld dat het initiatief een goed voorbeeld had kunnen zijn van de Europese defensiesamenwerking. Ik heb eveneens vermeld dat andere initiatieven, weliswaar niet even ambitieus als de oprichting van een multinationale eenheid A400M, reeds bestaan bij EATC in Eindhoven, met als doel een maximum aan synergie, standaardisatie en interoperabiliteit na te streven tussen de gebruikerslanden van de A400M. Op het moment is EATC zeer operationeel in strategische, tactische en andere luchttransporten in onze militaire operaties, bijvoorbeeld ook in Mali.
Zo zullen de toekomstige Belgische en Luxemburgse A400M’s onder operationele controle van EATC worden geplaatst, zoals nu ook de C 130-toestellen. Daarnaast beoogt de werkgroep A400M, operational users' group, OUG, de interoperabiliteit en de doeltreffendheid van de A400M-operaties te handhaven, door samenwerking, standaardisatie en harmonisatie van de procedures.
Ik zal die initiatieven blijven steunen, omdat de centralisatie van beslissingsorganen voor de aanwending van de luchttransportmiddelen nog belangrijker is dan een centrale locatie.
Dat is in synthese mijn antwoord aan de collega’s in Parijs en in Berlijn.
De beslissing van Frankrijk en Duitsland om zich terug te trekken uit het project om een multinationale eenheid A400M op te richten, zal geen operationele gevolgen met zich brengen. Een verhuis uit Eindhoven wordt niet overwogen. Nederland maakt immers geen deel uit van het programma A400M en zal zich niet uitrusten met dat vliegtuig.
De zeven Belgische A400M en het ene Luxemburgse toestel worden gestationeerd te Melsbroek, ter vervanging van de 11 C-130-toestellen, die actueel in gebruik zijn.
De installatie van de acht toestellen zal gebeuren binnen de huidige perimeter van de basis van Melsbroek.
De investeringen voor de opvang van de toestellen zijn opgenomen in het meerjarenbudget van Defensie en er zal geen impact op de andere capaciteiten of de andere investeringen zijn.
De verhoging van acht A400M-toestellen naar twaalf in het kader van de multinationale eenheid A400M zou slechts minimale bijkomende kosten hebben veroorzaakt.
De Franse en Duitse beslissing hebben dus geen impact op de aanpassing van de infrastructuur.
De kwestie bewijst dat het project van een Europese defensie-integratie een zaak van lange adem en doorzettingsvermogen is, een proces dat met vallen en opstaan zal worden gerealiseerd, maar waarbij we er nog steeds in slagen om iedere keer een stap vooruit te zetten. Er is geen standstill.
Een goede illustratie hiervan is de verdere verdieping en uitbreiding van de Benelux-defensiesamenwerking, alsook de samenwerking rond EATC. De NH-90 en onze pilotenopleiding samen met Frankrijk tonen aan dat de Europese samenwerking in de enige goede richting evolueert.
05.06 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijkheid.
Een samenwerking kan vaak tot discussie leiden over de delokalisatie van een aantal activiteiten, wat op korte termijn niet prettig is voor wie er werkt.
U zegt duidelijk dat niet wordt overwogen om de A400M’s elders te stationeren en dat zij in Melsbroek blijven. Dat is een geruststelling op korte termijn voor de mensen die daar werken.
05.07 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het is en blijft jammer, een gemiste kans, maar dat hebt u uiteraard niet zelf in de hand. U neemt initiatieven en dat is zeker ten goede.
U zegt ook dat de internationale samenwerking een werk van lange adem is. Dat klopt. Ik denk dat er heel veel werk voor u op de plank ligt. Ik hoop dat u zich toch niet zo verveelt op Defensie als sommige kranten durven te schrijven.
05.08 Gerald Kindermans (CD&V): Wij hebben in het verleden al met heel veel woorden over een Europese defensie gesproken. Ik denk dat het een goede zaak is dat iedereen hier in ons Parlement op dezelfde golflengte zit, maar er is nog heel veel werk aan de winkel.
05.09 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. U hebt gelijk wanneer u zegt dat wij de piste van de internationale samenwerking op het vlak van defensie niet mogen verlaten, ook al moeten wij hier en daar een aantal tegenslagen incasseren.
Ik begrijp dus goed dat de geplande werken in Melsbroek integraal in het meerjarenbudget waren opgenomen. Dat is positief. Dat wisten wij ook al.
U hebt ook duidelijk gezegd dat de opslag van de toestellen in Eindhoven geen optie is. Dat is ook bevredigend.
L'incident est clos.
- de heer Peter Luykx aan de minister van Landsverdediging over "de inzet van Belgische troepen in vroegere mandaatgebieden" (nr. 16206)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de inzet van Belgische troepen in voormalige kolonies of mandaatgebieden" (nr. 16210)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de inzet van Belgische militairen in Centraal-Afrika" (nr. 16219)
- de heer Christophe Lacroix aan de minister van Landsverdediging over "de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie naar de gebeurtenissen in Rwanda" (nr. 16280)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de Belgische militaire aanwezigheid in Congo" (nr. 16313)
- M. Peter Luykx au ministre de la Défense sur "le déploiement de troupes belges dans d'anciens territoires sous mandat" (n° 16206)
- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "le déploiement de troupes belges dans d'anciennes colonies ou d'anciens territoires placés sous mandat" (n° 16210)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "le déploiement de militaires belges en Afrique centrale" (n° 16219)
- M. Christophe Lacroix au ministre de la Défense sur "les recommandations de la commission d'enquête parlementaire concernant les évènements du Rwanda" (n° 16280)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la présence militaire belge au Congo" (n° 16313)
06.01 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw collega-minister van Buitenlandse Zaken, Didier Reynders, heeft onlangs duidelijk laten verstaan dat hij gewonnen is voor de opheffing van het verbod op het inzetten van Belgische strijdkrachten in onze vroegere kolonies of mandaatgebieden. Nochtans is dat verbod, zoals u weet, een van de aanbevelingen van de Rwandacommissie. Ik zal deze vraag uiteraard ook stellen aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Mijnheer de minister, graag had ik ook uw standpunt ter zake vernomen.
Bent u het eens met het standpunt dat uw collega inneemt?
Zo ja, welke criteria en voorwaarden moeten er dan gelden alvorens daartoe overgegaan kan worden?
Zo neen, in welke mate verschilt dan de huidige aanwezigheid in Congo en Burundi?
06.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw collega-minister van Buitenlandse Zaken, Didier Reynders, vindt de aanbevelingen van de Rwanda-commissie over de inzet van Belgische militairen in ex-kolonies en ex-mandaatgebieden achterhaald.
Ik zou graag peilen naar uw standpunt ter zake.
Mijnheer de minister, met welke gevoeligheden moeten wij eventueel rekening houden?
Welke vraag aan ons land vanuit Centraal-Afrika of de internationale gemeenschap bestaat er momenteel om militairen te leveren?
Ten slotte, kunt u een detailoverzicht geven van de Belgische militaire aanwezigheid tot nu toe in ex-mandaatgebieden en ex-kolonies in Centraal-Afrika?
06.03 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, à plusieurs reprises, le ministre des Affaires étrangères a évoqué, de manière quelque peu surprenante, l'idée de réouvrir le débat sur les recommandations de la commission Rwanda datant du 6 décembre 1997. Pour rappel, cette commission parlementaire avait vu le jour après la mort tragique de dix Casques bleus belges – agissant donc sous mandat de l'ONU – en 1994 à Kigali.
Monsieur le ministre, quelle est votre position par rapport à ce "débat" lancé par le ministre des Affaires étrangères? Quel regard portez-vous sur l'ensemble des recommandations de cette commission et sur leur application dans les faits? Le contexte dans lequel celles-ci avaient été adoptées a-t-il évolué? Dans le cadre précis de la MONUC, ne faudrait-il pas, avant toute chose, s'interroger sur l'efficacité d'une composante belge, sur sa valeur ajoutée, sachant que 17 000 hommes font déjà partie de cette mission et de son mandat?
De voorzitter: Vragen nrs. 16206 van de heer Luykx en 16313 van de heer Van der Maelen vervallen.
06.04 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, chers collègues, j'ai pris connaissance des propos tenus par le ministre des Affaires étrangères concernant la présence de troupes belges sur le territoire des anciennes colonies ou des pays sous mandat.
Om eventuele verwarring tussen de aanwezigheid van Belgische militairen in het raam van een VN-programma van het militair partnerschap versus als gevechtseenheid onder VN-bevel te duiden, maak ik van de gelegenheid gebruik om twee bijzonder relevante aanbevelingen van de Rwandacommissie, evenals de aangebrachte aanpassing, hier vandaag naar voren te brengen.
Een eerste aanbeveling van de parlementaire commissie die ik in herinnering wens te brengen, is aanbeveling nummer 5 van december 1997, die stelt dat bij deelname aan VN-operaties geen verwarring mag ontstaan, noch bij de deelnemende landen, noch bij het land waar de operatie plaatsvindt, tussen enerzijds de VN-missie en anderzijds de banden uit het heden en het verleden die bestaan tussen de betrokken landen. Daarom verdiende het aanbeveling dat België geen contingent meer levert voor VN-operaties in landen waarmee vroeger een koloniale relatie bestond. Dat sluit evenwel niet uit dat België indien nodig op eigen initiatief evacuatieopdrachten in die landen kan uitvoeren.
Daarnaast achtte de commissie het niet wenselijk dat België in eenzelfde land tezelfdertijd zorgt voor militair-technische samenwerking en deelneemt aan een VN-vredesopdracht. In voorkomend geval dient onze samenwerking volledig opgeschort te worden voor de duur van de operatie. Dat staat zo in aanbeveling nummer 6.
In juni 2004 werd een belangrijke aanpassing van die aanbevelingen door de bevoegde Senaatscommissie aangenomen. Er werd toen beslist dat aanbeveling nummer 5 van de parlementaire onderzoekscommissie Rwanda niet meer werd toegepast, en enkel nog aanbeveling nummer 6 werd aangehouden. Die werd als volgt herschreven: “De commissie acht het niet wenselijk dat België een programma van militair partnerschap, een PMP, aangaat, terwijl tezelfdertijd gevechtseenheden onder VN-bevel beschikbaar worden gesteld. Dat leidt immers tot dubbelzinnige, mogelijk zelfs conflictuele situaties, wat niet bevorderlijk is voor de goede samenwerking ter plaatse. In voorkomend geval dient het PMP volledig opgeschort te worden voor de duur van de operatie. Logistieke steun voor VN-operaties is mogelijk in zoverre dit kan volgens een analyse van de politieke en operationele context inzake veiligheid. België kan in geval van nood op eigen initiatief evacuatiemissies in die landen ondernemen.”
Les militaires belges qui se trouvent actuellement en République démocratique du Congo et au Burundi sont tous engagés dans le cadre d'un programme de partenariat militaire (PPM). Cette contribution militaire a été approuvée par le Conseil des ministres du 7 décembre 2012. À ma connaissance, la Belgique n'a pas été sollicitée pour une contribution militaire complémentaire. En outre, le point de vue de mon collègue des Affaires étrangères qui traduit un changement d'attitude par rapport aux recommandations précitées devrait, si nécessaire, faire l'objet d'un débat au parlement.
06.05 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor de verduidelijking omtrent de aanbevelingen en de details daaromtrent.
Voor de goede orde, ik beklemtoon dat wij de mening van uw collega niet delen. Wij vinden niet dat de aanbevelingen op dit moment moeten worden herbekeken of gewijzigd. Ik concludeer dat uw collega ter zake voor zijn beurt heeft gesproken en dat een grondig overleg inzake alle betrokken beleidsdomeinen aan de orde is. Ik zal uw collega daarover volgende week ondervragen. Ik dank u alvast voor uw antwoord.
06.06 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, eigenlijk hebt u geen antwoord gegeven op de vraag naar wat uw standpunt is.
06.07 Minister Pieter De Crem: Mijn standpunt is dat de opties in deze zaak niet kunnen worden veranderd zonder dat het Parlement zijn goedkeuring daaraan geeft. Ik heb indertijd als parlementslid de werkzaamheden van de commissie meegemaakt en van heel nabij gevolgd, ofschoon ik er geen lid van was. De consensus die toen is ontstaan, houdt in dat het Parlement hierin zijn rol moet spelen. Ik meen de uitkomst van een dergelijk debat te kennen, maar als het Parlement het nuttig acht, is dat mogelijk. Als er andere opties zijn, zullen wij die zien. Ik denk het echter niet.
06.08 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Het is natuurlijk interessant om vandaag in het Parlement even te peilen naar de gevoeligheden die u ziet in het dossier, zonder daarom meteen al een formeel standpunt in te nemen. U bent minister van Defensie, dus ik denk dat u de gevoeligheden en de mogelijke risico’s kent, of de argumenten om het toch te doen.
06.09 Minister Pieter De Crem: De vraag is in welke mate men in de commissie, bij een eventuele verandering, een consensus kan vinden die heel duidelijk bepaalt dat wij afstappen van het vorige standpunt en wij militairen sturen naar gevechtssituaties in voormalige kolonies en mandaatgebieden. Ik weet niet of die consensus vandaag bestaat.
06.10 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ik merk dat het niet zal helpen om u enige appreciatie te ontlokken, maar tot daar aan toe. Ik meen dat wat u zegt ook klopt. Ik meen dat wij een groot draagvlak nodig hebben om dit te wijzigen. Ik zou willen pleiten voor voorzichtigheid en een grondig debat. Als wij als Parlement worden geïnterpelleerd om daarover uitspraken te doen, meen ik dat wij ook een reeks experten zouden moeten horen.
Aan de ene kant zijn er natuurlijk de vaststellingen van de Rwandacommissie met onder andere de voorzichtigheid inzake neutraliteit. Aan de andere kant is er een humanitaire nood, een behoefte. Het plafond inzake MONUC is nog altijd niet gehaald. Ik meen ook dat België een EU-battle group zal leiden in 2014. Misschien zullen er dan wel een aantal vragen op ons afkomen.
Wij zullen daarover moeten beraadslagen. De Rwandacommissie heeft een jaar gedaan over haar werkzaamheden en heeft een rapport afgeleverd van 736 pagina’s. Het is niet aan ons om daarover op een paar dagen tijd een nieuwe beslissing te nemen. Toch had ik graag al uw input gekregen in dit debat, tevergeefs. Misschien is er later nog een nieuwe gelegenheid daartoe.
06.11 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, je remercie également M. le ministre pour sa réponse. Que les choses soient bien claires: le groupe socialiste n'est absolument pas fermé à une discussion sur le sujet. Plus de quinze ans après, le débat important mérite peut-être – sans doute, même – d'être réouvert.
Cependant, pour nous, il ne faut pas systématiquement se focaliser sur le débat que nous pourrions avoir concernant le Rwanda, mais plutôt mener un débat sur l'ensemble des missions à l'étranger, qu'elles aient lieu dans le cadre de l'ONU, de l'OTAN ou de la PSDC, sur l'ensemble des recommandations et pas uniquement sur l'une ou l'autre de celles-ci.
Ensuite, si nous voulons renforcer notre contribution à une mission précise, nous devons vraiment être sûrs que sa valeur ajoutée soit réelle.
Enfin, en attendant une éventuelle ouverture d'un débat général sur le sujet, je tiens à préciser que les recommandations existantes restent bel et bien en vigueur et qu'on doit s'y tenir, comme le rappelait d'ailleurs le ministre lui-même.
L'incident est clos.
- de heer Gerald Kindermans aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de recente uitspraken van de Franse Minister Le Drian over Europese Defensie" (nr. 16255)
- de heer Gerald Kindermans aan de minister van Landsverdediging over "de recente uitspraken van de Franse minister Le Drian over Europese Defensie" (nr. 16256)
- M. Gerald Kindermans au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "les récentes déclarations du ministre français, M. Le Drian, sur la défense européenne" (n° 16255)
- M. Gerald Kindermans au ministre de la Défense sur "les récentes déclarations du ministre français, M. Le Drian, sur la défense européenne" (n° 16256)
07.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb een dubbele vraag die over hetzelfde onderwerp gaat. Ik heb de minister van Defensie maar ook de minister van Buitenlandse Zaken een vraag gesteld over dezelfde problematiek omdat het gaat over de recente uitspraken van de Franse minister Le Drian over de Europese defensie.
Mijnheer de minister, The New York Times heeft uitspraken van de minister van Defensie gepubliceerd. Hij stelde zich de vraag of er ooit sprake zal zijn van een echt gemeenschappelijke Europese veiligheids- en defensiepolitiek die in staat zou zijn om onafhankelijk van de NAVO te opereren, iets waar Frankrijk altijd voor geijverd heeft.
Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat de Franse minister van Landsverdediging deze uitspraken heeft gedaan en dat Frankrijk dus openlijk vraagtekens plaatst bij het uitbouwen van zo’n gemeenschappelijke Europese defensie?
Kunt u naar aanleiding van dit interview bevestigen dat de Franse minister eveneens publiek heeft aangegeven dat Frankrijk er momenteel van uitgaat dat de Franse special forces vermoedelijk nog een zekere tijd in Noord-Mali aanwezig zullen zijn? De Malinese troepen zouden immers niet beschikken over de nodige capaciteit om de strijd tegen de islamisten in het noordelijke bergachtige woestijngebied voort te zetten.
Is het correct dat een van de belangrijkste lessen die het Franse leger trekt uit de huidige operatie in Mali te maken heeft met de vaststelling dat Frankrijk momenteel niet beschikt over afdoende zogenaamde verkenningsdrones om dergelijke operaties uit te voeren? Hoe denkt men in Parijs dit capaciteittekort op korte termijn in te vullen? Klopt het dat momenteel enkel Amerikaanse bedrijven dergelijke toestellen zouden kunnen leveren?
Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken bij deze vraagstelling betrokken omdat in de beleidsnota van minister Reynders drie bladzijden werden opgenomen over Europese defensie. Blijkbaar breekt hij daar een lans voor.
07.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega, Frankrijk zet zich meer dan ooit in voor een Europese Unie die over een geloofwaardig defensiebeleid en defensiecapaciteit kan beschikken, ten bewijze de interventies van minister Le Drian op verschillende Europese vergaderingen.
Frankrijk heeft er echter nooit een geheim van gemaakt dat het ook de mogelijkheid wenst open te houden om nationaal of in het raam van een ad-hoccoalitie militair op te treden indien de omstandigheden daartoe nopen. Terecht voert Frankrijk aan dat dit niet in strijd is met de verdere uitbouw van een Europese defensie.
Deze commissie is natuurlik niet het enige forum om commentaar te formuleren over de inzet van Franse eenheden in operaties, in het bijzonder over de special forces en de lessen die Frankrijk voorlopig trekt uit de operaties in Mali. Ik stel voor dat wij dat in de opvolgingscommissie Operaties bespreken. Morgen is er bovendien een vergadering gewijd aan de hele problematiek van Mali.
Voor zover noodzakelijk voor onze steun aan de operatie Serval, krijgt Defensie de noodzakelijke tactische en strategische inlichtingen van Frankrijk. Ook hier kan ik alle geïnteresseerden uitnodigen om kennis te nemen van die informatie tijdens de wekelijks commissie over de opvolging van de operaties en van de operatie in Mali.
Mijnheer de voorzitter, dit gezegd zijnde, moeten wij in de commissie ook de gelegenheid nemen om in het raam van de decembertop van staatshoofden en regeringsleiders, georganiseerd door de Europese voorzitter, die integraal zal gewijd zijn aan de Europese defensiepolitiek, de standpunten van de verschillende lidstaten te vragen, zeker van die lidstaten die zeer specifieke visies daaromtrent hebben. Ik zou het nuttig vinden als wij daaromtrent Franse, Britse, Duitse collega’s in deze commissie kunnen uitnodigen. De Nederlandse collega hebben wij reeds een paar keer gezien. Ik zou er ook op willen staan om deze vergadering zelf bij te wonen.
De voorzitter: Wij hebben nog tijd.
07.03 Minister Pieter De Crem: Wij hebben nog tijd, maar dat zou toch voor de zomervakantie moeten gebeuren opdat men in een aanvankelijk beslissingsproces kan komen in Europa na de zomervakantie.
De voorzitter: Ik stel voor dat uw kabinet ter zake contact opneemt met de commissie en het een en ander probeert te plannen voor juni, begin juli.
07.04 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wij zullen dat morgen inderdaad verder kunnen bespreken in de commissie Opvolging.
L'incident est clos.
- de heer Kristof Waterschoot aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over "de beslissing van het kernkabinet om de Belgische militaire bijdrage in Mali met een maand te verlengen" (nr. 16314)
- de heer Gerald Kindermans aan de minister van Landsverdediging over "de beslissing van het kernkabinet om de Belgische militaire bijdrage in Mali met een maand te verlengen" (nr. 16315)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de veiligheid van de Belgische militairen in Mali" (nr. 16328)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de inlichtingen die onze missie in Mali heeft opgeleverd" (nr. 16382)
- M. Kristof Waterschoot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur "la décision du cabinet restreint de prolonger d'un mois la participation militaire belge au Mali" (n° 16314)
- M. Gerald Kindermans au ministre de la Défense sur "la décision du cabinet restreint de prolonger d'un mois la participation militaire belge au Mali" (n° 16315)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "la sécurité des militaires belges au Mali" (n° 16328)
- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "les renseignements issus de notre engagement au Mali" (n° 16382)
08.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, op vrijdag 1 maart 2013 besliste het kernkabinet dat twee Belgische C-130’s en twee Agustahelikopters die in Mali actief zijn, nog een maand langer ter plaatse zullen opereren.
Mijnheer de
minister, kunt u wat meer uitleg bij die beslissing geven?
08.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik heb een lichtjes andere vraag, hoewel ik mij natuurlijk bij de vraag van de heer Kindermans kan aansluiten.
Wij hebben in de pers een interessante verklaring van u gelezen. U verklaarde dat de veiligheid voor de Belgische militairen die voor de beschermingsopdracht in het kader van de Europese trainingsmissie EUTM naar Mali trekken, niet voldoende wordt gegarandeerd.
Welk probleem hebt u precies vastgesteld?
Welke maatregelen hebt u genomen?
Ik heb ook de vraag ingediend in welke mate de ontplooiing van de Belgische militairen wegens mogelijke veiligheidsproblemen zou kunnen worden uitgesteld. Intussen zou er echter zijn beslist dat de Belgen niet in een eerste lichting naar Mali zouden vertrekken, om ginds de Europese trainers te beschermen, zo vernemen wij. Klopt dat?
Ten slotte, in de pers is sprake van een reeks zelfmoordaanslagen door de rebellen. Kunt u de commissie mededelen hoeveel slachtoffers bij dat soort aanslagen er sinds het begin van de Franse operatie in Mali zijn gevallen?
08.03 Minister Pieter De Crem: Collega’s, tijdens een bijkomende evaluatie ter plaatse van de missie EUTM door de chef Defensie en mijzelf op 26 februari hebben wij vastgesteld dat de opstart van de operatie een vertraging heeft opgelopen.
Wij hebben het hier wel over de operatie Force Protection? Dat was niet altijd duidelijk in de vraagstelling.
08.04 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): De vraag luidt of de Belgen militairen zullen sturen om de Europese instructeurs te beschermen.
08.05 Minister Pieter De Crem: Het kamp waar het onderricht zou plaatsvinden is een halfopen locatie, zoals wel meer voorkomt in Afrika. Het reliëf en de rotsformaties oefenen dan ook een negatieve invloed uit op het beveiligingsdispositief. EUTM zal de nodige aanpassingen uitwerken om een maximale beveiliging van de trainers te garanderen.
De inzet van de Belgische helikopters voor de medische evacuatie en de ondersteuning van EUTM zal mogelijk zijn, zodra de nodige veiligheids- en steunvoorzieningen getroffen zijn en wanneer de trainingsinstallaties bezet worden door EUTM.
In de huidige planningstadium is dat voor eind deze maand gepland.
Er werden enkel in Mali zelfmoordaanslagen gepleegd; het exact aantal sinds de start van de Franse operatie is ons onbekend.
Daarnaast werd Defensie door Frankrijk gevraagd om haar steun aan de operatie-Serval met een maand te verlengen. Concreet betstaat de steun uit het leveren van twee C-130-vliegtuigen voor het verzekeren van het strategische en tactische transport en een capaciteit aan medische evacuatie per helikopter bestaande uit een ambulancehelikopter en een reservehelikopter. Dat werd vorige vrijdag door de Ministerraad goedgekeurd.
De medewerking met Frankrijk op het vlak van inlichtingen, een vraag van de heer Ducarme, kan als uitzonderlijk goed worden beschouwd. Over het algemeen werken de Belgische en de Franse troepen uitzonderlijk goed samen, zeker ook omdat zij gedeeltelijk samen in Mali zijn gelokaliseerd.
Er worden dagelijks gegevens uitgewisseld; ze zijn bestemd voor de troepen die daar ontplooid zijn, en de staf te Brussel.
Gelet op ons engagement in Mali, is het vanzelfsprekend dat onze nationale diensten extra waakzaam zijn.
08.06 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik denk dat het van belang is dat wij ook vanuit onze commissie de problematiek van nabij volgen.
08.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, u zegt dat de veiligheidsomstandigheden tegen het eind van deze maand zullen verbeteren.
De vraag die ik heb gesteld, komt eigenlijk op het volgende neer. Waarom heeft België beslist om geen militairen naar Mali te sturen in het raam van de beschermingsopdracht? Heeft dat te maken met onvoldoende garanties op veiligheid op die infrastructuur, waarvan sprake?
08.08 Minister Pieter De Crem: Mijnheer De Vriendt, heel kort kan ik daarop het volgende antwoorden.
De principebeslissing om aan een dergelijk beschermingsdetachement deel te nemen, is genomen door de regering. Er heeft een evaluatie plaatsgevonden, die enigszins vervroegd werd, omdat de Fransen de transportcapaciteit en de medische capaciteit van de helikopters ook in de EUTM-operatie wilden hebben.
Ikzelf ben ter plaatse geweest om een veiligheidsevaluatie te maken van het kamp waar onze beschermers zouden terechtkomen. Mijn analyse was, onmiddellijk, ter plaatse, samen met de mensen van mijn kabinet en van de stafchef Defensie, dat de veiligheidsvoorwaarden waaronder wij de bescherming dienden aan te bieden aan de Fransen die verondersteld werden het Malinese leger op te leiden, onvoldoende waren om onze Belgische mensen in de meest optimale omstandigheden hun werk te laten uitvoeren. Ik heb toen gezegd dat wanneer wij mensen gaan beschermen, onze troepen ook beschermd moeten zijn en zichzelf moeten kunnen beschermen in de meest optimale omstandigheden.
08.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Dat is een duidelijk antwoord.
U hebt het over het einde van deze maand, waar de veiligheidsomstandigheden zouden kunnen worden verbeterd. Betekent dit dat ons land dan toch militairen zal sturen op dat moment, eens de veiligheidsomstandigheden beter zijn?
08.10 Minister Pieter De Crem: U weet dat ik niet verondersteld ben te antwoorden op intenties.
Wij wachten op het bericht van de EUTM waarin voldaan is aan de veiligheidsvoorwaarden om een beschermingsdetachement te sturen. Op het moment dat die voorwaarden vervuld zijn, zal een eventueel voorstel opnieuw worden voorgelegd aan de Ministerraad.
08.11 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): De principiële beslissing blijft dus geldig?
08.12 Minister Pieter De Crem: Daar is niet op teruggekomen.
De voorzitter: Vragen nrs. 16314 en 16382 van de heren Waterschoot en Ducarme over Mali vervallen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "legerdienst en pensioenberekening" (nr. 16326)
09 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "le service militaire et le calcul de la pension" (n° 16326)
09.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, de legerdienst gold vroeger als verplichte afwezigheid van de arbeidsmarkt. Het is dan ook billijk dat deze periode gehonoreerd wordt in de pensioenberekening. De mate waarin de legerdienst meetelt voor de pensioenberekening verschilt naargelang van het pensioenstelsel. De regeling voor ambtenaren is bijvoorbeeld veel gunstiger dan die voor werknemers of zelfstandigen.
In welke mate vindt u zelf, als minister bevoegd voor Defensie, dat de legerdienst moet meetellen voor de pensioenberekening, onafhankelijk van het stelsel? Zult u uw collega die bevoegd is voor Pensioenen daarover aanspreken? Hoeveel mensen die hun dienstplicht hebben verricht, zijn op dit moment nog niet met pensioen?
09.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega De Vriendt, men kan stellen dat tijdens de periode gedurende dewelke jonge mannen hun legerdienst deden, zij ten dienste van het vaderland presteerden. Ik vind het bijgevolg logisch dat deze periode in rekening wordt gebracht wanneer men de actieve loopbaan van iemand bepaalt in het raam van de berekening van zijn pensioen.
Gezien het technische van de berekening van de pensioenen laat ik dit over aan mijn collega van Pensioenen. Het is namelijk zo dat de verschillende pensioenstelsels absoluut niet met elkaar te vergelijken zijn.
Op uw vraag over het aantal mensen die de dienstplicht hebben vervuld en nu nog niet met pensioen zijn, kan ik u geen exact cijfer geven. Defensie heeft immers geen zicht op wie nu wel met pensioen is en wie niet. Dat is mijn antwoord betreffende de dienstplichtigen.
Wel kan ik u zeggen dat door de opschorting van de legerdienst in 1994 de laatste lichting in 1993 werd opgeroepen. De 18-jarigen uit 1993 zullen, gezien de huidige wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar, met pensioen gaan in 2040. Een ruwe schatting van de 27 voorgaande jaren levert meer dan 1 miljoen werkende oud-dienstplichtigen op.
Voorts geef ik aan dat bij alle helpdesks, zoals “Ken uw pensioen” en andere, en ook bij financiële instellingen, het vakje met betrekking tot de dienstplicht al dan niet kan worden aangevinkt. Dat betekent dus volgens mij – ik ben er praktisch zeker van – dat, indien de dienstplicht is uitgevoerd, deze een bonificatie in het pensioenstelsel kan meebrengen. Het hangt natuurlijk ook af van het stelsel waaronder men valt.
09.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb ook al een tijdje geleden min of meer dezelfde vraag gesteld aan de voorgaande ministers van Pensioenen, omdat wij hier met een reëel probleem te maken hebben. U stipt het zeer correct aan: het is een problematiek die voor de betrokkenen nog een aantal decennia relevant zal zijn. Het is dus niet omdat de laatste dienstplichtigen in 1995 zijn afgezwaaid dat het probleem nu niet meer relevant zou zijn. Integendeel, die mensen naderen het moment waarop zij met pensioen gaan. Zij stellen zich vragen.
Er is effectief een discriminatie. Er is een verschil in de mate waarin de dienstplicht meetelt voor het pensioen, meer bepaald tussen ambtenaren, werknemers en zelfstandigen. De regeling voor ambtenaren is veel gunstiger. Als men een recht op een ambtenarenpensioen opent, wordt de dienstplicht automatisch meegenomen in de berekening. Als men recht heeft op een werknemerspensioen, speelt een aantal voorwaarden. Meer specifiek is er zeker een probleem voor dienstplichtigen die na hun dienstplicht beslisten om nog te studeren gedurende meer dan drie jaar. Voor die categorie wordt de dienstplicht niet meegerekend in het pensioen. Ik vind dat niet billijk en niet rechtvaardig. Het gaat namelijk om een dienst aan de gemeenschap en een verplichte afwezigheid van de arbeidsmarkt. Die zouden moeten worden gehonoreerd.
Ik heb uw antwoord goed beluisterd. U zit in dezen op dezelfde lijn, waarvoor dank.
L'incident est clos.
De voorzitter: Collega’s, de vraag nr. 16360 van mevrouw Boulet vervalt. De heer Maertens heeft gevraagd om zijn vraag nr. 16368 uit te stellen, net zoals mevrouw Grosemans voor haar vraag nr. 16391. De heer Francken laat zijn vraag nr. 16397 omzetten in een schriftelijke vraag.
Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van deze commissievergadering.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.01 uur.
La réunion publique de commission est levée à 13.01 heures.