Commission de la Défense nationale |
Commissie
voor de Landsverdediging |
du Mercredi 30 janvier 2013 Après-midi ______ |
van Woensdag 30 januari 2013 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.47 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Filip De Man.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.47 heures. La réunion est présidée par M. Filip De Man.
01 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de mogelijke opname van een Russische brandwondenpatiënt in het brandwondencentrum van Neder-Over-Heembeek" (nr. 15271)
01 Question de Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "l'admission possible d'un patient russe souffrant de brûlures au centre des grands brûlés de Neder-Over-Heembeek" (n° 15271)
01.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, op de avond van 17 januari raakte Sergej Filin, een Russische theaterdirecteur, zwaar verbrand nadat een onbekende hem voor zijn woning in Moskou met een bijtend product had aangevallen. Volgens de eerste berichten in de pers zou hij na een operatie in een Russisch ziekenhuis naar het brandwondencentrum te Neder-Over-Heembeek worden overgebracht. Er was een overeenkomst en ook het vervoer was al geregeld. Defensie kon de berichten niet bevestigen en zei dat er nog onderzocht werd of een overplaatsing nodig was. De Russische ambassade in Brussel heeft de overplaatsing naar ons land wel bevestigd. Later berichtten de media dat de beslissing de heer Filin over te plaatsen, geannuleerd was.
Mijnheer de minister, klopt het dat er aanvankelijk een overeenkomst bestond om Sergej Filin op te nemen in het brandwondencentrum van Neder-Over-Heembeek? Zo ja, hoe is de overeenkomst tot stand gekomen?
Klopt het dat er een akkoord was over het transport per vliegtuig? Indien ja, om welk en wiens vliegtuig ging het? Wie zou tijdens de vlucht instaan voor de verzorging van de heer Filin? Werd er, indien Defensie op een of andere manier bij de vlucht betrokken was, een kostprijs afgesproken? Welke?
Wie nam de beslissing om de overplaatsing te annuleren? Om welke reden?
Zijn er plannen om de Rus op termijn alsnog in Neder-Over-Heembeek te behandelen?
01.02 Minister Pieter De Crem: Er is nooit een overeenkomst gesloten om de Russische theaterdirecteur Sergej Filin op te nemen in het militair hospitaal van Neder-Over-Heembeek. Wel heeft de behandelende arts van de Russische theaterdirecteur contact opgenomen met een geneesheer van het brandwondencentrum van het militair hospitaal om een eventuele behandeling van zijn patiënt te bespreken. De vereiste expertise was echter geenszins gericht op brandwonden en de administratieve goedkeuringsprocedure voor een dergelijke operatie of opname werd dan ook niet opgestart. Er zijn geen plannen om de Russische patiënt in de toekomst in het militair hospitaal te behandelen.
01.03 Karolien Grosemans (N-VA): Het blijft een vreemd verhaal. De algemeen directeur van het theater beslist om contact op te nemen met Neder-Over-Heembeek, wanneer ik het goed heb begrepen. Het is daarna bevestigd door de Russische ambassade en de Russische pers. Dan is er plots die annulatie.
L'incident est clos.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "het beheer van de munitie door Defensie" (nr. 15272)
- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "het beheer van de afgedankte munitie en de historische munitie bij Defensie" (nr. 15474)
- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Landsverdediging over "de ontmanteling van de historische munitie in de grachten rond het fort van Zwijndrecht" (nr. 15526)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "la gestion des munitions par la Défense" (n° 15272)
- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "la gestion des munitions déclassées et des munitions historiques à la Défense" (n° 15474)
- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre de la Défense sur "le démantèlement des munitions historiques dans les fossés entourant le fort de Zwijndrecht" (n° 15526)
02.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, in het zogeheten blunderboek van het Rekenhof, dat dit jaar op 18 januari werd voorgesteld, hekelt de instelling het beheer van de munitie door Defensie. Volgens het Rekenhof is de gegevensbank over de munitie onvoldoende betrouwbaar en gebeuren de kwaliteitscontroles niet frequent genoeg. Dat laatste zou onder andere te maken hebben met de grote hoeveelheid niet-operationele munitie, die 70 % van de totale voorraad reglementaire munitie bedraagt.
Iets meer dan een derde van die niet-operationele munitie kan te koop worden aangeboden, maar de verkoop is blijkbaar marginaal. Alle overige ongebruikte munitie moet zo snel mogelijk worden vernietigd, maar daarvoor volstaan de bestaande vernietigingsinstallaties niet. Het Rekenhof is van oordeel dat Defensie, op basis van een specifieke planning, een stand van de declassering en de vernietiging zou moeten opmaken, om de middelen die zullen worden ingezet zo goed mogelijk aan te passen.
Mijnheer de minister, ik heb over die problematiek de volgende vragen.
Hoe zijn de fouten, de leemten en de anomalieën die in de gegevensbank over munitie werden vastgesteld, daar terechtgekomen? Volgens het Rekenhof zouden de fouten in de gegevensbank eind 2012 moeten zijn rechtgezet. Is dat gebeurd? Hoe lang heeft dat geduurd? Zijn de systeemaanpassingen die het voorraadbeheer moeten verbeteren nog steeds gepland voor maart 2013?
Kunt u een kort overzicht geven van alle concrete maatregelen die Defensie heeft genomen of zal nemen om de kwaliteitscontroles op te drijven?
Kunt u garanderen dat wij ons aan de NAVO-voorschriften inzake de frequentie van kwaliteitscontroles zullen kunnen houden, wanneer die verplichte standaarden worden? Wanneer zal die verplichting precies intreden?
Aan welke criteria moet de niet-operationele munitie voldoen om in aanmerking te komen voor verkoop? Gaat Defensie ook actief op zoek naar kopers? Zo ja, hoe gebeurt dat?
Bent u van plan het advies van het Rekenhof op te volgen en een stand van de declassering en de vernietiging te laten opmaken?
02.02 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat collega Grosemans heel volledig is geweest en wil enkel een bijkomende vraag stellen.
Welke materialen komen specifiek in aanmerking voor verkoop? Wat zijn de criteria waaraan de kopers moeten voldoen?
02.03 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik heb kennis genomen van het rapport van het Rekenhof via een schrijven dat op 9 november 2012 werd verstuurd.
Het logistieke beheerssysteem, de gegevensbank ILIAS (Integrated Logistic Information and Automation System) is gebruikt bij Defensie. Het vertoonde enkele beperkingen bij de implementering van de automatisering van het munitiebeheer.
Om het hoofd te bieden aan deze problematiek werd gewerkt met specifieke parallelle munitiebeheersystemen. Met de implementatieregeling van een ILIAS software update in maart 2013 zullen alle anomalieën uit de gegevensbank zijn verdwenen en zullen alle andere relevante munitietechnische beheersparameters, alsook een kwaliteitsbeleid, beschikbaar zijn.
De geïntegreerde logistieke steunpolitiek munitie, die onder andere afgeslankte en te ontmantelen munitie behelst, wordt in augustus van dit jaar gefinaliseerd. De reeds bestaande planning voor demilitarisatie van die operationele munitie zal daarvan deel uitmaken.
Alle nodige acties om de loten te transfereren naar de juiste categorieën zijn reeds gebeurd in augustus van vorig jaar.
De nieuwe NAVO-standaard die de frequentie en het type van de kwalitatieve controles beschrijft waaraan munitie moet worden onderworpen, ligt nog ter studie binnen de NAVO zelf. Defensie volgt wel al de filosofie van deze standaard.
In uitvoering hiervan werden concrete maatregelen genomen tot verbetering van de kwaliteitscontroles. Er is namelijk een jaarlijks door de Defensiestaf opgevolgd inspectieprogramma van deze kwaliteitscontroles.
Verder werd de controlecapaciteit van de testcentra munitie verhoogd zodat onder andere de opsporing van instabiele munitie wordt versneld.
Bijkomend zorgt een doorgedreven demilitarisatie van niet-operationele stocks voor een vermindering van het patrimonium, wat ook de efficiëntie van deze kwaliteitscontroles verhoogt.
Het deduceren van het patrimonium aan niet-operationele munitie gebeurt eveneens via de militaire verkoopketen. Dergelijke munitie kan worden verkocht, hetzij rechtstreeks, hetzij via gespecialiseerde firma’s die hiervoor gecertificeerd zijn.
De verkoop van munitie maakt steeds het voorwerp uit van een verkoopdossier dat via de Inspectie en de inspecteur van Financiën wordt voorgelegd en vereist steeds de nodige eindgebruikerverklaringen en exportlicenties. Zonder dat kan de verkoop niet doorgaan.
Het maximaal promoten van de verkoop van onze overtollige wapensystemen en munitie is een permanente prioriteit binnen het activiteitenspectrum van de verkoopsdienst.
Tot op heden gebeurde deze promotie vooral en in essentie via de verspreiding van de zogenaamde verkoopscatalogus van staat tot staat en via de beperkte verkoop aan firma’s.
Ik onderschrijf de aanbevelingen van het Rekenhof. Defensie is overtuigd van het belang van een globale aanpak om de huidige munitieproblematiek op te lossen.
Het auditrapport van het Rekenhof is een belangrijk gegeven dat Defensie toelaat om het huidige beleid rond het munitiebeheer nog transparanter te maken en te optimaliseren. Het vormt tevens een aanmoediging in de uitvoering van al de bestaande actieplannen.
02.04 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik hoop inderdaad dat er een versnelde vernietiging van die onbetrouwbare munitie komt omdat de veiligheid van onze militairen in het gedrang kan komen. Wij moeten situaties zoals in 2010 vermijden, waarbij er problemen met de Milan-raketten waren en waarbij kruit is ontploft en een gewonde is gevallen.
Ik had nog een vraag waarop u niet hebt geantwoord. Defensie heeft zelf ontdekt dat er fouten en anomalieën in de gegevensbank over munitie zitten. Is Defensie toen onmiddellijk zelf in gang geschoten om die fouten daaruit te halen? Of zijn ze pas in gang geschoten nadat het rapport van het Rekenhof vorig jaar is verschenen?
02.05 Minister Pieter De Crem: Ons actieplan liep al een hele tijd. Wij hebben toen melding gekregen dat zich problemen voordeden met de verwerking van de gegevens, maar wij waren al actief voor het Rekenhof met dit verslag kwam.
02.06 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw volledige antwoord. Ik stel met tevredenheid vast dat in de exportlicenties een passage meegenomen wordt over de verkoop van het overtollige materiaal.
De voorzitter: Mevrouw De Meulemeester, uw timing is ongelukkig. U kwam net binnen toen de minister al geantwoord had op de vragen van uw twee collega’s. Ik neem aan dat het kabinet kan zorgen voor schriftelijke antwoorden op uw zeer gedetailleerde vragen. U zult daarmee genoegen nemen, neem ik aan? Wij kunnen de vragenronde immers moeilijk herbeginnen.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de minister van Landsverdediging over "de inzet van militaire politie voor de beveiliging van koninklijke domeinen" (nr. 15375)
- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de bewaking van de koninklijke domeinen" (nr. 15379)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de bewaking van de koninklijke domeinen" (nr. 15383)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Landsverdediging over "het door de commissaris-generaal van de federale politie voorgestelde optimalisatieplan voor de politie" (nr. 15398)
- M. Michel Doomst au ministre de la Défense sur "le recours à la police militaire pour la sécurisation de domaines royaux" (n° 15375)
- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la sécurisation des propriétés royales" (n° 15379)
- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "la sécurisation des propriétés royales" (n° 15383)
- Mme Jacqueline Galant au ministre de la Défense sur "le plan d'optimisation de la police présenté par la commissaire générale de la police fédérale" (n° 15398)
03.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, in het kader van een discussie in de commissie voor de Binnenlandse Zaken verwees mevrouw Milquet naar een militaire bezetting als ultieme redding voor een probleem. Ook Landsverdediging zou voor de verdediging van het koninklijk domein worden ingeschakeld.
In de commissie voor de Binnenlandse Zaken waren wij in het kerntakendebat immers aanbeland bij de discussie over het oneigenlijke gebruik van de politie voor de bescherming van de koninklijke domeinen. De politie zou niet langer de koppositie moeten innemen. Vermits de militaire politie al sinds lang met de bewaking en beveiliging van gebouwen vertrouwd is, is in het idee geopperd om de militaire politie voor deze beveiligingstaak te laten instaan.
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt ter zake?
Is over de problematiek met uw collega van Binnenlandse Zaken al een tête-à-tête gehouden?
Zou op termijn voldoende personeel kunnen worden vrijgemaakt om die opdracht uit te voeren?
03.02 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de inleiding en de vraagstelling van de heer Doomst.
Het was in de commissie voor de Binnenlandse Zaken de minister maar vooral de commissaris-generaal van de federale politie die u en ons allen voor een voldongen feit plaatste. Het was alsof een en ander al helemaal in kannen en kruiken was en was beslist. Ik weet niet of dat zo is.
Daarom mijn vragen: bent u hierover door de politie of door een van uw collega-ministers, die achter het voorstel zouden staan – dan gaat het over de minister van Binnenlandse Zaken en van Justitie – vooraf gecontacteerd?
Is er overleg geweest met u of met Defensie?
Wat is uw eigen houding in dit dossier? Wij hebben u nog niet gehoord over dit thema.
Stel dat het plannetje zoals geschetst door de commissaris-generaal van de politie doorgaat, is er vandaag dan voldoende personeelscapaciteit bij de militaire politie om voor de bewaking van de koninklijke domeinen in te staan, naast het vandaag bestaande takenpakket? Zo niet, hoe zult u dit oplossen? Zult u bijvoorbeeld via interne mobiliteit bij Defensie voldoende personeel kunnen rekruteren?
Wanneer er taken worden afgestoten van andere diensten of overheden naar Defensie, is het een steeds weerkerende vraag van Defensie dat zij boter bij de vis willen en dat zij daarvoor vergoed willen worden. Is er bij Defensie voldoende budget om die bijkomende opdrachten uit te voeren? Of stelt u die opdrachten afhankelijk van een overheveling van het toegewezen budget van de federale politie naar de militaire politie?
03.03 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, de inleiding is reeds gegeven. Het is inderdaad naar aanleiding van de nota over de hervormingsplannen van commissaris-generaal Cathérine De Bolle dat er gewag wordt gemaakt van een wissel van de wacht, om het zo te noemen. Het gaat om een verschuiving van de prioriteiten van de federale politie naar eventueel de militaire politie voor de bewaking van de koninklijke domeinen, eventueel uitgebreid naar de bewaking van personen. Dit blijkt weliswaar niet onmiddellijk aan de orde wanneer wij het verslag van de commissie van vorige week grondig nalezen.
Werd daarover overleg gepleegd met uzelf of met Defensie? Zo ja, wanneer en met wie of met welke organen? Wat is daaromtrent uw visie of de visie van Defensie? Defensie kent een budgettaire krapte. Welke budgettaire implicatie zou de doorgevoerde beslissing hebben voor het budget van Defensie? Welke implicatie zou de doorgevoerde beslissing eventueel hebben op personeelsvlak?
03.04 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je rejoins ce qui a été dit par mes collègues. Nous avons assisté à la présentation du plan très ambitieux de la part de la ministre et de la commissaire générale. Elles nous annoncent la suppression de certaines fonctions qui sont actuellement gérées par les policiers. Si ces fonctions sont supprimées, il faut les confier à d'autres responsables. La ministre de l'Intérieur nous a notamment parlé des missions d'encadrement et de surveillance des domaines royaux ainsi que d'autres missions protocolaires qui seraient désormais confiées à des militaires.
Pour ce qui est des domaines royaux, on parle de plus de 150 agents qui y sont affectés. Cela représenterait un effort considérable de la part de votre département.
Monsieur le ministre, comme l'ont demandé les autres collègues, une concertation avec vos services a-t-elle été initiée par le département de l'Intérieur? Mme Milquet nous a dit venir en commission avec des propositions déjà très concrètes dès le mois de mars. Nous y sommes presque. Où en sont les concertations?
Ce qui nous a été présenté est une deuxième réforme très importante des polices. Votre département y sera très largement impliqué. J'aurais dès lors voulu savoir quelle était la position de votre département par rapport à cette proposition de réforme. Cela vous semble-t-il réaliste et réalisable? Auriez-vous les moyens d'affecter des militaires à tout un ensemble de missions assumées jusqu'à présent par la police?
03.05 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, chers collègues, comme vous, j'ai lu dans les journaux des articles relatifs à des mesures contenues dans un plan d'optimalisation de la police. Je n'étais pas le destinataire de ce plan. J'ai vérifié dans ma boîte aux lettres: aucune lettre ne m'a été envoyée.
Quelles que soient les mesures qui ont été reprises, il est clair que la collaboration entre la police et l'armée est une réalité quotidienne. Elle fait d'ailleurs l'objet de deux protocoles d'accord.
In dit kader ontmoet ik regelmatig mijn collega van Binnenlandse Zaken, mevrouw Milquet. Een aantal punten, dat momenteel in de pers verschijnt, is al gespreksonderwerp geweest tussen onze beide kabinetten. Deze gesprekken hadden tot doel een stand van zaken op te stellen over enkele punten, zoals de beveiliging van nationale en internationale strategische plaatsen, en gevoelige infrastructuren. Voorbeelden hiervan zijn de koninklijke domeinen en residenties, de parlementen, de ambassades, de zetel van de NAVO en een aantal andere.
Dit overleg had ook betrekking op het opstellen van overgangsmodaliteiten voor het personeel tussen Defensie en politie, en dit in het kader van de mobiliteit zoals bepaald bij de invoering van het statuut “beperkte duur”. Het creëren van dit statuut is namelijk opgenomen in het regeerakkoord. Deze gesprekken zijn nog gaande en hebben vooralsnog niet tot concrete maatregelen geleid.
Je ne suis évidemment pas opposé à tout ce qui peut améliorer le fonctionnement des services publics. Mais améliorer la situation d'un service au détriment d'un autre, ne me semble toutefois pas être un objectif louable.
Als ik u meegeef dat de Military Police Group, die momenteel 188 personeelsleden telt, verspreid over het hele grondgebied van het land, de vraag amper aankan en regelmatig de politie steunt, zoals bijvoorbeeld bij Europese topmomenten en topoverleg en als men weet dat de politie 150 mensen inzet voor de bewaking van de koninklijke domeinen, dan weet men genoeg.
Puis-je enfin rappeler que j'ai réalisé une transformation de la Défense. Au total, 8 000 fonctions ont déjà été supprimées et 2 000 fonctions supplémentaires seront supprimées durant cette législature. Des économies budgétaires importantes ont été réalisées sans remettre en cause les missions des forces armées ni – et surtout – faire porter en aucune manière le poids de cette transformation par un service externe à la Défense, quel qu'il soit.
03.06 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. U wordt steeds meer kwaliteiten toegedicht. Daarom verwijst men waarschijnlijk ook in deze naar u om een oplossing te zoeken. Ik denk dat dit toch minstens complementair zal moeten zijn, als ik uw antwoord hoor, aan de inspanningen die van de politie zullen moeten blijven komen.
Ik hoop dat wij de komende weken en maanden, nadat de gesprekken tussen u en de minister van Binnenlandse Zaken in een vergevorderd stadium zullen aanbelanden, tot een traject van afbouw kunnen komen. Anders vrees ik dat dit een moeilijk haalbare piste zal zijn.
Ik denk ook dat wij samen met Binnenlandse Zaken het idee van de privébewaking – ook daar ontstaat stilaan een piste om de mogelijkheden te vergroten – mee zullen moeten inschakelen willen wij ooit het vooropgestelde doel bereiken.
03.07 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, mocht men u buiten willen, dan ik kan u geruststellen. Er is ook voor u nog plaats in onze herberg.
Mijnheer de minister, uw antwoord is heel bizar. Er is geen enkel overleg geweest. Er werd op voorhand geen enkele afspraak gemaakt. Dat is toch heel bizar. Dat is misschien wat symptomatisch voor deze regering die zichzelf de regering van het faisable noemt. De opendebatcultuur is misschien wel terug. De ballonnetjes worden opgelaten maar ook heel snel weer doorprikt als wij een vraag in de commissie stellen.
Ik merk dat u terecht opmerkt dat de haalbaarheid van het voorstel nihil is, dat het niet kan binnen de huidige personeelsbezetting.
Als het gaat over de plannen voor het statuut van beperkte duur, dan weet u dat wij die zullen steunen, maar wij zijn nog steeds in blijde verwachting van een concreet initiatief daartoe.
Ik hoop dat wij daarin stappen kunnen zetten vóór het einde van deze regeerperiode. Wij zijn in blijde verwachting.
03.08 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wij hoorden minister Milquet vorige week in de commissie die het had over de versterking van haar politiediensten. Het is toch wel heel gemakkelijk om een aantal takenpaketten over te hevelen naar een ander departement. Dat lijkt mij iets te eenvoudig. Ik denk dat in dat beleidsdomein een grondiger kijk op de zaak moet worden geworpen en dat andere alternatieven moeten worden aangeboord dan het simpelweg verschuiven van een aantal taken.
Ik neem er nota van dat u zeker niet openstaat voor dit voorstel dat u nog niet werd bezorgd, maar waarover u binnenkort misschien meer zult horen van uw collega-minister.
Ik dring aan op een grondig overleg op het domein waar het thuishoort. Onze fractie deelt de visie dat een andere piste moet worden geopend, namelijk de privébewaking of het aanspreken van de civiele lijst om een en ander te bekostigen.
03.09 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je trouve dommage que vous n'ayez pas été contacté par Mme Milquet sur un sujet aussi important, alors qu'elle compte vraiment beaucoup sur vous pour mettre sa réforme en œuvre.
03.10 Pieter De Crem, ministre: La fuite a court-circuité les pourparlers!
03.11 Jacqueline Galant (MR): Je ne vous en veux pas du tout! Mme Milquet a l'habitude de travailler avec des effets d'annonce. Nous nous retrouvons devant le même problème pour une réforme aussi importante. Elle a annoncé un certain nombre de remplacements d'agents de police pour certaines missions mais vous ne disposez même pas des effectifs suffisants pour répondre à cette demande!
Je connais la manière de fonctionner de Mme Milquet et je suis certaine que la fuite a été bien organisée afin que la presse soit au courant de cette réforme avant tout le monde.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense sur "l'usage des 'battle groups'" (n° 15426)
04 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Landsverdediging over "het inzetten van battle groups" (nr. 15426)
04.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, si la réaction européenne peut être saluée concernant le Mali, l'opération française à laquelle sont venus s'ajouter nos efforts et ceux d'autres nations européennes aura fait une victime indirecte: les battlegroups européens.
En effet, sur le papier, tout désignait un battlegroup européen pour intervenir au moins dans un second temps: les éléments juridiques et politiques étaient réunis, un cadre international, un certain consensus européen, une demande de l'État légitime; la plupart des éléments doctrinaux se trouvaient également présents: crise hors du territoire européen, à moins de 6 000 km, nécessité d'une intervention rapide avant un relais à une autre force.
Ajoutons que ces militaires appartenant aux battlegroups sont formés et entraînés à cette fin. Selon un expert européen qui nous décrit la doctrine officielle du battlegroup, ces militaires sont formés au combat. Le meilleur moyen de tirer partie et profit de toute l'étendue de leurs capacités serait de les utiliser pour des missions de combat dans la gestion de crise compte tenu de leur taille limitée. Pourtant, ils ne sont pas intervenus.
Monsieur le ministre, l'intervention sur le terrain de ces battlegroups a-t-elle été envisagée à un moment?
Des discussions ont-elles eu lieu dans ce sens? Il est clair que l'Europe a renoncé à ce choix.
Quels sont les motifs pour lesquels nous n'avons pu utiliser ces battlegroups?
De manière plus prospective, des discussions sont-elles en cours pour mieux faire usage de ces forces à l'avenir?
En effet, c'est assez paradoxal: la Pologne, la France et l'Allemagne constituent le battlegroup actuel. Régulièrement, les forces sont sujettes à des tournantes et la Belgique y participe également. Pourtant, ces battlegroups ne sont jamais utilisés.
Cet outil est-il réellement encore adapté aux crises modernes?
Des réflexions en vue du sommet européen de décembre 2013 sont-elles déjà apparues afin de mieux utiliser les capacités de ces troupes présentes, actives, entraînées, disposant d'un mandat et, sur papier, réputées les meilleurs opérateurs pour intervenir lors de crises telle celle du Mali?
04.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, je remercie notre collègue Dallemagne car ses questions ont trait au débat sur la politique étrangère et de défense de l'Union européenne, sur la préparation du sommet de décembre et certainement sur le fonctionnement des battlegroups. Je suis tout à fait d'accord d'aborder ces sujets ultérieurement au sein de cette commission.
Lors de sa réunion du 18 janvier 2013, le Comité Politique et de Sécurité (CoPS) de l'Union a suggéré l'utilisation éventuelle d'un battlegroup dans le cadre de la mission d'entraînement au Mali appelé EUTM-Mali. À cette occasion, l'engagement du battlegroup pour appuyer une évacuation au cas où la situation sur le terrain se dégraderait fut envisagé. Néanmoins, comme cela a été rappelé lors de la réunion informelle des Defense Policy Directors de l'Union européenne à Dublin les 24 et 25 janvier, l'utilisation d'un battlegroup pour des missions de combat sur le théâtre des opérations malien est inacceptable pour certains pays.
La Belgique soutient pleinement les principes et le niveau d'ambition propre au concept du battlegroup. Il est cependant clair que chaque utilisation concrète devra faire l'objet d'une décision politique unanime des États membres ainsi que des parlements nationaux. C'est peut-être là que le bât blesse.
Dans la perspective du Conseil européen de décembre 2013, ce dernier a insisté sur l'efficacité et la visibilité de la politique de sécurité et de défense commune, plus particulièrement sur la capacité de l'Union européenne à déployer du personnel civil et militaire endéans de courts délais.
Enfin, sachez qu'une décision stratégique concernant les contributions de États membres, l'utilisation, l'efficacité et l'aspect financier relatifs aux battlegroups est prévue lors du Conseil de décembre précité mais également lors du Conseil des Affaires étrangères et de la Défense qui aura lieu au mois d'avril.
Cela dit, les battlegroups existent. Nous avons maintenant la responsabilité de les faire fonctionner.
04.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je constate que nous nous posons les mêmes questions. Cet outil est-il encore adapté? D'un point de vue politique, il semblerait qu'il ne puisse plus être utilisé. Pourtant, il me semble que nous étions tous très heureux de la mise en place de ces battlegroups qui, finalement, ne se déploient jamais. Il s'agit là d'un paradoxe qu'il faut essayer de régler.
Il me semble que cette année est une année propice à la réflexion et, peut-être, à la créativité dans ce domaine pour voir comment avancer avec certaines nations. En effet, comme vous l'avez dit, cela nécessite un consensus politique, une cohérence, une volonté en matière d'affaires étrangères d'aller ensemble dans la même direction, ces battlegroups n'étant, finalement, qu'un moyen mis au service d'une politique étrangère et d'une politique de sécurité internationale.
En conclusion, il y a là une réflexion qui devrait pouvoir aboutir. Je sais que vous êtes partisan d'une construction européenne plus opérationnelle, plus proactive. Selon moi, nous pourrions, en vue du sommet de décembre 2013, faire des propositions visant à rendre cet outil véritablement opérationnel. Sinon, il faudra définitivement considérer qu'il s'agit d'un outil qui ne sert qu'à l'entraînement et jamais aux opérations.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense sur "la situation des employés afghans de la force belge en Afghanistan" (n° 15427)
05 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Landsverdediging over "de situatie van de Afghaanse medewerkers van de Belgische strijdkrachten in Afghanistan" (nr. 15427)
05.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, lors du débat sur votre note de politique générale, j'étais déjà intervenu sur le sort réservé à certains employés locaux afghans. On connaît le cas d'Afghans employés par l'armée française, qui ont été assassinés à leur retour au village. Vous m'aviez alors répondu que le sort du personnel local qui a travaillé pour l'ISAF – par exemple, des interprètes – ne faisait pas l'objet d'une politique uniforme, chaque membre de l'OTAN réglant cette question comme bon lui semblait.
Je voudrais approfondir cette question. Nous avons déjà procédé à un retrait de nos forces armées de l'aéroport de Kaboul, KAIA. Dans ce cadre, y a-t-il eu des difficultés précises? A-t-on eu connaissance de problèmes particuliers concernant le personnel afghan dont nous avons dû nous séparer? Un suivi est-il organisé? Existe-t-il des craintes particulières? Des mesures particulières sont-elles envisagées, éventuellement au cas par cas, pour le départ des Belges du nord de l'Afghanistan, que ce soit à Kunduz ou à Kandahar? Avons-nous étudié l'opportunité d'accueillir chez nous certains de ces employés dont la sécurité pourrait être mise en danger au moment de notre retrait?
05.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, ma réponse sera brève. L'échéance de fin 2014 pour le retrait de la plus grande partie des troupes de la coalition approche. Entre-temps, beaucoup d'employés locaux cherchent à assurer leur avenir, tant sur le plan sécuritaire que financier.
Certains pays ont déjà offert l'asile à des employés locaux. Ces propositions ont été largement relayées par la presse afghane. Il est dès lors probable que des employés locaux actifs dans les zones où sont déployées les troupes belges se servent de ces précédents pour solliciter eux-mêmes l'asile en Belgique.
Dans cette optique, ces employés et leurs familles pourraient faire l'objet de menaces sécuritaires cependant difficiles à évaluer. Tant en ce qui concerne l'éventuel traitement des demandes d'asile qu'en ce qui concerne les menaces qui pèseraient sur ces personnes, je dois vous renvoyer aux membres compétents du gouvernement, à savoir la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, et mes collègues de l'Intérieur et de la Justice. Une certaine vigilance est de mise sur ce point-là.
05.03 Georges Dallemagne (cdH): J'insiste vraiment sur l'attention que la Belgique devra porter à ce personnel local. En effet, certains de ces membres du personnel sont considérés comme des traîtres, des vendus, des personnes exerçant un métier à la solde de ceux que les talibans considèrent comme leurs ennemis. Si l'on attend que ces personnes arrivent en Belgique et demandent l'asile, la procédure serait pour certains d'entre eux probablement impossible à utiliser.
Je compte sur le gouvernement pour avoir, à ce sujet, une attitude plus proactive et qu'il soit bien vérifié qu'il ne s'agisse pas de personnes qui "instrumentaliseraient" des cas précédents pour faire valoir leur propre cas. Je pense qu'une procédure spécifique ne serait pas très lourde à organiser, pourquoi pas en impliquant un personnel compétent dans ce domaine-là, qui vienne des administrations que vous avez citées et qui pourrait, le cas échéant, être brièvement envoyé en mission là-bas afin de vérifier qu'il n'y a pas là un danger particulier envers lequel nous devrions adopter une attitude proactive.
Het incident is gesloten.
- M. Christophe Lacroix au ministre de la Défense sur "l'égalité de genres à l'armée" (n° 15439)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "la représentation des femmes au sein de l'armée" (n° 15469)
- de heer Christophe Lacroix aan de minister van Landsverdediging over "de gendergelijkheid bij het leger" (nr. 15439)
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de vertegenwoordiging van vrouwen in het leger" (nr. 15469)
06.01 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, les États-Unis sont en passe de changer leur politique de genres au sein de leur armée. Jusqu'à présent un règlement du Pentagone adopté en 1994 interdisait aux femmes l'accès à près de 25 % des fonctions militaires actives – dont le combat direct – handicapant de fait leur carrière. Ce ne sera bientôt plus le cas puisque le secrétaire d'État à la Défense a ouvert ce jeudi tous les postes militaires aux deux sexes. Chaque composante de l'armée devra livrer ces prochains mois un plan d'application concret, la mixité pratique devant être d'application d'ici 2016.
En Belgique, selon un article paru dans Le Soir, il n'y aucune ségrégation entre les sexes en termes d'accès aux postes – combattants ou non – ou aux différentes missions. Cependant, malgré cette égalité, dans les faits, il demeure un "plafond de verre" pour les femmes. Il n'existe, par exemple, qu'une seule générale-major à l'heure actuelle.
Dès lors, monsieur le ministre, j'aimerais vous poser les questions suivantes. Quelles mesures sont prises en termes de gestion des ressources humaines pour s'assurer que, dans les faits, chaque fonction ou chaque mission soit ouverte à tous les militaires quel que soit leur sexe? Existe-t-il à l'heure actuelle un plan diversité/mixité pour lutter contre ce "plafond de verre" pour les femmes au sein de l'armée? Le cas échéant, quels en sont le plan d'action et l'évaluation?
06.02 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het Amerikaanse leger maakt nog dit jaar komaf met het verbod op vrouwen in gevechtsposities.
In ons land zijn er in principe geen beperkingen voor vrouwelijke militairen, hoewel zij niet overal even sterk vertegenwoordigd zijn. Hun aandeel in gevechtseenheden ligt rond de 4 %. Er zijn ook minder vrouwen met een hogere graad. In mei vorig jaar was ongeveer 4 % van de kolonels en generaals een vrouw, terwijl er in totaal ongeveer 8 % vrouwen in het leger zijn. Dat cijfer is al tien jaar min of meer hetzelfde. Sinds 2010 is er zelfs sprake van een daling, ondanks verschillende maatregelen. Ondertussen blijft het aandeel vrouwen in legers van landen als Nederland, Duitsland en Frankrijk stijgen tot zelfs 15 % in dat laatste land.
Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Hebt u een verklaring voor het feit dat het aandeel vrouwelijke militairen bij ons, in tegenstelling tot in de buurlanden, stagneert en zelfs daalt, ondanks maatregelen?
Slaagt Defensie er niet in om meer vrouwen te rekruteren, of haken er net te veel vrouwen af tijdens de opleiding of nadien tijdens hun loopbaan?
Welke zijn de belangrijkste concrete maatregelen en initiatieven die sinds 2007 genomen zijn om Defensie aantrekkelijker te maken voor vrouwen? Welke daarvan waren specifiek gericht op de vertegenwoordiging van vrouwen in buitenlandse operaties en in hogere functies?
Heeft er al een evaluatie van die maatregelen plaatsgevonden? Zo ja, wat was het resultaat ervan? Zo nee, waarom niet?
Tot slot, Defensie werkt binnen haar diversiteitbeleid niet met genderquota. Worden er wel streefcijfers gehanteerd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
06.03 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je tiens tout d'abord à souligner qu'il n'y a aucune ségrégation de genre au sein de la Défense, qui base sa gestion des ressources humaines, le recrutement, l'affectation, les missions et les promotions sur les compétences, indépendamment du sexe. Toutes les fonctions sont ouvertes aux femmes dès le recrutement et les campagnes de recrutement intègrent l'aspect diversité.
Nous disposons d'un plan d'action en matière de diversité et de genre. L'aspect "genre" de ce plan est traité dans le cadre du plan d'action national belge relatif à l'implémentation de la résolution 1325 du Conseil de sécurité des Nations unies sur les femmes, la paix et la sécurité. Ce plan est réalisé sous la direction du SPF Affaires étrangères et en collaboration avec les autres SPF et l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes.
Un nouveau plan d'action national 2013-2016, prévu pour le premier semestre 2013, prévoira un certain nombre d'actions veillant, entre autres, à une meilleure participation des femmes dans les processus de paix, ainsi qu'à la promotion de leur position dans la société. Ces actions seront assorties d'indicateurs afin de pouvoir les évaluer.
Il n'y a pas de "plafond de verre" à la Défense mais, avec une moyenne de 8 à 9 % de l'effectif, les femmes militaires y sont, certes, sous-représentées. Cette moyenne est, néanmoins, en évolution positive au niveau des officiers (près de 10 % en 2012). Vu que la Défense est principalement alimentée par un recrutement à la base, il faut un certain temps avant que ces évolutions positives n'aient un réel impact au niveau des hautes fonctions.
En ce qui concerne le personnel civil statutaire, les femmes représentent 38 % du personnel contractuel et 64 % des effectifs.
Mevrouw Grosemans, de lichte gemiddelde daling van het aantal vrouwen bij het militair personeel is verbonden aan de aard van de opengestelde plaatsen voor de werving gedurende de laatste jaren. De nadruk wordt immers gelegd op kritieke functies, met name de gevechts- en technische functies, die minder vrouwen aantrekken. Dat is een vaststelling. Er zijn geen eenduidige cijfers beschikbaar over de attritie van vrouwelijke militairen.
Er werden verscheidene initiatieven bij Defensie genomen met als doel de vertegenwoordiging van de vrouwen te verhogen, meer in het bijzonder in het kader van vredesoperaties. Deze initiatieven waken over de integratie van de vrouwen zonder deze te privilegiëren. Defensie baseert zich immers op de competenties van haar personeel, onafhankelijk van het geslacht. Momenteel is 5 % van het personeel in de operaties vrouwelijk, tegenover 8 % vrouwelijk personeel op de totaliteit van het militaire personeel.
Defensie beschikt over twee vrouwen in topfuncties. Er is één vrouwelijke generaal-majoor aan het hoofd van het stafdepartement Well-being, zij werd door mij benoemd, en er is één vrouwelijke ambtenaar aan het hoofd van de algemene dienst Juridische Steun en Bemiddeling, zij werd eveneens door mij benoemd.
In het kader van de buitenlandse operaties stond recent een vrouwelijke militair aan het hoofd van het detachement van BELUFIL in Libanon. Op dit moment vervult zij er de functie van National Contingent Commander, NCC. Aan boord van het Franse marineschip FS La Marne stond aan het hoofd van de cel Planning van de Operaties in het kader van de operatie Atalanta eveneens een Belgische vrouwelijke militair. Tijdens haar deelname aan de mijnenbestrijdingsopdracht in de Baltische Zee was zij ook commandant van de Belgische mijnenveger Lobelia.
Dit toont aan dat de Belgische vrouwelijke militairen ook in het kader van internationale operaties topfuncties kunnen betrekken. Defensie hanteert geen quota noch becijferde doelstellingen met betrekking tot het vrouwelijk personeel. Het competentiemanagement wordt toegepast onafhankelijk het geslacht. Het is immers niet de bedoeling om in dit kader te vervallen in positieve discriminatie.
06.04 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse précise.
Je note avec satisfaction qu'un nouveau plan est prévu pour 2013-2016.
Il faut être attentif au fait que les femmes doivent être représentées proportionnellement dans toutes les fonctions possibles. Vous dites qu'il n'y a pas de quotas. Il n'empêche qu'à compétences égales, les femmes sont moins représentées dans des fonctions à responsabilités. Cela ne concerne pas uniquement la Défense. Cela concerne aussi tous les ministères, les services publics fédéraux et les administrations locales. Je l'ai personnellement constaté. Il s'agit d'un travail de longue haleine mais il semble que vous ayez pris le problème à bras-le-corps.
Nous nous reverrons, je suppose, chaque année pour évaluer l'augmentation de la prise de responsabilité des femmes dans les fonctions importantes.
06.05 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, uit uw antwoord hoor ik wel dat de politieke wil bestaat om meer vrouwen in het leger aan te trekken. Ik hoor dat u daarin investeert, dat u plannen hebt en dat er uitgaven gebeuren in die zin, maar ik denk wel dat er dringend een evaluatie moet plaatsvinden. Het is immers duidelijk dat het onvoldoende is. De doelgroep wordt duidelijk niet bereikt. Het gaat niet om het feit dat vrouwen niet slagen; zij nemen gewoon niet deel aan bepaalde disciplines. Er loopt dus duidelijk iets mis.
Ik ga regelmatig kijken op de site paracommando.com, een heel interessante site. Ik was heel benieuwd naar de reactie van die mannen op de site. Zij zeiden dat het echt niet kon dat er bepaalde domeinen waren waar vrouwen niet zouden kunnen slagen zoals bij de para’s of de special forces. Zij kennen verschillende vrouwen die veel beter getraind waren, die dat zeker zouden aankunnen. Dan moet er toch iets mis zijn. Ik meen dat wij een bepaalde mentaliteit moeten doorbreken.
Ik voel zelf aan dat bepaalde militairen het al moeilijk hebben met vrouwen in de commissie voor de Landsverdediging. Ik krijg daarover mails, zoals, en ik citeer: “Vrouwmens, ga terug naar uw keuken. Wat weet gij nu van bewapening?” Ik denk dus dat wij de mentaliteit moeten doorbreken.
Misschien moeten wij ook eens over het muurtje gaan kijken hoe andere landen het doen. In Frankrijk gaat het om 15 % en in Nederland 13,5 %. Daar vond een enorme stijging plaats in de loop van de voorbije tien jaar, terwijl bij ons het cijfer stagneert.
U zegt dat u geen quota hanteert. Daarmee ben ik het volledig eens. Ik ben ook niet voor quota, maar waarom hanteren wij geen streefcijfers? Zonder streefcijfers is ons beleid immers altijd geslaagd.
Ik denk ook dat wij er alles aan moeten doen om een betere balans van mannen en vrouwen in het leger te krijgen. Dit zal zorgen voor een gezondere en modernere legeromgeving. Misschien kan dit de attritie naar beneden helpen.
L'incident est clos.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de Belgische medische ondersteuning van de Franse operatie in Mali" (nr. 15442)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de operatie in Mali" (nr. 15504)
- de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de operatie in Mali" (nr. 15532)
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de plaats van ontplooiing van de A109-helikopters" (nr. 15533)
- de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Landsverdediging over "het Franse militaire offensief in Noord-Mali en de Belgische militaire steun aan deze operatie" (nr. 15534)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "l'appui médical apporté par la Belgique à l'opération française au Mali" (n° 15442)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "l'opération au Mali" (n° 15504)
- M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "l'opération au Mali" (n° 15532)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "le lieu de déploiement des hélicoptères A109" (n° 15533)
- M. Kristof Waterschoot au ministre de la Défense sur "l'offensive militaire française dans le nord du Mali et le soutien militaire belge à cette opération" (n° 15534)
07.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 15 januari heeft het kernkabinet beslist over de Belgische steun aan het Franse leger in Mali. Defensie biedt onder andere medische ondersteuning, bestaande uit een detachement met een medisch uitgeruste A109 helikopter en een reserve helikopter voor de evacuatie van gewonden.
De toestellen zouden, volgens de pers, ten laatste op 28 januari worden overgevlogen met behulp van een ingehuurd Antonov-transporttoestel. Op 24 januari verscheen op de website van Le Vif L’Express dat zo een transporttoestel nog niet gevonden was, maar dat Defensie ze desnoods één voor één zou overbrengen met een eigen C-130.
Belangrijker nog, is dat er onvoldoende militaire urgentieartsen zouden zijn om deel te nemen aan missies in het buitenland. We weten al langer hoe nijpend het artsentekort binnen het leger is. Blijkbaar moeten daarom ook reservisten deelnemen aan dit soort operaties.
Over deze problematiek zou ik graag de volgende vragen stellen:
Zijn de A-190 helikopters nog op tijd op hun bestemming in Mali geraakt? Op welke manier zijn die helikopters overgebracht? Dat hebben we intussen in de pers al kunnen lezen. Wat is de kostprijs voor Defensie? Hoeveel medisch personeel neemt er deel aan de operatie in Mali? Moet Defensie om dit aantal te bereiken ook een beroep doen op reservisten? Klopt het dat reservisten slechts een maand inzetbaar zijn? Hoelang kan men op deze manier de medische ondersteuning garanderen en voorziet u problemen?
U wil de betrekking van artsen in het leger aantrekkelijker maken via een aanpassing in het statuut. Kunt u een stand van zaken geven in dit dossier? Wanneer voorziet u in een bespreking hierover in de commissie?
Aansluitend, mijn vraag over de plaats van ontplooiing van de A109 helikopters.
De twee A109 helikopters die ons land voor medische ondersteuning naar Mali heeft gestuurd, zouden inmiddels met wat vertraging moeten zijn aangekomen. Ze worden dus later ingezet dan voorzien. Maandag lazen we in de kranten dat de frontlinie waarachter de helikopters zouden worden ingezet verder en sneller dan verwacht naar het noorden van Mali is opgeschoven. Daarom kwam er die dag een interministeriële werkgroep bijeen om te onderzoeken waar de toestellen precies kunnen worden ingezet. Maandagavond had deze werkgroep nog niets beslist. Frankrijk zou niet hebben gevraagd de helikopters verder naar het noorden in te zetten.
Mijnheer de minister, graag wil ik u ter zake de hiernavolgende vragen stellen.
Waarom zijn de medische helikopters niet op maandag 28 januari 2013 naar Mali vertrokken, zoals de dag voordien nog officieel werd aangekondigd? Dezelfde vraag hebben wij inmiddels ook in de pers kunnen lezen.
Wat waren de oorspronkelijke afspraken tussen ons land en Frankrijk over de plaats van ontplooiing van de toestellen?
Waarom werd binnen een werkgroep naar een eventuele nieuwe plaats gezocht?
Heeft de werkgroep ondertussen een beslissing genomen? Werd Frankrijk bij de beslissing betrokken?
De frontlinie zal tijdens de operatie in Mali nog vaker opschuiven. Hoe zal in de toekomst worden beslist om, indien nodig, het inzetgebied van de helikopters te veranderen?
07.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook ik heb een aantal vragen over de operatie in Mali.
Ten eerste, de Malinese veiligheidstroepen begaan schendingen van de internationale mensenrechten en het humanitaire recht, met inbegrip van het plegen van buitengerechtelijke executies van Touareg-burgers, willekeurige beschietingen van een Touareg-nomadenkamp en het doden van vee, dat voor het overleven van de nomadische bevolking nochtans noodzakelijk is. Dat heeft Amnesty International gedocumenteerd.
Op welke manier wordt afgedwongen dat de Malinese veiligheidsdiensten die ons land onrechtstreeks ondersteunt, alle gepaste internationale gedragsregels inzake oorlogsvoering naleven? Wat is de rol van ons land ter zake?
Ten tweede, door de evolutie op het terrein moet de initieel geplande inzet van onze helikopters worden herbekeken. Wij hebben inderdaad kunnen vernemen dat een interministeriële werkgroep een dergelijke wijziging zou hebben onderzocht.
Klopt dat? Wat zijn de resultaten? Waarom is het punt op de agenda van de interministeriële werkgroep gekomen? Waar zullen de twee Belgische Agusta-helikopters in Mali kunnen worden ingezet?
Ten derde, een vraag die uit het voorgaande punt voortvloeit, is de volgende. Welk interdepartementaal overleg heeft sinds de start van de Belgische bijdrage al plaatsgevonden? Welke departementen waren bij het overleg betrokken?
Ten vierde, volgens Human Rights Watch zouden de noordelijke rebellen kindsoldaten gebruiken. Kinderen vanaf de leeftijd van twaalf jaar zouden actief aan de gevechten deelnemen. Volgens getuigen zouden kinderen ook de check points en gebieden waar het Franse leger bombardeert, bewaken.
Hoe zal het Belgische leger met een dergelijke situatie omgaan, indien het in een gevecht terechtkomt?
Wat zijn de rules of engagement met betrekking tot het doodschieten van of het mikken op kindsoldaten alsook wanneer kindsoldaten in de vuurlinie terechtkomen? Een heel concrete situatie is bijvoorbeeld als een helikopter onder vuur zou worden genomen door een groep rebellen, waaronder kindsoldaten.
Ten slotte wil ik graag een actueel overzicht van de situatie aan het front.
07.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik sluit mij graag aan bij de vorige vraagstellers.
Ik had vorige week ook een bijeenroeping gevraagd van de bijzondere commissie belast met de opvolging van de buitenlandse missies, met gesloten deuren. U was echter afwezig en het bleek dan ook niet opportuun die vergadering te laten plaatsvinden.
Als ik het goed begrepen heb, rukken de troepen constant op en komen ze zo goed als geen tegenstand tegen. De strijders zijn immers al gevlucht, omdat op voorhand vliegtuigbombardementen plaatsvinden. Ik neem aan dat wij morgen wel extra informatie krijgen. Toch hoop ik dat er ook openlijk in het Parlement wat kan worden gezegd over de operaties zelf.
Wat is de geschatte kostprijs? Daar was immers nog geen duidelijkheid over, en misschien is die er nu wel. Wanneer zal de missie in Mali volbracht zijn? Ik neem aan dat het een kwestie van uren of dagen is. Ik heb het dan over de louter militaire operatie van het terugdrijven van de rebellen en het heroveren van Noord-Mali.
Ten slotte, aangezien eerder werd aangekondigd dat de hele operatie binnen het budget van het ministerie van Defensie moet gebeuren, wil ik graag weten wat de impact is van de deelname aan de operatie in Mali op de verschillende uitgavenposten? Moet men snoeien in het budget, en waar, of is dit al begroot in een extra budget? Hoe zit dat juist in elkaar?
07.04 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, om verder te gaan op wat de heer Francken reeds heeft gezegd, zijn mijn concrete vragen vooral in het kader van de “behaalde successen” in Mali en het sterk oprukken van het Franse leger.
Zoals het er nu een beetje naar uitziet, zullen de Fransen hun opmars naar het noorden wel staken omdat zij de zaak onder controle hebben. Hoe zal die operatie tegen die extremistische opstandelingen in Noord-Mali voortgezet worden? Zullen wij daar een ondersteunende rol blijven spelen? Hoe ziet u dat? Is er geen risico op een soort overbruggingsprobleem en een verdere destabilisering wanneer de Franse troepen zich nu reeds zouden terugtrekken, terwijl het Malinese leger en de ECOWAS-troepen nog niet echt op het terrein zijn?
Aanvullend, en voor CD&V ook belangrijk, betreft alles rond de Europese trainingsmissie. Wat is daar de stand van zaken? Dat is op dit moment voor ons een beetje onduidelijk.
Ik kijk uit naar uw antwoord.
07.05 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, met betrekking tot een aantal argumenten in deze vragen: de helikopters waarover wij gesproken hebben worden overgebracht met een gecharterd transportvliegtuig type Iljoesjin-76. Dat is een Russisch strategisch transporttoestel ingezet via SALIS, een Stategic Airlift Interim Solution contract. De kostprijs voor het huren van dit vliegtuig bedraagt 199 320 euro. Dit toestel is op 29 januari om 20 uur vertrokken vanuit Melsbroek en is deze nacht in Bamako geland. Momenteel wordt een escorte A-190 per C-130 van Banako naar Sévaré, het vliegveld in de nabijheid van Mopti, overgevlogen en in de planning volgt morgen de 2e helikopter.
De helikopters zullen worden ingezet voor de evacuatie van patiënten van een door Frankrijk beveiligde, medische installatie waar de stabilisatie van de patiënt plaatsvindt, de zogenaamde roll one, naar een ander evacuatiepunt, waar een chirurgische capaciteit aanwezig is, in vaktermen beter bekend als de roll two of rol twee, le rôle deux.
De oorspronkelijke ontplooiing van die roll two werd gepland in Bamako, maar wordt, gezien de evolutie van de Franse operaties, op verzoek van Frankrijk momenteel voorzien te Sévaré. Onze heli landt om 16 uur vanmiddag in Sévaré en is dus vanaf dat moment operationeel. Dat gebeurt omtrent deze tijd.
Er worden twee personen van de medische component ingezet voor de versterking van de medische steun ten voordele van de Fransen. Het gaat om een urgentieverpleegkundige, met een “aeromedical evacuation”-kwalificatie, voor de begeleiding van patiënten in een niet-levensbedreigende situatie, in de A109, en een ambulancier, met dezelfde kwalificatie, voor de voorbereiding van het medische materieel aan boord van de helikopter. In dat kader wordt geen personeel van het reservekader ingezet.
De Belgische regering heeft haar goedkeuring gehecht aan die steun tot en met 28 februari 2013. De kostprijs voor die periode bedraagt 6,9 miljoen euro bruto en 0,9 miljoen euro netto. Volgens het advies van de inspecteur van Financiën kan “dat bedrag probleemloos gedragen worden door het beschikbare budget voor buitenlandse operaties”.
De verwijzing naar een interministeriële werkgroep die maandag jongstleden heeft plaatsgehad, doelt op de bijeenkomst van een werkgroep beleidscoördinatie, die in uitvoering van de beslissing van de Ministerraad van 18 januari belast is met het waken over de naleving van de modaliteiten van de operationele en financiële betrokkenheid.
Voor een laatste stand van zaken omtrent de situatie, verwijs ik u, gezien de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens, graag naar de vergadering van de opvolgingscommissie, die morgenochtend om 9 u 30 zal plaatsvinden en waar de EU training mission in Mali opgevolgd wordt.
In antwoord op wat collega Waterschoot ten berde bracht, kan ik meedelen dat er deze ochtend een vergadering heeft plaatsgevonden, een aanvankelijk planningscomité, waar enkele voorstellen werden geformuleerd. Morgen zal ik enkele concrete zaken kunnen voorleggen.
07.06 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik wil even reageren in verband met de medische component. Het is voor onze medische component een testcase. De expertise van ons medisch personeel wordt ook echt als een troef uitgespeeld.
Het personeel zal ongetwijfeld heel bekwaam zijn, daar twijfelen wij niet aan. Wij vragen ons wel af of het praktisch haalbaar is om de medische component nu al op die manier uit te spelen? Er doen zich immers verschillende praktische problemen voor.
Ten eerste, wij zijn niet op tijd ter plaatse geraakt. Dat geeft geen blijk van een goede organisatie. De Fransen hadden gevraagd om op 27 of ten laatste 28 januari ter plaatse te zijn, onmiddellijk operationeel. Dat is pas dagen later gebeurd.
Ten tweede, wij hebben echt een artsentekort. Daarvoor is er al heel vaak aan de alarmbel getrokken.
Als die medische component dus onze niche of excellence is, dan moeten er meer maatregelen worden genomen en dan is een betere organisatie nodig.
07.07 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, staat u mij toe daarop nog even te antwoorden.
Mevrouw Grosemans, wij zijn ter plaatse met onze helikopters, zoals voorzien en gevraagd was door de Fransen. Ik weet echt niet waar u het haalt dat wij op 21 of 22 januari ter plaatse hadden moeten zijn.
Wij zitten onder het Frans commando. Het Frans commando heeft de aanvraag voor de inzetbaarheid vastgesteld op 29 en 30 januari. Wij zijn ter plaatse.
Er heeft daarnaast nog geen enkele oproep plaatsgevonden van het Frans commando om op een of andere manier op onze capaciteit een beroep te doen. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Ik hoop echter niet dat we in de omgekeerde redenering terechtkomen als zou onze aanwezigheid daar betekenen dat er absoluut gewonden moeten vallen.
Onze performantie is bijzonder op prijs gesteld en wij zitten volledig in de gevraagde chronologie. Echt volledig.
07.08 Karolien Grosemans (N-VA): Ik baseer mij op de berichten van Belga. Daarin staat dat er vertraging opgelopen is en dat de Fransen gevraagd hebben om 27 of 28 januari ter plaatse te zijn, en onmiddellijk operationeel te zijn. Vandaag is het 30 januari.
07.09 Minister Pieter De Crem: Wij zijn operationeel binnen het gevraagde tijdskader.
07.10 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik vind uw antwoorden eigenlijk niet afdoende. Op vele vragen heb ik geen antwoord gekregen. Ik wil u waarschuwen dat de regering bij de stemming over de resolutie garandeerde dat er informatie zou worden gegeven aan het Parlement en dat het Parlement betrokken zou worden.
Het is inderdaad al een paar weken geleden dat de bijzondere commissie samengekomen is. Dit is het eerste publieke moment sinds de bespreking van de resolutie over deze operatie, in de plenaire vergadering van de Kamer. Dit is het eerste publieke moment!
Ik heb u vragen gesteld over de gerapporteerde mensenrechtenschendingen door de Malinese veiligheidsdiensten. Hoe gaan wij daarmee om? Laten wij die passeren? Tekenen wij protest aan, in samenwerking met de Fransen?
Ook de kindsoldaten die worden ingezet door de rebellengroepering vormen toch een probleem op het terrein? Hoe gaan wij daarmee om? Wat doen wij wanneer wij geconfronteerd worden met groepen tegenstanders waarbij kindsoldaten actief zijn?
Ik heb u ook gevraagd om een actueel overzicht van de situatie aan het front. Wij kunnen natuurlijk gewoon de pers lezen. U kunt hier ook gewoon een persartikel voorlezen. Maar zelfs die moeite hebt u niet gedaan. Ik vind dat wij als Parlementsleden zicht moeten krijgen op de situatie aan het front. Die evolueert, zoals de collega’s daarnet hebben aangestipt, inderdaad zeer snel.
U spreekt van een bruto kost van 6,9 miljoen euro. U zegt nu dat de Inspectie van Financiën oordeelt dat dit gedragen kan worden binnen het huidige budget. De operatie in Mali was oorspronkelijk niet begroot. Uw budget Operaties is dus besteed aan operaties die bij het opstellen van de begroting vastlagen en Mali was daar niet bij. Als er nu een kost van 6,9 miljoen euro bruto bijkomt, dan betekent dit volgens de simpele rekenkunde ofwel dat het budget Operaties verhoogd moet worden met 6,9 miljoen, ofwel dat er binnen dat budget in andere operaties of engagementen van ons land moet worden gesnoeid. Enkele weken geleden werd er tijdens het debat in de plenaire vergadering trouwens iets anders gezegd. Toen werd gezegd dat er zou bespaard worden op een aantal operaties in Afrika. Er was sprake van onder andere Congo en Benin, een aantal plaatsen waar wij actief zijn. Nu geeft u hier een ander antwoord en zegt u dat we dit binnen het budget kunnen dragen. Ik had dus graag toelichting gekregen bij die tegenspraak.
Ten slotte, er zijn veel vragen gesteld over de interdepartementale en interministeriële werkgroep. Waarom moest die samenkomen? Wat was de vraagstelling of het probleem? U zegt dat u moest waken over de coördinatie, ook op financieel vlak. Is die begrotingsvraag daar dan al dan niet ter sprake gekomen? Het ging toch ook over de inzet van de helikopters? Is dat daar dan besproken? Ik had dus graag ook over dat punt wat meer toelichting gekregen.
07.11 Minister Pieter De Crem: Het is een geluk dat we hier maar over twee helikopters spreken. Het is wel heer erg. Een helikopter vliegt, we zitten daar met heel veel personeelsleden en er zijn 2 C-130’s die dag en nacht vliegen. Blijkbaar moet er echter een fetisj zijn en dat is nu de helikopter. Dat is altijd zo. Er moet een zaak zijn waarover het moet gaan.
Wat betreft de rules of engagement, de commissie Opvolging Buitenlandse Missies zal die bespreken zoals dat altijd gebeurt. U bent net als vele mensen geïnformeerd door websites en de kranten te lezen. Zoveel te beter. Morgen zullen we de rules of engagement bespreken. De helikopter is inzetbaar volgens het mandaat dat de regering heeft gegeven.
Bij iedere buitenlandse operatie is er een interkabinettenwerkgroep. Die werkgroep volgt de stand van zaken op van het mandaat dat door de regering, door de partijen die de regering vormen en door het Parlement is gegeven, noch min, noch meer.
Ten derde, wij opereren onder Frans commando. Dit is ook goedgekeurd door de regering.
Ten vierde, u stelt mij vragen over de algemene politieke en internationale context, het verloop van de verrichtingen en de evolutie op het terrein. Ik wijs erop dat dit een regeringsbeslissing is. U weet dat ik mijn verantwoordelijkheid altijd neem. Er is in deze regering ook nog een minister van Buitenlandse Zaken met wie wij in permanent contact staan. Ik gruwel van bevoegdheidsoverschrijding en u moet hem dan ook een aantal vragen stellen.
Wat betreft het budget, is er niets nieuws onder de zon. Ik heb de brutokost vermeld. Er is ook een nettokost die ongeveer 0,9 miljoen euro bedraagt. Ik had het over 1,5 % van heel het budget Operaties en Training van Defensie. Als ik mij niet vergis, moet de terugtrekking uit Kaboel van een aantal militairen dit jaar u toch ongelooflijk verblijden. Dit zal zorgen voor een herkalibrering.
(…): (…) (zonder micro).
07.12 Minister Pieter De Crem: Denkt u nu echt dat wij daar niet in hebben voorzien? Dat is misschien “groene” rekenkunde, maar het is niet de mijne.
07.13 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ik blijf natuurlijk met de vraag zitten waarom die interministeriële werkgroep moest samenkomen.
07.14 Minister Pieter De Crem: Die is niet moeten samenkomen. Ik doe dat gewoon in het raam van een doodgewone mededeling over het mandaat van de regering, de goedkeuring van de resolutie en de stand van zaken. Die vergadering heeft maandagochtend plaatsgevonden, tot ieders genoegdoening. Ik denk dat ik u met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan zeggen dat er volgende week maandag opnieuw een bijeenkomst zal zijn en wellicht de week nadien ook.
07.15 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Dan wil ik graag een gedetailleerde briefing van wat daar wordt besproken
(…): Dat zijn uw zaken niet.
07.16 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): U hebt als regeringspartij gezegd dat u het Parlement daarbij 100 % zouden betrekken. Ik stel vast dat dit niet gebeurt en dat ik geen antwoord krijg op mijn vragen.
Mijnheer de minister, kunt u dan verklaren waarom bij de start van de operatie is gezegd dat er zou worden gesnoeid in een aantal operaties van ons leger in Afrika en waarom dat nu blijkbaar niet meer nodig is? Hoe verklaart u dat de kosten gedragen kunnen worden door het huidig budget terwijl de operatie in Mali niet werd begroot? Dat zijn trouwens de woorden van de eerste minister.
07.17 Minister Pieter De Crem: Morgen heb ik een heel interessante commissie waar de leden …
07.18 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Dat is publieke informatie.
07.19 Minister Pieter De Crem: Ik heb er geen enkel probleem mee om die vragen te beantwoorden, maar ik stel voor dat ze dan het voorwerp uitmaken van een nieuwe schriftelijke vraag of desnoods van een interpellatie. Ik wil het Parlement gerust nog eens laten werken. Er mag daarover geïnterpelleerd worden.
07.20 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): De vragen zijn nu gesteld.
07.21 Minister Pieter De Crem: Het zou toch van bijzonder slecht beheer getuigen indien men een marge tussen 1,1 en 1,5 % op het budget niet zou kunnen invullen.
07.22 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Met andere woorden, de uitspraak van de eerste minister was niet correct bij de start van de operatie? De situatie is veranderd.
07.23 Minister Pieter De Crem: Wat was de uitspraak van de eerste minister?
07.24 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): De uitspraak van de eerste minister was dat de kosten konden worden gedragen binnen het huidig budget en dat dit betekent dat een aantal bestaande operaties, engagementen in Afrika, zouden worden afgebouwd.
07.25 Minister Pieter De Crem: Maar neen, en u moet dat maar vragen aan de eerste minister zelf, die dat allemaal heel goed kan uitleggen. Ik ga afsluiten, maar ik zal het morgen nog eens uitleggen in de commissie, want er zijn mensen die “dur de comprenure” zijn.
De kosten inherent aan deze operatie zijn tot 28 februari voorzien in het budget. Wij doen vele operaties in Afrika. misschien komt er zelfs een nieuwe Europese operatie, ik lees daarover ook maar wat ik lees. Wij gaan eens het oude adagium toepassen, wij zullen het bekijken als het zich voordoet, dan zullen wij eens bekijken wat de vragen aan België zijn. Er is geen enkele Belgische militair die een boterham minder zal eten en onze helikopter zal geen uur minder moeten vliegen omdat de benzine niet kan betaald worden. Het is allemaal begroot.
En dat allemaal voor één helikopter die moet vliegen en één op de grond.
07.26 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u spreekt over een tijdskader, u zegt dat het normaliter 27 of 28 januari moest zijn, maar dat het nu reeds 30 januari is. Blijkbaar moet hij over twee minuten ginder landen, als ik het goed begrepen heb.
U zegt dat wij niet mogen focussen op die helikopter, dat onze C-130’s dag en nacht werken. Wij zullen morgen horen welke operaties ze doen. Ik ben bijzonder benieuwd.
Het zou echter bijzonder pijnlijk zijn voor het Belgische leger en zijn imago dat onder uw hoede toch wel wat verbeterd is – u zult misschien promotie krijgen door het imago dat u hebt opgekrikt – mocht onze helikopter landen als de oorlog gedaan is. Dat zou bijzonder pijnlijk zijn. Het gaat immers bijzonder snel. Stel u voor dat ze morgen alle wapens neerleggen en dat dan pas onze helikopter aankomt. Dat zou toch wel een domme Belgische grap zijn.
07.27 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de minister, dit debat moeten we ook in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen voeren. We hebben een heel debat gevoerd over de resolutie die werd goedgekeurd, ook over de opvolging van wat er na de militaire fase gebeurt en de manier waarop we daarmee moeten omgaan. Het doet mij altijd plezier dat partijen die deze resolutie niet steunden, zich toch beroepen op wat daarin staat. Ik vind het altijd merkwaardig dat men daar zo mee omgaat. Daar moeten we ons vooral op focussen.
Mijnheer de minister, ik ben permanent bezorgd over de overgang van de militaire fase naar wat daarna komt. Dat is een collectieve verantwoordelijkheid van onze regering. We moeten bekijken hoe dat aan te pakken. Laten we onszelf niet onderschatten, maar ook niet overschatten: we zijn daar aanwezig met twee vliegtuigen en twee helikopters. We geven daar steun, maar hebben er niet de leiding, en dat kan soms frustrerend zijn. Mensenrechtenschendingen kunnen voor onze fractie absoluut niet, maar dat valt onder de verantwoordelijkheid van ons buitenlands beleid. Dat is iets anders dan de ondersteuning van bondgenoten in het raam van Europese defensie, van pooling and sharing, van heel het verhaal dat altijd veel voorstanders kent, tot het wordt toegepast. Dan wordt het enthousiasme veel minder.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de operationaliteit van de C-130's" (nr. 15466)
08 Question de Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "le caractère opérationnel des C-130" (n° 15466)
08.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb een vraag over de fetisj van de operationaliteit van de C-130.
In het kader van de militaire steun aan de Franse operatie in Mali heeft ons land twee C-130's ter beschikking gesteld. Dat betekent een verhoging van de buitenlandse inzet van die vliegtuigen. De C-130's zijn ongeveer 40 jaar oud en zullen met behulp van wisselstukken nog enkele jaren operationeel moeten blijven.
Op 18 januari keurde de Ministerraad nog een overheidsopdracht goed voor het herstel en de revisie van verscheidene wisselstukken van de C-130.
Mijnheer de minister, voorziet u dit jaar, door de verhoogde inzet van de C-130 in het buitenland, moeilijkheden voor het interne gebruik van de toestellen? Zult u voorzorgsmaatregelen nemen om eventuele problemen op te vangen? Zo ja, welke?
Hoeveel C-130's stelt Defensie op het moment voor buitenlandse operaties ter beschikking? Wat is het gemiddeld aantal toestellen dat tegelijkertijd in onderhoud staat? Hoeveel ground and in-flight aborts werden er in 2012 voor de C-130 vastgesteld?
Defensie zal een overeenkomst sluiten voor de herstelling en de revisie van verschillende wisselstukken. Kunt u een raming geven van de kostprijs daarvan? Kunt u tot slot even toelichten om welke wisselstukken het precies gaat?
08.02 Minister Pieter De Crem: De verhoogde inzet van de C-130 in het buitenland heeft geen onmiddellijke impact op andere zendingen. Eventuele piekmomenten kunnen worden opgevangen via de partnerlanden in het European Air Transport Command, het EATC, via het principe van pooling and sharing.
Naast de twee toestellen, die opereerden ten voordele van de operatie Serval in Mali, is er nog een toestel, dat permanent aan de MONUSCO in de DRC is toegewezen.
In de vloot staan, zoals bepaald, gemiddeld 4 toestellen in onderhoud.
In 2012 werden er 1 804 zendingen voor de Belgische C-130-vloot gepland, vanuit Melsbroek en van deployed operating bases.
Er waren 69 ground aborts. Dat is tussen 4,9 % en 4,6 %. Er waren 16 in-flight aborts. Dat is 0,6 % voor de Belgische vloot.
Het is de bedoeling van Defensie om overeenkomsten te sluiten in verband met de herstelling en de revisie van verschillende wisselstukken. De geraamde kostprijs mag momenteel, in het raam van de reglementering op de overheidsopdrachten, niet worden gepubliceerd. De desbetreffende overeenkomst zal voorzien in het onderhoud en de herstelling van een 130-tal wisselstukken die op de C-130 gemonteerd zijn, met uitzondering van de motor en de avionics, dus de boordtoestellen, die tot een andere categorie behoren.
08.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb daarover geen verdere vragen. Bedankt voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de interne postdistributie van Defensie" (nr. 15465)
09 Question de Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "la distribution interne de courrier à la Défense" (n° 15465)
09.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, elk jaar kunnen onze militairen in het buitenland rond de eindejaarsfeesten een kerstpakket van het thuisfront verwachten. Defensie staat in het voor het transport van deze post. Vorig jaar heeft het marinepersoneel van het fregat Louise-Marie tevergeefs gewacht. Sinds 10 december zou er geen post meer afgeleverd zijn op het schip. Op het eerste gezicht is dat misschien een triviaal gebeuren maar voor de betrokkenen is het natuurlijk een meer dan begrijpelijke reden tot frustratie.
Naar aanleiding van dit voorval heb ik enkele vragen.
Hebben de personeelsleden van het fregat Louise-Marie ondertussen hun pakket ontvangen? Welke mogelijkheden heeft Defensie om post vanuit of naar het buitenland te vervoeren? Wat was de oorzaak van de vertraging? Had de vertraging vermeden kunnen worden? Is er sprake van een structureel probleem?
Hoe vaak had in 2012 een geplande postbestelling voor troepen in het buitenland meer dan een week vertraging? Om welke bestemming ging het telkens en wat was de reden voor de vertraging?
Welke maatregelen kunt u nemen om dergelijke situaties in de toekomst te vermijden?
09.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Grosemans, ik zal met u de chronologie overlopen van de postbedeling aan het personeel van de Louise-Marie.
Defensie doet er altijd alles aan om post zo spoedig mogelijk te bezorgen. Het toestel dat oorspronkelijk gepland was voor het transport werd door de inzet in Mali verschoven naar deze operationele missie. Twee dagen later is er een ander toestel beschikbaar gesteld. De dag waarop dit vervangend toestel, dat naast de post eveneens munitie en explosieven voor de ISAF-operatie aan boord had, diende te vertrekken kon het echter niet opstijgen wegens de weersomstandigheden op de militaire luchthaven van Melsbroek. Momenteel is de bewuste post onderweg naar Djibouti. Als alles verloopt zoals gepland zal deze daar op 7 februari in ontvangst kunnen worden genomen door het personeel van de Louise-Marie.
Om post van en naar het buitenland te brengen, beschikt Defensie over de C-130 en de A330. Voorts kan voor kleine detachementen worden gebruikgemaakt van andere toestellen, zoals een Falcon, die natuurlijk een beperktere laadcapaciteit hebben. Daarnaast kan Defensie ook een beroep doen op vluchten van het EATC, het European Air Transport Command, indien die zich naar de juiste bestemming begeeft en over een overschot aan laadcapaciteit beschikt. Voor dat luchttransport werkt België samen met Nederland, Frankrijk en Duitsland. In uitzonderlijke gevallen maakt Defensie gebruik van verzending via burgerdiensten, zoals TNT of DHL.
Als algemene regel wordt 30 dagen als een postbedelingstermijn beschouwd. Voor vele operaties is er immers maar één maandelijkse vlucht. In 2012 was er één keer sprake van een grote vertraging van de post. Het betrof een postbedeling voor Afghanistan, in het kader van de ISAF-operatie. Men kan dus niet stellen dat het een structureel probleem is. Bijgevolg moeten er geen maatregelen worden genomen.
Hoe dan ook blijft het operationele aspect van de inzetbaarheid van onze luchtvloot altijd primeren. Andere communicatiemiddelen, zoals het sociale internet en Skype, maken het directe contact met thuis, vrienden, verwanten en familie steeds beter mogelijk.
09.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb er uiteraard begrip voor dat de post door allerlei factoren vertraging oploopt. Wij weten ook dat het gaat om vluchten naar oorlogsgebied, wat niet altijd gemakkelijk is.
Ik hoor ook dat er voorrang gegeven wordt aan het overbrengen van wisselstukken. Daar heb ik ook alle begrip voor. De operatie mag natuurlijk geen gevaar lopen.
Als er echter al sinds 10 december geen post meer is, dan is de postbedeling toch wel erg verlaat. Ik hoor van u dat de post op 7 februari geleverd zal worden. Dat is nog net op tijd, want volgens Belga loopt de missie af op 9 februari.
09.04 Minister Pieter De Crem: In Djibouti zullen de poststukken aan boord gaan. Ik heb de mensen van de Louise-Marie gezien en daar hebben mij een of twee mensen over aangesproken. Voor het overige waren zij zeer tevreden met de communicatiemogelijkheden die zij hebben. Ik zou natuurlijk ook liever hebben dat die stukken binnen een redelijke termijn worden bedeeld. Dat is evident.
09.05 Karolien Grosemans (N-VA): Ik wil er geen drama van maken, maar het gaat over het welzijn van onze militairen. Zij zitten in het buitenland en ik denk dat lang moeten wachten op post voor militairen een element kan zijn om te besluiten om er de brui aan te geven.
09.06 Minister Pieter De Crem: Als dat een doorslaggevende factor is, dan …
09.07 Karolien Grosemans (N-VA): Nee, niet doorslaggevend. Ik wil er geen drama van maken, maar dat zijn allemaal kleine elementen die voor frustratie zorgen. Dat kan er voor zorgen dat militairen beslissen om hun loopbaan stop te zetten. Daarom hoop ik dat er in de toekomst meer aandacht is voor zulke zaken.
09.08 Minister Pieter De Crem: Ik wil het niet teveel relativeren, maar ik heb de mensen van de Louise-Marie gezien en zij verkeerden in good shape. Hopelijk kan dat u geruststellen.
09.09 Karolien Grosemans (N-VA): Dat is heel fijn om te horen. Misschien kunnen nu al de berichtjes voor Pasen worden verzonden.
L'incident est clos.
- de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de nieuwe militaire test voor lichamelijke geschiktheid" (nr. 15467)
- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de sporttesten binnen het departement" (nr. 15475)
- M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "le nouveau test militaire d'aptitude physique" (n° 15467)
- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "les tests sportifs au sein du département" (n° 15475)
10.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik ondervraag u over mijn bekend stokpaardje. Ik ben blij dat er schot in de zaak komt inzake de fitheid van onze soldaten. Ik heb daar ooit een resolutie over opgesteld en toen volgde een schertsvertoning door de meerderheid. Die vond dat het allemaal niet nodig was; de heer Kindermans maakte een vergelijking met een vetheidstest; mijn partijvoorzitter kwam dan nog ter sprake. Kortom, het niveau van de discussie was zeer bedenkelijk. Ik heb mijn voorstel van resolutie ingetrokken en niet ter stemming voorgelegd, omdat ik aanvoelde dat er toch schot in de zaak kwam. Over het voorstel werd finaal niet gestemd, maar in de praktijk werd het wel uitgevoerd en daar gaat het toch over.
In een blad van een militaire vakbond heb ik kunnen lezen dat de fitheidstest bijna rond is. Ik heb contact gehad met mensen van de vakbond. Men zou er eindelijk bijna aan toe zijn om fitheidstesten of MTLG-testen, of hoe men ze ook wil noemen, in te voeren en daaraan gevolgen te koppelen. Ongeveer de helft van de militairen neemt niet deel aan MTLG-testen of is daarvan vrijgesteld.
Mijnheer de minister, kunt u de huidige stand van zaken van het dossier toelichten? Waarom duurt het zo lang om tot een overeenkomst te komen over de statutaire maatregelen die aan de fysieke testen zouden worden gekoppeld?
Over welke punten is er op het ogenblik nog discussie? Waaruit bestaat de bezorgdheid van de legervakbonden? Wat zegt het sociaal overleg?
Kunt u meer uitleg geven over de statutaire maatregelen die gekoppeld zouden worden aan het al dan niet slagen voor de testen?
De legervakbonden zouden onder andere aansturen op een periode van overgangsmaatregelen. Hoe lang zou die volgens hen moeten duren? Ik heb begrepen dat er sprake is van een overgangsperiode van vijf jaar, terwijl de vakbonden zo’n lange periode niet eens vragen. Op twee tot drie jaar moet men toch volledig paraat kunnen geraken, dat hoeft geen vijf jaar te duren.
Tegen wanneer hoopt u dat de nieuwe sporttesten kunnen worden ingevoerd?
10.02 David Geerts (sp.a): Ik wil mij hierbij aansluiten maar wel vanuit een ander perspectief. Ik heb een krantenartikel gelezen waar, zonder enige nuance, werd gesteld dat elke militair als het ware in staat moet zijn de 100 meter in 10 seconden te lopen. Wie dat niet kan, moet meer trainen of eventueel zelfs ontslagen worden. Voor ons is het zeer belangrijk dat alle militairen over een goede fysieke conditie beschikken, zeker de militairen die worden ingezet voor operationele taken.
Een andere zaak is het toch voor personen die administratieve of technische functies vervullen. Ik denk dat het niet goed is dat militairen die bijvoorbeeld door een sportongeval een andere taak gekregen hebben in het departement, achteraf zouden moeten afvloeien, omdat zij bepaalde fysieke testen niet zouden kunnen doen. Men moet duidelijk een onderscheid maken aan wie de testen worden opgelegd. Het haalt immers niets uit personen van 60 jaar de 100 meter in 10 seconden te laten lopen.
Vandaar wil ik graag een toelichting bij de fysieke testen zoals ze waarschijnlijk zullen worden ingevoerd. Welke faciliteiten krijgen militairen om hun conditie op peil te houden?
10.03 Minister Pieter De Crem: Collega’s Francken en Geerts, de huidige militaire testen voor lichamelijke geschiktheid of MTLG omvatten twee anaërobe proeven, de push-up en de sit-upproef, en een aërobe proef, een loopproef van 2400 meter.
Elke militair dient die test jaarlijks af te leggen. Een mislukking in de testen heeft echter geen statutaire gevolgen. De behaalde resultaten dienen zowel voor de militair als voor het commando als evaluatiemiddel van zijn fysieke basisconditie. De beoordeling houdt rekening met de leeftijd en het geslacht. De testen en beoordelingstabellen staan beschreven in een reglement.
Het personeel vanaf 50 jaar en het personeel dat over een bijzondere medische vrijstelling beschikt, is in principe vrijgesteld van de testen. Het huidig reglement met betrekking tot de militaire lichamelijke opvoeding en sport bij Landsverdediging beschrijft de sportbeoefening bij Landsverdediging.
Elke algemene directie, elk stafdepartement en elke component werkt de richtlijnen voort uit in concrete trainingsdoelstellingen, die op het niveau van de korpsen en de eenheden dienen te worden uitgevoerd.
De militair maakt gebruik van de trainingsfaciliteiten die beschikbaar zijn in zijn eenheid of in zijn korps om aan zijn basisconditie te werken, ze te behouden of ze te verbeteren. Er kan in aparte trainingen worden voorzien door het commando om militairen specifiek voor te bereiden op de proeven of in het vooruitzicht van operaties.
In verband met de statutaire aspecten dient te worden vermeld dat een protocol van overeenkomst werd ondertekend op 22 januari 2013 tussen de sociale partners en de vertegenwoordigers van de overheid in het bredere kader van het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van februari 2007. Die wet voorziet in statutaire maatregelen voor het personeel dat mislukt voor de MTLG. Slechts één sociale partner ging niet akkoord.
Er dient te worden opgemerkt dat de voorgestelde maatregelen naar aanleiding van een mislukking voor de fysieke tests eveneens betrekking hebben op de begeleiding en de opvolging van de militair van wie werd vastgesteld dat zijn fysieke conditie onvoldoende is, waarbij de allerlaatste maatregelen het verlies van de hoedanigheid van militair is.
Vooraleer het statutaire karakter van de vooropgestelde fysieke tests van kracht wordt, is er een periode van vijf jaar gedurende dewelke het individu en Defensie zich hierop kunnen voorbereiden. Dat is nodig om het personeel te informeren, het nodige sportmateriaal te verwerven en te voorzien in infrastructuur en training. Op het ogenblik van de inwerkingtreding zal het verlies van de hoedanigheid van militair om fysieke redenen evenwel niet van toepassing zijn op het personeel dat ouder is dan 45 jaar.
Daarnaast zijn er informele besprekingen met de sociale partners aan de gang om het bestaande reglement over de sporttesten en sportlessen aan te passen. Hierbij zou er nog slechts twee proeven deel uitmaken van de MTLG, namelijk één anaërobe proef, de sidebridge, en één aërobe proef, de loopproef. Voor alle proeven worden alternatieve proeven voorgesteld, zodat militairen met een bijzondere medische vrijstelling toch hun basisconditie kunnen blijven evalueren.
De resterende discussiepunten hebben betrekking op het nemen van maatregelen om de in het kader van de invulling van de nieuwe fysieke tests geïdentificeerde risico’s het hoofd te bieden en daarvoor werden ratio’s aangeduid.
De vervanging van de bestaande proef en de invulling van alternatieve proeven staan eveneens nog ter discussie. De nieuwe fysieke proeven zullen zo snel als mogelijk worden ingevoerd, na overleg en in samenspraak met de sociale partners. Ik zou zeggen dat we samen goed werk hebben geleverd om het probleem te kaderen en er een oplossing voor te bieden zonder al te repressief te werken.
10.04 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.
Ik ben tevreden in die zin dat ik het dossier op de agenda heb gezet en een voorstel van resolutie heb opgesteld die, hoewel de facto niet werd goedgekeurd, toch wordt uitgevoerd. Ik mag dus minstens gedeeltelijk de pluimen op mijn hoed steken. Ik heb onmiddellijk aangevoeld dat er bij het kabinet bereidheid was om het punt opnieuw op de agenda te zetten. Er liep inderdaad ter zake een en ander mis.
Laat het een eerste stap zijn naar een fit leger. Ik zeg niet dat we nu een onfit leger hebben; een deel ervan is niet fit. Daaraan moeten we remediëren. Het is er natuurlijk niet om te doen om 100 meter in 10 seconden te lopen, dat is wat overdreven. Het gaat over twee testen, die best haalbaar zijn.
Verder heb ik nog een opmerking en een vraag.
Ten eerste, betreur ik dat er een overgangsperiode van 5 jaar komt. Ik vind dat te lang. Ik heb trouwens begrepen dat dat eigenlijk nooit door de vakbond op de tafel is gelegd. Er is gevraagd om een voorstel te doen en u hebt zelf 5 jaar voorgesteld. Men heeft daar natuurlijk geen neen tegen gezegd. Had u 2 jaar voorgesteld, was dat waarschijnlijk ook in orde geweest. Ik vind die 5 jaar te lang. Na 5 jaar kan men opnieuw onfit zijn. Ik meen dus dat men in 2 jaar perfect zijn fysieke conditie in orde kan krijgen.
Ten tweede, als ik mij niet vergis, moeten momenteel 50-plussers die aan operaties deelnemen, toch de MTLG afleggen. U zegt dat 50-plussers nu zijn vrijgesteld. Geldt dat ook voor 50-plussers die bij operaties worden ingezet? Ik vind het trouwens zeer goed dat 50-plussers bij operaties worden ingezet. Nu moeten ze de MTLG’s afleggen, anders mogen ze niet vertrekken. Blijft die regel of wordt die geschrapt? Dat zou dan immers een sterke versoepeling zijn.
10.05 Minister Pieter De Crem: Dat hangt af van de specificiteit van de opdracht waarvoor men uitgestuurd wordt en van het korps of de eenheid waartoe men behoort. Het is geen waardeoordeel, maar de fysieke voorwaarden die gesteld worden aan personen die gegevens vergaren of verwerken, zijn anders dan dewelke gesteld worden aan leden van de special forces of paracommando’s. Voor de uitzending naar het buitenland blijven ook voor hen de algemene specifieke voorwaarden gelden.
10.06 Theo Francken (N-VA): Voor een aantal 50-plussers die in operatie gaan, zijn er dus nog altijd verplichte sporttesten?
10.07 Minister Pieter De Crem: Wanneer ze vereist zijn door de specificiteit die hun inzet vraagt.
10.08 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik denk dat het belangrijk is dat er samen met de sociale partners een genuanceerd verhaal is geschreven.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 15485 van de heer Wilrycx wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
11 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de terugtrekking van de Duitsers uit Afghanistan" (nr. 15497)
11 Question de M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "le retrait des troupes allemandes de l'Afghanistan" (n° 15497)
11.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, in de commissievergadering van 14 december antwoordde u op een hele reeks vragen over de Duitse intentie zich uit Afghanistan terug te trekken, dat de commandant van het Bundeswehr Joint Forces Operations Command in een brief had aangekondigd dat Duitsland de focus van zijn inspanningen in Afghanistan zou verleggen en zich opmaakte om zijn troepen uit Afghanistan terug te trekken.
In een eerste fase, in februari 2013, dus over enkele weken, zou de Duitse aanwezigheid worden teruggebracht tot zo’n 4 400 militairen. Een jaar later zouden er nog maar 3 300 militairen in Afghanistan verblijven. Dit zou onder andere de sluiting inhouden van de ISAF-basis in Kunduz, waar ook Belgische militairen actief zijn. Bovendien zou de structuur van de hoofdkwartieren van RC North worden gereorganiseerd. U zei daarover, als ik mij niet vergis, dat u nog geen officiële brief daarover hebt ontvangen en dus van niets weet. U voegde eraan toen dat dit alleen nog maar in de pers was verschenen en dat u officieel hiervan nog niet op de hoogte werd gesteld.
Februari 2013 staat voor de deur. Kunt u al meer uitleg geven over de Duitse plannen voor terugtrekking, en de impact ervan op onze aanwezigheid in de regio?
Wanneer zal de basis in Kunduz precies sluiten? Waar zullen onze troepen na de sluiting gelegerd worden?
Zal er gesleuteld worden aan het takenpakket of aan de focus van de opdracht van onze militairen in Kunduz?
Heeft deze terugtrekking enige impact op de Belgische exitstrategie in 2014?
Kunt u een overzicht geven van de geplande Belgische aanwezigheid op de verschillende locaties in Afghanistan, na de eerste fase van de Duitse terugtrekking, dus vanaf februari van dit jaar, en na de tweede fase van de Duitse terugtrekking, dus vanaf februari van volgend jaar?
11.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega Francken, er zijn geen nieuwe elementen gekend inzake de planning van de Duitse terugtrekking uit Kunduz. Ik verwijs naar de antwoorden die ik gegeven heb aan collega Waterschoot en aan collega Van der Maelen, en op de vraag die u eerder hebt gesteld.
De intentie van Duitsland om zijn aanwezigheid in Kunduz eind 2013 te beëindigen, die officieel werd bevestigd door de brief van de commandant van het Joint Forces Operations Command van de Bundeswehr, op 15 december 2012, moet nog worden bekrachtigd door de Duitse Bundestag.
Het is op dit moment echt niet duidelijk wanneer precies in het najaar van 2013 de opdracht Military Advisory Team op het niveau brigade officieel zal worden beëindigd. Ik heb daarover geen duidelijkheid.
De Belgische troepen in Kunduz zullen gezamenlijk met de Duitse partners op een georganiseerde wijze het takenpakket in Kunduz afbouwen. Als pilootnatie van het Regional Command North verlegt Duitsland vanaf 2013 de focus van de mentoring van de uitvoeringsechelons, dat zijn de compagnie en het bataljon, naar de planningsechelons, brigade en korps, om in 2014 alleen nog op het niveau korps te focussen.
Naar analogie daarvan zal de Belgische Defensie vanaf eind april 2013 geen mentoring meer uitvoeren op het niveau compagnie en bataljon, maar zullen wij onze mentoringinspanningen blijven toespitsen op het niveau brigade, tot eind 2013, begin 2014. Die veranderingen gaan gepaard met een progressieve afbouw van materieel en personeel.
Met het aangekondigde einde van Kunduz heroriënteert België, in samenspraak met Duitsland, zijn bijdrage in de richting van Mazar-i-Sharif, waar het Afghaanse korpshoofdkwartier gelegerd is. Dat Afghaanse korpshoofdkwartier staat in voor Noord-Afghanistan, de Regional Command North. Dat zijn de gegevens waarover ik nu beschik.
Het is mogelijk dat er een evolutie in de zaak komt, maar ik kan op dit moment geen andere info geven, dan deze die ik nu heb.
11.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Kan ik het zo vertalen dat het op zich opmerkelijk is dat de terugtrekking uit Afghanistan of Kunduz al vanaf april 2013 start, nog vroeger dan u verwacht had, of was dat altijd zo bedoeld?
11.04 Minister Pieter De Crem: Absoluut niet, er is geen enkele wijziging. Laat dat duidelijk zijn.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de operatie in Libanon" (nr. 15498)
12 Question de M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "l'opération au Liban" (n° 15498)
12.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, onze ontmijningsopdracht in Libanon loopt ten einde. In de commissie van 14 oktober hebt u duidelijk laten verstaan dat 80 % van de punten op de blue line waarover een akkoord werd gesloten, reeds werd ontmijnd. Er zou nog ontmijningswerk zijn tot februari. Afhankelijk van de lopende gesprekken tussen Israel en Libanon kunnen daar nog enkele maanden bijkomen. Intussen wacht Defensie nog altijd op een signaal van de DKPO in New York, met het oog op een heroriëntatie van de Belgische aanwezigheid in Libanon.
Ten eerste, heeft u intussen antwoord gekregen van de DKPO? Zo ja, wat houdt dit antwoord in?
Ten tweede, wat is de stand van zaken betreffende de gesprekken tussen Libanon en Israel inzake de ontmijning van de punten van de blue line?
Ten derde, zal men de Belgische missie nu heroriënteren of niet? Overweegt men een terugtrekking uit Libanon?
Ten vierde, wat is de mening van de minister in dit hele dossier? Hoe lang kan men zo nog verder blijven doen in Libanon? Wat is de toegevoegde waarde van onze aanwezigheid in deze regio?
12.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, startend met mijn antwoord meen ik dat een delegatie van de Kamer een bezoek zal afleggen aan Libanon. Klopt dat, of niet? Het gaat over de voorzitter van de Kamer met een delegatie. Ik werd geïnformeerd over het militaire deel daarvan.
Ik heb meerdere gelegenheden gehad om op die vraag te antwoorden. Ik heb ook meerdere gelegenheden gehad om zelf daaromtrent een gedachtewisseling te voeren en om de eigenheid en specificiteit van die opdracht te kunnen belichten in het Parlement en ook waar het gebeurt, bij de vertegenwoordigers van de Verenigde Naties. Het gaat hier immers over een UNO-operatie.
De UNO voorziet dat in de zomer 2013 alle punten waarover een consensus werd bereikt, zullen ontmijnd zijn. Het is een soort perpetuum. Daarna zal het afhangen van de tripartiete onderhandelingen tussen Israël, Libanon en de Verenigde Naties. Vanaf dan zal er geen continuïteit meer zijn bij de uitvoering van onze ontmijningsopdracht. Op basis van de vooruitgang van het ontmijnen kan dan overwogen worden om met een alternatieve capaciteit of een nieuwe, of een geheroriënteerde capaciteit, bij te dragen tot UNIFI.
De juiste vorm van die nieuwe bijdrage is nog niet gekend en zal voortvloeien uit overleg met alle betrokken partners en natuurlijk ook in coördinatie met de Verenigde Naties. De vaststelling om een andere capaciteit in te stellen, zal gebeuren in een nieuwe coördinatie met de Verenigde Naties en op basis van de evolutie van de situatie op het terrein.
Eigenlijk zitten we in een soort vraag- en aanbodstimulatie, waar we een evenwicht moeten vinden tussen wat er mogelijk is en wat de behoefte is. Het finaliseren is een moeilijke zaak voor beide kanten. Voor ons is dat moeilijk omdat de impact op het financiële en materiële vlak niet te onderschatten is.
De situatie is vandaag, 30 januari, zoals ik ze u kom te schetsen. Ook mijn ontmoeting met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban-Ki-Moon, en de militaire adviseur van het departement Peacekeeping Operations, DPKO, luitenant-generaal Gaillé, van 21 januari 2013, hebben geen nieuwe informatie, richtlijnen of vragen opgeleverd.
Wel werd erop gewezen dat er een cruciale rol is weggelegd voor een Europese-Verenigde Naties-aanwezigheid in Libanon. Ook waren er grote woorden van appreciatie voor de consistente Belgische bijdrage aan de verschillende VN-operaties en in het bijzonder die in het zuiden van Libanon.
Dat neemt niet weg dat wij onze heroriëntatie nogmaals te berde hebben gebracht. Ik wacht nu op het verslag van onze ambassadeurs en onze vertegenwoordigers ter plaatse en ook onze militaire adviseurs. De boodschap is heel duidelijk vertrokken dat wij uitgaan van een beëindiging van deze opdracht en dat onze aanwezigheid in Libanon kan worden aangehouden, maar dat een heroriëntatie zich opdringt.
12.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, het is nu al verschillende jaren dat de operatie in Libanon telkens wordt verlengd. Vorig jaar werd gezegd dat er in de zomer zou worden beslist, maar dat is er ook niet van gekomen. Onze aanwezigheid in Libanon blijft behouden. Men kan spreken van heroriëntatie, maar daar komt niets van in huis. De toegevoegde waarde van onze troepen ter plaatse is vanuit internationaal veiligheidsperspectief te verantwoorden. Ik durf echter persoonlijk te betwijfelen dat onze militairen daar op het veld zelf enorm werk leveren, los van hun loutere aanwezigheid.
U kent ons standpunt, mijnheer de minister. Wij stoppen beter met de operatie in Libanon en wij trekken beter onze troepen terug. Ik denk niet dat de toegevoegde waarde zo groot is in verhouding met het geld dat er wordt ingestoken. Ik heb dat al verschillende keren gezegd en ik hoop dat u rekening houdt met het standpunt van de N-VA, de grootste oppositiepartij.
Ik begrijp dat u zich, vanuit internationaal veiligheidsperspectief, loyaal wilt opstellen. Het is een belangrijke en gevoelige regio, zeker gezien de huidige evolutie. Wij hopen echter dat u onze bedenking meeneemt dat deze operatie veel geld kost en bijzonder weinig concreets heeft gerealiseerd.
Het incident is gesloten.
- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "l'expulsion d'un militaire belge, attaché au service de l'attaché de défense à Kigali" (n° 15515)
- M. Kristof Waterschoot au ministre de la Défense sur "l'expulsion d'un militaire belge travaillant à l'ambassade de Kigali" (n° 15535)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de uitwijzing van een Belgische militair die voor de defensieattaché te Kigali werkte" (nr. 15515)
- de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Landsverdediging over "de uitwijzing van een Belgische militair die werkzaam is op de ambassade te Kigali" (nr. 15535)
De voorzitter: De heer Ducarme is weerhouden in een andere commissie en zal zijn vraag niet stellen.
13.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de uitwijzing van een Belgische onderofficier op onze ambassade in Kigali in Rwanda, die het bevel heeft gekregen om het land dringend te verlaten “wegens activiteiten die niet verenigbaar zijn met zijn functie”.
Uit de reactie van uw departement en van het departement Buitenlandse Zaken heb ik begrepen dat beide departementen hiermee niet opgezet zijn en dit als onvriendelijk beschouwen.
Mijnheer de minister, graag had ik van u meer uitleg gekregen.
Waarom hebben de Rwandese autoriteiten besloten tot deze actie over te gaan? Hebt u meer details over het hoe en waarom van dit vreemd en op het eerste gezicht wat vijandig besluit?
13.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega Waterschoot, tot op vandaag en desondanks meerdere vragen van Belgische zijde hebben de Rwandese autoriteiten geen enkele gedetailleerde uitleg verstrekt. Er is geen enkel laakbaar feit dat door hen werd aangehaald.
Hieromtrent is een onderhoud tussen de Rwandese vertegenwoordiger in België en de minister van Buitenlandse Zaken gepland. In functie van eventuele verduidelijkingen die daar worden gegeven zal Defensie, in nauwe samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken, het dossier van nabij opvolgen.
Wij wachten op het onderhoud dat de zaakgelastigde of ambassadeur met mijn collega van Buitenlandse Zaken zal hebben.
13.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Dank u wel, mijnheer de minister.
Belangrijk in uw antwoord is dat de man zelf op het eerste gezicht niets kan worden verweten.
Het voorwerp van een groter debat dat wij hier moeten voeren, is dat het ondertussen wel eens genoeg moet zijn met Rwanda. Wij blijven daarin ontwikkelingsgeld stoppen. Het is niet duidelijk waar dat naartoe gaat. Het is onze tweede grootste partner…
Ik richt mij niet specifiek tot de minister maar in het algemeen. Ik zal in elk geval actie ondernemen ten opzichte van uw collega van Buitenlandse Zaken. Ik denk dat het heel duidelijk moet zijn dat België dit niet ongestraft kan laten.
Los van het grotere debat rond ontwikkelingssamenwerking pleit ik er uitdrukkelijk voor dat België als tegenmaatregel, als vergelding, een Rwandese diplomaat zou uitwijzen. De wederkerigheid is een heel belangrijk principe in internationale betrekkingen. Voor mij kan dit niet ongestraft blijven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 15527 van de heer Maertens wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.37 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.37 heures.