Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Zaken

 

du

 

Mercredi 30 janvier 2013

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 30 januari 2013

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.22 heures et présidée par M. David Clarinval.

De vergadering wordt geopend om 14.22 uur en voorgezeten door de heer David Clarinval.

 

01 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het ambtshalve onderzoek van de IGO, de retro-actieve toekenning en de verjaring" (nr. 14821)

01 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'examen d'office de la GRAPA, l'attribution avec effet rétroactif et la prescription" (n° 14821)

 

01.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, sedert 2001 is de RVP er wettelijk toe verplicht om van ambtswege het recht op een IGO te onderzoeken voor iedereen die 65 jaar wordt en mogelijk recht heeft op een tegemoetkoming voor een handicap, een leefloon of die een vervroegd pensioen heeft krachtens een Belgisch wettelijkpensioenregelingsstelsel voor werknemers of zelfstandigen. Het onderzoek is door de wet ingesteld, met als doel een maximaal aantal gepensioneerden een inkomen te waarborgen, in overeenstemming vanzelfsprekend met de menselijke waardigheid.

 

Ondanks die nobele doelstellingen en de discussies hierover gevoerd in commissie en plenaire vergadering, blijkt uit een audit van het Rekenhof dat de RVP nog altijd niet in staat is om die opdracht naar behoren te vervullen. Het Rekenhof oordeelt dat wat de leefloners betreft, het onderzoek naar de IGO-rechten niet volledig is gegarandeerd en dat bij de vervroegd gepensioneerden de RVP pas sedert oktober 2010 aan de wettelijke verplichting voldoet. Bovendien loopt er een zogeheten inhaaloperatie die “eerder traag zou vorderen en slechts in 2017 zou afgerond zijn, als het ritme ongewijzigd blijft aanhouden".

 

Ten slotte, ontbreken voor de onderzoeken die ambtshalve moeten gebeuren, specifieke richtlijnen voor de betrokken actoren, zodat het risico bestaat dat de RVP foutieve of onvolledige inlichtingen ontvangt, geen eenduidige beslissingen neemt of zelfs onterecht IGO’s toekent of omgekeerd.

 

Mijnheer de minister, hoe en op welke termijn mogen we een oplossing verwachten voor de aangehaalde problemen?

 

Wat de inhaaloperatie betreft, zal het ritme worden opgedreven, zodat de achterstand voor 2017 kan worden weggewerkt? Kunt u een duidelijke inschatting maken van de huidige achterstand, met een overzicht per categorie van gerechtigden van het aantal dossiers waarvoor nog een ambtshalve onderzoek moet worden gevoerd? Dat kan vanzelfsprekend schriftelijk worden meegedeeld, want dat zijn nogal wat cijfers.

 

De wetgeving voorziet in een verjaringstermijn van 10 jaar. Hoe verhoudt de retroactieve toekenning van het recht zich volgens u tot de geldende verjaringstermijn?

 

01.02 Minister Alexander De Croo: De RVP onderzoekt sinds oktober 2010 automatisch of gepensioneerden die een vervroegd pension hebben genomen en voor wie dat niet eerder werd gedaan, of ze, wanneer ze 65 jaar worden, recht hebben op een gewaarborgd inkomen voor ouderen.

 

Het Rekenhof heeft inderdaad een aantal opmerkingen geformuleerd. Het meent, ten eerste, dat wie een leefloon geniet, kan ontsnappen aan het automatisch onderzoek. Bij nader inzien is dat spijkers op laag water zoeken, omdat de RVP ambtshalve het recht op een werknemerspensioen van de eventueel rechthebbende onderzoekt. Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen doet dat ook voor wie ooit een zelfstandige activiteit heeft uitgeoefend, ook al is dat maar voor een dag.

 

Voor de leefloners zonder enige loopbaan gebeurt dat niet. Die zijn niet bekend in de databanken van de RVP noch van het RSVZ. Maar het OCMW dat het leefloon uitkeert, heeft er budgettair alle belang bij om de RVP ervan op de hoogte te brengen dat iemand de leeftijd van 65 bereikt heeft. Zo niet blijven ze ten laste van het betrokken OCMW. Wij stellen vast dat OCMW's dat altijd melden.

 

Het is niet dat men of een leefloon of een IGO-uitkering krijgt; kansarmen kunnen boven op hun IGO-uitkering nog steeds een beroep doen op een OCMW-uitkering.

 

Door het beperkt aantal gevallen, is het niet haalbaar om voor die categorie een elektronische stroom tussen de POD Maatschappelijke Integratie en de RVP te creëren.

 

Tweede opmerking is dat de selectiecriteria niet volledig sluitend zijn. Dat klopt, maar eigenlijk kan dat ook moeilijk anders. De rijksdienst kan enkel uitgaan van de gegevens die hij kent. De filtering van de te onderzoeken gevallen gebeurt door de combinatie van een aantal selectiecriteria, zoals de verjaardag, de hoogte van het eigen pensioenrecht en de pensioenrechten van de echtgenote. Het feit of er reeds een IGO-onderzoek heeft plaatsgevonden waarbij de betrokkene zijn medewerking heeft geweigerd of niet, is ook een bijkomend element. Dat iemand met een hoog pensioen samenwoont met verschillende personen die elk geen of een zeer laag inkomen hebben, wat misschien een recht zou openen op een IGO-uitkering, dat kan de RVP inderdaad niet achterhalen. Wij gaan ervan uit dat het veeleer uitzondering is dat een persoon op basis van de normale selectiecriteria niet in aanmerking zou komen of een persoon op basis van andere criteria zoals samenwoonst wel in aanmerking komt.

 

Wat het aantal dossiers betreft, eind 2012 hebben wij vastgesteld dat er 9 000 dossiers behandeld werden. Er moeten er nog ongeveer 13 000 onderzocht worden. In ongeveer 16 % van de gevallen die reeds behandeld werden, heeft de RVP boven op het pensioen nog een IGO-supplement toegekend.

 

U hebt het over 2017. Een aantal maanden geleden ging men ervan uit dat men 4 tot 5 jaar nodig zou hebben om de achterstand weg te werken. De reden daarvan is dat het om zeer zwaar manueel werk gaat. Er is echter een nieuw element. Aangezien wij van plan zijn de IGO te hervormen, zoals voorgesteld in de beleidsnota, zullen de te verrichten herzieningen ook een stuk eenvoudiger worden. De controle wordt minder arbeidsintensief.

 

Wij gaan er in een eerste schatting van uit dat wij de procedure zouden kunnen versnellen door het vrijmaken van een deel van het personeel dat nu de herzieningen moet doen. Wij zouden hierdoor ook van 4 à 5 jaar naar ongeveer 2 jaar kunnen gaan. Wij gaan ervan uit dat wij de achterstand op 2 jaar kunnen wegwerken, dus niet tegen 2017 zoals u zegt, maar veeleer in de loop van 2015.

 

Ten slotte, is er naast het automatische onderzoek de actieve opsporing door de ziekenfondsen. Bij de opstart van het onderzoek heeft de toenmalige minister van Pensioenen een brief gericht aan de ziekenfondsen, de OCMW’s en de vakbonden om hen in te lichten en hun medewerking te vragen bij het opsporen van eventuele gerechtigden. Dat is toch wel een belangrijk element om een zekere push te verwezenlijken.

 

Wat uw laatste vraag in verband met de verjaringstermijn betreft, de RVP laat, uit billijkheidsoverwegingen, de verjaringstermijn niet spelen. Het kan immers niet dat personen financieel schade zouden oplopen enkel en alleen door het feit dat hun dossier pas in een later stadium door de RVP kan worden onderzocht.

 

01.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor het uitgebreide antwoord.

 

Ik onthoud drie dingen. Wij hebben hoe dan ook te maken met een onvolmaakt meetinstrument, maar dat komt straks bij een van mijn andere vragen terug. Dat is te betreuren, want een zo goed als volmaakt meetinstrument zal heel belangrijk en nuttig zijn, gezien de vergrijzingsgolf, die ons te wachten staat.

 

Ik verheug mij erover dat het IGO-onderzoek eenvoudiger en dus korter zal worden en dat de procedure ervoor zorgt dat de datum van 2017 kan worden vervroegd naar 2015.

 

Het verheugt mij eveneens dat rechthebbenden niet het slachtoffer zijn van de traagheid van de administratie en dat billijkheid een rol speelt.

 

01.04 Minister Alexander De Croo: U zegt dat het meetinstrument niet perfect is. Dat is correct. Om het meetinstrument perfect te maken, hebben wij iets nodig wat men een vermogenskadaster kan noemen. Dat staat niet in het regeerakkoord.

 

01.05  Siegfried Bracke (N-VA): Dat was mij bekend.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de registratie per stelsel van de uitbetaalde pensioenbedragen" (nr. 14828)

02 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'enregistrement par régime des montants de pensions versés" (n° 14828)

 

02.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, ik grijp terug naar diezelfde audit van het Rekenhof. Die leert ons dat de Rijksdienst voor Pensioenen de pensioenuitgaven alleen registreert volgens type van voordeel – rustpensioen, overlevingspensioen, vakantiegeld enzovoort.

 

Bijgevolg kan de Pensioendienst weinig of geen financiële informatie verschaffen over de uitgaven in de bijzondere pensioenstelsels. In een reactie op de audit van het Rekenhof stellen de Pensioendienst en uzelf dat “het niet de rol is van de boekhouding om de details van de uitbetaalde prestaties bij te houden per stelsel – arbeider, bediende, mijnwerker, zeevarende, journalist, burgerluchtvaart enzovoort – waarin de volledige of een deel van de loopbaan van de gerechtigde werd uitgeoefend”.

 

Kunt u enige toelichting geven bij deze uitspraak? Kunt u uitleggen hoe en op welke termijn ook hier zal worden gezorgd voor transparantie, voortdurende opvolging, monitoring en eventueel bijsturing als gevolg van de twee eerste van die bijzondere pensioenstelsels?

 

02.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer Bracke, de RVP houdt vandaag een massa statistieken bij en becijfert de budgettaire impact van de voorstellen tot reglementaire wijzigingen. Hij doet dat ook voor de bijzondere stelsels.

 

Het eerste onderscheid dat u aanhaalt, met name het onderscheid tussen arbeiders en bedienden, heeft weinig zin. Ten eerste, het is niet meer mogelijk om dat te registreren en, ten tweede, het zou geen enkele toegevoegde waarde hebben omdat er geen apart pensioenstelsel is voor arbeiders of voor bedienden. Men kan zich afvragen welke toegevoegde waarde het heeft om daar een onderscheid te kunnen maken.

 

Wat de mijnwerkers, de zeevarenden en het vliegend personeel betreft, kan men zich afvragen wat de toegevoegde waarde is van de ontwikkeling van een nieuw registratiesysteem voor stelsels die in uitdoving zijn. Dat zijn immers stelsels die op termijn zullen uitdoven omdat ze afgeschaft zijn. Trouwens, het aantal pensioengerechtigden in die bijzondere stelsels is heel klein en zal ook afnemen met de tijd.

 

Dat wil niet zeggen dat er geen gegevens kunnen worden aangereikt. Rekening houdend met de specifieke loopbaancodes, de bijzondere breuken, de leeftijd waarop de pensioenen opgenomen worden en het genot van specifieke voordelen, zoals de verwarmingstoelage, kunnen cijfers aangereikt worden. Maar dat is natuurlijk op een onrechtstreekse manier.

 

Het stelsel van de beroepsjournalisten, het laatste bijzondere stelsel waarover ik nog niet gesproken heb, is niet afgeschaft. Artikel 119.1 van de wet van 28 december 2011 bepaalt dat de rijksdienst elk jaar de minister van Pensioenen een rapport moet bezorgen over de financiële situatie van dat stelsel. Dit houdt de identificatie in van de uitbetaalde rust- en overlevingspensioenen en een analyse van de loopbaan, teneinde het deel ten laste van het bijzondere stelsel te kunnen afzonderen.

 

Voorzitter: Sonja Becq.

Présidente: Sonja Becq.

 

02.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt mij overtuigd. Het is inderdaad zinloos om dat onderscheid tussen arbeiders en bedienden, dat helaas in de werkelijkheid bestaat, ook op pensioenen toe te passen, dat is juist, dat is een absoluut juist argument.

 

Verder begrijp ik dus dat het alleen voor journalisten nog wordt bijgehouden en bijgevolg gemeten, omdat dit systeem nog blijft bestaan.

 

02.04 Minister Alexander De Croo: Ja, tot nader order.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Siegfried Bracke.

Président: Siegfried Bracke.

 

03 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de mogelijkheid voor lokale ambtenaren om te werken na de leeftijd van 65 jaar" (nr. 14893)

03 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la possibilité offerte aux fonctionnaires locaux de travailler au-delà de l'âge de 65 ans" (n° 14893)

 

03.01  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, een tijdje geleden kreeg ik de vraag, en ik dacht dat het een heel eenvoudige vraag was, van een ambtenaar in gemeentelijke dienst, meer bepaald van een OCMW, maar dat doet eigenlijk niet ter zake. Hij vroeg mij of hij na 65 jaar kan blijven werken mits toestemming van zijn werkgever.

 

Ik dacht dat dit een eenvoudige vraag was, maar het bleek toch niet zo eenvoudig te zijn. Ik heb nadien gezien dat er ook in de pers wel wat over verschenen is, omdat Genk blijkbaar de eerste ambtenaar boven de 65 heeft laten werken.

 

Als ik het goed begrepen heb, is er wat discussie over de interpretatie van het bestaande KB van 1 juli 2012, dat nog de titel “…betreffende de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren” draagt. Het is in elk geval voor de federale ambtenaren van toepassing, maar er is discussie over of het ook van toepassing is op de niet-federale of lokale en bovenlokale ambtenaren.

 

Men zegt dat de lokale ambtenaren eigenlijk onder artikel 158 van de gemeentewet vallen. Volgens die gemeentewet kan men na 65 niet blijven werken. Ik heb begrepen dat men in Genk gezegd heeft dat het wel kan als het schepencollege het zo beslist. Vanuit Vlaanderen wordt er gezegd dat men via de rechtspositieregeling wel een aanpassing kan doen en erin voorzien dat men na 65 kan blijven werken.

 

Wat is de juridisch correcte wijze om ervoor te zorgen dat mensen die de leeftijd van 65 bereikt hebben, kunnen blijven werken, al dan niet met toestemming van hun werkgever. Waarop kunnen zij zich beroepen? Moeten wij desgevallend de federale wetgeving aanpassen?

 

03.02 Minister Alexander De Croo: Laten wij eerst en vooral de mensen die na 65 nog willen werken, aanmoedigen om dat te doen. Dat is ook de reden geweest van de wijziging die er federaal gekomen is.

 

Er is een onderscheid tussen contractuele en statutaire ambtenaren. Bij contractuele ambtenaren geldt de regeling uit de privésector. Zij kunnen blijven werken zolang zij niet ontslagen worden, zelf ontslag nemen of in onderling akkoord de arbeidsovereenkomst beëindigen. Er is geen leeftijdsgrens.

 

De statutaire ambtenaren kunnen, zodra zij 65 zijn, op om het even welk moment met pensioen gaan. Zij kunnen dus hun pensioen aanvragen op 66, 67 of zelfs later, maar voor de statutairen is de vraag niet of zij na 65 met pensioen kunnen, wel of zij na 65 kunnen werken. Dat heeft te maken met het statuut van de statutaire ambtenaar. Elke overheid is bevoegd voor het statuut van haar eigen ambtenaren. Jammer genoeg bepalen de meeste statuten dat de ambtenaar automatisch uit dienst wordt gesteld zodra hij de leeftijd van 65 bereikt heeft.

 

Opdat een lokale ambtenaar op zijn vijfenzestigste zou kunnen blijven werken, moet daarvoor zijn statuut worden aangepast. De gemeente Genk heeft dat gedaan en het goede voorbeeld gegeven: ze hebben door een rechtspositieregeling het statuut gewijzigd, zodat die ambtenaar na zijn 65 zou kunnen werken. Ik heb PDOS gevraagd om de lokale en andere overheden daarover te informeren.

 

Concreet wil dat zeggen dat elke gemeente of overheid zelf het statuut kan wijzigen, zodat het mogelijk is dat ambtenaren langer werken dan de leeftijd van 65. Dat gaat over een paar duizend personen. Genk heeft daar een leidende rol in gespeeld.

 

03.03  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, dat betekent dan ook dat artikel 158 van de gemeentewet dat bepaalt dat gemeente-ambtenaren op pensioen worden gesteld op de leeftijd bepaald bij de algemene reglementen, met dien verstande dat deze leeftijd ten minste 60 en ten hoogste 65 jaar moet bedragen, volgens u wordt overruled door de rechtspositieregeling. Ik vind het bizar dat artikel 158 kan blijven bestaan.

 

Volgens de persartikelen heb ik van minister Bourgeois begrepen dat hij als voogdijminister niet zou ingaan tegen rechtspositieregelingen waarin men zou bepalen dat men mensen langer zou laten werken en dat daardoor die regeling kan blijven bestaan. Ik blijf wel zitten met de vraag of het niet nodig is om artikel 158 aan te passen. Als dat niet zo is, kunt u dat dan even uitleggen?

 

03.04 Minister Alexander De Croo: Ter verduidelijking, de woorden “worden op pensioen gesteld” die in de gemeentewet staan, moeten hier worden begrepen als “worden op rust gesteld”. Dit blijkt duidelijk uit de Franstalige tekst van deze bepaling: “Les agents des communes sont mis à la retraite”. Deze interpretatie wordt bevestigd door het feit dat de gemeente-ambtenaren die ingevolge artikel 158 van de nieuwe gemeentewet door hun werkgever verplicht op rust moeten worden gesteld op de leeftijd van 65 jaar, geenszins verplicht zijn om hun pensioen op de leeftijd van 65 op te nemen. Het opnemen van het pensioen is immers altijd gebonden aan het indienen van een pensioenaanvraag.

 

Het indienen van een pensioenaanvraag kan altijd – om welke reden ook - worden uitgesteld tot op latere leeftijd dan 65, maar het probleem is dat volgens het statuut zij niet langer kunnen werken.

 

03.05  Sonja Becq (CD&V): Op de duur doen wij aan semantiek. De vraag is: mag men blijven werken na 65, als men op rust gesteld is?

 

03.06 Minister Alexander De Croo: Dat is inderdaad het punt.

 

03.07  Sonja Becq (CD&V): In dat geval moet de regelgeving worden aangepast zodat iemand nog na zijn 65 kan blijven werken.

 

03.08 Minister Alexander De Croo: Dat is een deel van het statuut. Het statuut is de rechtspositieregeling.

 

03.09  Sonja Becq (CD&V): De rechtspositieregeling moet toch binnen het wettelijk kader blijven. Ik weet dat daarover bij de VVSG ook onduidelijkheid heerst.

 

De overheid kan toch maar een rechtspositieregeling uitwerken binnen de wettelijke reglementering die voor een deel Vlaams of Waals geregeld wordt, via het gemeentedecreet. Anderzijds moet een deel door de wet geregeld worden omdat pensioenen een federale materie zijn, en dus niet door decreten zijn overgenomen.

 

03.10 Minister Alexander De Croo: Dit zou toch overgenomen zijn door het decreet. Het is geen pensioenregeling.

 

03.11  Sonja Becq (CD&V): Dus voor alle duidelijkheid, dit wordt niet beschouwd als een pensioenregeling maar als een regeling die binnen de bevoegdheden van de Gewesten valt. Daarom kan worden gesteld dat het toch op die manier reglementair is.

 

03.12 Minister Alexander De Croo: Het is op rust stellen en niet op pensioen stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Présidente: Sonja Becq.

Voorzitter: Sonja Becq.

 

04 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de pensioenrechten van de postbodes na het recente sociaal akkoord bij bpost" (nr. 14966)

04 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les droits des facteurs en matière de pension à la suite du récent accord social chez bpost" (n° 14966)

 

04.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, er is een nieuw sociaal akkoord bij bpost en daardoor kunnen postbodes ouder dan 54 vanaf deze maand halftijds werken voor 85 % van hun loon. Intussen blijven zij wel volledige pensioenrechten opbouwen. Deze maatregel wordt verantwoord op basis van de hoge werkdruk van de job. In een reactie op het akkoord heeft u gezegd dat bpost zich daarmee inschrijft in de visie van de regering om mensen te belonen die blijven werken.

 

Ten eerste, kunt u bevestigen dat de postbodes inderdaad pensioenrechten blijven opbouwen? Hoe wordt dat gemotiveerd?

 

Ten tweede, hoe valt die maatregel te rijmen met de boodschap dat – en ik citeer – bij de pensioenberekening het werk meer zal doorwegen ten opzichte van de periodes van inactiviteit?

 

Ten derde, hoe valt de maatregel te rijmen met de principes van de pensioenbonus, met name dat er pas een beloning is voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren die de minimumleeftijd voor vervroegde uittreding – 62 jaar – hebben bereikt en bovendien over een volledige beroepsloopbaan beschikken?

 

Ten vierde, u zei in een reactie dat de nieuwe regeling financieel voordeliger is, zowel voor de postbodes als voor de maatschappij. Kunt u dat toelichten?

 

Ten vijfde, hoeveel personen kunnen de komende jaren deze regeling genieten? Kunt u ze opsplitsen per gewest en eventueel ook per onderscheid statutair en contractueel?

 

Ten laatste, en niet onbelangrijk, hoeveel zal deze regeling kosten en wie betaalt ze?

 

04.02 Minister Alexander De Croo: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Bracke, het regeerakkoord voorziet erin dat bij de pensioenberekening – zoals u goed aanhaalde – werk meer doorweegt dan periodes van inactiviteit. Bij een halftijdse landingsbaan in de privésector is alleen het eerste jaar van onderbreking nog volledig gelijkgesteld, daarna gebeurt de gelijkstelling op basis van het minimumloon. Na één jaar halftijdse landingsbaan is de pensioenopbouw dus minder voordelig dan de pensioenopbouw van iemand die voltijds blijft werken, want het pensioen wordt na het eerste jaar berekend op een lager loon.

 

Het regeerakkoord voorziet er ook in om de regels inzake gelijkstelling in de verschillende pensioenstelsels beter op elkaar af te stemmen. Daarom werd een gelijkaardige, maar geen identieke, regeling getroffen voor de ambtenaren. Een identieke regeling treffen was immers niet mogelijk omdat de basisregels van het pensioenstelsel van de privésector en van de overheid zeer van elkaar verschillen.

 

In de privésector wordt het pensioen met name berekend op het loon van elk jaar van de loopbaan van de betrokkene. In geval van een volledige gelijkstelling wordt het berekend op basis van het laatstverdiende loon. In geval van een landingsbaan wordt niet-werken minder voordelig gemaakt, door de gelijkstelling na een jaar niet meer te berekenen op het laatstverdiende loon maar op het minimumloon.

 

In de openbare sector wordt het pensioen berekend op de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaren, of binnenkort de laatste tien jaren, dus niet op de wedde van elk loopbaanjaar. Bijgevolg is het ook niet mogelijk om de gelijkstelling, en eigenlijk spreken we in de publieke sector van aanneembaarheid, te beperken door gedurende één of meerdere loopbaanjaren de pensioenberekening op een lager wedde te doen.

 

Daarom werd tot volgende alternatieve beperking van de gelijkstelling besloten. Ingeval van een halftijdse landingsbaan kunnen maximaal 84 maanden gelijkgesteld worden, dus maximaal 7 jaar. De gelijkstelling is de eerste 12 maanden gratis, nadien moet de betrokken ambtenaar een persoonlijke bijdrage van 7,5 % betalen om van de gelijkstelling te kunnen genieten.

 

Eens de 84 maanden zijn uitgeput, is er helemaal geen gelijkstelling meer. Bovendien kan het totaal van deze gelijkgestelde afwezigheden in de openbare sector, nooit meer bedragen dan 20 % van de werkelijk gepresteerde diensten.

 

U vroeg hoe dit te rijmen valt met de principes van de pensioenbonus. Deze maatregel zorgt er voor dat werken voordeliger is voor de pensioenopbouw dan niet-werken. De pensioenbonus doet eigenlijk hetzelfde. De pensioenbonus wordt toegekend op basis van de werkelijk gewerkte dagen en niet voor de gelijkgestelde dagen. Aangezien we hier een andere manier hebben om de gelijkgestelde in rekening te brengen, hebt u eigenlijk hetzelfde effect.

 

U stelt dat ik gezegd heb dat het voordeliger is voor de postbode en voor de maatschappij. De situatie bij bpost is dat in de praktijk zeer veel postbodes met ziektepensioen gaan en vooral in de leeftijdscategorie tussen 55 en 60. In 2011 werden voor alle overheden te samen 3 424 ziektepensioenen voor de leeftijd van 60 jaar toegekend. Bij bpost alleen waren er dat 1 309 of 38 % van het totaal aantal ziektepensioenen. Bpost maakte – laten wij zeggen – goed gebruik van het systeem van ziektepensioenen.

 

Ik vind het beter dat een postbode vanaf zijn 55, halftijds blijft werken en nog een beperkte pensioenopbouw geniet voor het deel dat hij halftijds onderbreekt, dan dat een postbode op zijn 55 reeds met pensioen gaat. De postbode die halftijds blijft werken, zal ook een hoger inkomen hebben dan de postbode die in ziektepensioen zit.

 

U vroeg ook over hoeveel mensen het gaat. Ik zal proberen een beperkt antwoord te geven. Via de media vernam ik dat volgend jaar reeds ruim 500 postbodes in dat systeem zouden stappen. Over meer informatie beschik ik niet. De minister van Overheidsbedrijven is daarvoor bevoegd en u kan hem meer precieze vragen stellen.

 

04.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, wat u antwoordt, begrijp ik allemaal wel.

 

Nu wil ik niet absoluut een harde lijn bewandelen of sociaal erg meedogenloos zijn, maar vreest u niet dat u eigenlijk iets aan het goedpraten bent? Het nogal gul gebruik van het ziektepensioen, waar u zelf naar verwezen hebt, is een scheeftrekking. Ik heb gelezen dat van alle Belgische ziektepensioenen er 32 % naar bpost gaat, wat een gigantisch cijfer is, temeer omdat bpost maar 3 % van het aantal statutaire ambtenaren omvat. Dat is dus een factor 10.

 

Over het systeem zegt u nu dat het is wat het is en dat u wil proberen om mensen te duwen. U zegt ook dat het nu al een stuk minder slecht is dan vroeger. Welnu, rekening houdend met wat ons qua pensioenen te wachten staat, weet ik eerlijk gezegd niet of we er met dat soort redeneringen zullen komen. Met die redenering komt u nu misschien weg, maar ik weet niet of zulke redeneringen bruikbaar blijven. Dit laatste is een retorische overdrijving. Het is namelijk mijn diepe overtuiging dat we er zo niet zullen raken.

 

04.04 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, sta me toe nog een korte reactie te geven.

 

Mijnheer Bracke, de cijfers die u aanhaalt, zijn correct. Het percentage bedraagt trouwens 38 %, meer dan de 32 % die u vernoemt.

 

Het gaat natuurlijk wel om een zeer zwaar beroep. Verschillende studies tonen aan dat het beroep van postbode te voet of per fiets minstens even zwaar of misschien zelfs zwaarder is dan de meeste beroepen in de bouwsector.

 

Nu hebben wij de mogelijkheid om aan postbodes ouder dan 55 te zeggen dat zij niet ziek zijn, maar dat zij blijven werken, echter op een ander tempo. Dat vind ik sociaal. Ook het idee dat we van 55-plussers niets meer verwachten, vervalt daarmee. Nu bieden we aan 55-plussers andere mogelijkheden om toch nog actief te blijven. Dat vind ik voor zowel de overheid als de betrokken personen een veel betere keuze.

 

04.05  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, dat is dus zo, maar wat mij verbaast is dat men niet creatiever te werk gaat bij dit soort dingen.

 

Ik kan mij absoluut voorstellen dat de job van postbode fysiek zwaar belastend is, maar de vraag is of in een groot bedrijf als bpost postbodes ten eeuwigen dage postbode moeten blijven. Kunnen zij geen ander werk krijgen, op meer christelijke uren? Dergelijk werk zal daar zonder twijfel ook te vinden zijn, zeker als ik hoor dat het over relatief bescheiden aantallen gaat. Die creatieve oefening gebeurt niet. Men duwt die mensen in een statuut waarvan ik moet toegeven dat het beter is dan voorheen, alleen is de vraag of dit wel zo goed is.

 

04.06 Minister Alexander De Croo: Dit wordt hier langzamerhand de commissie voor de Overheidsbedrijven…

 

Er zijn echter nog andere evoluties bij de post: een groot deel van de andere taken wordt geautomatiseerd. Vroeger deden de postbodes nog een deel van het sorteerwerk, maar het sorteerwerk wordt nu volledig machinaal gedaan. Het aantal sorteercentra vermindert ook drastisch. Er is een hele evolutie bezig bij bpost en hier sta je dus voor een keuze: kunnen die mensen op hun vijfenvijftigste niets meer doen of zet je hen aan om te blijven werken?

 

04.07  Siegfried Bracke (N-VA): Ik ben te weinig ingelicht over de interne toestand van bpost. Het bedrijf wordt op het eerste gezicht, in tegenstelling tot het spoor, al met al goed gerund. Dat lijkt mij ook zo op het vlak van human resources. Of het nu absoluut zo waar is dat er echt geen werk is voor mensen in die situatie, betwijfel ik wel. Die discussie is voor een andere keer.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de oproep naar de Vlaamse en Franse Gemeenschap in verband met een vermeende discriminatie in de pensioenwetgeving voor universiteitsprofessoren" (nr. 15055)

05 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'appel lancé aux communautés flamande et française concernant une prétendue discrimination dans la législation relative aux pensions des professeurs d'université" (n° 15055)

 

05.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, deze vraag sluit aan bij uw vraag want ze gaat ook over langer werken, evenwel niet voor gemeenteambtenaren maar voor universiteitsprofessoren.

 

Mijnheer de minister, mijn aandacht werd getrokken door een persbericht waarin u de Franse en Vlaamse Gemeenschap oproept om werk te maken van een nieuw statuut voor professoren opdat zij ook na hun 65 zouden kunnen blijven werken. De aanleiding was niet het pensioen van professor De Grauwe, maar een interview met VUB-professoren die ook op hun 65 afscheid namen.

 

In dat persbericht staat dat "de federale regering wel al maatregelen had genomen. Met name het statuut van de federale ambtenaren werd versoepeld zodat energieke 65-plussers hun ervaring ter beschikking kunnen blijven stellen".

 

De Vlaamse regering, de minister van een bevriende partij, heeft erop gewezen dat dit eigenlijk iets is dat reeds in orde was en dat aangenomen was op 19 december 2012.

 

Kunt u uw oproep naar de Vlaamse en Franse Gemeenschap eens toelichten? Kreeg u hierop reeds enige reactie?

 

Is er op dat punt, men weet maar nooit, een probleem met de Duitstalige Gemeenschap, maar dat is een puur hypothetische en theoretische vraag?

 

05.02 Minister Alexander De Croo: Mevrouw de voorzitter, ik vind het belangrijk dat de Gemeenschappen in ons land snel werk maken van een nieuw statuut zodat professoren ook na hun 65ste kunnen blijven werken als zij dat willen.

 

Zoals u aangeeft, de federale regering heeft eerder dit jaar een dergelijke regeling voor de federale ambtenaren versoepeld, zodat de 65-plussers hun ervaring nog ter beschikking kunnen blijven stellen. De federale ambtenaren kunnen heel eenvoudig, in overleg met hun dienstchef, een jaarlijkse verlenging bekomen en dit onbeperkt in de tijd. Ik heb de andere overheden inderdaad opgeroepen om daarvan snel werk te maken.

 

U zei het reeds, de aanleiding was de oproep van die vijf VUB-professoren, en zoals Paul De Grauwe vorig jaar zich verplicht zag naar de London School of Economics te vertrekken, zagen zij geen mogelijkheid om hun talent hier nog verder te gebruiken.

 

In het schemerlicht van de kerstboom heeft Vlaanderen nog een decreet goedgekeurd. Dat decreet kwam evenwel te laat omdat de universiteiten het decreet nog niet uitgevoerd hadden. De professoren van de VUB staan in de spotlights, maar ik veronderstel dat dit bij andere universiteiten niet anders is. Men heeft die professoren niet kunnen behouden. Ik vind het jammer dat dit is moeten gebeuren.

 

De andere Gemeenschappen hebben bij mijn weten nog geen initiatief daartoe genomen. In het algemeen heb ik als federaal minister van Pensioenen geen enkele hefboom in handen om de Gemeenschappen in ons land tot wijziging van het statuut van professor te dwingen. Toch reken ik op hun gezond verstand en verantwoordelijkheidsgevoel.

 

Ik ben het eens met u: ik denk dat het goed is dat de Vlaamse Gemeenschap dat decreet doorgevoerd heeft. Het is alleen jammer dat het iets te laat kwam voor de betrokken professoren.

 

Voorzitter: David Clarinval.

Président: David Clarinval.

 

05.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, het is altijd te laat voor iemand, maar men moet een keer beginnen.

 

Overigens weze daarbij uitdrukkelijk vermeld dat het al dan niet aanblijven van professoren ook moet gebeuren in overleg met de academische overheid. Sta mij toe te zeggen dat ik van sommige van mijn professoren-lesgevers hoopte dat zij spoedig met pensioen zouden gaan. Als iedereen gewoon blijft zitten, dan is de ramp voor de enige grondstof die wij hebben, met name enig verstand in ons land, gigantisch groot.

 

Ik wil u vragen dat u de Franse Gemeenschap nog eens oproept om hetzelfde te doen als de Vlaamse Gemeenschap. Wij kunnen uiteindelijk van elkaar leren in termen van good practice.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Monsieur Bracke, voyez-vous un inconvénient si je pose ma question n° 14911?

 

05.04  Siegfried Bracke (N-VA): Non, cela ne pose aucun problème.

 

Le président: Merci. Mme Warzée-Caverenne devrait arriver dans cinq minutes.

 

06 Question de M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "les pensions temporaires pour inaptitude physique" (n° 14911)

06 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "het tijdelijk pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid" (nr. 14911)

 

06.01  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, l'article 117 de la loi du 14 février 1961 relative à l'expansion économique, le progrès social et le redressement financier indique que la pension prématurée pour motif de santé ou d'inaptitude physique peut être accordée à titre définitif si les instances médicales reconnaissent que l'agent est définitivement inapte à remplir d'une manière régulière ses fonctions ou d'autres fonctions par voie de réaffectation ou de réutilisation dans un autre emploi mieux en rapport avec ses aptitudes physiques, suivant les règlements applicables dans les différents services publics. Dans tous les autres cas, la pension est accordée à titre temporaire pour une durée de maximum deux ans.

 

Pour le personnel des zones de police, si la Commission d'aptitude du personnel des services de police (CAPSP) estime que la personne n'est inapte physiquement à l'exercice de ses fonctions que de manière provisoire, elle peut prononcer une inaptitude temporaire. La pension est alors accordée au membre du personnel pour un maximum de deux ans. Le réexamen pourra avoir lieu à tout moment, soit sur décision de la CAPSP, soit à la demande de l'intéressé. En tout état de cause, un réexamen doit avoir lieu au cours du deuxième trimestre qui précède l'expiration de la pension temporaire.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer si, en dehors des services de police, il existe d'autres professions pouvant bénéficier d'une pension temporaire? Dans l'affirmative, quelles sont-elles? En 2012, combien de personnes ont-elles été concernées par ce genre de pension? Quelle est l'évolution du nombre de pensionnés temporaires depuis cinq ans? Par ailleurs, pouvez-vous me dire combien de membres des services de police dans cette situation sont actuellement recensés? Est-il également possible de recevoir les détails chiffrés, par profession et par province?

 

06.02  Alexander De Croo, ministre: Monsieur le président, toutes les professions dans le secteur public peuvent, le cas échéant, bénéficier d'une pension temporaire. C'est la réponse à votre première question.

 

Pour le reste, vous avez posé des questions sur l'évolution du nombre de décisions relatives à la pension temporaire au cours des cinq dernières années, par profession – plus spécifiquement par rapport à la police intégrée – et par province. Cette question a un certain caractère de question écrite. Je peux vous donner quelques pages de tableaux reprenant tous ces chiffres. Je propose de vous communiquer une copie de ce document répondant à toutes vos questions.

 

06.03  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, j'examinerai les chiffres avec attention. En ce qui me concerne, je reste toutefois un peu étonné que l'on puisse bénéficier d'une pension temporaire pour inaptitude physique. Je trouve en soi problématique que l'on puisse octroyer une pension pour inaptitude physique temporaire. J'ai un souci avec cette législation, mais peut-être ne suis-je pas assez au fait de cette situation! Sur le principe, je suis étonné que l'on puisse donner une pension pour une période de maximum deux ans.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Monsieur Bracke, vous avez la parole pour votre question n° 15211.

 

06.04  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de voorzitter, deze vraag over de bijkomende heffing voor gepensioneerden met een buitenlands pensioen is ingediend in tempore non suspecto, maar die hebben wij eigenlijk behandeld in de commissievergadering van vorige week. Daarom trek ik die vraag in.

 

Présidente: Valérie Warzée-Caverenne.

Voorzitter: Valérie Warzée-Caverenne.

 

07 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "Capelo en de mogelijke onrechtmatige beperking van pensioenrechten" (nr. 15267)

07 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "Capelo et l'éventuelle limitation illégitime des droits à la pension" (n° 15267)

 

07.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de toepassing Capelo moet de Pensioendienst voor de overheidssector in staat stellen het verloop van de loopbaan van het overheidspersoneel in een continu geactualiseerde database bij te houden.

 

Vanaf 1 januari 2010 is Capelo gekoppeld aan het berekeningsprogramma PenCalc dat al enkele jaren in gebruik is. In principe moesten de pensioenen ingaan vanaf 1 januari 2013. Aanvragen die vanaf die datum werden ingediend, moesten uitsluitend elektronisch worden behandeld.

 

Bij de Pensioendienst voor de overheidssector werd de interne organisatie aangepast. Een parallelle werking van dossiers op papier en elektronische dossiers zou hoogstens tot midden 2013 mogelijk zijn.

 

In het kader van een audit over Capelo stelde het Rekenhof vast dat de PDOS via een aantal interne instructies sommige prestaties van tijdelijke en contractuele diensten niet meer in aanmerking neemt voor de pensioenberekening van vastbenoemde ambtenaren. Deze maatregel zou voor een aantal gepensioneerden ernstige gevolgen kunnen hebben. De periode van tewerkstelling als contractueel personeelslid bij een openbare dienst levert immers een groter pensioenvoordeel op, indien zij in het pensioen voor de openbare sector met de vastbenoemde diensten wordt samengevoegd, dan wanneer zij enkel in het pensioen in de werknemersregeling wordt opgenomen.

 

Mijn vragen zijn de volgende.

 

Worden momenteel de pensioenen die vanaf 1 januari 2013 ingingen, volledig elektronisch behandeld? Zo nee, vanaf wanneer zullen zij wel elektronisch worden behandeld? Waarom worden zij niet elektronisch behandeld?

 

Hoeveel loopbaanattesten zijn ondertussen via Capelo opgemaakt of afgeleverd? Hoeveel loopbaanattesten worden er betwist?

 

Tot slot, kunt u bevestigen dat de PDOS de pensioenrechten van bepaalde ambtenaren beperkt, louter op basis van interne instructies? Zo ja, hoeveel personen werden door een dergelijke administratieve handelswijze getroffen? Kunt u een inschatting maken van de impact op hun pensioenbedrag?

 

07.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, de PDOS aanvaardt geen nieuwe papieren pensioendossiers meer sedert 1 januari 2013, behalve in het geval van de werknemers die in de overheidssector in het buitenland werken, bijvoorbeeld de Belgische ambassades, en de lokale mandatarissen voor wie er tot nu toe geen elektronische verklaring bestaat.

 

In uitzonderlijke gevallen wijkt de PDOS, om pragmatische redenen, bijvoorbeeld als de tijdige pensioentoekenning in gevaar is, soms nog van deze regel af en aanvaardt dan toch nog een papieren dossier. De dienst wijst de werkgever wel meteen op het uitzonderlijk en tijdelijk karakter van deze toelating. De PDOS is verplicht hierin streng op te treden, zo niet lopen wij het risico dat het veranderingsproces van de papieren pensioendossiers naar de elektronische aangifte veel te lang zou duren.

 

Tot nu toe werden slechts 25 551 elektronische attesten met de historische loopbaan- en weddengegevens aangegeven en gevalideerd door de werkgevers van de overheidssector. De Capelo-wet schrijft nochtans voor dat tegen uiterlijk 31 januari 2015 de historische attesten van alle personeelsleden van de overheidssector moeten zijn ingediend. De PDOS verwacht ongeveer 1 miljoen elektronische attesten, hetgeen betekent dat aan dit tempo de deadline nooit zou worden gehaald, waardoor andere projecten zoals automatische ramingen en de pensioenmotor in gevaar zouden komen.

 

Uit de praktijk blijkt dat de werkgevers vooralsnog voorrang geven aan de meest dringende gevallen, namelijk de pensioengegevens van degenen die binnenkort met pensioen vertrekken. De gegevensinvoer verloopt dan ook geval per geval, via de onlineapplicatie op de portaalsite van de Sociale Zekerheid. De massale batchverwerking van de historische loopbaan- en weddegegevens is nog nergens geautomatiseerd.

 

De procedure bepaalt dat, zodra de historische loopbaan- en weddegegevens bij de PDOS aankomen, een overzicht hiervan wordt opgestuurd naar de betrokkene met de vraag deze gegevens zorgvuldig na te kijken. Indien de betrokkene onvolkomenheden vaststelt, moet hij zich richten tot de werkgever die na aanpassing een nieuwe verklaring moet afleggen. Aangezien de betwistingen zich situeren op het niveau van de werkgever, beschikt de PDOS niet over gegevens met betrekking tot het aantal betwiste attesten.

 

Capelo lokt veel praktische vragen uit omtrent bijzondere situaties, waarop soms een principieel antwoord moet worden gegeven. Dit is zeker het geval voor alles wat te maken heeft met de contractuele diensten en de dienstprestaties in zogenaamde precaire statuten. Normaal interpreteert de PDOS bestaande wetgeving in geval van betwistingen of principiële vragen, maar hier gaat het om niet-bestaande wetgeving.

 

Tal van interpretaties in verband met contractuele diensten en precaire statuten zijn sinds jaar en dag louter gebaseerd op jurisprudentie met toelating van het Rekenhof. Het Rekenhof gebruikt nu de Capelo-instructies aan de werkgevers voor het afleveren van e-attesten om het debat te heropenen.

 

Het is nodig om deze problematiek eindelijk wettelijk te regelen. Dat is dan ook wat ik van plan ben. Ik heb mijn diensten de opdracht gegeven om deze wettelijke regeling voor te bereiden.

 

07.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, er is een historisch probleem waarbij men moet proberen de achterstand in te lopen, maar uit uw antwoord wordt mij niet duidelijk hoe men dat zal doen, tenzij ik dat niet zou gehoord hebben.

 

U kijkt tegen een berg aan, is mijn gevoel. U spreekt over 25 000 attesten tot nu toe, waarvan wordt verwacht dat die klaar zouden zijn tegen eind januari 2014. Dan moet men tussen vandaag en die datum ongeveer veertig keer harder werken dan vandaag. Dat lijkt mij vrijwel onmogelijk.

 

Als er zaken worden beslist op basis van niet-wetgeving, dan is het inderdaad evident dat er wetgeving moet komen. Ik heb nog altijd niet begrepen of het waar is wat ik in de vraag zeg, met name dat de pensioenrechten van bepaalde ambtenaren worden beperkt op basis van wat u hebt betiteld als principiële antwoorden. Dat lijkt mij een wat dubieuze manier om met mensen om te gaan. Ik begrijp dat niet.

 

U zegt dat wij principiële antwoorden moeten geven en dat er veel problemen zijn die door het systeem worden opgeworpen. Dat is allemaal goed en die wetgeving zal er dan wel komen, ook goed, maar dat mag natuurlijk niet ten nadelen van de mensen zijn.

 

07.04 Minister Alexander De Croo: Op uw eerste vraag, het volgende. Er is een wettelijke verplichting voor de werkgevers om dat te doen. Wij gaan ervan uit dat de werkgevers hun verantwoordelijkheid daarin zullen opnemen en de wet zullen respecteren.

 

In een tweede punt hebt u het over de beperking. Het gaat niet over beperking. Wij zeggen dat het is gebaseerd op een bestaande interpretatie van de jurisprudentie.

 

In dat verband zeg ik dat het mij logisch lijkt om die zaken die momenteel de interpretatie zijn van de jurisprudentie, een wettelijk kader te geven en dus afstappen van de interpretatie ervan. Die interpretatie houdt geen beperking van de pensioenrechten in. Wij willen van de interpretatie af door in een wettelijke basis te voorzien.

 

07.05  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het dubbelpensioenvoordeel voor dezelfde activiteitsperiode voor bepaalde ambtenaren" (nr. 15268)

08 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le double avantage en matière de pension accordé à certains fonctionnaires pour une même période d'activité" (n° 15268)

 

08.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, een zelfde dienstperiode zou logischerwijze geen dubbelpensioenvoordeel in het wettelijk en het aanvullend pensioenstelsel mogen opleveren. Het Rekenhof stelt, en de Pensioendienst voor de overheidssector bevestigt, dat zulks toch het geval kan zijn voor een contractuele ambtenaar die later in zijn beroepsloopbaan vastbenoemd wordt. Enerzijds, komt zijn dienstperiode als contractueel immers in aanmerking voor de berekening van zijn wettelijk overheidspensioen en, anderzijds, kan hij of zij ook aanspraak blijven maken op de eventuele aanvullende pensioenvoordelen die door zijn contractuele diensten werden gegenereerd.

 

Alsnog zou voor het personeel van sommige lokale besturen een regeling getroffen zijn die dit dubbelvoordeel uitsluit. Ik verwijs naar artikel 26 van de wet van 24 oktober 2001 tot vrijwaring van de duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones.

 

Ik heb twee vragen voor u.

 

Hoeveel personen hebben ondertussen via deze lacune een dubbelpensioenvoordeel verworven en hoeveel extra kosten betekent dit voor de overheid?

 

Hoe en wanneer zult u wetgevend optreden om deze anomalie te verhelpen?

 

Ik kijk uit naar uw antwoord.

 

08.02 Minister Alexander De Croo: Het gaat tot nu toe om een eerder theoretisch probleem en niet om een reëel probleem omdat de aanvullende pensioenen in de overheidssector nog niet wijdverspreid zijn, met uitzondering van de lokale sector waar er al een aantal initiatieven zijn genomen.

 

Met het risico van dubbelbetaling is inderdaad rekening gehouden in de wet van 24 oktober 2011 waarnaar u verwijst. De regeling, die in deze wet werd getroffen, houdt in dat, in geval van een vaste benoeming, de rechten van de betrokken persoon op de in de tweede pijler opgebouwde reserves vervallen en dat deze reserves worden overgedragen aan de pensioeninstelling die de bijdragen int die bestemd zijn voor de financiering van het wettelijk rustpensioenstelsel.

 

Deze regeling is echter niet sluitend. Zo is het mogelijk dat een contractuele ambtenaar zijn reserves overdraagt naar een andere pensioeninstelling – bijvoorbeeld omdat hij een tijdje in de privé gaat werken – of gebruikt voor de financiering van een hypothecaire lening. De vraag rijst of de reserves in dat geval nog wel aan de PDOS kunnen worden overgedragen.

 

In mijn algemene beleidsnota van 2013 heb ik de creatie aangekondigd van een wettelijk kader voor de uitbouw van het aanvullend pensioen voor contractuele ambtenaren waarbij er, met respect voor de autonomie van de deelstaten en de lokale besturen, zal worden gestreefd naar het realiseren van schaalvoordelen, het beperken van de kosten en een centrale inning van de premies via bestaande kanalen. In het wetsontwerp zal ik de nodige maatregelen voorstellen die ervoor zorgen dat een dubbel pensioenvoordeel uitgesloten is voor alle contractuele ambtenaren en dus niet alleen voor het personeel van de lokale besturen.

 

08.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik neem genoegen met het antwoord van de minister. Hij geeft toe dat de wet niet sluit en dat hij moet worden gesloten. Zo hoort het ook in een beschaafde samenleving.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de uitbetaling van de overheidspensioenen" (nr. 15282)

09 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le paiement des pensions publiques" (n° 15282)

 

09.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, de overheidspensioenen worden vandaag nog steeds uitbetaald door de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven. Nochtans voorzag de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen dat de betaling van de overheidspensioenen overgedragen kon worden aan de Pensioendienst voor de overheidssector.

 

Bovendien werd de mogelijkheid opgenomen om de praktische uitvoering van die betaling toe te vertrouwen aan de RVP, die reeds instaat voor de betaling van de werknemers- en zelfstandigenpensioenen. Op die manier zou de betaling van de pensioenen kunnen worden gecentraliseerd bij één instelling, om te leiden tot een betere dienstverlening.

 

Evenwel zou elk overleg omtrent deze centralisering van de uitbetaling van de overheidspensioenen stilliggen. De werkgroep Overname CDVU-pensioenen zou niet meer samenkomen. Ondertussen meldt de CDVU bovendien dat de correcte uitbetaling van de pensioenen steeds moeilijker wordt gelet op de totaal verouderde informatica waarop beroep moet worden gedaan.

 

Is het juist dat de RVP en de Pensioendienst voor de overheidssector in dezelfde periode tegenstrijdige doelstellingen nastreefden, met name dat beide instellingen de ambitie hadden om de overheidspensioenen uit te betalen?

 

Is er ondertussen een beslissing over dit dossier? Wie zal de overheidspensioenen uitbetalen? Welke timing mogen wij verwachten? Wat zijn de kosten voor de komende jaren naargelang de instelling die de uitbetalingen zal uitvoeren?

 

Indien zou worden besloten de taak aan de Pensioendienst voor de overheidssector toe te vertrouwen, zal deze instelling de opdracht dan verwezenlijken in eigen beheer of via outsourcing?

 

09.02 Minister Alexander De Croo: Het klopt dat zowel de RVP als de PDOS in het verleden de ambitie hadden om de overheidspensioenen uit te betalen. Dit is echter niet langer het geval.

 

In samenspraak met de twee pensioeninstellingen werd geconcludeerd dat het veruit te verkiezen valt om de betalingen door PDOS te laten uitvoeren. Dit laat de PDOS toe om een end-to-endproces op te zetten. Dit is een bedrijfsproces dat vertrekt vanuit de behoefte van de burger en eindigt met een afdoend antwoord op dezelfde behoefte.

 

 Deze end-to-endbenadering verschilt van de huidige functionele benadering waarbij de werking georganiseerd wordt vanuit de verschillende instellingen die elk slechts een deel van de keten bestuderen, wat tot suboptimalisatie leidt. Door de overheveling van de betaling naar PDOS kunnen er heel wat synergieën gecreëerd worden. De huidige dubbele controles door de PDOS en CDVU kunnen worden afgeschaft, dubbele gegevensopslag kan worden vermeden en heel wat brief- en gegevensuitwisseling tussen beide instellingen hoeven niet meer te gebeuren. Er hoeft geen dubbele boekhouding meer gevoerd te worden.

 

De burger zal voor al zijn vragen inzake overheidspensioenen bij één instelling terechtkunnen. Nu moet de burger bij vragen over de berekening van het bedrag van zijn pensioen zich wenden tot een andere instelling dan bij vragen over de uitbetaling van het bedrag. Deze synergieën kunnen niet gecreëerd worden door een overheveling van de betalingen naar de RVP.

 

De eerste vergadering met de beleidscel van Financiën over de overheveling van de CDVU-pensioenen naar de PDOS heeft ondertussen plaatsgevonden. De overheveling zal in de loop van de volgende maanden verder voorbereid worden.

 

De minister van Financiën staat er echter op dat dit voorbereidend traject – met name wat de humanresourcesaspecten betreft – gesynchroniseerd wordt met de globale hervorming die binnen Financiën aan de gang is.

 

09.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, ik zou met dat laatste element willen beginnen. U zegt dat de betaling van de overheidspensioenen zal worden overgedragen aan de PDOS. Dat had natuurlijk allang moeten gebeuren. Ik vraag mij af waarop men heeft gewacht. Uw laatste zinnetje maakt mij echter ongerust. Volgens mij zegt u immers dat de overdracht zal gebeuren, maar nu nog niet, want ze is afhankelijk van een grotere hervorming die nog niet rond is. Is dat juist?

 

09.04 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, ik heb het volste vertrouwen in mijn collega Vanackere dat de globale hervorming van Financiën zal worden uitgevoerd en wij zullen ons daarmee synchroniseren.

 

09.05  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, wat u beschrijft – de evidentie zelve bijna – komt er dus maar pas als de volledige globale hervorming er ook is? U vreest niet dat u daardoor zult worden gehinderd, want hoe groter de opgave, hoe moeilijker, en hoe minder dienstverlening aan de burger. Volgens u zou de dienstverlening aan de burger hiermee verbeteren, ik ben het daarmee eens. De boodschap aan de burger kan echter toch niet zijn om nog even te wachten? Dan is het wel een ander verhaal.

 

09.06 Minister Alexander De Croo: Collega Bracke, zoals u hebt aangehaald, gaat het hier om de betaling van de pensioenen. Het is geen evidente verschuiving en wij willen ervoor zorgen dat die niet misloopt. Het lijkt mij dan ook logisch om het mooi gesynchroniseerd met onze vrienden van Financiën te doen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de selectieprocedure voor de functie van administrateur-generaal bij de Rijksdienst voor Pensioenen enkel voor kandidaten van de Franse taalrol" (nr. 15460)

10 Question de M. Siegfried Bracke au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la procédure de sélection pour la fonction d'administrateur général à l'Office national des Pensions réservée aux candidats du rôle linguistique français" (n° 15460)

 

10.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, ik mag mijn vragenserie afronden met een running gag of een evergreen.

 

10.02 Minister Alexander De Croo: (…)

 

10.03  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, dat maakt u er volgens mij van, wat straks zal blijken.

 

Het gaat over de selectie van de administrateur-generaal bij de Rijksdienst voor Pensioenen.

 

Er wordt sinds 2009 een geschikte kandidaat gezocht. Er zijn tot nu toe drie selectieprocedures georganiseerd. Telkens bleken de uitverkorenen echter niet aan ofwel de taalvereisten ofwel aan de politieke vereisten te voldoen.

 

Kunt u vandaag bevestigen dat voor de vierde selectieprocedure de functie enkel voor kandidaten van de Franse taalrol vacant zal worden verklaard? Klopt dat? Zo ja, waarom is zulks het geval?

 

Ik kijk uit naar uw antwoord.

 

10.04 Minister Alexander De Croo: Mijnheer Bracke, het reglementair kader dat de selectieprocedure van de mandaatfuncties bij de RVP regelt, bepaalt uitdrukkelijk dat na de selectie bij Selor de toezichthoudende minister en de delegatie van het beheerscomité een aanvullend onderhoud moeten hebben met de geschikt bevonden kandidaten.

 

Het komt mij in dit stadium van de selectieprocedure met andere woorden niet toe te beslissen over een eventuele benoeming. In het licht van de vigerende reglementering zijn uw vragen dus zonder voorwerp.

 

Overigens gebeurt een eventuele aanstelling door de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit. Het spreekt voor zich dat bij die aanstelling de taalwetgeving, die van openbare orde is, zal worden gerespecteerd.

 

10.05  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dus dat het antwoord op de vraag die ik heb gesteld, bevestigend is en dat er inderdaad een selectieprocedure bezig is die, als gevolg van het feit dat de adjunct-administrateur-generaal Nederlandstalig is, alleen is voorbehouden voor Franstaligen.

 

10.06 Minister Alexander De Croo: Neen. Het antwoord op uw vraag is dat er momenteel een procedure loopt en dat, aangezien die procedure nog niet is afgerond, uw vraag gaat over iets dat zonder voorwerp is. U stelt een vraag over een vierde procedure. Er is geen vierde procedure.

 

10.07  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, het zal ongetwijfeld aan mij liggen, maar dat is een nogal cryptisch antwoord, dat perspectieven schept voor vele volgende vragen over hetzelfde thema.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les réformes adoptées par le gouvernement concernant l'activité professionnelle des pensionnés" (n° 15476)

11 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de door de regering goedgekeurde hervormingen met betrekking tot de beroepsactiviteit van gepensioneerden" (nr. 15476)

 

11.01  Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le ministre, le 11 janvier dernier, le Conseil des ministres a approuvé diverses modifications à la réglementation du travail autorisé des pensionnés. Et c'est une bonne nouvelle!

 

Ainsi, parmi les diverses mesures qui seront d'application dès l'année de revenus 2013, on notera essentiellement la possibilité pour les pensionnés de plus de 65 ans et totalisant au moins 42 ans de carrière de travailler sans limitation de revenus. Ceux qui ne rencontrent pas les conditions d'âge et de carrière seront toujours tenus de ne pas dépasser un plafond de revenus, lequel sera toutefois indexé.

 

Malgré ces assouplissements, certains pensionnés se trouvent encore lésés: ceux qui totalisent au moins 42 ans de carrière, mais qui n'ont pas encore atteint l'âge légal de la pension. Prenons l'exemple d'une personne totalisant 47 ans et 6 mois de carrière, âgée de 63 ans, et ayant une pension légale complète: elle ne pourra donc pas dépasser le plafond fixé. Je conviens que ces personnes sont de plus en plus rares.

 

Il subsiste là, me semble-t-il, monsieur le ministre, une certaine forme d'injustice. Qu'en pensez-vous? Avez-vous envisagé ce cas de figure?

 

11.02  Alexander De Croo, ministre: Madame Warzée-Caverenne, l'accord gouvernemental prévoit la suppression du plafond des revenus pour les personnes qui ont atteint l'âge de 65 ans et prouvent une carrière de 42 ans à leur actif.

 

Dans votre question, vous suggérez d'abandonner la condition d'âge. Or, si nous le faisons, toute personne encore active et totalisant une carrière de 42 ans demanderait sa pension. Il s'agirait, dans la plupart des cas, d'une pension anticipée. L'objectif ne peut pas être d'encourager le départ à la pension anticipée. Une telle mesure aurait un coût substantiel.

 

À la demande des partenaires sociaux, nous avons calculé le coût d'un scénario où toute personne ayant une carrière de 45 ans, pas de 42 ans, pourrait prendre sa pension et percevoir en outre des revenus illimités. Rien que dans le régime des salariés, cette situation représenterait d'emblée des dépenses supplémentaires de l'ordre de 50 millions d'euros. Le coût serait vraisemblablement encore plus élevé dans le régime des indépendants, car ceux-ci sont plus nombreux à rester actifs jusqu'à un âge avancé: ils prennent en moyenne leur pension plus tard que les salariés.

 

Nous envisageons donc un élément budgétaire et refusons d'encourager les travailleurs à prendre leur pension anticipativement.

 

11.03  Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, merci pour votre réponse. Je suis d'accord avec votre décision de garder les 42 ans de carrière et de ne pas inciter des départs à la retraite anticipés.

 

Néanmoins, après une carrière complète de 45 ans, une personne a rempli ses obligations professionnelles et a participé suffisamment à construire sa pension. Peut-être le système de pension que vous avez élaboré mérite-t-il une évaluation après quelque temps afin d'étudier s'il n'apparaît pas de cas particuliers.

 

Je reste cependant d'accord avec l'importance de l'incidence budgétaire en cas d'acceptation à la pension de travailleurs après 45 ans de carrière sans avoir atteint l'âge de 65 ans. J'espère néanmoins que vous leur prêterez attention: quelqu'un peut avoir commencé à travailler à 16 ans et ne pas avoir atteint 65 ans après 45 ans de carrière. À 63 ans, son état physique sera différent de celui d'une personne qui aura commencé sa vie de travail à 25 ou 30 ans.

 

11.04  Alexander De Croo, ministre: Notre système de pension implique une condition de carrière et une condition d'âge. Pour l'instant, il est impossible de dire que l'une est plus importante que l'autre; les deux jouent. Dans ma note de politique générale se trouve un élément sur l'unité de carrière. Actuellement, comme vous le dites, la pension d'une personne qui travaillerait durant 47 ans avant l'âge de 65 ans ne dépasserait jamais les 45/45e. L'élément d'unité de carrière permettrait d'aller au-delà des 45/45e. Á mes yeux, cette mesure pourrait quelque peu compenser l'élément que vous évoquez.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 15.33 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.33 uur.