Commission de l'Économie, de la Politique scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

 

du

 

Mardi 18 décembre 2012

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 18 december 2012

 

Namiddag

 

______

 

 


Le développement des questions et interpellations commence à 17.08 heures. La réunion est présidée par Mme Kattrin Jadin.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 17.08 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Kattrin Jadin.

 

La présidente: Chers collègues, je propose que nous entamions les questions. Mme Schyns étant absente, sa question n° 14155 tombe et la question n° 14156 de M. Balcaen est retirée à sa demande.

 

01 Questions jointes de

- M. Ronny Balcaen au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'annonce de l'augmentation des primes d'assurance" (n° 14156)

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'augmentation des primes pour les assurances non-vie" (n° 14173)

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Ronny Balcaen aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aangekondigde verhoging van de verzekeringspremies" (nr. 14156)

- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de verhoging van de verzekeringspremies voor schadeverzekering" (nr. 14173)

 

01.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het nieuws zat er al een tijdje aan te komen. De fikse verhoging zal heel wat gezinnen onaangenaam verrassen, zeker in deze tijden van financiële krapte.

 

Verzekeraars AG Insurance en AXA, twee van de marktleiders op het vlak van schadeverzekeringen, kondigen fikse verhogingen aan voor zowat alle schadeverzekeringen: auto, brand en familiale. Mercator en KBC Verzekeringen, twee andere marktleiders, zullen volgen.

 

Sommigen hebben het over een gemiddelde stijging van ongeveer 27 euro per gezin. Als argumentatie worden de kosten voor herstelling en uurlonen ingeroepen. Er is ook een toenemende financiële last door natuurrampen en stormweer.

 

Bevestigt u de berichten dat de verschillende schadeverzekeringen in slechte papieren zitten en dat de winstmarges in gevaar zijn? Bevestigt u dat de premies daardoor naar omhoog moeten, met een vraagteken uiteraard?

 

De verzekeringsmarkt is natuurlijk een gedereguleerde markt, een vrije markt. Mijnheer de minister, vreest u niet dat door een aantal forse premiestijgingen een aantal mensen in bijkomende financiële problemen zal komen en dus zal opteren om niet-verplichte verzekeringen niet langer aan te houden, met als gevolg problemen zoals onverzekerde schade aan derden? Ik verwijs opnieuw naar de ontploffingsramp in Luik een aantal jaren geleden, waar men toch met een onverzekerd gebouw te maken had, waardoor er nog steeds problemen bestaan.

 

Met andere woorden, moet er met de verzekeraars geen gesprek plaatsvinden over deze problematiek?

 

Een van de schadeverzekeringen is uiteraard de verplichte autoverzekering. Ik weet uit mijn ervaring, mijnheer de minister, dat nagenoeg alle verzekeraars wat de schadestatistieken betreft grote verschillen optekenen tussen de drie gewesten waar de verzekerden wonen. Tot nu toe weigeren alle verzekeraars nog steeds – en dat verbaast mij – om geregionaliseerde cijfers qua schadestatistiek bekend te maken.

 

Nochtans zou hier voor een deel de verklaring van de premieverhoging kunnen liggen. Ik verwijs ook naar de enorme premieverschillen voor hospitalisatieverzekeringen, wat te maken heeft met de enorme kosten die Brusselse ziekenhuizen aanrekenen aan hun klanten.

 

Met andere woorden, hier zou voor een deel de verklaring kunnen liggen voor de premieverhoging; zo zouden bepaalde regio’s gewoon te veel betalen in verhouding tot de schadelasten.

 

Is het mogelijk om ook over deze kwestie een gesprek aan te gaan met de verzekeraars?

 

01.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, het is natuurlijk een open deur intrappen als men zegt dat de prijszetting van de verzekeringen op zich vrij is. Een interne factor, namelijk de rentabiliteit, en een externe factor, de concurrentie, bepalen dat. Er is echter wel een evolutie aan de gang in de richting van een vrij forse stijging.

 

Een van de grote problemen bij verzekeringen is dat een belangrijk deel van het rendement niet bepaald wordt door de premies en de uitkeringen die ze betalen, maar door de staat van hun reserves en de rentabiliteit van de reserves, die meer hun resultaten beïnvloeden dan hun operationeel resultaat, wat toch een vrij moeilijke situatie is.

 

Ik zal echter niet verhelen dat met de nieuwe mogelijkheden die het Prijzenobservatorium in de komende maanden zal krijgen, ik zal vragen, eenmaal die nieuwe mogelijkheden er zijn, om de evolutie in de verzekeringssector in België en in de omringende landen eens te bekijken. Het is toch wel de moeite om dat te bekijken. Dat is geen simpel werkje. Daarom vraag ik het nu niet, omdat ik denk dat het Prijzenobservatorium daartoe vandaag onvoldoende gewapend is. In de toekomst zal het die wapens echter wel hebben.

 

In verband met de verschillen per regio, dat moeten de verzekeraars natuurlijk zelf bepalen. Men zegt dat de gebruikte grondslagen en werkwijzen voor het opstellen van de tarieven van die aard moeten zijn dat ze de billijkheid onder de verschillende categorieën eerbiedigen. Volgens Assuralia houdt een aantal verzekeraars met het oog op de toepassing van de door hen gebruikte tarieven, statistieken bij in functie van de door hen gebruikte segmentatiecriteria. Andere doen dat blijkbaar niet. Die criteria kunnen van geografische aard zijn. Ze kunnen ook betrekking hebben op leeftijd en andere zaken. Die gegevens zijn niet gepubliceerd en ik heb daartoe vandaag ook geen wettelijke toegang. Zo simpel is dat.

 

U weet dat dit betreffende verzekeringen een antwoord is dat ik vaak moet geven.

 

01.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kijk in elk geval uit naar dat Prijzenobservatorium. Ik hoop inderdaad dat zij een aantal studies zullen kunnen uitvoeren om de premiestijgingen tegen het licht te houden.

 

Het spijt mij dat ik u steeds opnieuw moet ondervragen over de schadelasten, mijnheer de minister, maar ik kan u toch zeggen dat ongeveer alle verzekeraars de opdeling van de autoverzekering regionaal maken, en soms ook stad versus platteland.

 

Er was bij mijn weten altijd een regionale spreiding in alle verzekeringsmaatschappijen waarvoor ik ooit heb gewerkt. Ik denk dat wij vroeg of laat de wet zullen moeten veranderen om ook tot die gegevens toegang te krijgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

La présidente: La question n° 14137 de M. Wollants est transformée en question écrite.

 

02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "bijkomende stimuli voor de beveiliging van tankstations" (nr. 14224)

02 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le renforcement des incitants visant à sécuriser les stations-service" (n° 14224)

 

02.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, van de minister van Binnenlandse Zaken kreeg ik cijfers over de evolutie van het aantal overvallen op tankstations. Daaruit blijkt toch wel een jaarlijkse verhoging. Een middenstandsorganisatie heeft die cijfers geanalyseerd en stelt in haar publicaties een aantal maatregelen voor om wat zij “de alarmerende stijging” noemt, een halt toe te roepen. Een aantal van die maatregelen heeft met financiële en fiscale stimuli te maken.

 

De maatregelen die van verscheidene kanten worden doorgespeeld, zouden ertoe kunnen leiden dat de veiligheid in en rond tankstations wordt verhoogd, waardoor er zich minder overvallen zouden voordoen. Het algemeen economisch klimaat zou hierdoor kunnen verbeteren.

 

Mijn concrete vraag heeft betrekking op het elektronisch betalen, wat veiliger is dan cash betalen. Deze organisatie pleit ervoor om de kostprijs van het elektronisch betalen te verlagen. Dat betekent een bijkomende verlaging na de aanpassingen die er al eerder zijn geweest.

 

Mijnheer de minister, hebt u hier oren naar? Dit zou nuttig zijn voor de sector. Bestaan er in de regering plannen om daaraan tegemoet te komen? Zo niet, waarom niet?

 

02.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik kan vrij kort antwoorden.

 

In mijn toenmalige hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken heb ik ooit, op het ogenblik van de overvallen op de waardetransporten, nog een soort gentlemen’s agreement gesloten. De aanvaarding van cash werd toen veel verder omkaderd.

 

Als de sector echt van mening is dat er een probleem is dat door het aanmoedigen van overschrijvingen en van elektronisch geld zou kunnen worden verbeterd, ben ik bereid met de betrokken sector en met de banksector over de kwestie te praten. Ik vermoed dat ik dan samen met de minister van Financiën en met de minister van Binnenlandse Zaken het gesprek zou aangaan.

 

Ik kan het gesprek evenwel niet opleggen. Dat gaat niet zomaar. Als de sector echter van mening is dat er ter zake echt een probleem is, moet hij een en ander natuurlijk documenteren, liefst zo goed mogelijk. Ik ben desgevallend bereid met de sector over het probleem te praten, net zoals wij vroeger met de beveiligingssector hebben gepraat. Toen was de situatie wel heel erg.

 

U moet weten dat er ook bij elektronisch betalen een mogelijkheid tot fraude is.

 

02.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw positief antwoord. Ik zal zeker niet nalaten uw antwoord door te spelen.

 

U moet niettemin toegeven dat, als goed geweten is dat het geld niet fysiek aanwezig is, het de prikkel deels zou wegnemen om de makkelijkste weg te nemen, met name een tankstation binnenrijden om er criminele activiteiten uit te voeren.

 

Ik dank u dus voor uw antwoord op mijn vraag. Ik hoop op een positief gevolg.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de sperperiode" (nr. 14230)

- de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de sperperiode" (nr. 14231)

03 Questions jointes de

- Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la période d'attente avant les soldes" (n° 14230)

- M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la période d'attente des soldes" (n° 14231)

 

La présidente: Mme Dierick n’est pas là pour poser sa question n° 14230. La question n° 14259 de M. De Clercq a été transformée en question écrite.

 

03.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, in een arrest van 2 november jongstleden sprak het Hof van Cassatie zich uit over de praktijken inzake de soldenwetgeving, die in strijd zou zijn met de Europese richtlijn 2005/29/EG.

 

De huidige koopjeswet met zijn sperperiode had ook reeds enige hiaten. Zo mocht men wel fluisterkoopjes doen, maar men mocht de kortingen niet afficheren. Men mocht wel kortingen toestaan als een klant het vroeg. Ook koppelverkoop is mogelijk. U koopt een paar kousen en u kunt het tweede stuk, een kostuum, kopen aan een veel lagere prijs.

 

Bovendien was het ook vrij gemakkelijk om de wetgeving te omzeilen door met een paar handelaars een braderij te organiseren.

 

Een ander element dat op ons afkomt, is de internetverkoop. In Nederland zou reeds 17 % van de kleding via het internet worden verkocht. Op die tendens hebben wij weinig vat.

 

Ook grensshopping is jaarlijks goed voor 2,5 miljard euro.

 

Wij zitten eigenlijk in een ambigue situatie. Enerzijds moet het ondernemerschap gevrijwaard blijven en mag men door wetgeving geen rem op de dynamiek van ondernemers zetten. Anderzijds is er het probleem dat zelfstandigen dikwijls tegen grote ketens moeten optornen.

 

Mijnheer de minister, hebt u een idee hoe men in de ons omringende landen daarmee omgaat? Bestaat er een internationale vergelijking?

 

Het Hof van Cassatie dwingt ons om in te grijpen. Welke maatregelen stelt u in het vooruitzicht om hieraan tegemoet te komen?

 

Acht u het voor onze handelaars vanaf nu mogelijk om kortingen aan te bieden? Wij zitten nu in de sperperiode.

 

Op welke manier zult u met een nieuw wetgevend initiatief voorkomen dat de kleinhandelaars in de problemen komen door de moeilijke concurrentie met grote ondernemingen?

 

03.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Uyttersprot, ik denk dat uw bezorgdheid realistisch en correct is.

 

Het arrest van het Hof van Cassatie betreft de oude wet uit 1991, die niet meer van toepassing is.

 

Er is nog geen uitspraak over de wet van 2010, maar die zal er wel komen. Zolang die uitspraak er niet is, kan ik ook geen uitspraak volgen en dus moet ik gewoon de wet toepassen. Sommigen zeggen dat ik mij moet neerleggen bij de uitspraak van het Hof van Cassatie, wat op zich wel juist is, maar het Hof van Cassatie geeft mij niet de bevoegdheid om een wet die in de Kamer in 2010 goedgekeurd is, niet toe te passen. Misschien klinkt dat grappig, maar ik moet de wet van 2010 volgen. Over die wet bestaat er geen uitspraak. Zolang er over de wet van 2010 geen uitspraak is, kan ik als minister van Economie niet om de toepassing van die wet heen. Ik moet die wet dus gewoon toepassen.

 

Als u dus vraagt of het mag, dan moet ik neen antwoorden, want de wet verbiedt het. Wij weten echter dat er een ernstig jurisprudentieel risico bestaat, ook wanneer er nu vaststellingen worden gedaan, dat het Hof van Cassatie die zal aanpassen, alhoewel de wet van 2010 anders gelibelleerd en anders gemotiveerd is dan de wet van 1991.

 

De eerste veronderstelling is dat het Hof van Cassatie aanvaardt dat de wet van 2010, die anders gelibelleerd is en andere doelstellingen formuleert, niet strijdig is met de Europese regelgeving. Het Hof van Justitie sluit die interpretatie niet uit. In dat geval is er geen probleem ter zake.

 

De tweede veronderstelling is dat het Hof van Cassatie zegt dat de motieven van de wet van 2010 ook op de consumentenbescherming slaan.

 

Persoonlijk vind ik dat nog altijd een vreemde redenering, maar dat is mijn eigen mening. Ik zie niet in waar de consumentenbescherming zit, als de consument binnen in de winkel wel kortingen mag krijgen, die buiten echter niet mogen worden aangekondigd. Hoe ik dat zou kunnen beschouwen als consumentenbescherming, heeft niemand mij tot op heden uitgelegd. Als ik een wet inzake consumentenbescherming zou opstellen, zou ik die in ieder geval anders formuleren. De inhoud van de wet bepaalt dat de klant binnen wel korting mag vragen, maar dat de verkoper geen kortingen mag aankondigen. De periode waarin dat mag gebeuren, is bovendien beperkt. Vaak werd wel gesteld dat de consumenten daardoor beschermd worden, maar persoonlijk zie ik daar geen consumentenbescherming in. Het gaat over de sperperiode. We zouden er nog over kunnen discussiëren of solden al dan niet in het voordeel van de consument zijn. Leiden solden tot lagere prijzen door ze te bundelen of juist niet? Dat is een economische discussie, waarover we lang kunnen uitweiden. Wat de sperperiode echter inhoudt aan consumentenbescherming, ontsnapt mij volledig. Maar goed, elk zijn idee.

 

Op dit moment bepaalt de wet dat er een sperperiode is en stelt de wet op de prijsaanduidingen dat aangekondigde verlagingen in verhouding moeten staan tot de laagst toegepaste prijs de maand daarvoor. Dat is een heel erg sterke bepaling. Als iemand in de sperperiode verlagingen toepast en tijdens de solden –30 % aanbiedt, is dat ten opzichte van die verlaging, niet ten opzichte van de vorige prijs.

 

Ik heb NSZ, Comeos en UNIZO gesproken. De sperperiode is uniek, terwijl heel wat landen wel een koopjesperiode hebben. Sommige hebben een reglementering, maar geen vaste periode: Oostenrijk, Tsjechië, Hongarije, IJsland Ierland, Letland, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Slowakije en Zweden. In een aantal landen is alles vrij, met name in Malta en het Verenigd Koninkrijk. Soms bepalen de winkels dat zelf en soms niet. Ik heb die bepalingen hier bij mij.

 

Hoe dan ook zullen we met de regering een gesprek moeten voeren. Ik kan u niet zeggen wat de gevoeligheden van de verschillende partners zijn over de sperperiode. Mogelijk maakt het Hof van Cassatie ons het leven gemakkelijk, maar dat verwachten de meesten alvast niet. Inhoudelijk heb ik daar een aantal opmerkingen bij; wij zullen zien wat we daaraan doen.

 

Wij moeten een specifieke wetgevende tekst opstellen die uitsluitend ingegeven is door onze wil om de kleine winkels die hun voorraad zo goed mogelijk en zo laat mogelijk moeten kunnen liquideren, te beschermen. Uiteindelijk is het toch de bedoeling dat een kleine winkel vijf maanden aan min of meer normale prijzen kan verkopen en een maand aan heel lage prijzen, zelfs met verlies. Dat zijn immers solden: dat men met verlies mag verkopen.

 

Heel wat mensen zeggen dat we geen beschermingsperiode van een maand voor de solden moeten invoeren en dat prijsverlagingen het hele jaar door veel beter zullen werken. Ik betwijfel dat toch, want het grote probleem is dat producten vaak moeilijk kunnen worden vergeleken, net zoals de actoren. Ik respecteer ieders mening daarover. Ik heb mijn ideeën en ik weet niet wat de regeringspartijen daarover denken. Ik zal wel een nota maken over wat we daarmee kunnen doen. We zullen dan een beslissing moeten nemen, in de veronderstelling dat het Hof van Cassatie zijn uitspraak over de wet van 1991 ook bevestigt ten opzichte van de wet van 2010.

 

Ik wil nogmaals onderstrepen dat ik het aanduiden van de sperperiode als consumentenbescherming eigenlijk niet begrijp.

 

03.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Wij zitten een beetje in een spreidstand. Wij willen enerzijds het ondernemerschap stimuleren. Anderzijds is er de situatie waarbij de ene ondernemer wegens een zachte winter zijn warme winterkledij al tijdig wil solderen, omdat de lentecollectie eraan komt, en waarbij de andere ondernemer zijn buur verbiedt ermee te beginnen, omdat hij ook nog niet begint. Het is een moeilijke situatie.

 

Uit een analyse blijkt dat de marges van de handelszaken verbeteren wanneer de sperperiode niet zou toegepast worden, omdat zij dan beter kunnen inspelen op de situatie en hun marges al dan niet kunnen aanpassen aan de omstandigheden van het ogenblik.

 

Enerzijds willen wij het ondernemerschap niet afremmen en anderzijds moeten wij een oplossing zoeken voor de zwakkeren, zodat zij niet ten onder gaan. Voor die spreidstand moeten wij de juiste oplossing vinden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aankoopprijs die caféuitbaters dienen te betalen als ze met een brouwerijcontract werken" (nr. 14253)

- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aankoopprijs die verplichte cafés moeten betalen" (nr. 14622)

04 Questions jointes de

- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le prix d'achat que doivent payer les tenanciers de cafés liés par un contrat de brasserie" (n° 14253)

- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le prix d'achat accordé aux cafés liés par contrat avec leur fournisseur" (n° 14622)

 

04.01  David Geerts (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wanneer ik in deze commissie vragen stel, hebben die vaak met dit onderwerp te maken. Ook aan uw voorgangers stelde ik al vragen over dit thema.

 

04.02 Minister Johan Vande Lanotte: (…) (zonder micro)

 

04.03  David Geerts (sp.a): Welnu, ik fungeerde een tijdje als voorzitter van een bijzondere commissie, en toen deed ik dat wel. Dat is misschien een wenk naar de voorzitter.

 

Mijnheer de minister, in de schriftelijke neerslag van mijn vraag heb het cafélandschap summier opgedeeld in twee soorten cafés, namelijk de vrije en de verplichte cafés. Uitbaters van vrije cafés richten hun pand zelf in en zoeken dan een drankenleverancier. Zij hebben het voordeel dat zij die dranken vrij op de markt zoeken en zo een korting krijgen, die kan oplopen tot 20 % of 35 %. Er zijn echter ook hoe langer hoe meer uitbaters van verplichte cafés, die hun pand huren van een drankenhandelaar of een brouwerij en die verplicht zijn hun dranken daar aan te kopen. Het probleem is dat de daar aangerekende horecaprijzen significant hoger zijn dan de prijzen die zij bijvoorbeeld in de supermarkt zouden betalen.

 

Het is enerzijds logisch dat zij meer betalen, omdat de dranken tot in hun kelder of koelruimte geleverd worden. Dat personeel moet betaald worden, de vrachtwagen moet afgeschreven worden en dergelijke. Ik stel anderzijds echter vast dat de horecaprijzen de jongste jaren stelselmatig worden verhoogd, in tegenstelling tot de prijzen in de supermarkt.

 

Kortom, een professioneel, die zijn personeel en dergelijke moet betalen, betaalt gemakkelijk 30 % meer dan in de supermarkt. Afgelopen zomer heb ik verschillende meldingen gekregen van collega's, dat zij voor een krat bier dubbel zoveel betalen als in de supermarkt.

 

Dat er horecaprijzen zijn, is allemaal goed en wel, maar gaat het hier niet om een overdreven vorm van marktafspraak?

 

Bent u op de hoogte van deze situatie? Bent u bereid om een onderzoek te starten om het prijsverschil objectief in kaart te brengen? Ik heb een aantal argumenten aangehaald. Er zijn argumenten voor en tegen. In welke mate zijn de horecaprijzen een vorm van marktafspraak?

 

04.04  Peter Dedecker (N-VA): Collega Geerts, ik dank u voor de uitstekende inleiding en toelichting bij de kwestie.

 

Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil er nog een element aan toevoegen. De verplichte cafés krijgen namelijk niet alleen de service van de dranklevering aan huis. Dikwijls staat er ook nog iets anders tegenover, zoals een korting op de huur van het pand. Het gebeurt ook dat de brouwer de inrichting van het pand op zich neemt. Het verhaal is dus meestal iets ruimer dan louter het prijsverschil en de thuislevering.

 

Ik deel uiteraard de bezorgdheid met betrekking tot de evolutie van de prijzen. Daarvoor moet men zeker oog hebben, maar men moet wel naar het volledig plaatje kijken.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, bent u vertrouwd met die materie en bent u op de hoogte van de verschillen?

 

Ten tweede, beschikt u over een onderzoek, of kunt u er een starten, om de verschillen ook effectief in kaart te brengen? Daarbij moet wel naar het totale plaatje gekeken worden en dus niet alleen naar de prijsverschillen over verschillende periodes — brouwerijen durven bijvoorbeeld de supermarktprijs wel eens laten zakken als de zomer tegenvalt —, maar ook naar de evoluties die daarin op te merken zijn. Bestaat er een vergelijking met de ons omringende landen?

 

Uiteraard moet ook rekening worden gehouden met de ondersteuning van de brouwerijen en bierhandelaars. De cafés die vrij zijn van brouwer kunnen daarvan niet profiteren. Dat zijn dus voordelen die de verplichte cafés genieten. Zo moet gekeken worden naar de investeringen die brouwerijen en bierhandelaars doen in cafés die hun eigendom zijn. Over welk bedrag gaat het in totaal? Zij nemen soms ook een deel van de huurprijs op zich, om op die manier de hogere horecaprijs te compenseren.

 

Ten derde, ik deel ook de vraag van collega Geerts met betrekking tot de marktvorming. Hebt u daar enig zicht op? Wat is uw standpunt daarover?

 

Ten slotte, in tegenstelling tot de regering beschikt de N-VA wel over een sluitend horecaplan, waarin wij vragen om voor de uitbaters, zowel van vrije als van verplichte cafés, in ondersteuning te voorzien, zodat zij goed weten wat voor contract zij tekenen met een brouwer of bierhandelaar en zij kunnen inschatten of de horecaprijs een faire prijs is ten opzichte van de voordelen die zij krijgen bij de brouwer of bierhandelaar, zoals korting op de huur of de inrichting van het pand.

 

04.05 Minister Johan Vande Lanotte: Ik stel vast dat er in uw globaal horecaplan een vraag staat. Dat is natuurlijk niet erg overtuigend.

 

04.06 Peter Dedecker (N-VA): De vraag is of u voorstander bent van zo’n beleid.

 

04.07 Minister Johan Vande Lanotte: Als u tackelt, krijgt u een tackel terug.

 

Mevrouw de voorzitter, de biersector is niet alleen complex, maar ligt ook vrij moeilijk. Ik zal u mijn onwetenschappelijk aanvoelen van dit moment uitleggen.

 

Er was onder andere de verhoging van de prijs in maart, die was aangekondigd in december of januari. Wij hebben toen uitleg gekregen over het waarom van de maatregel en de effecten ervan, en dat zorgde voor een ietwat bevreemdende indruk. Er werd ons toen uitgelegd dat die prijsstijging zou leiden tot een prijsdaling in de winkels, wat een vrij kronkelige uitleg was. Als men iets komt uitleggen en men geeft drie keer een andere explicatie, dan is dat vreemd. De vraag is of wij veel kunnen doen aan de prijsvorming.

 

In de grootwarenhuizen zijn de prijzen van bier, cola en dergelijke, eyecatchers en consumentencatchers. Geen enkel grootwarenhuis kan het zich permitteren om te duur te zijn, met het risico klanten te verliezen, die dan ook andere goederen niet bij hen kopen. Dat weten de verkopers van die producten uiteraard zeer goed. Het is een zeer vreemde situatie. De verkoper van het product weet dat degene die het koopt het nodig heeft om iets anders te kopen en dat hij de prijs op dat product niet kan verhogen. Simplistisch gezegd, als ik mijn prijs verhoog, dan is dat een probleem voor de anderen, maar niet voor mij. Dat was het gevoel dat ik een beetje had, eufemistisch gezegd.

 

Ik voeg eraan toe dat de discussie tussen de groothandelaars ook niet nieuw is.

 

Ik kom tot het prijsverschil voor consumenten in supermarkten, enerzijds, en voor cafés en bierhandelaars, anderzijds. Volgens FeBeD, de federatie van groothandelaars, is die prijsvorming niet correct, omdat zij met name 50 % meer betalen dan hetgeen men aanrekent aan consumenten in supermarkten. Een groothandelaar moet dus veel meer betalen voor een kratje Jupiler dan de prijs die wordt betaald door de consumenten in de supermarkt.

 

FeBeD vermoedde dat InBev supermarkten ook verbiedt om Jupiler aan groothandelaars te verkopen tegen gewone prijzen. Ik heb het Auditoraat van de Raad voor de Mededinging op 12 juni 2012 gevraagd om dit te onderzoeken.

 

Los daarvan, kan men daarvoor een verschillende prijs vragen? Er was reeds een onderzoek bij de Raad voor de Mededinging gebeurd, Freedom Belgium tegen InBev Belgium NV. Freedom Belgium zei dat dit niet kon. Dat zijn geen marktsegmenten waartussen men mag differentiëren. Het Auditoraat heeft dan gezegd dat het toch wel kan en het geeft daarvoor een aantal argumenten. Men zegt dat het verschillende segmenten zijn, met name de markt voor het produceren en leveren van bieren aan het on-tradesegment en de markt voor het produceren en leveren van bieren aan het off-tradesegment. Bovendien is dat in overeenstemming met de beschikkingspraktijk van de Europese Commissie. Het zijn afzonderlijke markten. InBev kan daarin een onderscheid maken. Dat staat in het rapport van het Auditoraat.

 

Het tweede punt is: mag men de verkoop verbieden? Dat is wat anders. InBev kan dat voor zoveel aan de ene verkopen en voor een ander bedrag aan de andere.

 

De volgende stap is niet onderzocht. Mogen brouwers de supermarkten verbieden om bier te verkopen aan groothandelaars tegen dezelfde voorwaarden als voor de consumenten? Als InBev verkoopt aan Colruyt of aan Delhaize, mag het bedrijf hen dan opleggen om bijvoorbeeld een product dat hij tegen 100 euro verkoopt, tegen 120 euro door te verkopen, maar die prijs niet toe te passen voor de groothandelaars omdat hen meer moet worden aangerekend?

 

Die vraag is niet gesteld. Het is dus nog onduidelijk. De Raad voor de Mededinging is erdoor gevat.

 

(…): (…)

 

04.08 Minister Johan Vande Lanotte: Wij weten nog niet of dat gebeurt. Dat wordt gezegd. Ik kan moeilijk vragen of het waar is dat men dat niet mag doen. Men kan het wel vragen, maar de naïviteit is redelijk beperkt in het leven. Men kan alleen zeggen: mocht het zo zijn, dan kan men dat hier als pentito zeggen en dan wordt men niet gestraft. Ik vind dat echter een schijnheilige manier van doen.

 

Is dit een inbreuk op artikel 3 van de wet op de eerlijke marktpraktijken? De Raad voor de Mededinging zal dat moeten bekijken. Gebeurt het en mag het? Dat zijn de twee vragen.

 

Ik kom nu bij het hele probleem van de handelaars, brouwers en verplichte cafés.

 

Ten eerste, ik ben altijd voorstander van een initiatief om de problematiek goed uit te leggen. Een dergelijk initiatief is goed.

 

Er is echter wel een bijna onweerstaanbare drang voor wie op een bepaald moment beslist een horecazaak te beginnen, om niet te lezen wat men allemaal moet doen. Ik overdrijf enigszins, maar het scheelt niet veel. De betrokkenen hebben het voornemen een en ander te ondernemen, maar iedereen die komt uitleggen waarop zij moeten letten, welk businessplan er zou moeten worden gevolgd en hoe een en ander moet worden uitgewerkt, is niet altijd welkom. Ook al is dat niet bij iedereen het geval, de allesoverheersende mening is toch dat iedereen een horecazaak kan openen en dat de zaak wel uit zichzelf zal beginnen te draaien, wat meestal niet het geval is.

 

Er is een groot verschil tussen InBev, enerzijds, en andere brouwers. InBev bedient 20 000 cafés en zou ongeveer 15 % handelshuurovereenkomsten beheren. Zijn handelshuurovereenkomsten gaan ook minder ver dan die van andere. Er is onder andere een beperking op het vlak van bier, bier in flessen, derde producten en het minimumvolume. Aan InBev zijn beperkingen opgelegd die zwaarder zijn dan voor andere brouwers.

 

Sommigen opperen dat ter zake de lat gelijk moet worden gelegd. Het is echter juist de bedoeling geweest om de lat niet gelijk te leggen en aldus wat meer variatie en concurrentie te creëren. Ik ben het niet eens dat zulks een slechte keuze is. Het is niet slecht dat er wat variatie is.

 

Anderen werpen dan weer op dat de overheid InBev niet moet beperken. Indien InBev niet werd beperkt, zou het bedrijf misschien meer helpen investeren, wat misschien juist is. Het nadeel is echter dat steeds meer handelaars op het einde van één leverancier afhankelijk worden.

 

Dezelfde voorwaarden aan alle brouwers opleggen, is naar mijn mening dus geen goede oplossing. Verschillen mogen er zijn; die zijn ook nuttig. Wij houden aldus het aanbod ook groter. Ik ben dan ook veeleer voorstander van dergelijke verschillen.

 

Informatiecampagnes zijn nuttig en ik heb daarmee geen probleem. Ik denk dat nogal wat organisaties dat proberen te doen, maar dat is niet zo simpel.

 

Ik zeg het volgende met enige terughoudendheid, want ik ben niet honderd procent zeker van mijn stuk. De bierhandel komt geregeld met beslissingen in het nieuws die ik vreemd vind. Heel die prijsverhoging vond ik vreemd. De uitleg die ik daaromtrent heb gekregen, was niet goed en geloofde ik niet.

 

Men heeft wel de indruk dat de prijzen in België hoger zijn dan in andere landen, maar dat is niet het geval. Men moet een misbruik van machtspositie aantonen. Welnu, dat er sprake is van misbruik van machtspositie, kan men precies aantonen door het feit dat de prijzen hoger zouden zijn. Welnu, dat is hier niet het geval. Het bier is goedkoper dan in andere landen. De vraag is dan weer wat de kostprijs is. Men kan daarover heel lang uitweiden.

 

Ik denk dat het goed zou zijn om een ernstig gesprek te voeren met de verschillende stakeholders, maar ik weet niet in hoeverre dat veel zal ophelderen. Het beste zou zijn dat wij voor die sector een studie maken, zoals wij dat voor de grootwarenhuizen hebben gedaan. Dat was een goede studie, maar dat heeft een jaar in beslag genomen.

 

Ik ben er niet honderd procent van overtuigd dat dat zal gebeuren, omdat ik met de administratie moet nagaan of ik daarvoor de tijd en de middelen heb, gelet op de hervorming van de mededingingsautoriteit.

 

Ideaal zou zijn dat wij een grote studie maken, zoals wij dat voor de grootwarenhuizen hebben gedaan, en op basis daarvan zien hoe die sector ineenzit. Dat zou het beste zijn.

 

Ik zal dat bespreken, maar ik ben wat terughoudend om u dat te beloven, omdat wij de Raad voor de Mededinging, de Belgische mededingingsautoriteit en het Prijzenobservatorium aan het hervormen zijn. Als wij daarbij dan nog eens een studie doen, zouden wij tijd te kort komen.

 

Ik voel dat er in de sector een probleem is en dat er een ernstig gesprek moet worden gevoerd, anders zal die vroeg of laat ontsporen. Dat is mijn innige overtuiging.

 

04.09  David Geerts (sp.a): Belangrijk is dat we het punt tijdig op de politieke agenda zetten en proberen om hieraan prioriteit te geven.

 

Ik geef u een voorbeeld van een onlogische situatie. Wanneer men een vat bier koopt, dus één verpakking en een grote hoeveelheid, dient men ongeveer 140 euro inclusief btw en accijnzen te betalen. Koopt een cafébaas bij zijn brouwer, dan betaalt hij 120 euro voor aparte flesjes, aparte verpakkingen en aparte handelingen. Koopt men dat in een supermarkt, dan betaalt men 100 euro. Het is onlogisch dat een grote hoeveelheid, één vat dus, 40 % meer kost dan dezelfde hoeveelheid in flesjes in bakken, in aparte verpakkingen, en met de handelingskostprijs. Vroeger heb ik altijd geleerd dat één grote verpakking goedkoper zou moeten zijn.

 

Ik deel uw mening inzake de brouwerijcontracten. Het zou niet gezond zijn om de beperkingen die men aan InBev heeft opgelegd in het kader van de marktdominantie, af te schaffen. Ook kleine brouwerijen dienen zeker en vast bescherming te genieten, zodat er concurrentie kan worden georganiseerd. Indien we de beschermingsmaatregelen voor kleine brouwerijen afschaffen, hebben we binnen de twee jaar een oligopolie of monopolie en dan zullen de prijzen nog veel sterker stijgen. Het is een complex verhaal, maar het is belangrijk dat ook de sector zich engageert tot redelijkheid, zodat cafébazen wat zuurstof krijgen. Ik reken erop dat brouwerijen het verslag lezen.

 

04.10  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, ik waardeer uw antwoord en uw persoonlijke reflecties ten zeerste.

 

De sector heeft inderdaad heel wat problemen. Er zijn veel faillissementen. Iedereen denkt een café te kunnen openen, maar helaas is het niet altijd zo simpel. Vandaar mijn vraag naar ondersteuning van wie met een eigen zaak wil starten. Ik begrijp dat u daar positief tegenover staat. Wij staan altijd open voor een constructieve samenwerking. Ik verwijs in dezen graag naar mijn collega Jan Van Esbroeck.

 

Ik ben benieuwd naar het resultaat van uw besprekingen om desgevallend een studie ter zake aan te vatten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de nakende splitsing van het IBR" (nr. 14349)

- de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de splitsing van het IBR" (nr. 14855)

05 Questions jointes de

- M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la scission imminente de l'IRE" (n° 14349)

- M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la scission de l'IRE" (n° 14855)

 

La présidente: La question n° 14855 de M. Thiéry est sans objet.

 

05.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil het even met u hebben over het IBR. Op 7 september hebt u aangekondigd dat er een splitsingsproject op tafel zou liggen om het IBR te splitsen. Een beetje later hebben wij het bericht gekregen dat die splitsing niet zou doorgaan.

 

Ik wil met u even van gedachten wisselen over een mogelijke oplossing. Wij pleiten voor een orde van economische beroepen. Op dit ogenblik zijn er drie bevoegde instanties die vijf beroepscategorieën groeperen, waarvan het IBR er een is, met duizend leden.

 

De taken van het IBR voor de bedrijven zullen echter herzien worden. De lat om een bedrijfsrevisor te moeten inschakelen, zal hoger gelegd worden. Uit ingewijde kringen vernemen wij dat van die duizend revisoren er nog slechts zowat tweehonderd zouden overblijven.

 

Naast het IBR is er het IAB, met ongeveer 7 500 leden. Tot slot is er het BIBF met ongeveer 8 500 leden. Het IBR, met zijn duizend leden, stelt ongeveer zestig mensen tewerk. Het IAB stelt ongeveer 35 mensen tewerk en het BIBF 18 werknemers.

 

Die drie instituten, die drie organisaties, zijn verdeeld over twee ministers.

 

Wij vragen ons daarom af of het niet beter zou zijn om de voorbeelden uit het buitenland te volgen. In Nederland zijn de verschillende instituten samengevoegd. Vanaf 1 januari wordt het NBA operationeel, het Nederlands Beroepsinstituut voor Accountants. In Frankrijk gaat het om het Institut français des experts-comptables. Ook in Engeland is er eenheid en uniformiteit en zijn er geen vijf verschillende disciplines.

 

Mijnheer de minister, hoe staat u tegenover het idee om die drie instituten te fusioneren en om nadien, overeenkomstig de regeerverklaring, over te gaan tot de splitsing van die orde?

 

Bent u van plan om de splitsing van het IBR, zoals u had aangekondigd op 7 september, ook daadwerkelijk door te voeren?

 

05.02 Minister Johan Vande Lanotte: Wat de samenvoeging betreft, moet ik toegeven dat ik daar wat aarzelend tegenover sta omdat ik niet echt kan beoordelen of dit al dan niet een goede zaak zou zijn. Ik stel vast dat hiervoor bij de organisaties zelf op dit moment weinig animo heerst. Dat heeft misschien te maken met het feit dat zij alle drie samen in hetzelfde gebouw zitten en reeds een aantal zaken gemeenschappelijk doen. Ik denk hierbij dan aan een bibliotheek, een onthaal en dergelijke meer. Zij genieten dus eigenlijk reeds van een aantal schaalvoordelen, maar toch staan zij erop om hun eigenheid te behouden. Als minister zonder uitgesproken ideeën ter zake heb ik dan ook niet meteen de neiging om tegen die wensen in te gaan. Ik weet niet of dit een goede houding is, maar momenteel is dit wel mijn houding.

 

Deze instituten hebben op dit moment nog geen enkele intentie tot fusioneren laten blijken. Op Europees vlak is de achtste richtlijn voor revisoren niet van toepassing voor belastingconsulenten of accountants. Dit zorgt dan weer voor de nodige verschillen. Ik voel geen aandrang ter zake en ik blijf dan ook bij mijn houding om dit niet op te leggen.

 

Een tweede element betreft heel de discussie over de splitsing. Ik heb al veel zogenaamde reacties van mij gelezen die ik zelf niet heb geuit. Dit is de eerste keer dat ik iets zeg. Wij hebben een gesprek gehad met de betrokkenen en ik heb dit vervolgens in de krant gelezen. Er zijn nog gesprekken geweest die ik naderhand ook in de krant heb kunnen lezen. De afspraak in de regering is dat de staatshervorming door de Comori wordt opgevolgd, de vergadering van de voorzitters. De ministers bereiden alles voor, net als een logistiek bedrijf.

 

Ik heb een tekst opgesteld die dat allemaal kan regelen. Ik heb die tekst bezorgd aan de staatssecretarissen voor Staatshervorming. Zij moeten met de Comori bekijken wat zij hiervan brouwen. Ik handel in dezen louter als een logistiek bedrijf en ik wil dat ook zo houden. Ik loop niet warm of koud voor een aantal zaken. Ik heb dan ook gewoon mijn werk gedaan en een tekst opgesteld met daarin een mogelijke optie. De staatssecretarissen voor Staatshervorming en de Comori moeten beslissen wat zij hiermee aanvangen. Ik heb gelezen dat zij er anders over denken. Ik lees daar veel over, want dat is zeer boeiende literatuur. Ik heb gewoon een voorstel op papier gezet waarvan wij denken dat het zou kunnen werken.

 

Is dat nu goed of niet, is dat wat de voorzitters willen, dat moeten zij uitmaken. Ik bemoei mij daar niet te veel mee.

 

05.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, als we vandaag een kalkoen zouden vragen wat er op 25 december op de dis moet komen, dan weten we het antwoord natuurlijk al van tevoren. Zelf lag ik aan de basis van de fusie van een aantal kamers van koophandel in Oost-Vlaanderen. Ik ken dus de weerstand bij dergelijke instanties die steeds de eigenheid inroepen. Eigenlijk gaat het om kleine baronieën en macht die men wil behouden. De schaalvoordelen en de economische realiteit zullen er op termijn toe leiden dat ze wel verplicht zullen zijn om initiatieven te nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14379 van de heer Luykx wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De vragen nrs 14440 en 14475 van de heer Wollants worden uitgesteld. Vraag nr. 14499 van mevrouw Van der Auwera wordt uitgesteld. Vraag nr. 14515 van de heer De Potter wordt uitgesteld.

 

06 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de wederbeleggingsvergoeding" (nr. 14542)

06 Question de M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'indemnité de remploi" (n° 14542)

 

06.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, bij de vervroegde terugbetaling van een lening moeten bedrijven aan de banken een wederbeleggingsvergoeding betalen. Het uitgangspunt is bekend: de banken rekenen aan de betrokken bedrijven hun renteverliezen aan.

 

Voor particulieren is dit wettelijk geregeld, voor bedrijven niet. Dat leidt tot eigenaardige situaties, aangezien de bedragen niet vastliggen. De kredietverstrekkers kunnen eigenlijk aanrekenen wat zij zelf willen.

 

Mijnheer de minister, kent u het probleem? Kent u de omvang ervan? Hoe hoog is de wederbeleggingsvergoeding die gevraagd wordt door de verschillende banken bij de vervroegde terugbetaling van leningen, investeringskredieten of andere financieringen?

 

Hebt u een idee van het totale aantal dossiers en de betrokken bedragen? Misschien is dit laatste voer voor een schriftelijke vraag?

 

06.02 Minister Johan Vande Lanotte: Ik heb geen exacte cijfers over de omvang noch over het aantal dossiers. Uit het jaarverslag 2011 van de ombudsdienst in financiële geschillen bij ondernemingen blijkt dat het grootste aandeel van de ontvankelijke klachten, 12 dossiers op 36, betrekking heeft op wederbeleggingsvergoedingen.

 

Ik legde de vragen voor aan Febelfin, maar zij hadden geen sectorgegevens. De tijd was te kort om alle individuele banken te bevragen. Het platform Financiering van ondernemingen werd in 2010 door Febelfin opgericht. Daarin zitten partners zoals UNIZO, UCM, VBO, Beci, Voka, UWE, NSZ, de cijferberoepen, de vijf individuele banken, Agoria, Assuralia, Essenscia, enkele individuele ondernemingen, het KeFiK en Kredietbemiddelaar. Op dat platform klaagden de ondernemers volgens Febelfin vooral over het gebrek aan transparantie tijdens het aangaan van het krediet en de hoogte van de bedragen. Men begint aan iets, maar men weet niet waar het eindigt. De funding-lossvergoedingen zorgen voor problemen. De letterlijke tekst van kredietovereenkomsten van banken met ondernemingen is vaak voor veel interpretatie vatbaar.

 

Ik was een tijd voorzitter van een bedrijf dat uiteraard leningen en kredietopeningen aanging. De bank geeft een krediet maar kan het opzeggen bij een heel aantal situaties. Het komt erop neer dat ze de overeenkomst kunnen opzeggen wanneer ze dat willen. Ik heb onlangs iemand ontmoet wiens krediet werd opgezegd omdat de bank vond dat hij het eigenlijk niet nodig had. Dat is toch merkwaardig.

 

Over de grootte van de vergoeding deelde Febelfin enkel mee dat ze afhankelijk is van het verschil tussen de intresten die de bank van de kredietnemer zou hebben ontvangen en de intresten die de bank in de plaats daarvan zal ontvangen bij de herplaatsing. Die simpele economische reden kan ik begrijpen. Dat geldt ook voor hypothecaire kredieten. Daarvoor is wel in een regeling voorzien.

 

Ik merk op dat de banken de toepassing van artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek, dat spreekt over een maximale vergoeding van zes maanden intrest, een bestaande regeling dus, in twijfel trekken. De ombudsdienst zelf maakt een onderscheid tussen kredietopeningen waarop het artikel niet van toepassing zou zijn, en gewone leningen op intrest waarop het wel van toepassing zou zijn. De banken stellen dat er hierover onduidelijke rechtspraak is; u vindt dat op dat platform.

 

Een wetsverduidelijking en een minimale bescherming van de handelaars met betrekking tot de kredietverstrekking, zowel op het niveau van de tarieven als op het niveau van de wederbeleggingsvergoeding, is voor mij niet onbespreekbaar. Ik wil daarbij niet als een hond in een kegelspel belanden; er worden gesprekken gevoerd. De dienst Krediet en Schuldenlast bij de DG E3 van de FOD Economie weet het niet, maar Febelfin zegt dat er gesprekken aan de gang zijn met de ministers Laruelle en Vanackere over een optionele bescherming. Best wachten wij die bespreking af, waarbij ik niet zelf betrokken ben. Ik wil er op het einde wel bij betrokken worden. Het is geen onterechte vraag om daarin transparantie te brengen en willekeur uit te sluiten.

 

06.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor dit positief antwoord. Ik geloof dat de banken vrij inventief te werk gaan. Er zijn bepaalde oplossingen of bepaalde reglementen voor leningen, maar men is dan creatief en zegt dat het niet over een lening gaat, maar over een investeringskrediet of een andere financieringsvorm. Zij kunnen beschikken over vrij goedkoop geld dat ze dan uitlenen aan 4 % tot 5 %, en dan doet men de bedrijven nog eens betalen als zij hun geld vervroegd teruggeven.

 

Ik ben blij dat wij op dezelfde lijn zitten. Zult u een initiatief nemen?

 

06.04 Minister Johan Vande Lanotte: Ik zal contact opnemen met minister Laruelle en minister Vanackere. Febelfin is met hen aan het praten, dus moet ik met hen daarover in contact treden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het dalende exportaandeel van België" (nr. 14543)

07 Question de M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la baisse des parts de marchés à l'exportation de la Belgique" (n° 14543)

 

07.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, recentelijk heeft de Europese Commissie aangekondigd dat ons land voor het tweede jaar op rij een dalende export kent. Zij vergelijkt ter zake een aantal landen. Wij zouden tot een groep van veertien kwetsbare lidstaten behoren.

 

Ons exportaandeel zou de voorbije vijf jaar met meer dan 10 % zijn gedaald. Het zou de kritische drempelwaarde van 6 %, die de Europese Commissie voorstelt, overschrijden.

 

Als voornaamste reden wordt door de Europese Commissie aangehaald dat de dalende competitiviteit tot die terugloop met 10,2 % leidt.

 

Mijnheer de minister, zoals u weet, is 80 % van onze export Vlaams. Vlaanderen is dan ook erg gevoelig voor de dalende export.

 

Daarom heb ik een aantal vragen.

 

Wordt momenteel door uw administratie een analyse van de gevolgen en oorzaken van de dalende export gemaakt?

 

Ziet u elementen of initiatieven om het tij te doen keren?

 

Wij spreken over een daling van 10 %. Kan u de daling kwantificeren in arbeidsplaatsen, in omzet, in achteruitgang van ons bnp en in ondernemingsgraad?

 

07.02 Minister Johan Vande Lanotte: Ik heb die cijfers bekeken. Ik wil eerst opmerken – uit het hoofd, want ik heb de cijfers niet bij – dat wij rond de 10 % zitten; 10,2 % staat er hier. Nederland staat op ongeveer 8 %, Frankrijk tussen 6 en 8 % en Duitsland boven de 6 %. Dat betekent dat de vier landen tussen 6 en 10 % zitten. Ze zitten alle vier boven de kritische grens. Dat geldt dus ook voor Duitsland, Nederland en Frankrijk.

 

Hetzelfde geldt ook voor Groot-Brittannië, dat te maken krijgt met een verlies van – uit het hoofd nogmaals – ongeveer 25 %. Die cijfers gelden ook voor de Zuid-Europese landen. Van de EU-landen zijn enkel de ex-Oostbloklanden gestegen, en dan nog zeer beperkt. Die zijn een klein beetje gestegen, maar de West-Europese landen kregen allemaal met een daling te maken. Het verschil met een exportland bij uitstek zoals Duitsland is veel minder dan ik dacht, maar er is wel een verschil.

 

Tegelijkertijd moeten wij kijken naar de oorzaak. Wij kijken daarvoor naar de Nationale Bank en het Federaal Planbureau. De administratie volgt die zaken op. Die analyses zijn gemaakt. Zo blijkt dat de Belgische uitvoer te zeer gericht is op onze traditionele exportlanden, namelijk de oude Europese Unie van 15 landen en voornamelijk Duitsland, Frankrijk en Nederland, en te weinig op Azië. Duitsland exporteert juist minder naar de Europese Unie, en verliest daar dus wel, maar heeft meer geëxporteerd naar Aziatische landen.

 

Wij hebben ook nogal veel goederen waarnaar de vraag niet groeit. Wij zijn meer gespecialiseerd in goederen waarvoor de buitenlandse vraag weinig aantrekt en minder in producten die juist in Azië veel worden gevraagd. Daaraan gekoppeld, zijn hoogtechnologische goederen ook niet bepaald onze exportspecialiteit. Dat staat ook in verschillende rapporten, onder andere van het Planbureau.

 

Op het vlak van de hoogtechnologische export, zoals ICT, hebben wij een achterstand. Dat is ook wat professor Sleuwaegen al heel lang zegt. Ten opzichte van Duitsland, niet ten opzichte van Nederland en Frankrijk, zullen ook de loonkosten spelen, maar ik wil toch opmerken dat dit vaak de hoofdoorzaak is van de vermindering van het marktaandeel in de wereldexport.

 

De loonkosten hebben eigenlijk vooral een impact op de arbeidsintensiviteit van een sector. Of onze loonmaatregelen, hoe groot en bruusk ze ook zouden zijn, een grote impact zouden hebben op onze export durf ik een beetje te betwijfelen. Het gaat echter wel over tewerkstelling. Zonder dat er meer export is, kan er een grote impact zijn op de werkgelegenheid. Persoonlijk meen ik dat die twee zaken, enerzijds het feit dat onze export vermindert en anderzijds het feit dat we een relatief lage werkgelegenheidsgraad hebben, niet noodzakelijk zo sterk verbonden zijn als men beweert. Ik ontken niet dat de loonlasten een impact hebben op onze tewerkstelling. Ik meen echter wel dat de impact van de loonlasten op onze export veel kleiner is dan op de tewerkstelling. Dat onderscheid maken we onvoldoende.

 

Het is niet zo dat wij de loonlasten beperken met 0,4 %, zoals ik ergens heb gelezen. Het gaat om een drietal factoren. De index wordt anders berekend, de loonlasten worden verlaagd en er komt een loonbeheersing. We schatten dat het daarbij om 1,6 % gaat. Als we daarin slagen in die twee jaar, is het de eerste keer in een heel lange periode dat er zo’n grote impact zal zijn. Die impact is zelfs groter dan die van een loutere indexsprong. Dat hebben wij in het verleden ook gezien.

 

U vraagt of we nog andere maatregelen zullen nemen. Op dit moment niet. We werken daar op dit moment aan. We hebben nog maar pas een begroting opgesteld en we moeten die opvolgen. Een maand later gaan we dus niet beslissen om weer iets anders te doen. We blijven wel in bespreking en bekijken wat er moet gebeuren. Wat mij betreft, gaat het erom onze economie arbeidsintensiever te maken of, beter gezegd, om geen afbraak van werkgelegenheid te krijgen ingevolge de loonlasten. Dat is belangrijk.

 

U verwijst naar de distributiesector. Dat klopt deels. Intussen is de situatie enigszins veranderd, want Nederland heeft 2 % verloren. Ze hebben de btw met 2 % verhoogd voor een aantal producten. Frankrijk heeft dat ook gedaan. Op dat vlak hebben we dus een kleine inhaalbeweging gemaakt.

 

Er is ook een lastenverlaging voor lage lonen die in hoofdzaak in een aantal grootwarenhuizen zal gevoeld worden. Verder is er heel onze actie rond het segmenteren van de Europese markt.

 

Dat is wat wij proberen te doen. We moeten bekijken wat het resultaat is. Wat betekent die 10 %? Dat zou een exportverlies van 34 miljard betekenen. Men zegt immers dat 100 % ongeveer 340 miljard is. Dat is natuurlijk een belangrijk gegeven. Wat de diensten betreft, gaat het om 6 tot 7 miljard, in het gegeven dat men niets verloren heeft. Dit gezegd zijnde, is er geen enkel West-Europees land dat niets verloren heeft. Ik heb gezegd dat het varieert tussen 6 en 10 %. Ook het zeer sterke Duitsland heeft een groot pakket markten verloren, ik meen rond 6 %.

 

07.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Wat wij willen doen, is een signaal geven van alertheid. Op dit ogenblik overschrijden wij de kaap van 12 000 faillissementen. Waar het aantal faillissementen zich vroeger voornamelijk situeerde in de kleinhandel of in de horeca, zien wij dat nu meer en meer toeleveringsbedrijven failliet gaan.

 

Dat betekent dus dat die toeleveringsbedrijven geen orders meer krijgen van onze grote ondernemingen. Het zijn precies die grote ondernemingen die instaan voor het grootste gedeelte van onze export.

 

Exportpromotie is in handen van de Gewesten en Gemeenschappen. Het is een Vlaamse, Waalse en Brusselse materie. De belemmerende factoren – de competitiviteit, de loonhandicap en een aantal andere zaken – zijn echter federaal gebleven.

 

Wij zullen die loonhandicap inderdaad met 1,6 % doen dalen, maar wij mogen niet vergeten dat de ons omringende landen ook niet stilzitten en ook op dat vlak een aantal maatregelen nemen om hun competitiviteit te verbeteren.

 

Een verlies van 34 miljard in de export op vijf jaar tijd, dat gaat dus over tienduizenden arbeidsplaatsen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de herziening van het sectoraal akkoord over de consument in de vrijgemaakte energiemarkt" (nr. 14554)

08 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la révision de l'accord sectoriel concernant le consommateur dans le marché libéralisé de l'énergie" (n° 14554)

 

08.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, “De consument in de vrijgemaakte energiemarkt” is een zeer ronkende titel. In de wet tot wijziging van de elektriciteits- en gaswet hebben wij bepaald dat er een sectoraal akkoord is onder de titel “De consument in de vrijgemaakte energiemarkt”, een akkoord dat onder toenmalig minister van Consumentenzaken Freya Van den Bossche tot stand gekomen is. Bij de omzetting van het derde pakket hadden wij als wetgever bepaald dat dit akkoord moest worden aangevuld. Bovendien werd erin voorzien dat een schending van dat akkoord automatisch gekwalificeerd zou worden als een schending van de eerlijke handelsgebruiken, met andere woorden, dat de overtreding van het akkoord strafbaar zou zijn.

 

Vervolgens was er nog nood aan een korte verlenging van de termijn waarbinnen het akkoord door de sector moest worden aangepast. Die verlenging loopt af op 1 januari 2013. Bij de goedkeuring van die verlenging hebben wij eveneens bepaald dat vanaf 1 januari 2013 de Koning zelf gemachtigd is om de nodige wijzigingen toe te passen.

 

Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen aan u. Hoever staat u met de herziening van dat sectoraal akkoord? Welke zijn de laatste struikelblokken om tot een officieel compromis te komen? Wanneer mogen wij de herziening van dat akkoord verwachten?

 

08.02 Minister Johan Vande Lanotte: De wet bepaalt inderdaad dat tegen 1 januari 2013 een aanpassing zou moeten worden doorgevoerd.

 

Ik heb daaraan de voorbije maanden niet veel gewerkt door het begrotingsdebat, enerzijds, en door de discussies over de prijzen, anderzijds, waardoor niet het beste klimaat ontstond om tot een akkoord te komen. Á chaque jour suffit sa peine.

 

Wij hebben goede hoop dat dit kan verbeteren. Ik heb met mijn diensten en het kabinet een discussie gehad en wij hebben nu een ontwerp klaar. Het is niet mijn bedoeling om aan dat ontwerp plots allerlei zaken te veranderen. Ik heb zelfs gezegd dat men moet nagaan wat kan worden geschrapt. Iedereen die ooit een factuur heeft gekregen, krijgt zes bladzijden uitleg. Dat is heel wat. Misschien is het niet mogelijk, maar ik heb toch gevraagd om te kijken of er niets kan worden weggelaten. Dat moet niet echt, maar men mag dat eens bekijken.

 

In dat ontwerp zullen een aantal wettelijke punten moeten staan. In het akkoord stond nog een bepaling over de opzeggingsvergoeding. Die is ondertussen afgeschaft. Dat moet dus ook uit dat document verdwijnen. Zo zijn er nog een aantal zaken. Wij zullen het ook over de indexen hebben.

 

Er is een Europese richtlijn inzake consumentenrechten met betrekking tot de verkoop op afstand en de verkoop gesloten buiten de onderneming. Dat zal er vroeg of laat ook in moeten komen.

 

Er is een discussie ter zake en wij zullen zien wat dat geeft. In andere sectoren is er een verplichting. Ik denk aan de telecomsector, waarbij men jaarlijks een soort overzicht krijgt van wat voor u het beste is. Dat zou in deze sector ook wel kunnen helpen. Men moet niet zeggen dat de andere leverancier beter is; zover moet men niet gaan, maar wel wat de beste formule is in het eigen pakket.

 

Dat zou een mogelijkheid kunnen zijn waarvan ik eerlijk gezegd wel voorstander ben. Ik zal dat ook in het ontwerp opnemen, maar wij moeten daarover wel een consensus kunnen bereiken. Wij zullen kijken wat dat geeft, maar ik ben er wel voorstander van om dat te doen.

 

Wij zijn daarmee klaar. Het is mijn bedoeling om het overleg in januari op te starten. Ik denk dat men daarmee gemakkelijk zes weken bezig is. Daarna moet een akkoord worden bereikt. Als dat niet het geval is, moet men desnoods een koninklijk besluit nemen. Ik ga toch proberen om daarover een akkoord te bereiken, want dan wordt het bereikte akkoord beter toegepast. Ik wil niet per se iets opleggen: als dit met een akkoord kan, graag.

 

Daarna zal er een overgangsperiode volgen. Dat zal ook een onderdeel van de consensus zijn. Dat kan dus wel enkele maanden duren.

 

De sector heeft het voorbije jaar een aantal schokgolven meegemaakt. Ik vind dus wel dat ik op een redelijke manier met de sector mag praten, in de hoop resultaten te boeken.

 

De meest belangrijke wijziging die hier eventueel kan worden doorgevoerd, is dat bedrijven aan hun klanten hun profiel voorleggen, dat ze laten weten hoeveel de klant ’s nachts en overdag verbruikt, of men met elektriciteit verwarmt enzovoort, om dan formules voor te stellen die misschien beter zijn.

 

In de telecomsector is dat nu al zo. Dat zou de belangrijkste wijziging kunnen zijn. Daarnaast is het vooral een kwestie om dit verder te zetten en het goed toe te passen. Mijn hoop dat men hier en daar iets kan inkorten is niet zeer groot, maar ik heb de vraag toch gesteld.

 

08.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, de regering, en u in het bijzonder, heeft de leverancierssector zeer hard aangepakt en er zijn inderdaad de nodige schokgolven geweest.

 

Het is ook wel zo dat de invulling van dit sectorakkoord niet iets is dat de sector bijzonder hard treft. Het gaat vooral over een aantal kleine dingen dat ervoor zorgt dat de consument zijn facturen beter kan lezen en een vlottere dienstverlening krijgt, maar dat is niet iets dat een enorme budgettaire impact op de leveranciers heeft. Het moet dus toch mogelijk zijn om vrij spoedig tot een akkoord te komen. Door de schokgolven die de regering nu net door de markt heeft gejaagd en doordat het concurrentiegegeven op de leveranciersmarkt zeer groot is geworden, zullen zij zeer graag instemmen om een betere dienstverlening aan de consument toe te leveren.

 

Uw suggestie om een verplichting op te leggen om aan elke consument jaarlijks het voordeligste tarief te suggereren of aan te bieden, weliswaar bij dezelfde leverancier of leveranciersgroep is zeer lovenswaardig, zij het dan dat het aantal abonnementsformules op de energiemarkt iets kleiner is dan op de telecommarkt. Meestal beperkt zich dat tot twee of drie variabelen, als het reeds meer dan één variabele is. Door het wegvallen van de opzegvergoeding dreigt ook het verschil tussen variabel en vast onbestaande te worden, omdat iedereen elk jaar zijn contract kan wijzigen. In die zin is het enige verschil nog tussen nacht- of dagtarief of een vast tarief en dan is er soms nog een groene optie, maar die is meestal niet de meest voordelige. Ik vermoed dat de bijdrage van een dergelijke formulering eerder beperkt zal zijn.

 

Ik ben het zeker en vast met u eens dat een sectorakkoord in overeenstemming met de sector te verkiezen valt, maar zoals u zeer goed weet is het opstellen van een tekst steeds de beste stok achter de deur om de spelers in de sector tot enige spoed aan te manen. Ik kijk uit naar de ontwerpen en evoluties ter zake.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14556 van mevrouw Cathy Coudyser is ingetrokken.

 

09 Vraag van mevrouw Cathy Coudyser aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de shoppingcentra rond Brussel" (nr. 14598)

09 Question de Mme Cathy Coudyser au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les centres commerciaux de la périphérie bruxelloise" (n° 14598)

 

09.01  Cathy Coudyser (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de dossiers Just Under the Sky, Uplace en Neo worden voor het eerst ook op federaal niveau behandeld. De onmiddellijke aanleiding daarvoor is de beroepsprocedure die werd gestart door zeven leden van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie tegen de stilzwijgende beslissing van het stadsbestuur van Brussel om een sociaal-economische vergunning af te leveren voor het project Just Under the Sky.

 

De beslissing over het aangetekend beroep wordt nu genomen door een interministerieel comité, bestaande uit vijf federale ministers, namelijk uzelf, de federale minister van Werk, de staatssecretaris voor Mobiliteit, de minister van Middenstand en de Brusselse minister van Werk.

 

Welke criteria zal het interministerieel comité hanteren bij de beroepsprocedure om een beslissing te nemen over het afleveren van de sociaal-economische vergunning? Welk tijdskader stelt u voorop?

 

Ik verneem intussen dat de Raad van State vandaag een schorsing heeft gevraagd van de milieuvergunning voor Uplace. Verandert dat iets aan uw standpunt?

 

09.02 Minister Johan Vande Lanotte: Ik grijp die schorsing aan omdat daarmee heel duidelijk wordt gemaakt waar de belangrijkste knelpunten liggen in dergelijke dossiers. Er is het milieuaspect, het mobiliteitsaspect en de ruimtelijke ordening. Dit zijn in globo gewestelijke bevoegdheden. Ik probeer mij daarmee zo weinig mogelijk te bemoeien in alle dossiers, groot of klein. Er was een vraag uit Roeselare die werd geweigerd. Wij hebben daarover in het comité een positieve beslissing genomen, want alles had te maken met de mobiliteit, wat een gewestelijke bevoegdheid is. Het is dan niet aan de federale overheid om inzake mobiliteit, ruimtelijke ordening en leefmilieu onze visie te geven. Wij hebben geen parallelle administraties voor leefmilieu, ruimtelijke ordening of mobiliteit. Dit is altijd mijn basisuitgangspunt geweest.

 

Het is altijd mijn uitgangspunt geweest om de vraag te stellen of dit voor de consument zorgt voor een grotere diversiteit, want dat betekent ook een grotere concurrentie. In principe zorgt dat dan ook voor meer mogelijkheden. Dat is mijn uitgangspunt als minister van Economie in de federale regering. Ik kijk naar het belang van de consument en wat dit voor de prijzen betekent.

 

De richtlijn is altijd dezelfde geweest. Als bijvoorbeeld Carrefour een tweede winkel wil openen in een bepaalde gemeente, dan ben ik ter zake veel terughoudender dan wanneer Aldi daar een winkel zou willen openen. Dit laatste zorgt immers voor een zekere concurrentie in het aanbod. In de studie van de grootwarenhuizen hebben wij kunnen vaststellen dat dit een grotere impact heeft op de prijsvorming en het concurrentieel effect.

 

Wettelijk gezien moeten wij de ruimtelijke ligging, de bescherming van het stedelijk niveau, de consumentenbescherming en de naleving van de sociale en arbeidswetgeving checken. Er wordt ook nagegaan of het project in overeenstemming is met onder andere het gewestplan en eventuele mobiliteitsplannen. Er wordt ook gekeken of de consumentenbescherming, de arbeidswetgeving en de sociale wetgeving worden nageleefd. Er blijft altijd ruimte voor een zekere beoordeling en daarbij wordt vooral gekeken of het zorgt voor een ruimer en meer concurrentieel aanbod. Dit is de houding van de FOD Economie. Tot nu toe hebben wij daardoor bij veel aanvragen een positief standpunt ingenomen.

 

De FOD Werkgelegenheid bekijkt eerder of het een goede zaak is voor de tewerkstelling. De FOD Mobiliteit moet rekening houden met een aantal mobiliteitsfactoren. Het Gewest speelt ook een rol. In dit geval zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aanwezig zijn. Dit zijn de criteria waarmee men rekening houdt. Ik wil heel duidelijk zeggen dat het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie slechts een heel beperkte range heeft waarover het kan oordelen. Bovendien is de federale Staat is geen Gewestoverheid.

 

Als het federaal comité iets goed vindt, betekent dat nog niet dat het Gewest het ipso facto goed vindt. Omgekeerd is het niet omdat het Gewest iets goed vindt dat het federaal niveau het goed moet vinden. Het is pas als elk steentje positief is dat men kan voortdoen. Ik houd daar toch vast aan een tamelijk strikte scheiding waarbij elkeen zijn eigen bevoegdheden moet respecteren en uitoefenen, niet meer of niet minder.

 

Over heel de discussie inzake verkeersopstoppingen en dergelijke meer moet in de eerste plaats het Gewest oordelen. Ik ben ter zake altijd heel terughoudend geweest. Ik heb geprobeerd om vanuit de FOD Economie altijd te kijken naar wat dit betekent op het vlak van meer aanbod, meer concurrentie en meer mogelijkheden voor de consument. Dat is het criterium dat ik daarbij aanhoud en dat is ook in overeenstemming met de Europese regels die een dergelijke beoordeling wel toelaten.

 

09.03  Cathy Coudyser (N-VA): Ik stel een zekere terughoudendheid vast om dat dossier verder te beoordelen. Mobiliteit en Milieu zijn gewestelijke materies.

 

09.04 Minister Johan Vande Lanotte: Ik zal mijn deel doen, de rest niet. Het ligt ter discussie. Zij komen dezer dagen bijeen. Voor 9 januari moet het beslist worden. Dat moet daar op een serieuze manier besproken worden. Men vermengt vaak de bevoegdheidsniveaus. Wij doen slechts dat, niet meer. Het is geen justificatie. Een negatief of positief oordeel op het ene niveau is geen verantwoording om positief of negatief te zijn op een ander niveau. Men ziet dat dit in de discussies nogal eens verloren gaat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14614 van mevrouw Eva Brems vervalt.

 

10 Questions jointes de

- Mme Valérie Warzée-Caverenne au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'enregistrement et le contrôle des centres de bronzage" (n° 14635)

- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'enregistrement des centres de bronzage" (n° 14797)

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de registratie van en de controle op solariums" (nr. 14635)

- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de registratie van zonnecentra" (nr. 14797)

 

Vraag nr. 14635 van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne vervalt.

 

10.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, avec ma collègue Marie-Martine Schyns, nous avons interrogé Mme Onkelinx sur les risques pour la santé que présentent les centres de bronzage dans la mesure où ils n'informent pas suffisamment les clients des risques de cancer de la peau et de la nécessité de limiter le temps d'exposition. De même, ces centres ne devraient pas être ouverts aux jeunes de moins de 18 ans.

 

La Fondation contre le Cancer vient de réaliser une campagne sur ces dangers. Elle demande également l'enregistrement obligatoire des centres de bronzage. Il existerait environ 4 000 centres de bronzage en Belgique déjà soumis à un certain type d'enregistrement en vertu d'un arrêté royal de juin 2002. Mais il semble que cet enregistrement n'est pas généralisé. De plus, lors des contrôles dans les centres enregistrés, le SPF Économie a constaté que seulement 11 % des centres contrôlés étaient en règle en matière d'information du consommateur ou de temps d'exposition. Cela laisse donc supposer que la majorité des centres échappe à tout contrôle, tant du point de vue de la qualité des lampes que de leur utilisation.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous cette obligation d'enregistrement? Qu'en est-il de l'application de l'arrêté royal de 2002? Comptez-vous prendre des initiatives pour répondre aux revendications de la Fondation contre le Cancer? Allez-vous appliquer des sanctions aux établissements qui ne sont pas en règle? Si oui, lesquelles?

 

10.02  Johan Vande Lanotte, ministre: Madame la présidente, chère collègue, nous avons discuté à plusieurs reprises avec les services de l'Économie: il est clair que les résultats des enquêtes sont très mauvais. J'ai demandé à l'administration une adaptation de l'actuel arrêté royal.

 

Cela dit, la réglementation de certains éléments semble trop détaillée. Du coup, aucun centre n'est parfaitement en ordre: 95 % des centres apparaissent en défaut sur au moins un point du contrôle. Il s'agira donc d'analyser le bien-fondé de chaque paramètre de la réglementation. C'est pourquoi j'ai demandé de déterminer les éléments indispensables à appliquer; cela réalisé, les contrôles seront plus sévères. Un nouveau texte doit être publié; il sera soumis à l'avis de la commission de la Sécurité des Consommateurs.

 

Il n'existe pas d'obligation d'enregistrement distinct en tant que centre de bronzage. Est-il juridiquement possible, nécessaire et/ou intéressant de leur appliquer cette obligation? Les opinions divergent. Beaucoup de centres sont associés à d'autres activités: centre de beauté, salon de coiffure, etc. Conviendrait-il de l'enregistrer comme entité particulière?

 

Des sanctions administratives sont prévues. Si le contrevenant refuse de payer, le dossier est transmis au parquet. Dans certains cas d'infraction grave ou sur demande du parquet, la transmission est automatique.

 

Ce secteur a fait l'objet de discussions à propos du nouveau Code économique et des sanctions y attachées. Dans ce cas-ci, la seule réaction applicable serait la fermeture de l'établissement. Pour ce faire, il faudra que je sois convaincu que les exigences imposées sont indispensables. Une fermeture a rarement lieu.

 

La raison d'être de ces discussions multiples est un taux impressionnant d'établissements en défaut. Comme je l'ai déjà dit, il convient d'établir la nécessité de tous les points de la réglementation. Si 95 % des centres ne sont pas en ordre, soit l'anarchie est complète soit la réglementation est inadaptée et inapplicable.

 

J'attends donc cette évaluation. Les textes pour répondre à cette question sont à présent disponibles; ils seront examinés dans les semaines qui viennent.

 

10.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Il serait intéressant de connaître les non-conformités qui sont observées. Sont-elles en lien avec le type de lampes utilisées ou est-il question de pratiques? En effet, la règle veut qu'un certain nombre d'informations sur les risques d'exposition aux UV soient données. On impose quasiment aux clients de ne pas rester exposés plus d'un certain temps – je ne me rappelle plus s'il s'agit de 20 ou de 30 minutes – car au-delà de ce temps, cela devient dangereux. En résumé, je voudrais savoir à quel niveau se situent exactement les problèmes de conformité.

 

10.04  Johan Vande Lanotte, ministre: Madame, je vous donne quelques exemples: 44 % des responsables de l'accueil de ces centres n'ont pas déterminé le type de peau ou ne l'ont pas mentionné; 54 % n'ont pas eu de conversation avec le client – encore faut-il savoir ce que l'on entend par "conversation". Quand un client se présente, la personne qui se trouve à l'accueil peut très bien décider rapidement de le diriger vers une cabine sans discussion préalable. Par ailleurs, aucun reçu n'est donné. En outre, il semblerait que 20 % du personnel d'accueil desdits centres laissent entrer des jeunes de moins de 18 ans ou des personnes qui ont un type de peau 1, qui en principe ne peuvent pas utiliser ce genre de lampes. Si l'on considère les différents pourcentages (95 % et 20 %), on se rend compte que l'on doit procéder à des vérifications.

 

Pour ma part, j'ai le sentiment que la réglementation est très détaillée, ce qui a pour conséquence que personne ne la respecte complètement. C'est ainsi que les problèmes graves qui se posent échappent partiellement au contrôle. Je pense ici notamment au dosage, au temps d'exposition préconisé lors de la première, la deuxième, la troisième exposition, etc., mais aussi au délai à respecter entre les différentes expositions. Je souhaiterais donc qu'une liste de consignes à respecter soit établie. Dans 68 procès-verbaux, il est question d'une amende, 4 ont trait à des avertissements. Ces chiffres sont impressionnants. En réalité, à un certain moment, la fermeture des centres de bronzage qui contreviennent à la loi devrait être exigée. Cela dit, une telle fermeture ne peut être exigée que dans certains cas. C'est sur cette question que nous travaillons actuellement.

 

10.05  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, j'espère que vous poursuivrez vos efforts et que vous pourrez revenir vers nous avec des propositions concrètes.

 

Par ailleurs, il me semble que vous devriez vous centrer sur des priorités, à savoir la santé et la mise en place d'un système de sanctions facilement applicables. En effet, s'il n'y a pas de sanction, tout le monde s'en fiche, et si les sanctions sont trop lourdes (de type pénal), on n'aboutit jamais au résultat escompté. Comme je l'ai dit, les sanctions doivent être claires et facilement applicables.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de agressieve kredietverstrekkers" (nr. 14429)

11 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les pratiques agressives des dispensateurs de crédit" (n° 14429)

 

11.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, de agressieve wijze waarop kredieten worden aangeboden, is al een aantal keren aan de orde geweest. Ik zal proberen kort te zijn. U kent het kader.

 

Vrienden van mij kochten een simpel televisietoestel en werden zodanig gepusht om het op afbetaling te kopen dat zij dat uiteindelijk hebben gedaan.

 

Zij hebben het op krediet gekocht. Ze hebben een bedrag cash betaald en in drie keer het volledige toestel afbetaald.

 

De kous was daarmee spijtig genoeg niet af. Zij ontvingen een kredietkaart en werden wekelijks opgebeld, gemaild en ge-sms’t om hen ertoe aan te sporen toch maar gebruik te maken van het beschikbare krediet. Na aandachtige lezing achteraf van de heel kleine lettertjes werd duidelijk dat het krediet werd toegestaan aan woekerintresten. Ik kende de firma Buy Way niet, maar nu ken ik ze wel.

 

Mijnheer de minister, ik heb een aantal vragen. De eerste vraag mag u schriftelijk beantwoorden.

 

Wat is de jongste stand van zaken met betrekking tot de achterstallen in de aflossing van dat soort persoonlijke leningen? Is er sprake van een toename van het aantal achterstallen?

 

Uit het verhaal van dat televisietoestel leer ik dat bepaalde winkelketens er bijzonder veel aan gelegen is om de klant bijna te verplichten om op krediet te kopen. Krijgen zij een bepaalde commissie?

 

Is het normaal te noemen dat, als de klant dan toch toehapt en een dergelijk krediet sluit, meestal tegen beter weten in, er dan geen melding wordt gemaakt van de woekerintresten? Het zijn geschoolde personen die heel goed weten hoe de wereld in elkaar zit. Zij zijn heel formeel dat er geen uitleg werd gegeven over woekerintresten.

 

Vooral het door Buy Way wekelijks sturen van berichten naar de klanten om toch vooral gebruik te maken van het beschikbare bedrag, lijkt mij een totaal onaanvaardbare praktijk. Wie sterk in zijn schoenen staat, zal weigeren en niet toegeven, maar wie het economisch minder gemakkelijk heeft, zal misschien gemakkelijk overstag gaan.

 

Het kan toch niet de bedoeling zijn dat personen die geen krediet kunnen afbetalen, zodanig gepusht worden dat ze toch een krediet sluiten? In tijden van economische crisis moet de regering er alles aan doen om dat soort praktijken tegen te gaan. De voorbeelden uit het buitenland zijn duidelijk genoeg.

 

Neemt u nog bijkomende initiatieven? Kunt u nog iets doen?

 

11.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, de statistische stand van zaken per Gewest zal ik u gewoon meegeven.

 

De kredietsoort die u beschrijft, is waarschijnlijk geen persoonlijke lening maar een kredietopening met kaart, waarbij het krediet volgens verschillende minimumaflossingsschema’s kan worden afgelost. De verkoper beslist welke goederen tegen welk aflossingsschema worden afgelost.

 

Vaak wordt iemand verleid met een krediet van 0 %. Hij moet in voorkomend geval echter voor andere kredietopnames meer betalen.

 

Wij hebben ter zake cijfers van de Nationale Bank van België. Ik heb hier opgeschreven dat ze statistisch zouden moeten kunnen worden uitgesplitst. De kredietopeningen nemen sterk toe. Tussen oktober 2011 en 2012 zijn ze in het Brussels en Vlaams Gewest met 11 % en in het Waals Gewest met 8 % toegenomen. Het gaat over de achterstallige kredieten. Het aandeel van de overige soorten consumentenkredieten is daarentegen niet gestegen.

 

Ik moet wel opmerken – wij moeten dit statistisch proberen in te calculeren – dat in de genoemde cijfers ook de debetstanden op zichtrekeningen zijn vervat. Een houder van een zichtrekening die onder nul gaat, valt ook onder die cijfers. Overigens, wanneer iemand op zijn zichtrekening onder nul gaat, kost dat hem of haar ook veel geld.

 

Het spreekt voor zich dat de kredietgevers betalen voor de diensten van hun tussenperiode. Zijn ze daarom aan het duwen? Dat is misschien wel het geval. Er is met Comeos afgesproken dat extra opleidingen zullen worden ingericht en dat initiatieven zullen worden genomen om een aantal praktijken te beperken.

 

Het is niet normaal dat een en ander niet wordt vermeld, zoals u opmerkt. Er is een informatieplicht. Daarom hebben wij ook met Comeos afspraken gemaakt, teneinde op een veel betere manier met een dergelijke plicht om te gaan. Ik weet wel dat de heer Michel van Comeos beweert dat het allemaal niet nodig is, want dat alle betrokkenen hun informatieplicht al nakomen. Dat is echter niet waar. Er is nog altijd een vrij grote druk. Ik ben er zeker geen voorstander van.

 

In elk geval, indien wij daarover klachten krijgen, zijn zij voor de FOD Economie altijd een prioriteit.

 

De kredietgever is wettelijk verplicht de consument met regelmaat op de hoogte te houden van de toestand van zijn kredietopening. Onder meer moet de kredietgever de juiste situatie melden van het saldo, dat zich aandient. Maakt hij van zijn verplichting gebruik om reclame te maken, dan mag die in elk geval geen verkeerd beeld geven van de bestaande situatie.

 

Ik heb reeds aangegeven dat ik voorstander van een strengere controle ben. De financiële kredietwetgeving zal in Boek VII komen, zoals wij zopas hebben besproken. Het consumentenkrediet zal daarbij scherper worden gereglementeerd. Wij kunnen bepaalde praktijken niet uitschakelen, wat ik ook niet vraag. Een en ander zal niettemin strenger worden gereglementeerd.

 

11.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het gaat effectief over een kredietopening met kaart. U hebt dat heel juist gezien. Ik ben benieuwd naar de cijfergegevens op papier en ook naar het boek VII, met de strengere controle, want het kan niet dat consumenten zich in de problemen werken door dat soort praktijken.

 

Het zou bijvoorbeeld nuttig kunnen zijn om de klant een papier te laten tekenen, op het moment dat hij intekent op zo’n kredietopening, waaruit blijkt dat hij wel degelijk de kleine lettertjes heeft gelezen, dat hij op de hoogte is van de gevraagde woekerintresten en dat hij zich daarmee expliciet akkoord verklaart. Wij zien wel wat er in uw boek VII aan verscherpingen komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de nieuwe criteria voor de berekening van de premies voor levensverzekeringen" (nr. 14703)

12 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les nouveaux critères de calcul des primes d'assurances-vie" (n° 14703)

 

12.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik kom nog eens terug op de levensverzekeringen. Tijdens de vorige plenaire vergadering vroeg ik mij af of het verbod dat Europa ingesteld heeft op het onderscheid tussen man en vrouw voor levensverzekeringen wel in het voordeel van de consumenten zal uitdraaien. Verschillende verzekeringsmaatschappijen hebben intussen immers laten weten dat zij als reactie op het Europees verbod voortaan rekening willen houden met de gezondheid van de onderschrijvers van een schuldsaldoverzekering. Andere verzekeraars gewagen van een mogelijk onderscheid op basis van beroep of zelfs van woonplaats.

 

Mijn vragen aan u zijn de volgende, mijnheer de minister.

 

Hebt u kennisgenomen van de persberichten waarin de verzekeringsmaatschappijen aankondigden dat zij andere criteria willen gebruiken, zoals gezondheid, beroep of woonplaats, om de juiste bijpremie te bepalen?

 

Is hierover overleg gebeurd tussen de verzekeringssector en u? Ik weet wel dat het om een vrije markt gaat, maar dergelijke evoluties moet men toch in de gaten houden.

 

Lijkt dit u geen slechte evolutie, mijnheer de minister? Men evolueert zo immers naar een volledig gesegmenteerd product, waarin op de duur een kat haar jongen niet meer terugvindt. Sommige maatschappijen willen rekening houden met een abstract gegeven, zoals gezondheid. Andere combineren gezondheid met bijvoorbeeld de body mass index, en nog andere willen alleen met de body mass index rekening houden. Ik vraag mij af of zij niet volledig willekeurig hun premies bepalen.

 

Ik wil het nut uitgelegd zien van het schrappen van de zogenaamde ongeoorloofde discriminatie tussen mannen en vrouwen, terwijl men een zogenaamde geoorloofde discriminatie invoert, bijvoorbeeld op basis van de BMI.

 

Tot slot is er de politieke vraag die volgens mij iedereen zou moeten bezighouden. Vreest u niet dat er zo opnieuw categorieën van mensen worden gecreëerd? Het gaat hier om categorieën die 15 % of 20 % van de bevolking omvatten, als men ziet hoe obesitas oprukt. Vreest u niet dat sommige categorieën die met zulke hoge bijpremies worden geconfronteerd, uit de verzekeringsboot zullen vallen? Op welke manier wil u dat remediëren?

 

Ik dank u alvast voor uw antwoord.

 

12.02 Minister Johan Vande Lanotte: Ik zal hier relatief kort op antwoorden. Ik was er geen voorstander van om dit af te schaffen en ik ben dat nog steeds niet. Het is nu echter eenmaal een verplichting. Men heeft ons gezegd dat dit niet kan. Vind ik dat een wijze beslissing? Neen. Ik meen dat het een objectieve differentiëring was. Dat is echter een overweging die niet veel ter zake doet.

 

Met de wet die dit allemaal regelt en met de mortaliteitstabellen die we gepubliceerd hebben, hebben we geprobeerd dit zo goed mogelijk te begeleiden. In de wet staat heel duidelijk dat er een analyse komt. Het resultaat hiervan wordt opgevolgd, ook door het Prijzenobservatorium. Als het resultaat is dat de prijzen stijgen, dan gaan we een probleem hebben. Daarvan ben ik zeker. We hebben dan immers te maken met misbruik van een situatie. Er verandert niets en er zijn nog altijd evenveel mannen en vrouwen verzekerd. Als het resultaat is dat de gemiddelde prijs stijgt, dan heeft men daarvan misbruik gemaakt en zal ik niet aarzelen om het al dan niet aangepaste mededingingsapparaat te laten tussenkomen. We zullen die evolutie dus volgen via het Prijzenobservatorium. Dat staat in de wet en dat gaan we ook doen.

 

12.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt niet geantwoord op de filosofische vraag naar het nut van de ene discriminatie die ongeoorloofd is ten opzichte van de andere discriminatie, die dan wel geoorloofd is.

 

12.04 Minister Johan Vande Lanotte: Het antwoord is geen.

 

12.05  Peter Logghe (VB): Ik stel mij daarbij allerlei vragen, maar u hebt daarop ook geen antwoord.

 

12.06 Minister Johan Vande Lanotte: Ik heb gezegd: geen.

 

12.07  Peter Logghe (VB): We zullen die evolutie afwachten en wij komen nog terug op de zaak.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de daling van het aantal kredietaanvragen" (nr. 14785)

13 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la diminution du nombre de demandes de crédit" (n° 14785)

 

13.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, de bedrijven in België hebben voor het derde kwartaal op rij minder kredieten aangevraagd. Ook het volume is gedaald, zegt Febelfin. Bedrijven vragen minder kredieten aan en er wordt minder geïnvesteerd. De vraag daalde met 11 %. Het volume daalde zelfs met 16 %. Het aantal toegekende kredieten daalde eveneens met 16 %. Het volume viel terug met 24 %. Wij gaan dus in versneld tempo naar beneden, zo bekeken.

 

De vraag is eenvoudig, het antwoord waarschijnlijk iets minder. Het dalen van het aantal toegekende kredieten proberen tegen te gaan door de banken te verplichten de reden van weigering te vermelden, zal volgens mij onvoldoende zijn om het allemaal opnieuw in de goede richting te krijgen. Welke bijkomende maatregelen ziet u de regering nemen om het dubbele probleem van de kredieten aan te pakken? Bedrijven vragen te weinig kredieten aan en investeren te weinig en aan de andere kant komen de banken te moeilijk over de brug met kredieten. Van minister Laruelle weet ik dat zij de banken wil verplichten om hun weigering te motiveren, maar nogmaals, dat zal volgens mij als maatregel niet volstaan.

 

13.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, u stelde een korte vraag, maar het antwoord is zeer lang en wij kunnen daarover lang discussiëren.

 

Er is een klein beetje positief nieuws. Alhoewel wij onder het niveau van 2011 zitten, is in het derde kwartaal van 2012 volgens de Nationale Bank het tempo ietwat toegenomen. De Nationale Bank zegt er wel onmiddellijk bij dat zij denkt dat het in het laatste kwartaal van 2012 weer zal dalen.

 

Er zijn twee grote redenen. Ten eerste is er de vraag van de ondernemingen, wat economisch gezien een internationaal gegeven is. Ten tweede, de Baselnormen hebben toch een grote impact voor de banken. Wij zien dat de banken die moeilijke situatie steeds scherper brengen.

 

Er zijn verschillende initiatieven genomen. Zo heeft het Vlaams Gewest met de banken een aantal initiatieven genomen. Er is het Participatiefonds, dat voor kleine ondernemingen investeringskredieten verstrekt. Er is de volkslening, die iets grotere ondernemingen kan helpen. Al die initiatieven moeten volgens mij kunnen helpen.

 

Het basisgegeven blijft echter de scherpere condities voor de banken, die daar nog wel enkele jaren onder zullen lijden, tot zij voldoende capaciteit en reserves hebben opgebouwd om meer te brengen.

 

Moeten wij de Baselnormen dan maar verminderen? Dat denk ik nu ook weer niet. Wij zullen dat jammer genoeg moeten uitzweten. Door de verschillende initiatieven kunnen de federale en regionale overheden een aantal mogelijkheden bieden om nog te lenen, ook als de banken dat niet doen. Vandaag heb ik nog ergens gelezen dat 90 % van de kredieten door de banken verstrekt wordt, wat echt heel veel is. Daarbij moeten wij zeggen dat we dat model niet noodzakelijk definitief kunnen behouden.

 

13.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, wat u zegt over het Participatiefonds en de volkslening, klopt. Ik vind dat kredieten goedkoper moeten worden gemaakt, maar wij kunnen inderdaad niet om die Baselnormen heen.

 

Wij zouden ook iets kunnen doen aan de zekerheden. Het KeFiK moet volgens mij nog meer de rol spelen die het nu al voor een mooi deel op zich neemt. Het zou een pilootpunt kunnen krijgen in Vlaanderen, zodat het dichter bij de bedrijven zou kunnen staan.

 

Ik weet dat het niet gemakkelijk is om de vraag naar kredieten aan te zwengelen en het is evenmin gemakkelijk om het kredietaanbod aan te zwengelen. Toch zullen wij alles op alles moeten zetten. Misschien moeten wij dit inderdaad een paar jaar uitzweten, maar wij moeten proberen om de uitval zo laag mogelijk te houden.

 

Ik kom op deze vraag zeker nog terug.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le fonctionnement du Service de médiation Banques-Crédit-Placements" (n° 14800)

14 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de werking van de Bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen" (nr. 14800)

 

14.01  Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie d'être restés avec nous si tard.

 

Monsieur le ministre, je constate que vous avez le texte de la question sous les yeux, je vais donc la résumer.

 

Il me revient que l'arrêté royal allouant une subvention au CRIOC dans le cadre du projet "Service de Médiation Banques-Crédits-Placements" n'a toujours pas été pris pour l'année 2012. Cette subvention est destinée à couvrir les frais résultant de l'engagement par le CRIOC, pendant un an, d'un universitaire destiné à assurer la mission de représentant des intérêts des consommateurs au sein dudit service.

 

C'est un protocole d'accord qui a prévu la représentation de consommateurs au sein de ce service de médiation bancaire. Il est évidemment fondamental que les consommateurs soient représentés; Febelfin ne doit pas être seul à décider.

 

Je suis inquiète et c'est pour cette raison que je vous interroge. Je comprends et ne remets pas en cause votre attitude par rapport au CRIOC, mais je voudrais que toutes les subventions 2012 soient réglées et que le poste de cette personne, qui représente les consommateurs au sein de ce service, soit maintenu.

 

Monsieur le ministre, je ne vais pas lire toutes mes questions. Mais pouvez-vous me rassurer au sujet de cette personne pour qu'elle puisse continuer à être payée et à représenter les consommateurs au sein de ce service?

 

14.02  Johan Vande Lanotte, ministre: Madame Lalieux, le Conseil des ministres a approuvé, le 7 décembre dernier, l'octroi du solde de la subvention pour l'année 2012 au CRIOC. Tout sera liquidé. Il me reste encore à le signer. Ainsi, tous les engagements sont-ils pris pour l'année 2012.

 

Vous connaissez le problème auquel nous devons faire face. Nous devrons trouver un système transitoire pour 2013. Pour ce faire, un groupe de travail a planché sur les nouveaux statuts (des ombudsman, etc.). Aucun accord n'est hélas intervenu à ce jour, mais nous ferons en sorte de clôturer cette discussion au cours de la première quinzaine de janvier. Ensuite, nous pourrons trouver des solutions pour les questions en suspens. De toute façon, à la fin de l'année, tout sera réglé pour ce qui concerne 2012.

 

14.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de me rassurer.

 

Il faudra quand même trouver ce statut transitoire. Nous sommes évidemment demandeurs de tous les projets que vous annoncez début 2013, mais la présence de ces représentants est indispensable. Je ne connais pas celui qui travaille actuellement, mais je pense que ce service de médiation bancaire fonctionne bien. Nous l'avons voulu, et il ne faudrait donc pas qu'il soit mis à mal.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 18.59 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.59 uur.