COMMISSION DE LA DÉFENSE NATIONALE

De vergadering wordt geopend om 10.20 uur en voorgezeten door de heer Filip De Man.

La séance est ouverte à 10.20 heures et présidée par M. Filip De Man.

01 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Landsverdediging over "de door België opgeleide Congolese bataljons" (nr. 14486)

01 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Défense sur "la formation des bataillons congolais par la Belgique" (n° 14486)

Ten gevolge van een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor de vraag nr. 14486 van de heer Van der Maelen steunt het verslag voor het eerste deel uitzonderlijk op de tekst die de spreker heeft overhandigd.

01.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): (…)

België heeft de afgelopen jaren twee Congolese bataljons opgeleid.

Ten eerste, heeft een van de door ons land opgeleide bataljons deelgenomen aan de verdediging van Oost-Congo?

Ten tweede, zo ja, is het niet verstandig om het optreden van die twee bataljons en die activiteiten te evalueren? Dat gebeurt dan liefst door middel van een externe evaluatie, want de ervaring leert ons dat als een organisatie zelf haar werk mag evalueren, ze nog al eens vlug geneigd is om daaraan een heel positieve evaluatie te verbinden.

Ten derde, zou het niet verstandig zijn om vooraleer wij starten met de aangekondigde opleiding van een derde bataljon, die evaluatie volledig af te ronden, om zo lessen te trekken uit onze vorige opleidingen, zodanig dat de opleiding van het derde bataljon een zo groot mogelijke kans heeft op een goede afloop?

01.02 Minister Pieter De Crem: Collega Van der Maelen, zowel het 321^ste als het 322^ste bataljon van de Unité de Réaction Rapide, URR, heeft deelgenomen aan de verdediging van Oost-Congo. Ik kan hierover geen verdere details verstrekken, omdat het rapport hierover geclassificeerd is.

Het 23^e bataljon van de URR heeft inderdaad reeds een formele evaluatie ondergaan. Een bijkomende evaluatie van zowel het 321^e als het 322^e bataljon wordt opgenomen in de planning Operaties 2013, goedgekeurd tijdens de Ministerraad van vorige week vrijdag.

De basisvereiste om de evaluaties te kunnen uitvoeren, blijft echter de terugkeer van de bataljons naar hun garnizoenen.

Met betrekking tot de vragen over een externe evaluatie en de start van de training van het derde bataljon verwijs ik u naar mijn antwoord op 3 december in de commissie.

Alleszins kunnen en zullen alle gegevens daarover in de commissie voor de opvolging van militaire operaties van de Senaat worden verschaft; het rapport is geclassificeerd.

01.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ten eerste, ik vind het niet nodig om dat soort rapporten te classificeren. Als men dat toch doet, maakt men een normale werking van het Parlement onmogelijk.

Ik denk dat het de normaalste zaak van de wereld is dat men, als een land al twee opleidingen van bataljons achter de rug heeft, waarbij sommigen trouwens twijfels hebben over de kwaliteit van het geleverde werk, het Parlement de mogelijkheid geeft om de evaluatie in te kijken. Waarom moet die als geheim worden geclassificeerd?

Ten tweede, wij hebben vorige week in de commissie voor de Buitenlandse Zaken de heer Vircoulon gehoord. Hij is vertegenwoordiger van de International Crisis Group. Zowel de persoon als de organisatie is bekend als een van de grootste kenners van de problematiek in Oost-Congo.

Het verslag is nog niet klaar, maar ik heb zorgvuldig genoteerd wat hij heeft gezegd en dat komt neer op in hoofdzaak twee zaken. Een van de twee bataljons is betrokken geweest bij de verdediging van Bunagana, heeft gedurende korte tijd stand kunnen houden, heeft dan de benen genomen en zou zich thans in Oeganda bevinden.

Voorts heeft de heer Vircoulon zijn twijfels geuit over de zin van de opleiding van Congolese bataljons. Zolang er niets gebeurt aan de hele structuur van het leger, zolang men die niet gezond krijgt – en hij sprak onder meer van de commandolijn en van de vergoedingen voor de soldaten –, heeft het weinig zin om Congolese bataljons op te leiden.

Om het in beeldspraak te zeggen, als men na een tijdje de bestraling van een deel van een ziek lichaam stopt, dan wordt dat inmiddels iets gezonder geworden gedeelte opnieuw door de ziekte aangetast.

Ik dring erop aan dat het Parlement niet alleen vraagt om een externe evaluatie – dat moet iedereen voor zichzelf uitmaken –, maar zich ook ernstig buigt over de beschikbare evaluatierapporten en informatie van International Crisis Group, Human Rights Watch en Amnesty International. We weten dat er misbruiken zijn geweest door het Congolese leger. Wij moeten dat onderzoeken vooraleer wij beginnen aan de opleiding van een derde bataljon.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Landsverdediging over "de militaire samenwerking met Rwanda" (nr. 14596)

02 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Défense sur "la coopération militaire avec le Rwanda" (n° 14596)

02.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, bij een vorige gelegenheid heb ik u hierover al ondervraagd. Uw antwoord was dat de lopende samenwerking voor een stuk zou worden afgebouwd, maar dat de rest van de samenwerking zou doorgaan. Inmiddels is er een rapport gepubliceerd, door een expertengroep van de VN, waarin heel duidelijk werd gewezen op de nadere implicatie van Rwanda in de operaties van M23.

Mijnheer de minister, is dat rapport van de experten die voor de VN werken niet van aard om de hele militaire samenwerking tussen België en Rwanda stop te zetten?

02.02 Minister Pieter De Crem: Collega, in mijn antwoord op de vorige vragen die over de samenwerking met Rwanda zijn gesteld door collega Luykx en uzelf, heb ik reeds vermeld dat de militairen die in de Koninklijke Militaire School hun opleiding volgen hun studies kunnen voortzetten en afmaken. Die opleiding draagt niet alleen bij tot een verspreiding van onze waarden, maar zorgt ook voor het behoud van de strategische dialoog tussen beide partners.

Ik benadrukte bij die gelegenheid ook dat de conflictdeelname in Rwanda en Congo op andere hiërarchische niveaus is gesitueerd en dat de militaire coöperatie tussen België en Rwanda zeker geen aanleiding kan geven tot een effectieve, grondige participatie in het bestaande conflict op zich.

Met betrekking tot het standpunt dat door België wordt ingenomen tegenover Rwanda en Oeganda moet ik helaas verwijzen naar mijn collega van Buitenlandse Zaken en eigenlijk ook naar mijn collega van Ontwikkelingssamenwerking.

02.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb uw suggestie niet nodig om te weten dat ik ook die beide excellenties moet ondervragen. Er zijn vragen gerapporteerd. Ik vind het echter ook nodig om u te sensibiliseren. Ik wijs erop dat men in de rest van de internationale gemeenschap, gaande van Zweden tot de Angelsaksische landen, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, van oordeel is dat de nefaste rol die Rwanda in dit conflict speelt niet zonder gevolgen mag blijven.

Op allerlei domeinen worden er sancties opgelegd. De Verenigde Staten hebben bijvoorbeeld een belangrijk stuk van hun militaire samenwerking met Rwanda stopgezet. Ik meen dat het niet slecht zou zijn, mocht de Belgische minister van Defensie dezelfde soort bereidheid aan de dag leggen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de M. Christophe Lacroix au ministre de la Défense sur "la situation en Syrie et une possible intervention de l'OTAN" (n° 14628)

03 Vraag van de heer Christophe Lacroix aan de minister van Landsverdediging over "de toestand in Syrië en een mogelijke interventie van de NAVO" (nr. 14628)

03.01 Christophe Lacroix (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je reviens sur une partie de la question posée la semaine dernière en séance plénière; je vous interrogeais au sujet de la situation en Syrie mais également à propos de la décision de l'OTAN de déployer des missiles antiaériens Patriot en Turquie, le long de la frontière avec la Syrie, afin de protéger la Turquie d'éventuels tirs de missiles depuis la Syrie.

Cette décision marque véritablement un tournant dans ce conflit alors que nous apprenons que les États-Unis indiquaient leur inquiétude à l'idée qu'un régime de plus en plus assiégé réfléchisse à l'utilisation d'armes chimiques contre les Syriens. Cependant, plusieurs de mes questions sur les aspects strictement militaires n'ont pu trouver réponse alors qu'il s'agit d'un sujet crucial à la vue de la situation régionale.

Monsieur le ministre, comment cette décision de l'OTAN pourra-t-elle contribuer à la désescalade de la crise à la frontière turco-syrienne? Quelle fut l'attitude de notre pays durant ce vote et ce débat à l'OTAN? Comment le commandement opérationnel de cette opération de l'Alliance sera-t-il organisé et quel y sera le rôle de notre pays et celui de l'Union européenne? Selon vous, quelles seront les conséquences de ce déploiement sur la situation régionale ainsi que sur nos militaires présents notamment au Liban?

03.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, monsieur Lacroix, la Turquie a, par deux fois, invoqué l'article 4 du Traité parce qu'elle se sentait menacée et pour permettre des consultations au sein de l'Alliance à propos de la situation en Syrie. En date du 21 novembre 2012, la Turquie a formellement introduit une demande visant à renforcer ses capacités de défense antiaérienne et, en date du 3 décembre, le Conseil de l'Atlantique Nord a décidé le déploiement de missiles Patriot dans le Sud-Ouest de la Turquie.

La sécurité et la préservation de l'équilibre régional étant des facteurs clés, cette décision a été prise par consensus. L'OTAN insiste sur le caractère dissuasif de cette démarche et souligne sa solidarité inébranlable avec la Turquie. Le déploiement de ce système d'armes doit être vu dans un cadre strictement défensif et n'appuie en aucun cas une zone d'exclusion aérienne. Il vise principalement à permettre à la Turquie de garantir la protection de ses civils. Les missiles offriront une protection contre les fusées Scud syriennes.

En ce qui concerne la chaîne de commandement opérationnel, la responsabilité finale est entre les mains du SACEUR tandis que l'Air Command de Ramstein en Allemagne suit les opérations de près et octroie aux batteries de missiles Patriot la liberté de réaction, conformément aux règles d'engagement.

Ces mesures n'ont aucun impact, direct ou indirect, sur le déploiement de nos militaires au sein de l'opération UNIFIL dans le Sud du Liban.

03.03 Christophe Lacroix (PS): Merci, monsieur le ministre, d'avoir répondu précisément aux questions sur les aspects militaires. Pour ce qui concerne les aspects humanitaires, comme vous me l'aviez indiqué en séance plénière, j'ai posé une question à votre collègue le ministre des Affaires étrangères, M. Reynders.

Voorzitter: Karolien Grosemans.

Présidente: Karolien Grosemans.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

04 Vraag van de heer Filip De Man aan de minister van Landsverdediging over "de hervorming van de wacht" (nr. 14670)

04 Question de M. Filip De Man au ministre de la Défense sur "la réforme de la garde" (n° 14670)

04.01 Filip De Man (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, vorige week heb ik u over de hervorming van de wacht al geïnterpelleerd en u had toen beloofd dat u uw antwoord nog zou uitbreiden, vandaar deze nieuwe vraag.

Het gaat over de hervorming van de professionele wacht. Vroeger was de professionele wacht altijd een doorstroomfunctie, uitgezonderd voor de waker-hondenmeesters omdat zij een doorgedreven vorming krijgen, een eigen diensthond en een ambtscode.

Als ik u vorige week goed begrepen heb, mijnheer de minister, dan zou de functie van waker-hondenmeester in de toekomst geen exclusieve functie meer zijn, maar een doorstroomfunctie. U zei vorige week: “Aangezien die wakers geen exclusieve functie invullen en de wacht slechts een van hun uit te voeren opdrachten betreft, die zij via een beurtsysteem uitvoeren, wordt bespaard op het totaal aantal functies." Daarmee citeer ik letterlijk uit uw antwoord.

Mijnheer de minister, daarom heb ik de volgende vragen.

Heeft het gevolgen dat de honden om de haverklap een nieuwe meester krijgen? Is dat niet gevaarlijk?

U beloofde mij tijdens de vorige commissievergadering de cijfers te geven, daarom herhaal ik deze vraag. Zullen inderdaad op 31 december tientallen wakers moeten stoppen?

Waarom worden er momenteel vier nieuwe hondenmeesters alsmede nieuwe honden opgeleid als er straks veel moeten afvloeien? Het lijkt erop dat men aanstuurt op de vervroegde uitstap van de oudere hondenmeesters om te besparen op de loonkosten.

Voorts is mij niet duidelijk waarom de hondenmeesters die de hond definitief meenemen naar huis, niet het bedrag van 549 euro krijgen, waarover u vorige week sprak, en dat het leger jaarlijks per dier uitgeeft aan voeding en medische kosten. Is het niet te verkiezen de hondenmeesters een vergoeding te geven in plaats van de honden te euthanaseren?

Ten slotte herhaal ik mijn vraag over het nut van de afvloeiingen, want ik zie nog altijd niet waar de winst zit als men één waker-hondenmeester met scheper moet vervangen door twee schildwachten.

04.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw de voorzitter, collega De Man, ik antwoord u vandaag in het verlengde van mijn antwoord van vorige week.

De functie van waker-hondenmeester is een doorstroomfunctie en dat zal ook in de toekomst het geval blijven. Dat betekent dat er geen waker-hondenmeesters aan de basis worden gerekruteerd, maar dat zij worden aangeduid binnen Defensie volgens de behoeften en mits de indiening van kandidaturen.

Na hun vorming blijft elke waker-hondenmeester met zijn respectievelijke hond een ploeg die de opdracht in exclusieve functie uitvoert. De hond wordt nooit doorgegeven, behalve indien de waker-hondenmeester stopt met de uitoefening van zijn functie. In een dergelijk geval, bij het overdragen van de hond, wordt er niet enkel gekeken naar de compatibiliteit met de nieuwe waker-hondenmeester, maar wordt er ook in een inloopperiode voorzien.

Ingevolge de vermindering van het aantal effectieven, zoals voorgeschreven in het regeerakkoord, brengt Defensie het aantal posten van waker-hondenmeester terug van 365 naar 266. In sommige kwartieren zal de wacht in de toekomst namelijk door twee schildwachten worden uitgevoerd. Die militairen nemen dan deel aan een beurtrol. Zij blijven hun hoofdfunctie uitoefenen en dienen af en toe de wacht te vervullen. De post van waker-hondenmeester wordt niet langer hernomen op de organieke tabel van Defensie, wat een besparing van functie betekent.

In november 2012 telde Defensie 292 waker-hondenmeesters, een teveel van 26 personen ten opzichte van de voorziene 266 posten. Rekening houdend met de pensioneringen in 2013, zal Defensie volgend jaar 263 waker-hondenmeesters tellen. Daarom werd beslist om over te gaan tot de vorming van een aantal bijkomende waker-hondenmeesters.

Wanneer een hond niet langer prestaties levert in opdracht van Defensie, wordt het dier gereformeerd. Op vraag van de waker-hondenmeester wordt die hond aan hem toegewezen en stopt elke financiële tegemoetkoming vanwege Defensie. Die hond wordt dan namelijk zijn privéhond. Indien de waker-hondenmeester dat niet zou wensen, neemt Defensie de verdere zorgen voor het dier op zich en zal de hond geplaatst worden in een militaire kennel. Van euthanasie is er geen sprake.

04.03 Filip De Man (VB): Mijnheer de minister, ik ben blij dat u vandaag in uw antwoord wel cijfers geeft. Dat levert het voordeel van de duidelijkheid op voor betrokkenen.

Ik hoop evenwel dan aan betrokkenen individueel zal worden uitgelegd wat hen te wachten staat. U begrijpt dat dit voor die mensen zeer belangrijk is, want hun verdere carrière hangt van die beslissingen af. Ik hoop dus dat zij op enige menselijke aanpak kunnen rekenen en nog in de loop van deze maand zullen vernemen wat er precies met hen en met die honden zal gebeuren.

04.04 Minister Pieter De Crem: Sta mij toe om voor alle duidelijkheid te herhalen dat de functie van waker-hondenmeester blijft bestaan. Ik meen dat u dat zo uit het antwoord kunt begrijpen.

04.05 Filip De Man (VB): Ik heb dat zo begrepen, mijnheer de minister. Er is dus geen afschaffing van de functie, wel een inkrimping van het aantal. Die mensen zitten met veel vragen en hopelijk zullen deze nog deze maand worden beantwoord door de officieren die zich daarmee moeten bezighouden.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Voorzitter: Filip De Man.

Présidente: Filip De Man.

05 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense sur "le site 'e-Quip'" (n° 14705)

05 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Landsverdediging over "de website 'e-Quip'" (nr. 14705)

05.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'Agence européenne de Défense (AED) a annoncé la mise en place d'une plate-forme, baptisée 'e-Quip', pour permettre à ses 26 États membres de vendre ou d'échanger leur matériel militaire en surplus.

On sait, en effet, que confrontés à la réduction généralisée de leurs dépenses militaires, les pays de l'Union européenne retirent souvent du service de nombreux systèmes d'armes ou réduisent leur arsenal en cherchant éventuellement à les revendre.

Monsieur le ministre, la plate-forme concerne les 26 États membres qui participent à l'AED. Qu'apporte-t-elle de plus qui ne pouvait-être réalisé auparavant? En effet, il y a déjà eu des systèmes de vente et d'achat d'armes entre les États membres? Est-iI prévu de l'élargir à l'avenir? La Belgique prévoit-elle à court terme d'utiliser cette plate-forme? Si oui, pour quel type de matériel? Quel en est le bénéfice escompté?

05.02 Pieter De Crem, ministre: Cher collègue, compte tenu de la réduction des forces armées, de nombreux pays sont confrontés à un surplus de matériel déjà en service ou en commande. Quelques pays membres ont demandé à l'Agence européenne de la Défense (AED) s'il n'était pas possible d'établir un marché électronique non commercial où les pays pourraient informer les autres pays de leur matériel excédentaire.

Le 22 mars, cette proposition a été reçue favorablement par le steering board, le comité directeur de l'AED, sous sa forme ministre de la Défense. L'Agence annonce, en effet, la mise en place d'une plate-forme 'e-Quip' par le biais du EDA Defence Portal, portail en cours de développement.

La plate-forme devrait contribuer, selon l'AED, à la mise en place d'un marché électronique non commercial, permettant aux États membres d'échanger des informations quant à leur matériel excédentaire en vue d'un marché éventuel de gouvernement à gouvernement.

Une discussion a été menée au sein du groupe de travail 'e-Quip' quant à un élargissement possible au sein de cette plate-forme. En ce moment, il n'y a aucun élargissement prévu. La Défense dispose déjà d'un site reprenant le matériel excédentaire, accessible à d'autres pays.

Cependant, quelques représentants de la Défense assistent aux réunions d'un groupe de travail 'e-Quip'.

La Défense attend de plus amples informations venant de l'Agence européenne de la Défense avant de prendre position quant à une participation formelle à cette plate-forme. Cette question sera de nouveau inscrite à l'ordre du jour d'une prochaine réunion avec mes homologues.

05.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie. A priori, on se dirige vers une rationalisation, à partir du moment où l'on connaît mieux les armements et les équipements éventuellement disponibles à bon prix et interopérables.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

06 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense sur "une participation de la Belgique à une opération au Mali" (n° 14706)

06 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Landsverdediging over "de eventuele Belgische deelname aan een operatie in Mali" (nr. 14706)

06.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question date d'il y a quelques jours. Or, l'actualité est très riche et évolue vite. Je vais vous lire la question préparée mais je serais heureux si vous pouviez éventuellement adapter votre réponse à l'évolution de la situation. Nous avons effectivement appris entre-temps que le premier ministre malien avait été démissionné par l'armée, ce qui complique encore davantage l'avenir de cette opération.

Le Conseil des ministres a approuvé, le 30 novembre 2012, le déploiement d'un officier de liaison belge de l'état-major militaire de l'Union européenne (EUMS) au quartier général de la Communauté économique des États d'Afrique de l'Ouest (CEDEAO) à Abuja pour assurer l'échange d'informations entre l'EUMS et la CEDEAO, fournir un appui lors de la planification éventuelle d'un engagement de la CEDEAO au Mali et apporter un avis et une expertise militaire à la délégation de l'Union européenne à Abuja.

Début novembre, les pays membres de la Communauté économique des États d'Afrique de l'Ouest, puis de l'Union africaine, ont approuvé l'envoi dans le Nord du Mali d'une force militaire internationale de 3 300 hommes pour une durée d'un an, soutenue sur le plan logistique par des pays occidentaux, dont le nôtre. Mais l'inconnue continue de planer sur la manière dont la force sera recrutée, dirigée, entretenue, entraînée, déployée et financée.

Cela rend l'ONU circonspecte quant à une opération au Mali. Le secrétaire général des Nations unies, Ban Ki-moon, met en avant le risque de voir une telle opération aggraver la situation humanitaire déjà extrêmement fragile et entraîner de graves violations des droits de l'homme. Il appelle les quinze membres du Conseil de sécurité, censés se prononcer le 10 décembre sur cette intervention, à la plus grande vigilance.

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes. Où en sont les préparatifs de la CEDEAO et d'éventuels partenaires européens, en ce compris la Belgique, pour une opération au Mali? Visiblement, la Belgique compte participer à cette opération. Sous quelle forme? Quels sont les termes de références de l'officier de liaison envoyé par la Belgique? Des moyens additionnels seront-ils déployés ultérieurement par notre pays? Partagez-vous l'inquiétude du secrétaire général des Nations unies? De quelle manière les derniers évènements vont-ils compliquer encore le déploiement d'une telle force? Quelle est votre analyse de cette situation?

06.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, monsieur Dallemagne, l'avancement des préparatifs de la Communauté économique des États de l'Afrique de l'Ouest, dans le cadre d'une opération au Mali, a été présenté par le secrétaire général de l'ONU, M. Ban Ki-moon, au Conseil de sécurité le 28 novembre 2012.

Les membres du Conseil de sécurité ont exprimé leur volonté d'autoriser le plus vite possible un déploiement au Mali de la mission internationale de soutien sous conduite africaine. Je partage le souhait du Conseil d'apporter une réponse positive à la demande africaine dans les plus brefs délais.

Le Conseil de l'Union européenne a approuvé, en date du 10 décembre 2012, le concept de management de crise pour une possible mission militaire au Mali. Cette décision permet de continuer le processus de planification européen. Cette mission éventuelle sera chargée d'entraîner et d'assister les forces armées maliennes. Aucune participation à des actes de combat n'est envisagée. L'éventuelle mission européenne agira en toute indépendance vis-à-vis de la CEDEAO.

La Belgique, en tant que membre de l'Union européenne, et la Défense, en particulier, étudient les possibilités de contribuer à cette éventuelle mission européenne. À ce stade, il est trop tôt pour préciser la forme que pourrait prendre une telle contribution.

Comme vous l'avez mentionné, dans le cadre des efforts européens dans cette crise, le Conseil des ministres a approuvé, le 30 novembre 2012, le déploiement d'un officier de liaison belge de l'état-major de l'Union européenne au quartier général de la CEDEAO à Abuja au Nigeria pour assurer l'échange d'informations entre l'EUMS et la CEDEAO et ainsi pouvoir fournir un appui lors de la planification éventuelle d'un engagement de la CEDEAO au Mali et apporter un avis et une expertise militaires à la délégation de l'Union européenne à Abuja.

Nous sommes confrontés à la totale imprévisibilité de la situation quotidienne au Mali. Nous nous basons donc sur les informations que nous recevons par des canaux internationaux mais aussi sur nos propres informations. Les événements qui se sont déroulés durant les dernières 48 heures ont coloré d'une autre manière une éventuelle opération militaire au Mali.

Nous sommes dans la phase de planification. La Belgique a proposé de jouer un rôle, si besoin en était, par exemple pour l'entraînement, domaine dans lequel nous avons une grande expertise en Afrique.

06.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie vivement pour ces éléments d'information.

Je me réjouis de vos efforts et de ceux du gouvernement belge pour essayer d'intervenir dans ces conflits, pour tenter de les résoudre et de ramener une situation politique acceptable au Mali.

Je m'inquiète par ailleurs – comme vous, j'imagine – de voir des conflits comme ceux en cours au Mali ou dans l'Est du Congo s'enkyster et trouver difficilement des solutions. Je suis inquiet de voir que ces conflits peuvent avoir des conséquences déstabilisatrices extrêmement importantes sur l'ensemble de leur région. Je souhaite que vous-même et vos collègues du gouvernement insistiez auprès des gouvernements de l'Union européenne pour mener une véritable politique proactive dans la résolution de ces conflits.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 10.53 uur tot 10.59 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 10.53 heures à 10.59 heures.

07 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense sur "la participation belge à des missions internationales" (n° 14708)

07 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Landsverdediging over "de deelname van België aan internationale missies" (nr. 14708)

07.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, en Conseil des ministres du vendredi 30 novembre, la participation belge à des missions internationales a été approuvée, en ce compris l'engagement de 124 militaires à bord du Narcis et du Godetia pour une opération dans la Baie de Somme du 5 au 15 novembre et l'engagement de la Louise-Marie dans l'opération Atalante.

En fait, ces deux approbations sont intervenues après le début, voire la fin de ces deux opérations.

Pourquoi les approbations à un tel moment?

Quelles en seraient les conséquences en cas de problème?

07.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, monsieur Dallemagne, les opérations auxquelles vous faites référence ont été approuvées par le Conseil des ministres du 1^er juillet 2011.

En effet, lors de ce Conseil, l'engagement opérationnel pour l'année 2012 avait été approuvé. Y était entre autres proposé de mettre en œuvre, fin 2012, une frégate au bénéfice de l'EU-NAVFOR Atalante pour une période de trois mois. Par ailleurs, comme chaque année, il avait été proposé de participer à diverses campagnes d'enlèvement d'explosifs en mer, et ce, sur base d'une contribution belge à des opérations multinationales.

Les décisions prises lors du Conseil des ministres du 30 novembre ne consistent qu'à fixer le statut administratif et pécuniaire du personnel engagé dans ces opérations. Cette décision n'est intervenue qu'en date du 30 novembre par le fait qu'à l'exception des décisions urgentes, il n'y a pas eu de Conseil des ministres lors de la période du conclave budgétaire. Une décision urgente n'était pas requise vu que la décision d'opportunité avait déjà été prise.

07.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, si je comprends bien, il n'y a donc pas eu de conséquence sur le plan des assurances, ni sur le plan pécuniaire. Pourtant, dans la décision de juillet 2011, je ne pense pas qu'il avait été précisé que l'opération se déroulerait en Baie de Somme.

J'entends donc qu'il n'y a pas de conséquence. J'imagine néanmoins qu'à l'avenir, vous ferez en sorte que ces décisions puissent être prises, si possible, avant leur exécution.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

08 Question de M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "le programme Belgian Soldier Transformation (BEST)" (n° 14735)

08 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "het BEST-programma (Belgian Soldier Transformation)" (nr. 14735)

08.01 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, voici bientôt deux ans, le gouvernement s'accordait sur le lancement d'un marché de fournitures pour l'acquisition du matériel nécessaire au programme de transformation du soldat belge, autrement dit: BEST. C'est à la fois un équipement particulier, une SmartVest pour le soldat, et un kit véhicule.

BEST est destiné à améliorer la protection et l'efficacité du fantassin débarqué, par l'introduction d'un système qui doit apporter une amélioration significative pour le combat. Ce programme est donc essentiel si notre pays veut interagir avec ses alliés dans les zones de conflits au cours des prochaines années. La Défense souhaite commander le strict minimum pour l'ensemble de ses composantes, dans l'esprit 'Train as you fight'", soit 4 471 SmartVests. Cette livraison sera précédée par une petite série de pré-production pour un peloton – quarante SmartVests, y compris la modification de cinq véhicules

Monsieur le ministre, cette pré-production, estimée à cinq millions d'euros, devait être livrée fin de cette année. Qu'en est-il? La Défense a mis en avant les intérêts opérationnels, techniques, financiers et industriels d'une coopération internationale garantissant la participation des industries des pays participants: Belgique, Pays-Bas et Luxembourg. Les Pays-Bas sont reconnus comme Lead Nation du programme.

Par rapport au suivi de ce dossier, il est utile de savoir comment se déroule la coopération avec les Pays-Bas. C'est un élément essentiel de notre politique. Tous les éléments du système sélectionné sont-ils conformes au cahier des charges?

Les Pays-Bas sont Lead Nation, c'est bien, mais des sociétés belges sont-elles bien associées au projet? Si oui, quelle est la participation prévue pour nos entreprises? Il faut évidemment prévoir des retombées pour celles-ci dès lors que nous sommes associés à ce projet.

Plus généralement, pourriez-vous nous faire savoir le calendrier prévisionnel actualisé pour ce programme?

08.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, le programme BEST (Belgian Transformation Soldier) est repris dans le plan d'investissement dans le domaine de la défense et de la sécurité 2012-2014 comme un programme conditionnel vu le retard encouru par la rédaction du cahier des charges. Le programme est en effet réalisé avec les Pays-Bas comme le Lead Contracting Nation. Après la phase de sélection, trois candidats ont été retenus.

Ces firmes ont reçu le cahier spécial des charges et ont été invitées à fournir des vestes de test. Après une période de test, il s'est avéré que ces vestes ne répondent pas totalement aux exigences techniques. Le Steering Committee du programme BEST a dès lors demandé de modifier les spécifications sur base desquelles les firmes devront représenter un modèle de test.

L'évaluation de ces nouveaux modèles devrait avoir lieu dans le courant des mois d'avril et mai 2013. Après acceptation de ces modèles, une firme sera retenue pour la production des vestes prototypes. La livraison des prototypes est prévue au premier semestre 2014. Après évaluation des vestes prototypes sur le terrain pour chaque nation, la commande des vestes en série pourra se faire dans le courant de l'année 2014, après l'obtention de l'accord de la commission des Achats militaires et du Conseil des ministres.

La coopération se déroule comme prévu. Son but est de proposer une solution qui soit conforme aux spécifications du cahier spécial des charges. Ceci fait l'objet de la procédure de négociation qui est en cours. Compte tenu du fait que le programme se trouve toujours en phase d'évaluation, un aperçu définitif d'une participation industrielle belge n'est pas encore disponible. Ceci fera l'objet de la négociation menée par le SPF Économie.

08.03 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse complète. Il est très agréable d'avoir une réponse aussi détaillée de votre part, j'en avais presque perdu l'habitude!

Vous revenez sur le retard, vous nous renseignez sur les trois firmes. Vous nous dites que les projets rentrés ne correspondent pas aux spécifications. Vous nous indiquez que l'évaluation devrait avoir lieu en avril et que les vestes prototypes ne pourraient être livrées qu'au premier semestre 2014.

Ce dossier a donc pris beaucoup de retard, mais apparemment surtout du fait des firmes, qui n'ont pas rentré un projet adapté.

Monsieur le ministre, une de mes questions est restée en suspens. Je peux comprendre que vous n'ayez pas encore tous les éléments d'analyse qui permettraient d'y répondre. Ce que je souhaiterais, c'est vous entendre confirmer qu'il y aura des retombées pour des firmes belges.

Nous avons, dans le cadre de l'accord de gouvernement et des débats menés au sein de notre commission, insisté sur la coopération internationale en matière de défense, sur les niches d'excellence, de spécialisation, etc. La coopération est au cœur de notre démarche, mais ce qui doit aussi l'être, c'est le retour pour nos entreprises.

À cet égard, vous ne m'avez pas répondu. Je vous demande d'être attentif à cet aspect, dans le respect des législations, d'autant que d'après mes informations, le Lead Nation pris par les Pays-Bas à ce sujet privilégie une firme israélienne, dont les propositions en matière de vestes ne correspondraient pas aux spécificités de l'armée belge. Je voudrais vraiment attirer votre attention sur cet aspect, monsieur le ministre.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De voorzitter: Mijnheer Ducarme, u bent in staat om hier zodanig lang te praten dat er nog een negende lid van de meerderheid zou kunnen binnenwaaien. De oppositie ziet dit uiteraard niet zitten.

Collega’s, ik kan alleen maar vaststellen dat wij nog altijd niet in aantal zijn om de bespreking van het wetsontwerp aan te vatten. Wij zullen alle vragen uitstellen naar een volgende commissievergadering want ik kan maar moeilijk iemand straffen. Ik wil toch wel de opmerking maken dat de vraag nr. 14071 van mevrouw Slegers, over de militaire begraafplaatsen, nu voor de tweede keer wordt uitgesteld en dus wordt omgezet in een schriftelijke vraag zoals reglementair bepaald.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.12 uur.

La réunion publique de commission est levée à 11.12 heures.