Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 8 janvier 2013 Après-midi ______ |
van Dinsdag 8 januari 2013 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.30 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
La séance est ouverte à 14.30 heures et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de wet op de continuïteit van ondernemingen" (nr. 14956)
01 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la loi relative à la continuité des entreprises" (n° 14956)
01.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, mijn beste wensen voor het nieuwe jaar.
Ik had mijn vraag eerst voor de commissie voor het Bedrijfsleven bestemd, omdat wij in die commissie in 2009 de wet op de continuïteit van de ondernemingen hebben goedgekeurd, maar uiteindelijk is ze bij u terechtgekomen, mevrouw de minister.
De wet moest een doorstart voor ondernemingen in moeilijkheden betekenen. De betrokken bedrijven moeten een herstelplan opstellen en krijgen een beschermingsperiode voor openstaande schulden. Schuldeisers kunnen tijdens die periode geen beslag op de goederen leggen.
Steeds meer waarnemers en specialisten wijzen erop dat allerlei misbruiken binnensijpelen en vragen dat hiervan dringend een evaluatie zou worden gemaakt.
Mevrouw de minister, drie vierde van de ondernemingen die op de WCO een beroep doet, gaat vooralsnog over de kop. Dat doet de waarnemers opmerken dat de wet volledig voorbijgaat aan de doelstelling die erin bestond bedrijven in moeilijkheden een doorstart te bieden.
Mevrouw de minister, ik zou graag van u een eerste commentaar krijgen. Wat denkt u? Wat loopt er verkeerd? Is de wet op de continuïteit van de ondernemingen volgens u nuttig of overbodig?
Ten tweede, de poort staat veel te wijd open, aldus onder meer Graydon. De wet op de continuïteit van de ondernemingen wordt volgens dat onderzoeksbureau vooral gebruikt door bedrijven die eigenlijk al virtueel failliet zijn. Moet er bijvoorbeeld een engagement gevraagd worden aan de bedrijfsleider die een beroep doet op die wet? Moeten we bepalen dat de bedrijfsleider financieel of anderszins borg moet staan, om te vermijden dat bedrijven die virtueel failliet zijn, een beroep doen op die wet?
Ten derde, volgens anderen is de bevoegdheid van de handelsrechtbank in dat verband veel te beperkt, waardoor de handelsrechtbank het faillissement niet meer kan uitspreken, zelfs als ze vaststelt dat het bedrijf in kwestie virtueel failliet is. Veel erger is dat ook fundamenteel gezonde bedrijven daardoor in problemen geraken. De klanten betalen niet meer, maar die gezonde bedrijven kunnen daar niets aan doen.
Ten vierde, gelet op het groot aantal bedrijven dat vooralsnog en ondanks alles een beroep doet op de WCO en over de kop gaat, gelet op de vele misbruiken die ons van alle zijden bereiken, en ook gelet op het gegeven dat misbruiken ertoe leiden – dat vind ik het ergste – dat fundamenteel gezonde bedrijven door de wet op de continuïteit van de ondernemingen in de problemen komen, zou het nuttig zijn om tot een grondige evaluatie van de wet op de continuïteit van de ondernemingen over te gaan? Zo ja, wanneer? Dat gebeurt liefst zo vlug mogelijk.
01.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, beste collega’s, allereerst mijn beste wensen voor een gelukkig, gezond en vruchtbaar 2013.
Mijnheer Logghe, in verband met uw vraag over de wet op de continuïteit van de ondernemingen, wil ik er ten eerste op wijzen dat die wet in 2012, drie jaar na de inwerkingtreding, welk degelijk werd geëvalueerd. Mijn beleidscel heeft een werkgroep van deskundigen en practici ter zake samengesteld met als opdracht tot een dergelijke evaluatie over te gaan. Die werkgroep kreeg niet alleen de opdracht om de wet te evalueren, maar ook om concrete en gerichte oplossingen voor te stellen voor de in de praktijk vastgestelde problemen en misbruiken, met het oogmerk de doeltreffendheid van die wet waar nodig te verbeteren.
Vervolgens werd een wetsontwerp opgesteld. Dat ontwerp werd op de laatste Ministerraad van vorig jaar goedgekeurd en bevindt zich op het moment bij de Raad van State. Uiteraard wordt het ontwerp nadien voorgelegd aan het Parlement en aan de commissie.
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen wordt sinds zijn inwerkingtreding steeds vaker toegepast. Zo waren er 906 ondernemingen in 2009, 1 347 in 2010 en 1 377 in 2011 die uitstel hebben gekregen. Op basis van die cijfers stel ik vast dat die wet nog steeds nuttig is. Bijgevolg kan ik de aanwending ervan enkel aanmoedigen, want die wet biedt de mogelijkheid om honderden bedrijven opnieuw op de rails te zetten en om de financiële moeilijkheden die sommige bedrijven ervaren, uit te klaren. Als er een redelijke kans op een doorstart bestaat, dan is die weg volgens mij zeker te verkiezen boven een faillissement.
De wetgever wil wel degelijk zoveel mogelijk ondernemingen in moeilijkheden redden en een faillissement is geen hindernis voor een verzoek tot een procedure in het raam van de WCO.
Er moet bijzondere aandacht uitgaan naar een snellere opsporing van ondernemingen in moeilijkheden. Ons wetsontwerp, dat door de Ministerraad eind december 2012 aangenomen is en waarmee wij binnenkort naar het Parlement komen, tracht een oplossing te bieden om de opsporing waar nodig te verbeteren.
Ik ben het er volledig mee eens dat misbruik niet getolereerd mag worden. Het wetsontwerp heeft precies tot doel de gesignaleerde misbruiken te beperken. De aanpassingen die wij hebben opgenomen in het voorontwerp, doen geen afbreuk aan de algemene filosofie van de wet op de continuïteit van de ondernemingen, namelijk het zo snel mogelijk opsporen en helpen van ondernemingen in moeilijkheden.
01.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik bedank u met veel plezier voor uw volledige antwoord en voor de cijfergegevens. Ik vraag mij alleen af wanneer het wetsontwerp naar de commissie komt? Ik hoop dat dat snel zal gebeuren.
01.04 Minister Annemie Turtelboom: Het wetsontwerp is goedgekeurd door de Ministerraad op 21 of 22 december 2012. Het is overgezonden aan de Raad van State, die een maand heeft om advies uit te brengen. Het is klaar voor het Parlement, maar wij moeten uiteraard afwachten of de Raad van State opmerkingen maakt. Als de Raad geen zware opmerkingen maakt, kunnen wij er al begin februari mee naar het Parlement komen.
01.05 Peter Logghe (VB): U zegt dat het aangepaste wetsontwerp in elk geval geen afbreuk zal doen aan de oorspronkelijke wet. Dat is goed. U zult het ook met mij eens zijn dat wat telt, de resultaten zijn. Wat mij betreft, is niet belangrijk te weten hoeveel bedrijven een beroep hebben gedaan op de wet op de continuïteit van de ondernemingen, maar wel hoeveel bedrijven erin geslaagd zijn een doorstart te maken.
Dat is belangrijk. U zegt het zelf, het belangrijkste is om de bedrijven een doorstart te geven. Wij moeten afwegen hoeveel bedrijven een doorstart hebben gemaakt. Op dat vlak, zeggen verschillende commentatoren mij, is het resultaat momenteel te mager. Ik hoop dat uw wetsontwerp er in elk geval voor zal zorgen dat de inbreuken en de misbruiken uit de wereld worden geholpen.
Wij zullen hierop zeker terugkomen.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "recidive" (nr. 14957)
02 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la récidive" (n° 14957)
02.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, in een onbewaakt moment hebt u een tijdje geleden zelf gemeld dat recidive een probleem is in dit land omdat er bijzonder veel criminele daden gepleegd worden door recidivisten. Op het vlak van recidive worden er ook bijzonder weinig cijfergegevens bijgehouden. Ik heb twee feitjes gesprokkeld in een enkel weekend. Een van de daders van een gewelddadige diefstal in het Brusselse werd aangehouden en stond voor gelijkaardige feiten al bekend bij het gerecht. Twee jongens van veertien en zestien werden na een mislukte overval op een apotheek in Gent aangehouden en waren ook al bekenden voor het gerecht. Steeds opnieuw gaat het om recidive.
Ten eerste, heeft men zicht op de totaliteit van de problematiek? Het wordt immers hoog tijd om die eens in haar totaliteit te schetsen. Een tijdje geleden beloofde u – ik meen dat dit ook werd opgenomen in het nationaal veiligheidsplan – om recidive als problematiek in kaart te brengen en hierover cijfergegevens te verzamelen. Hoever staan die plannen concreet? Wanneer komt u voor de eerste keer met concrete resultaten en cijfergegevens over de problematiek van recidive naar dit Parlement?
Ten tweede, op basis van die cijfergegevens is het natuurlijk de bedoeling een beleid te voeren. Welk beleid wilt u voeren om recidive als prioritair aandachtspunt te behandelen? Op welke manier wilt u de strijd aangaan met recidive en die problematiek in omvang doen verminderen?
Ten derde, wat daaruit volgt is een concreet actieplan, een plan met cijfergegevens en waarschijnlijk een opdeling volgens leeftijd en daderprofiel, een actieplan met beleidsmaatregelen en concrete stappen, een actieplan dus met een tijdslijn om recidive aan te pakken. Wanneer en hoe zullen wij dat allemaal krijgen, mevrouw de minister?
02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mijn beste wensen voor de collega’s die later zijn binnengekomen.
Wetenschappelijk gezien werd aangetoond dat een klein deel van de daders van geregistreerde criminaliteit verantwoordelijk is voor een groot aantal misdrijven. Vanuit dat opzicht werd de aanpak van veelplegers en recidivisten een belangrijk item.
Twee verschillende wegen worden momenteel bewandeld. Ten eerste, er werd aan het College van procureurs-generaal gevraagd om voor deze problematiek een plan van aanpak uit te werken. Het College van procureurs-generaal zal op basis van cijfergegevens uit REA/TPI ter zake op korte termijn een rondzendbrief uitvaardigen.
Daarnaast is er de wens om het concept veelplegers of recidivisten als een afzonderlijke categorie in het Strafwetboek op te nemen. Deze laatste opdracht werd aan de Dienst Strafrechtelijk Beleid toevertrouwd.
In uitvoering van deze opdracht werd binnen de DSB een voorbereidende studie over dit onderwerp gemaakt, waarbij voornamelijk naar de Nederlandse situatie werd gekeken omdat daar al heel wat beleidsinitiatieven in deze problematiek werden genomen.
Verder werd concreet nagegaan hoe dit concept in de Belgische wet kan worden ingeschreven. Deze nota wordt op dit moment nader bestudeerd.
02.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord waaruit ik drie zaken onthoud. Ten eerste, het College van procureurs-generaal is bezig met een plan van aanpak. U belooft dat op korte termijn. U plakt er wel geen datum op. Ik veronderstel dat wij dat de komende maanden, in elk geval vóór de paasvakantie, mogen verwachten.
Ten tweede, u zegt dat u een afzonderlijke categorie in het Strafwetboek wil opnemen. De DSB is bezig met een studie. Ik veronderstel dat het ook de bedoeling is dat die studie, gebaseerd op de Nederlandse situatie, op korte termijn zal worden afgerond. Ik hoop dat wij daarover iets in de komende maanden mogen vernemen.
Ten derde, het is de bedoeling dat dit allemaal in de Belgische wet wordt opgenomen. Kunt u zeggen wat uw eigen verwachting is van de termijn waarbinnen u de recidive met een plan van aanpak en de opname als afzonderlijke categorie in het Strafwetboek gerealiseerd wil zien? Zal dit vóór de zomervakantie zijn of ziet u dat eerder tegen het einde van het jaar?
02.04 Minister Annemie Turtelboom: (…)
02.05 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik zal u daarover later opnieuw ondervragen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs 14958 en 14959 van de heer Logghe worden ingetrokken.
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "buitengewone kosten in vonnissen over onderhoudsgeld" (nr. 14810)
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de bekrachtiging van akkoorden tussen ouders over onderhoudsgeld voor kinderen" (nr. 14813)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "les frais exceptionnels dans les jugements relatifs aux pensions alimentaires" (n° 14810)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "la confirmation des accords entre parents au sujet de la pension alimentaire pour les enfants" (n° 14813)
Ten gevolge van een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor de samengevoegde vragen nrs. 14810 en 14813 van mevrouw Lahaye-Battheu steunt het verslag uitzonderlijk op de teksten die de spreker heeft overhandigd.
03.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, in 2010 kwam de wet van 19 maart ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen tot stand. Door de nieuwe wet werd voor het eerst een definitie gegeven van wat onder buitengewone kosten moet worden begrepen. Dat is zeer zeker een stap in de goede richting, want voordien wist eigenlijk niemand wat daaronder viel, wat aanleiding gaf tot zeer uiteenlopende rechtspraak.
De wet van 2010 bepaalt dat de gewone kosten alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijks onderhoud van het kind omvatten. De buitengewone kosten zijn de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijks onderhoud van het kind, dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden.
Uit een studie zou nu blijken dat de definitie mogelijk wat te strikt is. Zo worden door de rechtbanken kosten voor een kot, schoolreizen en dergelijke steeds meer als gewone kosten bestempeld, terwijl culturele kosten steeds meer het etiket buitengewoon krijgen. Nochtans kunnen de kosten voor een kot of meerdaagse schoolreizen het gebruikelijke budget te boven gaan, maar dan worden die toch niet als buitengewoon aangezien, omdat ze bijvoorbeeld niet onvoorzienbaar zijn.
Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van die evolutie van de rechtspraak over buitengewone kosten?
Gaat het hier om een ongewenst effect van de wettelijke definitie of niet?
Denkt u dat er iets aan de definitie van die kosten moet veranderen? Zo ja, wat dan precies?
Kan de in oprichting zijnde commissie voor de onderhoudsbijdragen ter zake een rol spelen?
Dan kom ik aan mijn tweede vraag. Na de wet van 19 maart 2010 ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen werden in 38 % van de gerechtelijke uitspraken de tussen ouders gemaakte akkoorden over onder andere de verdeling van de kosten en het verblijf van de kinderen bekrachtigd. Nu de effecten van de wet stilaan zichtbaar worden, zou blijken dat dat percentage gestegen is naar 54 %. Op zich is dat een positief gevolg, maar dat roept toch enkele vragen op.
Mevrouw de minister, is de stijging u bekend?
Impliceert de stijging dat rechters gewoon vlugger akkoorden zullen bekrachtigen terwijl het aantal akkoorden op zich gelijk gebleven is of is het aantal akkoorden ook gestegen, waardoor er meer bekrachtigd worden?
03.02 Minister Annemie Turtelboom: De gegevens en de evolutie van de rechtspraak omtrent de buitengewone kosten, die worden aangehaald, komen uit een eerste onderzoeksrapport betreffende het onderwerp van de Hogeschool Gent, dat van start ging in 2010 en waaraan 13 Vlaamse jeugdrechtbanken hebben meegewerkt. De onderzoekers voerden in een eerste fase een steekproef uit van 1 337 vonnissen uit 2009 en 1 881 vonnissen uit 2011 in een tweede fase.
Uit de onderzoeksresultaten bleek dat schoolkosten significant minder als buitengewone kosten werden aanvaard door de jeugdrechters – van 94 % in fase 1 naar 80 % in fase 2. Een aantal kosten werd significant vaker specifiek vermeld in fase 2, in het bijzonder schoolboeken, trein- of abonnementskosten en de huur van een kot. De culturele kosten werden in fase 2 door de jeugdrechters significant vaker aanvaard als buitengewone kosten - van 42 % in fase 1 naar 68 % in fase 2. Het gaat in het bijzonder over sportactiviteiten, dans, muziek, jeugdvereniging, kampen, speelpleinen en computer.
Uit de bespreking van de onderzoeksresultaten in de focusgroepen merkten de magistraten, vrederechters, rechters zetelend in kort geding en jeugdrechters op dat de buitengewone kosten restrictief omschreven worden door de wet van 19 maart 2010, waardoor schoolkosten buiten de definitie vallen, aangezien zij niet onvoorzienbaar zijn, noch voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen. Nochtans waren alle magistraten het erover eens dat de volgende schoolkosten niet in de onderhoudsbijdragen kunnen worden verrekend en bijgevolg zouden moeten worden beschouwd als buitengewone kosten – meerdaagse schooluitstappen, kosten verbonden aan een kot, bosklassen, schoolreizen, schoolboeken en kosten die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheid van kinderen met leerproblemen zoals kinderen met een hoorapparaat of logopedie.
Wat de culturele kosten betreft, beschouwden sommige jeugdrechters hobbykosten niet als buitengewone kosten, terwijl anderen dat wel deden.
Ik plan, zoals bekend, de oprichting van de commissie voor onderhoudsbijdragen, die specifieke aanbevelingen zal opstellen voor de begroting van de kosten voortvloeiend uit artikel 203, alinea 1, van het Burgerlijk Wetboek en de vaststelling van de bijdragen van elk van de ouders, overeenkomstig artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek.
Die commissie zal, gelet op haar taken, een belangrijke rol spelen bij de verdere opvolging en evaluatie van de wet van 19 maart 2010 ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen en de daaropvolgende evolutie in de rechtspraak en zal, indien nodig, concrete aanbevelingen hieromtrent formuleren.
De commissie zal bovendien ook jaarlijks een advies omtrent de aanbevelingen bezorgen aan de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de gezinnen, op grond waarvan dan kan worden bekeken of er al of niet wetgevende initiatieven nodig zijn.
Wat de stijging van de bekrachtiging van vonnissen van de onderlinge akkoorden betreft, blijkt uit het onderzoeksproject dat in fase 1 de rechter in 39 % van de gevallen een akkoord bekrachtigde en zelf de onderhoudsbijdrage moest bepalen in 69 % van de gevallen. In fase 2 bekrachtigde de rechter in 54 % van de gevallen een akkoord en moest hij zelf de onderhoudsbijdrage bepalen in 46 % van de gevallen.
Voor de onderzoeksrechters betekent het dat sinds de wet van 19 maart 2010 significant vaker een akkoord tussen de ouders ter bekrachtiging wordt voorgelegd aan de jeugdrechter.
Om te weten of de partijen meer akkoorden voorleggen of de rechters meer akkoorden bekrachtigen, moet men weten hoeveel van de 61 % vonnissen in 2009 en 46 % in 2011 waarin de rechter zelf de onderhoudsbijdrage bepaalt, betrekking hebben op zaken waarin een akkoord werd voorgelegd dat de rechter echter niet heeft willen bekrachtigen. Dat valt niet af te leiden uit de cijfers.
Het is ten slotte niet mogelijk de beweegredenen te achterhalen waarom rechters akkoorden bekrachtigen of het aantal akkoorden te kennen dat aan de rechters wordt voorgelegd.
03.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
(…)
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het informaticasysteem Mammouth at Central Hosting (MaCH)" (nr. 14811)
04 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "le système informatique Mammouth at Central Hosting (MaCH)" (n° 14811)
Ten gevolge van een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor de vraag nr. 14811 van mevrouw Lahaye-Battheu steunt het verslag uitzonderlijk op de teksten die de spreker heeft overhandigd.
04.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Sinds kort zijn de politieparketten met mammouth at central hosting of MaCH uitgerust. MaCH is een nieuw informaticasysteem, dat hun toelaat alle verkeersinbreuken in heel België sinds 1996 op te zoeken. Met dat systeem kunnen verkeersinbreuken veel sneller vervolgd worden en wordt het ook gemakkelijker om veelplegers een aangepaste straf te geven.
Het systeem heeft grote voordelen. Met het oude systeem duurde het tot 9 maanden voor een verkeersovertreder gedagvaard werd. Nu kan dat al na twee maanden. Bovendien zien we nu ook of iemand elders al veroordeeld werd, of hij bijvoorbeeld al ontzet is uit het recht tot sturen. Daardoor is een strikter vervolgingsbeleid mogelijk, onder andere voor veelplegers.
Vroeger had elk politieparket een lokale server, waar alle gegevens werden opgeslagen. Nu staat alle informatie op een beveiligde centrale server. MaCh vermijdt dat het parket- en griffiepersoneel nog moet rondbellen om bepaalde informatie op te vragen.
Van op het terrein wordt mij evenwel gemeld dat het informaticasysteem niet helemaal hetzelfde is voor de politierechtbanken, die verbonden zijn aan de politieparketten. Zij kunnen ook gegevens opvragen van jaren ver, maar alleen vonnissen van de eigen rechtbank en geen veroordelingen van andere rechtbanken.
Tot slot, tijdens de voorstelling van het systeem op het Brusselse parket in september steIde u dat een gelijkaardig systeem voor de correctionele rechtbanken nog niet voor morgen is.
Klopt de problematiek? Overweegt u initiatieven om het geschetste probleem voor de politierechtbanken te verhelpen? Zo ja, welke? Zo niet, wat zijn uw overwegingen?
Hoe ver staat het met de introductie van het systeem bij de correctionele rechtbanken?
04.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, bij alle politiegriffies en parketten in België wordt dezelfde MaCH-applicatie gebruikt. Hoewel de griffies en de parketten eigen applicaties gebruiken wenden zij ook gemeenschappelijke applicaties aan. Een voorbeeld daarvan is applicatie 486 op grond waarvan gegevens over de antecedenten van een persoon kunnen worden gevonden.
Het gegeven dat de griffies, in tegenstelling tot de parketten, enkel toegang hebben tot de vonnisdocumenten van hun eigen site, volgt uit een uitdrukkelijk verzoek van de groep deskundigen die was samengesteld. Zij kunnen evenwel de gegevens van alle dossiers in België raadplegen. In geval de griffies een ander document willen raadplegen volstaat het dat de groep van deskundigen van de griffie dit vraagt. Met de instemming van de groep van deskundigen van de parketten zullen de noodzakelijke ontwikkelingen worden doorgevoerd.
De toepassing van MaCH bij de correctionele rechtbanken is een oplossing als een andere. Thans wordt gewerkt aan een haalbaarheidsstudie waarbij ook de gevolgen voor de begroting onder de loep worden genomen. Op grond van deze resultaten zal in overleg met de ICT-vertegenwoordigers van de rechterlijke orde een beslissing worden genomen.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de niet-erkenning van dubbele namen en de wijziging van de naamwetgeving" (nr. 14812)
05 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "la non-reconnaissance des doubles noms et la modification de la législation relative au patronyme" (n° 14812)
05.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, eind vorig jaar is in de pers een artikel verschenen over het feit dat Belgische gemeenten steevast weigeren kinderen van ouders met gemengde nationaliteit in te schrijven onder een andere familienaam dan die van de vader. De Europese Commissaris voor Justitie, Viviane Reding, vindt dat een beperking op het vrije verkeer van personen in de unie. Zij daagde België daarom voor het Europese Hof van Justitie.
Het gebruik van dubbele familienamen is cultureel bepaald en is gangbaar in bijvoorbeeld Spanje. Kinderen van een Belgische en een Spaanse ouder kunnen zich in België enkel registreren onder de naam van de vader, ook al zijn ze in Spanje wel met een dubbele naam geregistreerd. Die beperking zou kinderen opzadelen met grote ongemakken. Alle officiële papieren die zij in ons land krijgen – documenten van burgerlijke stand, studiediploma’s, werkattesten – vermelden een andere naam dan de naam die ze kregen in de lidstaat van hun niet-Belgische ouder.
Ik heb u al ondervraagd, mevrouw de minister, over de eventuele wijziging van de naamwetgeving. Ik denk dat de laatste keer begin 2012 was. Toen hebt u aangekondigd plannen te hebben de wetgeving op dit punt te wijzigen. Bij de voorstelling van haar beleidsnota – ook weer in 2012 – heeft uw collega, minister Milquet, gezegd dat zij akkoord gaat met u en dat ook zij wil samenwerken om die naamwetgeving te wijzigen, zodat ook de moeder het recht zou krijgen om in bepaalde gevallen haar familienaam door te geven.
Ik zou u vandaag gewoon eens een stand van zaken willen vragen. Wat is uw reactie op de dagvaarding van ons land voor het Hof van Justitie door de Europese commissaris voor Justitie? Wat is de stand van zaken in de aangekondigde wijziging in de naamwetgeving. In welke richting gaat de geplande hervorming?
05.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb nog geen officiële informatie van het Hof van Justitie ontvangen waaruit blijkt dat dit hof reeds werd gevat. Ik kan dus geen commentaar geven over de zaak die aan de basis van de klacht ligt. Het Belgische wetboek van internationaal privaatrecht bepaalt dat de vaststelling van de naam wordt beheerst door het recht van de staat waarvan de persoon die nationaliteit heeft. Indien de persoon meerdere nationaliteiten heeft, waaronder de Belgische, wordt de vaststelling van de naam geregeld door het Belgisch recht en dat betekent vooralsnog dat het kind de naam van de vader krijgt.
De Belgische wetgever bepaalt dat de Belgische wet van toepassing is op Belgische onderdanen, ook zij die over een dubbele nationaliteit beschikken. Als gevolg van het arrest-Garcia Avelo is er trouwens reeds een afwijking van dit principe waardoor kinderen die een verschillende naam hebben in verschillende landen via de administratieve procedure een naamswijziging in België kunnen vragen. Die wordt hen in principe ook steeds toegestaan.
Dit volstaat blijkbaar niet voor de Europese Commissie die een automatische erkenning wil van de vaststelling van de naam in het andere land. De Europese Commissie wil in feite dat de betrokken persoon de keuze krijgt welk recht op hem van toepassing is, een keuze die de Belgische onderdanen zonder dubbele nationaliteit niet hebben.
Daarenboven zal een wijziging van de interne Belgische naamwetgeving reeds voor een deel tegemoetkomen aan de problematiek daar deze wijziging ook aan de moeder de mogelijkheid zal geven haar naam door te geven.
Het is voorbarig vooruit te lopen op de beslissing van het Hof van Justitie.
Wat de aangekondigde wijziging van de interne Belgische naamwetgeving betreft, werken wij op dit ogenblik aan de teksten, waarna wij het overleg uiteraard kunnen starten.
05.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Dank u wel, mevrouw de minister. Ik heb geen repliek.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de gerechtelijke achterstand bij de arbeidsrechtbanken" (nr. 14972)
06 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "l'arriéré judiciaire auprès des tribunaux du travail" (n° 14972)
06.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, de arbeidsrechtbanken hebben een tijdje geleden de procedures inzake collectieve schuldenregeling overgenomen. Die dossiers nemen voortdurend toe, waardoor er op bepaalde arbeidsrechtbanken achterstand ontstaat.
Er werd mij gesignaleerd dat sommige arbeidsrechtbanken te kampen hebben met acuut personeelsgebrek. In dat verband denk ik aan de arbeidsrechtbank van Kortrijk-Ieper-Veurne, waar van de zeven zetelende magistraten waarover het kader beschikt, er momenteel amper drie overblijven. Vier magistraten zijn ofwel afwezig, ofwel elders benoemd zonder dat de plaats opnieuw is ingevuld. Met drie moeten zij op vier verschillende locaties zetelen, namelijk te Kortrijk, Ieper, Veurne en, nog altijd, Roeselare. Samen verzorgen zij een veertigtal zittingen per maand op genoemde vier locaties. Die situatie is niet langer houdbaar.
Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van deze problemen? Worden er stappen gezet om dit op te lossen? Ik denk daarbij aan een meer adequaat personeelskader en meer centralisatie, en eventueel aan minder administratie. Zal de hertekening van het gerechtelijk landschap een invloed hebben ter zake?
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik ben inderdaad op de hoogte van de problemen waarmee de arbeidsrechtbank van Kortrijk-Ieper-Veurne momenteel wordt geconfronteerd. De voorzitter van de arbeidsrechtbank heeft mij deze problemen gesignaleerd en hiervoor samen met mijn administratie een oplossing uitgewerkt.
Zoals in het verleden reeds gebeurde bij de arbeidsrechtbanken van Bergen, Charleroi, Doornik en Nijvel is het de bedoeling dat verzoeken tot collectieve schuldenregeling voortaan meer gecentraliseerd worden behandeld. De zetel van de arbeidsrechtbank van Kortrijk bestaat immers uit twee afdelingen, met name de afdeling Kortrijk en de afdeling Roeselare. De verzoeken tot collectieve schuldenregeling voor de afdeling te Roeselare zullen in de toekomst enkel nog worden toevertrouwd aan de afdeling van Kortrijk en dit voor het volledige gerechtelijke arrondissement.
Dit betekent dat deze procedures in de arbeidsrechtbank Kortrijk-Ieper-Veurne in de toekomst slechts op drie in plaats van op vier locaties zullen worden behandeld, zodat de betrokken magistraten en het gerechtspersoneel efficiënter kunnen worden ingezet. Meteen worden daardoor de talrijke verplaatsingen beperkt. Deze centralisatie veronderstelt evenwel een aanpassing van het koninklijk besluit van 10 augustus 2001. Het wijzigingsbesluit daartoe is reeds de procedure voor de Inspectie van Financiën en de Raad van State gepasseerd en zal op zeer korte termijn aan de Koning ter ondertekening worden voorgelegd.
De hertekening van het gerechtelijk landschap zal zeker een invloed hebben. Het voorbeeld van de arbeidsrechtbank te Kortrijk-Ieper-Veurne dat u aanhaalt, toont perfect aan dat kleine rechtbanken en de arbeidsrechtbanken in het bijzonder, zeer kwetsbaar zijn voor afwezigheden, hetzij door ziektes, hetzij door vacatures. Door rechtbanken in een grotere entiteit te organiseren met een eengemaakt kader en met meer mobiliteit, zal men die afwezigheden beter kunnen opvangen door magistraten beter in te zetten waar er een tijdelijke nood is en waar er nood is aan extra ondersteuning.
06.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw duidelijk en constructief antwoord. Ik hoop dat de aanpassing van het KB, die nodig is om de dossiers allemaal in Kortrijk te centraliseren, er op heel korte termijn komt, zodat de drie magistraten die daar momenteel al het werk moeten doen, slechts op drie locaties in plaats van op vier moeten zetelen. Ik dring vanuit West-Vlaanderen aan om dit prioritair te regelen en dank u bij voorbaat voor de inspanningen.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de juridische tweedelijnsbijstand" (nr. 14829)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "het budget voor de juridische bijstand" (nr. 14834)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de hervorming van de juridische bijstand" (nr. 14835)
- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de juridische tweedelijnsbijstand" (nr. 14902)
- mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "het budget voor de juridische bijstand" (nr. 15020)
- Mme Sarah Smeyers à la ministre de la Justice sur "l'aide juridique de deuxième ligne" (n° 14829)
- M. Olivier Maingain à la ministre de la Justice sur "le budget de l'aide juridique" (n° 14834)
- M. Olivier Maingain à la ministre de la Justice sur "la réforme de l'aide juridique" (n° 14835)
- Mme Zoé Genot à la ministre de la Justice sur "l'aide juridique de 2ième ligne" (n° 14902)
- Mme Özlem Özen à la ministre de la Justice sur "le budget de l'aide juridique" (n° 15020)
07.01 Olivier Maingain (FDF): Madame la présidente, madame la ministre, j'ai déposé deux questions que je vais synthétiser.
En réaction à la visite, le lundi 10 décembre 2012, de tous les bâtonniers du pays à votre cabinet, celui-ci a rappelé dans la presse ce qu'elle a elle-même appelé "Les vérités de la ministre". Il a ainsi été relevé que l'Institut national de criminologie et de criminalistique (INCC) a démontré, il y a quelques mois, que le nombre de dossiers gérés par les avocats pro deo a doublé en dix ans, alors que le groupe de justiciables susceptibles de relever de l'aide juridique n'a globalement guère évolué. Cette judiciarisation a eu pour effet de diminuer la valeur du point accordé à chaque prestation des avocats pro deo.
Votre cabinet a complété en disant que, je cite: "Nous étions prêts avec une réforme et une demande de moyens financiers au moment où ont commencé les négociations budgétaires. Mais les autres partis (de la majorité) ont exigé qu'on chiffre d'abord le coût de la réforme avant de décider quoi que ce soit et ont tout renvoyé à des groupes de travail."
Peu de temps auparavant, le 5 décembre, en commission, vous m'aviez répondu ceci: "À l'heure actuelle, il est difficile de réaliser une estimation de l'impact financier de ces réformes. Une telle estimation ne pourra avoir lieu que lorsque ces réformes seront effectives." Comme je l'ai relevé lors de ma question en commission du 5 décembre dernier, il n'est pas correct de lier le paiement des prestations réalisées en 2011-2012 à un projet de réforme qui ne sera applicable qu'après le paiement des indemnités dues pour ces prestations, c'est-à-dire en 2015. Or, à défaut de refinancement, donc d'une augmentation des crédits budgétaires – ce qui n'est pas le cas de manière substantielle –, le point devrait avoir une valeur de 20,95 euros, ce qui n'est pas, selon les avocats, une rémunération correcte pour le travail presté. La presse concluait que la situation pourrait s'accélérer puisqu'une réunion intercabinet était prévue le 14 décembre dernier sur ce sujet.
En conséquence, madame la ministre, pouvez-vous me faire connaître les mesures prévues pour assurer une rémunération décente pour les avocats de l'aide juridique pour les prestations 2011-2012, alors que vous reconnaissez que l'impact financier de la réforme annoncée ne pourra avoir lieu que lorsque ces réformes seront effectives, soit dans plusieurs années?
Ma seconde question est plus longue et je propose de la développer dans un deuxième temps, madame la ministre, si vous acceptez.
07.02 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, la question de mon collègue Maingain est excellente, mais elle est abordée sous un angle tout à fait différent de la mienne et je me demande d'ailleurs pourquoi nos deux questions ont été jointes.
L'arrêté royal du 18 décembre 2003 détermine les conditions de la gratuité de l'aide juridique de deuxième ligne et prévoit que sont présumés indigents les individus qui, aux termes de l'article 1, 2°, reçoivent des sommes du CPAS. Or aucune gratuité n'est prévue pour les personnes dont l'objectif est justement de contester la décision du CPAS de ne pas leur accorder l'aide sociale ou de leur retirer l'aide sociale. Cette situation peut aboutir à des décisions extrêmement injustes. Par exemple, une personne peut se retrouver sans un seul euro et sans aide juridique gratuite alors que sa cause nécessite au contraire une action rapide, le CPAS étant souvent le dernier garde-fou avant la rue.
Ce problème semble particulièrement aigu dans les cas de cohabitation puisque le bureau d'aide juridique se base sur la composition de ménage ou sur les constatations du CPAS et réclame des attestations de revenus pour toutes les personnes majeures du ménage.
Or il arrive que le CPAS ait refusé parce que d'autres personnes – comme d'anciens colocataires – apparaissent sur la composition de ménage alors qu'elles ont déménagé depuis longtemps sans laisser d'adresse. La personne qui conteste le retrait de l'aide sociale et toute cohabitation officieuse ou administrative se trouve alors empêchée de prendre un avocat pro deo; en effet, elle se trouve dans l'impossibilité de retrouver ses anciens colocataires pour justifier de leurs revenus, de les faire radier ou, tout simplement, de protester d'une cohabitation officieuse.
Madame la ministre, quelle est la possibilité d'accéder rapidement à l'aide juridique pour une personne déboutée par le CPAS? De quel recours dispose-t-elle au cas où les cohabitants ont disparu dans la nature?
07.03 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chers collègues, le dossier de l'aide juridique est, pour moi comme pour l'ensemble du gouvernement, très important.
En ce qui concerne la collaboration constructive avec les représentants des deux ordres, je tiens à rappeler qu'il existe depuis le mois d'avril une concertation continue avec mes collaborateurs. Ces réunions se sont tenues dans la plus grande convivialité. Je puis vous assurer qu'elles furent très constructives; en effet, c'est bien à la suite de ces travaux que toute une série de pistes ont été mises en évidence et reprises dans les projets d'arrêtés royaux.
Si, à cette occasion, certaines idées ont été abandonnées, c'est qu'elles ne permettaient pas d'obtenir la pérennité du système de l'aide juridique.
Les travaux reprendront incessamment. Les deux présidents des ordres ont, comme moi, souhaité que nous puissions les poursuivre dans les mêmes conditions.
En ce qui concerne la question de l'indemnisation décente pour les prestations 2011-2012, je ne peux pas fixer la valeur du point pour plusieurs raisons. La première, c'est que je dois tenir compte des efforts budgétaires que tous les ministres sont tenus de consentir. La deuxième, c'est que je dois tenir compte des réformes qui seront adoptées en la matière et voir les effets budgétaires qu'elles engendreront. Enfin, je ne pourrai trancher cette question que lorsque j'aurai reçu les chiffres définitifs des deux ordres des avocats. Lorsque je serai en possession de ces éléments, je les soumettrai au gouvernement, au plus tard lors du prochain conclave budgétaire de fin février ou début mars.
C'est la raison pour laquelle je n'ai, à aucun moment, indiqué que nous devrions attendre que la réforme sorte ses effets pour déterminer la valeur du point en matière d'aide juridique. J'estime que l'intervention des avocats dans le cadre de l'aide juridique de deuxième ligne doit être correctement indemnisée.
Pour pouvoir bénéficier de l'aide juridique de deuxième ligne, le justiciable doit remplir les conditions prévues dans l'arrêté royal du 18 décembre 2003. Si la personne ne peut bénéficier de la présomption d'indigence prévue pour les allocataires sociaux, il est fait application de l'article 1, alinéa 1 selon lequel il suffit d'être dans ces conditions de revenus inférieurs à 928 euros pour une personne isolée et 1 191 euros pour une personne isolée avec personne à charge pour obtenir l'assistance d'un avocat. Il existe la possibilité pour la personne qui se voit refuser l'aide juridique d'introduire un recours auprès du tribunal du travail. La procédure est gratuite.
07.04 Olivier Maingain (FDF): Madame la présidente, madame la ministre, dans le cadre de la discussion de votre note de politique générale pour le budget 2013, je reviendrai sur les orientations que vous suggérez, même si elles ne sont pas encore définitives – puisqu'elles sont en cours de concertation avec les représentants des ordres –, pour la réforme de l'aide juridique de deuxième ligne.
Je voudrais revenir sur l'aspect budgétaire. Lorsque je vous avais interrogée début décembre, vous m'aviez dit que l'enveloppe 2012 de 69 millions n'était pas suffisante. Après modification budgétaire, vous êtes à peine à 70 millions. Vous n'avez donc pas progressé pour rémunérer correctement les avocats pro deo.
Je n’ignore pas vos contraintes sur le plan budgétaire, mais vous tenez finalement un raisonnement doublement faussé. Premièrement, la valeur du point devrait être déterminée au regard de la qualité du travail presté, et le budget construit en conséquence. Or, le point fluctue en fonction de vos marges budgétaires. Personne ne travaille ou n’est rémunéré de cette manière-là, sur base de ce que le client veut bien payer.
Deuxièmement, vous laissez entendre continuellement que le point sera fixé en fonction de l’orientation de réformes à venir. Cela n’a pas de sens pour des prestations passées! Vous devez rémunérer le point en fonction des prestations passées et indépendamment de vos réformes à venir. Il y a là une dialectique qui crée une confusion. Tout simplement, il vous est difficile de masquer que vous n’avez pas obtenu les rallonges budgétaires nécessaires à la revalorisation du point.
07.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je ne suis pas juriste mais économiste; je connais peu de personnes qui accepteraient de commencer à travailler sans savoir combien elles vont être payées, surtout pour un travail aussi important que celui-ci - c’est assez surréaliste! -; et sans même savoir ce qu’elles recevront pour un travail déjà fourni. C’est contraire à toutes les lois économiques enseignées dans nos universités.
Pour revenir à ce qui nous préoccupe, je n’ai pas obtenu plus de réponses que M. Maingain; vous m'avez dit la loi, que je connaissais déjà. Poser une question parlementaire pour en arriver là n'a aucun intérêt!
J’ai parlé d'un ensemble de cas très concrets, concernant des personnes très précarisées, qui deviennent SDF ou qu’on a du mal à localiser. Je vous ai cité le cas d'une personne précarisée domiciliée, avec d'autres, à une même adresse. Si elle fait appel à l'aide juridique, il sera tenu compte des revenus cumulés de toutes les personnes et, dès lors, le demandeur n'obtiendra pas cette aide, faute de pouvoir fournir des informations nécessaires concernant les autres cohabitants. Vous renvoyez cette personne vers le tribunal, mais je viens de vous dire qu'elle n'y aura pas accès! Autant ne pas introduire de question parlementaire si c’est pour entendre une réponse de ce type-là!
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de minister van Justitie over "de Blankenbergse trucker die beschoten werd in Frankrijk" (nr. 14930)
08 Question de Mme Daphné Dumery à la ministre de la Justice sur "les tirs essuyés par un conducteur de poids lourd de Blankenberge en France" (n° 14930)
08.01 Daphné Dumery (N-VA): Mevrouw de minister, ik besef dat het hier gaat om een concreet dossier, maar ik wil het wel abstract bekijken. Het gaat over een trucker die tijdens zijn route in Frankrijk, op de Franse autosnelweg, werd beschoten en eigenlijk op de plaats van de feiten een klacht wenste in te dienen. De politie heeft hem doorverwezen naar de politie van zijn eigen woonplaats om daar een klacht in te dienen.
Het gaat hier niet om een theoretische uiteenzetting van waar men een klacht kan indienen. Wanneer een Europese burger iets overkomt in Europa, kan hij zich overal wenden tot de lokale politiediensten om daar een klacht in te dienen. De Franse politie maakt er zich toch gemakkelijk van af door de persoon door te verwijzen naar zijn eigen land, naar zijn eigen stad, om daar een klacht in te dienen.
Mijn vragen gaan vooral over die samenwerking met Frankrijk. Ik heb u daarover in andere contexten al meermaals ondervraagd.
Men maakt iets mee in een Europees land, in dit geval in Frankrijk. Is het dan mogelijk dat de Franse gendarmerie daarnaar geen onderzoek wil voeren, dat men geen klacht wil noteren van een Belgische onderdaan? Indien dat inderdaad kan, kunt u mij dan de werkwijze toelichten?
08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, het incident waarnaar verwezen wordt, werd bij het openbaar ministerie niet ter kennis gebracht en uit uw vraag kan dan ook niet worden afgeleid in welk gerechtelijk arrondissement in Frankrijk de feiten zich voordeden.
De stelling dat de Franse gendarmerie geen onderzoek zou mogen openen zolang de Belg in België geen klacht zou hebben ingediend, die dan zou worden overgemaakt aan de Fransen, komt ons zeer ongeloofwaardig over. Ik vergelijk het met het Belgische rechtssysteem: de Belgische strafwet is zonder uitzondering toepasselijk op misdrijven gepleegd in België, los van het feit of de daders en/of de slachtoffers al dan niet Belg zijn.
Alleen voor misdrijven gepleegd in het buitenland kan in België slechts worden vervolgd onder een aantal specifieke voorwaarden. Een van de voorwaarden voor de vervolging in België van een door een Belg in het buitenland gepleegd feit ten nadele van een vreemdeling, is dat de vervolging wordt voorafgegaan door een klacht van de benadeelde vreemdeling of door een officieel aan België gericht verzoek.
Ik kan mij dan ook niet voorstellen dat de Franse wetgeving een onderscheid zou maken voor de in Frankrijk gepleegde feiten naargelang het slachtoffer al dan niet een Fransman is. Zekerheidshalve zal ik aan een Belgisch lid van Eurojust vragen om zich ter zake te informeren bij de Franse collega, maar ons lijkt het op dit ogenblik, op basis van de informatie waarover we beschikken, zeer ongeloofwaardig.
08.03 Daphné Dumery (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u alvast voor uw antwoord, maar ik wil niet zozeer verwijzen naar de wetgeving in Frankrijk, aangezien ik inderdaad denk dat zij binnen Europa geen afzonderlijke wetgeving kunnen maken inzake de behandeling van klachten van Europeanen. Het gaat mij meer om de praktijk in Frankrijk. Ik denk dat dit een voorbeeld is, dat de nationale pers heeft gehaald. Het bericht stond niet in het regionale nieuws, maar wel degelijk in de katern met nationaal nieuws.
Wij moeten aandacht hebben voor de manier waarop Frankrijk in de praktijk omgaat met het behandelen van klachten. U zou in uw internationale contacten op Europees niveau uw Franse collega daarover een vraag kunnen stellen. Misschien zijn zij ook met bezuinigingen bezig en lossen zij het op een dergelijke manier op. We moeten daarvoor attent zijn en bij de Fransen wat druk uitoefenen dat ze nog steeds de geldende wetgeving moeten toepassen.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de implementatie van BHV en de strafuitvoeringsrechtbank" (nr. 14865)
09 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "la mise en oeuvre de la réforme de BHV et le tribunal d'application des peines" (n° 14865)
09.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, collega’s, ik wens jullie allen een gezond en gelukkig 2013. Het is vandaag immers onze eerste zitting sinds het nieuwe jaar. Ik hoop een jaar te mogen beleven waarin wij toch een aantal zaken zullen kunnen realiseren. Een aantal dossiers zit immers in de pipeline of is in 2012 voorbereid.
Mijn vraag gaat over de toekomstige implementatie van de hervorming van het gerechtelijke arrondissement. Ik had de vraag al vóór de vakantie ingediend. Zij slaat niet direct op de kostprijs van de hervorming, maar op een concrete vraag naar aanleiding van de 80/20-verdeling.
De bedoeling is niet de discussie rond de 80/20-verdeling voor het personeel van de rechtbanken en de rechters opnieuw in vraag te stellen. Ik weet dat de werklastmeting er komt en dat er een perspectief toe is. De vraag komt specifiek vanuit de strafuitvoeringsrechtbank. Voor de strafuitvoeringsrechtbank is er een specifieke territoriale bevoegdheid vastgelegd, die niet alleen tot het gerechtelijke arrondissement beperkt is, maar die over de hele regio gaat. Bijvoorbeeld in Antwerpen zal de SURB ook bevoegd zijn voor de gevangenissen van Turnhout, Merksplas en Wortel en dus niet alleen voor Antwerpen zelf.
Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel daarentegen gaat de 80/20-verdeling over Brussel, terwijl de SURB van Brussel niet alleen bevoegd is voor Brussel en voor de gevangenissen van Vorst en Sint-Gillis, maar ook voor de gevangenissen van Leuven.
Bovendien heeft voor de gevangenissen van Leuven drie vierde van het werk van de SURB van het arrondissement Brussel ook met de gevangenissen van Leuven te maken. Immers, in Leuven zitten vooral de langgestraften, terwijl de mensen in voorlopige hechtenis in het Brusselse zitten. De SURB heeft dan ook veel werk om aan de Nederlandstalige zaken de nodige uitvoering te kunnen geven.
De 80/20-verdeling gaat over de totaliteit. Er wordt dus geen interne verdeling gemaakt, wat ik ook begrijp, van het aantal mensen dat in eerste aanleg of in de kamer van koophandel wordt ingezet. Globaal is zulks voor de strafrechtbank en de strafuitvoering wel het geval. Een en ander blijft echter een probleem.
Het probleem is dat de SURB van Brussel vreest dat zij onvoldoende personeel heeft en zal kunnen houden om drie vierde van de zaken van de SURB door Nederlandstaligen te kunnen laten uitvoeren, omwille van de bewuste 80/20-verdeling die ook voor de SURB geldt.
Mevrouw de minister, daarom heb ik de hiernavolgende vragen.
Bent u op de hoogte van de geschetste problematiek? Ik vermoed dat u op de hoogte bent.
Op welke manier kunt u er mee voor zorgen dat er een oplossing gevonden wordt, zodat ook de continue dienstverlening van de Nederlandstalige kamer van de strafuitvoeringsrechtbank gerealiseerd kan worden, aangezien die op een bezetting van 20 % zou terugvallen terwijl ze zegt 60 % van het werk uit te voeren? Is het mogelijk om de territoriale omschrijving uit het wetgevend kader op een andere manier toe te passen, of in welke eventuele andere maatregelen voorziet u om op dat probleem te anticiperen? De mensen hoeven niet onmiddellijk te vertrekken. Voor een stuk is het een uitdovend scenario, tenzij u op een andere manier de mensen kunt geruststellen.
09.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, het directoraat-generaal rechterlijke orde in de FOD Justitie werd inderdaad geïnformeerd omtrent de problematiek van de strafuitvoeringsrechtbank. De argumentatie inzake de specificiteit van de SURB binnen de rechtbank van eerste aanleg is uiteraard correct.
Niettemin is de wet van 19 juli 2012 inzake de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel duidelijk en maakt die geen onderscheid naargelang de verschillende onderdelen binnen de rechtbank. Het personeel maakt ook deel uit van het globaal kader van de griffie in de rechtbank van eerste aanleg. Dat impliceert dat de 80/20-verdeling zich uitstrekt over de hele rechtbank, maar anderzijds is niet bepaald dat die verhouding noodzakelijk proportioneel wordt verdeeld over alle diensten. Het behoort, met andere woorden, tot de interne organisatie om de inzet van Nederlandstalige personeelsleden te bepalen in functie van de noodwendigheden. Dat is een bevoegdheid van de hoofdgriffier.
Ik wil wel benadrukken dat in deze fase van de hervorming enkel rekening wordt gehouden met vrijwillige aanvragen tot overplaatsing. Het uitgangspunt van de wet is immers dat de personeelsleden in overtal, zowel in parket als in griffie, niet onmiddellijk gedwongen zullen worden elders te muteren, maar dat ook hier wederzijdse consensus verdere initiatieven zal bepalen. Er wordt dus vooral gemikt op een normale uitdoving van de overtallen, eerder dan dat overplaatsingen zullen worden afgedwongen.
Ik voorzie op dit ogenblik geen wettelijk initiatief inzake de herindeling van de verdeelsleutel. De wet van 19 juli 2012 geeft zelf aan dat de 80/20-verdeling een voorlopig en tijdelijk gegeven is. De definitieve kaders en taalkaders worden vastgelegd op basis van de werklastmeting van de dossiers in de respectievelijke taken, middels een uniform registratiesysteem, uiterlijk op 1 juni 2014. Eventuele herindelingen kunnen enkel binnen die context gebeuren.
09.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik begrijp dat u binnen het kader blijft waarin het probleem zich voordoet.
Als ik uw antwoord in eenvoudige bewoordingen vertaal, dan hoor ik een oproep om ervoor te zorgen dat de thans aanwezige Nederlandstalige magistraten en andere Nederlandstalige personeelsleden in elk geval ook willen blijven. U wilt niet direct aanzetten tot mutaties of verplaatsingen. Zolang de mensen er zijn en kunnen blijven, zal het probleem zich niet voordoen in die mate dat nu gevreesd wordt.
Mevrouw de minister, ik kan dan ook alleen vragen dat u er in elk geval mee voor zorgt dat in het kader van de meting heel duidelijk rekening wordt gehouden met het feit dat die strafuitvoeringsrechtbanken op een andere manier functioneren en een ander rechtsgebied hebben dan wat nu bepaald is, bijvoorbeeld voor het rechtsgebied van Brussel versus het rechtsgebied van Halle-Vilvoorde. Daar heeft men geen rekening gehouden met die strafuitvoeringsrechtbanken.
Ten tweede, voor het moment waarop mensen desgevallend verplicht worden om te vertrekken of waarop men naar een andere verdeling gaat moet men er in elk geval voor zorgen dat de werklastmeting en de conclusies ervan naadloos aansluiten op het eventueel genoodzaakte vertrek van mensen die in de SURB tewerkgesteld zijn. Als dat niet kan moeten er andere maatregelen getroffen worden om daar een minimale dienstverlening op een kwalitatieve manier te kunnen bieden.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "het gemeentelijk strafregister" (nr. 14962)
10 Question de M. Michel Doomst à la ministre de la Justice sur "le casier judiciaire communal" (n° 14962)
10.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, door vorige parlementaire vragen werd al duidelijk dat de aansluiting van het gemeentelijk strafregister op het centrale strafregister, die normaal eind 2012 gepland was, wegens technische problemen niet haalbaar zou zijn. In de commissievergadering van 5 december hebt u gezegd dat de termijn verlengd zou worden — ik denk dat u bedoelde tot uiterlijk 31 december 2014 — maar er is niets gezegd over de communicatie daarover met de betrokken overheidsdiensten.
Is er een gerichte communicatie naar de betrokken overheidsdiensten? Op welke manier zult u die laten verlopen? Op welke manier zullen de betrokken diensten op de hoogte worden gehouden van de evolutie?
10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, ik heb aan de burgemeesters een omzendbrief laten richten die hen op de hoogte stelt van het uitstel van de aansluiting van de gemeentelijke administraties op het centrale strafregister. De omzendbrief werd op 12 december laatstleden ondertekend en op 27 december in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, maar hij werd wel al op 21 december per e-mail aan de gemeenten gecommuniceerd.
De gemeentelijke administraties zullen over de evolutie worden geïnformeerd, hetzij via de Vereniging van Steden en Gemeenten, waarmee mijn departement zeer binnenkort informatie zal uitwisselen, hetzij door middel van omzendbrieven, die ik, indien nodig, opnieuw aan de burgemeesters zal richten.
10.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor de concrete informatie. Begrijp ik het goed dat de realisatie, door de nodige technische evoluties, mogelijkerwijs nog voor december 2014 helemaal rond kan zijn?
10.04 Minister Annemie Turtelboom: De aansluiting zal zo snel mogelijk gebeuren, maar blijkbaar heeft het technisch toch wat voeten in de aarde om de juiste connecties te leggen vooraleer men voor alle gemeenten de volledige aansluiting effectief kan realiseren.
10.05 Michel Doomst (CD&V): Kunt u een richtdatum geven?
10.06 Minister Annemie Turtelboom: Ten laatste eind 2014.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Éric Jadot à la ministre de la Justice sur "l'interpellation des représentants syndicaux faisant suite à la publication du rapport du CPT sur la situation pénitentiaire" (n° 14977)
11 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de interpellatie van de vakbondsafgevaardigden na de publicatie van het rapport van het CPT over de toestand in de gevangenissen" (nr. 14977)
11.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, le 12 décembre dernier était publié un nouveau rapport du Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) qui pointe la surpopulation carcérale et la problématique des grèves des gardiens dans les prisons de notre pays.
Les syndicats vous ont interpellée à ce sujet, suggérant la tenue d'États généraux de la Justice réunissant tous les acteurs du secteur afin d'apporter des solutions structurelles à la situation dans les prisons.
Madame la ministre, vous aviez réagi de manière assez positive à cette proposition. Quelles suites ont-elles été ou seront-elles données par votre département à cette demande des syndicats? Une rencontre avec les différentes formations syndicales est-elle à l'agenda?
Dans l'affirmative, quelles suites envisagez-vous quant à la revendication de mise en œuvre de ces États généraux?
11.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, monsieur Jadot, de manière plus générale, j'ai déjà exposé à de multiples reprises l'ensemble des mesures prises pour faire face à la surpopulation carcérale qui, je le rappelle, est un problème qui existe depuis des années. Je me bornerai à me référer au masterplan qui portera notamment création de plus de 1 000 nouvelles places dès 2014, à la possibilité pour le juge d'instruction d'ordonner une surveillance électronique à la place d'une détention préventive ou encore à la mise en œuvre des transfèrements inter-étatiques, notamment vers d'autres pays européens.
En ce qui concerne les carences en personnel pénitentiaire, je tiens à souligner que les cadres du personnel technique et de surveillance sont presque entièrement remplis au niveau national et que, malgré les contraintes budgétaires, aucune économie n'a été réalisée à leur détriment.
Il est vrai qu'un problème se situe au niveau de la présence effective du personnel sur le terrain. C'est le résultat d'une série de facteurs dont un absentéisme parfois important. Il y a là un gros travail à faire même si la problématique est très compliquée et les moyens de la résoudre également.
J'ai bien réfléchi à la proposition de certains syndicats quant à la tenue d'États généraux mais je ne peux m'empêcher d'avoir des doutes sur les résultats produits. Je préfèrerais orienter les réflexions sur des thèmes plus précis permettant de dégager des résultats immédiats. Les différents partenaires sont bien entendu consultés mais il leur est toujours loisible par ailleurs de me faire des propositions concrètes en ce sens. La problématique est connue.
11.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'imagine que des propositions émaneront des organisations syndicales sur la question. Lors des contacts que j'ai eus avec eux, ils étaient toujours en attente de l'ouverture de cet espace de dialogue. Je suppose que vous vous concerterez encore au cours des prochaines semaines ou prochains mois.
11.04 Annemie Turtelboom, ministre: Évidemment!
Het incident is gesloten.
12 Question de M. Éric Jadot à la ministre de la Justice sur "les suites de la phase test sur la surveillance électronique des détenus" (n° 14979)
12 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "het resultaat van en het vervolg op de testfase met betrekking tot het elektronisch toezicht" (nr. 14979)
12.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, vous avez souligné, dans votre première réponse, que des mesures étaient prises pour essayer de résorber le problème de la surpopulation carcérale. Une de ces mesures est évidemment la surveillance électronique. Le dernier trimestre 2012 a vu la mise en œuvre d'une phase-test concernant la surveillance électronique par le personnel du CNSE pour détecter les bugs techniques éventuels et y remédier. Si le test s'avère positif, les juges d'instruction auront alors la possibilité d'utiliser ce système à partir du début de l'année 2013.
En juillet, près de six mille dossiers de surveillance électronique se trouvaient en souffrance sur la liste d'attente des maisons de justice. Aujourd'hui, votre département annonce de nouveaux moyens techniques et la volonté de résorber l'arriéré. J'ai plusieurs questions à cet égard.
Quelles sont les conclusions de la phase-test développée fin 2012? Le système sera-t-il implémenté en 2013? Dans l'affirmative, combien de bracelets seront-ils mis à disposition et à quelle date? Le cadre de l'équipe mobile du CNSE, responsable du placement du bracelet et du suivi technique des condamnés, a-t-il été complété afin de permettre un suivi optimal du système de surveillance électronique?
12.02 Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, les tests relatifs à la technologie GPS utilisée dans le cadre de la détention préventive sous surveillance électronique ont été lancés en décembre 2012. Ils sont toujours en cours et visent à concrétiser cette nouvelle modalité dès que possible en 2013.
Une précision importante est toutefois nécessaire. Il ne s'agit pas, ici, de tester la fiabilité du système – car cette fiabilité n'est pas remise en question – mais bien de le confronter à une utilisation concrète et journalière. Cela permettra, d'une part, de former le personnel concerné et, d'autre part, de réaliser des tests d'exécution qui seront les plus proches possible d'une utilisation optimale des systèmes.
Cent cinquante dispositifs GPS sont d'ores et déjà disponibles et le budget nécessaire au fonctionnement de 400 bracelets sur base journalière est disponible en ce qui concerne l'année 2013. Le personnel présent au Centre national de surveillance électronique sera augmenté d'un total de 28 personnes, dont 16 sont déjà entrées en fonction. Les recrutements complémentaires sont toujours en cours.
Il n'y a pas de recrutement spécifique prévu au sein des maisons de justice, car les prévenus concernés ne font pas l'objet d'une guidance sociale. Si on peut imaginer qu'un impact est possible en matière d'enquête sociale ou de guidance dans le cadre des alternatives à la détention préventive, cette dernière sera marginale et pourra être prise en charge par le personnel en place actuellement.
12.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour ces réponses et ces chiffres pour 2013. On peut espérer que la mise en œuvre des 400 mécanismes se fera dans les temps; je pense en effet que vous avez une obligation de résultat, compte tenu de la gravité de la situation dans les prisons.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
La présidente: Monsieur Jadot, puis-je vous demander de me remplacer cinq minutes?
Voorzitter: Éric Jadot.
Président:
Éric Jadot.
13 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de betalingsproblemen aan zorgverstrekkers in de gevangenissen" (nr. 14998)
13 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "les problèmes de rémunération rencontrés par des prestataires de soins dans les prisons" (n° 14998)
13.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik kom nogmaals terug op de problematiek die wij ongeveer twee maanden geleden al aansneden in een aantal parlementaire vragen. Het gaat om een steeds weerkerend patroon, met name dat zorgverleners, maar ook vertalers en tolken, bijna een half jaar of nog langer moeten wachten op hun centen. Als de betalingsachterstand wordt aangeklaagd, worden zij uiteindelijk toch betaald. De problemen worden daarbij, althans volgens ons, door u wat geminimaliseerd.
De vorige keer stelde u dan ook een datum voorop, in die zin dat de achterstand van de zorgverleners vóór het einde van 2012 zou worden betaald. Dat is evenwel niet gebeurd. Het nieuwe jaar is nog maar pas begonnen en de zorgverleners klagen opnieuw. Het klopt dat zij met drie maanden oude facturen zitten die nog steeds niet betaald zijn. Opnieuw kwam er een communiqué waarin werd gezegd dat op dinsdag iedereen zou worden betaald. Er is dan ook sprake van een terugkerend patroon en een structureel probleem.
Mijn vragen zijn de volgende. Waarom werd de belofte, namelijk dat de zorgverleners vóór het einde van 2012 zouden worden betaald, niet nagekomen? Wat is het probleem? Hoeveel bedragen op dit ogenblik de achterstallige facturen ouder dan drie maanden? Wanneer zullen deze worden betaald?
Ik dank u alvast voor het antwoord.
13.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het probleem werd ondertussen opgelost. Justitie heeft de procedures tot betaling van de facturen tot oktober op 21 december afgerond en de bedragen werden effectief op 2 en 3 januari gestort, afhankelijk van de bankinstelling. Wanneer men rekening houdt met de nodige betalingstermijnen bij de overheid zijn er dus geen achterstallen meer op het niveau van de Dienst voor Gezondheidszorg Gevangenissen.
Eind 2012 zijn er inderdaad een aantal problemen geweest, maar die zijn op dit ogenblik allemaal opgelost. Het is wel zo dat de begroting voor gezondheidszorg in de gevangenissen sinds enkele jaren ontoereikend is en dat de administratie zich genoodzaakt ziet om kredieten van de ene begrotingspost naar de andere door te sluizen. Betalingen op het einde van het jaar moeten op deze manier worden gegarandeerd.
Deze situatie is een erfenis uit het verleden en moet nog altijd worden rechtgetrokken. Voor 2012 was er bijvoorbeeld een tekort van ongeveer 3 miljoen euro. Dit bedrag werd uiteindelijk gevonden, maar de betalingen werden hierdoor met een achterstand uitgevoerd. Ik heb al overleg gehad met mijn collega van Begroting voor een aanpassing van de budgetten want ik wil tot een structurele oplossing voor dit probleem komen vanaf dit jaar.
13.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, mag ik uit uw antwoord afleiden dat de facturen altijd met een vertraging van drie maanden zullen worden betaald?
13.04 Minister Annemie Turtelboom: Ja, dat zijn de betalingstermijnen die de overheid heeft om te betalen.
13.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): (Geen micro)
13.06 Minister Annemie Turtelboom: Als men rekent houdt met de betalingstermijn van drie maand dan is alles tot oktober 2012 betaald.
13.07 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Als ik u goed heb begrepen, zult u extra budgetten vragen.
13.08 Minister Annemie Turtelboom: Wij zijn in overleg om te komen tot een structurele oplossing omdat wij vaak een overheveling moeten doorvoeren van het ene budget naar het andere. Dit vraagt herverdelingsbesluiten en dat zorgt voor vertraging.
13.09 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, voorlopig hebt u dus nog geen extra budget gekregen.
Ik hoop dat er in de toekomst structureel iets zal veranderen, want het kan niet zijn dat mensen die al in moeilijke omstandigheden in de gevangenis werken, met zoveel vertraging worden betaald. Ik denk dat zij op die manier de moed zullen verliezen en uiteindelijk niet meer zullen willen werken in de gevangenis. Ik hoop echt dat er een meer structurele oplossing zal komen, in plaats van steeds bij te passen als feiten zich herhalen.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement BHV" (nr. 14999)
14 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "le dédoublement de l'arrondissement judiciaire de BHV" (n° 14999)
14.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, artikel 61 van de wet met betrekking tot de ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement BHV bevat een aantal bepalingen met betrekking tot de inwerkingtreding van de wet, alsook met betrekking tot de opvolging van de hervorming. Het artikel stelt: “Een comité ter opvolging van de procedure van de inwerkingtreding van de hervorming wordt opgericht. Dit comité is samengesteld uit maximaal 15 leden waaronder de eerste minister, de twee staatssecretarissen voor Staatshervorming, de minister van Justitie en de minister belast met Ambtenarenzaken. Dit comité stelt ten laatste op 30 december 2012 een diagnose op van de stand van zaken bedoeld in het eerste lid”. Het hier genoemde eerste lid bepaalt de inwerkingtreding: “Deze wet alsmede artikel 157bis van de Grondwet treden in werking zodra elk van de nieuwe kaders en elk van de taalkaders voor 90 % overeenkomstig de artikelen 57 tot 60 ingevuld zijn”.
Mevrouw de minister, ik heb enkele vragen. Ten eerste, wat is de samenstelling van het comité ter opvolging van de procedure van de inwerkingtreding? Wie zetelt er in dit comité?
Ten tweede, welke diagnose heeft het comité op de bepaalde datum, 30 december 2012, gesteld?
Ten derde, wat is de huidige situatie? Welke percentages van invulling hebben momenteel elk van de nieuwe kaders en elk van de taalkaders overeenkomstig de artikelen 57 tot 60?
14.02 Minister Annemie Turtelboom: Het comité is samengesteld uit de acht partijen die het institutioneel akkoord hebben gesloten. Voorts maken de eerste minister, de twee staatssecretarissen voor Staatshervorming, de minister van Justitie en de minister belast met Ambtenarenzaken er deel van uit. Omwille van de finaliteit van dit comité worden bovendien de administratie van de FOD Justitie en Selor hierbij betrokken.
De norm van 90 % werd in december nog niet bereikt. Ik heb de procentuele invulling van elk van de rechtbanken op papier. Mijnheer de voorzitter, ik wil u vragen of ik dit document gewoon mag afgeven.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het rapport van de statistische analisten" (nr. 15000)
15 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "le rapport des analystes statistiques" (n° 15000)
15.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, om een goed zicht te krijgen op de gerechtelijke achterstand en de doorlooptijden wordt reeds geruime tijd werk gemaakt van de statistische analyse. In deze analyse bekijkt men het traject van de zaken met een gerechtelijk onderzoek, en dit vanaf de binnenkomst van de zaak op het parket tot aan het eerste vonnis ten gronde, uitgesproken door de correctionele rechtbank.
Net voor het reces meldde u mij dat de presentatie van het analyserapport 2007-2011 in het najaar van 2012 verwacht werd. Toen ik u hierover eind november ondervroeg, zei u dat het rapport eind juni 2012 was afgerond en gevalideerd door het College van procureurs-generaal. Het was ondertussen ook gevalideerd door de procureurs des Konings. Op de eerstkomende interne vergadering van het College van procureurs-generaal zou worden bekeken of het rapport extern verspreid kon worden. Deze vergadering zou nog voor het einde van het jaar plaatsvinden.
Wat werd er beslist? Wordt dit rapport openbaar gemaakt? In bevestigend geval wens ik er, indien mogelijk, een afdruk van te krijgen. Ik dank u alvast voor uw antwoord.
15.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, tijdens zijn interne vergadering van 20 december 2012 heeft het College van procureurs-generaal beslist om het rapport voor te leggen aan de commissies van Kamer en Senaat, eind februari of begin maart 2013.
15.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Oké, wij zullen het alsdan bespreken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
La réunion publique de commission est levée à 15.50 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.50 uur.