Commission des Affaires sociales |
Commissie
voor de Sociale Zaken |
du Mardi 22 janvier 2013 Matin ______ |
van Dinsdag 22 januari 2013 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.20 uur en voorgezeten door de heer Mathias De Clercq.
La séance est ouverte à 10.20 heures et présidée par M. Mathias De Clercq.
- M. Josy Arens à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les conditions de rémunération des accueillantes d'enfants" (n° 12966)
- M. Willem-Frederik Schiltz à la ministre de l'Emploi sur "le statut des parents d'accueil" (n° 13976)
- M. Josy Arens à la ministre de l'Emploi sur "la reconnaissance d'un statut complet des accueillantes d'enfants conventionnées" (n° 14421)
- Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "le statut des accueillants et accueillantes d'enfants" (n° 14728)
- de heer Josy Arens aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de vergoeding voor onthaalouders" (nr. 12966)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Werk over "het statuut van onthaalouders" (nr. 13976)
- de heer Josy Arens aan de minister van Werk over "de toekenning van een volwaardig statuut aan erkende en gesubsidieerde onthaalouders" (nr. 14421)
- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "het statuut van onthaalouders" (nr. 14728)
01.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, les conditions dans lesquelles travaillent les accueillant(e)s d'enfants sont déplorables: pas de rémunération fixe, une indemnisation médiocre, pas de congé de maladie ni de congés payés, aucun droit aux allocations de chômage, etc. De ce fait, le métier est déserté alors même que les crèches sont saturées et que les parents ont désespérément besoin d'un système d'accueil pour leurs enfants.
Au mois de juillet, je vous avais interrogée sur ce sujet. Je voulais savoir où en étaient les initiatives du gouvernement pour améliorer les conditions de travail et de reconnaissance du statut des accueillant(e)s d'enfants. Vous m'aviez répondu que vous étiez favorable à la reconnaissance d'un statut complet mais que vous attendiez l'évaluation budgétaire de cette mesure par votre administration.
Madame la ministre, avez-vous reçu cette évaluation? Dans l'affirmative, pouvez-vous nous en donner les résultats? Avez-vous déjà pris contact avec les entités fédérées afin de concrétiser la reconnaissance du statut des accueillant(e)s et d'améliorer leur sort? Je ne cesse de répéter que c'est une profession très importante dans notre société. Ces accueillant(e)s élèvent souvent les enfants à la place de leurs parents. Leur mission est donc très importante dans notre société et nous devons améliorer leur statut.
01.02 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ook mijn vraag gaat over het statuut voor de onthaalouders. Net als collega Arens heb ik ook in juli 2012 een mondelinge vraag gesteld in de commissie voor de Sociale Zaken.
U hebt toen het volgende gezegd: "Wij moeten inderdaad samenwerken met de deelstaten om de onthaalouders een volwaardig statuut te geven. De financiering is een belangrijk aspect en daarom heb ik mijn administratie gevraagd te berekenen welke gevolgen een en ander zou hebben voor de begroting. Zij werkt daartoe samen met de administratie van Sociale Zaken. Wanneer die evaluatie klaar is, zal ik ze voorleggen aan de deelstaten, om in dit dossier tot een oplossing te komen."
Wat de timing betrof, zei u dat u ergens tussen oktober en december gesprekken met de deelstaten zou aanknopen.
Ik heb de volgende vragen. Is uw administratie klaar met haar berekeningen en wat is het resultaat? Hoe zit het met de geplande gesprekken met de deelstaten over dit dossier? Welke zijn de volgende stappen en wat is de timing?
01.03 Minister Monica De Coninck: Mijnheer de voorzitter, in het huidige regeerakkoord is bepaald dat een volwaardig statuut voor onthaalouders zal worden uitgewerkt, in overleg met de deelstaten. Een volwaardig statuut slaat op twee elementen, namelijk het arbeidsrechtelijke en het sociaalrechtelijke aspect.
Een volwaardig arbeidsrechtelijk statuut houdt in dat de betrokken groep van onthaalouders voortaan zal worden tewerkgesteld op grond van een arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomstenwet bestaat daarvoor reeds een aangepast juridisch kader, met name dat van de arbeidsovereenkomst voor huisarbeid, gekenmerkt door, ten eerste, het feit dat de werknemer arbeid verricht in zijn woonplaats of op elke andere door hem gekozen plaats, zonder daarbij onder het toezicht of de rechtstreekse controle van een werkgever te staan. Het gebrek aan die directe controle vloeit in dit verband voort uit het feit dat de arbeid wordt verricht op een plaats naar keuze van de werknemer, alwaar de werkgever zich maar kan begeven mits toestemming van de werknemer.
Afin que les parents d'accueil concernés disposent d'un statut social à part entière, il suffit que ce cadre juridique soit appliqué. Cela signifie que, dans la pratique, ils devront conclure un contrat de travail. Il est évident que cette méthode entraîne des répercussions financières tant pour l'employeur que pour le travailleur. Je pense aux cotisations sociales et au précompte professionnel.
C'est pourquoi j'ai demandé, par l'intermédiaire de la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales Laurette Onkelinx, à l'Office national de sécurité sociale (ONSS) de calculer les conséquences financières de cette mesure pour toutes les parties concernées – y compris les parents d'accueil eux-mêmes.
Tegelijk heb ik, los van de eventuele oplossing via het sluiten van een arbeidsovereenkomst, in samenspraak met minister Onkelinx ook een aantal mogelijke scenario’s uitgeschreven op het vlak van een eventuele uitbreiding van het huidige sui generisstatuut in de sociale zekerheid. Ik heb aan de RSZ eveneens laten vragen om de financiële gevolgen in hoofde van alle betrokken partijen in kaart te brengen.
Uiteindelijk zal mijn collega, vice-eersteminister en minister van Financiën, de heer Steven Vanackere, een gelijksoortige oefening moeten doen om ook de fiscale gevolgen van diverse scenario’s in beeld te brengen. Beide oefeningen lopen momenteel nog bij de RSZ. Ik zal daarom bij mijn collega Onkelinx nogmaals aandringen op een spoedig antwoord van de RSZ.
C'est pourquoi je demanderai à ma collègue, Mme Onkelinx, d'insister encore pour obtenir une réponse rapide de la part de l'ONSS.
Avec Mme Onkelinx, j'ai d'ores et déjà convenu que, dès que les résultats de ces exercices seront connus, les deux cellules stratégiques prendront ensemble l'initiative de démarrer la concertation aussi bien au niveau fédéral qu'avec les parents d'accueil et les entités fédérées.
Je souhaite toutefois insister abondamment sur le fait que dresser l'inventaire des récupérations financières est une chose, mais que la réalisation, l'instauration ou non d'un statut social à part entière dépendra évidemment de la volonté des parties concernées de prendre ces charges financières supplémentaires à leur compte. Compte tenu de l'importance y accordées par les entités fédérées, j'espère évidemment que cet élément ne constituera pas un obstacle.
01.04 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse très complète. Depuis le mois de juillet, l'évolution des études est notable et ce dans le bon sens.
Je vous demande maintenant de tout mettre en œuvre pour accélérer les choses car nous approchons déjà de la fin de cette législature - de nouvelles élections auront lieu en 2014. Je souhaiterais que ce dossier fondamental aboutisse avant cette échéance.
01.05 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik sluit mij aan bij de heer Arens. Het is immers nodig dat de bevoegde instanties achter het dossier blijven aanzitten. Het is een heel belangrijk dossier. De onthaalouders hebben recht op een volwaardig statuut, waarvan al heel lang sprake is. Wij hopen dan ook dat het statuut zeker en vast tijdens de huidige legislatuur zal worden gerealiseerd.
Ik blijf enigszins op mijn honger op het vlak van de samenwerking met de deelstaten. Moet echt worden gewacht tot de hele evaluatie is gebeurd, om al contacten te leggen?
01.06 Minister Monica De Coninck: Ja. U speelt natuurlijk de rol van de oppositie, wat ook uw rol is. Zoals in onze beleidsbrief staat en zoals ik vorige week ook heb toegelicht, moeten wij een aantal statuten opnemen. Daarover moet uiteraard overleg worden gepleegd.
U moet heel goed het volgende weten. Er kan wel met het overleg worden gestart, maar als we met het overleg starten, moeten wij heel goed weten wat de financiële consequenties zullen zijn. U begrijpt dat wij vandaag, gezien de budgettaire problemen, geen Sinterklaas meer kunnen spelen. Wij moeten een aantal weloverwogen keuzes maken.
Bovendien zal in het kader van de zesde staatshervorming een aantal bevoegdheden worden overgedragen en dat zal niet weinig zijn. In die zin moet iedere oefening vanuit verschillende dimensies worden bekeken.
01.07 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Dat begrijp ik.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Collega’s, ik doorloop even onze agenda. Ik merk dat agendapunt nr. 22, zijnde vraag nr. 14934 van mevrouw Van Eetvelde, de volgende vraag is die in aanmerking komt om te worden gesteld.
02 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "het Limosa-arrest van het Europees Hof van Justitie" (nr. 14934)
02 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "l'arrêt Limosa de la Cour de justice de l'Union européenne" (n° 14934)
02.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, tijdens de bespreking van het wetsontwerp inzake de elektronische registratie op de bouwwerven, heb ik u tot tweemaal toe reeds gevraagd – de eerste keer in de commissievergadering en daarna nog eens in de plenaire vergadering – wat u zult doen indien België veroordeeld wordt in de Limosa-zaak voor het Europees Hof van Justitie. U hebt mij toen geen antwoord kunnen geven, omdat het Europees Hof van Justitie nog geen uitspraak gedaan had.
Intussen is dat arrest er wel. Wie dat arrest goed leest, kan vaststellen dat Europa geen enkel probleem heeft met de bestrijding van sociale fraude, integendeel zelfs. Het punt is echter dat buitenlandse zelfstandigen onderworpen zijn aan een registratieregeling die verschilt van die voor lokale bedrijven.
Ik wil ook nu nog eens onderstrepen dat onze partij voorstander is van een efficiënte bestrijding van fraude en zwartwerk. Ook het woord “efficiënt” heeft daarin een heel belangrijke betekenis.
Mevrouw de minister, ten eerste, wat is de impact van het Limosa-arrest op de praktische uitvoerbaarheid van de wet over de elektronische registratie op de bouwwerven?
Ten tweede, hoe zult u ervoor zorgen dat er niemand kan ontsnappen aan de toepassing van die wet? De buitenlandse zelfstandigen dreigen nu immers te ontsnappen aan de registratieplicht.
Tot slot, overweegt u een uniform registratiesysteem, hetzij Limosa, hetzij een ander systeem, toe te passen voor binnenlandse en buitenlandse zelfstandigen?
02.02 Minister Monica De Coninck: Mevrouw Van Eetvelde, u vraagt naar een mogelijk verband tussen de Limosa-meldingen en de elektronische registratie op de tijdelijke en mobiele werkplaatsen. De elektronische registratie op tijdelijke en mobiele werkplaatsen is van toepassing op iedereen die werkt op bouwwerven die groter zijn dan duizend vierkante meter, dus ook op Belgische en buitenlandse zelfstandigen.
De elektronische registratie op bouwwerven is in de eerste plaats bedoeld als een maatregel in de welzijnsreglementering, dus met het oog op de veiligheid van de personen die er werken. Op grote werven is een coördinatie op het vlak van veiligheid zeker nodig. De betrokken veiligheidscoördinatoren dienen te weten wie er op de werf aanwezig is of aanwezig was.
De Limosa-wetgeving laat daarentegen toe om beter gerichte controles uit te voeren op werven waar vermoedelijk werknemers of zelfstandigen als gedetacheerden aan het werk zijn.
Een van de mogelijke pistes waaraan aanvankelijk gedacht werd om buitenlanders elektronisch te laten registreren, was via de Limosa-melding. Een buitenlandse werkgever meldt zijn werknemers aan in Limosa en een zelfstandige meldt uiteraard zichzelf aan. In het elektronisch antwoord zou dan per werknemer of per zelfstandige een unieke barcode worden vermeld, die dan zou kunnen worden gebruikt voor de elektronische registratie op de werven.
Andere opties worden echter ook nog onderzocht, samen met de sociale partners van de sector. De regering plant de Limosa-wetgeving zo aan te passen dat ze tegemoetkomt aan de eisen van Europa. Het Europees Hof heeft immers de voorgaande melding op zich niet verworpen. Het Hof stelt alleen maar dat nu te veel gegevens worden gevraagd bij de meldingsplicht voor zelfstandigen. Door de inhoudelijke elementen van de meldplicht te vereenvoudigen, kan de Limosa-piste voor zelfstandigen mogelijk toch worden gebruikt voor de implementatie van de elektronische registratie. De verschillende kabinetten die bij het ontwerp betrokken zijn, werken momenteel aan voorstellen voor een praktische uitwerking.
02.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Voor ons is de belangrijke boodschap dat niemand mag ontsnappen aan het elektronisch toezicht op de werven, ook die buitenlandse zelfstandigen niet.
Vechten met Europa is volgens mij geen goede aanpak. Europa zegt alleen dat het registratiesysteem voor zelfstandigen hetzelfde moet zijn voor binnenlandse en buitenlandse zelfstandigen, om te vermijden dat de vrije concurrentie wordt belemmerd.
Ik begrijp dat op het vlak van de registratie meer opties worden onderzocht. Wij hopen dat er snel wordt gekozen en dat er rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de sector. Wij blijven het dossier van nabij volgen.
02.04 Minister Monica De Coninck: Ik denk dat er een misverstand is, want Europa heeft niets gezegd over de manier waarop zelfstandigen zich momenteel via Limosa moeten aanmelden. Het Hof heeft geoordeeld dat dat een nationale materie is.
Het grote probleem voor het Hof is echter dat wij te veel vragen aan de buitenlandse zelfstandigen en per definitie ook aan de binnenlandse, want er moet gelijkheid zijn tussen beide groepen. Daarover gaat de discussie. De regering moet toelichten waarom zij meer dan louter een naam opvraagt. Maar men moet nu eenmaal allerhande gegevens opvragen om te kunnen controleren. Dat is de basis van onze argumentatie. Onze bedoeling is niet om Big Brother te spelen, maar de inspecteurs hebben bepaalde gegevens nodig om fraude in verband met welzijn en andere domeinen te kunnen opsporen.
Als Europa zich daartegen verzet, zitten wij met een groot probleem. Dan hebben we het over intenties.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. David Clarinval à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les congés de maladie" (n° 13085)
03 Vraag van de heer David Clarinval aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het ziekteverlof" (nr. 13085)
03.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, madame la ministre, un arrêt de la Cour européenne de justice permet aux salariés de récupérer des jours de congés "perdus" pour cause de maladie. Cela signifie qu'un salarié qui serait malade durant ses vacances pourrait reporter ces congés au prorata de son incapacité.
Les employeurs fustigent cet arrêté européen, car il va bien évidemment démultiplier les abus engendrant une nouvelle hausse de coûts pour les entreprises. Face à cette situation, un employeur ne pourra plus contrôler l'incapacité de travail de son employé. Comment exercer ce contrôle lorsque le travailleur invoque une incapacité alors qu'il est à l'étranger? En effet, de récents scandales ont clairement mis en évidence la légèreté dont font preuve certains médecins dans l'octroi de certificats médicaux de complaisance. Dès lors, cette jurisprudence ne doit absolument pas être transposée en droit interne.
Madame la ministre, pouvez-vous m'indiquer votre avis sur ce sujet? Allez-vous suivre cet arrêté et le faire appliquer?
03.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur Clarinval, la Cour européenne de justice a décidé, dans son arrêt C-78/11 du 21 juin 2012, que "le travailleur qui tombe malade pendant ses jours de vacances peut les récupérer".
En ce qui concerne les difficultés de contrôle d'une incapacité de travail survenant à l'étranger, je peux apporter les précisions suivantes. Cela concerne un arrêt relatif à la compatibilité de la législation espagnole avec la directive sur les conditions de travail. Les conséquences pour le droit belge doivent être examinées. Étant donné que les partenaires sociaux effectuent une analyse de la directive sur les conditions de travail au niveau européen, je suis dans l'attente des résultats.
L'article 31 de la loi du 3 juillet 1978 relative au contrat de travail prévoit que "le travailleur qui tombe malade doit avertir immédiatement son employeur et si l'employeur l'exige ou si cela est prévu dans le règlement de travail ou dans une convention collective de travail, il doit produire un certificat médical, comme prévu, de son incapacité de travail".
Ce certificat médical doit, en principe, être remis dans les deux jours ouvrables à compter du début de la maladie ou tout autre délai prévu dans la convention collective de travail ou dans le règlement de travail.
Ces règles s'appliqueront également dans le cas où le travailleur tombe malade pendant ses vacances. En effet, pour que l'on puisse considérer que le contrat de travail est suspendu du fait de la maladie du travailleur, l'employeur doit nécessairement en être informé immédiatement. Par ailleurs, l'employeur peut toujours faire contrôler l'incapacité de travail, que ce soit pendant une période de salaire garanti ou non, et quel que soit l'endroit où se trouve le travailleur.
En conséquence, lorsque le travailleur malade ne se trouve pas à son domicile ou à l'adresse qui a été communiquée à l'employeur, il doit également, simultanément à l'avertissement de sa maladie, signaler l'adresse précise où le contrôle peut s'exécuter, y compris lorsqu'il se trouve à l'étranger. L'employeur peut toujours faire procéder à un contrôle en s'adressant éventuellement à un médecin sur place.
Dans le cas où le travailleur tombe malade pendant ses vacances à l'étranger, il se pourrait que le certificat médical soit rédigé dans une langue étrangère et que le contrôle médical sur place puisse se révéler plus difficile. Toutefois, cette situation est déjà connue par certains employeurs qui se heurtent à ces mêmes difficultés lorsque le travailleur qui est tombé malade est empêché de rentrer de l'étranger et ne peut dès lors reprendre le travail comme prévu. Dans ce cas, le travailleur doit également justifier son incapacité et éventuellement se soumettre au contrôle à l'étranger.
03.03 David Clarinval (MR): Madame la ministre, je prends donc note du fait que la législation ne s'applique pas actuellement puisque les partenaires sociaux n'ont toujours pas formalisé cet accord. Je prends également acte de tous les détails que vous nous avez donnés quant à son éventuelle application. Je tiens ici à attirer votre attention sur le problème lié à cette application. En effet, il sera réellement impossible, pour un employeur, de contrôler si un de ses travailleurs en vacances en Egypte ou en Tunisie est réellement malade. Il ne faut pas se leurrer en la matière. Les risques d'abus seront importants, étant donné la légèreté avec laquelle certains médecins délivrent des certificats médicaux. Je tiens à tirer la sonnette d'alarme sur la question car cela inquiète beaucoup les dirigeants d'entreprise de ce pays.
03.04 Monica De Coninck, ministre: Normalement, l'employeur peut demander à son employé malade de se présenter, pour contrôle, dans un cabinet de médecin. S'il ne peut le faire, il doit expliquer où il se trouve et donner les raisons pour lesquelles il ne peut s'y rendre. S'il est hospitalisé, par exemple, la situation est claire. Dans les autres cas, il est toujours possible de rentrer chez soi. Telle est la logique sur laquelle sont basés les contrôles.
03.05 David Clarinval (MR): Les choses sont effectivement évidentes quand une personne est hospitalisée ou qu'elle est rapatriée après un accident. Tout le monde est d'accord sur ce point. Dans les autres cas de figure, il y a un risque que le certificat soit délivré pour permettre au travailleur de rester en vacances. En fait, les craintes portent sur d'éventuels abus.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Collega’s, vraag nr. 13874 en vraag nr. 13875 van mevrouw Demir worden omgezet in schriftelijke vragen.
04 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi sur "la dégressivité des allocations de chômage et ses effets en novembre 2012" (n° 13937)
04 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk over "de degressie van de werkloosheidsuitkeringen en de effecten hiervan in november 2012" (nr. 13937)
04.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, le gouvernement a décidé de diminuer les allocations de nombreux chômeurs depuis novembre dernier. Des catégories supplémentaires – les isolés et les familles – seront touchées par la dégressivité au printemps. La fin du droit aux allocations de chômage concernera certains demandeurs d'emploi à partir de la fin 2015.
Madame la ministre, combien de personnes seront-elles concernées par la dégressivité entamée au printemps? Quelle sera l'importance de la diminution budgétaire par rapport au mois d'octobre dernier?
En m'informant auprès des personnes dont les allocations de chômage seront rabotées, j'ai ressenti un désespoir tangible et un grand sentiment d'injustice: comment vivre avec moins de ressources? Leur budget est déjà étriqué: les loisirs, l'achat de vêtements et le chauffage ont déjà été réduits au minimum. Ils devront désormais renoncer aux déplacements, à internet, aux soins de santé au point d'être totalement désocialisés.
Avez-vous étudié la manière dont les chômeurs pourraient adapter leur budget? N'existe-t-il pas un risque qu'ils renoncent à leur abonnement internet ou aux transports en commun, utiles pour leur recherche d'emploi?
04.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, madame Genot, les mesures gouvernementales relatives à la dégressivité du chômage sont entrées en vigueur le 1er novembre dernier. Depuis cette date, les chômeurs cohabitants en subissent l'impact en fonction de leur passé professionnel et de la durée de leur chômage. En revanche, pour les chefs de famille et les isolés, les allocations de chômage pourront diminuer, au plus tôt, à partir du 1er mars 2013.
Toutefois, la dégressivité ne s'applique pas aux chômeurs qui ont eu une carrière suffisamment longue – c'est-à-dire actuellement de vingt ans. La durée exigée augmentera progressivement pour atteindre vingt-cinq ans à partir de novembre 2017.
Soit, ils présentent une incapacité de travail permanente d'au moins 33 %; soit, ils ont au moins 55 ans; soit, ils reçoivent un complément d'ancienneté; soit, ils reçoivent un complément d'entreprise – prépension –; soit, ils font partie d'une catégorie spécifique (travailleurs portuaires, marins-pêcheurs, artistes du monde du spectacle ayant des prestations régulières); soit, ils perçoivent déjà maintenant le montant minimum des allocations.
L'ONEM ne dispose pas encore des chiffres exacts relatifs au nombre de chômeurs concernés. Il doit d'abord traiter à nouveau les dossiers d'environ 500 000 chômeurs sur base de la nouvelle réglementation. D'après les estimations, un tiers des 2 millions de chômeurs complets indemnisés qui perçoivent actuellement des allocations de chômage seront concernés par la réforme.
Dans un premier temps, il s'agirait de 92 000 personnes qui sont au chômage depuis deux ans. Leurs allocations diminueront au plus tôt le 1er novembre 2012 (pour les cohabitants) ou le 1er mars 2013 (pour les cohabitants avec revenus et les personnes isolées) s'ils sont toujours au chômage à ce moment-là. Les dispositions transitoires neutralisent toutefois dans de nombreux cas la durée de chômage déjà écoulée. Il est aujourd'hui trop tôt pour pouvoir se prononcer sur l'impact réel de la mesure. Les adaptations éventuelles des habitudes de dépenses des chômeurs dont le montant des allocations sera réduit n'apparaîtront également clairement que plus tard.
En outre, je souhaite rappeler encore une fois que les chômeurs qui introduisent une première demande d'allocations à partir du 1er janvier 2013 recevront des allocations plus élevées durant les trois premiers mois de leur chômage. Le taux d'indemnisation passe en effet pour eux de 60 à 65 %. Et il reste prévu que le minimum de chômage sera toujours plus élevé que le revenu d'intégration sociale.
J'espère que les Régions, responsables pour l'activation et la création de l'emploi, aideront les gens à trouver au moins un travail de quelques heures.
04.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, merci, mais nous ne sommes malheureusement pas dans cette situation. Actuellement, nous nous trouvons en situation où les demandeurs d'emploi sont en augmentation, qu'ils soient chômeurs ou qu'ils appartiennent à d'autres catégories; il n'est pas de création d'emploi. Les personnes pénalisées le seront donc lourdement.
J'entends que vous m'expliquez beaucoup d'éléments que l'on peut déjà trouver sur internet. Pour les chiffres, par contre, vous dites ne pas en être sûre.
De plus, vous ne répondez pas à la question de la diminution de budget par rapport au mois d'octobre 2012.
En fait, les allocations de 92 000 chômeurs qui ont été diminuées n'ont donc pas engendré d'économies budgétaires.
04.04 Monica De Coninck, ministre: Ce n'est pas pour cette raison.
04.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Je ne vous demande pas pour quelle raison. Quelle diminution de budget sera-t-elle réalisée par rapport au mois d'octobre 2012? J'ai déposé ma question en novembre 2012 et je n'ai toujours pas de réponse.
04.06 Monica De Coninck, ministre: Rien du tout! Ce n'est pas l'objectif: l'objectif est d'aider les gens et de les stimuler à trouver un job. C'est très difficile pour le niveau fédéral: il est indispensable de faire appel aux institutions au niveau régional. Il est très important de travailler ensemble.
04.07 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Alors, il faudra m'expliquer comment les gens sans téléphone, sans internet, sans véhicule, sans abonnement – ils seront obligés d'y renoncer – trouveront plus facilement de l'emploi.
Je crois que vous refusez de répondre à la question parce que cette mesure budgétaire idéologique a été prise sur le dos des chômeurs: elle n'aidera certainement ni à la création d'emplois ni à la recherche d'un emploi par ces personnes.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 13970 van collega Demir wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
05 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi sur "le soutien de la ministre à un concert d'une armée d'occupation" (n° 14038)
05 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk over "de steun van de minister aan een concert door een bezettingsleger" (nr. 14038)
05.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, ma question date du 13 novembre 2012. Le 18 novembre dernier à Anvers, deux associations ont organisé un concert avec le groupe musical de l'armée israélienne Tsahal. Elles ont annoncé que M. Leterme et vous-même alliez soutenir ce concert par votre présence. Par la suite, il semble que vous y ayez renoncé.
L'AFP, en juillet 2009, résumait ainsi un rapport d'Amnesty: "Amnesty accuse Israël de crimes de guerre à Gaza. Les forces israéliennes ont tué des centaines de civils palestiniens et détruit des milliers de maisons de la bande de Gaza dans des actes qu'Amnesty International assimile à des crimes de guerre dans le premier rapport détaillé, publié jeudi, de l'organisation de défense des droits de l'homme sur le conflit de janvier dernier.
Amnesty avait exhorté l'État hébreu à s'engager publiquement à ne pas faire usage de son artillerie ou encore de projectiles au phosphore blanc sur les secteurs à forte densité de population. Amnesty avait également demandé aux dirigeants du Hamas d'ordonner l'arrêt des tirs de roquettes sur les civils israéliens, attaques que l'organisation qualifie également de crimes de guerre.
Amnesty, qui avait accusé Israël de crimes de guerre dès la fin du conflit le 18 janvier dernier, souligne qu'il reste des "questions perturbantes", notamment celle de savoir pourquoi les armes de précision utilisées par Tsahal, telles que des obus de char au encore des missiles ont "tué autant d'enfants et d'autres civils".
Amnesty accuse également Tsahal d'avoir utilisé des armes au phosphore, de s'être servi de Palestiniens comme "boucliers humains" et d'avoir fréquemment empêché des civils de recevoir des soins et de l'aide humanitaire. Le mode des attaques israéliennes et le nombre élevé de pertes civiles "indiquent un comportement dangereux, un mépris pour la vie des civils et de leurs biens et une incapacité permanente pour distinguer les cibles militaires des populations civiles", accuse notamment Amnesty International.
Les massacres de novembre 2012 ont, de nouveau, pointé cette attitude de Tsahal particulièrement virulente par rapport aux civilis. Dressant le bilan de l'attaque contre Gaza de 2008-2009, les organisations internationales ont dénombré 1 389 morts, dont plus de 300 enfants, et plus de 5 300 blessés et dénoncé l'usage disproportionné de la violence.
Dès lors, madame la ministre, qu'alliez-vous faire à un concert, qui n'était pas un concert culturel, mais celui d'une armée en uniforme? Quelle signification donnez-vous à votre soutien à cet événement? Y représentiez-vous le gouvernement fédéral?
05.02 Monica De Coninck, ministre: Madame la députée, je n'ai pas pris part à la manifestation qui fait l'objet de votre question à cause des travaux budgétaires qui m'ont forcée à annuler mes différentes obligations du week-end.
Cependant, l'invitation à prendre part à cet événement m'a été envoyée par une association juive démocratique que je connais du temps où j'étais échevine de la Diversité à Anvers. Cette fonction m'a amenée à rencontrer et à discuter longuement avec de nombreuses associations issues de toutes les confessions religieuses.
Cet événement local, dont je vous avoue ne pas avoir parcouru le programme des activités culturelles, ne consistait pas en un appel au monde politique à soutenir une cause quelle qu'elle soit ou à débattre de la situation au Proche-Orient. Mon intervention devait porter sur le nécessaire travail de collaboration entre les communautés présentes dans les grandes villes de notre pays et, en l'occurrence, à Anvers.
05.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je soutiens tout à fait votre volonté d'instaurer du dialogue et de rencontrer tous les acteurs d'une grande ville comme Anvers.
Je constate que l'association en question vous a piégée en ne vous informant pas clairement sur le fait que le groupe musical en question était le groupe de l'armée Tsahal, ce qui est un élément important.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 14234 van de heer Terwingen is uitgesteld. Vraag nr. 14318 van mevrouw Dumery is omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 14333 van mevrouw Jadin is uitgesteld.
06 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Werk over "de modernisering van de wet op de havenarbeid" (nr. 14336)
06 Question de M. Kristof Waterschoot à la ministre de l'Emploi sur "la modernisation de la loi sur le travail portuaire" (n° 14336)
06.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de minister, exact een jaar en een week geleden hadden wij al een gedachtewisseling over deze problematiek. U vroeg toen om u daarover niet elke week lastig te vallen omdat het de zaak toch niet vooruithelpt. Mevrouw Demir en ik waren het daarmee eens. Intussen zijn wij wel 53 weken verder.
Hoever staat u met de uitvoering van het engagement uit het regeerakkoord?
Hoe verlopen de contacten met de sociale partners?
Wat is de timing?
Het is een erg complex proces en de regering heeft nog maximum 18 maanden om een initiatief te nemen.
06.02 Minister Monica De Coninck: Mijnheer Waterschoot, zoals reeds eerder gemeld, werd het deel in het regeerakkoord over de havenarbeid de afgelopen maanden inderdaad bij verschillende partners afgetoetst, onder andere bij de havenschepen van Antwerpen, zoals u waarschijnlijk zeer goed weet.
Dat proces loopt nog steeds.
Voor alle zekerheid wens ik nogmaals te benadrukken dat de krijtlijnen in het regeerakkoord duidelijk zijn. De modernisering van de havenarbeid betekent geenszins het afschaffen ervan. Het is en kan niet de bedoeling zijn om het statuut van de havenarbeider op de helling te zetten, noch om aan de wet-Major te raken.
Niet desondanks maar dankzij onder meer de havenarbeid hebben onze havens vandaag een sterke positie in het globale havenlandschap kunnen innemen. Van deze havens kunnen wij vandaag nog steeds met heel veel fierheid zeggen dat ze tot de meest productieve havens van de wereld behoren en dat moeten wij inderdaad zo houden.
Ook alle partijen die bij het dossier betrokken zijn, beseffen de enorme complexiteit van de materie. Het belang van het streven naar een evenwichtige aanpak is bijgevolg bijzonder cruciaal.
Het spreekt dan ook voor zich dat aan alle partijen die hun bekommernis wensen te uiten, de nodige ruimte en tijd moet worden geboden om dit in alle sereniteit en vertrouwen te kunnen aankaarten. Zolang deze partners de nood hebben om ons nog elementen in het dossier aan te reiken, zullen wij niet op beslissingen vooruitlopen.
Ik zal dus zeker niet publiekelijk of in andere media voorafnames op de toekomst doen.
Er is een proces op gang gekomen. Er zijn mensen die de opdracht hebben gekregen om een aantal zaken af te toetsen. Zij zijn daarmee volop bezig. Het is in het belang van iedereen om dit proces niet te doorkruisen. Wij moeten respect hebben voor de autonomie van alle partners. Ik kan u dus verzekeren dat men met dit dossier bezig is.
06.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de minister, voor alle duidelijkheid, want sommige partners in dit proces citeren mij daarin graag: het is absoluut niet mijn bedoeling of die van mijn partij om de wet-Major of het statuut van de havenarbeid in vraag te stellen. Daar is geen sprake van. Met het oog op de rust op het terrein en om de onderhandelingen maximale kansen te geven, moet dat heel duidelijk zijn.
Dat neemt niet weg dat ik bezorgd ben. In het regeerakkoord staat dat het overleg met de betrokken partijen moet worden opgestart. Dat moet er natuurlijk wel komen. Met hoe meer mensen men spreekt, hoe meer men de indruk krijgt dat hiervan in deze regeerperiode niets meer zal komen.
Dat is voor hun rekening en niet voor de uwe. Ik besef dat ten volle. Toch is het belangrijk dat vroeg of laat duidelijk wordt dat het nog wel de bedoeling is om ergens te komen. Dat was de reden voor mijn vraag.
06.04 Minister Monica De Coninck: U begrijpt dat ik bijzonder gemotiveerd ben om mij voor honderd procent in te zetten voor Antwerpen en de haven.
06.05 Kristof Waterschoot (CD&V): Ik twijfel daar absoluut niet aan.
De voorzitter: En we twijfelen er niet aan dat u ook de tweede grootste stad van Europa, met name Gent, niet vergeet.
Het incident is gesloten.
- Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi sur "les trois évaluations successives positives du jeune demandeur d'emploi pour avoir accès aux allocations d'insertion" (n° 14413)
- M. Jean-Marc Delizée à la ministre de l'Emploi sur "le stage d'insertion professionnelle et les évaluations pour l'accès aux allocations d'insertion" (n° 15212)
- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk over "de drie opeenvolgende positieve evaluaties die de jonge werkzoekende moet krijgen om in aanmerking te komen voor een inschakelingsuitkering" (nr. 14413)
- de heer Jean-Marc Delizée aan de minister van Werk over "de beroepsinschakelingstijd en de evaluaties met het oog op de inschakelingsuitkeringen" (nr. 15212)
07.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, ma question est très simple; elle ne demandera qu'une réponse par oui ou par non pour faire toute la clarté.
Depuis le 1er janvier 2012, le stage et les allocations d'attente pour les jeunes demandeurs d'emploi ont été transformés en stage d'insertion professionnelle et allocations d'insertion. Pour avoir accès à ces allocations d'insertion, le jeune doit bénéficier de trois évaluations positives dans sa recherche d'emploi.
Les trois évaluations positives doivent-elles ou non être successives pour l'obtention par le jeune demandeur d'emploi du bénéfice des allocations d'insertion?
07.02 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, je vais poser la même question.
J'avais évoqué le sujet lors de la discussion de la note de politique générale, mais étant donné le flot de questions, il avait été décidé d'y revenir. Je dois en outre avouer que je n'avais pas compris la réponse qui était donnée.
Ainsi que Mme Genot vient de le rappeler, la question est de savoir si le jeune doit avoir satisfait aux trois dernières évaluations, sachant que celles-ci ont lieu tous les quatre mois.
Votre note de politique générale pour l'année 2012 rappelait l'accord de gouvernement et, dans votre note de politique générale pour l'année 2013, vous mentionnez - sans plus -, que le comportement actif de recherche d'emploi des jeunes en stage d'insertion sera contrôlé par l'ONEM.
Pouvez-vous nous confirmer ou nous infirmer que ce sont les trois dernières évaluations – et donc successives – positives qui donnent droit aux allocations d'insertion?
J'attends une réponse simple: oui ou non. Is het al dan niet de juiste
interpretatie?
Pour illustrer ma question, j'aimerais rappeler deux exemples donnés lors de la discussion de la note de politique générale. Si la réponse à la question est affirmative, cela signifie qu'une évaluation négative prolonge le stage de la période qui précède cette évaluation négative et donc que le poids de la sanction augmente à chaque nouvelle évaluation négative: plus quatre mois, plus huit mois, plus douze mois.
Le premier exemple est celui où la première évaluation s'avère négative. Dans ce cas, le stage est prolongé de quatre mois. Admettons que les trois évaluations qui suivent soient positives, le jeune est alors admis aux allocations après seize mois.
Second exemple: un jeune réussit ses deux premières évaluations mais échoue à la troisième, son stage est alors prolongé de douze mois. S'il réussit trois évaluations successives au cours de la nouvelle période, il sera alors admis aux allocations après vingt-quatre mois au total.
Cette interprétation est-elle la bonne?
Dans l'hypothèse où le gouvernement aurait abandonné la règle des trois dernières évaluations positives, quels seraient les critères retenus pour déterminer si le stage d'insertion a été satisfaisant pour donner accès aux allocations?
07.03 Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, chers collègues, vous souhaitez savoir si le droit aux allocations d'insertion n'est accordé que si le comportement de recherche active d'emploi du jeune concerné est évalué trois fois successivement par l'organisme régional compétent.
L'accord gouvernemental prévoit que le comportement de recherche active des jeunes, pendant la période d'insertion professionnelle, est évalué, tous les quatre mois, par l'organisme régional compétent. Le même accord stipule également que les Régions sont libres d'évaluer les jeunes plus régulièrement. Il se peut donc qu'une Région évalue un jeune cinq ou six fois, voire plus. Le droit aux allocations n'est octroyé que si les trois dernières évaluations sont positives. Ainsi sur six évaluations, trois peuvent être négatives. L'important est que les trois dernières soient positives.
Monsieur Delizée, sans un nouvel accord de coopération avec les Régions, ces dernières n'effectueront pas d'évaluation des jeunes en stage d'insertion. À l'heure actuelle, il est difficile de dire s'il y aura ou non un nouvel accord de coopération. En revanche, il est certain que c'est l'ONEM qui prendra les décisions d'admission ou de non-admission aux allocations d'insertion. Ces décisions seront prises sur base du comportement de recherche d'emploi durant la période de stage d'insertion des personnes qui demandent à pouvoir bénéficier des allocations d'insertion. En l'absence d'un nouvel accord de coopération, il appartiendra au gouvernement fédéral de décider de la meilleure façon d'exécuter les engagements pris dans le cadre de l'accord de gouvernement.
07.04 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, si je comprends bien, on doit dire aux jeunes qu'ils seront évalués, tout en ignorant la méthode qui sera appliquée. De même, nous ne savons pas quand ils recevront leurs allocations.
S'ils se trouvent dans le système initial, ils sont évalués tous les quatre mois. Cela signifie qu'un jeune ayant réussi cinq évaluations sur six devra quand même attendre vingt-quatre mois. Soit les Régions se chargent d'évaluations plus rapprochées, et certains jeunes percevront leurs allocations au bout de trois mois, tandis que d'autres devront attendre trente-six mois. Cela me paraît totalement injuste. En effet, il leur sera impossible d'obtenir une évaluation plus ou mois rapidement. Ce système est donc terriblement inégalitaire. Un troisième scénario impliquerait que vous nous disiez quels seraient les outils d'évaluation dont disposerait le fédéral.
En tout cas, je trouve assez surréaliste que, pour ce dossier dont nous parlons depuis un an, nous ne puissions toujours pas expliquer aux jeunes quelles seront les méthodes employées. Cela me paraît inquiétant.
07.05 Monica De Coninck, ministre: Je peux vous expliquer. Sur le plan fédéral, un accord de coopération a été signé en 2004. À présent, nous sommes en train de négocier avec les Régions en vue de trouver un moyen pour aider les jeunes gens à décrocher plus rapidement un emploi. Nous avons déjà conclu un accord avec la Flandre, mais des problèmes se posent en Wallonie et à Bruxelles. Or, pour danser le tango, il faut être deux. C'est pourquoi nous attendons les réactions des gouvernements wallon et bruxellois en vue de conclure un accord au sujet d'un trajet d'insertion plus efficace.
07.06 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Mais il y a quand même un problème. C'est un peu facile d'affirmer que les Régions n'ont qu'à organiser les évaluations et, partant, n'ont qu'à engager des armées d'évaluateurs. Vous prenez des décisions, puis vous demandez aux autres de payer. Je comprends dès lors qu'il soit difficile de signer un tel accord de coopération.
En attendant, les victimes du système sont les jeunes, puisqu'ils ne savent toujours pas quel sera leur avenir proche.
07.07 Monica De Coninck, ministre: Les jeunes n'en seront pas les victimes car le système existe déjà. Je ne comprends pas pourquoi les Régions, qui sont compétentes, ne s'organisent pas et je ne sais pas pourquoi le fédéral doit payer aux Régions alors que c'est leur devoir.
07.08 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, vous ne vous en rendez peut-être pas compte, certaines Régions ont beaucoup plus de chômeurs encadrés que d'autres et ont donc plus de difficultés à réaliser des évaluations et à organiser un suivi aussi rapproché de tout le monde.
07.09 Monica De Coninck, ministre: (…)
07.10 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Si vous trouvez que l'injustice est sympathique… Je ne fais pas de la politique parce que je trouve l'injustice sympathique! Le fait est que, maintenant, les jeunes ne seront pas traités de la même manière dans toutes les Régions et je trouve cela profondément injuste.
07.11 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour son explication claire, que je n'avais pas pu obtenir lors de la précédente discussion. Ici, les choses sont claires. Il est certain que le système est dur et j'ai pris des exemples avec des jeunes qui devraient attendre vingt-quatre mois avant de percevoir des allocations d'insertion. Je ne sais donc pas si on peut encore parler d'insertion à ce stade!
Je pense que les accords de coopération doivent surtout porter sur le fait de mettre le pied des jeunes à l'étrier de l'emploi. Je crois que c'est cela qui doit focaliser l'attention des Régions et j'espère que les discussions iront en ce sens.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Emploi sur "le recours accru aux jobistes dans la grande distribution" (n° 14464)
08 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Werk over "de toename van studentenarbeid in de supermarkten" (nr. 14464)
08.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, il s’agit d’un sujet qui intéresse mon groupe, ma collègue Zoé Genot et moi-même. Depuis le début de l'année 2012 et à la suite de l'entrée en vigueur des nouvelles règles en matière d'emploi étudiant, il apparaît que le recours à l'emploi étudiant dans la grande distribution a pris une ampleur jamais atteinte jusqu'alors. D'après des représentants des travailleurs, ce phénomène aurait une incidence négative importante sur le nombre de travailleurs dans ce secteur. En effet, des contrats à temps partiel ne seraient pas augmentés et des contrats à durée indéterminée ne seraient pas prolongés au profit de l'engagement de "jobistes". Il s'agit donc d'un effet de substitution.
Dans le contexte socioéconomique difficile que nous connaissons, il me semble important d'évaluer correctement l'incidence de la législation en matière de travail étudiant sur l'emploi de façon générale.
Madame le ministre, pouvez-vous m'indiquer si la nouvelle législation relative au travail étudiant a déjà fait l'objet d'une évaluation? Quelles en sont les conclusions, notamment pour ce qui concerne l'augmentation du nombre de jobistes et la diminution de l'emploi? L'impact de cette nouvelle législation sur l'emploi dans la grande distribution a-t-elle été étudiée? Confirmez-vous la tendance observée par les représentants des travailleurs, c'est-à-dire cet effet de substitution? Qu'en est-il dans les autres secteurs économiques? Quelles mesures envisagez-vous pour pérenniser l'emploi dans la grande distribution?
08.02 Monica De Coninck, ministre: Le régime actuel du travail des étudiants en ce qui concerne la sécurité sociale a été réformé depuis le 1er janvier 2012. Le nouveau régime autorise 50 jours de travail étudiant sous le régime des cotisations spéciales, qui ne sont pas liés à certaines périodes de l'année. Un compteur permet à l'employeur de contrôler si un travail étudiant peut encore être exécuté sous le régime spécial de sécurité sociale.
Ceci représente une grande amélioration au niveau de la souplesse et de la sécurité juridique. Plusieurs députés au sein de cette assemblée ont d'ailleurs exprimé leur satisfaction au sujet de ce nouveau régime à l'occasion d'autres questions concernant le travail étudiant.
Le système doit en effet être évalué de façon globale dans tous ses aspects. Une telle évaluation, dans laquelle il serait préférable d'impliquer les partenaires sociaux, ne sera utile que lorsque le nouveau système aura été en vigueur pendant au moins un an. Les données nécessaires concernant 2012 doivent être rassemblées préalablement à une évaluation. Mais je pense qu'il est très important que notre attitude stimule les gens à travailler.
08.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je voudrais vous signaler ou vous rappeler que cette nouvelle législation n'a pas été votée par l'ensemble des membres de ce parlement. Les membres de mon groupe se sont inquiétés à l'époque de ce risque d'effet de substitution. Vous signalez que certains collègues ont marqué leur satisfaction par rapport à ce nouveau dispositif légal; je voudrais que vous enregistriez également que d'autres collègues s'interrogent.
Il me semble urgent, dès lors que l'année 2012 est terminée, de disposer de chiffres. Vous parlez de stimulation de l'emploi, mais il s'agit ici, dans certains cas, de substitution. Des personnes adultes ayant charge de famille, ayant contracté un prêt hypothécaire, ne peuvent pas travailler davantage alors qu'ils le souhaitent, car leur employeur préfère à moindre coût engager des jobistes. Je ne vois pas la plus-value en termes de création d'emplois.
On a élargi le nombre de jours de travail possible pour les étudiants ainsi que les périodes dans lesquelles ils peuvent exercer.
Le travail étudiant a son intérêt en termes d'insertion socioprofessionnelle et pour aider les catégories qui en ont besoin pour la poursuite de leurs études, mais quand ce travail empêche des adultes avec charge de famille de travailler, cet effet de substitution n'est pas positif: il a un coût et apparaît même contraire à vos objectifs de mise à l'emploi des adultes.
C'est pourquoi je demande une évaluation rapide, complète et contradictoire, avec les partenaires sociaux, le plus rapidement possible.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 14571 van mevrouw Lanjri zal worden beantwoord door de minister die bevoegd is voor Landbouw.
09 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi sur "le contrôle par l'ONEM des travailleurs à temps partiel avec allocation de garantie de revenus (AGR)" (n° 14755)
09 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk over "de RVA-controle op deeltijdwerkers met een inkomensgarantie-uitkering (IGU)" (nr. 14755)
09.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, jusqu'à présent, les travailleurs, et surtout les travailleuses, à temps partiel avec maintien des droits aux allocations de chômage n'étaient pas repris dans la procédure de contrôle de l'ONEM. Ces travailleurs ne reçoivent que des allocations complémentaires à leur salaire partiel mais restent chercheurs d'emploi à temps plein.
Madame la ministre, combien de travailleurs à temps partiel devraient-ils être contrôlés en 2013? Quel est leur profil: sexe, niveau d'études, secteur d'activité, statut familial (isolé, etc.)? Combien de travailleurs ONEM seront-ils affectés à ce contrôle en 2013? En cas d'évaluation négative de leurs efforts de recherche, quels types d'actions leur seront-ils proposés? Quel est l'objectif de la mesure? Quelle est l'estimation budgétaire planifiée des exclusions de l'allocation de garantie de revenus?
On peut craindre que, devant l'angoisse des contrôles, certains vont renoncer à ces allocations complémentaires qui, déjà à l'heure actuelle, demandent de nombreux efforts de paperasseries chaque mois. Espérez-vous un renoncement à l'allocation de garantie de revenus des contrôlés et ce, alors que le nombre d'emplois à temps partiel proposés par les employeurs ne cesse d'augmenter. Quelles mesures sont-elles prises pour encourager les employeurs à plutôt proposer des emplois à temps plein, ce qui me paraît la mesure essentielle?
09.02 Minister Monica De Coninck: Mijnheer de voorzitter, ik kan hier zeer uitgebreid op antwoorden. Ik heb de statistieken bij me. Dit is een zeer technische vraag. Ik wil ze wel mondeling beantwoorden, maar ik kan u verzekeren dat dit niet evident is.
De voorzitter: Mevrouw Genot, gaat u ermee akkoord dat de minister uw vraag schriftelijk beantwoordt? Het is inderdaad een zeer technische aangelegenheid.
09.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, si l'on répondait aux questions écrites dans le délai d'un mois, je poserais beaucoup plus de questions écrites! Je n'ai alors aucun problème.
09.04 Monica De Coninck, ministre: C'est surtout quand la réponse demande beaucoup de chiffres qu'il devient plus difficile à s'expliquer.
Je peux dire qu'à la Région wallonne, à peu près 70 % des gens travaillent à temps partiel tandis qu'en Flandre, la proportion est de 23 %. Surtout chez les femmes et les personnes entre 30 et 50 ans.
09.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Je lirai donc attentivement la note et je reviendrai éventuellement avec une autre question ultérieurement.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi sur "la mise en oeuvre de la loi visant à lutter contre l'écart salarial entre hommes et femmes" (n° 14857)
10 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk over "de tenuitvoerlegging van de wet ter bestrijding van de loonkloof tussen mannen en vrouwen" (nr. 14857)
10.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, le 8 mars 2012, nous adoptions la loi sur l'écart salarial. Cette loi va permettre aux conseils d'entreprise et aux comités d'être désormais informés de façon précise des différences de coût salarial entre les hommes et les femmes dans toutes les grandes entreprises du secteur privé.
Il semble que les arrêtés d'application de cette loi n'ont pas encore été pris; or elle doit normalement être mise en oeuvre dès 2013.
D'après la CSC, la Banque nationale n'a toujours pas adapté le schéma du bilan social sur son site web et elle ne prévoit cette adaptation qu'en mars 2013. En outre, il n'existe toujours pas de formulaire standard prévu par la loi pour établir les rapports d'analyse sur les différences salariales. Pourtant, la loi est claire à ce sujet: c'est obligatoire pour tous les comptes annuels clôturés après le 8 septembre 2012.
Madame la ministre, où en sont les arrêtés d'application de cette loi relative à l'écart salarial?
10.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, chère collègue, la loi du 22 avril 2012 visant à lutter contre l'écart salarial a été publiée au Moniteur belge du 28 août 2012 et est entrée en vigueur le 7 septembre 2012. Cette loi a introduit un alinéa sous l'article 91, point B (bilan social), de l'arrêté royal du 30 janvier 2001 portant exécution du Code des sociétés. Un arrêté d'exécution n'étant pas nécessaire pour cette disposition, la Banque nationale a procédé à l'adoption du bilan social en ce sens. Elle a fait part de l'existence d'une nouvelle version du document normalisé par avis officiel publié au Moniteur belge du 5 décembre 2012. Cette nouvelle version est disponible gratuitement sur le site de la Centrale des bilans de la Banque nationale de Belgique.
En ce qui concerne les arrêtés d'exécution, j'attire votre attention sur le fait que lesdits arrêtés n'ont pas encore pu être pris car il était, au préalable, nécessaire d'apporter certaines modifications à la loi. En effet, cette loi présente différents problèmes qui rendent son application difficile. Une réunion a eu lieu, en septembre 2012, entre mon administration et les auteurs de la loi, réunion au cours de laquelle des explications ont été données quant à ces problèmes d'application.
Suite à cette réunion, mon administration a rédigé un avant-projet de loi qui souscrit totalement aux objectifs et aux moyens des auteurs de la loi mais qui apporte un certain nombre d'adaptations afin de la rendre davantage praticable et efficace. Cet avant-projet a été soumis pour avis au Conseil National du Travail et au Conseil Central de l'Économie. Le 20 décembre 2012, ces deux Conseils ont émis un avis favorable pour une partie de ce projet. Un avant-projet de loi portant des dispositions diverses, qui reprend notamment les dispositions approuvées par ces Conseils, sera déposé prochainement. Ces dispositions concernent principalement l'adaptation des mesures contre l'écart salarial mises en place par la loi pour les niveaux de concertation sociale intersectoriel et sectoriel.
En ce qui concerne les autres modifications proposées, le Conseil National du Travail et le Conseil Central de l'Économie souhaitent rendre un avis en tenant compte non seulement de l'adaptation de la loi mais également des mesures d'exécution envisagées.
Les arrêtés d'exécution sont en cours d'élaboration et seront prochainement soumis pour avis à ces deux Conseils.
10.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie. Je suis un peu étonnée de vous entendre dire que vous avez organisé une réunion en septembre avec les auteurs de la loi car je fais partie des signataires de cette proposition et personne de mon groupe n'a été invité. J'imagine que vous n'avez discuté qu'avec les primo-signataires de votre parti, ce qui n'est pas la façon la plus élégante de travailler pour une proposition de loi qui a été élaborée pendant plus de deux ans.
10.04 David Clarinval (MR): Madame Genot, je suis également cosignataire et je n'ai pas été invité non plus.
10.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Je trouve cette façon de travailler très peu élégante.
Néanmoins, je vois qu'on avance et j'espère que les adaptations proposées ainsi que les arrêtés d'exécution seront rapidement discutés et votés pour qu'enfin cette loi devienne effective.
Het incident is gesloten.
11 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Werk over "de fraude met dienstencheques" (nr. 14882)
11 Question de Mme Nahima Lanjri à la ministre de l'Emploi sur "les fraudes liées à l'utilisation des titres-services" (n° 14882)
11.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb u in oktober al een vraag gesteld over fraude met dienstencheques.
U hebt mij toen meegedeeld dat u op de hoogte was van een vorm van fraude, maar niet van de andere vorm van fraude die ik u heb uiteengezet. Daarbij koopt men cheques aan en levert men geen prestaties, maar verkoopt men de cheques door. De ene strijkt de btw op en de andere een deftig loon; op die manier bouwt men ook rechten op voor het pensioen, terwijl men ondertussen nog in het zwart werkt.
Ik zal het niet helemaal meer uit de doeken doen, maar dat soort misbruik was u toen nog niet bekend. U hebt mij toen gezegd dat u dit zou onderzoeken.
Ik heb toen voorgesteld om de dienstenchequeondernemingen te vragen en eventueel te verplichten om zelf controles te doen op de plaatsen waar dienstenchequemedewerkers aan de slag zijn.
Ik denk trouwens dat de Sociale Inspectie daarin ook een rol kan spelen. Omwille van de privacywetgeving mag de Sociale Inspectie een woning niet betreden om controle uit te oefenen. Dat kan wel voor een dienstenchequeonderneming, die verantwoordelijk is voor de veiligheid van de medewerkers en dus te allen tijde binnen moet kunnen.
Mevrouw de minister, hebt u ondertussen reeds informatie kunnen inwinnen over dit systeem waarbij misbruiken mogelijk zijn, vaak zelfs zonder het medeweten van de dienstenchequeonderneming? Sommige dienstenchequeondernemingen weten er wel van, maar sommige niet, omdat dit echt door de mensen zelf wordt gedaan.
Hoe hebt u dat aangepakt? Welke stappen zult u nog ondernemen?
Ik heb daarover nog gesproken met een aantal mensen en wij denken dat het mogelijk moet zijn dat niet alleen de dienstenchequeonderneming daarin een rol vervult door bijvoorbeeld af en toe controles te doen. Alleen al het feit dat een werkgever zegt dat hij kan komen controleren of iemand wel tewerkgesteld is en daar wel werkt, zal volgens mij al een afschrikeffect hebben.
Ook de Sociale Inspectie kan af en toe een dergelijke controle uitvoeren, maar dan uiteraard enkel tot aan de deur. Men zou perfect kunnen aanbellen en zonder binnen te gaan kunnen vaststellen of een bepaalde persoon daar aan het werk is.
Die suggestie wil ik u doen. Ik hoop dat dit probleem snel wordt aangepakt voor het nog verder uitbreiding vindt op het terrein.
11.02 Minister Monica De Coninck: Mevrouw Lanjri, ik weet niet of mijn medewerker met u contact heeft opgenomen, maar ik heb dat wel gevraagd? Ik heb mijn medewerker op het kabinet de opdracht gegeven om daar iets mee te doen. Hij is in overleg gegaan met de administratie en er zullen maatregelen genomen worden. Zo zal men gaan kijken naar de gegevens in de verschillende gegevensbanken, de Kruispuntbank koppelen aan andere gegevensbanken, het uitwisselen van RSZ-prestaties en het verbruik van cheques, zowel binnen organisaties als door mensen die werken.
Daarnaast heb ik de Sociale Inspectie gevraagd om een systeem op te zetten binnen de Sociale Inspectie om aan huis te gaan controleren. Als een sociaal inspecteur weet dat iemand daar moet gaan werken, kan hij wel toegang krijgen. Hij kan binnengaan, al is het maar om de werkomstandigheden te controleren, als hij van tevoren weet waar een bepaalde persoon moet werken. Het is de bedoeling om dat aan te pakken. Men schrijft daarvoor scenario’s uit en zet die in realiteit om.
Het is wel zo dat we uw uitleg over de manier waarop men misbruiken installeert, hebben opgenomen. We zijn gaan zoeken wat we daaraan kunnen doen.
11.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ben blij dat u dit verder wil opvolgen. Die koppeling met de kruispuntbanken levert volgens mij echter weinig op voor dit specifiek probleem.
11.04 Minister Monica De Coninck: Ik beschrijf het in het algemeen.
11.05 Nahima Lanjri (CD&V): Dat is een andere zaak. Het kan andere problemen aan het licht brengen, bijvoorbeeld mensen die een werkloosheidsvergoeding krijgen en toch gaan werken. Voor dit probleem, dat ik niet opnieuw zal uitleggen,…
11.06 Minister Monica De Coninck: Ik begrijp het. Het probleem is het volgende. Als een bepaalde firma aan bepaalde circuits verbonden is, doet ze vaak niet alleen dat verkeerd. Er zijn dan waarschijnlijk ook nog andere zaken die ze niet op een serieuze manier doet. Het is een indicatie.
11.07 Nahima Lanjri (CD&V): Goed maar ik wil er toch echt op hameren dat dit gebeurt…
11.08 Minister Monica De Coninck: Ik ben daar zeer gevoelig voor.
11.09 Nahima Lanjri (CD&V): …bij firma’s die er niets van weten. Dit gebeurt echt tussen mensen onderling, bijvoorbeeld omdat de ene dan de btw opstrijkt.
De firma’s en de bedrijven hebben de verantwoordelijkheid om zelf controle uit te oefenen. Zij moeten de controle eigenlijk zelf doen. De meeste bedrijven zullen er dus geen probleem mee hebben, indien de overheid zo’n controle oplegt of erop wijst dat zij ook zelf zal controleren of de bedrijven dat af en toe doen.
Ten tweede, dat de Sociale Inspectie ook ter plekke kan gaan, had ik de vorige keer al gesuggereerd. Ik dacht dat er toen een probleem was met de privacy. Ongeacht of de sociaal inspecteur aan de deur komt of zelfs kan binnengaan, moet vooral worden vastgesteld of de betrokkene daar werkt.
De dienstenchequemedewerkers hebben ook een planning en een vast stramien waar zij moeten werken, tenzij iemand toevallig ziek is. De werkplaatsverandering moet in voorkomend geval bovendien worden doorgegeven. Hij of zij mag dus niet zomaar ergens anders beginnen te werken.
In principe kunnen die controles dus perfect worden gedaan. Mevrouw de minister, ik hoop dan ook dat u ze heel binnenkort aanvat. Ik hoop ook dat ik over een aantal maanden meer over de controles zal vernemen, wanneer ik u om de resultaten zal vragen.
11.10 Minister Monica De Coninck: Ik heb mij geïnformeerd.
Indien u morgen fulltime iemand in dienst neemt om bij u thuis het huishouden te doen, kan u dat via een gewoon arbeidscontract doen. Zelfs in dat geval hebben sociaal inspecteurs het recht om bij u thuis te komen, om na te gaan in welke omstandigheden de betrokkene moet werken. Er is immers een arbeidscontract en u bent een werkgever.
Dat kan dus eigenlijk ook voor mensen met dienstencheques.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 14890 van de heer Van Biesen is omgezet in een schriftelijke vraag.
12 Question de M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "le dispositif de baisse de charges sur les trois premiers emplois d'une PME" (n° 14910)
12 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "de vermindering van de sociale bijdragen voor de eerste drie jobs in kmo's" (nr. 14910)
12.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, madame la ministre, cette question a été abordée dans le cadre de la discussion de la note de politique générale, mais elle n'avait pas obtenu de réponse spécifique. Ainsi que vous l'aviez suggéré, nous revenons maintenant sur le sujet.
Le 21 septembre dernier, le Conseil des ministres a entériné le dispositif de baisse de charges sur les trois premiers emplois d'une PME. Concrètement, une PME qui engage ses premiers travailleurs est exonérée de toutes charges patronales. Ce dispositif est appliqué à toutes les premières embauches effectuées à partir du 1er octobre 2012.
Toutefois, les PME qui ont ouvert leurs portes avant cette décision pourront bénéficier de ce dispositif. En effet, le gouvernement a prévu un effet rétroactif. Comme la réduction de charges s'étale sur 13 trimestres, une embauche effectuée il y a un an, soit 4 trimestres, sera éligible au mécanisme pour les neuf trimestres restants, selon les barèmes prévus. Cette rétroactivité n'est toutefois effective que depuis le 1er janvier dernier.
Madame la ministre, bientôt quatre mois se sont écoulés depuis la mise en place de ce dispositif. Pouvez-vous me dire quels en sont les résultats? Combien de nouveaux emplois ont-ils été créés grâce à cette mesure? Combien de nouvelles PME ont pu également bénéficier de cette politique?
Enfin, question supplémentaire par rapport au texte transmis, pouvez-vous me communiquer les chiffres en faisant la distinction entre les nouvelles entreprises et celles qui ont bénéficié de l'effet rétroactif?
12.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, monsieur Clarinval, je ne peux pas vous répondre.
Les effets sur l'emploi du dispositif de baisse des charges sur les trois premiers emplois d'une PME ne peuvent pas encore être mesurés. En effet, les déclarations du quatrième trimestre 2012 n'ont pas encore été rentrées à l'ONSS, le délai d'introduction de ces déclarations courant jusqu'à fin février 2013 pour les secrétariats sociaux.
Je vais toutefois conserver votre question et veiller à ce qu'on me fournisse les chiffres pour la mi-mars. Cela vous convient-il?
12.03 David Clarinval (MR): Oui, je vous en remercie, madame la ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Votre question n° 14911 ne sera pas traitée dans cette commission, monsieur Clarinval.
12.04 David Clarinval (MR): En effet, elle a été transmise au ministre des Pensions.
13 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de minister van Werk over "de kost van de landingsbanen bij bpost" (nr. 14967)
13 Question de M. Siegfried Bracke à la ministre de l'Emploi sur "le coût des emplois de fin de carrière chez bpost" (n° 14967)
13.01 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de minister, via de media hebben wij kennis kunnen nemen van een nieuw sociaal akkoord bij bpost. Postbodes ouder dan 54 jaar zouden vanaf deze maand halftijds kunnen werken voor 85 % van hun loon terwijl ze hun pensioenrechten verder blijven opbouwen. De maatregel wordt verantwoord door de hoge werkdruk die met de job van postbode gepaard gaat. De kosten van die operatie zouden voor een groot deel worden betaald door bpost zelf. De rest zou komen van de RVA.
Hoeveel personen kunnen de komende jaren in theorie van deze regeling genieten?
Ik kan mij inbeelden dat ze niet op dat voorstel hoeven in te gaan en ook gewoon kunnen blijven werken.
Wat zal dat kosten?
Kunnen de cijfers worden opgesplitst per gewest?
13.02 Minister Monica De Coninck: Volgens het sociaal akkoord bij bpost kunnen postbodes, ouder dan 54 jaar, halftijds werken voor 85 % van hun loon, met behoud van hun pensioenrechten.
Deze maatregel gaat in vanaf 1 januari 2013. Ik ben verheugd over het feit dat een bedrijf rekening houdt met ouder wordende werknemers. De job van postbode is fysiek niet altijd even evident voor mensen ouder dan 54 jaar. Bpost ontslaat hen niet, maar houdt ze in dienst met aangepaste regelingen. Ik ben vrij positief over dat principe.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening komt tussen voor postbodes vanaf 55 jaar. Dat systeem bestaat al met de vergoeding voor landingsbanen.
Dat komt neer op ongeveer 479,06 euro per postbode per maand. Toch is dat een duur systeem voor de werkgevers, want wij innen een bijzondere bijdrage DECAVA op die aanvullende vergoeding.
Bpost heeft ons meegedeeld dat volgens zijn raming ongeveer 333 postbodes in de periode 2013-2016 gebruik zouden kunnen maken van deze maatregel. Er werd natuurlijk wel een plafond ingevoerd, met name dat slechts 15 % van de personeelsleden gebruik kan maken van deze maatregel, omdat er anders niet genoeg werkvolk is.
Die raming houdt rekening met de gemiddelde leeftijd van de begunstigden, ouder dan 54 jaar, met de pensioenleeftijd, met de bestaande drempelwaarden en met de ervaring dat ongeveer 10 % van degenen die gebruik kunnen maken van die maatregel, die maatregel zal aanvragen. U ziet dus dat het geen 100 % is maar slechts 10 %.
De globale kostprijs voor de RVA zal natuurlijk afhangen van het aantal mensen dat in het systeem stapt, maximaal 333 dus, maar het kan ook minder zijn. Het zal ook afhangen van de instapleeftijd – er zijn misschien mensen die het pas op 58 jaar aanvragen in plaats van op 54 – en van de periode waarin ze in dat systeem zullen blijven.
Daarbij dient te worden benadrukt dat het hier gaat om de toepassing van de normale regels inzake loopbaanonderbreking en landingsbanen. Met andere woorden, mits deze personeelsleden voldoen aan de normale reglementaire voorwaarden, zouden ze sowieso een landingsbaan kunnen opnemen. Voor alle duidelijkheid, een landingsbaan is een viervijfdewerkregeling, dus vier dagen werken en drie dagen thuis. Het voordeel van dit systeem is dat het hier gaat over halftime werken in plaats van vier vijfde.
Dat bpost een aanvulling geeft boven op de uitkering maakt dat een bedrag terugvloeit naar de Staat. Op de aanvulling zijn immers de vermelde DECAVA-bijdragen verschuldigd, die 38,82 % van de aanvulling bedragen. Ook de werknemer betaalt daar een bijdrage voor.
Het bedrag van de aanvulling is mij niet bekend, zodat ik de inkomsten voor de Staat nu moeilijk kan berekenen.
Wat de verdeling over de gewesten betreft: 57 % van de werknemers die in aanmerking komen, is gevestigd in Vlaanderen, 35 % in Wallonië en 8 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Ik wil er ten slotte op wijzen dat de vrijgekomen arbeidstijd zal worden ingevuld door nieuwe aanwervingen. Gelet op het profiel gaat het in belangrijke mate om laaggeschoolde werkzoekenden. Dit zal een aantal mensen uit de werkloosheid halen en tegelijkertijd een aantal mensen van ouder dan 54 jaar niet volledig in de werkloosheid duwen.
13.03 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de minister, dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het is goed dat een bedrijf rekening houdt met de fysieke belasting van zijn mensen. De vraag blijft echter voor welke oplossing men dan kiest. Ik moet zeggen dat ik nogal wat cirkelredeneringen hoorde in uw antwoord, mevrouw de minister. U maakt bijvoorbeeld de redenering dat landingsbanen binnen “het normale” vallen. U hebt dat letterlijk gezegd: “het normale”.
Men moet zich afvragen hoe normaal “normaal” nog is. Net voor ik deze vraag zou stellen, was ik een artikel aan het lezen van de Gentse professor Peersman die het had over “muziek spelen op de Titanic”. Ik meen dat wij daarmee rekening moeten houden.
Hoe normaal is het – tegelijkertijd vind ik uw antwoord ter zake hoopgevend – als de ervaring leert dat bij zo’n maatregel slechts 10 % van de mensen die er een beroep op kunnen doen er ook effectief een beroep op doet? Volgens mij zegt dit ook iets over de noodzakelijkheid ervan. Als het beroep van postbode inderdaad zo zwaar zou zijn, als het niet te harden zou zijn, als die mensen allemaal ziek zouden worden waardoor zij ook weer op kosten van de gemeenschap komen, dan krijg ik toch een enigszins ander zicht op die maatregel door het feit dat slechts 10 % er een beroep op doet.
Ik vind de cijfers allemaal best meevallen, maar naast cijfers is er natuurlijk ook zoiets als een signaalwaarde. Ik betreur dat men niet creatief is gaan zoeken naar andere jobs voor die mensen. Ik kan mij voorstellen dat een postbode slechts halftijds wordt ingezet, maar deze persoon kan nog halftijds voor andere jobs bij de post in aanmerking komen. Ik kan mij voorstellen dat daar werk genoeg is, zeker als het gaat over in totaal 333 mensen in een toch wel zeer grote organisatie. Volgens mij kunnen zij ook op een andere plaats nuttig worden ingezet.
De redenering dat bpost dit betaalt en dat dit geld terugkeert naar de Staat is volgens mij ook een cirkelredenering, want waar komt dat geld van bpost vandaan? Dat geld wordt voor een stukje verdiend, maar het komt grotendeels van diezelfde Staat, waardoor het in feite gewoon ronddraait. Ik betreur dat men niet creatief is en dat men naar dergelijke maatregelen grijpt. Tegelijkertijd stel ik toch met enig genoegen vast dat slechts 10 % erop ingaat. Toch lijkt mij dit niet het beste signaal dat men kan geven.
13.04 Minister Monica De Coninck: Mijnheer Bracke, ik ben het fundamenteel oneens met u.
Over wat normaal is, wil ik hier geen filosofische discussie opstarten. Ik constateer dat in ons land 38 % van de vijfenvijftigplussers nog werkt en dat vind ik veel te weinig. Wij sturen signalen uit, naar ik hoop iedereen even consequent, om te stellen dat dit niet langer kan. Dat is de basislijn die ik volg.
Ik merk echter dat in veel bedrijven mensen ouder dan 45 jaar gewoonweg niet meer aangeworven worden of dat vijfenveertigplussers zwaar gediscrimineerd worden. Daar willen wij iets aan doen en natuurlijk komt er veel kritiek als wij daaraan iets willen doen.
Daarenboven merk ik ook dat heel veel mensen ouder dan 50 jaar ontslagen of gedumpt worden en volledig naar de overheid of naar het werkloosheidsstelsel gestuurd worden.
Nu is er een bedrijf dat in samenspraak met de sociale partners een oplossing probeert te creëren voor bepaalde situaties. Ik weet ook dat de ene job van postbode niet zomaar met de andere job van postbode te vergelijken is. Ik geef een voorbeeld. Ik woon in Ekeren, een buitendistrict van Antwerpen. Ik zie dat postbodes door de kou, sneeuw en wind per fiets de post verdelen. In andere plaatsen gebeurt de postbedeling per auto. Andere postbodes voeren ook een gecombineerde job uit.
Het feit dat maar 10 % van de postbodes een beroep doet op de landingsbanen, betekent ook dat er in het bedrijf creatieve oplossingen gezocht worden om mensen op allerlei manieren tewerk te stellen.
Ik heb de Scandinavische landen bezocht en daar zag ik dat er minder brugpensioen is of minder andere systemen bestaan om uit te stappen. Daar zitten de betrokkenen echter allemaal in de invaliditeit of vallen zij onder een ziektewetgeving.
Wij moeten er dus voor zorgen dat mensen actief kunnen blijven met de capaciteiten die zij nog hebben. Sommige mensen hebben op de leeftijd van 60 of 65 jaar nog alle capaciteiten, terwijl anderen vanaf 50 of 55 jaar beginnen te sukkelen. Die laatste groep kan wel nog werken, maar iets minder of iets anders.
Welnu, ik denk dat alle bedrijven die creatief op zoek gaan naar oplossingen, in plaats van die mensen door te schuiven naar de volledige werkloosheid of invaliditeit, moeten worden gestimuleerd.
Wij moeten het natuurlijk betaalbaar houden. Dat is een van de redenen waarom ik de gegevens heb gegeven inzake de financiële toestand en de mate van verantwoordelijkheid van bpost. Het is waarschijnlijk geen perfecte oplossing, maar ik wil toch het positief aspect van deze maatregel benadrukken.
13.05 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de minister, ik weet niet of wij het echt fundamenteel oneens zijn. Om te beginnen zijn wij het eens – en wie niet – over het feit dat er langer moet worden gewerkt en dat het huidig systeem, waarin slechts 38 procent van de vijfenvijftigplussers nog werkt, onhoudbaar is. Ik ken niemand die dat normaal vindt, behalve misschien bij sommige vakbonden. Ik wil echter alleen rekening houden met redelijke mensen. Daarover zijn wij het eens.
De vraag is alleen of men van creatieve oplossingen kan spreken als men een deel van de rekening kan blijven doorschuiven naar de overheid. Dat is wat zo fundamenteel fout is aan de maatregel, namelijk het signaal dat ermee wordt gegeven. Tegelijk verwijst u naar de Scandinavische landen, maar u weet veel beter dan ik dat de cijfers daar beter zijn. Men heeft daar bijvoorbeeld de leeftijdsgrens opgetrokken.
Het is waar dat een aantal mensen niet zolang kunnen werken, maar die zullen er altijd zijn, ongeacht welke maatregel wordt genomen. Het is alleen niet goed om een incentive te geven om in een systeem te stappen waarbij de rekening wordt doorgeschoven. Daarom ben ik zo’n tegenstander van brugpensioen, omdat daarmee de rekening wordt doorgeschoven. Het systeem is heel duidelijk: als ik uw geld uitgeef, en u het mijne, dan gaan wij allebei failliet. Zo eenvoudig is het.
Stop met dat systeem, want het zal worden misbruikt en het geeft een totaal verkeerd signaal. Het zorgt ervoor dat we in ons land hallucinante cijfers kennen wat de werkgelegenheid van vijfenvijftigplussers betreft.
L'incident est clos.
14 Question de M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Emploi sur "la liquidation de l'ASBL Sambreville Titres-Services" (n° 15005)
14 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Werk over "de vereffening van de vzw Sambreville Titres-Services" (nr. 15005)
14.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, le 31 décembre dernier, le conseil d'administration de l'ASBL Sambreville Titres-Services a décidé de liquider l'association. Cette société, dont le siège est localisé à Jemeppe-sur-Sambre en province de Namur, employait 169 aide-ménagères et 11 employés. La liquidation est la conséquence de difficultés financières importantes.
Depuis ce jour, on sait qu'un repreneur s'est manifesté; il permettra de maintenir à l'emploi la majorité des travailleurs. Je m'en réjouis vivement.
Il n'en reste pas moins que la liquidation annoncée de cette ASBL Sambreville Titres-Services constituait une mauvaise nouvelle et un signal pour l'emploi dans la région de la Basse-Sambre, déjà durement touchée par la crise économique, et, plus globalement, un signal vis-à-vis du fonctionnement du système des titres-services.
C'est le symptôme que le secteur des titres-services est en proie à des difficultés grandissantes depuis quelques mois. Elles étaient annoncées et nécessitent des réponses politiques claires, comme déjà débattu avec vos prédécesseurs. Le système de financement des titres-services fait qu'au début, les entreprises sont bénéficiaires, mais qu'avec l'ancienneté des travailleurs, il peut apparaître des difficultés à se financer. Certains quittent alors avec les bénéfices, mais ne se préoccupent pas de la pérennité de l'outil. Voilà qui nécessite, comme annoncé dans votre note de politique générale, une meilleure prise en compte de l'ancienneté des travailleurs.
Madame la ministre, disposez-vous d'informations précises sur ce dossier, sur les causes des difficultés et de l'arrêt des activités de l'ASBL Sambreville Titres-Services?
Le SPF Emploi est-il intervenu pour tenter de sauver l'outil et pour accompagner les travailleurs?
Selon vous, cette situation n'est-elle pas symptomatique des difficultés vécues par les entreprises de titres-services?
Peut-on évaluer l'évolution du taux de faillite ou d'arrêts d'activités dans le secteur? N'assiste-t-on pas à une augmentation?
Quelles mesures avez-vous prises ou envisagez-vous de prendre afin de pérenniser l'emploi dans le secteur des titres-services, notamment en termes de prise en compte de l'ancienneté des travailleurs et d'affectation des réserves des entreprises à la pérennisation de l'emploi?
Je tiens à préciser que cette question avait été déposée avant le débat sur votre note de politique générale.
14.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, cher membre, vous comprendrez sans doute qu'il est impossible de disposer d'informations sur le fonctionnement interne de quelque trois mille entreprises de titres-services agréées. En outre, elles ne relèvent pas de la tutelle du gouvernement. Si une ALE ou n'importe quelle entreprise décide d'arrêter, de liquider ou de transmettre leurs sections sui generis de titres-services, le fédéral ne peut pas intervenir. L'orientation et l'accompagnement des chômeurs vers le marché de l'emploi sont des compétences régionales.
En 2012, soixante-trois entreprises de titres-services ont fait faillite. Cela représente 2 % du nombre total de sociétés oeuvrant dans ce secteur. Cinquante-huit autres ont cessé volontairement leurs activités. Les causes sont variées: la méthode de gestion, la rentabilité du secteur, l'absence d'expérience de tel gestionnaire, etc.
Pour l'instant, il m'est difficile de me prononcer. C'est pourquoi j'ai l'intention de commander une étude sur la rentabilité de ces entreprises, dans le cadre du rapport d'évaluation du système des titres-services 2012. J'en examinerai attentivement les résultats et prendrai des mesures si nécessaire. Toutefois, pour augmenter la valeur d'échange des titres-services, la marge financière est réduite. De plus, cette valeur croît lors de chaque dépassement de l'indice-pivot afin de s'adapter aux coûts salariaux.
Plusieurs initiatives ont déjà été prises en vue d'améliorer la durabilité des emplois dans ce secteur. Depuis 2009, un travailleur titre-service doit recevoir un contrat de travail à durée indéterminée après trois mois de travail auprès du même employeur.
En outre, la durée du travail hebdomadaire minimal est maintenant, selon le cas, de 10 à 13 heures.
Il est souvent indiqué que les emplois titres-services ne sont pas durables. Pourtant, une enquête auprès des travailleurs titres-services dans le cadre de l'évaluation du système des titres-services montre que deux tiers des travailleurs ont déjà été actifs au moins trois ans dans le système. Nous examinons actuellement la possibilité de valoriser les chèques titres-services à l'intention des personnes qui comptent déjà une certaine ancienneté au sein d'une entreprise. En effet, au plus le nombre de travailleurs ayant de l'ancienneté est élevé, au plus l'entreprise se distingue par sa qualité en général. Mais nous examinons la compatibilité de cette proposition avec notre système.
14.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Si je vous ai interrogée sur une situation locale, dont je vous répète qu'elle a pu trouver une issue positive, c'est parce qu'elle me semble symptomatique. Certes, vous ne pouvez suivre chacune des entreprises titres-services individuellement, mais il me semble qu'une étude sur les 63 entreprises qui ont fait faillite et les 58 qui ont arrêté leurs activités peut vous permettre d'avoir une perception des difficultés qui s'y vivent.
Avant votre arrivée en fonction, notre commission a été le siège de nombreux débats basés sur les rapports annuels d'Idea Consult, sur des rapports de la Cour des comptes et de consortiums universitaires. Ils sont très clairs en termes de mesures à prendre en ce qui concerne l'accompagnement et la formation des travailleurs et celles visant à limiter les pratiques à but lucratif de la part de patrons qui veulent encaisser des profits rapides au détriment de la durabilité de l'emploi.
J'accueille positivement votre intention de moduler l'intervention fédérale en fonction de l'ancienneté des travailleurs. Il me semble que c'est effectivement un indicateur du sérieux et de la qualité du travail offert.
Je vous demande de mettre en œuvre le plus rapidement possible cette option ainsi que celle visant à améliorer l'accompagnement et la formation des travailleurs, mais également d'analyser très précisément ce qui se passe dans ces entreprises qui tombent en faillite ou arrêtent leurs activités. Cela vous donnera des signaux clairs sur la direction à donner à ce secteur.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Beste collega’s, de minister moet om 14 u 00 aanwezig zijn in de Senaat. Daarom stel ik voor dat we onze werkzaamheden beëindigen om 12 u 30. Kan iedereen daarmee instemmen?
15 Question de M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "la lutte contre la fraude sociale durant le week-end et les jours fériés" (n° 15046)
15 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "de strijd tegen de sociale fraude in het weekend en op feestdagen" (nr. 15046)
15.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, madame la ministre, malgré tous les efforts engagés pour lutter contre le travail au noir, force est de constater que de nombreuses personnes continuent à travailler les week-ends, en-dehors des heures prestées, pour un employeur.
Madame la ministre, des contrôles soutenus et renforcés lors des week-ends et jours fériés pourraient aider à diminuer ces fraudes sociales qui sont une source de grande concurrence déloyale envers les entreprises respectueuses des réglementations.
Il y a deux ans, j'avais interpellé votre prédécesseur, Mme Milquet, sur le sujet. Cette dernière m'avait indiqué que, pour l'année 2009, l'Inspection des lois sociales avait effectué 2 212 contrôles, les samedis et les dimanches, un nombre insuffisant quand on sait qu'en 2009, plus de 100 000 salariés se sont fait contrôler par le fisc. À l'époque, Mme Milquet n'avait pas su m'indiquer le nombre de fraudes repérées au cours des contrôles effectués.
Madame la ministre, pouvez-vous me donner précisément le nombre de contrôles qui ont été effectués à cet effet en 2010, 2011 et 2012 ainsi que le nombre de fraudes repérées? Pouvez-vous également me communiquer ces informations par zone géographique et selon les catégories sectorielles? Le Service d'information et de recherche sociale (SIRS), coordonnant les actions contre la fraude sociale a été créé en 2009. Pouvez-vous me transmettre une copie du plan d'action 2012 pour la lutte contre la fraude sociale, rédigé par ce service? Il était prévu de fonder une cellule d'appui mixte réunissant des représentants de la police et des services de la DG Inspection sociale. Pouvez-vous m'indiquer si cette cellule a bien été créée? Dans l'affirmative, comment fonctionne-t-elle?
15.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur
le président, j'ai en ma possession environ quarante pages comportant beaucoup
de chiffres et des montants sur les résultats. Il est peut-être préférable que
je vous les remette, monsieur Clarinval.
15.03 David Clarinval (MR): Je vous en remercie. Pouvez-vous en outre répondre à mes questions sur le fonctionnement du SIRS et de la cellule d'appui mixte?
15.04 Monica De Coninck, ministre: Il me semble tout d'abord utile de rappeler à l'honorable membre que les services de la DG Inspection sociale procèdent à plus de 100 000 contrôles par an. Il me semble à cet égard peu pertinent de comparer les contrôles effectués pendant les jours ouvrables par l'administration fiscale aux seuls contrôles effectués au cours des week-ends par le Contrôle des lois sociales du SPF Emploi, Travail et Concertation sociale. Ceci donne une image peu réaliste de l'effort important mené par les services de l'Inspection sociale dans la lutte contre la fraude sociale.
En ce qui concerne le Service d'information et de recherche sociale (SIRS), je tiens à rappeler que celui-ci a été créé en 2006. Les dispositions relatives au SIRS ont depuis lors été reprises dans le Code pénal social. Comme demandé, je vous communiquerai une copie du plan d'action du SIRS pour l'année 2012. Celui-ci prévoit très clairement que la lutte contre les diverses formes de travail non déclaré constitue la mission principale des cellules d'arrondissement.
La cellule mixte de soutien, composée d'inspecteurs sociaux détachés et de policiers, est devenue opérationnelle en 2011. Cette cellule multidisciplinaire a pour but de soutenir les auditorats du travail, le service de l'Inspection sociale et la police dans la lutte contre les phénomènes de fraude sociale grave et organisée. Sa mission essentielle consiste à détecter des fraudes sociales graves en procédant au croisement de nombreuses données contenues dans les différentes bases de données auxquelles les inspecteurs sociaux ont légalement accès. Les résultats de ces investigations sont communiqués aux auditorats du travail compétents pour suite jugée utile.
En 2012, la cellule s'est focalisée sur la fraude grave et organisée concernant les filières de travailleurs étrangers dans le secteur de la construction et du nettoyage.
Je vous adresserai les statistiques disponibles relatives au nombre de contrôles et de constatations en matière de fraude sociale, effectués par la Direction générale du Contrôle des lois sociales dans les principaux secteurs concernés.
Si je me base sur les chiffres, j'ai vraiment l'impression que ce service travaille bien.
15.05 David Clarinval (MR): Madame la ministre, je vous remercie, je vais analyser les chiffres avec attention.
Je n'ai jamais dit le contraire mais je souhaite qu'on insiste sur les contrôles le samedi, le dimanche et les jours fériés. Ce sont des moments pendant lesquels on travaille beaucoup au noir puisque les contrôles sont sans doute moins nombreux. Je voulais insister sur cet aspect des choses.
Het incident is gesloten.
16 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Werk over "de ratificatie van het verdrag betreffende waardig werk voor het huispersoneel" (nr. 15051)
16 Question de Mme Nahima Lanjri à la ministre de l'Emploi sur "la ratification de la convention relative au travail décent pour les travailleurs domestiques" (n° 15051)
16.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben er al geruime tijd op aangedrongen om het statuut en de werkomstandigheden van huispersoneel aan te passen. Wij hebben ter zake een resolutie en een wetsvoorstel ingediend. Ook in het regeerakkoord wordt hierop aangedrongen. Bovendien engageerde men zich tot de ratificatie van het IAO-verdrag betreffende huisarbeid. De sociale partners dringen in het eenparig NAR-advies van december aan op een snelle ratificatie van dit verdrag. Ik stel met genoegen vast dat u dit ook in uw beleidsbrief heeft opgenomen.
Ik heb nog een paar bijkomende vragen in opvolging van vorige week.
Het verdrag werd nog altijd niet geratificeerd, maar men is wel van plan dit te doen. Wat staat een snelle ratificatie van het verdrag nog in de weg? Zijn er nog bepaalde problemen? Hoe moeten wij die problemen aanpakken? Is er nog wetgevend werk nodig alvorens het verdrag kan worden geratificeerd? Binnen welke termijn is dit mogelijk? Wanneer zal die ratificatie in het Parlement kunnen worden behandeld?
Naast een resolutie hebben wij ook een wetsvoorstel ingediend om de situatie van het huispersoneel in ons land te verbeteren. Er zijn niet alleen de mensen die via dienstencheques werken, maar er is ook huispersoneel in België. Vaak ziet men ter zake nog heel wat misbruiken, zoals mensen die niet krijgen waarop zij recht hebben of regels die niet worden gerespecteerd. Dat is de reden waarom ik samen met een aantal collega’s een wetsvoorstel heb ingediend. Kunt u zich vinden in de geest van dit wetsvoorstel? Het moet uiteraard nog worden besproken in deze commissie. Het kan immers niet de bedoeling zijn om hierop alleen aan te dringen in derdewereldlanden; wij moeten ook zelf het goede voorbeeld geven. Plant u eventueel andere initiatieven om het statuut en de werkomstandigheden van huispersoneel te verbeteren?
16.02 Minister Monica De Coninck: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lanjri, ik wil eerst een algemene opmerking maken. Wij hebben in ons kabinet twaalf inhoudelijke medewerkers. Ik weet niet of u beseft hoeveel dossiers en statuten wij tegelijk moeten behandelen. Wij werken bijna dag en nacht en zelfs tijdens de weekends. Wij proberen zo snel mogelijk alle dossiers op te nemen en af te handelen. Ik wil dat ook heel graag. In die zin ben ik waarschijnlijk ook een halve slavendrijver. U moet beseffen dat wij veel meer dossiers opnemen dan vroeger. Ik denk bijvoorbeeld aan alles wat met dienstencheques te maken heeft, maar ook met sociale fraude.
Tegelijk moeten alle federale entiteiten besparen. Er zijn minder middelen en minder personeel. Het personeel wordt niet meer vervangen. Wij doen al het mogelijke met de mensen die er zijn om zo snel mogelijk te werken. Ik heb u vorige keer al gezegd dat wij drie bladzijden hebben met daarop, zeer klein geschreven, de opdrachten die dringend en noodzakelijk zijn. Ik zoek geen excuses. Wij werken voort, maar dat zijn enkele redenen waarom een aantal dossiers niet sneller vooruitgaat. Bovendien moeten, voor de dossiers met betrekking tot werk, heel wat partners worden geraadpleegd. Voor men een stap kan zetten, moet een proces van studie en overleg worden afgelegd dat maanden in beslag neemt.
Op 11 januari werd de regeringsverklaring die de voorlichting van het instrument van de IAO begeleidt aan het Parlement voorgelegd. Deze regeringsverklaring houdt rekening met het op 18 december 2012 door de Nationale Arbeidsraad uitgebrachte advies nr. 1829. In deze regeringsverklaring wordt verduidelijkt dat de ratificatie van de conventie aanleiding zal moeten geven tot bepaalde wijzigingen die moeten worden aangebracht in de socialezekerheidswetgeving en in de reglementering betreffende de veiligheid en de gezondheid.
Deze wijzigingen zullen in de richting gaan van wat in het wetsvoorstel was voorgesteld. U verwijst daar ook naar in uw vraag. Wij zullen er meer bepaald over waken dat het huispersoneel niet wordt uitgesloten van de bepalingen in de sociale zekerheid en dat het een bescherming inzake veiligheid en gezondheid geniet. Dat hangt ook samen met de controle. Ik heb daarover daarnet al iets gezegd.
Deze noodzakelijke en progressieve wijzigingen waaraan de betrokken diensten werken, zullen het in gang gezette ratificatieproces niet vertragen. Op dit ogenblik wordt het werk voortgezet door het opstellen van een wetsontwerp tot ratificatie van de conventie nr. 189.
16.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik begrijp zeer goed dat er op een kabinet hard gewerkt moet worden, zeker in deze periode. Ik ben lang geleden zelf nog kabinetsmedewerker geweest. Ik heb daar ook heel hard gewerkt. Niettemin moeten wij vooruit. Ik ben misschien wat ongeduldig van aard. Politiek vergt tijd. Ik dring erop aan om snel werk te maken van die ratificatie. Ik weet dat u ermee bezig bent.
Ik ben blij dat men rekening houdt met de principes uit mijn wetsvoorstel. Toch is het belangrijk dat de situatie ook verbetert voor het personeel dat in België werkt. Ofwel komt u daaraan tegemoet in uw wetsontwerp, ofwel bespreken wij het wetsvoorstel in het Parlement. Het ligt in de lijn van onze afspraken in het regeerakkoord. Ik hoop dat u het zult steunen. Ik kom er in elk geval later op terug.
Het incident is gesloten.
17 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi sur "la non-application par le secteur des taxis de primes prévues dans les CCT" (n° 15082)
17 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk over "het niet toekennen door de taxisector van in cao's vastgelegde premies" (nr. 15082)
17.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, d'après plusieurs observateurs, le secteur des taxis serait particulièrement exposé à la fraude sociale. En effet, de nombreux chauffeurs ont un contrat mi-temps ou quart-temps alors qu'ils travaillent effectivement à temps plein. De plus, les conventions collectives de travail applicables à cette profession prévoient certains avantages pour les chauffeurs, comme des chèques-cadeaux – en application de la convention collective du 25 septembre 2009 – et des primes d'ancienneté. Mais ces avantages ne sont que très rarement octroyés.
Madame la ministre, l'inspection du travail contrôle-t-elle régulièrement ce secteur? Combien y a-t-il eu de contrôles en 2010, 2011 et 2012? Quels en sont les résultats? De quels moyens d'action dispose un travailleur dans ce secteur pour récupérer des primes non payées? Enfin, quelles mesures préconisez-vous pour remédier à cette situation?
17.02 Monica De Coninck, ministre: Madame Genot, en 2010, le service de Contrôle des lois sociales a ouvert 264 dossiers dans le secteur des taxis. Cent quinze régularisations ont été obtenues en faveur de 523 travailleurs pour un montant d'environ 200 000 euros. Nonante et une infractions ont été constatées sous forme de pro justitia qui ont été adressés aux autorités judiciaires.
Par ailleurs, les services de l'inspection du travail ont effectué des contrôles de 134 sociétés de taxis dans le cadre d'actions communes au sein des cellules d'arrondissement. En 2011, le service de Contrôle des lois sociales a ouvert 200 dossiers. Cent trente-huit régularisations ont été obtenues en faveur de 1 123 travailleurs pour un montant de 500 000 euros. Cinquante-neuf infractions ont été constatées sous forme de pro justitia qui ont été adressés aux autorités judiciaires.
Les services de l'inspection du travail ont effectué des contrôles de 118 sociétés de taxis dans le cadre d'actions communes. En 2012, le service de Contrôle des lois sociales a ouvert 140 dossiers. Cent cinquante-cinq régularisations ont été obtenues en faveur de 2 320 travailleurs pour un montant de 778 999 euros. Soixante-huit infractions ont été constatées sous forme de pro justitia.
Vous pouvez observer l'augmentation importante. Ainsi, les services d'inspection du travail ont effectué le contrôle de 188 sociétés de taxis.
Un travailleur qui n'a pas reçu les avantages pécuniaires auxquels il a droit en application des conventions collectives de travail qui s'appliquent dans son secteur d'activité peut s'adresser au service de Contrôle des lois sociales par courrier, par courriel ou en se rendant personnellement auprès d'une des permanences de réception du public, organisées de manière régulière dans chaque implantation locale du service. Une enquête sera alors initiée auprès de son employeur en vue de vérifier l'application de la législation sociale.
Le Contrôle des lois sociales privilégie la régularisation au profit des travailleurs, ainsi que l'indiquent à suffisance les chiffres cités précédemment. Cela a également pour conséquence d'engendrer des régularisations en matière de cotisations sociales et fiscales.
Une autre possibilité pour le travailleur est de demander l'intervention de son syndicat auprès de son employeur et/ou de citer celui-ci devant le tribunal du travail.
17.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, clairement, l'inspection fait donc bien son travail et j'espère que les travailleurs profiteront de cette amélioration, ainsi que les caisses de la sécurité sociale, mais aussi les employeurs respectueux de la législation et qui se trouvaient en concurrence déloyale face à d'autres entreprises. Je vous remercie.
Het incident is gesloten.
18 Question de M. Jean-Marc Delizée à la ministre de l'Emploi sur "la rupture du contrat de travail pour cause de force majeure en cas d'incapacité de travail définitive" (n° 15208)
18 Vraag van de heer Jean-Marc Delizée aan de minister van Werk over "de verbreking van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht in geval van definitieve arbeidsongeschiktheid" (nr. 15208)
18.01 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, madame la ministre, comme je l'avais indiqué lors de la discussion de la note de politique générale – il s'agissait sans doute d'une question beaucoup trop technique –, il semble que l'article 34 de la loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail, tel qu'il a été rétabli par la loi du 27 avril 2007, n'est toujours pas entré en vigueur.
Cet article stipule que l'incapacité de travail qui empêche définitivement le travailleur d'accomplir le travail convenu ne met pas par elle-même fin au contrat de travail pour cause de force majeure. L'attestation ou la confirmation, lorsque l'attestation vient du médecin traitant, de l'incapacité définitive par le médecin du travail est, en effet, fondamentale parce qu'il s'agit de la base de la réinsertion sociale du travailleur au sein de l'entreprise, ce qui suppose l'aménagement de son poste de travail en fonction de la situation.
L'employeur sera tenu de suivre les recommandations du médecin du travail, à moins que cela ne soit ni techniquement ni objectivement possible. Le cas échéant, la fin du contrat pour cause de force majeure ne sera constatée qu'après attestation d'un médecin de la Direction générale Contrôle du Bien-être au Travail.
La non-application de cette disposition pose problème dans la mesure où il existe l'arrêté royal du 28 mai 2003 relatif à la surveillance de la santé des travailleurs qui contient aussi des dispositions quant aux obligations de l'employeur par rapport à un travailleur déclaré définitivement inapte lorsque celui-ci use de son droit à la procédure de reclassement. C'est donc dans le cadre de cette procédure de reclassement que la question se pose.
La question de savoir si le non-respect des obligations de l'examen de reclassement, conformément aux recommandations du médecin du travail, empêche la rupture du contrat pour cause de force majeure n'est pas tranchée. Il nous semble donc important de régler ce problème.
Pour quelles raisons l'article 34 de la loi du 3 juillet 1978 n'a-t-il pas fait l'objet d'un arrêté royal fixant sa date d'entrée en vigueur? Le cas échéant, quand un arrêté royal pourra-t-il être pris? L'arrêté royal du 28 mai 2003 relatif à la surveillance de la santé des travailleurs devra-t-il être revu? Estimez-vous qu'un travailleur licencié pour cause de force majeure résultant d'une incapacité de travail définitive pour le travail convenu pourrait invoquer l'article 72 de l'arrêté royal précité pour contester son licenciement dans l'hypothèse où l'employeur n'a pas fait suite, sans motivation, aux recommandations du médecin du travail?
18.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, monsieur Delizée, le Conseil supérieur pour la Prévention et la Protection au travail a émis, le 20 juin 2008, un avis très partagé au sujet du projet d'arrêté qui doit mettre en œuvre l'article 34 de la loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail. Les membres du Conseil supérieur estiment entre autres que le projet n'offre pas les meilleures garanties pour un reclassement optimal et indiscutable des travailleurs et que la relation avec d'autres réglementations sur l'incapacité de travail n'est pas claire.
Comme cet avis touche également au fond de la problématique et qu'il concerne, au moins en partie, l'article 34 même, tel qu'il a été rédigé suite à la loi du 27 avril 2007, l'administration a examiné, à la demande de mon prédécesseur, Mme Milquet, de quelle manière une réponse pouvait être apportée à ce problème eu égard à la réglementation et aux procédures existantes, en particulier à l'arrêté royal du 28 mai 2003 relatif à la surveillance de la santé des travailleurs.
La recherche d'une réglementation adéquate dans ce sens a mené à la conclusion qu'il était souhaitable de revoir l'article 34 pour des raisons juridiques ainsi que de faire s'articuler les dispositions législatives pertinentes à cet égard et l'arrêté royal relatif à la surveillance de la santé des travailleurs, en particulier les dispositions sur la réintégration.
Ma position est claire, il faut absolument éviter de faciliter les hypothèses dans lesquelles il peut être fait recours au cas de force majeure. Il faudra alors repenser les dispositions législatives qui devraient permettre d'atteindre les objectifs originaux: promouvoir la réintégration d'un travailleur en incapacité de travail définitive et éviter l'appel injustifié ou abusif à la force majeure.
Dans ce cadre, mon administration fait partie d'une plate-forme de concertation créée par l'INAMi qui a pour mission de promouvoir la concertation entre acteurs impliqués dans le maintien ou le retour au travail des personnes en incapacité de travail. Une des missions de cette plate-forme est d'éclaircir certains aspects juridiques pouvant avoir un impact sur la reprise du travail. En effet, une politique de prévention de l'incapacité de travail sera globale et efficace si elle concerne tous les acteurs impliqués dans le maintien et le retour au travail.
Vu le fait que l'article 34 n'est pas en vigueur, la jurisprudence de la Cour de cassation du 2 octobre 2000 reste d'application. L'employeur n'est pas tenu de proposer au salarié de nouvelles conditions de travail adaptées à son état de santé, si cette proposition modifie les termes du travail convenus. La situation doit donc être appréciée in concreto. Cependant, je dois ajouter qu'une nouvelle tendance est récemment apparue dans une certaine jurisprudence, selon laquelle l'obligation de reclassement prévue à l'article 72 de l'arrêté royal du 28 mai 2003 empêche que la force majeure médicale mette, par elle-même, fin au contrat de travail. Suivant ces jurisprudences, un employeur doit, d'abord, avoir appliqué la procédure en matière d'évaluation de la santé du travailleur en incapacité de travail définitive, comme prévu dans l'arrêté royal du 28 mai 2003, avant de pouvoir constater la fin du contrat de travail pour cause de force majeure médicale.
18.03 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse circonstanciée.
Il y a effectivement un vide juridique, depuis 2007. Votre prédécesseur n'a pas traité ce dossier. Le vide qui existe devrait être comblé.
Pour ce qui concerne la philosophie, je partage entièrement vos propos. Chaque année, on perd des travailleurs qui ont rencontré des problèmes de santé et qui ne peuvent plus effectuer le travail qu'ils faisaient auparavant, mais qui sont tout à fait aptes à effectuer un autre travail. Un travail doit donc, selon moi, être fait, notamment dans le cadre du plan "back to work". Il faut éviter que ces travailleurs soient obligés d'émarger au chômage en tentant de les réintégrer dans le monde du travail.
Je dirai, pour terminer, que j'espère que vous pourrez faire avancer ce dossier. En effet, il existe un certain nombre de situations très tristes où des gens qui n'étaient plus en capacité de remplir les tâches qui leur étaient initialement dévolues ont été licenciés de manière abusive. Parce qu'ils ne conviennent plus, on les jette alors qu'ils peuvent parfaitement faire autre chose. Nous devons travailler pour améliorer cette situation, en concertation avec les partenaires sociaux.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 15203 van de heer Clarinval wordt de laatste vraag voor vandaag.
19 Question de M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "l'impact des 'vacances européennes' sur les PME" (n° 15203)
19 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "de impact van de 'Europese vakantie' op de kmo's" (nr. 15203)
19.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, effectivement, il ne s'agit pas de la même question que celle de tout à l'heure.
Madame la ministre, depuis le 1er avril 2012, les travailleurs belges ont droit à des congés payés beaucoup plus rapidement. Désormais, il est possible de prendre congé même lorsqu'on n'occupait pas d'emploi l'année précédente, selon la législation dite "vacances européennes ".
Ainsi, à partir de la dernière semaine de la période d'amorçage de trois mois, le travailleur peut invoquer son droit aux vacances supplémentaires. Il peut donc prendre ces vacances durant l'année calendrier des prestations effectuées. Le travailleur n'est pas obligé de prendre ces vacances, il s'agit d'un droit facultatif.
Madame la ministre, pourriez-vous m'indiquer quel est l'impact de cette adaptation du régime belge des vacances pour les PME? Combien de jours de vacances ont-ils déjà été pris, depuis avril 2012, suivant cette nouvelle législation? Comment est-elle appliquée concrètement aujourd'hui?
19.02 Monica De Coninck, ministre: Monsieur Clarinval, en matière de vacances annuelles, il y a des différences entre ouvriers et employés. Pour les employés, le pécule de vacances est versé par les employeurs et pour les ouvriers, le pécule de vacances est versé par l'ONVA ou par une caisse de vacances.
Concrètement, les vacances supplémentaires ainsi qu'un pécule de vacances sont octroyés au travailleur à sa demande en cas de début ou de reprise d'activité, ceci dès la première année d'activité ou de reprise d'activité.
Ce pécule de vacances est financé par une déduction, qui sera opérée sur le double pécule de vacances qui sera versé à l'intéressé l'année suivante ou sur le pécule de vacances anticipé versé par l'employeur en cas de fin de contrat pour l'employé.
Il en résulte que la charge financière pour les PME est faible comme il s'agit d'une simple avance sur le double pécule de vacances auquel le travailleur a droit l'année suivante. En effet, dans le régime des vacances annuelles des travailleurs salariés, le travailleur a droit à des vacances ordinaires et à un pécule de vacances simple et double en fonction des prestations effectuées l'année qui précède l'année de vacances.
La charge financière pour les PME consiste donc en une avance sur le double pécule de vacances qui sera versé à l'employé l'année suivante ou sur le pécule de vacances anticipé versé à l'employé en fin de contrat. Pour les ouvriers, il n'y a pas de charge financière puisque le pécule de vacances supplémentaire est versé par l'ONVA ou par la caisse de vacances à laquelle est affilié l'employeur de l'ouvrier et récupéré l'année suivante sur le double pécule de vacances de l'ouvrier.
Pour les employés, il n'est pas possible de savoir combien de travailleurs ont bénéficié du pécule de vacances supplémentaire en 2012, ce dernier étant versé par l'employeur.
Pour les ouvriers, le nombre de demandes est de 345 pour un total de 1 860 jours de vacances supplémentaires. Pour tous les ouvriers, il n'est en effet pas possible de faire une distinction selon la qualité d'employeur, de PME ou autre.
19.03 David Clarinval (MR): Je vous remercie pour cette réponse très complète.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 12.29 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 12.29 uur.