Commission de la Santé publique, de l'Environnement
et du Renouveau de la Société |
Commissie
voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing |
du Mercredi 23 janvier 2013 Matin ______ |
van Woensdag 23 januari 2013 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.15 uur en voorgezeten door mevrouw Maya Detiège.
La séance est ouverte à 10.15 heures et présidée par Mme Maya Detiège.
De voorzitter: Vraag nr. 14454 van de heer De Potter wordt op zijn verzoek omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 14512 van de heer De Vriendt wordt op zijn verzoek omgezet in een schriftelijke vraag.
01 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het Federaal Armoedeplan" (nr. 14531)
01 Question de M. Wouter De Vriendt à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le Plan fédéral de lutte contre la pauvreté" (n° 14531)
01.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de staatssecretaris, alle armoedeparameters staan in het rood. De vraag rijst in hoeverre het federaal armoedeplan 2012 in staat is antwoorden te bieden.
Het Rekenhof heeft een scherpe kritiek geformuleerd op het federaal armoedeplan 2008, waarin het stelde dat de regering noch de te halen doelstellingen, noch de uit te voeren activiteiten, noch het toegekende budget om de maatregelen te realiseren heeft gepreciseerd.
Het is interessant na te gaan in hoeverre het nieuwe federaal armoedeplan rekening houdt met de opmerkingen van het Rekenhof. In hoeverre zijn de doelstellingen nu wel meetbaar, concreet, en gedefinieerd inzake tijd en budget?
Wij wijzen op de vrijblijvendheid van een aantal actiepunten. Actiepunt 15 van het plan luidt bijvoorbeeld: “Een betere afstemming van de verschillende statuten bij OCMW-uitkeringen op de hedendaagse realiteit van personen in armoede". Hoe definieert u “beter?” Tegen wanneer moet dat gerealiseerd worden?
Actiepunt 16 luidt: “De nieuwe berekening van overheidspensioenen mag geen pensioen opleveren dat onder een te bepalen niveau ligt". Welk niveau?
In actiepunt 19 is er sprake van dat een verhoging van de minimumsalarissen zou worden onderzocht. Ook daar rijst de vraag tegen wanneer en met welke bedragen.
Actiepunt 47 is bijzonder actueel. Ik citeer: “De enveloppe kinderarmoedebestrijding zal men, binnen de middelen socio-culturele participatie die aan de OCMW’s ter beschikking worden gesteld, trachten te verhogen". Wij weten echter allemaal dat in uw begroting het budget voor die post voor 2013 verminderd werd. Hier is sprake van een verhoging van de enveloppe kinderarmoedebestrijding. Ook hier rijst de vraag: tegen wanneer.
Ten slotte, mevrouw de staatssecretaris, hoe wil u het netwerk van ambtenaren nieuw leven wil inblazen met het oog op de opvolging en de uitvoering van uw doelstellingen? Het Rekenhof maakte naar aanleiding van het vorige armoedeplan opmerkingen over het gebrek aan vergaderingen en over het feit dat de rapportering aan de Ministerraad sinds 2009 stilgevallen was. Is er nu zicht op beterschap?
01.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mijnheer De Vriendt, ik wil vooreerst zeggen dat er een volledig verslag opgesteld zal worden van de werkzaamheden in de subcommissie Rekenhof, waar het armoedeplan besproken werd. Het verslag van het Rekenhof is daar uitvoerig toegelicht. Daar hebben we een interessante discussie gevoerd over de vraag hoe we juist de opmerkingen van het Rekenhof in ons armoedeplan van 2012 hebben meegenomen.
Wij waren eigenlijk al helemaal klaar met ons armoedeplan toen het Rekenhof zijn rapport naar buiten bracht. Daardoor heb ik anderhalve maand meer nodig gehad, net om tegemoet te komen aan al de opmerkingen van het Rekenhof. Als we een plan uitvoerden, leek het mij beter om al die opmerkingen meteen mee te nemen.
Wij hebben de opmerkingen van het Rekenhof dus echt ter harte genomen. Dankzij de evaluatie van het eerste plan door het Rekenhof, hebben wij beter kunnen werken. Het is dus goed dat het beleid getoetst kan worden, zeker door het Rekenhof; omdat we weten dat het Rekenhof een zeer goede methodologie hanteert in het onderzoeken en becijferen van plannen.
In de audit heeft het Rekenhof verschillende kritieke succesfactoren geformuleerd. De versterking van het federaal netwerk van armoedeambtenaren is volgens mij een van de aanbevelingen van het Rekenhof, die essentieel is voor de uitvoering en de opvolging van het tweede plan. Dat staat dan ook in het tweede plan.
Ik heb een coördinerende functie en ik werk niet alleen, want ik heb veertien van de vicepremiers, ministers en staatssecretarissen bij mijn plan betrokken. Daarnaast is er ook meer overleg nodig met de regio’s, bijvoorbeeld wanneer het op werkgelegenheid aankomt.
Ook overleg met de sociale partners is nodig. Zo zegt u dat actiepunt 19, over de al dan niet verhoging van het minimumloon, niet is ingevuld. Dat punt heb ik echter niet kunnen invullen, omdat het deel uitmaakt van het interprofessioneel akkoord. Zoals u weet, zijn de besprekingen daarover nog altijd lopende. Er bestaan inderdaad plannen om het minimumloon op te trekken, maar dat hangt van het interprofessioneel akkoord af. Zonder zou het misschien sneller kunnen, maar ik ga niet tussen ons bestaand overlegmodel door fietsen door op te leggen wanneer en met hoeveel het minimumloon moet worden verhoogd.
Hetzelfde geldt voor de kleinste pensioenen. Ook daarover wordt daar gesproken. Hetzelfde geldt voor de verhoging van de leeflonen en de verdeling van de welvaartsenveloppe. Daarover zou sinds afgelopen week nu wel een deelakkoord gevonden zijn. Ik volg dat van nabij, ook via de contacten van onze vice-eersteminister. Hoe dan ook, ik heb die punten niet kunnen invullen.
Ik heb al herhaaldelijk gezegd dat het statuut dat gehanteerd wordt in verband met onder andere de uitkering van het leefloon, beter moet worden afgestemd op de praktijk. Op het ogenblik wordt de omvang van het leefloon bepaald door het feit of men alleenstaand, samenwonend of alleenstaand met kinderen is. Dat zijn de drie statuten. Maar er bestaat nu ook co-ouderschap, dat door de jongste wijzigingen inzake echtscheiding alsmaar vaker voorkomt. Bovendien maken nog meer nieuwe vormen van samenwonen opgang. Men spreekt bijvoorbeeld van cocoonen, wanneer verscheidene generaties onder één dak wonen. Daar houdt onze sociale wetgeving vooralsnog geen rekening mee.
Ik heb ook al naar aanleiding van het tienjarig bestaan van de RMI-wet gepleit voor meer individuele rechten, onafhankelijk van het feit of men kiest om met iemand samen te wonen, kinderen ten laste heeft of stiefkinderen heeft enzovoort. Er moet meer souplesse komen dan de drie statuten, die nog stammen uit de tijd van de oprichting van de sociale zekerheid, toen enkel het gezinsmodel van moeder, vader en de kinderen en mogelijk nog een model met een weduwe bestond. De wet moet meer eigentijds worden.
Maar dat kan ik natuurlijk ook niet alleen, want dat zit in onze sociale wetgeving. Ik heb contacten om dat te aligneren. Het is een work in progress. De Vlaamse minister van Armoedebestrijding moet op dezelfde manier werken en moet ook veel coördineren.
Wij zullen de rol van het federaal netwerk van armoedeambtenaren invullen. Ik heb daartoe ook reeds initiatieven genomen. Op 6 november heb ik het armoedeplan toegelicht aan het college van voorzitters van de FOD’s en POD’s. Ik had daartoe een verzoek gericht aan de voorzitter van het college, want ik wilde het plan en onze werkwijze toelichten en het belang van samenwerking en dialoog onderstrepen. Ik heb de leden van het college ook gevraagd om een coördinerend ambtenaar in hun departement aan te stellen.
Sommige grote departementen hebben een ruime waaier aan bevoegdheden. Zij kunnen er ook voor kiezen om meerdere ambtenaren aan te stellen. Sociale Zaken telt er heel veel, bij Landsverdediging heb ik aan een contactpunt genoeg.
Aan elke voorzitter heb ik een brief gericht met een overzicht van acties die onder de bevoegdheid van zijn of haar departement vallen. Ik had het ook over de aanstelling van armoedeambtenaren. Ik heb Selor bij Defensie, de Dienst Administratieve Vereenvoudiging, de Pensioensdiensten voor de overheidssector, de Rijksdienst en het Rijksinstituut voor Sociale Zekerheid der Zelfstandigen en het RIZIV gevraagd om een armoedeambtenaar aan te stellen. De armoedeadministraties hebben daar belangrijke sleutels in handen.
Volgende week of misschien nog deze week zal er een vergadering plaatsvinden met medewerkers van mijn kabinet en de 27 ambtenaren die zijn aangeduid voor de 19 overheidsdiensten. De bedoeling is om alle opdrachten te bespreken. Vanaf dan zal er veel moeten gebeuren via mailverkeer en rapportering.
In het plan zijn meetinstrumenten ingebracht. De monitoring wordt gedaan door de POD Maatschappelijke Integratie. Daar zijn mensen voor aangeduid. Wij zijn een monitoringsysteem aan het opmaken. Dat wordt ook uitvoerig toegelicht in de vergadering. Voor de bepalende indicatoren verwijs ik naar het verslag.
Het vorige plan was inderdaad niet genoeg becijferd. Er werd gewerkt met armoedebarometers. Volgens het Rekenhof was dat goed, maar tegelijk vonden zij deze veeleer sensibiliserend dan metend. Niettemin weten wij uit die armoedebarometers dat wij er op het vlak van de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en de betaalbaarheid ervan, veeleer op vooruit dan achteruit zijn gegaan. Op het vlak van de energiekosten, de kwaliteit van de behuizing en de stijging van huurprijzen zijn wij evenwel achteruit gegaan. Dat leren ons die barometers, al is dat niet echt meetbaar.
Daarom hebben wij naast de strategische doelstellingen ook operationele doelstellingen geformuleerd. Onder elke strategische doelstelling hebben wij een begeleidende indicator ingebouwd. De beleidsmonitor is momenteel in ontwikkeling en in overleg met de diverse departementen.
De beleidsmonitor betreft alle 118 actiepunten en zal de uitvoering, de timing en het budget van al die acties opvolgen. Wij staan achter die methodologie, maar wij moeten ze wel zo fijn mogelijk maken, wat niet altijd gemakkelijk is in armoedebestrijding. U weet ook dat sommige maatschappelijke effecten vaak niet zomaar kunnen worden becijferd, maar wij moeten het maximum doen. Een multidisciplinaire aanpak zoals armoedebestrijding is niet altijd te vatten onder de SMART-criteria, aangezien er met tal van factoren moet worden rekening gehouden.
Zoals u weet, was er al een armoedeplan in 2008, maar wij weten allemaal dat ook collega Delizée in 2010 een plan had uitgewerkt en dat de regering indertijd is gevallen net de dag dat hij zijn armoedeplan wilde toelichten in de Kamer. Ik ben dan ook zo vrij geweest — met de toestemming van de heer Delizée — om zijn verbeteringen uit het nooit goedgekeurde plan van 2010 te integreren in het huidige plan. Uiteraard is er een lange periode tussen het plan van 2008 en dat van 2012 en het lijkt mij logisch dat het plan een heel andere vormgeving heeft gekregen.
01.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de staatssecretaris, begrijp ik het goed dat alle armoedeambtenaren zijn aangesteld en dat alle departementen positief hebben gereageerd?
01.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Wij hebben twee herinneringen moeten sturen en er is mij gemeld dat er 27 ambtenaren zijn aangeduid voor de 19 overheidsdiensten. Wij begrijpen ook dat er overheidsdiensten zijn die meer dan één ambtenaar aanstellen, dat laat ik over aan de directeurs van de diensten. Ik moet hun niet zeggen hoe zij hun administratie moeten inrichten. Het kan zijn dat sommige overheidsdiensten twee of drie ambtenaren aanduiden. Ik heb de lijst nu niet bij, maar mijn kabinet heeft bevestigd dat al 27 ambtenaren zijn aangesteld. Wij starten alleszins, indien er nog diensten zijn die achterlopen, kunnen zij dit nog inhalen.
01.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Zijn er nog diensten die achterlopen?
01.06 Staatssecretaris Maggie De Block: Ik weet het niet, volgens mij zijn wij met de 27 al aangeduide ambtenaren nagenoeg volledig. Wij zullen alleszins volledig zijn voor de eerste vergadering. Het is daarom dat ik ze eerst heb aangeschreven, en daarna aan het college van voorzitters heb gevraagd om mijn toelichting te komen geven. Ik heb wel een aantal vragen gekregen, want voor hen is het nogal onbekend terrein. De link tussen bijvoorbeeld Financiën en Armoedebestrijding is soms wat ver te zoeken, maar zij zien ook in dat onze ervaringsdeskundigen zeer nuttig werk doen. Vele problemen van de mensen hebben immers te maken met fiscaliteit, aanslagen, achterstallen, gerechtsdeurwaarders, enzovoort.
01.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ondertussen zou het toch evident moeten zijn dat ook departementen als Financiën overtuigd zijn van het belang van armoedebestrijding en van het feit dat ook armoedebestrijding horizontaal moet gebeuren? Ik denk aan de armoedetoets, die nu blijkbaar, zeker op Vlaams niveau, voorgesteld wordt.
Voor het overige blijf ik zitten met de vraag in hoeverre dit armoedeplan meer meetbaar, concreet en in de tijd gedefinieerd is, in vergelijking met het vorige, dat kritiek van het Rekenhof heeft gekregen. Ik ben niet overtuigd van uw antwoord. U verwijst onder andere naar het sociaal overleg, maar ik meen dat het aan de politiek is, en zeker aan de staatssecretaris bevoegd voor Armoedebestrijding, om ambities te formuleren en op papier te zetten, doelstellingen te becijferen en een kader te creëren waaraan de sociale partners zich als het ware kunnen spiegelen. De sociale partners worden dan geconfronteerd met een regering die zegt op welke manier zij de armoede wil uitroeien en welk budget zij ter beschikking wil stellen. Het is dan aan hen om zich te houden aan die politieke ambitie, maar die politieke ambitie mis ik voorlopig nog altijd.
01.08 Staatssecretaris Maggie De Block: Dat is gebeurd. Het is nog nooit zo concreet geweest als nu. U hebt mij alleen de vraag gesteld waarom ik niet ingevuld heb wanneer en hoeveel wij de minimumlonen zullen verhogen. Ik meen dat het wachten op de beslissing van de sociale partners een kwestie van respect is, maar de berekeningen, hoeveel wij zouden willen, hebben zij wel gekregen. Alleen moeten zij de enveloppe verdelen. Hoe meer zij aan mij geven om de leeflonen, of equivalente leeflonen, te verhogen — dat is een massa — hoe minder zij kunnen geven om de minimumpensioenen of de pensioenen van zelfstandigen omhoog te krijgen.
Een enveloppe kan men maar één keer verdelen. Wij hebben al verkregen, wat de leeflonen betreft, dat wij een beroep kunnen doen op 100 %. Gelukkig, want de rest van de enveloppe — dat was een beslissing van de hele regering — is wel gereduceerd. De te verdelen taart is dus al minder groot. Dat geldt trouwens ook voor de budgettaire verdelingen. Ik ben ook onderhevig aan lineaire besparingen.
Ik heb gisteren mijn begroting voor opvang, asiel en migratie verdedigd. U was daarbij, mijnheer Logghe. U hebt gezien dat ik ook onder de lineaire besparingen val. Ik kan in de regering moeilijk gaan zeggen dat ik armoede, asiel en migratie onder mijn bevoegdheden heb en dat ik dus niet onder de lineaire besparingen mag vallen. Anderen zullen dat dan ook zeggen. Daarom is er beslist dat iedereen onder de lineaire besparingen valt.
Ik heb wel notificaties laten maken zodat ik binnen mijn enveloppen kan schuiven. Ik heb dat ook vorig jaar al gedaan. Toen heb ik bijvoorbeeld bij de toekenning van de projecten betreffende sociale economie bijzondere aandacht gehad voor projecten rond armoede en tewerkstelling voor mensen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt, maar ook voor projecten die konden bijdragen tot de bestrijding van de kinderarmoede. Ik wou de aandacht daarnaar richten in plaats van naar andere zaken. Ik tracht daarin inventief te zijn, maar ik zou natuurlijk graag het dubbele van mijn budget hebben, mijnheer De Vriendt. Als u ooit daarvoor kunt zorgen…
De voorzitter: Ik denk dat elke staatssecretaris of minister dat graag wil.
01.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Wij gaan het begrotingsdebat niet overdoen maar de budgetten voor sociale economie zijn wel degelijk verlaagd voor 2013. Ik verzet mij tegen lineaire besparingen als het gaat over armoedebeleid. Een regering moet geen kaasschaaf toepassen, maar moet nagaan waar er bespaard kan worden en in welke domeinen er extra budget nodig is. Een lineaire besparing is gewoon een heel slecht idee. De kaasschaafmethode getuigt volgens mij van een gebrek aan visie en prioriteiten.
01.10 Staatssecretaris Maggie De Block: Het is ook een uiting van solidariteit tussen de leden van de regering. Of u dat nu graag hebt of niet, deze methode wordt overal gebruikt, ook door de Vlaamse regering. Bij de opmaak van de begroting zullen onze steden en gemeenten ze evengoed moeten gebruiken, ook de gemeenten waar u mee het beleid bepaalt. Dat weet u toch.
De voorzitter: Om af te sluiten wil ik de parlementsleden meegeven dat er op 20 februari een federaal armoedeplan zal worden toegelicht door de staatssecretaris. Er zullen dan heel veel vragen kunnen worden gesteld.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nummer 14871 van de heer Vercamer wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de armoederisicograad" (nr. 14874)
02 Question de M. Peter Logghe à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le taux de risque de pauvreté" (n° 14874)
02.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de staatssecretaris, mijn vraag sluit aan bij de vraag van de heer De Vriendt.
Het gaat over de onrustwekkende armoederisicocijfers in een studie van de EU-SILC. In een schriftelijke vraag hebt u een aantal cijfers bevestigd, zoals het cijfer voor AROP of At Risk Of Poverty.
Uit die bijkomende gegevens zou blijken dat gemiddeld 15,3 % van de burgers in dit land aan de voorwaarden voor AROP voldoen. Voor het Vlaams Gewest bedroeg dit cijfer 9,8 %. Dat was voor mij al een openbaring. Voor het Waals Gewest kwam dat op 19,2 % en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zo maar eventjes op 33 %.
U haastte zich wel erbij te vertellen dat de cijfers statistisch onbetrouwbaar waren, omdat de steekproef te beperkt is om uitspraken te doen over de armoederisicograad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dat er alleen sprake kon zijn van indicaties ter zake.
Mevrouw de staatssecretaris, zelfs al zouden de cijfers slechts een indicatie over de risicograad op armoede in de Gewesten geven, dan nog moeten zij toch als zeer verontrustend zijn overgekomen. Wat was uw eerste reactie op deze cijfers?
In elk geval werden mijn vermoedens door de cijfers bevestigd en zelfs nog versterkt. Deze gegevens zouden toch onmiddellijk tot nader en grootschalig onderzoek moeten aanzetten. Wordt een studie opgezet om deze belangrijke cijfers verder te onderzoeken?
Belangwekkend vond ik ook de cijfers over gezinnen met een lage werkintensiteit, gezinnen dus waar weinig of geen arbeid wordt verricht. Ik veronderstel dat het gaat over officieel ingeschreven arbeid. Het aantal gezinnen met een lage werkintensiteit neemt ook gestaag toe. In 2008 was dat 54,7 %, een cijfer dat stijgt naar 62,9 % in 2011. Ondertussen daalt het aantal gezinnen met een hoge werkintensiteit van 7,6 naar 6,3 %.
Dat zijn natuurlijk maar cijfers, maar ze geven toch aan dat er iets loos is. Wordt naar de werkintensiteit meer en diepgaand onderzoek gedaan?
02.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mijnheer Logghe, het is natuurlijk vanzelfsprekend dat wij rekening houden met de publicatie van cijfers uit Europese, Belgische, Vlaamse, Waalse of Brusselse studies van universiteiten of hogescholen. Ik refereer ter zake bijvoorbeeld aan het werk van Frank Vandenbroucke als professor en Bea Cantillon. Anderzijds heb ik, met het oog op de korte legislatuur, zelf geen grote studies besteld omdat u weet dat dit niet op een paar maanden kan worden uitgevoerd. Er gebeurt in onze universiteiten trouwens genoeg onderzoekswerk.
Wij analyseren wel heel nauwkeurig de cijfers. Het is een feit dat men in Brussel een exuberant hoog cijfer haalt. Wij weten allemaal dat Brussel zowel rijke als arme gemeenten telt. Met zo’n kleine steekproef is het zoals met een kleine biopsie in de geneeskunde – men kan wel eens naast het letsel zitten, maar men kan er ook middenin zitten. De cijfers zijn desalniettemin verontrustend.
Het is ook niet te verwonderen dat in heel Europa de armoedecijfers oplopen. Wij weten dat er in Europa een enorme economische crisis heerst. Deze crisis slaat nog meer toe in het zuiden van Europa dan in het noorden.
Ook in ons land voelen wij de effecten van deze crisis. Nochtans is er het engagement van Europa om tegen 2020 380 000 mensen uit de armoede te halen. Dit engagement hebben wij overigens in ons regeerakkoord opgenomen en via samenwerking zal ernaar worden gestreefd. Met de 118 concrete maatregelen uit het federale plan, dat in september werd goedgekeurd, moeten wij deze doelstellingen trachten te halen. Ik heb al gezegd dat ik dit niet alleen kan, maar ik zorg wel voor de coördinatie. Ik heb daarvoor de samenwerking nodig van heel de regering. Dat is ook de reden waarom in de regering wordt gekeken naar de impact van elke maatregel op de mensen in armoede of met de laagste inkomens. Reden te meer waarom er dan, zoals met de verdeling van de enveloppen, andere regelingen worden getroffen.
Wij trachten dus alles te doen om die negatieve trend om te buigen, maar dit is niet gemakkelijk.
De gegevens van EU-SILC worden nauwkeurig opgevolgd, ook door de werkgroep Sociale Indicatoren Europa 2020/OMC. Deze werkgroep garandeert een geactualiseerde opvolging van de situatie inzake armoede om zo ook een meting van de impact en de effectiviteit van het gevoerde beleid te kunnen realiseren. Er is dus geen studie besteld, er bestond al een werkgroep om dat op te volgen. Een deel van de door deze werkgroep ontwikkelde indicatorenset vormt ook de basis voor de interfederale armoedebarometer die, zoals ik gezegd heb, meer als een sensibiliseringinstrument wordt gezien.
Verder maken wij ook gebruik van studies en de ontsluiting van alle gegevens die beschikbaar zijn. De oproep BRAIN-be vanuit de POD Wetenschapsbeleid volgen wij op de voet en wij zullen onderzoek via deze middelen stimuleren. Ik ga nu echter geen grote studies bestellen die 3 of 5 jaar lopen en waarvan de resultaten misschien voor mijn derde opvolger zullen zijn. Het is geen kritiek maar het rapport van het Rekenhof over het plan 2008 is er pas gekomen in 2012.
02.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de staatssecretaris, ik heb nog twee korte opmerkingen. Ik bevestig dat een steekproef over te weinig concrete meldingen een weinig wetenschappelijke steekproef is. Ik neem nota van het feit dat u zegt dat die cijfers worden opgevolgd en dat er een meting is van de impact van het gevoerde beleid. Ik vraag mij af met welke regelmaat u de resultaten doorkrijgt. Gebeurt dat driemaandelijks, zesmaandelijks of jaarlijks? Hoe zit dat juist?
Ik wil ook uw blijvende aandacht vestigen op het feit dat de communautaire verschillen van die aard zijn dat het uitgavenbeeld van de voorbije jaren erdoor bevestigd en zelfs versterkt wordt. Dat wordt bevestigd in ongeveer alle studies. Dit moet in elk geval met bijzondere aandacht worden gevolgd. U weet immers hoe men dan denkt en welke opinies er worden geuit op basis van gegevens zoals men ze hier krijgt.
02.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Ik wil nog even zeggen dat het voor mij niet uitmaakt of iemand in armoede leeft in Vlaanderen, Brussel of Wallonië. Voor mij is een mens in armoede een mens in armoede en die moet worden geholpen. Ik wil het niet communautair spelen. Men kan veel zaken communautair spelen maar niet als het armoede betreft.
02.05 Peter Logghe (VB): Armoede hier of daar, armoede is er overal. Dat is voor mij ook geen punt. Ik wil maar zeggen dat er een relatie is tussen werkintensiteit en armoede, mevrouw de staatssecretaris. U weet dat ook en u onderstreept dat ook. In elk geval vraag ik uw aandacht voor deze cijfers, die communautair gekleurd zijn, daar kan men niet omheen. Het is zo.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de middelen voor socio-culturele participatie" (nr. 14876)
03 Question de M. Wouter De Vriendt à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "les subsides destinés à la participation socioculturelle" (n° 14876)
03.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): De POD Maatschappelijke Integratie kent elk OCMW elk jaar middelen toe om te besteden aan activiteiten die mensen in kansarmoede uit hun sociaal isolement en vereenzaming kunnen halen. Die toekenning gebeurt via een koninklijk besluit. De OCMW’s wachten elk jaar de omzendbrief af en de zekerheid dat het geld voor socioculturele participatie er zal zijn.
Die omzendbrief komt elk jaar vrij laat. In 2012 werd het koninklijk besluit pas op 12 juli genomen zodat het toekennen aan de doelgroep veel te laat op gang komt en niet alle middelen konden worden gebruikt.
Is het mogelijk om de OCMW’s de middelen voor socioculturele participatie vroeger op het jaar toe te kennen?
Wanneer in 2013 zullen de OCMW’s de middelen krijgen?
Waarvoor kunnen deze middelen worden gebruikt?
Moeten de OCMW’s het gebruik van deze financiële middelen achteraf verantwoorden en hoe moeten ze dat dan doen?
Hoeveel werd in 2008, 2009, 2010 en 2011 toegekend?
03.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mijnheer De Vriendt, zonder op de complexiteit van 2012 in te gaan, weet u dat er toen lang met voorlopige twaalfden is gewerkt. Daarna zijn de middelen bevroren door Europese knipperlichten gedurende twee maanden. Dan pas konden wij de begroting goedkeuren. Er is dus bijna een half jaar verloren gegaan zonder dat het KB kon worden goedgekeurd.
Dat is dus inderdaad wel laat gebeurd, maar wij hadden ondertussen wel al contacten via de provinciale ontmoetingsdagen maar ook via de POD en het kabinet, om te zeggen dat de toekenning van het budget voor socioculturele participatie er zeker ging komen en dat zij indien mogelijk met de invulling daarvan konden beginnen. Dat is ook zo gebeurd, want die enveloppe werd nagenoeg volledig ingevuld. Dat is daarvan het bewijs.
De timing is dus een zaak, maar wij zitten nu opnieuw met voorlopige twaalfden.
Anderzijds heeft het regime van budgettaire behoedzaamheid vorig jaar er wel voor gezorgd dat er 17 extra tussenpunten en vergaderingen moesten plaatsvinden vooraleer het budget werd toegekend. Dat heeft de zaken ook niet doen vooruitgaan.
Ik ga u niet lastigvallen met de wettelijke en administratieve procedures en de moeilijkheid van de begrotingsperikelen van vorig jaar.
Het is zo dat het budget voor socioculturele participatie voor allerhande doeleinden wordt gebruikt, voor gedeeltelijke of volledige financiering van deelname aan sociale, sportieve of culturele manifestaties van verenigingen. Er kunnen ook initiatieven mee worden ondersteund, ten voordele van een doelgroep op sociaal, cultureel of sportief vlak. Een belangrijk deel is ook voorbehouden om de initiatieven ter bestrijding van kinderarmoede te financieren.
Er zijn ook initiatieven die de toegang van doelgroepen tot nieuwe informatie- en communicatietechnologieën bevorderen.
Voor meer specifieke informatie omtrent het gebruik van de middelen, verwijs ik u graag naar de studie inzake de toepassing van federale maatregelen rond sociale, culturele en sportieve participatie van gebruikers van OCMW-dienstverlening, die is uitgevoerd door het HIVA van de KU Leuven in samenwerking met de ULB. Daarop hebben wij ons ook gebaseerd.
De OCMW’s dienen de besteding van de financiële middelen inderdaad te verantwoorden. Sinds 2009 dienen de OCMW’s ook de inhoudelijke en financiële gegevens omtrent de aanvraag en de besteding in te geven in een elektronische template in de webapplicatie Uniek jaarverslag. Die ingebrachte gegevens worden vervolgens door de administratie geverifieerd. Na controle wordt het saldo dan uitbetaald of het te veel betaalde voorschotbedrag teruggevorderd, want we werken ook met voorschotten om te verhinderen dat de OCMW’s moeten prefinancieren.
Het is een probleem dat niet alle OCMW’s deelnemen aan de algemene maatregel socioculturele en professionele participatie en dat in het verleden niet alle enveloppen werden opgebruikt. Wij werken daar echter hard aan en dit is echt aan het verbeteren.
Het is onder andere ook een thema geweest op de provinciale ontmoetingsdagen die door de POD per provincie werden georganiseerd en waarvan ik een aantal heb mee voorgezeten en waarop ik uitleg heb gegeven. Die ontmoetingsdagen vinden twee keer per jaar plaats.
Ik heb de tabel met de vorige jaren waarnaar u vraagt. In 2007 was de bestedingsgraad 89 %, in 2008 89 % en in 2009 87 %. In 2010 was de bestedingsgraad 90 % en in 2011 is die naar 99 % gegaan. Hij is nagenoeg helemaal ingevuld. Het beschikbare bedrag in 2011 was 6 656 000 euro en het besteed bedrag 6 651 427 euro.
De enveloppe kinderarmoede kende een bestedingsgraad van 76 % en het moeilijkste onderdeel digitale kloof 41 %.
Ik heb die cijfers per enveloppe voor u mee. Wij proberen die enveloppen helemaal te laten invullen. Daarom moeten er nog meer inlichtingen worden verstrekt. De POD heeft heel wat FAQ’s gemaakt die door de OCMW’s kunnen worden geraadpleegd. Ook in de nieuwsbrieven van de POD aan de OCMW’s wordt daarvoor gesensibiliseerd.
Er is echt veel vraag naar. Degenen die het al gebruikt hebben, zijn er enthousiast over en willen het blijven gebruiken.
Zoals u vorige keer hebt gezegd, valt ook die enveloppe inderdaad onder de lineaire besparing van 6 %. Ik heb daar echter ook een notificatie laten maken. Als ik bijvoorbeeld merk dat de middelen uit de digitale kloof niet helemaal opgebruikt zijn, zijn er daarop twee reflexen mogelijk. Ten eerste, erop toezien dat die middelen wel meer worden gebruikt en, ten tweede, misschien toch een verschuiving binnen de enveloppen doen om maximaal in te zetten op waar er wel vraag is en waar men bereid is daaraan mee te werken.
03.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de staatssecretaris, ik meen dat het heel belangrijk is voor de plaatselijke OCMW’s dat zij de garantie krijgen dat die federale stroom aan subsidies in het raam van sociale en culturele participatie blijft voortduren, en dat dit zo efficiënt en snel mogelijk wordt toegekend.
In die zin is het natuurlijk spijtig dat ook die socioculturele participatie het slachtoffer is geworden van de besparingen. Ik wil ter zake verwijzen naar de oproep van de VVSG om die besparing ongedaan te maken, ook omdat de VVSG meent dat het terugschroeven van die maatregel het vertrouwen bij de doelgroep eens te meer zal beschadigen. Het vertrouwen van de cliënten van het OCMW in de overheid is al niet groot. Het lijkt mij geen goede zaak als daar te veel variatie en verandering op zit.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Damien Thiéry à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la part croissante des CPAS dans le revenu d'intégration sociale" (n° 15330)
04 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de almaar zwaardere lasten van het leefloon voor de OCMW's" (nr. 15330)
04.01 Damien Thiéry (FDF): Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, la semaine dernière, nous avons entendu certains chiffres alarmants relatifs à l'augmentation du nombre de bénéficiaires du revenu d'intégration sociale (RIS) entre 2008 et 2011. Si l'on en croit les statistiques à disposition, la plus forte augmentation est constatée en Wallonie et à Bruxelles plutôt qu'en Flandre.
Ainsi que vous l'aviez très bien dit, il n'est nullement question d'intégrer ce dossier à une question communautaire, bien au contraire.
Nous savons qu'actuellement, l'État fédéral intervient pour partie dans la prise en charge des RIS délivrés par les CPAS à hauteur de 50 % à 65 %, selon le nombre de bénéficiaires par commune. Selon les informations communiquées, plus ou moins 94 500 personnes bénéficiaient en Belgique du revenu d'intégration sociale en 2011. On risque dès lors d'assister à une prise en charge accrue des CPAS, surtout bruxellois et wallons, et, de là, à une accélération de la paupérisation.
Dans votre note de politique générale, vous plaidez pour affecter l'enveloppe bien-être prioritairement à l'augmentation du revenu d'intégration, suite à une négociation entre le gouvernement et les partenaires sociaux.
J'ai entendu mentionner une indexation de 2 %. Pouvez-vous confirmer ce chiffre?
Dans le cas d'une réponse positive, lors de la répartition, a-t-il été tenu compte d'une distribution équitable entre l'ensemble des communes, qui prenne en considération les centres urbains et les communes rurales?
Enfin, votre service a-t-il déjà eu l'occasion d'opérer une estimation budgétaire pour envisager d'augmenter la part de l'intervention du fédéral dans la prise en charge des RIS par les CPAS et de passer de 65 % maximum à 75 %, selon les cas?
04.02 Maggie De Block, secrétaire d'État: Monsieur le député, comme dit dans ma note de politique générale, j'ai plaidé pour l'affectation de l'enveloppe 2013-2014 à la liaison au bien-être des allocations sociales les plus basses, et prioritairement à l'augmentation du revenu d'intégration.
En effet, étant donné la crise, le montant minimum des ressources allouées aux personnes et aux familles ne permet presque pas à ces dernières de mener une vie conforme à la dignité humaine. La liaison au bien-être a principalement pour objectif de restaurer un certain pouvoir d'achat pour les allocataires sociaux.
Cette liaison au bien-être de certaines allocations les plus basses, dont le revenu d'intégration, a fait l'objet d'un accord de principe mais pas encore d'un accord définitif – les négociations sont en cours, j'attends un accord dans les jours à venir. Je suis un peu impatiente à propos de l'accord avec les partenaires sociaux.
En ce qui concerne le montant de la subvention accordée par l'État aux CPAS, il y a lieu de signaler qu'en plus de la subvention générale de 50 à 65 %, suivant les cas, plusieurs subventions complémentaires ou majorées permettent un taux de remboursement pouvant aller jusqu'à 100 %.
Je partage votre avis concernant les difficultés financières rencontrées par les CPAS. Cependant j'aimerais rappeler le contexte budgétaire difficile qui ne permet pas d'envisager l'adoption de mesures linéaires d'augmentation de la prise en charge du remboursement par l'État fédéral. Il sera nécessaire de faire des choix, même si ce n'est pas populaire.
Toutefois, une analyse approfondie de l'impact financier pour les CPAS de l'accord de gouvernement réformant la matière du chômage devra encore être effectuée. Elle permettra de déterminer dans quelle mesure un transfert budgétaire à l'égard des CPAS serait à envisager.
Des contrôles budgétaires vont encore suivre. Nous avons un accord à ce sujet avec la ministre de l'Emploi. Les notifications permettent de nous transférer une enveloppe pour encadrer cela.
04.03 Damien Thiéry (FDF): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Je ne doute absolument pas de votre volonté - vous le montrez suffisamment - d'avancer dans l'intérêt du citoyen en vue de diminuer la paupérisation. La seule chose à laquelle nous vous demandons d'être extrêmement attentive, c'est d'éviter de faire porter le poids des revenus d'intégration sociale de manière plus importante aux CPAS sous prétexte que le fédéral doit se décharger à un certain moment de ces activités.
J'insiste pour que cette concertation ait lieu afin d'être certain que les montants alloués seront adaptés aux besoins du terrain. À l'heure actuelle, je puis vous assurer que les CPAS souffrent. Je crois que vous en êtes consciente.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le développement des questions et interpellations se termine à 11.03 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 11.03 uur.