Commission des Finances et du Budget |
Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 29 janvier 2013 Après-midi ______ |
van Dinsdag 29 januari 2013 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.44 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Luk Van Biesen.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.44 heures. La réunion est présidée par M. Luk Van Biesen.
De voorzitter: Vraag nr. 14880 van de heer Geerts is ingetrokken. Vraag nr. 14891 van de heer Uyttersprot wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Collega’s, ik herinner u eraan dat wij vorige keer afgesproken hebben dat iedereen de mogelijkheid krijgt zijn vraag tijdens de vergadering om te zetten in een schriftelijke vraag, om de andere vragen vandaag zo snel mogelijk te kunnen behandelen. Ik zie dat u alleen gekomen bent, mijnheer de minister, en dat u het zelf zult moeten coördineren. Mensen die hun vraag niet mondeling stellen, krijgen dan het antwoord van de administratie mee. Dat is een procedure die wij vroeger veelvuldig gebruikt hebben, en die het mogelijk maakt een groter aantal vragen te behandelen.
Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, wij kunnen het op die manier doen, maar u moet er rekening mee houden dat ik mij voorbereid om een mondeling antwoord te geven en dat ik voor een bepaalde vraag in de situatie kan verkeren dat ik bijvoorbeeld niet honderd procent tevreden ben met wat mijn administratie of mijn kabinet heeft voorbereid. Als men ter plaatse van mij een antwoord op papier wil krijgen, durf ik niet te garanderen dat ik te allen tijde dat antwoord ter plaatse kan meegeven, want dat zou veronderstellen dat ik de politieke verantwoordelijkheid opneem voor alles wat geantwoord is. Ik zal uiteraard mijn uiterste best doen de collega’s die dat wensen tegemoet te komen, maar het is niet honderd procent gegarandeerd.
De voorzitter: Ik begrijp dat, wanneer het over politiek gevoelige thema’s gaat, of over precieze cijfers…
Minister Steven Vanackere: Dan kijk ik de antwoorden snel na.
De voorzitter: U kijkt de antwoorden dan snel na. Wij werken zo om onze vergadering snel vooruit te laten gaan.
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscale voordelen aan bedrijven die in illegale nederzettingen op bezet Palestijns gebied geïnvesteerd hebben" (nr. 14920)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de steun aan bedrijven voor investeringen in illegale nederzettingen op bezet Palestijns gebied" (nr. 14921)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les avantages fiscaux accordés aux entreprises qui investissent dans les colonies illégales dans les territoires palestiniens occupés" (n° 14920)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'aide aux entreprises qui investissent dans les colonies illégales dans les territoires palestiniens occupés" (n° 14921)
01.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, nederzettingen in bezet Palestijns gebied zijn tegen het internationaal recht en dus illegaal. Ze kunnen niet in stand worden gehouden zonder steun vanuit Israël, maar ook niet zonder steun vanuit het buitenland. Daarom heb ik twee reeksen van vragen, een eerste met betrekking tot de fiscale voordelen aan bedrijven die eventueel in illegale nederzettingen geïnvesteerd hebben en een tweede reeks over steun aan bedrijven voor investeringen in die nederzettingen.
Ik begin met de eerste reeks vragen over fiscale voordelen.
Ten eerste, werd aan Belgische bedrijven die in nederzettingen geïnvesteerd hebben al het recht ontzegd om gebruik te maken van fiscale aftrekposten? Zo ja, kunt u een overzicht geven voor de periode 1990-2012, van de getroffen bedrijven, hun omzetcijfers, de omvang van hun investeringen en het misgelopen fiscale voordeel?
Ten tweede, zo nee, welke andere fiscale maatregelen werden eventueel al genomen om steun aan nederzettingen via die wegen stop te zetten?
Ten derde, hebt u weet van Europese Iidstaten die hun bedrijven al fiscaal bestraffen wegens activiteiten en investeringen in bezette Palestijnse gebieden?
Ik kom tot mijn tweede reeks vragen over steun aan bedrijven.
Ten eerste, heeft de federale overheid via een uitnodiging tot deelname aan openbare aanbestedingen, via verzekering van Delcredere of exportsteun van Finexpo, al steun gegeven aan Belgische bedrijven die in nederzettingen geïnvesteerd hebben? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het type steun, de omvang van de steun, de begunstigde bedrijven en de desbetreffende investeringen in de nederzettingen voor de periode 1990-2012?
Ten tweede, welke maatregelen werden al getroffen om steun aan nederzettingen via die wegen stop te zetten?
Ten derde, hebt u weet van maatregelen die andere EU-Iidstaten genomen hebben om dergelijke risico’s te voorkomen?
01.02 Minister Steven Vanackere: Zoals de minister van Buitenlandse Zaken in de Senaat al heeft geantwoord op een vraag van senator Bert Anciaux, is de Belgische beleidslijn inderdaad dat alle nederzettingen in de Palestijnse gebieden illegaal zijn en dat de vierde Geneefse Conventie onverkort van toepassing is op de Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden. België draagt bij tot een oplossing door middel van de toepassing van internationale verdragen en ook op diplomatiek niveau.
Het Belgisch fiscaal recht bevat geen bijzondere bepalingen met betrekking tot activiteiten van Belgische bedrijven die in Israëlische nederzettingen zouden hebben geïnvesteerd.
De Nationale Delcrederedienst heeft geen verbintenissen op Palestina en heeft geen steun geleverd, in welke vorm ook, aan Belgische bedrijven die zouden hebben geïnvesteerd in de nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Indien zo’n vraag zou gesteld worden, wat niet het geval is, zou ik ervan zijn uitgegaan dat dit hoe dan ook zou worden geweigerd op basis van de onwettige aard van de transactie.
Bovendien moet ook worden opgemerkt dat het landenrisico van het bezette Palestijnse gebied wordt gerangschikt in categorie 7, de meest ongunstige rangschikking op een schaal van 1 tot 7. Dat maakt het de facto onmogelijk om transacties te dekken. Het verklaart ook waarom mijn administratie niet beschikt over specifieke gegevens aangaande Belgische bedrijven die in Israëlische nederzettingen zouden hebben geïnvesteerd, noch over fiscale maatregelen die door andere EU-lidstaten zouden zijn genomen tegen ondernemingen die in die gebieden actief zouden zijn.
Voor uw specifieke vraag over Finexpo moet ik u verwijzen naar de minister van Buitenlandse Zaken.
01.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Bent u bereid, mijnheer de minister, om deze thematiek, met name het beletten dat er vanuit de Europese Unie steun gaat naar bedrijven – in de vorm van fiscale voordelen of andere steun – die investeren in nederzettingen, met uw Europese collega’s te bespreken? Het wordt immers hoog tijd dat Europa de daad bij het woord voegt.
Met woorden veroordelen wij de nederzettingen. Wij weten allemaal dat die nederzettingen niet leefbaar zijn zonder Israëlische steun. Daaraan kunnen wij niets doen. Ze zijn echter ook niet leefbaar zonder steun van onder meer Europese lidstaten die toelaten dat hun bedrijven in die nederzettingen actief zijn.
Mijnheer de minister, bent u bereid om deze problematiek op de vergadering van Ecofin aan te kaarten?
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het gebruik van scantunnels in de strijd tegen verdovende middelen" (nr. 15008)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het gebruik van zogenaamde backscatterscanners" (nr. 15010)
- M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'utilisation de tunnels de scanning dans le cadre de la lutte contre les stupéfiants" (n° 15008)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'utilisation de scanners 'backscatter'" (n° 15010)
02.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, u kent wel de internationale studies waarin België beschreven wordt als een draaischijf voor namaakgoederen en verdovende middelen. De strijd tegen de handel in drugs staat als prioritair aangeduid in het Nationaal Veiligheidsplan van uw collega’s van Binnenlandse Zaken en Justitie. Er werden verschillende acties aangekondigd. De vraag is of er effectief ook bijkomende middelen worden ingezet. De vraag is of de bestaande middelen voldoende worden ingezet. In dit verband heb ik een vraag betreffende de zogenaamde scantunnels in Kallo en een paar vragen over de backscatterscanners.
Ten eerste, in Kallo staan twee scantunnels waarin containers kunnen worden gescand. Ik verneem dat in de praktijk slecht een van de twee zou worden gebruikt. Kunt u dit bevestigen? Indien het zo is, waarom wordt er slechts één gebruikt?
Wordt dit in de toekomst uitgebreid naar twee? Zo ja, vanaf wanneer? Kunt u mij een idee geven van het aantal containers dat dagelijks wordt gescand? Het antwoord op deze vragen mag ook schriftelijk worden gegeven.
Kunt u mij ook een idee geven van de evolutie van het aantal scans bij containers de afgelopen jaren? Zijn er trendbreuken? Wordt er bijvoorbeeld meer gescand?
Welke middelen zullen worden ingezet om het aantal scans in de nabije toekomst op te drijven? Vanaf wanneer mogen wij hierin resultaat verwachten?
Ten tweede, wat de backscatterscanners betreft, werd in de commissievergadering van 24 januari 2011 aangekondigd dat er nieuw detectiemateriaal zou worden ingezet in de strijd tegen verdovende middelen. U liet in april 2012 verstaan dat twee zogenaamde backscatterscanners zouden worden aangekocht en dat ze operationeel zouden zijn tegen de zomer van 2012. Zijn ze aangekocht? Zijn ze operationeel? Wat zijn de eerste resultaten? Waar worden die toestellen ingezet?
Als die toestellen nog niet zijn aangekocht of als ze wel reeds zijn aangekocht maar nog niet in werking zijn, dan zou ik van u graag een stand van zaken krijgen. Waarom werden de toestellen niet aangekocht of waarom zijn ze nog niet in werking?
02.02 Minister Steven Vanackere: Ik zal eerst de vragen over de scantunnels beantwoorden.
Ik kan u bevestigen dat de twee scantunnels van de vaste scanner in Kallo wel degelijk worden gebruikt, maar niet met hun volle capaciteit.
De door de terminaloperatoren aan het Deurganckdok voorgestelde expansie van de Waaslandhaven heeft de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen ertoe bewogen om een vaste scanner te installeren met twee scantunnels, maar door de economische crisis is de vooropgestelde expansie van de Waaslandhaven vooralsnog niet volledig gerealiseerd.
De selectie van de te scannen containers gebeurt op basis van een risicoanalyse en een fraudeanalyse. Wanneer de economie zal heropleven en de goederenstroom verder toeneemt, zullen uiteraard ook meer containers voor scanning worden geselecteerd.
Het gemiddeld aantal containers dat momenteel per dag wordt gescand is 53. In 2011 waren dat er nog 61. In 2010 waren dat er 58.
De daling voor het jaar 2012 wordt verklaard door een vermindering van de trafiek en afspraken met de havens van Rotterdam, Le Havre, Felixstowe en Hamburg die allemaal dezelfde controlenormen hanteren.
De selectie van de te scannen containers gebeurt geautomatiseerd door het douaneaangiftesysteem PLDA, Paperless Douane en Accijnzen. Dat gebeurt op basis van ingestelde parameters met betrekking tot de risicoanalyse en op basis van de fraudeanalyse die door de opsporingsinspecties wordt uitgevoerd.
Momenteel wordt hard gewerkt aan de verbetering van de selecties door de invoering tegen april 2013 van een geautomatiseerd feedbacksysteem dat door de plaatselijke controleambtenaren zal worden gevoed.
Verwacht wordt dat dit ook aanleiding zal geven tot een toename van het aantal scans.
Mijnheer Logghe, u zult merken dat wij daarmee ook doen wat veel collega’s in de sector als noodzakelijk achten, met name het kunnen combineren van gedigitaliseerde procedures met een stuk menselijke input op basis van de ervaring op het terrein.
De backscatterscanners zijn nog niet aangekocht en dus nog niet operationeel. Het aanbestedingsdossier is op 4 januari 2013 gepubliceerd. Rekening houdend met de wettelijk verplichte te respecteren termijn inzake overheidsopdrachten zullen de backscatterscanners in de tweede helft van 2013 operationeel zijn.
Het project met de backscatters, in het bijzonder het deelproject 1, dus de aankoop, heeft een vertraging opgelopen doordat de uitwerking van het lastenboek, de goedkeuring door de Inspectie van Financiën en ook de toekenning van de benodigde budgetten meer tijd hebben gevraagd dan gepland.
De backscatterscanners zullen vooral gericht en gecoördineerd worden ingezet op de containerterminals aan de buitengrenzen, in het bijzonder in eerste instantie in de haven van Antwerpen en de haven van Zeebrugge.
02.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijn repliek zal kort zijn. Ik wil de minister bedanken voor zijn antwoord op mijn vraag over de backscatterscanners. Het is spijtig dat zij nog niet geïnstalleerd zijn, maar in de tweede helft van dit jaar zouden zij dan toch operationeel zijn. Wij komen daar te gelegener tijd zeker op terug.
Ik neem er voor de rest nota van dat de twee scantunnels er wel degelijk zijn en ook worden gebruikt. Ik ben alleen lichtjes verontrust over de daling van het aantal gescande containers op dagbasis. Ik neem er nota van dat u in overleg met andere havens in Europa bepaalde controlenormen hanteert. Ik stel alleen vast dat men ook vindt als men controleert. Zo werden in 2012 bijzonder grote hoeveelheden drugs ontdekt, veel meer dan in de afgelopen jaren. Ik denk dus dat meer controle noodzakelijk is, al ga ik ervan uit dat u die bezorgdheid natuurlijk ook deelt.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de AEO-certificaten" (nr. 15009)
03 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les certificats AEO" (n° 15009)
03.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het AEO-certificaat wordt door de douane afgeleverd aan bedrijven die internationaal actief zijn. Het certificaat biedt allerlei voordelen in het internationale handelsverkeer. Bedrijven met zo’n certificaat worden minder streng gecontroleerd bij grensoverschrijdende handel, waardoor het oponthoud verkleint en daar gaat het natuurlijk over. Het bedrijf moet aan een aantal veiligheidscriteria voldoen, criteria die zijn gebaseerd op het douanewetboek en de bijhorende toepassingsverordeningen.
Het spreekt voor zich, mijnheer de minister, dat een haven als Antwerpen een bepaalde kwetsbaarheid krijgt door het bestaan van dat AEO-certificaat. Mijn vraag is dan ook of er misbruiken worden vastgesteld, gepleegd door bedrijven met een dergelijk certificaat.
Hoe treedt men op? Hoe controleert men?
Hoeveel bedrijven met een AEO-certificaat zijn er in Antwerpen actief? Dat laatste antwoord mag natuurlijk schriftelijk worden gegeven.
Hoeveel van die bedrijven importeren goederen via de haven van Antwerpen? Heeft men een idee van het percentage van de ingevoerde massa die onder AEO-certificaat binnenkomt?
Hoe werkt het systeem concreet? Moet men het certificaat tonen bij de invoer van goederen in de haven, of gebeurt dat elektronisch? Wie reikt de certificaten uit? Op welke gronden kan men zo’n certificaat verkrijgen? Heeft men er enig idee van hoeveel misbruiken er jaarlijks worden gemeld, misbruiken gepleegd door bedrijven met een AEO-certificaat?
Controle is een zaak, maar sancties bij het vaststellen van inbreuken is een andere zaak. Is er een automatische sanctieregeling als men in een invoerhaven een misbruik vaststelt door een bedrijf met een AEO-certificaat? Welke sancties kan de Belgische overheid opleggen, naast het intrekken van dat AEO-certificaat? Bestaan er met andere woorden nog andere sancties?
03.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Logghe, ik kan u inderdaad cijfers geven: 125 van de 257 AEO-certificaten werden door de gewestelijke directie der Douane en Accijnzen te Antwerpen afgegeven. Het betreft dus pakweg een kleine helft van het totale volume.
In 2011 werd 48,5 % van het ingevoerde handelsvolume door AEO-gecertificeerde bedrijven gerealiseerd. De aangiften bij invoer door AEO-gecertificeerde bedrijven worden substantieel minder vaak geverifieerd dan andere aangiften bij invoer. Het onderscheid van de aangiften bij invoer, ingediend door AEO-gecertificeerde bedrijven, wordt door de douaneadministratie gemaakt op basis van de vermelding van het certificaatnummer en de juiste codes in het daarvoor bestemde vak van de douaneaangifte. De douane beschikt over een databank die alle Belgische AEO-gecertificeerde bedrijven bevat en die voor de geautomatiseerde controle op de douaneaangifte wordt gebruikt.
Een AEO-certificaat wordt door de nationale douaneautoriteiten, in casu de Belgische douane, afgeleverd en is dan geldig in alle lidstaten van de EU. De voor het afgeven van een AEO-certificaat bevoegde lidstaat wordt bepaald volgens de Europese douanereglementering. De criteria voor het verkrijgen van de status van geautoriseerde marktdeelnemer omvatten, volgens dezelfde communautaire douanereglementering, de volgende punten: een passende staat van dienst inzake de naleving van douanevereisten; een deugdelijke handels- en, in voorkomend geval, vervoersadministratie, die passende douanecontroles mogelijk maakt; het bewijs van financiële solvabiliteit en, ten slotte, passende veiligheidsnormen.
Voor een goed begrip, misbruiken gepleegd door bedrijven die over een certificaat beschikken, worden op dezelfde wijze bestraft als misbruiken gepleegd door bedrijven die niet over een dergelijk certificaat beschikken. Bovendien kunnen AEO-gecertificeerde bedrijven hun certificaat verliezen. Het kan ook worden geschorst, wanneer de misbruiken als ernstige inbreuken op de douanereglementering moeten worden aangemerkt.
In België werden echter tot nu toe geen AEO-certificaten van ambtswege geschorst of ingetrokken. Inbreuken die op de douanereglementering worden gepleegd door AEO-gecertificeerden en die een weerslag hebben op het al dan niet schorsen of intrekken van een certificaat, moeten worden meegedeeld aan het contactpunt Nationale Cel Certificering AEO, bij de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen. Vanuit dat contactpunt kan desgevallend een onderzoek worden ingesteld om na te gaan of het certificaat niet moet worden geschorst of ingetrokken. Zoals u begrepen hebt, beschrijf ik hier een procedure die nog niet toegepast hoefde te worden.
03.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het volledig antwoord. Ik zal het nog eens in zijn geheel nalezen. Afgaand op uw antwoord ga ik ervan uit dat er nog geen enkel misbruik is gemeld en dat er ook geen automatische sanctieregeling is, in die zin dat een certificaat automatisch wordt geschrapt bij vaststelling van inbreuken.
Als ik u goed heb begrepen, is dat een mogelijkheid: men kan het certificaat kwijtspelen, maar dat gebeurt niet automatisch.
03.04 Minister Steven Vanackere: Het gaat erom dat er geen verschil is in sanctionering tussen de ene en de andere. In geval van een inbreuk met een bepaalde ernst is het uiteraard wel degelijk mogelijk om het certificaat in te trekken.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de aanwervingen bij Douane en Accijnzen" (nr. 15011)
- de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor de Regie der Gebouwen, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "bijkomende aanwervingen bij Douane en Accijnzen" (nr. 15249)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les recrutements aux Douanes et Accises" (n° 15011)
- M. Peter Logghe au secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Régie des Bâtiments, adjoint au ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "des recrutements complémentaires aux Douanes et Accises" (n° 15249)
04.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zal mijn twee vragen ineenschuiven.
Mijnheer de minister, de voorbije maanden zijn er over het personeelsbestand van Douane en Accijnzen verschillende vragen gesteld, onder andere in deze commissie. Uw voorganger heeft meegedeeld dat het aantal voltijdse eenheden bij Douane en Accijnzen gedaald was van 4 100 in 2005 tot 3 500 in 2011. Daardoor was men totaal niet bij machte het aantal controles te doen dat nodig was. België werd dus een beetje meer draaischijf dan vroeger, en de bedrijven in de haven van Antwerpen vroegen dringend om actie om die trend tegen te gaan.
Mijnheer de minister, in november van vorig jaar liet u verstaan dat er 73 personeelsleden zouden worden aangeworven. Twintig aanwervingen zouden toen al gerealiseerd zijn. Het jaar 2012 is afgerond. Ik ga ervan uit dat ook de resterende 53 personeelsleden ondertussen aangeworven werden. Graag krijg ik van u de stand van zaken.
Hoeveel van die nieuwe personeelsleden zijn bedoeld voor de haven van Antwerpen? Waar zullen de anderen terechtkomen?
Hoe verhoudt het aantal aanwervingen zich tot het aantal vertrekkende werknemers bij Douane en Accijnzen? Ziet u daar de afgelopen jaren een trendbreuk, mijnheer de minister?
Mijn tweede vraag gaat over feit dat de haven van Antwerpen bijkomend personeel vroeg om de strijd tegen namaakgoederen efficiënt en daadkrachtig te kunnen aanpakken. Vorig jaar werd melding gemaakt van 410 bijkomende aanwervingen. Op 20 november 2012 verklaarde de staatssecretaris dat het aantal door de inspecteur van Financiën was verminderd tot 385. Men kon op dat moment nog niet tot de aanwerving overgaan omdat het besluit dat onder meer de shifttoelagen moet regelen, nog niet gepubliceerd was. Begin 2013 zou dit echter allemaal in orde komen. Het is intussen 2013. Mijn vraag is dus of het in orde gekomen is, mijnheer de minister?
Wanneer werd over de vermindering van de oorspronkelijke 410 aanwervingen tot 385 aanwervingen beslist? Om welke redenen was die vermindering noodzakelijk?
Ik ga ervan uit dat het besluit dat onder meer de shifttoelagen regelt ondertussen gepubliceerd is? Graag krijg ik toch uw bevestiging daarvan.
Hoe zit het met de aanwerving van die 385 bijkomende personeelsleden? Is men daarmee gestart? Graag een stand van zaken. Ik dank u bij voorbaat.
04.02 Minister Steven Vanackere: De douane kampt, zoals u weet, met een redelijk sterke vergrijzing die een aanzienlijk aantal pensioneringen met zich meebrengt. Binnen het kader van de budgettaire besparingen werd besloten om niet alle gepensioneerde medewerkers te vervangen. In 2012 hebben in totaal 241 personeelsleden de Administratie der Douane en Accijnzen verlaten. Er werden 118 wervingen gerealiseerd voor de diensten waarin de personeelsbehoeften het meest prangend waren. Voor 2013 wordt geschat dat 243 personeelsleden de administratie zullen verlaten. Een honderdtal wervingen zal naar alle waarschijnlijkheid gerealiseerd kunnen worden binnen de perken van het personeelsplan 2013.
Dit neemt echter niet weg dat ervoor gezorgd moet worden dat de controles binnen de douanediensten efficiënt verlopen. Daarom heb ik besloten om in een extra wervingsenveloppe van 73 personeelsleden te voorzien, bedoeld voor de strijd tegen de fiscale fraude. Deze wervingen zijn specifiek voor de opsporingsinspecties verspreid over gans België en de nationale opsporingsdirectie. Van die 73 bijkomende wervingen zijn er intussen 65 ingevuld. De resterende betrekkingen zullen verder ingevuld worden in de loop van 2013.
Naast deze wervingsenveloppe voor de strijd tegen de fiscale fraude, met 73 wervingen, heb ik in een bijkomende extra wervingsenveloppe voorzien in het kader van het shiftdossier. Hiervoor zullen 385 extra personeelsleden aangeworven worden. Het koninklijk besluit dat onder meer de shifttoelage regelt, is nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De publicatie wordt verwacht eind januari, uiterlijk februari. Na deze publicatie zal de selectie van start gaan. Verwacht wordt dat de wervingen vanaf september-oktober zullen kunnen plaatsvinden, zodat deze mensen vanaf 1 januari 2014 op het terrein kunnen worden ingezet.
Die 385 wervingen zullen als volgt worden verdeeld per standplaats: Zaventem en Vlaams-Brabant 87, Antwerpen 114, Brussel 78, Gent 25, Oostende 10, Zeebrugge 44, Hasselt 9, Bierset 13 en Gosselies 5. Omdat de reeds in dienst zijnde personeelsleden niet verplicht zijn om in de shiftregeling te stappen en er medio 2013 nog een bevraging van het personeel zal komen om rekening te houden met hun wensen en behoeften, zijn deze getallen nog indicatief en kunnen ze uiteraard nog wijzigen. Voor nog meer details over het precieze overzicht van de exacte plaats van tewerkstelling moet ik u vragen om er desgevallend schriftelijk op terug te komen. Ik meen dat ik u hiermee al een eerste zicht op de standplaats heb gegeven.
04.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw volledig antwoord, dat inderdaad een duidelijke indicatie geeft van waar het allemaal naartoe gaat.
Ik ben wel verontrust door het hoog aantal vertrekkende personeelsleden ten opzichte van het toch wel vrij minieme aantal wervingen.
Ook blijven er nog vragen over de efficiëntie en de controlegraad in de havens.
04.04 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik noteer dat de collega van Vlaams Belang verontrust is over het feit dat wij in de toekomst met minder ambtenaren zullen werken.
Er worden inspanningen geleverd door diegenen die nog altijd aan de slag zijn. Onder andere door het gebruik van betere instrumenten, trachten zij nog efficiënter te werken en hetzelfde resultaat te behalen met minder ambtenaren. Ik noteer dat de collega van Vlaams Belang dat als een probleem beschouwt.
04.05 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik beschouw helemaal niets als een probleem. Ik kijk alleen naar de resultaten. Ik stel vast dat onze controlegraad van goederen al enkele jaren na elkaar aan het slabakken is en dan moet er actie komen. Dat is alles.
Ik apprecieer in elk geval alle acties die de ambtenaren van Douane en Accijnzen op het veld uitvoeren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de screening van nieuw personeel bij Douane en Accijnzen" (nr. 15012)
05 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le screening du nouveau personnel aux Douanes et Accises" (n° 15012)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, naar verluidt zou de aanstelling bij de dienst Controleregie zonder voorafgaande screening gebeuren. Laat het duidelijk zijn dat ik u zeker niet zal ondervragen over een specifieke zaak, maar wij herinneren ons allemaal de zaak-Tim D. in 2012, over een Antwerpse douanier die werd aangehouden omdat hij drugskartels had geholpen bij het smokkelen van gigantische hoeveelheden cocaïne. Tim D. werd verdacht van allerlei hand- en spandiensten en werd schijnbaar vorstelijk betaald. Dat hij vorstelijk werd betaald, heeft natuurlijk alles te maken met de cruciale rol van een douanier bij de dienst Controleregie. Men vraagt zich af of een betere screening van nieuwe douaniers en van het bestaande personeel geen nuttige veiligheidsmaatregel zou kunnen zijn.
Mijn vragen zijn de volgende, mijnheer de minister.
Wordt nieuw aan te werven personeel gescreend op eventuele veiligheidsrisico’s? Zo nee, kunt u aangeven op basis van welke overwegingen men nieuw aan te werven personeel niet screent?
Vindt er een nieuwe screening plaats indien men van dienst verandert?
Wordt personeel van de dienst Controleregie, die een belangrijke rol speelt in het geheel, meer of anders gescreend dan het overige personeel?
Zal men in de toekomst overgaan tot een regelmatige screening van nieuw of bestaand personeel? Bestaand personeel kan immers ook in de loop van de carrière overstag gaan voor het grote geld. Kunt u mij een stand van zaken geven in deze belangrijke materie?
05.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik ben voorstander van een veiligheidsscreening voor douanepersoneel dat met gevoelige informatie in aanraking komt. Concreet gaat dit over het personeel dat is belast met controletaken en degenen die in shiften zullen werken. Dit geldt, wat mij betreft, zowel voor de nieuw aan te werven personeelsleden als voor personeelsleden die al in dienst zijn.
Een dossier tot het invoeren van een veiligheidsscreening is in voorbereiding bij de Nationale Veiligheidsoverheid, de NVO. Deze instantie zal beslissen of een veiligheidsscreening al dan niet kan worden opgelegd aan personeelsleden in de betrokken diensten. Deze screening zal eerst uitgevoerd worden op het nieuw aangeworven douanepersoneel dat in shiften zal werken. De NVO zal dan oordelen of een veiligheidsscreening kan worden ingevoerd en of het bezitten van een positief veiligheidsadvies een voorwaarde kan zijn voor het tewerkgesteld zijn of blijven bij deze diensten. In voorkomend geval zal dan ook bepaald worden wat de geldigheidsduur van een dergelijk positief veiligheidsadvies kan zijn.
05.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik volg dit dossier verder op, nu ik hoor dat bij de NVO een dossier wordt voorbereid. Ik ga ervan uit dat u in overleg bent met de NVO en u zich op de hoogte houdt van de resultaten, zodat wij u hierover te gelegener tijd nog eens kunnen ondervragen.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Alain Mathot au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la simplification fiscale" (n° 15027)
06 Vraag van de heer Alain Mathot aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscale vereenvoudiging" (nr. 15027)
06.01 Alain Mathot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, une série de mesures de "simplification fiscale" est au programme de ce gouvernement. Nous nous en souvenons, sur le volet notamment de la lutte contre la fraude fiscale, la commission d'enquête sur la grande fraude a recommandé une réflexion sur la simplification de la fiscalité en Belgique.
Beaucoup de réformes sont intervenues depuis l'introduction du Code des impôts sur les revenus en 1964. On connaît l'énorme complexité résultant des nombreuses exceptions, déductions et réductions. Cela alourdit évidemment le travail de l'administration qui, ce faisant, n'a pas la capacité de lutter, notamment, contre la fraude fiscale.
Si je reprends la recommandation de la Cour des comptes, il s'agit de simplifier le Code des impôts sur les revenus en vue de limiter les contrôles consécutifs aux nombreuses exceptions en matière de base imposable ou de taux, déductions et diminutions, de sorte que le temps affecté au contrôle puisse effectivement servir à lutter contre la fraude.
En 1986, la Commission royale de l'Harmonisation fiscale et de simplification de la fiscalité était constituée. Elle était composée d'experts de très grande qualité: un avocat à la Cour de Cassation, le commissaire au Plan, deux éminents professeurs d'université, et quatre hauts fonctionnaires du ministère des Finances. Hélas, les recommandations de ce rapport sont, pour bon nombre, restées lettres mortes, ce dont on mesure encore les effets aujourd'hui.
Vous annonciez, ce week-end, qu'il n'y aura pas de grande réforme fiscale globale sous cette législature, et que, par ailleurs, une telle réforme ne faisait pas l'objet d'un consensus au sein de ce gouvernement, bien qu'une série de réformes de simplification soit examinée par le Conseil supérieur des Finances.
Si l'élaboration d'une telle réforme n'est pas raisonnable sous ce gouvernement, peut-être est-il possible de préparer le terrain et d'avoir une réflexion à ce sujet. En effet, on peut dire qu'entre la commission de 1986 et aujourd'hui, un peu d'eau est passé sous les ponts. Certaines positons doivent donc peut-être être revues.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous donner des informations quant aux mesures de simplification adoptées depuis la recommandation de la commission d'enquête? Je tiens à dire ici que je comprendrais que vous souhaitiez répondre à cette question par écrit. Pourriez-vous envisager la mise en place d'un groupe d'experts comparable à celui institué par l'arrêté royal du 21 janvier 1986? Comme vous l'avez évoqué vous-même un service d'étude serait certainement crucial pour lancer une grande réforme fiscale. Pensez-vous pouvoir contribuer à sa constitution et sous quelle forme?
06.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, monsieur Mathot, je précise que je ferai partiellement référence à la discussion que nous avons eue avec les collègues autour de la note politique dans laquelle un certain nombre de vos questions ont déjà été traitées. Il faut peut-être encore préciser que, quand on parle de l'accord du gouvernement, on ne prétend pas qu'il soit question de l'annonce d'une grande réforme fiscale. Il existe, dans une annexe à l'accord du gouvernement, un inventaire de recommandations de la commission d'enquête parlementaire pour les dossiers de fraude importants, parmi lesquelles se trouve la recommandation numéro 40 que vous mentionnez et qui a largement été traitée.
Ceci étant dit, j'ai, depuis mon accession au poste de ministre des Finances, systématiquement appelé à une simplification du système fiscal dans son ensemble. Je n'en suis pas resté là. Permettez-moi de faire un tour d'horizon de ce que nous avons réalisé à ce jour.
À l'exception du bonus résidentiel, nous avons simplifié le calcul des avantages fiscaux en convertissant les déductions et diminutions d'impôts au taux moyen vers des diminutions d'impôts à un taux forfaitaire de 30 ou de 40 % selon le cas. Entre-temps, les taxes environnementales fédérales qui s'étaient enlisées dans des grandes tracasseries administratives ont été abolies. Ensuite, nous avons introduit la loi sur la facturation électronique et nous avons supprimé les cautions de TVA. Nous avons simplifié le système des amendes de la TVA et surtout complètement démêlé l'écheveau du précompte mobilier, même par rapport à la situation d'avant 2012. J'illustre souvent ce point en signalant que le texte légal du précompte mobilier, même avant l'introduction de la règle des 21 + 4 %, comptait encore sept pages, alors que ce même texte n'occupe plus maintenant qu'à peine une page.
Comme vous l'avez dit vous-même, la mise sur pied d'une grande réforme fiscale est un travail de très grande ampleur et cela exige du temps. Nous n'y arriverons plus sur le temps qu'il reste de cette législature. C'est pourquoi je n'ai pas opté pour une grande commission d'étude composée d'experts, mais pour l'utilisation des connaissances et du savoir-faire présents aujourd'hui.
En premier lieu, j'ai responsabilisé mes hauts fonctionnaires. Ils ont élaboré une centaine de propositions que nous avons réparties en modifications ponctuelles et structurelles. J'ai, ensuite, demandé à la section Fiscalité et Parafiscalité du Conseil supérieur des Finances d'émettre un avis sur une première série de propositions ponctuelles. Il est dans mon intention d'encore réaliser certaines de ces propositions avant la fin de la législature en les introduisant encore dans le courant du printemps de cette année.
Ensuite, comme vous le savez certainement, nous souhaitons lancer, dans des commissions mixtes des Finances, de la Chambre et du Sénat, une réflexion sur une profonde réforme de la réglementation fiscale, ce qui devrait aboutir à une proposition de réforme structurelle de la fiscalité au cours de la prochaine législature. Nous en avons largement débattu, monsieur le président, lors de la discussion de ma note politique des semaines passées.
De voorzitter: Het klopt dat een en ander tijdens de bespreking van de beleidsnota ter sprake is gekomen.
06.03 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Que l’on soit bien clair, il ne s’agit nullement d’une critique. Je suis convaincu du travail que vous avez déjà effectué et que vous effectuerez.
Vous évoquez une centaine de propositions qui viendraient de vos services. Peut-on avoir connaissance de ces propositions?
06.04 Steven Vanackere, ministre: Comme j’ai eu l’occasion de l’expliquer, ces propositions ont été envoyées au Conseil supérieur des Finances, section Fiscalité. Elles reviendront bientôt. Mon objectif est de venir au plus tôt, dans cette commission, pour traiter ces propositions. Ce travail occupera sans doute la commission pendant quelques semaines. Le but est de pouvoir entamer ensuite une réflexion plus en profondeur. L’avis du Conseil supérieur des Finances permettra une discussion encore plus efficace entre nous dès que ces propositions seront transformées en propositions formelles.
De voorzitter: Ik wil nog even meegeven dat de Conferentie van voorzitters deze week het licht op groen heeft gezet voor de gezamenlijke commissie met de Senaat. De samenstelling ervan wordt door de diverse partijen ingevuld. Binnenkort zal die commissie dus van start gaan.
L'incident est clos.
07 Question de M. Alain Mathot au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les zones d'action positive des grandes villes" (n° 15028)
07 Vraag van de heer Alain Mathot aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de zones voor positief grootstedelijk beleid" (nr. 15028)
07.01 Alain Mathot (PS): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, dans le but de promouvoir la revalorisation des grandes villes, une réduction d'impôt est prévue pour certaines dépenses de rénovation d'habitations situées dans une zone d'action positive des grandes villes. Le territoire que j'administre en qualité de bourgmestre comprend plusieurs de ces zones. Les possibilités de déduction sont indispensables si nous voulons trouver des investisseurs.
Un arrêté royal avait prévu leur délimitation pour les années 2003 à 2011. Il s'agissait d'une prolongation de la mesure sans modification des zones concernées. Nous attendons le nouvel arrête destiné à les redéfinir ou à les reconduire.
Le texte adopté le 29 novembre dernier en séance plénière a mis en œuvre l'accord gouvernemental quant à la simplification des taux afférents aux réductions d'impôts, notamment aux dépenses de rénovation d'habitations situées dans une zone d'action positive des grandes villes. Cependant, faute de confirmation de la liste par arrêté royal, le bénéfice de cette réduction est de toute façon compromis.
Je tiens à préciser que ce problème entraîne d'autres conséquences. En effet, il est fait mention de cet arrêté royal au-delà du cadre strict d'application de l'article 145/25 du CIR. L'arrêté royal du 23 mars 2012, portant création d'un Fonds d'impulsion pour la médecine générale et fixant ses modalités de fonctionnement, se réfère lui aussi expressément à cette liste.
Par ailleurs, la circulaire AAF 3/2007 en matière de TVA vise, quant à elle, sur d'autres bases, une autre liste de zones urbaines pour l'application d'un taux de TVA de 6 % dans le cadre d'opérations de démolition-reconstruction.
Monsieur le ministre, a-t-on déjà procédé à la détermination des zones pour 2012 et les années suivantes? Si oui, quelles sont les zones d'action positive des grandes villes en exécution de l'article? Si ce n'est pas le cas, pourquoi cela n'a-t-il pas été fait, et quand prévoyez-vous que les zones seront déterminées?
Le renvoi à cette liste par l'arrêté royal a-t-il posé des problèmes, compte tenu de sa péremption? Enfin, une simplification dans l'établissement d'une liste de zones d'actions prioritaires identiques pour les mesures applicables en matière de réduction et de taux de TVA est-elle envisageable, étant donné leur objectif commun?
07.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, monsieur Mathot, pour la détermination des zones d'action positive des grandes villes, je vous renvoie auprès de mon collègue Jean-Pascal Labille, compétent pour la politique des grandes villes.
En ce qui concerne l'arrêté royal du 23 mars 2012 portant création d'un Fonds d'impulsion pour la médecine générale et fixant ses modalités de fonctionnement, publié au Moniteur belge le 30 mars 2012, le libellé de l'article 4, § 1er, premier tiret, précise que les zones délimitées à prendre en considération sont celles reprises à l'arrêté royal du 4 juin 2003 déterminant les zones d'action positive des grandes villes, dans sa version en vigueur au 31 décembre 2011, ce qui exclut tout risque de péremption dans l'exécution des mesures prévues pour le fonds précité. Il convient tout d'abord de préciser qu'en matière de TVA, le bénéfice du taux réduit de 6 % applicable aux travaux de démolition-reconstruction conjoints d'un bâtiment d'habitation concerne actuellement les bâtiments d'habitation qui sont situés dans une des trente-deux villes qui jouissent d'un soutien financier en vertu de la loi du 17 juillet 2000 déterminant les conditions auxquelles les autorités locales peuvent bénéficier d'une aide financière de l'État dans le cadre de la politique urbaine. Ce qui est repris dans ladite circulaire se rapporte à la loi avant qu'elle n'ait été modifiée en 2007 et n'est donc plus d'actualité. Puisqu'il s'agit d'autres contribuables dans des situations tout à fait différentes, je n'envisage actuellement pas d'établir une liste harmonisée au niveau du champ d'application territorial des mesures fiscales en question.
07.03 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse et j'interrogerai votre collègue. Cependant, c'est un peu dommage puisque l'objectif poursuivi par la déduction fiscale ou la déduction de TVA est le même, à savoir inciter le privé à investir dans des zones parfois difficiles et sur lesquelles on peut estimer qu'il n'y a pas de valorisation identique à celle des zones supérieures.
Il faudrait peut-être songer à harmoniser l'ensemble car il est parfois bizarre de ne pas pouvoir obtenir des réductions identiques dans des zones similaires alors que le but poursuivi est toujours le même.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Alain Mathot au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le trading haute fréquence" (n° 15411)
08 Vraag van de heer Alain Mathot aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "high frequency trading" (nr. 15411)
08.01 Alain Mathot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je suppose que vous savez en quoi consiste le trading haute fréquence. Il s'agit de passer des milliers d'ordres par le biais de logiciels et d'ordinateurs préprogrammés dans le but de tirer un maximum de profit à partir d'infimes écarts de prix. On connaît les problèmes que cette pratique a générés, notamment le flash crash, c'est-à-dire l'effondrement en quelques minutes de l'indice-phare américain, le Dow Jones.
La France et les Pays-Bas ont annoncé qu'ils allaient vraisemblablement légiférer dans ce domaine. Mes questions sont simples, monsieur le ministre.
Quel est l'impact en Belgique du trading haute fréquence sur les marchés financiers?
Quelles sont actuellement les dispositions prévues en matière de régulation et de supervision du trading haute fréquence?
Compte-t-on également légiférer à cet égard en Belgique?
La FSMA dispose-t-elle des moyens nécessaires pour contrôler des transactions qui s'effectuent en millièmes de seconde? Si ce n'est pas le cas, ne serait-il pas utile de doter la FSMA de compétences et moyens supplémentaires afin d'encadrer cette pratique?
Enfin, ne pourrait-on pas soit prendre exemple sur nos voisins, soit tenter de réguler cette pratique au niveau européen?
08.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je souhaite tout d'abord faire remarquer qu'il n'existe pas de définition reconnue du trading à haute fréquence (THF). Les chiffres avancés sont donc des estimations, qui peuvent encore varier en fonction de la définition qui est adoptée. Une étude sur l'impact du trading à haute fréquence sur les marchés européens est actuellement menée au sein de l'Autorité européenne des Marchés financiers (ESMA). La FSMA participe à cette étude en analysant des titres traités sur le marché belge.
Le trading à haute fréquence n'est pas une stratégie en soi. De nombreux acteurs du trading à haute fréquence visent la fourniture de liquidités (le market making) ou l'arbitrage entre titres et/ou entre marchés, pratiques tout à fait légitimes. Mais, comme en toutes choses, la technique du trading à haute fréquence peut être utilisée à mauvais escient et donner lieu à des abus de marchés. Ceux-ci sont traités par la loi du 2 août 2002.
La FSMA contrôle les marchés en temps réel et dispose également, dès le lendemain des jours de transaction, de tous les ordres passés sur Euronext et de toutes les transactions. Ces informations sont détaillées à la microseconde, ce qui permet à la FSMA d'analyser les mouvements du marché.
De plus, elle collabore, dans le cadre de son contrôle, avec les services de surveillance d'Euronext, qui détectent aussi les comportements d'abus de marchés et les transmettent à la FSMA.
Comme déjà signalé la semaine dernière en séance plénière en réponse à la question du sénateur Laaouej, j'ai prévu de me concerter avec le ministre de l'Économie pour renforcer encore les moyens de la FSMA. Même si celle-ci dispose des données de marché détaillées et actualise de manière continue ses outils de contrôle, la grande quantité de données à traiter nécessite en effet une mise à jour continue des moyens de surveillance.
En ce qui concerne votre suggestion de légiférer, à l'instar des pays voisins, il est à remarquer que les sociétés pratiquant le trading à haute fréquence ne sont pas situées en Belgique. Une majorité se trouve au Royaume-Uni, qui est donc chargé du contrôle des règles de conduite professionnelle de ces entreprises. Il en résulte que des mesures visant à interdire aux établissements belges de pratiquer ce type de trading n'auraient pas un impact significatif. C'est donc en effet au niveau européen que cette problématique doit être abordée. C'est d'ailleurs à ce niveau qu'elle est traitée pour l'instant.
Outre la conduite de l'étude que je viens de signaler, l'agence européenne ESMA a également émis, au premier semestre 2012, des orientations sur les systèmes et contrôles dans un environnement de négociation automatisé, qui sont destinées à prendre en compte le phénomène des transactions automatisées, y compris le trading à haute fréquence.
Enfin, le projet de révision de la directive MiFID comporte plusieurs articles spécifiquement liés au trading algorithmique. La Belgique participe bien sûr activement à la rédaction de cette directive.
08.03 Alain Mathot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je me réjouis que l'ESMA s'occupe de la chose et ait pris cette problématique à bras-le-corps.
Je dois souligner que cette pratique n'est pas saine, quoi qu'on en dise, même si elle peut être utilisée à bon escient dans certains cas. Faisons donc attention aux problèmes qu'elle pourrait engendrer.
J'espère que vous porterez cette problématique au niveau européen afin qu'on puisse légiférer au plus vite pour essayer d'encadrer cette pratique.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 15033 de M. Olivier Henry est transformée en question écrite.
09 Question de M. Christophe Lacroix au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le recours de Deutsche Bank et Fortuneo en annulation de la taxe sur les établissements de crédit" (n° 15034)
09 Vraag van de heer Christophe Lacroix aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het door Deutsche Bank en Fortuneo ingestelde beroep tot vernietiging van de belasting op de kredietinstellingen" (nr. 15034)
09.01 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, nous avons appris par la presse en ce début d'année que deux institutions financières, la Deutsche Bank et Fortuneo, avaient introduit un recours en annulation devant la Cour constitutionnelle le 28 décembre dernier. Ces recours visent la taxe annuelle sur les établissements de crédit, introduite par le gouvernement via la loi-programme du 22 juin 2012.
Selon les estimations de Febelfin, cette taxe, qui touche les dépôts d'épargne collectés par les établissements de crédit à un taux qui varie entre 0,03 % et 0,12 %, selon que ceux-ci financent beaucoup ou peu l'économie, a rapporté 81 millions d'euros l'an dernier. On se souvient du recours de la banque d'épargne Argenta qui, en 2011, avait abouti à l'annulation par la Cour constitutionnelle d'une grande partie de la contribution demandée par le fédéral aux institutions financières en échange de la protection des dépôts et des assurances sur la vie, qui a conduit à rechercher une nouvelle proposition désormais, elle aussi, attaquée.
Monsieur le vice-premier ministre, pouvez-vous nous indiquer sur quels motifs se fondent ces recours? D'autres contestations ont-elles été introduites depuis lors?
09.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je puis vous confirmer que les succursales belges de la banque allemande Deutsche Bank et de la banque en ligne française Fortuneo ont, le 28 décembre 2012, déposé chacune de leur côté un recours en annulation devant la Cour constitutionnelle contre la taxe annuelle sur les établissements de crédit introduite par la loi-programme du 22 juin 2012.
En se basant sur les données du site web de la Cour constitutionnelle, il apparaît que les recours en annulation des articles 49 à 59 de la loi-programme se basent sur la violation notamment des articles 10, 11 et 172 de la Constitution. Étant donné que ces recours en annulation ont été introduits depuis peu, l'administration n'a pas encore eu connaissance des arguments précis sur lesquels se fondent ces recours.
Depuis cette date, il appert qu'aucun autre recours n'a été déposé.
09.03 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, je remercie M. le vice-premier ministre pour sa réponse à ces questions. Une fois de plus, nous sommes confrontés à des filiales bancaires qui utilisent tous les moyens juridiques pour éviter de régler ce qu'elles doivent.
J'espère que nous pourrons ne pas avoir de mauvaises surprises, comme cela a été le cas avec la banque Argenta en 2011.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 15045 de M. David Clarinval est reportée à sa demande.
Étant sans nouvelles de Mme Catherine Fonck, sa question n° 15048 est annulée.
Vraag nr. 15076 van de heer Veys vervalt, aangezien we niets van hem vernomen hebben.
10 Vraag van de heer Frank Wilrycx aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscale behandeling van reiskostenvergoedingen in hoofde van spelers die aangesloten zijn bij amateursportclubs" (nr. 15080)
10 Question de M. Frank Wilrycx au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le traitement fiscal des indemnités de déplacement des joueurs des clubs de sport amateur" (n° 15080)
10.01 Frank Wilrycx (Open Vld): Mijnheer de minister, heel wat sporters die bij een amateursportclub aangesloten zijn krijgen van hun club soms een vaste vergoeding waarvoor jaarlijks de fiches 281.10 worden opgemaakt en waarvoor bedrijfsvoorheffing wordt ingehouden en doorgestort.
Daarnaast krijgen zij soms een reiskostenvergoeding uitbetaald. Deze vergoeding wordt uitgekeerd ter dekking van de kosten die verband houden met de noodzakelijke verplaatsingen van en naar de club voor trainingen en voor het spelen van wedstrijden. Dit is veelal het geval bij studenten die in de week op kot zitten en toch thuis de trainingen willen bijwonen.
Mijn aandacht wordt hierbij gevestigd op het feit dat de belastingcontroleurs van mening zijn dat deze verplaatsingen op fiscaal vlak moeten worden aanzien als woon-werkverkeer en dat de toegekende vergoedingen bijgevolg als dusdanig moeten vermeld worden op de fiches 281.10, waardoor zij het fiscale regime volgen van het normale woon-werkverkeer van een werknemer.
Mijnheer de minister, bent u het eens met de handelwijze van de belastingcontroleurs?
Of kan er bezwaarlijk sprake zijn van woon-werkverkeer in de gevallen waarin de reiskostenvergoedingen worden toegekend door amateursportclubs die geen werkgever zijn en ook geen arbeidsovereenkomsten met hun spelers afsluiten? Moeten deze verplaatsingen niet eerder als dienstverplaatsingen worden aanzien, zodat de reiskostenvergoedingen van belasting zouden moeten worden vrijgesteld in de mate dat zij de vergoedingen niet te boven gaan die de overheid voor dienstverplaatsingen aan haar ambtenaren toekent?
10.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, in dit geval heeft een sportclub een fiche 281.10 opgesteld en werd bedrijfsvoorheffing ingehouden op de vaste vergoedingen die zijn betaald aan de zogenaamde amateursportbeoefenaar. De betrokkene ontvangt dus een beroepsinkomen, een bezoldiging, voor geleverde prestaties aan de club. Onder bezoldigingen van werknemers verstaat men alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever. Het volstaat dus dat er arbeidsprestaties worden geleverd in ondergeschikt dienstverband, hetgeen in het beoogde geval ook zo is. Verplaatsingsvergoedingen van en naar de club moeten in die context worden aanzien als vergoedingen voor woon-werkverkeer en vallen dus onder het eigen belastingstelsel. In dat geval wordt een bijverdienste als voetballer niet anders behandeld dan gelijk welke andere bijverdienste.
10.03 Frank Wilrycx (Open Vld): Mijnheer de minister, u treedt dus de zienswijze van de belastingcontroleurs bij. Ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'octroi d'une aide financière à Chypre" (n° 15085)
11 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het verlenen van financiële hulp aan Cyprus" (nr. 15085)
11.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, alors que Chypre représente à peine 0,15 % du produit intérieur brut de la zone euro, la situation budgétaire de cet État membre soulève de nombreuses inquiétudes, notamment parce que son secteur bancaire est très décrié. Plusieurs économistes s'inquiètent ainsi d'une possible sous-estimation du cas chypriote qui pourrait dès lors semer une nouvelle panique dans l'Union monétaire.
Pour rappel, en juin 2012, Chypre a réclamé une aide financière de 15 à 20 milliards d'euros. Cette aide engendrera, une nouvelle fois, de lourdes contreparties – des économies, des réformes, des privatisations, etc. – et donc des négociations délicates, alors que la situation semble critique. C'est pourquoi aucun compromis n'était attendu pour la réunion des ministres des Finances de la zone euro qui devait avoir lieu ce 21 janvier.
Monsieur le ministre, j'aimerais vous poser les questions suivantes. En savez-vous déjà plus quant au contenu de la réunion de l'eurozone? Quelles contreparties devraient-elles être demandées par la troïka au gouvernement chypriote, et selon quel calendrier? En ce qui concerne le secteur financier et bancaire de ce pays très décrié, une aide européenne sera-t-elle conditionnée à une réforme de celui-ci, notamment en matière de blanchiment d'argent? La mise en place d'une supervision commune des banques de la zone euro via la BCE décidée par le dernier Conseil européen n'entrera en vigueur qu'à partir de 2014. Cependant, dans ce cas, une supervision par la BCE du secteur bancaire chypriote aura-t-elle lieu? Enfin, le renflouement de Chypre devrait faire gonfler l'endettement du pays à plus de 180 % de son PIB. Comment faire pour que celui-ci n'aggrave encore la crise dans ce pays ainsi que ses conséquences socioéconomiques?
11.02 Steven Vanackere, ministre: Chère collègue, comme prévu, l'Eurogroupe du 21 janvier n'a pas pris de décision sur le cas chypriote, puisque les pourparlers avec les représentants de la troïka sont toujours en cours. Tout indique, d'ailleurs, qu'il n'y aura pas de conclusion opérationnelle avant les élections présidentielles chypriotes qui se tiendront le 17 février 2013. Il apparaît déjà évident, à ce stade, que l'une des contreparties majeures qui sera demandée à Chypre pour l'octroi d'une assistance financière sera la restructuration de son secteur financier, avec une attention particulière pour la question du respect des règles internationales et communautaires en matière de blanchiment d'argent.
Quoi qu'il en soit, une fois le programme conclu, la surveillance des institutions bancaires du pays, en tout cas en ce qui concerne les plus importantes d'entre elles, devrait logiquement être confiée à la BCE dès que la législation sur le mécanisme unique de supervision sera adopté et cela, sans attendre 2014. En tout état de cause, la conditionnalité du futur programme portera en particulier sur le secteur bancaire dans son ensemble et impliquera donc un monitoring du respect de tous les engagements. Les modalités et les conditions d'intervention tiendront compte de la situation particulière de Chypre, de manière à garantir la crédibilité globale du programme et donc également le caractère soutenable de l'endettement du pays.
Il n'y a bien évidemment pas de one-size-fits-all en matière de conception de programme. Mais le pire pour l'avenir de Chypre et de la zone euro serait de ne pas intervenir sous la forme d'une aide. Il ne faut pas commettre les mêmes erreurs d'appréciation que par le passé où l'impression a été, parfois sciemment entretenue, qu'une sortie de l'euro par un de ses États membres était dans l'ordre du possible.
11.03 Christiane Vienne (PS): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie. Nous aurons l'occasion de revenir su ce dossier.
L'incident est clos.
11.04 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, je vous demande de transformer ma question n° 15210 en question écrite.
De voorzitter: Vraag nr. 15210 van mevrouw Vienne wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 15099 van heer Clarinval wordt uitgesteld.
- M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la prise de participation dans la SA Ducroire" (n° 15100)
- Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'entrée du GIMV dans la SA Ducroire" (n° 15377)
- de heer Joseph George aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de toetreding tot het kapitaal van de nv Delcredere" (nr. 15100)
- mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de toetreding van Gimv tot het kapitaal van de nv Delcredere" (nr. 15377)
12.01 Joseph George (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, l'Office national du Ducroire est un instrument public qui a rendu moult services dans les opérations d'exportation. En effet, depuis 1921, il permet aux sociétés de s'assurer contre le risque d'insolvabilité d'un de leurs clients étrangers. Il s'agit d'une société de droit privé qui se concentre sur les risques. Elle a couvert, en 2011, quelque 18 milliards d'euros de transactions.
La Commission européenne estime que la couverture de long terme peut ressortir à la compétence des États, tandis que celle de court terme appartient davantage au secteur privé. En raison de cette vision des choses, le Ducroire ne pourrait apparemment plus être entièrement détenu par l'État.
C'est pourquoi l'Office national du Ducroire a décidé de confier à la banque Degroof la mission de trouver un partenaire "stable" pour entrer dans son capital. Il semblerait qu'un fonds d'investissement s'apprête à acquérir 49 % de sa participation. Cette société a comme actionnaire de référence la Vlaamse Participatiemaatschappij.
Selon la presse, M. Reynders, ministre des Affaires étrangères, se serait inquiété des conditions de cette prise de participation. En effet, il se pose la question de la stabilité de cette participation et de son rendement.
Dans la situation actuelle, existe-t-il des contacts avec les autres ministres de tutelle du Ducroire, dont le ministre de l'Économie?
Cette transaction est-elle suspendue ou sur le point de se concrétiser?
Une recherche d'investisseurs a-t-elle été réalisée ailleurs que sur le territoire belge? Si non, pour quelles raisons?
Est-il exact que l'offre n'était prévue que pour une durée de cinq ans, avec une condition de rendement de 15 % engendrant un problème soit de coût pour les utilisateurs de cette structure, soit d'une perte à prévoir?
Oui ou non, comme cela apparaissait dans l'article de presse, une demande de délai supplémentaire a-t-elle été introduite auprès de la Commission européenne pour prolonger la période endéans laquelle un partenaire pourrait être trouvé?
12.02 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, le journal Le Soir ainsi que d'autres journaux nous ont révélé la prise de participation de la société de participation du gouvernement flamand (Gimv) dans la société anonyme Ducroire, l'organe chargé d'épauler les entreprises belges actives à l'exportation.
La Commission européenne avait obligé l'Office national du Ducroire à ouvrir le capital de sa filiale SA Ducroire pour que l'État fédéral n'en soit plus l'actionnaire unique pour les couvertures à court terme. En 2012, l'Office national du Ducroire a donc décidé d'ouvrir le capital de sa filiale. Suite à cet appel, le Gimv-XL, fonds détenu à 27 % par le gouvernement flamand, a décroché 49 % de participation pour 36 millions d'euros et est entré dans le capital de la SA Ducroire.
Selon l'accord signé, la société de participation du gouvernement flamand ne resterait que cinq ans et obtiendrait un retour financier garanti de 15 %, alors que le rendement du Ducroire n'est que de 6 à 7 % l'an.
Monsieur le ministre, je m'interroge sur les raisons qui justifient le fait que le Ducroire ait choisi un partenaire industriel qui ne s'engage pas sur le long terme et qui exige un tel rendement sur le capital. Dans de telles conditions, on ne peut pas parler d'un partenaire durable.
Nous sommes également en droit de nous interroger sur la préservation des intérêts de l'industrie wallonne et bruxelloise active dans l'exportation, vu l'identité du nouvel actionnaire. C'est d'autant plus surprenant que la SRIW avait répondu à l'appel et s'était montrée intéressée à examiner le dossier conjointement avec Gimv, mais le Ducroire n'a pas souhaité prendre cette option en considération.
Les représentants du gouvernement fédéral au sein du Ducroire ont accepté cette prise de participation sous cette forme. Quels sont les arguments qui justifient ce choix?
Pour quelles raisons l'offre de la SRIW n'a-t-elle pas été examinée? Considérez-vous que les intérêts du Ducroire sont pris en compte vu les taux de rendement exigés par Gimv et la courte durée de son investissement? Dans l'affirmative, sur quels critères basez-vous cette appréciation?
Manu Disabato, mon collègue au Parlement wallon, a demandé au ministre Marcourt de mobiliser le comité de concertation pour faire respecter les intérêts wallons. J'ai également entendu dire qu'il y aurait peut-être un partage entre Wallons, Flamands et Bruxellois. Je souhaiterais obtenir des informations actualisées de votre part.
12.03 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, la recherche d'un partenaire privé pour la SA Ducroire, qui répond à une demande de la Commission européenne, s'est déroulée sur la base d'une procédure d'appel d'offres. De nombreux investisseurs potentiels, issus tant du monde financier que du secteur des assurances – et aussi bien en Belgique qu'à l'étranger – ont été approchés. Selon les critères antérieurement fixés par le conseil d'administration de l'Office national du Ducroire (ONDD), le partenaire devait être prêt à prendre une part significative, même minoritaire, dans la SA Ducroire. La Commission européenne avait aussi clairement indiqué que le caractère privé de l'investisseur était essentiel et que, dès lors, était exclue l'entrée dans le capital de structures, fonds ou institutions qui présenteraient un lien direct ou indirect avec le secteur public.
Je tiens à souligner que le conseil d'administration est non seulement composé des représentants de six ministres fédéraux, mais également de délégués des trois Régions. Des contacts ont, bien sûr, eu lieu entre les cabinets des ministres concernés.
Sur la base des critères établis, un seul candidat investisseur a été retenu par le conseil d'administration de l'Office national du Ducroire, à savoir Gimv-XL. Tout au long de la procédure, la Commission européenne a été informée.
Quant aux conditions de la transaction, je rappelle tout d'abord que les documents contractuels y afférents sont couverts par la confidentialité. En effet, il s'agit d'une transaction de nature commerciale, relevant du droit des sociétés. Cependant, je puis vous assurer que de nombreuses informations diffusées dans la presse sont fausses. Aucune promesse de rendement n'a été fournie à Gimv-XL de manière formelle ou informelle. L'ONDD reste l'actionnaire majoritaire, et les éventuels dividendes seront versés pari passu aux deux actionnaires.
Enfin, la SA Ducroire doit répondre aux exigences légales de solvabilité. De plus, elle est contrôlée par la Banque nationale de Belgique. Le respect des obligations en termes de solvabilité fera indéniablement partie des paramètres à prendre en compte lors de la définition de la politique en matière de dividendes.
Il va de soi que la SA Ducroire veille au respect des intérêts économiques de l'ensemble du pays. La forte représentation de nos Régions dans le conseil d'administration de l'ONDD en constitue, selon moi, la meilleure garantie.
12.04 Joseph George (cdH): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie de votre réponse. Il est clair que le Ducroire joue un rôle particulièrement essentiel dans notre économie, laquelle est extrêmement ouverte. Votre réponse est donc l'occasion d'apporter un démenti aux allégations publiées dans la presse.
Je ne vous avais pas demandé de renseignements plus précis sur le fond du dossier, mais il me semble intéressant que nous ayons obtenu quelques précisions.
12.05 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le vice-premier ministre, si j'ai bien compris votre réponse, les ministres régionaux de l'Économie sont également présents dans le conseil d'administration? Ou bien s'agit-il d'autres ministres?
12.06 Steven Vanackere, ministre: La désignation par les Régions se fait au sein de leur propre Conseil des ministres.
12.07 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Il ne s'agit pas forcément du ministre X…
12.08 Steven Vanackere, ministre: Non, ce n'est pas statutaire. Ce sont les Régions qui déterminent leurs représentants.
12.09 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Vous me dites qu'il n'y a pas de clause stipulant un taux de rendement tel que cité dans la presse; je ne peux que m'en réjouir. Je veux bien qu'il y ait confidentialité des données; néanmoins, il s'agit quand même en grande partie d'organes remplissant des fonctions d'utilité publique et qu'il est important de pouvoir contrôler.
Cela signifie-t-il aussi qu'il n'y a maintenant pas de contact en vue d'éventuellement rééquilibrer entre la SRIW et Gimv, afin d'avoir une représentation plus équilibrée? C'est l'information que j'ai reçue du ministre Marcourt. C'est la raison pour laquelle je vous interroge aussi.
12.10 Steven Vanackere, ministre: Vous faites bien de m'interroger mais j'ai tout de même répondu clairement que si une opération acceptable pour l'Union européenne se faisait, ce serait par définition avec des acteurs de nature privée. Je ne sais donc pas comment rééquilibrer avec un partenaire public qui, par définition, n'aurait pas eu l'aval de la Commission européenne.
12.11 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Et le fait que 27 % du Gimv-XL sont détenus par le gouvernement flamand ne modifie pas la nature privée de Gimv?
12.12 Steven Vanackere, ministre: Non.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer de vice-eersteminister, ik stel voor om de samengevoegde vragen nrs 15102, 15121, 15133, 15156 en 15189 vervallen te verklaren, omdat u op die punten uitvoerig bent ingegaan tijdens de bespreking van uw beleidsnota. Ik heb aan elk van de indieners voorgesteld om een nieuwe vraag te stellen indien zij daarover specifieke, bijkomende vragen hebben. Die vijf vragen worden dus vervallen verklaard. Vragen nrs 15103, 15105 en 15106 van de heer Gilkinet worden uitgesteld.
13 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het karakter van de fiscale nalatigheidsintresten" (nr. 15112)
13 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le caractère des intérêts de retard en matière fiscale" (n° 15112)
13.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, in het Belgisch Staatsblad van 9 januari werd de wettelijke interestvoet voor 2013 bekendgemaakt. Hij bedraagt 2,75 %. Hoewel de fiscale wetten ook verwijzen naar de wettelijke rentevoet in burgerlijke zaken, worden de fiscale nalatigheidsintresten in principe aan 7 % berekend. Die afwijking van de wettelijke interestvoet in burgerlijke zaken werd ingevoerd in 2006. Vóór 2006 werd wel een zelfde rentevoet in burgerlijke en fiscale zaken gehanteerd.
De vorige minister van Financiën achtte de verschillende bepaling van intresten in, enerzijds, burgerlijke en commerciële zaken en, anderzijds, fiscale zaken gerechtvaardigd. Hij vond dat in belastingzaken namelijk een strafrechtelijk element speelt, wat de oplegging van een hogere interestvoet verantwoordt. Ik herinner mij ook uw repliek op mijn vraag in de plenaire vergadering van 18 oktober 2012 over de fiscale nalatigheidsintresten. U hebt toen gezegd dat wij dat absoluut geen boete mochten noemen. U wenst dus blijkbaar een ander karakter toe te dichten aan een fiscale nalatigheidsintrest dan uw voorganger.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Bent u nog steeds van mening dat fiscale nalatigheidsintresten aan een rentevoet van 7 % geen boete zijn, terwijl het strafrechtelijke element de hogere interestvoet zou moeten verantwoorden?
Als u de fiscale nalatigheidsintresten geen boete wenst te noemen, volstaan dan voor u fiscale nalatigheidsintresten die louter een vergoedend karakter hebben wegens een vertraging in de betaling, zoals de rentevoet in burgerlijke zaken?
Bent u eventueel bereid om terug te keren naar de toestand van vóór de programmawet van 27 december 2006 en om dus de wettelijke rentevoet in fiscale zaken weer samen te laten evolueren met de wettelijke rentevoet in burgerlijke en commerciële zaken? Zult u daarvoor jaarlijks het nodige doen en dus jaarlijks het KB aanpassen?
13.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijn antwoord kan bondig zijn. Mevrouw Wouters, ik heb het inderdaad gezegd tijdens de betreffende plenaire vergadering van de Kamer en ik sta er nog steeds achter: ik vind niet dat nalatigheidsinteresten boetes moeten worden genoemd. Het gaat om een forfaitaire, wettelijk ingestelde vergoeding van de schade die de Staat heeft geleden door de late betaling van de belasting, doordat een schuldenaar zich een aanvullende termijn aanmatigt of doordat de ontvanger hem die eventueel toestaat.
Omdat de belastingplichtige een voordeel kan halen uit het in bezit houden van fondsen die de Staat toekomen, is de nalatigheidsinterest aldus te beschouwen als een wettelijk ingestelde burgerlijke schadeloosstelling voor het in bezit houden van sommen die eigenlijk van rechtswege al de Staat toekomen.
Het verschil van de interestvoet in burgerlijke en handelszaken en in fiscale zaken heeft een dubbele reden. Enerzijds moet de heffing van een hogere interestvoet in fiscale zaken de belastingplichtige aanzetten om de verschuldigde belastingen spontaner en stipter te betalen, anderzijds werkt een hogere interestvoet ook ontradend, zodat de belastingplichtigen de Staat niet zouden beschouwen als een kredietverschaffer, in plaats van – en voor zover dat nodig zou blijken – een beroep te doen op banken of kredietinstellingen. In die omstandigheden zie ik dan ook geen reden om de bestaande wetgeving te wijzigen.
13.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, u blijft bij uw standpunt dat het geen boete is. Toch stel ik vast dat de interestvoet in fiscale zaken 7 % is, terwijl de huidige interestvoet in burgerlijke zaken 2,75 % bedraagt. Ik kan u volgen in het idee dat de Staat zowel aansporend als ontradend moet optreden. Persoonlijk vind ik toch dat men dat een boete mag noemen, maar wij mogen natuurlijk van standpunt verschillen.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de gereglementeerde spaardeposito's" (nr. 15113)
14 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les dépôts d'épargne réglementés" (n° 15113)
14.01 Veerle Wouters (N-VA): Minister van Economie Johan Vande Lanotte is al geruime tijd bezig met een herziening van de berekening en/of uitbetaling van de rente op een spaarrekening. Omdat hierover al een aantal keren werd gecommuniceerd, ontstaat er verwarring vanaf wanneer welke regels zullen gelden. Begin december 2012 liet hij onder andere weten dat de belangrijkste teksten klaar waren, maar nog op advies wachtten. Op 4 januari vernamen we via De Tijd dat niet helemaal duidelijk is waarom het KB ter zake op het kabinet van Financiën stof ligt te vergaren.
De gereglementeerde spaardeposito’s vallen inderdaad binnen de bevoegdheid van de minister van Financiën. In artikel 2 van het KB ter uitvoering van het WIB 1992 vinden we ook terug hoe de rente op spaardeposito’s moet worden berekend. Het verbaast ons dat de minister van Economie zo uitdrukkelijk de leiding neemt in het debat.
Mijnheer de minister, betekenen de plannen van de minister van Economie met betrekking tot de gereglementeerde spaardeposito’s een loskoppeling van de voorwaarden verbonden aan de fiscale vrijstelling voor gereglementeerde deposito’s en de invoering van een economisch gereglementeerd spaarboekje? Graag vernam ik uw standpunt ter zake. Wat wijzigt er dan eventueel aan de fiscale voorwaarden van het gereglementeerd spaardeposito? Wanneer mogen wij die wijziging verwachten? Klopt het dat het KB ter zake aan u is bezorgd? Wanneer worden de wijzigingen van kracht?
14.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Wouters, na besprekingen, die een aantal maanden hebben geduurd, hebben collega Vande Lanotte en ikzelf afgelopen zomer met de banken een principeakkoord bereikt over wijzigingen aan de spelregels voor de gereglementeerde spaarrekening. Wij hebben daarover op 13 juli een persbericht verspreid, dat ruimschoots weerklank heeft gevonden in de pers.
Met de afgesproken maatregelen moet de spaarrekening een stuk transparanter en klantvriendelijker worden. Nu is het immers niet altijd voor iedereen duidelijk welke spaarformule het best bij hem past, hoeveel zijn of haar spaarboekje werkelijk opbrengt en wanneer de rentes effectief worden uitbetaald. De maatregelen gaan over informatieverstrekking en ook over reclame voor spaarboekjes, over de conditionele aanbiedingen, over de berekeningswijze en ook over de uitbetalingsmodaliteiten van het spaarproduct.
Ik heb er persoonlijk ook over gewaakt dat de afgesproken maatregelen de stabiliteit van de financiering van onze banken blijven garanderen.
In de maanden na het bereiken van het principeakkoord is gebleken dat enkele van de afspraken nog verder moesten worden uitgewerkt vooraleer de banken aan de aanpassing van hun informaticatoepassingen konden beginnen. Dat bleek een stuk complexer dan aanvankelijk gedacht, maar de ontwerpen van koninklijk besluit zijn nu klaar en de afgesproken principes zijn niet veranderd.
Er zullen twee koninklijke besluiten komen, een koninklijk besluit over de publiciteit en informatieverstrekking en een tot wijziging van het fiscaal koninklijk besluit. Het koninklijk besluit over de publiciteit en de informatieverstrekking ligt momenteel ter advies bij de Raad van State. Voor het fiscaal koninklijk besluit moeten eerst de Nationale Bank en de FSMA nog een advies geven. Wij hopen dat beide koninklijke besluiten uiterlijk over een tweetal maanden kunnen worden ondertekend door het staatshoofd. De nieuwe regels zullen dan geleidelijk worden ingevoerd, zoals het van bij de aanvang van de besprekingen de bedoeling was.
Een onderdeel van het principeakkoord zal trouwens al over enkele dagen operationeel zijn. Op een website beheerd door de FSMA zal elke spaarder gebruik kunnen maken van een simulator. Na de invoer van enkele gegevens, zoals het te sparen bedrag en de looptijd, zal de spaarder een overzicht krijgen van de aangeboden rente per spaarrekening en per bank op de markt. De spaarder zal kunnen aangeven of hij kiest voor een bank met een uitgebreid kantorennetwerk of liever via het internet werkt. Op die manier zal de spaarder een geïnformeerde keuze kunnen maken.
14.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord. Ik ben blij dat er maatregelen genomen worden en dat ze even uitgesteld worden, opdat de banken alles in orde kunnen brengen, in plaats van dat ze snel hun informaticatoepassingen aan nieuwe wetten moeten aanpassen. Daarvan hebben we immers al slechte voorbeelden gezien. Ik vind het dus heel goed dat er deze keer tijd voor wordt uitgetrokken en dat de banken de mogelijkheid krijgen om de principes na te komen die u samen hebt afgesproken.
Omdat fiscaliteit mij het meest interesseert, ben ik dan ook heel benieuwd naar de specifieke aanpassingen die in het fiscaal koninklijk besluit opgenomen zullen worden en naar de wijzigingen. Als ik u mag geloven, dan zullen we dat over twee maanden weten.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de overgangsregeling voor de btw op voorschotfacturen" (nr. 15114)
15 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le régime transitoire pour la TVA sur les factures d'acompte" (n° 15114)
15.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, in de beslissing E.T. 123.563 van 19 december 2012 voorziet de administratie in een overgangsregeling voor de nieuwe regels inzake opeisbaarheid van de btw en de voorschotfacturatie, zoals aangekondigd door staatssecretaris Bogaert tijdens de bespreking in de commissie.
Tijdens deze periode van één jaar mogen de oude regels nog worden toegepast tussen btw-plichtigen. Bijgevolg mag nog gedurende een jaar de btw op een voorschotfactuur met betrekking tot binnenlandse leveringen of diensten worden vermeld. Alleen voegt uw administratie daar nu aan toe dat de vermelde btw op de voorschotfactuur op spontane wijze onmiddellijk moet worden betaald door de leverancier of dienstverrichter. In het andere geval zal de administratie systematisch de toepassing eisen van artikel 51, § 1, 3° van het Btw-Wetboek.
Tijdens de bespreking in de commissie hield staatssecretaris Bogaert voor dat artikel 51, § 1, 3° van het Btw-Wetboek voornamelijk een maatregel is in de strijd tegen de fraude. Uzelf hebt mij erop gewezen in de plenaire vergadering dat ik in mijn argumentatie niet mocht vergeten dat de fraudemaatregel enkel door de administratie wordt ingeroepen bij een vermoeden van valse facturen.
Aangezien ik deze antwoorden, zowel van staatssecretaris Bogaert als van u, niet ben vergeten, ben ik verbaasd over de bewoordingen die in deze administratieve beslissing worden aangehaald.
Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.
Wat is nu de juiste draagwijdte van artikel 51, § 1, 3° van het Btw-Wetboek? Geeft deze bepaling inderdaad de bevoegdheid aan de administratie om de btw ook te doen betalen wanneer er geen sprake is van valse voorschotfacturen, dus wanneer het niet gaat om opzet of fraude?
Wat moet er dan worden verstaan onder het woord “onmiddellijk”? Maakt uw administratie de oude regeling nu niet onmogelijk wanneer tussen de contractanten een betaaltermijn van een maand of een week werd overeengekomen?
Welk bedrag van de voorschotfactuur moet worden betaald? De beslissing van 19 december 2012 doet uitschijnen dat een medecontractant enkel de btw kan betalen. Is dat mogelijk? Zo ja, mogen wij deze beslissing zo interpreteren dat indien een leverancier of dienstverrichter failliet gaat, de btw-plichtige medecontractant het betaalde gedeelte volledig als btw van de Staat mag terugvorderen? Of moet hij dan nog steeds die betaling evenredig omdelen over het totaal bedrag van de factuur en de btw?
Als een btw-plichtige het nieuwe stelsel wil toepassen, wordt hij nu reeds verplicht om eerst een ander document dan een factuur te versturen, zeg maar een “uitnodiging tot betaling”, en na ontvangst een btw-factuur. Hij zal dus een dubbele stroom aan documenten moeten beheren. Hoe legt u deze nieuwe werkwijze uit als een vereenvoudiging?
Wat zijn de knelpunten in de nieuwe wetgeving waardoor later een nieuwe administratieve beslissing zal volgen over het definitieve stelsel inzake opeisbaarheid?
15.02 Minister Steven Vanackere: Met ingang van 1 januari 2013 is de uitreiking van de factuur, vooraleer het belastbaar feit zich heeft voorgedaan, geen oorzaak van opeisbaarheid meer.
Ik herinner er opnieuw aan dat dit het gevolg is van het invoeren van iets wat op basis van Europese regelgeving verplicht is. In samenlezing met een aantal Europese arresten is dit een realiteit die, meen ik, niemand in deze Kamer zal ontkennen.
Gelet op de praktische moeilijkheden die de belastingplichtigen ondervinden door het feit dat de btw niet meer opeisbaar is op voorschotfacturen uitgereikt vóór het ontvangen van de betaling of vóór het belastbaar feit, voorziet de administratie na overleg met de verschillende betrokken sectoren in een overgangsregeling die in E.T.123.563 van 19 december 2012 is opgenomen.
In deze regeling krijgt de belastingplichtige de keuze tussen het verder toepassen van de oude regeling inzake voorschotfacturen of het toepassen van de nieuwe regels inzake de opeisbaarheid.
Als er gekozen wordt om de oude regels toe te passen, dienen zowel de leverancier of de dienstverrichter als de klant alle juridische gevolgen van de oude regeling te dragen.
De op de voorschotfactuur vermelde btw dient onmiddellijk te worden betaald. Dat wil zeggen dat deze btw aan de schatkist dient te worden voldaan door de leverancier of de dienstverrichter via de btw-aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de voorschotfactuur werd uitgereikt. De betaling tussen de contractanten en de overeengekomen betaaltermijn speelt daarbij geen rol. Wanneer evenwel de btw niet aan de schatkist wordt voldaan, zal toepassing worden gemaakt van artikel 51, § 1, 3° van het Btw-Wetboek. De administratie aanvaardt bij toepassing van de oude regels eveneens dat de belastingplichtige klant deze btw onmiddellijk in aftrek brengt. Dit wil zeggen dat hij de btw in aftrek brengt in de btw-aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de voorschotfactuur werd ontvangen.
Wanneer gekozen wordt om de nieuwe regels inzake opeisbaarheid te volgen, mag op het document dat zou uitgereikt worden om het voorschot te vragen, de uitnodiging tot betaling, de btw niet afzonderlijk vermeld worden. Dan dient nadien, bij het ontvangen van de betaling of het belastbaar feit, gefactureerd te worden. De administratie bestudeert in overleg met de betrokken sectoren de praktische modaliteiten die vanaf 1 januari 2014 van toepassing zullen zijn. Daarbij is het belangrijk dat men ook in het definitieve stelsel de administratieve lasten zo laag mogelijk houdt.
15.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het gaat inderdaad over Europese regelgeving, maar de regeltjes aanpassen in het kader van de opeisbaarheid is een probleem van jaren en hoefde niet onmiddellijk te worden opgelost. Ik heb in de commissie gevraagd om de boekhouders de tijd te geven om zich hieraan aan te passen. Ik vind het jammer dat wanneer wij als wetgever zien dat er problemen zijn en voorstellen om het uit te stellen, daarmee geen rekening wordt gehouden, terwijl nu de administratie dit tegen de wet in laat doorlopen.
Ik ben heel blij dat de administratie nu voorziet in een overgangsperiode van zelfs een jaar, des te beter. Als ik het goed heb begrepen, zegt u dat in het oude stelsel de huidige regels gewoon worden toegepast: de voorschotfactuur wordt uitgereikt, de btw wordt onmiddellijk betaald en de andere kan het onmiddellijk terug aftrekken. U zei echter dat op de nieuwe factuur de btw niet mag worden vermeld. Als ik het mij goed herinner uit de commissie, heeft de heer Bogaert gezegd dat op toekomstige voorschotfacturen de btw nog apart mag worden vermeld, maar niet onmiddellijk in rekening mag worden gebracht. Wanneer dergelijke uitspraken worden gedaan ontstaat er natuurlijk twijfel bij burgers en fiscalisten.
L'incident est clos.
16 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de bevrijdende roerende voorheffing boven 20.020 euro" (nr. 15115)
16 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le précompte mobilier libératoire au-delà de 20 020 euros" (n° 15115)
16.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, in Fiscale Actualiteit van 2012 vraagt Koen Janssens zich af of de bevrijdende roerende voorheffing boven 20 020 euro in de praktijk geen dode letter zal blijven in 2012, ook voor diegenen die op de valreep, eind vorig jaar, gebruikgemaakt hebben van de mogelijkheid om alsnog de bijkomende heffing van 4 % te laten inhouden.
De boosdoener in dezen zou wel eens de zichtrekening kunnen zijn. De meeste belastingplichtigen denken namelijk bij de bijkomende heffing van 4 % spontaan aan een effectenrekening of een spaarrekening, maar een zichtrekening beschouwt men niet onmiddellijk als een echt spaar- of beleggingsproduct. De rente op een zichtrekening is onderworpen aan het afzonderlijk tarief van 21 % en is dus in principe ook onderhevig aan de bijkomende heffing van 4 %.
De programmawet van december behoudt de aangifteplicht als een algemeen principe. Als uitzondering geldt dat de bijkomende heffing van 4 % ingehouden moet zijn. Die uitzondering is echter zo geformuleerd dat de totaliteit van de roerende inkomsten die de belastingplichtige heeft verkregen geen aanleiding meer mag geven tot een bijkomende heffing van 4 %. Waarschijnlijk hebben weinig mensen eraan gedacht om vóór 1 januari ook op hun zichtrekening de bijkomende heffing van 4 % te laten inhouden.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Heeft dat tot gevolg dat de betrokken belastingplichtigen al hun roerende inkomsten moeten aangeven die onder de tarieven van 25 % en 21 % vallen, hoe miniem ook de rente is die men begin januari op het rekeninguittreksel kan aflezen? Kan men alsnog aan de bank vragen om de 4 % te laten inhouden, aangezien zij nog altijd de mogelijkheid heeft om de bijkomende heffing door te storten vóór 31 maart 2013, of bent u bereid te tolereren, of bij een eerstvolgende reparatiewet te aanvaarden, dat alle dividenden en intresten niet moeten worden aangegeven wanneer men toevallig de zichtrekening over het hoofd heeft gezien?
16.02 Minister Steven Vanackere: Zoals toegelicht bij de bespreking van de programmawet, heeft de regering beslist tot een harmonisering inzake de fiscaliteit van de roerende inkomsten. Voor de roerende inkomsten verkregen vóór 1 januari 2013 heeft de regering voorzien in een soepele overgangsregeling die zo weinig mogelijk administratieve rompslomp inhoudt voor de burgers, de financiële instellingen en de administratie. Voor de bespreking ten gronde verwijs ik nog eens naar de bespreking in de commissie van 18 december 2012.
Door die overgangsmaatregel kon iedere belastingplichtige nog tot 31 december 2012 aan de instelling die als betaler van de inkomsten is opgetreden, vragen om de bijzondere heffing van 4 % nog in te houden en door te storten. De interest op een zichtrekening die geopend is op naam van een natuurlijke persoon valt eveneens onder die overgangsregel, zoals die ook geldt voor al de roerende inkomsten belastbaar tegen 25 %, al de inkomsten uit spaardeposito’s die de vrijgestelde schijf van 1 830 euro overtreffen en al de roerende inkomsten belastbaar tegen 21 % waarbij de bijkomende heffing van 4 % niet is ingehouden.
In het geval dat het totaal van die inkomsten van 2012 meer dan 20 020 euro bedraagt en de belastingplichtige roerende inkomsten heeft genoten waarop die 4 % nog van toepassing is, maar die niet ingehouden of bijgestort is, is hij wettelijk verplicht om al zijn roerende inkomsten die de roerende voorheffing van 21 % of 25 % hebben ondergaan, alsook het niet-vrijgestelde deel van de spaardeposito’s, in zijn aangifte in de personenbelasting te vermelden.
De uitdrukkelijke wettelijke bepalingen voorzien dat de verkrijger van de vernoemde roerende inkomsten tot 31 december 2012 aan de betrokken banken mocht vragen om de bedoelde bijkomende heffing in te houden en aan de schatkist door te storten, ten laatste tegen 31 maart 2013. Die overgangsmaatregel is onderworpen aan de wettelijk vastgelegde concrete regels, zodat een inhouding achteraf, na 31 december 2012, niet mogelijk is.
De concrete regels zijn wettelijk vastgelegd in artikel 313 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en zijn toegelicht tijdens de commissievergadering. Ze werden ook uitgebreid toegelicht in een bericht op de website van de FOD Financiën. Daarin staat dat de bijkomende keuze moest worden gemaakt voor alle inkomsten van het jaar die onder de 21 %-regel vielen. Dat bericht is opgesteld in samenwerking met Febelfin, zodat ook de banken zelf die informatie konden doorgeven aan hun klanten. De wettelijke bepalingen daarover zijn volgens mij voldoende duidelijk.
16.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, de regels waren voor mij ook compleet duidelijk, maar een zichtrekening is bij veel mensen blijkbaar toch aan het zicht ontsnapt. Ook de banken zelf hebben de zichtrekeningen over het hoofd gezien.
De mogelijkheid bestond om tot 31 december te vragen om die 4 % in te houden. Een groot aantal mensen dat boven de grens zat, heeft op alles 25 % betaald, waardoor zij ervoor gezorgd hebben dat zij eigenlijk niets moeten aangeven. Blijkbaar zijn zij echter wel vergeten om die 4 % extra te betalen op de zichtrekening, ook al omdat de zichtrekening meestal maar een paar euro opbrengt. Nu blijkt dat wie zijn zichtrekening vergeten is, ook alles zal moeten aangeven.
16.04 Minister Steven Vanackere: Op voorwaarde dat men boven de 20 020 euro komt. Ik wil wel eens de zichtrekening zien die daarin instrumenteel is.
16.05 Veerle Wouters (N-VA): Stel dat men ruim boven de 20 000 euro zit en men besloten heeft op alles 25 % te betalen. Als men dan vergeet op een van die zaken 25 % te betalen, zegt men dat men het nog moet aangeven. Dat is immers de keuze: als men op alles 25 % betaalde voor 31 december, hoeft het niet in de belastingaangifte te komen. Als men beslist om dat te doen en men betaalt op alles 25 %, waarbij men echter één zaak vergeet, namelijk de zichtrekening die misschien 3 of 4 euro opbrengt en die aan 21 % werd belast, dan is men door dat kleine bedrag in principe niet meer in orde met de voorwaarden om het niet te moeten aangeven.
Dat was mijn specifieke vraag. Als men met alles perfect in orde is, maar men vergeten heeft om die 4 % extra op de zichtrekening te betalen, is men dan toch nog verplicht om het ganse vermogen aan te geven om in regel te zijn? Anders zou men een soort meineed plegen, want men moet een document ondertekenen om plechtig te beloven dat men de regels heeft nageleefd en men op alles 25 % heeft betaald, of dat men niet boven de 20 020 euro komt.
De algemene regels zijn intussen voor iedereen heel duidelijk. Het ging mij heel specifiek om het geval waarin men vergeet op de zichtrekening 4 % extra te betalen op een bedrag van misschien 3 of 4 euro.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Ik stel voor dat wij nu punt 33 van onze agenda behandelen, als laatste samengevoegde vraag, omdat mevrouw Warzée-Caverenne al zolang zit te wachten.
- Mme Valérie Warzée-Caverenne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'augmentation des accises sur les vins et spiritueux" (n° 15171)
- Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'augmentation des accises sur les boissons alcoolisées" (n° 15468)
- mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de accijnsverhoging op wijnen en sterke dranken" (nr. 15171)
- mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de accijnsverhoging op alcoholische dranken" (nr. 15468)
17.01 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, la loi-programme (n° 2561) pour le budget 2013, votée en séance plénière le 20 décembre 2012, prévoit une augmentation des accises sur le tabac mais également sur le vin et l'alcool applicable au 1er janvier 2013. Pour rappel, cette dernière devrait rapporter 64 millions d'euros. Les vins, mousseux et apéritifs seront majorés en moyenne de 4 cents pour une bouteille de 75 centilitres. Pour les alcools forts (40 % et plus), la hausse atteindra en moyenne 71 cents la bouteille. Sont ici concernés notamment le gin, le whisky et le cognac.
Un certain nombre d'articles de presse ont fait écho du mécontentement des représentants du secteur face à ces augmentations. En effet, pour la Fédération belge des Vins et Spiritueux, qui se dit représenter 95 % des volumes de vins et spiritueux commercialisés en Belgique, cette augmentation est quasiment impossible à respecter pour la date prévue. Ce mécontentement, qui peut se comprendre par rapport au secteur brassicole quant au fond, m'interpelle sur la forme. Il me revient que, contrairement au secteur du tabac, celui des vins et spiritueux n'aurait pas été associé à ces modifications. Confirmez-vous cette information?
Par ailleurs, certains articles parus dans la presse faisaient état de réelles difficultés pour le secteur de la distribution pour mettre cette nouvelle réglementation en pratique compte tenu du délai imparti et du nombre très élevé d'articles à étiqueter. Votre administration a-t-elle prévu une certaine souplesse dans la mise en application de cette nouvelle réglementation et des contrôles? Si oui, sous quelle forme sera-t-elle concrétisée?
17.02 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, de programmawet van 27 december 2012 verhoogt de accijnzen op ethylalcohol en alcoholische dranken met uitzondering van bier vanaf 1 januari 2013. Verscheidene organisaties, waaronder de Belgische Federatie van Wijn en Gedistilleerd, uitten al op voorhand hun bezorgdheid over het tijdstip van de inwerkingtreding. De accijnsverhoging geeft immers aanleiding tot een heel aantal praktische problemen, waardoor de sector de vooropgestelde datum onmogelijk kon respecteren, zoals de aanpassing van de prijzen in de catalogi, de nodige herdruk binnen de toegekende korte termijn en de nodige informatica-aanpassingen.
Het Grondwettelijk Hof stelde eerder al dat iedere belastingplichtige met een minimaal niveau van voorzienbaarheid het belastingstelsel moet kunnen bepalen dat op hem zal worden toegepast. U hebt tijdens de parlementaire bespreking aangegeven dat de keuze voor de inwerkingtreding op 1 januari 2013 louter was ingegeven door budgettaire redenen. Die verantwoording lijkt ons wat mager om het onderscheid met de tabaksector te verantwoorden, want de accijnsverhoging op tabaksfabricaten treedt immers pas in werking op 1 februari.
Bent u bereid om alsnog tegemoet te komen aan de sector door een administratieve overgangsperiode in te voeren ten aanzien van de aangifte, de betalingstermijn van de extra accijnzen en het achterwege laten van administratieve boetes wanneer blijkt dat het praktisch onmogelijk is – zoals nu ook blijkt – de accijnsverhoging vanaf 1 januari door te rekenen in de prijzen?
Welke richtlijnen hebt u dienaangaande aan uw administratie gegeven?
Welke zekerheid hebben accijnsplichtigen dat uw administratie op gelijke wijze een gelijke invulling zal geven aan een administratieve overgangsperiode?
17.03 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, chères collègues, le taux d'accises sur les vins, les autres boissons fermentées, les produits intermédiaires et les boissons alcoolisées est celui qui est applicable au moment où les droits d'accises deviennent exigibles, c'est-à-dire lors de la mise à la consommation. Ce moment correspond, dans la plupart des cas, à la sortie d'un régime de suspension de droits.
L'augmentation des taux n'affecte donc que les produits mis à la consommation depuis le 1er janvier 2013 dès lors que les vins, les autres boissons fermentées, les produits intermédiaires et les boissons alcoolisées proposés à la vente dans le secteur de la distribution ont été mis à la consommation au cours de leur retrait de l'entrepôt fiscal ou de leur réception par le destinataire enregistré. La fiscalité applicable à ce moment doit être exécutée et une déclaration de mise à la consommation doit être introduite par l'entrepositaire agréé ou le destinataire enregistré, selon les cas, le jeudi de la semaine qui suit. Donc, il n'existe aucune nécessité fiscale de remplacer les étiquettes.
Wat het onderscheid betreft met de verhoging van de accijnzen op gefabriceerde tabak, vestig ik er uw aandacht op dat de inwerkingtreding haar oorsprong vindt in de toepassing van het ministerieel besluit van 1 augustus 1994 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak. Die voorziet in een aanpassing van de tabel van de fiscale kentekens op vaste data, namelijk op 1 februari. Ik ben er derhalve van overtuigd dat niet in een overgangsregeling dient te worden voorzien.
17.04 Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le vice-premier ministre, le secteur ne semble actuellement pas de votre avis: vous ne voyez pas de problème quant à l'application au 1er janvier de cette augmentation. Il me semble évident que les responsables des mesures doivent intégrer la faisabilité de leur application dans les délais prévus.
Comme le disait ma collègue, lorsque des charges supplémentaires interviennent d'un point de vue pratique, il est important d'en tenir compte.
Enfin, je crois que vous n'avez pas répondu à ma question concernant la consultation du secteur quant à l'application de ces mesures. Je vous remercie néanmoins.
17.05 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik kan mijn collega bijtreden. Men kan moeilijk op 31 december, of in de laatste week van december, verwachten dat een week later de betrokkenen zich zomaar meteen aanpassen aan de nieuwe regelgeving. Ook was het overleg met de sector allesbehalve correct. Ik zou het fatsoenlijk vinden dat er eerst een overgangsperiode van minstens een maand zou zijn om de regelgeving toe te passen. Het is niet alleen op het ogenblik dat de goederen verkocht worden, dat een en ander moet gebeuren. De betrokken handelaars moeten nog heel wat andere aanpassingen doen, zowel wat hun informatica als hun publicaties betreft. Ik vind het cru dat zij nu voor een voldongen feit worden geplaatst.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 15048 van mevrouw Fonck en vraag nr. 15076 van de heer Veys, die wij eerst geschrapt hadden wegens hun afwezigheid, worden omgezet in schriftelijke vragen. Dat geldt ook voor vraag nr. 15185 van de heer Van Biesen, vraag nr. 15191 van de heer Goffin, vraag nr. 15210 van mevrouw Vienne en vraag nr. 15256 van de heer Vercamer. Zij worden allemaal omgezet in schriftelijke vragen.
17.06 Minister Steven Vanackere: Word ik dan verondersteld het antwoord meteen te overhandigen? Mijnheer de voorzitter, het is natuurlijk een interessante formule, maar binnenkort kan dat voor problemen zorgen.
De voorzitter: Als u de tekst meegeeft, is er toch geen probleem? Ik wil u niet opjagen. Ik wil gewoon de werkzaamheden snel afhandelen.
17.07 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, als wij niet opletten, maken wij het binnenkort mee dat schriftelijke vragen op de agenda van de mondelinge vragen worden gezet, waarna men ze in schriftelijke laat omzetten, zodat men meteen het antwoord meekrijgt.
De voorzitter: Dat is niet de bedoeling. Het is een procedure die wij zeer vaak gebruikt hebben in de vorige legislatuur. Als wij al die vragen uitstellen, krijgt u waslijsten van tachtig of honderd vragen en dan kunt u niet zeggen, zoals vorige keer is voorgesteld, dat wij er slechts twintig om de veertien dagen zouden behandelen. Dat gaat ook niet. Wij moeten dus een of andere geschikte werkwijze vinden.
17.08 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik zal het woord “onverwijld” opnieuw bovenhalen. Voor mij betekent dat: ik kijk het na en ik neem er kennis van. Ik kan dat echter niet ter plekke doen voor 16 vragen. Ik moet jammer genoeg erkennen dat het tempo waarop hier vragen worden gesteld, het mij eigenlijk onmogelijk maakt om, nog voordat ik het voorbereide antwoord van de administratie zie, daarvan kennis te nemen. Wij zijn in die wereld terechtgekomen.
In het Vlaams Parlement is er een aantal dagen tussen het binnenkomen van de vragen en de commissievergadering. In zo’n geval kan ik politiek garanderen dat ik een vraag van een administratie kan bekijken en mij eigen kan maken. Wij hebben nu een formule gekozen waarbij er nog zo laat vragen kunnen komen dat ik niet eens kwaad kan zijn op mijn administratie, wanneer zij, bij wijze van spreken, ogenblikkelijk antwoordt. Ik kan er dan echter niet voor instaan of ik het er al dan niet mee eens ben.
De voorzitter: Het is moeilijk voor iedereen, maar ik begrijp uw standpunt uiteraard. De meeste vragen die wij vandaag behandeld hebben, zijn echter meer dan veertien dagen geleden ingediend. De laatste die wij behandeld hebben, dateert van 14 januari. Het gaat dus over meer dan een paar uur reflectie. Wij willen vooruitgaan met de agenda, zodat wij bij de mondelinge vragen werkelijk actualiteitsgebonden vragen krijgen.
Wij zouden natuurlijk nog iets beter de vragen kunnen screenen die eigenlijk al tijdens de bespreking van de beleidsnota behandeld werden. Zo hebben wij er daarstraks een paar gehad. Ik zal dat met het Bureau opnemen. Het aftoetsen van wat staatssecretaris Bogaert zegt ten overstaan van wat u zegt, is bijzonder interessant, maar dat kan op een andere manier gebeuren. Dezelfde problematiek moet niet opnieuw aan bod komen.
Vragen nrs 15048, 15076, 15185, 15191, 15210 en 15256 worden dus, zoals gezegd, omgezet in schriftelijke vragen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.42 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.42 heures.