Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

 

du

 

Mardi 11 décembre 2012

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 11 december 2012

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.32 uur en voorgezeten door de heer Siegfried Bracke.

La séance est ouverte à 14.32 heures et présidée par M. Siegfried Bracke.

 

01 Vraag van de heer Ben Weyts aan de eerste minister over "de uitlatingen van minister Milquet inzake de oproepingsbrieven voor de lokale verkiezingen in de faciliteitengemeenten" (nr. 13297)

01 Question de M. Ben Weyts au premier ministre sur "les déclarations de Madame la ministre Milquet relatives aux convocations électorales pour les élections locales dans les communes à facilités" (n° 13297)

 

01.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de eerste minister, ik ben verrast dat mijn vraag als eerste wordt behandeld. Ik had niet verwacht dat er zo weinig mensen zouden opdagen, maar zo weet u nu wie uw trouwste mensen zijn. Van de heer Doomst wist u het al, van mij is het iets nieuws.

 

De actualiteitswaarde van mijn vraag die midden september werd ingediend, is intussen natuurlijk gedaald. Als men in deze commissie zo lang de eerste minister moet missen, krijgt men zulke situaties. Toch blijft de grond van mijn vraag actueel en zelfs relevant voor de toekomst.

 

In september was er onenigheid over de oproepingsbrieven in de zes faciliteitengemeenten. Vice-eersteminister Milquet vond het toen nodig zich zeer geprononceerd uit te spreken over die thematiek. Volgens haar was het vervroegd versturen van oproepingsbrieven, wat de Vlaamse regering precies deed om het probleem op te lossen en om te zorgen voor pacificatie, een demarche die niet overeenstemde met de Vlaamse regelgeving. Meer bepaald stelde minister Milquet dat hier gehandeld werd op basis van een vermoeden dat de zes betrokken burgemeesters van de faciliteitengemeenten de oproepingsbrieven niet in het Nederlands zouden versturen, hoewel zij dat via de pers al wereldkundig hadden gemaakt.

 

In februari 2011 riep minister Milquet nota bene zelf nog op om de regelgeving van de Vlaamse regering te overtreden door geen Nederlandstalige oproepingsbrieven te versturen maar tweetalige, opnieuw in strijd met de taalwetgeving.

 

In september was er opnieuw een oproep om de regelgeving van de Vlaamse regering naast zich neer te leggen. Het was eigenlijk een oproep tot incivisme van de vice-eersteminister van uw regering.

 

Mijnheer de eerste minister; ik dacht dat u zeer begaan was met principes zoals federale loyaliteit, federale solidariteit of samenwerkingsfederalisme. Dat staat allemaal nogal haaks op de houding van minister Milquet in de zes faciliteitengemeentes.

 

Hoe lang laat u nog betijen? Hoe vaak mag een federaal minister nog oproepen om de Vlaamse of een andere regering niet te gehoorzamen?

 

Vertolkte minister Milquet een regeringsstandpunt?

 

Vond u het als regeringsleider niet opportuun om, in het kader van die federale loyaliteit en het respect voor de autonomie en de uitoefening van de bevoegdheden door de federale regering, op te treden en minister Milquet het signaal te geven dat ze zich met de eigen zaken moest bezighouden?

 

Bent u nog steeds van mening dat de BHV-akkoorden zorgen voor communautaire vrede in de Rand?

 

01.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Het is als eerste minister niet mijn taak om commentaar te geven. Ik leid de regering en hou me bezig met de burgers van de 589 gemeenten van ons land. Er zit zowel een politiek als een juridisch aspect aan de problematiek van de uniforme toepassing van de taalwetgeving.

 

Wat het juridische aspect betreft, kan ik het volgende zeggen. Sinds een aantal jaren verschillen meerdere autoriteiten en rechtbanken van mening over de toepassing en de interpretatie van het taalregime in deze zes gemeenten. Op politiek vlak zorgen deze uiteenlopende juridische interpretaties voor communautaire spanningen. Bepaalde politieke verantwoordelijken, zowel aan Franstalige als aan Nederlandstalige kant, leven van deze spanningen en zijn er dus enkel op uit het conflict in deze gemeenten aan te wakkeren.

 

De regering en de acht politieke partijen van het institutioneel akkoord zijn daarentegen geen toeschouwers, maar nemen actief deel aan het politieke leven. Met de zesde staatshervorming hebben de acht partijen ervoor gekozen om voor oplossingen te zorgen. De acht partijen hebben daartoe instrumenten uitgewerkt. Deze instrumenten hebben onder meer tot doel om de verschillende interpretaties van het taalregime in de zes gemeenten wettelijk te regelen.

 

Ik denk onder meer aan de rol die de algemene vergadering van de Raad van State kreeg toebedeeld. Ik denk ook aan de nieuwe procedure voor het benoemen van burgemeesters.

 

Naast deze instrumenten is er echter meer nodig om beter samen te leven. Wat dat betreft hebben de politici als eerste een grote verantwoordelijkheid. Alle betrokken actoren moeten hun politieke wil tonen. In dat opzicht moet u nog heel wat inspanningen leveren, mijnheer Weyts. Hier staat in mijn tekst een smiley bij.

 

De voorzitter: Dat is opgenomen in het verslag.

 

01.03  Ben Weyts (N-VA): Ik dacht dat daar aan het einde mevrouw Milquet zou volgen in plaats van mijnheer Weyts. Dat zou iets preciezer zijn geweest.

 

Vreemd genoeg zegt u dat er verschillende interpretaties bestaan van de rechtbanken met betrekking tot het taalregime. Er zijn uiteenlopende interpretaties. Als ik het goed begrijp aanvaardt u dus de interpretatie van de Vlaamse regering niet ten aanzien van de omzendbrieven-Peeters en de taalwetgeving? U zegt dat er verschillende interpretaties zijn. Sommige mensen denken er anders over. U zegt dus dat u niet aanvaardt dat de Vlaamse regering – niettegenstaande het feit dat zij bevoegd is en niettegenstaande het primaat van de politiek – bepaalt hoe de taalwetgeving geïnterpreteerd moet worden. Tot nader order is nochtans enkel en alleen de Vlaamse regering ter zake bevoegd. U zegt echter dat er uiteenlopende interpretaties bestaan. Die andere zijn dus even geldig als die van de Vlaamse regering. Dat vind ik nogal kras voor de premier van een federaal land in deze institutionele indeling.

 

Ten tweede, u verwijst naar de communautaire akkoorden en nieuwe wettelijke bepalingen. Als die één ding hebben bewezen en als de actualiteit van de afgelopen maanden iets heeft aangetoond bij ons in de Vlaamse Rand, dan is het net dat uw communautaire akkoorden helemaal niet hebben geleid tot communautaire pacificatie maar tot het tegendeel. Er is nog nooit zoveel communautaire heibel geweest rond de verkiezingen, rond de oproepingsbrieven en rond De Gordel. Sommige rabiate Franstaligen menen zelfs dat Vlaamse gezinnen en kinderen niet meer mogen fietsen en wandelen in een Vlaamse gemeente als Sint-Genesius-Rode. Dat bewijst dat uw akkoorden de Vlamingen uiteindelijk gewoon veel geld hebben gekost en leiden tot meer problemen in plaats van tot minder.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Questions jointes de

- M. Éric Jadot au premier ministre sur "la relance industrielle du secteur sidérurgique" (n° 13163)

- M. Olivier Destrebecq au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la politique industrielle en Belgique" (n° 13752)

- Mme Muriel Gerkens au premier ministre sur "la mobilisation nécessaire vis-à-vis d'ArcelorMittal et un plan industriel belge sidérurgique" (n° 14300)

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Éric Jadot aan de eerste minister over "het herstelbeleid voor de staalindustrie" (nr. 13163)

- de heer Olivier Destrebecq aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het industriebeleid in België" (nr. 13752)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de eerste minister over "de noodzaak om de krachten te bundelen tegen ArcelorMittal en een plan voor de Belgische staalindustrie" (nr. 14300)

 

02.01  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, je vous remercie pour votre présence. Le sujet triste et malheureux que je vais aborder nous préoccupe tous. Nous avons déjà eu l'occasion d'en débattre. Carsid, Ford Genk, Duferco, NLMK, etc. Vous-même en avez cité beaucoup d'autres lors de votre déclaration de politique générale.

 

Depuis plusieurs mois maintenant, les grandes entreprises ferment leurs portes et quittent la Belgique. Le constat est vrai en Wallonie comme en Flandre. Rien que dans ma ville, à La Louvière, les usines sidérurgiques sont sur le point de licencier plus de 600 travailleurs et de réduire le salaire des autres. Pourquoi? Car elles perdent de l'argent, beaucoup d'argent et sont contraintes de réduire leurs coûts de fonctionnement.

 

J'ai bien conscience que la problématique n'est pas spécifiquement belge; elle s'inscrit dans un contexte plus global qui appelle à des solutions sur le plan européen, sur le plan international. Toutefois, avec notamment un coût salarial exorbitant, un des plus hauts du monde, force est de constater que la politique industrielle menée en Belgique ne tient pas la route. Elle est loin de favoriser la création et le développement des entreprises. L'écart salarial, le coût de l'énergie, les charges sociales minent la trésorerie des entreprises implantées sur notre territoire. À politique inchangée, nous sommes persuadés que nous allons droit dans le mur!

 

Voici quelques mois, j'ai appelé la ministre de l'Emploi, en commission et en séance plénière, à mettre en place une politique globale en faveur des bassins sidérurgiques. Nous en avons plusieurs en Belgique qui présentent les mêmes difficultés, les mêmes forces et les mêmes faiblesses. Ce sont des traits communs à l'ensemble des bassins sidérurgiques. Je demeure convaincu qu'une réflexion globale entre les partenaires sociaux et les divers niveaux politiques s'impose.

 

Malheureusement, votre collègue s'est contentée de renvoyer la balle à ses homologues régionaux. Même si notre pays est un État fédéral, mêmes si les compétences économiques sont ventilées entre les différents niveaux de pouvoir, une politique industrielle concertée s'impose. En la matière, prévoyez-vous d'établir le nécessaire dialogue entre le niveau fédéral et les entités fédérées en vue de mener une politique concertée? Si oui, pouvez-vous nous préciser l'agenda programmé?

 

Monsieur le premier ministre, quel est votre point de vue quant à ce que j'estime être la nécessité de développer un plan global des bassins sidérurgiques? Ce plan pourrait se décliner sous trois formes: un plan d'aménagement qui permettrait de moduler à la fois le travail – je pense, par exemple, à l'énergie qui est une des sources de dépenses importantes de ce type d'industries, et qui coûte moins cher la nuit ou le week-end –, mais également l'outil en lui-même; un plan de redéploiement qui consisterait à réinvestir dans une entreprise, notamment, sidérurgique; un plan de reconversion même si, pour ma part, je ne me prononce pas pour le maintien de cette activité économique. Il m'apparaît, en tout cas, légitime de poser politiquement la question de la viabilité de ce type d'entreprises sur notre sol. Quelles pistes allez-vous privilégier? Allez-vous plaider avec nous en ce sens auprès de vos homologues régionaux?

 

Enfin, ne pensez-vous pas qu'il serait temps de mettre en place des mesures qui lieront les entreprises qui reçoivent des subsides à des conditions de maintien de l'emploi? En effet, il est inacceptable qu'une entreprise subsidiée par l'État décide de délocaliser ses activités. Entendez-vous intervenir en ce sens? Si oui, dans quel délai?

 

02.02  Elio Di Rupo, premier ministre: Monsieur le président, tout d'abord, je remercierai M. Destrebecq pour sa question orale.

 

La situation de l'industrie, en particulier en Europe, est, certes, préoccupante; je pense notamment aux secteurs sidérurgique et automobile. Chaque semaine, des sites d'activité sont, malheureusement, fermés avec des milliers d'emplois perdus à la clef.

 

Il ne m'appartient pas d'apporter un jugement sur des raisons qui ont présidé à cette situation, mais il y a en effet une perte de compétitivité. Celle-ci doit être examinée à la lumière de tous les éléments y relatifs, à savoir les coûts en général, en ce compris les coûts salariaux. C'est un paramètre que nous ne négligeons pas et reconnaissez que le gouvernement a pris une mesure, dont on a beaucoup parlé!

 

Mais si la compétitivité se résumait à ce seul paramètre, premièrement on le saurait et des prix Nobel d'économie auraient été décernés depuis longtemps et, deuxièmement, cela signifierait qu'il suffirait d'agir sur ce paramètre pour tout résoudre. Hélas, ce n'est pas le cas!

 

Pour Ford Genk, des efforts considérables ont été fournis. Des débats au parlement ont permis de montrer à quel point les efforts de l'État belge (le fédéral et les Régions) ont été réels pour baisser les coûts de cotisation, introduire une plus grande souplesse, susciter l'implication des travailleurs. Cela n'a pas suffi car la compétitivité, c'est à la fois la mise en œuvre de l'innovation, la formation et le type de produits.

 

Je ne redirai pas ce qu'on disait à Nixon: "Achèteriez-vous une voiture à celui-là?" Là n'est pas la question, mais est-ce que ce produit à l'échelle internationale est positionné sur les marchés de telle sorte qu'il puisse se vendre, avec une concurrence directe de la Chine, de l'Inde, de l'Amérique du Sud, des États-Unis, etc.?

 

On a donc constaté cette perte de compétitivité et, de plus, il y a un ralentissement de l'économie. Les derniers chiffres évoqués par les uns et les autres ne me démentiront pas. Ce ralentissement dans la zone euro est, à mon sens, dramatique! Ces deux facteurs font que nous connaissons une situation vraiment particulière.

 

Cette situation règne un peu partout, il suffit de regarder sur internet ou à la télévision, et la Belgique n'y échappe pas. Je pense à Ford Genk, à Arcelor Mittal à Liège ou à Duferco et autres à La Louvière.

 

Qu'avons-nous fait? D'abord, au plan local, il a fallu permettre aux patrons et aux syndicats de trouver des chemins pour les plans sociaux mais également pour un maintien de l'activité, surtout sidérurgique. Il fallait, à tout le moins, qu'ils trouvent des accords entre eux pour que, en phase de basse conjoncture, on puisse garder l'outil et le savoir-faire car, au moment où l'on retrouvera une certaine capacité de consommation – ce que j'espère –, les entreprises et les travailleurs devront être capables de répondre à cette demande.

 

Dans l'histoire de la sidérurgie de ces trente dernières années, on a connu des cycles, parfois très courts, de baisses énormes, catastrophiques, suivies d'une recrudescence majeure. Je pense que ces cycles seront d'une autre nature. Les écarts ne seront pas les mêmes car la concurrence internationale est plus forte mais, à tout le moins, il faudra travailler entre patrons et syndicats.

 

Vous l'aurez certainement vu à la télévision. Personnellement, j'ai plaidé pour que le dialogue reprenne. On me dit qu'il est en cours. C'est fondamental! C'est le premier point sur lequel nous devons agir.

 

Par ailleurs, nous reparlerons de la politique industrielle au Conseil européen de jeudi et vendredi. Dans la stratégie de l'Union européenne, la dimension de la politique industrielle est une dimension qui doit être réactivée avec un peu plus de volonté d'aboutir. Je n'appartiens pas aux gens qui pensent que, parce qu'un secteur est en difficulté, comme celui de l'automobile ou de la sidérurgie, tout d'un coup, il faut dire que c'est fini. C'est la Chine, l'Inde … Non! Il n'y a aucune raison. Certaines voitures allemandes, pour ne pas les citer, se vendent dans le monde entier et, même dans notre pays, un site a connu de grandes difficultés. Il s'est recyclé et produit aujourd'hui des petites voitures qui ne sont pas à bas prix et qui se vendent d'une manière tout à fait raisonnable.

 

Je pense que l'Europe a besoin d'une politique industrielle mais que celle-ci, à l'intérieur des instances européennes, reste peu activée. Il y a des combats idéologiques et vous me comprendrez mieux que d'autres. Certains estiment que ce n'est pas à l'autorité publique d'intervenir, c'est-à-dire à la Commission ou à l'Union européenne, mais qu'il faut laisser faire le marché et tout va s'arranger. Selon qu'on se place au niveau régional, fédéral ou européen, l'autorité publique diffère mais cela reste toujours une autorité publique. Non seulement par conviction philosophique mais aussi par expérience, car je commence à avoir quelques heures de vol, je peux vous dire son juste contraire! Dans les pays où les choses fonctionnent, il y a à la fois la liberté de commerce et la concurrence mais aussi toujours la faculté pour une autorité publique d'adapter, d'ajuster et d'intervenir en cas de nécessité.

 

C'est donc cet aspect que nous irons défendre.

 

Peut-on travailler avec les Régions? Certainement. Le gouvernement fédéral est tout à fait disponible.

 

Pourquoi m'exprimé-je ainsi? Parce que les compétences en termes d'économie régionale sont transférées par les lois spéciales de réforme institutionnelle aux Régions. Nous ne voulons donc pas nous substituer à ce qui n'est pas de notre compétence propre. En revanche, nous avons d'autres facultés d'intervention sur le plan de la fiscalité, sur le plan des cotisations sociales.

 

On ne peut pas dire que nous soyons étrangers car nous participons. Toutefois, il est vrai que l'action que vous évoquiez, par exemple de redéploiement, de reconversion régionale devrait avoir un premier incitant au niveau régional, avec un soutien d'une stratégie plus large au niveau européen.

 

Je le répète, nous sommes disponibles pour travailler.

 

Nous avons eu pour Ford Genk une rencontre avec les vice-premiers du gouvernement flamand pendant laquelle nous avons mis au point un certain nombre de démarches. Nous restons évidemment disponibles pour le faire ailleurs.

 

J'en termine.

 

Pour ce qui concerne la sidérurgie, que ce soit à La Louvière ou à Liège, je suis resté en contact permanent avec le ministre Marcourt pour, chaque fois, dans une relative discrétion, apporter le soutien qu'on pouvait donner.

 

Mais je reconnais que le sujet est d'une extrême importance et que tout le monde devrait se serrer les coudes pour donner des perspectives.

 

02.03  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, je vous remercie pour votre réponse que je qualifierai de très complète, voire de didactique.

 

Je me permets pour ma part d'insister sur quelques éléments, même si je sens que nous partageons les mêmes idées pour les solutions à mettre en place en la matière.

 

Le premier mot qui me vient à l'esprit est la proactivité. Quand on voit que, depuis le début de cette année, Duferco, NLMK nous parlaient de pertes de près de 10 millions par mois, cet élément est important.

 

Je pense qu'on devait absolument prendre à bras-le-corps cette problématique. Dans les trois directions que j'ai pu dégager (plans d'aménagement, de redéploiement, de reconversion), toutes les pistes doivent absolument être mises sur la table.

 

Enfin, comme vous le dites – je pense que dès cette semaine, vous le ferez à l'échelon européen –, ce plan doit passer par les Régions, par le fédéral mais aussi par l'échelon européen. Merci déjà de le défendre à l'Europe car nous en avons grandement besoin.

 

02.04  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, je voudrais tout d'abord présenter mes excuses pour mon arrivée tardive mais je participais à une autre réunion.

 

L'essentiel est d'avoir entendu la réponse de M. le premier ministre.

 

Monsieur le premier ministre, si je m'inscris dans cette discussion, c'est parce que nous ne sommes pas seulement face à un problème lié à ArcelorMittal - que je vis de manière directe en tant que Liégeoise -, mais parce qu'il s'agit aussi de l'ensemble des entreprises, essentiellement multinationales, qui connaissent de graves difficultés en Belgique.

 

Voilà qui rend nécessaire la mobilisation du gouvernement fédéral et plus particulièrement du premier ministre auprès des acteurs économiques, des travailleurs et des Régions. Il s'agit de démontrer l'importance du sujet et la possibilité pour l'acteur politique d'agir via le gouvernement.

 

D'ailleurs, l'objet de ma réplique sera exclusivement basé sur les actions possibles du politique au travers de la régulation et de la limitation des aides apportées aux entreprises par le biais des réductions de cotisations sociales, par exemple, qui constituent une forme de subventions; elles pourraient être conditionnées au respect du maintien de l'emploi et de l'activité, quitte à les récupérer en cas de non-respect des engagements pris. Cette disposition devrait être également défendue au niveau européen.

 

En outre, monsieur le premier ministre, je trouverais intéressant qu'au cours des discussions à propos de la politique industrielle européenne, on réfléchisse à une manière de contraindre les États à négocier entre eux en cas de dispersion des sites d'une même multinationale sur le territoire de l'Union européenne. En effet, parmi les dynamiques actuellement en jeu, on assiste à une concurrence entre sites d'une même entreprise, situés dans d'autres pays.

 

À l'époque où Volkswagen connaissait certains problèmes, tous les travailleurs d'un site en Allemagne conservaient leur job alors qu'en Belgique, l'usine était fermée et tous les travailleurs virés. Le politique devrait pouvoir conditionner les négociations et réguler les conditions de la concurrence tout en conservant son principe.

 

Un dernier élément sera les reconversions. Dans les discussions concernant les nouvelles politiques industrielles européennes, il serait intéressant que l'Union européenne se caractérise par le progrès, par de nouvelles perspectives, par de nouveaux créneaux d'activité, par un nouveau lien entre entreprises complémentaires – à condition de développer ces nouveaux processus de production –, et que l'Union européenne innove en ce domaine.

 

C'est sur ce point que vous avez un rôle à jouer, avec les Régions et en lien avec des politiques fédérales, de soutien à l'innovation et à la réorientation.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Bercy Slegers aan de eerste minister over "de vordering voor het creëren en toekennen van een officiële titel als 'Martelaarsstad' aan de getroffen steden tijdens de Eerste Wereldoorlog" (nr. 13259)

03 Question de Mme Bercy Slegers au premier ministre sur "les progrès enregistrés quant à la création et l'attribution du titre officiel de 'ville martyre' aux villes touchées pendant la Première Guerre mondiale" (n° 13259)

 

03.01  Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de eerste minister, eind maart heb ik u voorgesteld de term “Martelaarsstad” in het leven te roepen en die toe te kennen aan de steden die tijdens de Eerste Wereldoorlog sterk geleden hebben onder de Duitse inval en bezetting. U hebt beloofd die suggestie door te geven aan de commissaris-generaal en zijn adjunct, die de haalbaarheid van het voorstel moeten onderzoeken. Ik juich dat absoluut toe en wil u nu een opvolgingsvraag stellen.

 

Is er al enig nieuws over dit voorstel? Heeft de federale regering zicht op de haalbaarheid ervan? Zo ja, wanneer kan het ingevoerd worden? Hebt u criteria voor ogen waaraan de betrokken steden moeten voldoen? Wat zullen de volgende stappen zijn?

 

03.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Beste collega, sinds uw vorige mondelinge vraag hierover zijn de voorbereidingen voor de herdenking van Wereldoorlog I goed gevorderd. In juli laatstleden zijn de commissaris-generaal en zijn adjunct definitief aangesteld. Ondersteund door het organisatiecomité hebben beide commissarissen zich eerst en vooral toegelegd op het herdenkingsprogramma. De federale overheid plant zoals u weet verschillende herdenkingsplechtigheden met internationale uitstraling.

 

Het programma werd afgelopen vrijdag goedgekeurd door de Ministerraad. Er is gekozen voor herdenkingsmomenten op erg symbolische plekken: Luik op 4 augustus, Ieper en Nieuwpoort op 28 oktober, en Brussel op 11 november.

 

Uw suggestie inzake Martelaarssteden heb ik zoals beloofd doorgegeven aan de commissarissen. Ik heb hen gevraagd een stand van zaken op te maken. Ik weet dat meerdere steden, uit verschillende regio’s van het land, zich intussen verenigd hebben rond het concept “Martelaarsstad.” Rekening houdend met het lijden van hun bevolking tijdens de oorlog werken die steden samen aan projecten voor de herdenking. Ik weet ook dat verschillende andere steden en gemeenten in een gelijkaardig project geïnteresseerd zijn. In die context, en in navolging van uw suggestie, verwacht ik van de Stuurgroep 14-18 dan ook snel voorstellen om te kunnen overgaan tot officiële toekenning van de titel “Martelaarsstad.” De procedure waarmee hulde gebracht wordt aan de steden die getroffen werden tussen 1940 en 1945 kan daarbij als voorbeeld dienen.

 

Met een dergelijk initiatief zouden die steden en gemeenten gehuldigd kunnen worden en de erkenning krijgen die zij verdienen.

 

03.03  Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de eerste minister, het verheugt mij dat de federale regering vrijdag een belangrijke stap gezet heeft om de datum en de plaatsen bekend te maken voor de herdenking van honderd jaar Eerste Wereldoorlog. Het moet vooral een herdenking zijn van vrede. Die boodschap moet meegenomen worden.

 

Ik kijk uit naar het werk van de commissaris-generaal. Daaromtrent hebben wij vorige week in de krant al een en ander kunnen lezen. Ik hoor dat de regering hem volop zal steunen.

 

Misschien is het een suggestie dat deze commissie Binnenlandse Zaken in de toekomst op de hoogte gebracht kan worden, door de commissaris-generaal van zijn werkzaamheden en van de voorbereidingen van zijn wetenschappelijk comité.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 13430 van de heer Van Esbroeck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

04 Questions jointes de

- Mme Zoé Genot au premier ministre et au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le directoire de la Banque centrale européenne (BCE) et l'égalité homme-femme" (n° 13438)

- M. Georges Gilkinet au premier ministre sur "la nomination de M. Mersch au directoire de la Banque Centrale Européenne" (n° 13813)

04 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zoé Genot aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de directie van de Europese Centrale Bank (ECB) en de gelijkheid tussen mannen en vrouwen" (nr. 13438)

- de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister over "de benoeming van de heer Mersch bij het directiecomité van de Europese Centrale Bank" (nr. 13813)

 

04.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, M. Mersch, l'actuel gouverneur de la Banque centrale du Luxembourg, a été désigné pour devenir membre du directoire de la Banque centrale européenne (BCE). Le gouvernement allemand a notamment apporté son soutien à la candidature de M. Mersch, qui est considéré comme un partisan d'une politique monétaire particulièrement dure, voire franchement déflationniste.

 

Le Parlement européen a cependant rejeté cette nomination pour protester contre l'absence totale de femmes au sein du directoire de la Banque centrale européenne. Le Conseil des gouverneurs et le directoire ne comptent en effet plus aucune femme, et ce au moins jusqu'en 2018, date du prochain renouvellement. Ce vote du Parlement européen, pour explicite qu'il soit, n'est que consultatif, puisque le dernier mot revient aux gouvernements.

 

Il semble qu'une procédure écrite ait été lancée par le Conseil européen pour procéder à cette nomination. Les gouvernements, dont le vôtre, ont eu jusqu'au 5 novembre pour répondre.

 

Monsieur le premier ministre, que pense le gouvernement belge de la candidature de M. Mersch? Quel est son avis sur l'absence de femmes au sein du directoire de la BCE? Quelles sont les mesures prises pour y remédier? Quelle a été la réponse du gouvernement au cours de la procédure écrite décidée en vue de la nomination de M. Mersch au sein du directoire?

 

04.02  Elio Di Rupo, premier ministre: Monsieur le président, je parle rarement de mes sentiments strictement personnels. Mais, durant toute mon activité politique, je me suis battu en faveur d'une égalité totale et sans la moindre réserve entre les hommes et les femmes. C'est le minimum dans une société évoluée telle que la nôtre.

 

Je suis très sensible aux arguments du Parlement européen. Malheureusement, les circonstances – car il faut toujours replacer un acte dans son contexte – rendaient cependant difficile une opposition de notre pays à la candidature de M. Mersch. Pourquoi? Je vais vous en donner les raisons.

 

Premièrement, il a été le seul candidat recommandé par le Conseil européen des ministres des Finances lors de l'ECOFIN du 10 juillet. Deuxièmement, c'est un candidat du Benelux. Chaque fois que c'est possible, nous tentons de préserver une certaine solidarité. C'est ainsi que, lorsque notre concitoyen M. Peter Praet fut proposé, nous avons obtenu le soutien des deux autres pays membres du Benelux.

 

Lors du sommet européen, la candidature de M. Mersch a donc été proposée. Les décisions se prennent à la majorité spéciale et le président Van Rompuy a constaté qu'il n'y avait pas une minorité suffisante pour pouvoir bloquer la nomination; il a donc considéré que la nomination valait.

 

Permettez-moi simplement de faire une réflexion, que je ferai également à Martin Schulz, à propos des questions d'égalité entre hommes et femmes dans des instances comme la Banque centrale européenne, avec un statut conféré par le Traité. Je suis très sensible à ce que dit le Parlement européen mais je suis tenu par ce que disent les traités! À cet égard, il faut une réflexion plus large pour voir quels sont les mécanismes qui permettraient, d'une manière plus générale, d'avoir une présence définie des deux genres avant de mettre ces instances sur pied. Un tel cas peut très bien se reproduire. S'il n'y a qu'une fonction à pourvoir – ici c'était le Luxembourg, mais demain ce sera peut-être l'Allemagne ou la Belgique – et si nous avons un bon candidat ou une très bonne candidate mais que, pour des questions de genre, on devait nous dire que ça ne va pas, nous aurions aussi des difficultés. Il faut transformer la difficulté, que je comprends, en une opportunité de réflexion et d'action.

 

Voilà le sentiment que je nourris après cette procédure de désignation de M. Mersch.

 

04.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, c'est d'autant plus frustrant car il s'agit d'une assemblée large. Le directoire se compose d'un président, d'un vice-président et de quatre membres auxquels s'ajoutent les dix-sept gouverneurs des banques centrales nationales de la zone euro. Il n'y a pas une seule femme, c'est particulièrement frustrant!

 

Vous avez dit que c'était le seul candidat recommandé par l'ECOFIN. Mais l'ECOFIN c'est nous, puisque ce sont les ministres des Finances, dont le nôtre, qui font la proposition.

 

Vous ne m'avez pas répondu sur l'avis écrit que nous avons rendu; j'imagine donc que ce dernier n'était pas très tranché en la matière.

 

Nous nous trouvons dans une situation d'impuissance vis-à-vis des enjeux européens; c'est assez problématique. Peu à peu, les citoyens se détournent de l'Europe car ils se disent qu'il s'agit d'instances peu démocratiques. Je pense malgré tout que, dans une série d'endroits, nous disposons de leviers: nous devons les prendre et les garder. On sait que la politique monétaire européenne est vraiment un très gros enjeu dans la crise actuelle. On ne peut donc rien lâcher, mais j'ai un peu l'impression que c'est ce qui arrive!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 13669 van de heer Luykx wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

05 Question de M. Georges Gilkinet au premier ministre sur "les compétences inadéquatement qualifiées d''usurpées'" (n° 13843)

05 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de eerste minister over "de bevoegdheden die verkeerdelijk als 'usurperend' worden bestempeld" (nr. 13843)

 

05.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le premier ministre, une des pistes budgétaires mises sur la table par votre gouvernement est de mettre fin à une série de politiques fédérales en s'appuyant sur l'argument qu'elles seraient en fait de compétence régionale.

 

Elles ont pourtant été, de longue date, exercées sans que cela ne pose une quelconque difficulté institutionnelle ou juridique à l'État fédéral. De deux choses l'une, soit le gouvernement fédéral décide d'abandonner certaines politiques et il l'assume - comme tout niveau de pouvoir de la commune à l'État fédéral en passant par l'Europe peut le faire -, soit les gouvernements fédéral et régionaux s'accordent sur des transferts de compétences - ce qui se passe dans le cadre de la réforme de l'État - et ceux-ci se traduisent dans le cadre d'une loi spéciale pour modifier la répartition des compétences entre entités de ce pays.

 

Monsieur le premier ministre, quelle est l'évolution de la réflexion de votre gouvernement par rapport aux compétences incorrectement qualifiées d''usurpées'? Compte-t-il abandonner purement et simplement l'exercice de celles-ci? Si oui, lesquelles et dans quel délai? Où en sont les discussions à ce sujet avec les entités fédérées au sein du Comité de concertation? Cette question a-t-elle déjà été mise à l'ordre du jour? Quand le sera-t-elle?

 

05.02  Elio Di Rupo, premier ministre: Monsieur le président, tout d'abord, je remercie notre collègue, M. Gilkinet, pour sa question orale.

 

Qu'on le veuille ou non, qu'on aime ou non, nous sommes dans une situation budgétaire très difficile, dont les principaux acteurs ont d'abord été les institutions financières en général, Fortis en particulier, la crise économique qui s'en est suivie et toutes les difficultés que nous connaissons maintenant depuis 2008. Qui plus est, la croissance économique n'est pas au rendez-vous, c'est le moins qu'on puisse dire, pour le moment.

 

Nous sommes, par ailleurs, tenus à un assainissement budgétaire absolument indispensable, en évitant, bien entendu, de 'casser la machine économique dans notre pays', comme je le dis souvent. Pour ce faire, il nous faut de la discipline budgétaire et poursuivre l'assainissement.

 

Dans un tel contexte budgétaire, sans entrer trop dans le détail, qu'on le veuille ou non, je le répète, cet assainissement ne se traduira pas uniquement par des efforts du gouvernement fédéral. Il suffit de regarder les masses financières transférées: personne ne le conteste, la responsabilisation doit être partagée. Celle-ci s'est déjà exercée avec l'expertise du Conseil supérieur des Finances.

 

Dans un avenir proche et pour les prochains exercices, il va sans dire que cette responsabilisation collective et partagée devra absolument s'opérer.

 

De quelle ampleur? Sous quelle forme? Tout cela se discute mais une choses est certaine, c'est que tout le monde devra mettre la main dans son portefeuille et tenter de relever la situation de notre pays.

 

Lors des négociations gouvernementales, nous avions prévu qu'un certain nombre de compétences ou de coûts, actuellement assumés par le fédéral, relevaient peu ou prou des entités fédérées.

 

Pour vous citer un exemple simple, il en va ainsi de la cotisation de responsabilisation des agents qui travaillent dans les administrations publiques des Régions et des Communautés. Il y avait un accord qui prévoyait la prise en compte de cette contribution par les Régions et Communautés. Il était prévu également que cette prise en compte allait s'accroître dans le futur.

 

Ce n'est pas le seul exemple.

 

C'est ainsi qu'il a été réservé un montant de compétences – je n'aime pas le terme 'usurpées' car cela fait un peu combat de mots – qui nécessitent une prise de responsabilité ou de responsabilisation. Cette année, dans le budget 2013, il était prévu 300 millions. Nous avons déjà réduit ce montant à 250 millions à la suite d'une opération dont je vous passe les détails, qui concerne un appel sur l'utilisation de fréquences via internet d'ondes particulières – je vais dire 200 mH mais ne m'en voulez pas si je me trompe de quelques hertz.

 

Dans ce cadre, plutôt que de rediviser en différentes entités, on a réduit ce montant d'une cinquantaine de millions d'euros. Nous devrons poursuivre. Les discussions sont en cours. Le Conseil supérieur des Finances a déjà examiné la situation pour les années précédentes. Il faudra le refaire et trouver un accord avec les Régions et Communautés.

 

Je le répète pour la troisième fois: on peut chanter Ramona dans toutes les langues du monde, il faudra de toute manière poursuivre l'assainissement budgétaire. Quelle que soit la trajectoire, cet assainissement budgétaire devra faire appel à des efforts de toutes les autorités publiques de notre pays. Je dis bien 'toutes les autorités publiques de notre pays'. Je n'imagine pas qu'il puisse en être autrement et ceci doit se faire dans la discussion, le dialogue. Il nous faut aller dans cette voie.

 

05.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le premier ministre, je suppose que vous ne sous-entendez pas que les gouvernements wallon, bruxellois et la Fédération Wallonie-Bruxelles jettent l'argent par les fenêtres.

 

05.04  Elio Di Rupo, premier ministre: Monsieur Gilkinet, je suis très respectueux de ce que disent les parlementaires et je leur réponds en maîtrisant mes mots. Si j'avais voulu dire cela, je l'aurais dit. De grâce, n'allez pas interpréter ce que je n'ai ni dit, ni pensé! Je ne pense pas du tout cela et je ne dis absolument pas cela. J'ai simplement dit que tout le monde allait devoir contribuer. Nous verrons bien de quelle manière la contribution se fera. Il n'y a pas que ce gouvernement; il y a le gouvernement flamand et d'autres instances. Nous demandons des efforts à toutes les OIP, à tout le monde, mais ces efforts doivent être fournis. Tout le monde devra donc faire un effort pour permettre l'assainissement des finances publiques de l'État belge.

 

Vis-à-vis de l'Europe, c'est l'ensemble du pays qui compte avec l'entité 1, composée essentiellement de l'autorité fédérale et de la sécurité sociale, et l'entité 2, à savoir les Régions, les Communautés, les communes et les provinces. L'Europe ne connaît que l'État belge dans son entièreté avec l'ensemble des institutions et, en poussant plus loin – comme vous connaissez bien la matière – avec la consolidation d'un certain nombre d'institutions. Au-delà des entités et des institutions que je viens d'évoquer, il y a tout ce qui tourne autour et qui, aujourd'hui, est consolidé et compte dans la comptabilité SEC, c'est-à-dire la comptabilité européenne.

 

05.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le premier ministre, merci de cette précision.

 

Vous n'êtes pas sans savoir que ces entités ont une capacité fiscale bien moindre que celle de l'État fédéral, qu'elles ont déjà réalisé nombre d'efforts et qu'elles sont le siège de politiques essentielles, comme l'État fédéral; je songe ici à l'enseignement et à la réorientation de notre économie.

 

Vous confirmez donc que, dans le budget 2013, vous avez prévu de façon unilatérale, faute de discussion préalable, la fin de politiques fédérales à hauteur de 250 millions d'euros dès lors que vous estimez qu'elles deviennent compétences des entités fédérées.

 

05.06  Elio Di Rupo, premier ministre: Monsieur le président, puis-je me permettre d'intervenir? Il s'agit d'une matière très technique, mais ce n'est pas la fin de l'exercice de compétences fédérales: il est prévu un budget de 250 millions, qui sera négocié et discuté avec les entités fédérées. Nous n'avons pas encore décidé du comment, mais le montant a été déterminé.

 

Il n'a nullement été décidé de supprimer quoi que ce soit. Une discussion doit encore avoir lieu. Il ne s'agit que d'une ouverture vers des discussions, mais il est indispensable d'avoir des moyens.

 

05.07  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le premier ministre, avec tout le respect que je vous dois, je crois préférable de discuter avant de fixer les montants plutôt que de présenter une note avant discussion.

 

Pour conclure, dans toute entité comme dans un ménage ou un compte personnel, il convient d'arriver à un équilibre. D'autres pistes existent; sans déflorer le débat que nous aurons sur le budget, je regrette qu'avec votre gouvernement, vous ne les envisagiez pas. Pour n'en citer qu'une, je pense à une meilleure contribution des revenus des capitaux, notamment des plus-values, à cet équilibre budgétaire.

 

Vous avez pointé les établissements bancaires et le monde de la finance – je vous rejoins sur ce point – comme responsables de nos malheurs. Pourtant, ils me semblent largement épargnés par les solutions mises en œuvre à ce stade.

 

Je crains que poser de tels actes unilatéraux – à ce stade – de diminution d'investissement ne soit pas de bon aloi ni de la part d'un État fédéral qui doit fonctionner en toute confiance ni par rapport aux politiques à mettre en œuvre par les entités fédérées.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Ben Weyts aan de eerste minister over "de inwerkingtreding van de staatshervorming" (nr. 14103)

06 Question de M. Ben Weyts au premier ministre sur "l'entrée en vigueur de la réforme de l'État" (n° 14103)

 

06.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer Di Rupo, u kent onze mening over de staatshervorming. De Vlamingen moeten een zeer grote zak geld betalen voor wat uiteindelijk een bric-à-brac-hervorming is. Deeltjes van bevoegdheden worden overgedragen voor een gigantische prijs. Voor twee Vlaamse regeringspartijen, CD&V en Open Vld, was deze staatshervorming zowat het gouden kalf, de ultieme reden om toe te treden tot uw regering.

 

Op 16 november bericht Le Soir – wij lezen die krant – met grote stelligheid dat de zesde staatshervorming die op stapel staat eigenlijk pas effectief zou worden uitgevoerd vanaf 1 januari 2015. Meer bepaald schrijft Le Soir dat de Franstalige partijen erin slagen om de besprekingen over de uitwerking van de staatshervorming wat te laten aanslepen om te verhinderen dat nog voor de verkiezingen van 2014 bevoegdheden effectief zouden kunnen worden uitgeoefend.

 

In Le Soir staat dat pas vanaf 1 januari 2015 de deelstaten effectief de bevoegdheden die worden overgedragen zullen kunnen uitoefenen. De krant schrijft heel geestdriftig: “Une très mauvaise nouvelle pour les partis flamands!”. Inderdaad, Franstalige eisen zoals bijkomend geld voor Brussel en extra privileges in de Vlaamse Rand zijn intussen goedgekeurd en worden dus op korte termijn al realiteit. De bevoegdheidsoverdrachten die CD&V en Open Vld gevraagd hebben, worden blijkbaar echter op de lange baan geschoven.

 

Ik herinner mij nochtans dat u bij de start van deze regering uitbazuinde dat die staatshervorming stante pede zou moeten worden uitgevoerd. Er waren er zelfs bij Open Vld die zegden dat alles binnen zes maanden beklonken zou moeten zijn. Het zal dus wat langer duren. Nu heeft men de indruk dat eenmaal CD&V en Open Vld bezweken waren voor de lokroep van de regeringsdeelname er plots nog veel werk voor de boeg was. Vandaag luidt het, alleszins als men Le Soir mag geloven, dat ten vroegste begin 2015 de bevoegdheden effectief zullen kunnen worden uitgeoefend door de deelstaten.

 

Ik kom dan bij mijn vragen aan u. Kunt u dat even rechtzetten? Ongetwijfeld is dat immers foutieve berichtgeving, ik twijfel daar niet aan. Kunt u dat rechtzetten? Kunt u verduidelijken welke timing er echt is afgesproken, de reële timing? Ik veronderstel dat u nu van de Comori komt of dat u naar de Comori gaat. Wat gaat u daar beslissen? U weet dat natuurlijk allemaal al bij voorbaat.

 

Wanneer zullen die bevoegdheden effectief worden uitgeoefend door de deelstaten? Geldt er ter zake ook een onderscheid tussen de bevoegdheden? Zal er een verschillende timing worden gehanteerd inzake de uitoefening van de overgedragen bevoegdheden?

 

06.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Mijnheer de voorzitter, ik dank de heer Weyts voor zijn vraag.

 

Mijnheer Weyts, aan uw vraag te horen, zou men denken dat de regering haar afspraken niet is nagekomen. Nochtans is de splitsing van BHV vóór de zomer goedgekeurd, zoals aangekondigd. Aan uw vragen te horen, zou men zelfs denken dat de splitsing van BHV nooit een eis, bijvoorbeeld van de N-VA, is geweest.

 

Laten wij deze zeer persoonlijke interpretatie van de geschiedenis achter ons laten want wat ons interesseert is de toekomst. Voor de toekomst is er in bijna 17 miljard euro aan overhevelingen voorzien. In het vooruitzicht liggen meer autonomie en verantwoordelijkheden voor de Gemeenschappen en de Gewesten. Dat is ook het geval voor het financiële aspect.

 

De omvang van de werkzaamheden is kolossaal. De twee staatssecretarissen, bevoegd voor de staatshervorming, hebben reeds opmerkelijk werk geleverd.

 

De deskundigen van de acht partijen werken zonder ophouden aan de betreffende teksten.

 

Het Uitvoeringscomité voor de Institutionele Hervorming zal de teksten vervolgens analyseren en goedkeuren.

 

Het is de bedoeling dat deze teksten worden ingediend en ter stemming worden voorgelegd voor de zomer van 2013. Op die manier zullen wij hebben gerealiseerd wat in het regeerakkoord is bepaald.

 

Wij zien er ook op toe dat de deelstaten zich op deze hervormingen kunnen voorbereiden.

 

Over de inwerkingtreding moeten de acht partijen die het akkoord over de staatshervorming hebben gesloten nog een beslissing nemen.

 

Tot slot wil ik u zeggen dat ik verheugd ben dat u zo ongeduldig bent over de uitvoering van de zesde staatshervorming. Bedankt voor uw aandacht.

 

06.03  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer Di Rupo, voor alle duidelijkheid zal ik ons standpunt inzake de staatshervorming nog eens herhalen: een grote zak Vlaams geld dat moet worden gegeven voor een bric-à-brac-hervorming.

 

Die timing is voor ons absoluut geen probleem, maar wees tenminste duidelijk tegen de collega’s van CD&V en Open Vld. Dat is net de reden waarom zij uw Franstalige belastingsregering nog steunen: voor die staatshervorming.

 

Nu begrijp ik goed dat er geen politiek akkoord is over het momentum van de uitoefening van de overgedragen bevoegdheden door de deelstaten. Er is een akkoord over de stemming, in de zomer van 2013, maar niet over de uitoefening van die bevoegdheden door de deelstaten.

 

Dan hebt u de Vlaamse partijen, CD&V en Open Vld, toch goed in het ootje genomen, als ze nog eens moeten onderhandelen en moeten toegeven over de effectieve inwerkingtreding van die staatshervorming.

 

Aangezien u weigert de berichtgeving in Le Soir tegen te spreken, neem ik dus aan dat die enigszins op waarheid gestoeld is. Dat verontrust mij uitermate.

 

CD&V en Open Vld mogen dus in die regering blijven zitten tot het einde van de rit en mogelijkerwijs zullen die bevoegdheden pas een jaar later effectief door de deelstaten worden uitgeoefend. Dat lijkt mij op zijn zachtst gezegd nogal een vreemde deal. Ik stel vast dat zij volledig in het ootje zijn genomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14129 van mevrouw Sminate wordt uitgesteld. Vraag nr. 14376 van de heer Luykx wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

07 Vraag van de heer Theo Francken aan de eerste minister over "de opvolging van koning Albert door prins Filip" (nr. 14667)

07 Question de M. Theo Francken au premier ministre sur "la succession du roi Albert par le prince Philippe" (n° 14667)

 

07.01  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de premier, ik verwijs naar een vraag die ik u negen maanden geleden al heb gesteld. Het betreft een zeer gevoelige en delicate aangelegenheid in dit land. Als het gaat over de koning, is dat altijd zo. Als het gaat over de eventuele troonopvolging waarover al maanden druk wordt gespeculeerd, zowel in de pers als in de wandelgangen, dan is dat nog delicater.

 

Ik heb u in maart een aantal zaken gevraagd, dus reeds een hele tijd geleden, en u hebt niet echt geantwoord. U verwees naar een schriftelijk antwoord op een vraag van Bert Anciaux. Tijdens de vergadering kan ik niet onmiddellijk opzoeken wat daar werd gezegd, maar dat heb ik ter voorbereiding van deze vraag wel gedaan.

 

Er wordt gezegd dat ten laatste op 21 juli 2013 koning Albert zijn functie als staatshoofd zou willen overdragen aan prins Filip. U zult zich ongetwijfeld herinneren dat op een bepaald ogenblik werd gezegd dat deze beslissing zou afhangen van het resultaat van de N-VA bij de gemeenteraadsverkiezingen. Als de N-VA goed zou scoren bij de gemeenteraadsverkiezingen, zou koning Albert aan de macht blijven. Als de N-VA slecht zou scoren, zou prins Filip de fakkel mogen overnemen, wat op zich al voldoende zegt over het vertrouwen in de capaciteiten van onze kroonprins. Ik ben heel nieuwsgierig wat uiteindelijk het verdict is van de regering en van het koningshuis over onze score op 14 oktober, maar dit terzijde.

 

Begin maart antwoordde u dus niet echt, maar verwees naar uw antwoord op een schriftelijke vraag van Bert Anciaux en naar artikel 85 van de Grondwet. Uw antwoord luidde cryptisch: “Mijn werkzaamheden als eerste minister moeten aansluiten bij het regeerakkoord, met inachtneming van de Grondwet en de wetten. Dit regeerakkoord bepaalt niet dat de regels voor de troonopvolging als bedoeld in artikel 85 van de Grondwet, kunnen worden herzien”. Ik heb dit drie keer moeten herlezen om te begrijpen wat u juist bedoelde. Ik neem aan dat u zegt dat het volgens artikel 85 van de Grondwet gaat.

 

Ik ken de Grondwet niet vanbuiten en heb het opgezocht: “De grondwettelijke macht van de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in rechte lijn, van Z. M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg en volgens eerstgeboorterecht”.

 

Kortom, u verwees naar artikel 85 en zei dat er het eerstegeboorterecht is en gaf daar geen antwoord op de vragen, noch op die van mij, noch op die van de heer Bert Anciaux. Ik had nochtans heel duidelijke vragen gesteld.

 

Ik neem aan dat u mij niet de primeur zult geven betreffende de opvolging, als u het reeds zou weten. Ik heb echter twee andere vragen.

 

De eerste vraag is een vraag die parlementair wel belangrijk is, dat zult u ongetwijfeld niet ontkennen, en gaat over de medeondertekening. Dit is een grondwettelijke discussie waarover de grondwetspecialisten nogal verdeeld denken.

 

Artikel 106 van de Grondwet stelt dat er ministeriële medeondertekening vereist is bij het aftreden van de Koning. Het aftreden van de Koning is immers een handeling die mogelijks politieke gevolgen kan hebben. Bovendien is er het precedent van Leopold III, waar de regering heeft gezorgd voor medeondertekening. Aangezien de regering het ontslag van een Koning mee moet ondertekenen, zo kan ik concluderen uit artikel 106 van de Grondwet, bent u als premier zeer sterk betrokken partij.

 

Ik stel mijn vraag opnieuw want u hebt er destijds niet op geantwoord. Is dit de interpretatie die ik daaraan kan geven? Zult u als premier, zal de regering mee het ontslag van koning Albert ondertekenen? Indien ja, dan betekent dit dat er democratische controle is door het Parlement. Is dat de interpretatie of is uw interpretatie dat er geen medeondertekening nodig is bij het ontslag of aftreden van koning Albert? Dat is mijn heel duidelijke vraag. U hebt daarop vorige keer niet geantwoord, ik zou daarop nu graag een antwoord willen krijgen. Is volgens u en volgens uw kabinet medeondertekening vereist?

 

Mijn tweede vraag gaat over de pensioenen van de koninklijke familie, zoals u het zelf verwoordde. Ik vond dat een beetje grappig, omdat het natuurlijk gaat over dotaties. Dat is dan een primeur, er zijn nog nooit dotaties uitgereikt aan gepensioneerde of afgetreden koningen in dit koninkrijk. De koningen bestuurden steeds tot het einde der tijden of tot het einde der hunne tijden. Het zou de eerste keer zijn dat een koning aftreedt, buiten Leopold III uiteraard, maar dat is een ander geval, en een pensioen zou kunnen krijgen. Dat zal dan in de vorm van een dotaties zijn, neem ik aan.

 

Mijnheer de eerste minister, u zei toen dat uw administratie mij een antwoord zou bezorgen. Dat was negen maanden geleden. Uw administratie of kabinet heeft mij nog geen antwoord bezorgd. Misschien is er iets misgelopen met de postduif. Ik wacht nu reeds negen maanden op een antwoord over die technische kwestie van die dotatie. Hebt u dat antwoord bij en kunt u daarover meer toelichting geven?

 

Ten slotte, zou er eventueel een Kroonraad of een raad van wijzen ter voorbereiding van de aftreding worden samengeroepen? Is daarover al enige duidelijkheid?

 

07.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Het antwoord dat ik u op 27 maart 2012 op diezelfde vraag gaf, blijft nog steeds geldig.

 

Wat uw vraag over de pensioenen betreft, was er een misverstand tijdens de commissie van maart. Er wordt geen pensioen uitgekeerd, maar wel dotaties die door het Parlement worden goedgekeurd. Dat is het volledige antwoord.

 

07.03  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de premier, dat is geen antwoord. U hebt mij in maart geen antwoord gegeven. U geeft mij opnieuw geen antwoord. U verwijst naar een antwoord dat u niet gaf. Ik stel u heel duidelijk en concreet een vraag. Is het uw interpretatie, als premier van deze regering, dat bij een ontslag of een aftreden van de koning de regering mee moet ondertekenen? Ja of neen? Dat is toch een heel duidelijke vraag. In maart hebt u daarop niet geantwoord. Ik heb het verslag bij mij. Ik wil er uit citeren, hoor. U hebt daar toen geen antwoord op gegeven. Ik stel de vraag opnieuw.

 

Alles met betrekking tot het koningshuis is een taboe. Ik stel een vraag aan minister Vanackere over het feit dat zij geen belasting betalen. Ik krijg geen antwoord. Dat is elke keer hetzelfde. Ik heb daarover al tientallen vragen gesteld. Ik kreeg elke keer geen antwoord. Ik krijg als antwoord: “Ik heb daarop al geantwoord op die dag”. Ik kijk naar het verslag: dat is geen antwoord. Men verwijst naar het verslag waarin geen antwoord werd gegeven om te zeggen dat men heeft geantwoord. Maar daarin hebt u niet geantwoord.

 

Mijn vraag luidt als volgt. Is artikel 106 van de Grondwet van toepassing indien morgen, volgende week of over zes maanden koning Albert aftreedt? Dat is toch een heel duidelijke vraag.

 

07.04 Eerste minister Elio Di Rupo: Ik wil daaraan nog iets toevoegen. In ons land bestaat er een Grondwettelijk Hof. Als er een probleem is inzake de interpretatie van de Grondwet, dan is het zijn job om die interpretatie te geven. Het is niet mij aan mij om dat te doen.

 

07.05  Theo Francken (N-VA): Voor alle duidelijkheid, op een bepaald moment zal Koning Albert zeggen dat hij aftreedt. Dan zal de regering toch niet naar het Grondwettelijk Hof moeten stappen? Dan zal de regering ofwel mee ondertekenen ofwel niet mee ondertekenen. Ikzelf en mijn politieke fractie – en een heel aantal grondwetsspecialisten, zelfs het overgrote deel ervan – zijn van oordeel dat de politieke medeondertekening noodzakelijk is, volgens artikel 106 van Grondwet, omdat het een politieke aangelegenheid betreft, een aangelegenheid met mogelijk politieke gevolgen. Dat is de essentie van de zaak.

 

Is het aftreden van koning Albert een aangelegenheid met mogelijk politieke gevolgen? Ik antwoord daarop: ja, volgens mij is dat een aangelegenheid met mogelijk politieke gevolgen. Er komt dus ook medeondertekening.Is dat dan ook de interpretatie van de regering?

 

U antwoordt dat ik naar het Grondwettelijk Hof moet stappen. Ik ga niet naar het Grondwettelijk Hof. Dat is toch de reinste onzin, wat u hier uitspreekt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Theo Francken aan de eerste minister over "de ondertekening van documenten door de Koning in het buitenland" (nr. 14668)

08 Question de M. Theo Francken au premier ministre sur "la signature de documents par le Roi à l'étranger" (n° 14668)

 

08.01  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, de Koning gaat op vakantie, en dat doet hij veel. Dat is niet mijn probleem of mijn zorg. Het is zijn goed recht. In zijn privéleven doet hij wat hij wilt. Er zijn echter wel enkele gevolgen verbonden aan een verblijf van de Koning in het buitenland, en onvermijdelijk ook serieuze kosten. De Koning moet, zoals u weet, de koninklijke besluiten en de wetten ondertekenen, want anders zijn ze niet geldig. Vreemd genoeg kan een dergelijke ondertekening nog altijd niet digitaal.

 

De koninklijke besluiten moeten dus door de Koning zelf met de hand ondertekend worden. Ze worden per koerier vervoerd, met een vliegtuig betaald door de belastingbetaler. Het gaat dus om een vlucht heen en een vlucht terug, lekker duurzaam en goed voor de ecologische voetafdruk.

 

De afgelopen maanden is dat zeer vaak gebeurd, zo blijkt uit de ondertekening. Onder de koninklijke besluiten staat immers altijd de datum en de plaats van ondertekening. Het is dus perfect te traceren waar de Koning allemaal naartoe gaat, op vakantie gaat. Soms, zoals vorig jaar vanuit Nice, wordt de Koning gevraagd om met gezwinde spoed terug te keren naar zijn koninkrijk om een nieuwe crisis te bezweren.

 

Een mooi voorbeeld van dat heen-en-weergependel zagen wij op 20 september 2012. Op die datum ondertekende Koning Albert tweeëndertig koninklijke besluiten, waarvan dertig in Trapani, in uw geliefde Italië, en twee in Brussel. Nochtans was de Koning, volgens gegevens uit de pers en blijkens de ondertekening van andere koninklijke besluiten, zeker van 11 september tot en met 27 september in Sicilië.

 

Mijnheer de eerste minister, daarover heb ik de volgende vragen.

 

Ten eerste, bestaat er een vaste procedure voor de ondertekening van documenten door de Koning wanneer hij zich in het buitenland bevindt? Zo ja, kunt u mij die procedure dan uiteenzetten? Zo neen, hoe wordt dat soort van problemen dan doorgaans opgelost? Reist de Koning heen en terug? Worden de documenten naar hem gebracht?

 

Ten tweede, hoe verklaart u dat de Koning op september zowel in Brussel als in Trapani koninklijke besluiten ondertekenende, als u weet dat hij volgens de pers, zoals ik vandaag nog in Het Laatste Nieuws las, de hele tijd in Trapani was en dus niet in Brussel?

 

Ten derde, zijn er kosten verbonden aan de uitoefening van de staatsfuncties tijdens het vakantieverblijf van de Koning? Zo ja, om welke kosten gaat het en waar werden die in rekening gebracht?

 

Ten vierde, is de Koning, zoals vorig jaar tijdens zijn verblijf in het buitenland, teruggeroepen naar België? Indien ja, om welke redenen?

 

Ten slotte, ik heb enkele specialisten geconsulteerd, ook grondwetspecialisten. Het zou perfect mogelijk zijn om koninklijke besluiten digitaal te ondertekenen.

 

08.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Beste collega, op 20 september 2012 ondertekende de Koning inderdaad een aantal besluiten te Trapani. Bij de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van sommige besluiten werd een vergissing gemaakt en werd per ongeluk Brussel als plaats van ondertekening vermeld.

 

De documenten worden per vliegtuig verzonden.

 

Wat de kostprijs betreft, verwijs ik naar de antwoorden die de minister van Landsverdediging u gaf op uw schriftelijke vraag nummer 151 van 13 februari 2012. Om de kosten en het aantal opdrachten te beperken, worden de federale overheidsdiensten tijdig geïnformeerd om de stukken te verzamelen die verzonden worden tijdens de periode waarin het staatshoofd afwezig is.

 

Ik dank u voor uw aandacht.

 

08.03  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de eerste minister, u zegt dat er een vergissing is gebeurd en dat er iets mis is gelopen bij de publicatie. Ik neem dus aan dat ze toch ondertekend zijn in Sicilië.

 

Zijn die KB’s dan rechtsgeldig als die fout is gebeurd. Moet ik daarvoor soms naar het Grondwettelijk Hof stappen? Is er een probleem van rechtsgeldigheid als er een serieuze fout is gemaakt? Er is iets in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd met een foutieve plaats van ondertekening. Ik meen dat dat op zichzelf een probleem kan zijn. Er zal ongetwijfeld wel een jurist gevonden worden, die daar desnoods mee naar het Grondwettelijk Hof stapt en daar zelfs gelijk zal halen. Dat doet mij denken aan al die beroepen in cassatie. Misschien is het nog beter om in cassatie te gaan.

 

U verwijst opnieuw naar het antwoord op mijn eerdere schriftelijke vraag, die luidde: wat zijn de kosten van de buitenlandse reizen van de Koning.

 

Het betreft hier geen kosten voor de buitenlandse reis van de man, want hij is daar al. Het gaat over het feit dat een leeg vliegtuig heen en weer vliegt. Ik zal mijn schriftelijke vraag voortaan nog gedetailleerder formuleren: wat is de kostprijs van een vlucht met en zonder Koning.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Theo Francken aan de eerste minister over "het reilen en zeilen van prins Laurent" (nr. 14671)

09 Question de M. Theo Francken au premier ministre sur "les allées et venues du prince Laurent" (n° 14671)

 

09.01  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de premier, prins Laurent beloofde, naar aanleiding van het Congo-incident dat iedereen zich wel herinnert, om zijn leven voor de zoveelste keer te beteren. Hij zou voortaan braaf toestemming vragen voor zijn buitenlandse reizen en bezigheden. Dit gebeurde nog onder het bewind van Yves Leterme, uw voorganger. U was toen nog geen regeringsleider.

 

Ik heb daarover enkele vragen. Ten eerste, welke afspraken werden precies gemaakt met prins Laurent naar aanleiding van zijn Congoreis en zijn goede relaties met het regime van Kabila? Deze afspraken werden immers nooit bekendgemaakt. Ten tweede, heeft prins Laurent zich sindsdien aan de afspraken gehouden?

 

Ten slotte, over welke reizen en bezigheden hebt u al uw zegen gegeven? Graag gedetailleerde informatie.

 

Ik heb begrepen dat hij beloofd heeft om voor buitenlandse reizen of economische bezigheden de toestemming te vragen aan de eerste minister en de minister van Buitenlandse Zaken. Is dit gebeurd? Zo ja, voor welke reizen en in welk kader?

 

09.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Francken, het onderwerp van uw vraag behoort tot de bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken.

 

U kunt dit nakijken in het parlementaire verslag over het onderhoud tussen toenmalig eerste minister Leterme en prins Laurent van 28 april 2011. In dit document staat een samenvatting van een brief van prins Laurent. De prins schrijft daarin onder meer het volgende, ik citeer:

 

“Ik verbind mij ertoe om voor elke buitenlandse reis die contacten inhoudt met politieke prominenten of die gericht is op een ontwikkelingsproject met andere partners vooraf de minister van Buitenlandse Zaken te consulteren over de inhoud en de opportuniteit van die reis en het advies dat mij gegeven wordt nauwgezet op te volgen.”

 

09.03  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik zal minister Reynders daarover ondervragen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Theo Francken aan de eerste minister over "de uitvoering van het luik over de monarchie in het regeerakkoord" (nr.14679)

10 Question de M. Theo Francken au premier ministre sur "l'exécution du volet concernant la monarchie dans l'accord de gouvernement" (n° 14679)

 

10.01  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de eerste minister, ik kom terug op een vraag die ik negen maanden geleden ook stelde.

 

In het regeerakkoord staat een bepaling over de monarchie. Ik weet niet of u mijn brief hebt gekregen? Ik heb u een heel mooie brief geschreven over onze studiedag over de monarchie met een aantal aanbevelingen. Ik weet niet of u of een van uw mensen die gelezen heeft? Ik zie daar iemand knikken, dus waarschijnlijk wel.

 

Wij hebben gekeken naar andere Europese landen, ook Nederland, met een staatshoofd in de vorm van een koning of een koninklijk regime. Wij hebben op een studiedag nagedacht over hoe men de monarchie in een 21ste eeuws kleedje kan steken.

 

Dat ging dus niet over het afschaffen van de monarchie. U weet uiteraard dat ik een republikein ben, maar ik ben ook democraat en op dit moment is er geen democratische meerderheid voor het invoeren van een republiek in dit koninkrijk. Dit koninkrijk zal er dus toch nog even blijven.

 

Wij moeten dan durven na te denken, zonder taboes, over hoe wij de monarchie op een meer moderne manier kunnen inrichten. Ik denk dat het belangrijkste woord in dat verhaal transparantie is.

 

In het regeerakkoord staat een aantal engagementen. Ik citeer: “De unanieme aanbevelingen van de Senaat met betrekking tot de dotaties voor de leden van de koninklijke familie zullen worden uitgevoerd. Onder de volgende koning zullen enkel de vermoedelijke troonopvolger, diens echtgenoot, de weduwe of weduwenaar van de vorst en de afgetreden vorst een koninklijke dotatie ontvangen. Voor de andere leden van de koninklijke familie zal men een vergoedingssysteem voor diensten uitwerken”, dus meer naar een Nederlands model.

 

Ik ga verder: “De transparantie van en controle op de financiering van de monarchie wordt vergroot”.

 

Daarnaast blijkt dat er een grondwettelijk probleem bestaat met het fiscale regime van de monarchie. Wij hebben het er daarnet nog over gehad. Ik zal minister Vanackere hierover ondervragen.

 

Mijnheer de eerste minister, indien er op korte termijn een nieuwe koning komt, houden de dotaties aan prins Laurent en prinses Astrid dan op te bestaan? Over welk vergoedingssysteem gaat het in het regeerakkoord? Hoe zult u de transparantie en de controle op de financiering van de monarchie vergroten? Werd hierover al vergaderd?

 

Wanneer komt het voorstel van de regering? Is dat ook voor de zomer? U hebt mij vorige keer geantwoord dat dit bekeken wordt in het kader van de staatshervorming en het overleg met de 8 partijen, de Comori. Is dat ook een engagement en zal dit ook voor het einde van dit parlementair jaar naar het Parlement komen?

 

Ten derde, komt er eindelijk een wettelijke basis voor het huidige fiscale gunstregime van de monarchie? Indien ze er niet komt, zullen onze monarchen voortaan toch belastingen moeten betalen?

 

10.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Mijnheer Francken, minister Magnette heeft op 17 juli 2012 dezelfde vraag beantwoord. Het antwoord dat hij u toen heeft gegeven, geldt nog steeds.

 

Uw vraag over de dotaties voor de leden van de koninklijke families is door de Senaat besproken.

 

U hebt met het antwoord van minister Magnette in juli 2012 dus een volledig antwoord gekregen.

 

10.03  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de eerste minister, minister Magnette heeft mij amper geantwoord. U verwijst dus naar antwoorden, die geen antwoord zijn. Het is hier dus wel redelijk carnavalesk.

 

Minister Magnette heeft geantwoord dat de desbetreffende maatregelen in het kader van de werkgroep van acht partijen zullen worden genomen.

 

Mijnheer de eerste minister, dit is gewoon tijdverspilling. Ik weet dat u een drukke agenda hebt. U komt echter twee keer per jaar naar het Parlement en naar de commissie. Twee keer per jaar kan ik u dus vragen over de monarchie stellen. U stuurt heel veel vragen naar collega’s door. Voor vragen over de financiën stuurt u alle vragen consequent naar Steven Vanackere door.

 

U zit veel langer dan ik in het Parlement. Ik ben slechts een nieuwkomer. De gebruikelijke gewoonte is dat de eerste minister alle vragen over de monarchie beantwoordt. U stuurt ze door. Dat zie ik door de vingers. Het is uw goed recht. In de regering lost u de zaak op.

 

Maar zoals het nu eraan toegaat, dat is natuurlijk onzin. U komt twee keer per jaar naar het Parlement, mijnheer de eerste minister. Ik stel u vandaag vier vragen. Wellicht moet ik opnieuw negen maanden wachten tot u nog eens terugkomt. In uw antwoord verwijst u telkens opnieuw naar schriftelijke vragen. Ik volg mijn dossiers op, hoor. Ik weet nog wel wat er in die schriftelijke antwoorden stond. Ik ben niet achterlijk! Minister Magnette heeft mij gezegd dat de werkgroep van de acht partijen zich daarover zou buigen. Ik vraag u nu of er zicht is op een timing. Collega Weyts vraagt u net hetzelfde. U antwoordt dat over de staatshervorming zal gestemd zijn vóór het zomerreces. Neem ik dan aan dat de hervorming van de monarchie samen met de rest wordt behandeld? Blijkbaar is het een pakket waarbij ook Ecolo en Groen worden betrokken. Zal dat pakket ook voor het zomerreces klaar zijn?

 

Ik vind de werkwijze echt beschamend. Ik heb al jaren op kabinetten gewerkt. Ik ben adjunct-kabinetschef geweest. Ik heb honderden parlementaire vragen voorbereid. Was minister Bourgeois op die manier met het Vlaams parlement omgegaan, dan had men daar schande over gesproken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.00 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.00 heures.