Commission de l'Infrastructure, des Communications et des Entreprises publiques

Commissie voor de Infrastructuur, het Verkeer en de Overheidsbedrijven

 

du

 

Mercredi 24 octobre 2012

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 24 oktober 2012

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.27 uur en voorgezeten door mevrouw Sabien Lahaye-Battheu.

La séance est ouverte à 10.27 heures et présidée par Mme Sabien Lahaye-Battheu.

 

01 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de veiling van de 800MHz-band" (nr. 11304)

01 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la mise aux enchères de la bande 800 MHz" (n° 11304)

 

01.01  Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de zogenaamde 800 MHz-band is sinds de gsm-frequenties waarschijnlijk het waardevolste deel van het spectrum dat zal worden geveild. Dit spectrum draagt heel ver en gaat gemakkelijk door obstakels, maar biedt toch voldoende capaciteit. Het is vrijgekomen door inspanningen van de Vlaamse regering, die de analoge etheruitzendingen deed stopzetten. Europa heeft intussen beslist dat dit spectrum ook voor datacommunicatie moet worden gebruikt en dat het vergunningsproces tegen 1 januari 2013, over twee maanden dus, moet zijn uitgevoerd.

 

Toen ik deze vraag indiende liep er een consultatie richting een federale vergunningsronde. Volgens specialisten kan deze veiling pakweg anderhalf miljard opbrengen aan de federale schatkist, die vrij noodlijdend is. U weet ook met welk doel de ministers nu bij elkaar zitten. Nochtans is de omroep in België een bevoegdheid van de Gemeenschappen. Het valt op dat Vlaanderen de voorbije jaren al ongeveer 20 miljoen heeft misgelopen bij de veiling van de 3G-licenties. Dat mag nu niet gebeuren. Daarom stel ik u de volgende vragen.

 

Ten eerste, hoever staat het met de consultatie voor de vergunningsronde? Wat zijn de conclusies? Hoever staat het met het vergunningsproces?

 

Ten tweede, hebt u al contact opgenomen met de Vlaamse regering om te onderhandelen over de procedure voor de veiling en dergelijke? Indien dat niet het geval is, wanneer staat het dan op de agenda?

 

Ten derde, hoe ziet een eerlijke verdeling van de veilingopbrengst er volgens u uit?

 

01.02 Staatssecretaris John Crombez: Mevrouw de voorzitter, de 800 MHz-band wordt inderdaad algemeen beschouwd als een economisch waardevol radiospectrum, dat nu volgens Europa geveild moet worden. Deze frequenties vertonen goede eigenschappen inzake capaciteit en doordringing in gebouwen. Het spectrum kwam vrij door de stopzetting van de analoge tv-uitzendingen, wat reeds lang door Europa was opgelegd. Het vrijgekomen radiospectrum wordt dan ook het digitale dividend genoemd.

 

Het Europees besluit nr. 243 van maart 2012 legt ons op deze frequenties te gebruiken voor mobiele datadiensten. Artikel 6, punt 4 van het besluit verplicht de lidstaten om voor 1 januari 2013 het machtigingsproces voor het gebruik van de 800 MHz-band uit te voeren.

 

Alleen in uitzonderlijke omstandigheden, als er grensoverschrijdende frequentiecoördinatieproblemen zijn, kan een lidstaat bij de Commissie een verzoek indienen om ervan af te wijken en de deadline te verschuiven naar eind 2015. Dat kan alleen in die situatie. Alleen voor Cyprus geldt die uitzondering sowieso.

 

Als gevolg hiervan en gelet op de timing is het BIPT onmiddellijk gestart met de openbare raadpleging. Deze werd op 11 mei afgesloten en de synthese van die raadpleging door het BIPT is sinds midden augustus te vinden op de website van het BIPT.

 

Ter voorbereiding van de veilingprocedure heeft het BIPT een consultant onder de arm genomen om uit te maken hoe de veiling moet gebeuren. Die voorbereiding is op dit moment in haar laatste fase.

 

Bij het nemen van het besluit zal het BIPT uiteraard overleg plegen met de regulatoren van de Gemeenschappen. De samenwerkingsovereenkomst van 2007 bepaalt dit.

 

Op basis van de gegevens afkomstig uit de benchmarking met enkele landen waar de frequentieband reeds is geveild en rekening houdend met de respectieve bevolkingscijfers, komt men voor België op een geschatte prijs van 250 tot 300 miljoen euro. Dat is minder dan wat eerder in de meer optimistische ramingen werd gemeld, zijnde anderhalf miljard.

 

Uit studies blijkt ook dat de economische waarde van deze radiofrequentieband vijf keer hoger is wanneer hij wordt gebruikt voor mobiele datadiensten dan wanneer hij zou worden gebruikt voor televisiediensten.

 

Het is onze overtuiging dat voor deze frequenties, hoewel zij op zich geen bevoegdheid zijn van de federale overheid, gelet op de verregaande verwevenheid van telecommunicatie en omroep, maximaal moet worden samengewerkt met de Gemeenschappen. Voorheen werden deze frequenties deels gebruikt voor analoge televisiediensten en behoorden zij tot de omroepbevoegdheid van de Gemeenschappen. Zij worden ook nog steeds deels gebruikt voor draadloze microfoons. Voorheen werd een deel van de frequentie gebruikt door Defensie, een uitgesproken federale bevoegdheid. Het zijn niet de frequenties op zich die tot een bevoegdheid behoren, maar wel het gebruik van die frequenties. Dat is trouwens de reden voor de samenwerking tussen de verschillende autoriteiten.

 

Sinds het recente besluit van Europa moeten de frequenties worden gebruikt voor mobiele datadiensten en moeten zij worden beheerd door de bevoegde telecomdiensten van de federale overheid. Ik herhaal dat, gelet op de verwevenheid die ik daarnet al aanhaalde, het de bedoeling is dat dit gebeurt in een zo maximaal mogelijke samenwerking met de Gemeenschappen.

 

Ondertussen is Europa volop gestart met een tweede digitaal dividend in de 700 MHz-frequentieband. Ook die wordt vrijgemaakt voor mobiele datadiensten. Vandaag wordt die frequentie bij ons nog volop gebruikt voor omroepdiensten en dat kan interferenties veroorzaken bij de kabeloperatoren. De vrijmaking van die frequentie zou vandaag voor de Gemeenschappen en hun bevoegdheden verschillende problemen kunnen veroorzaken voor de correcte uitvoering van hun omroepbevoegdheid. De federale overheid zal dus voor deze kwestie opnieuw in overleg moeten treden met de Gemeenschappen om een gemeenschappelijk standpunt te kunnen innemen tegenover Europa.

 

01.03  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Een en ander is inderdaad al een stuk gevorderd; de synthese is al beschikbaar. Toch is men blijkbaar nog bezig met het opzetten van de procedure zelf.

 

Ik onthoud uit uw antwoord dat u sterk de nadruk legt op samenwerking met de Gemeenschappen. Dat is zeer belangrijk, maar het gaat niet alleen over de invulling van wat er op de ether komt, het moet ook financieel gelden. Ik hoop op voldoende wederzijds respect. Van waar komt dit immers? Het is mede door de inspanningen van Vlaanderen dat die band vervroegd werd vrijgegeven, eerder dan Europa vroeg. Daarvoor moet ook het nodige respect worden opgebracht op financieel vlak.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de kostprijs van mobiel internet" (nr. 11517)

02 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le coût de l'internet mobile" (n° 11517)

 

02.01  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag kwam ook aan bod bij de behandeling van het telecompakket en sluit aan bij een eerdere vraag aan de voorganger van de huidige minister, namelijk minister Van Quickenborne.

 

Hoe we het ook draaien of keren, het mobiel gebruik van het internet zal alleen maar toenemen in onze maatschappij. Die trend moet zeker worden ondersteund, omdat op die manier de concurrentie met het vaste internet wordt verhoogd, wat tot een prijzenslag zou kunnen dwingen.

 

Jammer genoeg lopen wij in vergelijking met de buurlanden een beetje achterop. Een van de oorzaken is de kostprijs van het mobiel internet in ons land.

 

Uit een recente studie bij jongeren, door jongeren ook, van Jeugdwerknet, Graffiti Jeugddienst en de onderzoeksgroep MICT van de Universiteit Gent, blijkt dat onze jeugd reeds over de hardware beschikt om van het mobiel internet gebruik te maken, maar dat men stoot op een aantal andere hindernissen, waarbij vooral de opmerking “te duur” wordt gemaakt.

 

Dat probleem moet u zeker bekend zijn, aangezien u recent nog een studie bij het BIPT omtrent de dure telecomtarieven in het algemeen hebt besteld, na herhaaldelijke klaagzangen uit diverse hoeken van de maatschappij, niet het minst van collega’s in het Parlement.

 

Ik heb destijds reeds uw voorganger, minister Van Quickenborne, gevraagd waarom hij niks deed aan de tarieven van de microwaves. Op basis van een studie die het onderzoeksbureau Analysys Mason op aangeven van het BIPT had uitgevoerd, bleek dat daar immers heel wat mogelijkheden zijn. Uw voorganger kon de adviezen van het BIPT echter slechts gedeeltelijk volgen, aangezien hij, ik citeer, “geen steun vond in de regering”.

 

Het advies van het BIPT was namelijk om de microwavetarieven te verlagen. Op die manier ontstaat immers concurrentie met de leased lines en heeft men meer inkomsten. Ter vergelijking, bij de Vlaamse regering resulteerde een verlaging van de registratierechten ook in meer inkomsten. Minister Van Quickenborne moest helaas bekennen dat die tarieven ondanks de ingrepen te hoog bleven.

 

Mijnheer de minister, volgt u de bevindingen uit de studie van Jeugdwerknet, Graffiti Jeugddienst en de onderzoeksgroep MICT? Zult u wel een consensus vinden bij de regering om het advies van het BIPT met betrekking tot de verlaging van de microwavetarieven volledig op te volgen? Welke nieuwe mogelijkheden ziet u ondertussen nog en welke plannen wilt u graag concretiseren?

 

02.02 Staatssecretaris John Crombez: Mijnheer Dedecker, op vraag van de minister voert het BIPT momenteel een studie uit om na te gaan of de telecomtarieven in ons land hoger liggen dan in de ons omringende landen. Dat is algemeen bekend. Hierbij zal ook worden gekeken naar het mobiel internet.

 

De definitieve resultaten van die studie worden in november verwacht. De benchmarking met de ons omringende landen werd uitgevoerd en er worden peer reviews bekeken met de betrokken operatoren. Dat zal nog een paar weken in beslag nemen.

 

Door de inwerkingtreding van de nieuwe telecomwet wordt de bill shock ingevoerd. Bij een door het BIPT vastgestelde overschrijding van het plafond zullen de jongeren worden gewaarschuwd. Het contractueel vastgestelde forfaitair bedrag kan als waarschuwingsdrempel worden ingesteld. Het BIPT deed een openbare consultatie over het voorstel, dat nu wordt voltooid om het koninklijk besluit ter uitvoering te kunnen nemen.

 

Uiteraard zal het BIPT alle mogelijke maatregelen moeten nemen om de tarieven inzake mobiele data te doen dalen. Wij wachten beter eerst de studie en de bespreking ervan af. Die zal niet meer zo lang op zich laten wachten.

 

U vroeg naar de consensus in de regering. Het is een topprioriteit van de minister om de inflatie in de prijzen te beheersen, zeker in een aantal sectoren, en dit is er een van. Elk advies van het BIPT om de prijzen te kunnen verlagen, zullen wij met bijzondere dank aannemen en daarover een consensus vinden. Daarbij de consumentenbescherming verbeteren, is een even belangrijk aspect, omdat de twee samengaan.

 

U vraagt waarom er geen steun was in de vorige regering. Dat is voor mij bijzonder moeilijk in te schatten. Ik ken de interne overwegingen daarvan niet. Nu is er wel degelijk een consensus. Met het nieuwe koninklijk besluit gaan wij in een eerste fase voor een nieuwe daling van 20 procent.

 

Wat uw vraag naar nieuwe mogelijkheden en plannen betreft, is er een ruime bevoegdheid bij het BIPT voor diverse aspecten die de prijs op de telecommarkt beïnvloeden. Er zijn heel wat plannen uitgevoerd om de algemene concurrentiële situatie op de markt te verbeteren, zoals de openstelling van de kabel, het opleggen van een verplichting aan Belgacom om alternatieve operatoren de mogelijkheid te geven om ook televisiediensten aan te bieden en de veiling van de 3G.

 

Daar speelt de markt zelf. Er zijn al heel wat alternatieven genomen, die, als de theorie klopt, hun effect zouden moeten sorteren inzake de keuzemogelijkheden, de duidelijkheid daaromtrent en de duidelijkheid over de prijzen.

 

Het versterken van de consument – ik heb dat al tweemaal aangehaald – zal daarbij ook een belangrijk aspect zijn. Wij hebben dat ook gezien in andere markten waar voor sommige producten de prijs een probleem was.

 

Het beleid beperkt zich dus niet tot wetgevende initiatieven en de afschaffing van de verbrekingsvergoeding, wanneer men na zes maanden de operator wil verlaten. Er wordt ook werk gemaakt van de informatie, onder andere over de diverse tariefplannen die, zoals bekend, nogal complex zijn, zodat een consument duidelijk weet wat er wordt aangeboden. Ook daarover is het BIPT reeds een openbare consultatie gestart.

 

Ten slotte moeten wij ervoor zorgen dat de consumenten gemakkelijker voor de meest interessante aanbiedingen kunnen kiezen naar gelang van hun gebruikersprofiel. Het is niet altijd even evident om het eigen gebruik af te stemmen op wat wordt aangeboden. Ik verwijs naar, bijvoorbeeld, de simulator voor gas- en elektriciteitsprijzen, die een van de redenen is van de toenemende consumentenmobiliteit. Alleen wanneer de informatie zeer duidelijk en toegankelijk is, zal de consument erin slagen om een juiste keuze te maken.

 

02.03  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. U sprak van een consensus in de regering om de prijzen met 20 % te laten zakken. Heb ik u goed begrepen? Bedoelt u daarmee effectief de microwaveprijzen, de prijzen die de operatoren betalen aan het BIPT voor het spectrum voor private radionetten?

 

02.04 Staatssecretaris John Crombez: (…)

 

02.05  Peter Dedecker (N-VA): Dat is dan inderdaad al een eerste stap vooruit, waarnaar wij zeker kunnen uitkijken. Ik vond het een beetje vreemd. U zei namelijk de resultaten van de globale studie af te wachten. Er is echter reeds studiewerk uitgevoerd en daarvan zijn de resultaten bekend, onder andere betreffende de microwaves. Het bleef mij verbazen dat men zolang wachtte om daarmee effectief iets te doen.

 

Het verheugt mij dat er een eerste stap gezet wordt, maar de conclusie van de studie was wel dat op het vlak van de microwaves de tarieven in België tot vier keer hoger lagen dan in de buurlanden. Twintig procent is een beperkte stap in de goede richting. Ik hoop dat het nog veel, veel verder kan gaan. Het beleid moet effectief veel verder gaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de bemiddeling van het BIPT rond 3G" (nr. 11620)

03 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la médiation de l'IBPT relative au 3G" (n° 11620)

 

03.01  Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de communicatieverantwoordelijke van Telenet, de heer Vincent Bruyneel, heeft ten tijde van de opstelling van deze vraag de volgende boodschap de wereld ingestuurd: "Als de regulator echt een vierde mobiele speler in ons land wil, dan zal daar toch het nodige kader voor gecreëerd moeten worden. We hebben altijd tegen de regulatoren gezegd dat we voor de vierde 3G-licentie wilden gaan, maar dat het zelf uitbouwen van een volledig nieuw netwerk met eigen zendmasten voor ons niet mogelijk is.”

 

Dat gaat over die veiling van de vierde licentie, die binnengehaald werd door Telenet. Telenet beseft dat een samenwerking met andere operatoren een mogelijke oplossing zou kunnen zijn voor het probleem, want het opzetten van een volledig nieuw netwerk is inderdaad immens duur.

 

Een aantal delen daarvan is reeds voorzien in de wetgeving, bijvoorbeeld site sharing en het delen van zendmasten – dat zijn wettelijke verplichtingen – maar de andere operatoren staan hiervoor volgens Telenet niet meteen te springen. Bijgevolg vraagt Telenet dat het BIPT een grotere faciliterende rol zou spelen en, bijvoorbeeld, zou intermediëren om de gesprekken rond structurele site sharing weer op gang te trekken. Het BIPT zou tot een model moeten kunnen komen dat voor beide partijen goed is, namelijk zowel voor de bestaande operatoren, die een vergoeding krijgen voor het delen van hun sites, als voor Telenet, dat op die manier een netwerk kan uitrollen dat ten goede komt aan de consument.

 

Plant het BIPT dergelijke initiatieven?

 

Wat is de visie van de minister betreffende een dergelijke intermediërende rol voor het BIPT?

 

03.02 Staatssecretaris John Crombez: Mevrouw de voorzitter, de voorwaarden voor de exploitatie van die vierde 3G-licentie zijn vastgelegd in het koninklijk besluit waarover ik daarstraks reeds sprak, het koninklijk besluit uit januari 2001. De voorwaarden in het koninklijk besluit waren dus bekend vooraleer de 3G-licentie door Telenet Tecteo Bidco gekocht werd.

 

De toetreding van Telenet Tecteo Bidco nv op de mobiele markt, voor 3G, moet, samen met de toekenning van de 4G-licenties, voor extra dynamiek zorgen op de mobiele markt. Het BIPT dient erop toe te zien dat de toetreding van de vierde speler op de 3G niet wordt belemmerd of bemoeilijkt.

 

Het antwoord op uw eerste vraag is dus ja.

 

Bij het toekennen van de vierde 3G-vergunning was op wetgevend en regelgevend vlak een aantal mogelijkheden aanwezig om de ontplooiing van dat nieuwe netwerk te faciliteren. Er is bijvoorbeeld de nationale roaming naar 2G; de vierde operator heeft gebruikgemaakt van de optie om dezelfde frequentiekanalen te verwerven. De wetgeving in verband met site sharing is van toepassing. In de nieuwe telecomwet wordt ook verduidelijkt dat er bij het Instituut een databank van antennesites gecreëerd wordt – dat is nieuw – die alle relevante informatie bevat om de evaluatie van de sites met het oog op een maximaal gedeeld gebruik ervan te vergemakkelijken; “maximaal” is daar ook nieuw.

 

Het BIPT onderzoekt momenteel ook of deze maatregelen toereikend zijn om de nieuwe operator in staat te stellen om effectief te kunnen concurreren op de mobiele markt. Het volgt dus ook op of die maatregelen werkelijk helpen of voldoende helpen.

 

Die monitoring werd trouwens door het Overlegcomité van december 2010 gevraagd. Een en ander is in overleg met de verschillende niveaus gevraagd, op het moment dat de goedkeuring van de wijzigingen aan het koninklijk besluit rond 3G voorlag. De bedoeling was na te gaan of de voorwaarden nog steeds volstonden om de nieuwe operator een goede mogelijkheid te bieden om het netwerk concurrentieel uit te bouwen.

 

Wat site sharing betreft, heeft het BIPT ingevolge artikel 27, § 5, tweede lid van de telecomwet van 2005 een duidelijke bevoegdheid om op te treden, indien er problemen zouden zijn. Ook dat punt wordt opgevolgd. Het BIPT heeft echter de bevoegdheid om op te treden, wanneer het problemen vaststelt. Ter zake moet niets worden veranderd.

 

Overeenkomstig voorgaande bepaling kan het BIPT maatregelen opleggen die het nodig acht voor de vrijwaring van het algemeen belang, voor een vlotte uitwisseling van informatie inzake antennes en ter bevordering van het gedeeld gebruik van de antennes in kwestie.

 

Het BIPT is tot op heden nog niet over problemen inzake site sharing aangesproken. Het heeft de vastgelegde mogelijkheid of bevoegdheid nog niet moeten gebruiken.

 

Voor de sharing van radio access networks, zijnde toegangsnetwerken voor radio, heeft het BIPT in januari 2012 een mededeling gepubliceerd om de partijen meer duidelijkheid te geven over de mogelijkheden op basis van de bestaande wetgeving. Het BIPT heeft eveneens een vragenlijst over RAN-sharing naar alle mobiele operatoren gestuurd. De antwoorden van de operatoren op de bewuste vragenlijst worden nu geëvalueerd.

 

RAN-sharing is toegestaan. Er bestaat op dit moment geen verplichting voor een mobiele operator om het ook te doen. Niettemin wordt de situatie door het BIPT geanalyseerd, op basis van de informatie die het kreeg.

 

Het BIPT kan zijn bemiddelingsrol vervullen, wanneer het zijn bevoegdheid is. Voor site sharing is zulks nogal duidelijk. Ik verwees ter zake al naar artikel 27, § 5. Voor RAN-sharing is de regulator, die de informatie over de onderhandelingen analyseert, de instantie die de bemiddelingsrol kan spelen. Het is nog vroeg om over dezelfde bemiddelingsrol van het BIPT een uitspraak te doen.

 

Dat zal mee afhangen van de evaluatie. Meer in het algemeen kan het BIPT ook bemiddelend optreden tussen partijen die vrijwillig hun geschil willen voorleggen aan een verzoeningscollege overeenkomstig artikel 14, § 1. Ook daarvoor is er echter op dit moment nog geen verzoek gekomen.

 

03.03  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor uw antwoord. Zoals u zegt waren de voorwaarden voor de uitrol bekend bij de gunning van de licentie. Dat klopt. Site sharing was, zoals u in uw antwoord aangegeven hebt, echter ook een wettelijke verplichting die reeds tevoren bekend was. Ik maak uit uw antwoord op dat het BIPT wel degelijk een aantal initiatieven zal nemen, onder andere met de databank site sharing. Men zal ook streven naar een maximaal gebruik van de bestaande sites. Ik hoop dat men hiervan ook effectief snel werk zal maken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "netneutraliteit" (nr. 11637)

04 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la neutralité du réseau" (n° 11637)

 

04.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, op 8 mei 2012 werd in de Nederlandse Eerste Kamer een nieuwe telecomwet goedgekeurd die het begrip netneutraliteit ingang doet vinden. Door die wet zal de blokkering van diensten zoals Skype, WhatsApp of Viber voortaan verboden worden. Op die manier meent de Nederlandse wetgever de netneutraliteit gegarandeerd te hebben.

 

Enkele interessante punten in die wetgeving zijn de tekstbemiddelingsdienst en de beeldbemiddelingsdienst voor gehandicapten, zodat zij gemakkelijker kunnen communiceren met overheden en bedrijven, en het beter informeren van de consument aangaande het plaatsen van cookies. De provider dient bovendien proactief te verwittigen wanneer er informatie in de openbaarheid komt. Ten slotte behelst die wet ook een “Nota Flexibilisering”, zoals de Nederlandse wetgever dat zelf noemt.

 

Mijnheer de staatssecretaris, wat is uw standpunt inzake de netneutraliteit en bent u bereid om dienaangaande legislatieve initiatieven te nemen. Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?

 

Bent u ook bereid om maatregelen te nemen om te voorkomen dat consumenten zouden moeten bijbetalen voor het gebruik van diensten zoals Skype, of om de operatoren te verbieden om het gebruik van die diensten te blokkeren of te vertragen, wat nu in de praktijk wel eens voorkomt?

 

04.02 Staatssecretaris John Crombez: Mijnheer Schiltz, inzake de netneutraliteit werden er de jongste maanden verschillende problemen vastgesteld en opgetekend. In de Europese Commissie heeft de organisatie van Europese telecomregulatoren op 6 maart 2012 een tussentijds verslag uitgebracht waarin melding gemaakt wordt van praktijken die ertoe strekken de toegang op vaste en mobiele netten te beperken en bepaalde diensten, vooral op de mobiele netten, te blokkeren. Het eindrapport van de organisatie van Europese telecomregulatoren zal op het einde van het tweede semester van 2012 worden overhandigd en moet bijdragen tot de uitwerking van aanbevelingen of van een nieuwe reglementering door de Europese Commissie zelf.

 

Netneutraliteit is een principe van algemeen beleid dat een verplichte gelijke behandeling en niet-discriminatie van alle gegevensstromen behelst, onafhankelijk van de oorsprong, de bestemming of de inhoud. Als wij dat begrip echter analyseren, dan komen er heel wat belangen bij die de discussie complex maken en die allemaal aandacht verdienen.

 

Wij moeten het bekijken vanuit een multidisciplinaire aanpak, met oog voor de technische aspecten van de werking van het internet zelf, voor de economische aspecten – wat samenhangt met de kostenopdeling in de infrastructuren en de netten – alsook voor de juridische aspecten verbonden aan bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting, respect voor privacy en de naleving van de wetgeving inzake het auteursrecht. Keuzes ter bevordering van de neutraliteit kunnen een belangrijke impact hebben op wie wat op het net mag of moet doen en dus ook op de manier waarop de diensten worden aangeboden.

 

In de bij richtlijn nr. 140 uit 2009 gevoegde verklaring heeft de Europese Commissie zich ertoe verplicht om een strenge controle op de neutraliteit en openheid van het net uit te oefenen en om daarover verslag uit te brengen bij het Europees Parlement en de Ministerraad. Deze politieke verbintenis is in twee documenten herhaald, namelijk in de Digitale Strategie voor Europa uit augustus 2010 en in de mededeling van 19 april 2011. Het Europees Hof van Justitie heeft in februari 2012 een arrest uitgesproken waarin het hosters en providers van onlinediensten wordt verboden om de online-inhoud van hun gebruikers te filteren en te controleren. Dat klinkt misschien evident, maar dat is niet overal zo.

 

Naar aanleiding van de nieuwe Nederlandse wet die het neutraliteitsprincipe bevestigt, werden twee wetsvoorstellen in België ingediend, precies om die netneutraliteit te waarborgen. Daarbij gaat het om de vraag of de internetproviders bepaalde soorten internetverkeer zoals mail, Skype enzovoort met voorrang dan wel met vertraging mogen behandelen.

 

Bij de bespreking van de nieuwe telecomwet werd inzake de neutraliteit van het net afgesproken om de bepaling die in de richtlijn wordt voorzien, over te nemen: “Teneinde een achteruitgang van de dienstverlening en een belemmering of vertraging van het verkeer over de netwerken te voorkomen, kan het Instituut minimumvoorschriften inzake de kwaliteit van de diensten opleggen aan de aanbieders van openbare elektronische-communicatienetwerken.” De tweede paragraaf bepaalt: “Het Instituut bezorgt de Europese Commissie ruime tijd voor de vaststelling van deze eisen een samenvatting van de redenen voor optreden, de geplande eisen en de voorgestelde aanpak. Deze informatie wordt ook aan BEREC ter beschikking gesteld. Het Instituut houdt zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen en de aanbevelingen van de Europese Commissie.” Die tekst wordt met dat objectief van netneutraliteit in de telecomwet overgenomen.

 

Er werd ook met de commissieleden afgesproken om de discussie nog eens ten gronde te voeren in een aparte wet. Het is geen statische discussie. De Privacycommissie heeft een advies uitgebracht. Het is publiek en terug te vinden op de site van de commissie. Een aanvaard wetsvoorstel wordt best na de stemming voor formeel advies voorgelegd aan de Europese Commissie. Bij de bespreking in het Parlement is het ook aan te bevelen om rekening te houden met de studie die de administratie van de minister van de FOD Economie momenteel laat uitvoeren. Die zou beschikbaar moeten zijn eind dit jaar of begin volgend jaar.

 

Reglementering via de nieuwe telecomwet is slechts een gedeeltelijk antwoord, onder meer op de omkadering van de discussie, het filteren, het niet-discrimineren van de gegevensstromen en de kwaliteit. Als men de Belgische en de Nederlandse wetsvoorstellen ziet die tot doel hebben de neutraliteit te waarborgen, dan slaan die vooral op het beheer van het verkeer door de toegangsproviders, terwijl internetneutraliteit een veel ruimer begrip is dan alleen dat en ook met andere waardecreatoren te maken heeft. Naast Skype en andere diensten van dit type gaat het hier ook om het niet-discrimineren en het veiligstellen van het dataverkeer op internet zelf. Er moeten dus concrete en gepaste acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat ook dit op een veilige manier gebeurt en dat tegelijkertijd innovatie in het domein niet wordt beknot.

 

04.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Dat was een zeer omstandige evaluatie. Ik meen dat het antwoord was: neen, want er is al veel en ja, want er staat nog een aantal zaken op stapel. Het antwoord schenkt mij voldoening, maar ik zou het graag nog eens nalezen, als dat mogelijk is.

 

04.04 Staatssecretaris John Crombez: Misschien hebben het Parlement of althans sommige Parlementsleden liever kortere antwoorden, maar dit is geen evidente discussie. U kunt het antwoord sowieso nog eens nalezen, maar samengevat komt het erop neer dat het een delicate discussie is die men moet blijven voeren. Maatregelen die worden genomen om de neutraliteit, die zeer veel facetten heeft, te waarborgen, hebben ook een impact op andere zaken en op het verkeer en de voorrang zelf.

 

Om te antwoorden op de vraag wat het standpunt is inzake de netneutraliteit: het is iets wat veel facetten en vertakkingen heeft en continu moet worden bewaakt. De discussie moet voortgezet worden door de commissie. Dat is het enige juiste antwoord. De technologie evolueert immers minstens even snel als de stemmingen in het Parlement.

 

04.05  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Natuurlijk wil ik graag uitgebreide antwoorden die to the point zijn. Ik dank de staatssecretaris daarvoor. Ik moet het met u eens zijn dat de materie complex is. Ik stel die vraag juist om mij ervan te vergewissen dat het kabinet wel degelijk up-to-date en up-to-speed is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de ARPU van telecomklanten met sociaal tarief" (nr. 12578)

- de heer Roel Deseyn aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de toekenning van het sociaal telefoontarief" (nr. 12864)

05 Questions jointes de

- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'ARPU des clients des opérateurs de télécommunications bénéficiant du tarif social" (n° 12578)

- M. Roel Deseyn au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'octroi du tarif téléphonique social" (n° 12864)

 

05.01  Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, aan deze vraag gaat een zekere historiek vooraf. Enige tijd geleden stelde ik een schriftelijke vraag naar meer details over de ARPU, zijnde de Average Revenu Per User, die operatoren realiseren bij klanten die van het sociaal tarief genieten. Ik was bijzonder geïnteresseerd in de totale omzet van deze klanten, dus niet enkel het telefonieverbruik, maar ook eventuele andere diensten en producten die bij de operator in kwestie worden afgenomen. Ik denk dan aan extra zenderkanalen bij digitale televisie en dergelijke. De minister liet mij weten dat de operatoren deze informatie als vertrouwelijk beschouwen. Mijnheer de staatssecretaris, ik was graag met u wat verder gegaan, in de richting van een spelletje "hoger, lager".

 

Het is jammer dat die informatie niet wordt meegedeeld, want zij zou op eenvoudige wijze een punt aantonen waarover ik met de minister heb gediscussieerd bij de totstandkoming van de nieuwe telecomwet, met name dat er naar alle waarschijnlijkheid geen onredelijke last zou verbonden zijn aan het aanbieden van sociale tarieven. Dat werd beaamd door de minister vanuit een persoonlijk standpunt.

 

Als de totale ARPU van de klanten met sociaal tarief beschikbaar is, kan die worden vergeleken met de gemiddelde ARPU die de betrokken operator bij zijn andere klanten realiseert. Als men dan zou vaststellen dat de totale ARPU van klanten met een sociaal tarief hoger of vergelijkbaar is met het andere klantensegment, dan zou men kunnen concluderen dat er bij de operator geen extra last is voor het aanbieden van die korting. Zo zou men kunnen concluderen dat de klanten met een sociaal tarief ook interessante klanten zijn. De verplichting om de korting aan te bieden zou dan worden gecompenseerd doordat het om interessante klanten gaat. Zo zou er geen sprake zijn van nettokosten die moeten worden gecompenseerd, laat staan dat de verplichting in hoofde van de operator een onredelijke last zou betekenen.

 

Om een goed gefundeerde discussie te kunnen voeren, wil ik u vragen of de totale ARPU van alle diensten en producten die de klanten met een sociaal tarief afnemen, hoger ligt dan of vergelijkbaar is met de gemiddelde ARPU die de operator realiseert bij zijn andere klanten. Ik vraag dus niet naar de ARPU-cijfers zelf: ik kan begrijpen dat de operatoren die als vertrouwelijk beschouwen. Ik kreeg graag de resultaten van de vergelijking, waarover het BIPT zeker moet kunnen beschikken. Het BIPT heeft een vorm van beroepsgeheim met vertrouwensclausules. Uiteraard moet niet vermeld worden om welke operatoren het gaat. Alleen zo kunnen wij vergelijken. Ik vraag u dus eenvoudig: hoger of lager?

 

05.02  Roel Deseyn (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de heer Dedecker heeft een interessante dimensie van de problematiek inzake de sociale tarieven belicht. Deze discussie sleept ook al een tijdje aan. Mijn invalshoek is echter totaal anders. Mijn vragen gaan over de automatische toekenning van de sociale tarieven, een dossier met enige historiek.

 

Ongeveer 300 000 personen komen daarvoor in aanmerking, maar door de omslachtige procedures vroeger en nu vallen meer dan 100 000 mensen uit de boot, mensen die anders van een sociaal tarief hadden kunnen genieten.

 

Er gebeuren nog heel veel verificaties door het BIPT. Er is allesbehalve sprake van een automatische toekenning.

 

Daarom is het interessant om een aantal elementen uit het verleden te bekijken. Men kan geduldig zijn in de politiek, maar na enkele jaren mag men met betrekking tot de automatische toekenning toch wel tot beleidsbeslissingen en resultaten komen, zeker in het licht van de uitspraken van minister Vande Lanotte deze zomer over de automatische toekenning van rechten. Ook in de beleidsnota van minister Chastel werd gesproken over het automatisch toekennen van rechten en het verstrekken van diensten. Dan geef ik nog een zeer significant cijfer mee van enkele jaren geleden: 33 000 van de 50 000 aanvragen voor een sociaal telecomtarief vereisten een individuele behandeling van het BIPT.

 

Ondertussen is de wetgeving ook veranderd en wordt er een andere definitie van belastbaar inkomen gehanteerd. Vroeger keek men naar de invulling van het begrip bruto-inkomen. Dat laat toe om die zaken nu beter te automatiseren.

 

Ik wil ook even wijzen op het feit dat het BIPT reeds in december 2008 een schriftelijk verzoek aan de voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën heeft gestuurd met het oog op een samenwerking rond een geautomatiseerde verificatie van de voorwaarden bij de toekenning van een sociaal telefoontarief. Ik weet natuurlijk ook dat dit niet voor alle formules kan. Ik denk dan aan de prepaidformules, maar voor alle andere formules lijkt het mij noodzakelijk dat het, zeker als de federale overheid geloofwaardig wil zijn in het uitbouwen en toekennen van rechten, tot een hogere en betere vorm van automatisering komt.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik heb hierover een aantal vragen om, uitgaande van de juiste feiten en alle aspecten van de problematiek, tot een beter beleid te komen.

 

Hoeveel tijd werd in 2011 door het BIPT besteed aan de administratie en het beheer van de toekenning van de sociale telecomtarieven?

 

Hoeveel nieuwe aanvragen in 2008, 2009, 2010 en 2011 vereisten een individuele behandeling door het BIPT? Daalt dat cijfer of is de werklast dezelfde gebleven?

 

Quid het project om de toekenning te automatiseren? Zult u daarop doorgaan, naar analogie van gas en elektriciteit? Wat zijn de geschatte kostprijs en de jaarlijkse onderhoudskosten daarvan?

 

05.03 Staatssecretaris John Crombez: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Dedecker, het is een nobel objectief om iets te willen nagaan, ook al komt men daarbij in een delicaat spelletje "hoger, lager" terecht. Het blijft gaan over de vraag welke gegevens beschikbaar zijn en welke gegevens beschikbaar mogen zijn, gelet op de marktsituatie en de gevoeligheid van die gegevens. U kunt dit nobel objectief hebben, maar het reduceren tot het opnieuw stellen van de vraag. Er is bovendien maar een manier om dit te doen: het vragen aan de bevoegde instantie om te kijken welke informatie kan worden vrijgegeven zonder dat dit een impact heeft op de markt.

 

Op uw schriftelijke vraag van april jongstleden had de minister geantwoord dat de voornaamste operatoren die de sociale tarieven aanbieden het gemiddeld verbruik van die specifieke klantengroep, die bestaat uit de begunstigden van sociale telefoontarieven, als een strikt vertrouwelijk gegeven beschouwen. U hebt dit zelf ook aangehaald. Het BIPT beschikt momenteel niet over de gegevens waarmee het kan beoordelen of de gemiddelde ARPU voor de verschillende diensten waarvoor een sociaal tarief geldt, hoger of lager is dan de gemiddelde ARPU voor dezelfde diensten die worden aangeboden aan klanten die geen sociaal tarief genieten. Dit komt omdat sommige operatoren de sociale ARPU zelf als vertrouwelijke informatie beschouwen.

 

Ik herinner daarbij aan de inhoud van artikel 23, § 3 van de BIPT-wet van januari 2003. Het basisprincipe in de wet bepaalt dat het BIPT moet zorgen voor de bewaring van de vertrouwelijkheid van de gegevens die worden verstrekt door de ondernemingen zelf. Het is wel degelijk de taak van de operator om te bepalen of die gegevens al dan niet vertrouwelijk zijn. Als het BIPT twijfelt over de vertrouwelijkheid, dan is het de taak van de regulator om aan de onderneming te vragen dat zij haar standpunt motiveert en uitlegt waarom zij het wel vertrouwelijk vindt. Als de onderneming de gevraagde motivering niet meedeelt of wanneer de onderneming de inlichtingen als vertrouwelijk blijft beschouwen, kan het Instituut de vertrouwelijkheid opheffen na de betrokken onderneming te hebben gehoord.

 

In een eenvoudig verzoek over hoger of lager zit een zeer eerbare procedure die even nobel is, die de marktwerking en de relatie tussen de operatoren moet beschermen. Als die bepaling niet wordt nageleefd, kan dit worden bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

 

De kwestie van de bepaling van de ARPU zal opnieuw worden onderzocht tijdens de berekening van de nettokosten van het sociale element. De beoordeling van de lasten, de taken die het BIPT zal moeten uitvoeren en de diverse bepalingen inzake elektronische communicatie moeten worden bekeken.

 

De nieuwe telecomwet werd gepubliceerd. Het BIPT is bijgevolg gestart, met een externe consultant, om hem bij die taak te helpen. Begin 2013 moeten de resultaten opgeleverd worden. Dat is de volgende fase van de discussie, steeds binnen dezelfde redenering van het belang van de procedure van vertrouwelijkheid van gegevens.

 

Mijnheer Deseyn, wat uw eerste vraag betreft over de manuren voor de databank in 2011, veronderstel ik dat het gaat over de manuren met betrekking tot het sociale telefoontarief?

 

05.04  Roel Deseyn (CD&V): (…)

 

05.05 Staatssecretaris John Crombez: Volgens het BIPT, rekening houdend met het feit dat er in 2011 zes voltijdse equivalenten werden uitgetrokken voor het beheer van de aanvragen voor de sociale telefoontarieven, bedraagt het aantal manuren maximaal 9 900. Daarbij wordt ook rekening gehouden met alle vakanties, feestdagen, afwezigheden wegens ziekte, dienstvrijstellingen enzovoort. Het betreft dus niet gewoon de vermenigvuldiging van de fulltime-equivalenten met de beschikbare uren; het is wel een realistische nettoberekening van het maximale aantal uren dat daar wordt gehanteerd.

 

Wat de nieuwe aanvragen betreft, bedroeg het aantal begunstigden eind december 2011 381 938. Dat zijn er 4 000 minder dan het jaar ervoor. Er werden 25 970 aanvragen ontvangen in 2008, 26 691 in 2009, 23 827 in 2010 en 24 987 in 2011. Die werden manueel behandeld. In 2011 zijn er in totaal 35 812 nieuwe aanvragen, waarvan dus 70 % manueel behandeld werd. Na controle werd 48 %, iets meer dan 17 000, van de dossiers aanvaard.

 

Wat de automatisering betreft, formuleert u terecht het belang dat wij daaraan hechten. Dat blijft ook zo. Daarom zal in de komende periode prioriteit worden gegeven aan de aanpassing van de databank aan de nieuwe wetsbepalingen, voortvloeiend uit de wet van juli 2012. Het is de bedoeling de verdere automatisering ook voor de sociale telefoontarieven te kunnen uitbreiden in de loop van 2013. Daarstraks heb ik bij de cijfers gewezen op het nog steeds hoge aantal manuele behandelingen.

 

Het percentage manuele behandelingen bedraagt 70 %, en om het te verminderen moet het BIPT toegang hebben tot de databanken van de FOD Financiën en van de Directie-generaal Personen met een handicap. Ondertussen heeft het BIPT inderdaad een machtiging gekregen om die databanken te benutten. Het is nu een kwestie de informatica- en computertoepassingen zo te ontwikkelen dat de automatisering in de loop van 2013 voltooid kan worden.

 

In uw vierde vraag verwijst u naar de automatische toekenning van het sociaal tarief voor gas en elektriciteit. De telecomwet van juni 2005 bepaalt dat het sociaal tarief wordt toegekend “op verzoek van de abonnee”. In de nieuwe telecomwet is dit niet gewijzigd. De oplossing die in de nieuwe wet gevonden werd, is het sociaal tarief uit te breiden tot het internet, maar de automatische toekenning staat er niet in, mede omdat de begunstigde onder de huidige wet nog steeds moet kiezen of hij de korting wenst voor mobiele telefonie, voor vaste telefonie of voor internet. Bij een volledige automatisering kan de regulator die keuze niet maken in de plaats van de klant, dit in tegenstelling tot het sociaal tarief voor gas en elektriciteit.

 

U vraagt hoe hoog de investeringskosten zijn voor het betrokken project voor de informatisering van de toekenningsprocedure van het sociaal tarief? Zij worden geraamd op 450 000 euro.

 

05.06  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord, al is het voor mij een teleurstellend antwoord. U zegt dat het BIPT niet over de nodige gegevens beschikt. Ik heb alle begrip voor de vertrouwelijkheid van de procedures, maar hoe kan het BIPT in hemelsnaam een “onredelijke last” bepalen als het geen zicht heeft op de opbrengst van die klanten? Het BIPT moet gewoon over die gegevens beschikken, dat kan niet anders. Ik kan begrijpen dat er een procedure aan te pas komt waarbij de regulator moet oordelen over de vertrouwelijkheid, maar volgens mij heeft het BIPT die gegevens gewoon nodig om zijn werk te doen.

 

Ik betwijfel trouwens of die informatie zo vertrouwelijk is. Precies daarom vroeg ik naar globale cijfers, niet om de verschillen tussen de operatoren bekend te maken, opdat we daarmee geen problemen krijgen. Maar dan nog durf ik te betwijfelen dat die informatie zo geheim is. De ARPU van alle klanten samen staat netjes vermeld in het jaarverslag van alle operators. Voorlopig zijn het allemaal beursgenoteerde bedrijven, al is Telenet dat binnenkort jammer genoeg niet meer. Het lijkt mij niet meer dan logisch dat wij dan ook over de andere gegevens zouden kunnen beschikken.

 

Als men u die cijfers niet wil geven, moet u zich afvragen waarom men ze niet wil geven. Waarom beschouwt men ze als vertrouwelijk? Welke operator heeft er baat bij dat zijn gegevens inzake klanten met een sociaal tarief niet vrijgegeven worden? Welke operator heeft het meeste klanten met een sociaal tarief? Ik meen dat het wel duidelijk is waar men die moet zoeken.

 

05.07  Roel Deseyn (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het interessant antwoord en het cijfermateriaal.

 

Ik vind de piste die wordt bewandeld prima. Ik dring erop aan dat met bekwame spoed wordt gehandeld en dat bij de uitwerking het brede publiek en de doelgroep via verschillende kanalen worden gestimuleerd. Ik bedoel daarmee dat de providers, de winkels, maar ook de overheid, de steden en OCMW’s de klanten inlichten dat zij ergens kunnen aanvinken of zij een reductie wensen en welke reductie dat dan is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de adressen IPv6" (nr. 12772)

06 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les adresses IPv6" (n° 12772)

 

06.01  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, het is ondertussen alweer een hele tijd geleden, namelijk van 22 juni 2012, dat door de Ministerraad het strategisch plan voor de invoering van het internetprotocol IPv6 werd goedgekeurd.

 

Het belang van een tijdige invoering van IPv6 kan ik alleen maar onderschrijven, wat ik ook al in vroegere vragen, vooral aan uw voorganger, heb gedaan.

 

De mededeling van de regering spreekt echter vooral van sensibilisering van de doelgroep en van voorbereiding van de invoering, die vijf tot tien jaar in beslag zou nemen. De bewuste werkgroep valt onder het voorzitterschap van de FOD Economie, meer bepaald van de Algemene Directie Telecommunicatie en Informatiemaatschappij.

 

Ik vermeldde al dat de invoering vijf tot tien jaar zou duren. Er wordt nu ook nog van sensibilisering gesproken. Nochtans is IPv6 niet nieuw. Over het protocol wordt al heel lang gesproken. De eerste, officiële adviezen van de Europese Commissie dateren immers al van 2002, wat ondertussen dus al tien jaar geleden is. In IT-land is 2002 de tijd van de dinosaurussen.

 

Ondertussen is het al zover gekomen dat de Aziatische adresruimte van IPv4 al meer dan een jaar helemaal op is, wat ik toen ook al aan uw voorganger Van Quickenborne meldde. Zulks betekent dat nieuwe toestellen in Azië worden aangesloten en geen gebruik meer maken van IPv4 maar wel al van IPv6. Onze gebruikers van IPv4 kunnen aldus niet langer met de Aziatische toestellen worden verbonden, wat er natuurlijk voor zorgt dat de beheerders van pakweg e-commerce websites in de problemen komen.

 

Een en ander is niet echt goed voor onze concurrentiepositie. De nood is dus hoog.

 

Op 1 februari 2011, ondertussen al anderhalf jaar geleden, heb ik de vraag ook aan uw voorganger, minister Van Quickenborne, gesteld. Hij antwoordde dat het BIPT ter zake over geen wettelijke mogelijkheden beschikt.

 

Ik ben evenwel een en ander nagegaan. Artikel 6 van de telecomwet bepaalt dat het BIPT innovatie steunt en voor een efficiënt beheer van de nummervoorraad zorgt. Qua efficiënt beheer biedt IPv6 een serieuze oplossing voor een efficiëntere nummering. Bovendien garandeert artikel 7 van dezelfde telecomwet de aanmoediging van de interoperabiliteit van de pan-Europese diensten en de end-to-endconnectiviteit. Aangezien de Aziatische markt binnenkort voor een groot deel IPv6-only zal zijn, valt het stimuleren van de IPv6-comptabiliteit voor de professionele en de residentiële markt van onze operatoren volgens mij zeker onder de bevoegdheden van het BIPT.

 

Daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u.

 

Ten eerste, in hoeverre deelt u mijn interpretatie van de telecomwet inzake de bevoegdheden van het BIPT ter zake?

 

Ten tweede, welke initiatieven heeft het BIPT ter zake reeds genomen? Welke gaan verder dan alleen maar sensibilisering? In hoeverre kan het BIPT IPv6-comptabiliteit opleggen bij nieuw te installeren apparatuur van telecomoperatoren bij residentiële en professionele klanten? In hoeverre werd van die mogelijkheden gebruikgemaakt? Hoe verlopen de contacten met de operatoren in het algemeen?

 

Ten derde, sensibilisering gebeurt volgens mij reeds voldoende. Bij de professionele klanten zie ik regelmatig initiatieven van BELTUG, de vereniging van professionele telecomklanten, die ter zake behoorlijk wat activiteiten opzet. Hetzelfde geldt voor Agoria en andere.

 

Wat kan uw initiatief in dezen nog meer betekenen? Wat is de meerwaarde van alweer een nieuw initiatief ter sensibilisering?

 

Ten vierde, denkt u niet dat in de relatie met de operatoren verder moet worden gegaan dan louter sensibilisering? Denkt u niet dat op korte termijn ook effectief stappen vooruit moeten worden gezet? Men is daarmee toch al veel te lang bezig, volgens mij.

 

06.02 Staatssecretaris John Crombez: Mevrouw de voorzitter, ten eerste, de vraag was in hoeverre de minister uw mening deelt inzake de interpretatie van de wet. Wat stelt de wet over de bevoegdheid van het BIPT?

 

Artikel 6, 3° van de wet stelt dat het BIPT de concurrentie moet bevorderen bij de verstrekking van elektronische-communicatienetwerken en –diensten, door innovatie te steunen wat telecommunicatie-infrastructuur betreft. Het gaat over innovatie, maar IPv6 bestaat reeds meer dan tien jaar en wordt niet gezien als innovatief. De invoering ervan zelf is een operationele uitdaging die wel zou kunnen worden bestempeld als een innovatief proces.

 

Artikel 6, 4° van de telecomwet over het gebruik en beheer van de radiofrequenties en de nummervoorraad is een omzetting van wat de kaderrichtlijn bepaalt. Volgens ons stemt uw interpretatie niet overeen met wat de Europese wetgever bedoelde; deze preciseert dat de bepalingen van de richtlijn geen nieuwe gebieden doen ontstaan waarop de nationale regelgevende instanties verantwoordelijk zouden zijn wat de internetnaamgeving en –adressering betreft. Dat staat daarover in de considerans van de richtlijn zelf.

 

Artikel 7, 2° van de wet stelt dat het BIPT bijdraagt tot de ontwikkeling van een interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en –diensten door de invoering en ontwikkeling van trans-Europese netwerken – u hebt er zelf ook naar verwezen – en door de interoperabiliteit van de pan-Europese diensten en eind- tot eindconnectiviteit aan te moedigen. Dat is duidelijk.

 

Ten slotte, de artikelen van de telecomwet die werden vermeld, vormen de omzetting van artikel 8 van de kaderrichtlijn, die handelt over de algemene doelstellingen en de regelgevingsbeginselen. Het BIPT mag zich niet louter baseren op de artikelen waarin de doelstellingen staan vermeld die het moet nastreven om dwangmaatregelen op te leggen aan de operatoren.

 

Ten tweede, er was uw vraag over de reeds genomen initiatieven. Kan het BIPT de IPv6-compatibiliteit opleggen bij nieuwe apparatuur? Zijn er contacten met de operatoren daarover?

 

Met het oog op de informatiemaatschappij en de telecommunicatie werd binnen de FOD Economie in september 2011 een werkgroep opgericht voor de bevordering van IPv6 in België. Dit gebeurde nog onder de vorige regering. Rekening houdend met de opdrachten die werden beschreven in antwoord op uw eerste vraag, heeft het BIPT deelgenomen aan die werkgroep, en aan de verschillende operatoren die actief zijn op de markt een vragenlijst gestuurd. De antwoorden op die vragenlijst zouden een stand van zaken moeten geven in verband met de overgang naar IPv6. Uit de antwoorden is gebleken dat bepaalde operatoren kampen met een tekort aan IPv4-adressen. De planning van de operatoren voor een migratie naar de nieuwe technologie kon er eveneens uit worden opgemaakt. Die resultaten hebben gediend voor de opstelling van een nationaal plan voor de roll-out van IPv6, reeds voorgelegd aan de Ministerraad.

 

Het BIPT heeft ook met de FCCU een werkgroep gelanceerd waarin de operatoren worden samengebracht die moeten zorgen voor overgangsmaatregelen die worden ingevoerd om de komst van IPv6 voor te bereiden en om het hoofd te bieden aan het tekort aan IPv4-adressen, en die wel degelijk verenigbaar moeten blijven met de verplichtingen inzake identificatie die aan de operatoren zijn opgelegd. De meerwaarde van die oefening bestaat erin dat de operatoren ertoe worden aangezet om best practices uit te werken en samen te brengen onder toezicht van het BIPT, om die overgang op een goede manier mogelijk te maken. De aanwezigheid van de operatoren op die vergaderingen toont ook de wil aan van alle deelnemende partijen om tot een goede oplossing te komen en om de regulator te bekrachtigen in zijn interpretatie van de hem toebedeelde rol. Het BIPT heeft een discussieforum gecreëerd om de verschillende spelers daarop hun mening te kunnen laten geven over de aangehaalde kwestie, terwijl het risico van eventuele concurrentievervalsing tot een minimum wordt beperkt. Dit zou niet mogelijk geweest zijn, of zou toch bijzonder moeilijk geweest zijn, in een andere omgeving.

 

De initiatieven tonen duidelijk aan dat de regulator bijzonder actief is in dat debat en dus een concrete rol speelt bij de voorbereiding van IPv6.

 

Het BIPT kan de operatoren alleen maar aanzetten om de voorkeur te geven aan nieuwe apparatuur die compatibel is met zowel IPv4 als IPv6. Er is echter geen bepaling die een operator kan verplichten om voor een bepaald type van apparatuur te kiezen, noch een bepaling die het BIPT in staat zou stellen om een bepaalde keuze op te leggen. Het is wel zo dat de meest recente besturingssystemen beschikken over IPv6-adressen. Hetzelfde geldt voor het merendeel van de elektronische apparatuur dat op een netwerk kan worden aangesloten en vandaag wordt geproduceerd.

 

De FOD Economie heeft in aanwezigheid van de minister een colloquium rond de Wereld-IPv6-dag georganiseerd. Fedict voerde in december 2011 een enquête uit. Daaruit bleek dat geen enkel bestuur websites of toepassingen aanbiedt die met IPv6 compatibel zijn. De meeste beschikken wel over plannen om daarin te voorzien. In het algemeen ondersteunt de bestaande infrastructuur IPv6 minstens gedeeltelijk. Slechts een enkel bestuur beschikt over compatibele interne toepassingen, zoals intranet of VPN. IPv6 wordt wel opgenomen in de bestekken voor de aankoop van toestellen of diensten, zeker wat de veiligheidsaspecten betreft.

 

Ten derde, de minister deelt uw mening niet dat er al voldoende sensibilisering is. Het IPv6-verkeer bedraagt minder dan 2 % op het Europese netwerk. Het percentage op Belgische websites dat IPv6-compatibel is blijft zeer laag, hoewel het boven het Europese gemiddelde zit. Het strategisch plan voor de invoering van IPv6 in België gaat verder dan louter sensibilisering, door overheidsdiensten reglementaire bepalingen op te leggen, door compatibel materiaal op te leggen in bestekken op basis van een certificatiesysteem en door reglementaire bepalingen om informatie betreffende compatibiliteit en gedeelde aard van de verkochte IP-adressen toe te voegen. Daarnaast dienen overheidsdiensten er ook voor te zorgen dat ze hun websites en onlinediensten binnen de twee jaar toegankelijk maken, zowel voor IPv4 als voor IPv6.

 

Binnen enkele dagen, op 30 oktober, zal de administratie DG Informatiemaatschappij en Telecommunicatie opnieuw met Fedict samen zitten om de verdere opvolging van het nationaal actieplan concreet uit te werken. Nadien zullen zij ook een rondetafel organiseren met de operatoren en de betrokken actoren, evenals met de grote dienstenleveranciers, om de snelheid van de overgang nog te versterken.

 

Voorzitter: David Geerts.

Président: David Geerts.

 

06.03  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw uitgebreid antwoord.

 

U zegt zelf dat de problematiek al tien jaar oud is. In de inleiding van mijn ingediende vraag had ik ook al gezet dat de eerste aanbeveling van de Europese Commissie tien jaar oud is. In die zin is het toch wel bijzonder droevig dat geen enkele overheidsdienst vandaag compatibel is. Ik hoop dat dit binnen twee jaar heel anders zal zijn en ik waardeer de inspanningen daartoe, maar het is toch wel erg om vast te stellen dat het vandaag, na tien jaar, nog altijd zo bedroevend gesteld is.

 

U sprak ook over de lage acceptatiegraad. Amper 2 % van het verkeer is IPv6. Dat is natuurlijk de vraag van de kip of het ei. Als de operatoren geen diensten aanbieden, kunnen de klanten die niet gebruiken; het omgekeerde geldt eveneens. U stelt dat de apparatuur voor de consumenten, zoals pc’s en tablets, wel IPv6-compatibel is. Het klopt dat zij een IPv6 stack hebben, maar als de modem van Telenet of Belgacom in huis geen IPv6-adres aanbiedt, dan kan de consument met die compatibiliteit niet veel. Daarom maakte ik het punt van de sensibilisering. Men kan intern wel compatibel zijn, maar als de operator niet mee wil of niet mee kan, dan heeft de consument een probleem. Vandaar mijn vraag of sensibilisering wel zal helpen.

 

Misschien zal sensibilisering intern wel helpen, voor de overheid, want het klopt dat er daar werk aan de winkel is. Ik weet echter niet of sensibilisering zal helpen in het algemeen, aangezien er ook al voldoende andere initiatieven zijn. Wat zou een bijkomend initiatief daar dan nog toe bijdragen?

 

Ik denk dat wij de inspanningen echt wel moeten opdrijven. Het BIPT zou actief moeten nagaan in hoeverre het de nodige druk kan uitoefenen om een voldoende snelle uitrol van IPv6 in ons land te krijgen, want dat is belangrijk voor onze concurrentiepositie.

 

Voorzitter: Sabien Lahaye-Battheu.

Présidente: Sabien Lahaye-Battheu.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Als voorzitter vestig ik de aandacht van de collega’s en van de staatssecretaris op het feit dat wij al meer dan een uur bezig zijn en dat wij nog maar zeven vragen, antwoorden en replieken hebben behandeld. Het is in ieders belang dat wij de agenda kunnen afwerken, dus vraag ik iedereen om het tempo op te drijven.

 

07 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de herziening van het Belgische zeerecht en het nieuw Scheepvaartwetboek" (nr. 12869)

07 Question de M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la révision du droit maritime belge et le nouveau Code belge de la navigation" (n° 12869)

 

07.01  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik zal even bondig zijn als de vorige collega’s.

 

De Commissie Maritiem Recht, onder leiding van maritiem advocaat en UGent-professor Eric Van Hooydonk, is belast met de herziening van het Belgisch zeerecht en werkte sinds 2007 negen blauwboeken uit die samen een ontwerp van Scheepvaartwetboek vormen, de zogenaamde Codex.

 

In de commissie voor de Infrastructuur van 19 juni stelde minister van Noordzee Vande Lanotte dat reeds 9 blauwboeken verschenen waren, dat alleen nog blauwboek 6 niet klaar was, dat er op dat moment een consultatieronde bezig was en dat de schriftelijke reacties daarop ingewacht werden tegen 30 juni 2012.

 

Mijn vraag werd ingediend op 29 juni. Volgens de minister van Noordzee was het de bedoeling om in het najaar het werk af te ronden en het nog vóór Nieuwjaar door de regering te laten goedkeuren, zodat het Parlement er vóór de grote vakantie van 2013 aan kon beginnen. Dat moet ons toelaten dat het werk in 2013 wordt beëindigd, want anders geraakt het weer niet beëindigd.

 

Mijnheer de staatssecretaris, in de maritieme sector is echter niet iedereen opgezet met de werkwijze inzake het nieuw Scheepvaartwetboek. De betrokkenen vrezen immers dat het om een schijnoverleg gaat. Goederenbehandelaars en zeeverzekeraars houden liever vast aan de oude teksten. Een nieuwe wet zou volgens critici ook leiden tot jaren van processen en rechtsonzekerheid.

 

Ter zake verwijs ik naar de citaten in mijn vraag van de heer Carlo Leeman, chief risk officer van Katoen Natie, Jan Appels van Mercator en voorzitter van de Koninklijke Belgische Vereniging van Transportverzekeraars, Wilfried Van Gompel van Bracht, Deckers & Mackelbert en voorzitter van de werkgroep maritieme verzekeringen bij Assuralia, Lode De Maesschalck, secretaris-generaal van de Algemene Beroepsvereniging voor het Antwerpse Stouwerij- en Havenbedrijf, ABAS, Marc Adriansens van de Beroepsvereniging Behandelaars van Goederen Zeebrugge en advocaat Jan Van Praet, medewerker aan de nota van de beroepsorganisaties ABAS en KBVG.

 

Ik meen dat u wel kennis heeft van de kritiek op de lopende herziening van het Belgisch zeerecht. Ik verneem graag het standpunt ter zake van de regering.

 

In welke mate deelt de minister van Noordzee en u, als hem hier vervangende staatssecretaris, de kritiek op de herziening van het Belgisch zeerecht en het nieuw Scheepvaartwetboek? Indien ja, op welk vlak en welke maatregelen werden genomen? Indien neen, waarom niet?

 

Werden er maatregelen genomen opdat het overleg in het raam van de herziening van het Belgisch zeerecht en het nieuw Scheepvaartwetboek geen schijnoverleg zou zijn? Indien ja, welke? Indien neen, waarom niet?

 

07.02 Staatssecretaris John Crombez: Er zijn inderdaad een aantal uitspraken gedaan in de media. Enerzijds zeggen de goederenbehandelaars dat ze een onredelijke aansprakelijkheid en procedurelast zullen krijgen. Anderzijds hebben de expediteurs een andere mening. Het is niet aan de orde om nu een standpunt of een kritiek bij te treden. Dan zou er een schijnoverleg of een schijndiscussie ontstaan. Het is in eerste orde aan de commissie om de gemotiveerde bijdragen die zullen worden ontvangen, te motiveren en er een echt overleg mee op te starten. U vraagt eigenlijk het omgekeerde.

 

De Commissie Maritiem Recht heeft tussen januari en juni 2011 9 blauwboeken met onderbouwde tekstvoorstellen voor een nieuw Scheepvaartwetboek voorgesteld met de vraag aan alle belanghebbenden om daarop hun commentaar te bezorgen. Het laatste, dat meer dan 200 bladzijden omvat, wordt op dit moment afgewerkt om te worden gepubliceerd en vervolgens te worden becommentarieerd door de belanghebbenden. Een aantal commentaren werd reeds ontvangen, onder meer van de vier Vlaamse havenbesturen maar ook van een groot aantal anderen. Dat is volop bezig.

 

Wat meer bepaald de sector van de goederenbehandeling betreft, de ontwerptekst inzake goederenbehandeling is tot stand gekomen na intensief vooroverleg met de directie van Port zelf en anderen. Als u het niet erg vindt, ga ik niet zo veel namen noemen als u. Jammer genoeg hebben deze organisaties nog steeds niet bevestigd aan de rondetafel met de sectoren te willen deelnemen. Ze hebben daarvoor ook nog geen vertegenwoordigers aangeduid.

 

Ten slotte, wat de sector van de vervoersverzekering aanbelangt, moet erop worden gewezen dat er met deze sector grondig wordt overlegd. De Commissie Maritiem Recht heeft een aantal organisaties uitgenodigd, zoals de Belgische Vereniging van Transportverzekeraars, Assuralia, de Commissie voor Verzekeringen en de Beroepsvereniging van Verzekeringsmakelaars. De eerste drie hebben toegezegd mee te werken. Ze hebben met enige vertraging ook hun commentaren ingediend.

 

Het concreet overzicht van de manier waarop de Commissie Maritiem Recht handelt om een zo breed mogelijk gedragen voorstel te ontwikkelen, toont aan dat de beweringen over een schijnoverleg uit de lucht gegrepen zijn.

 

07.03  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. U zegt in eerste instantie dat u zich daar niet echt mee wil bemoeien om te vermijden dat het effectief om een schijnoverleg zou gaan. Ik ben anderzijds blij dat u aan het einde te kennen gaf dat het volgens u niet om een schijnoverleg gaat, dat u ervan uitgaat dat het overleg wel degelijk nut heeft en vruchten zal afwerpen.

 

Ik meen dat er, gelet op de kritiek – de geciteerde mensen zijn niet niemand – en op het feit dat de alarmklok wordt geluid, voldoende argumenten zijn. Ik kan een aantal van hun argumenten volgen en ik wil erop aandringen dat men daaraan vanuit de commissie voldoende aandacht zou besteden.

 

Hopelijk slaagt men erin om tot een compromis te komen. We zijn immers allemaal vragende partij om die knoop eindelijk door te hakken en tot een werkbaar en modern nieuw Scheepvaartwetboek en Belgisch zeerecht te komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 13131 van mevrouw Van Eetvelde wordt op haar vraag uitgesteld.

 

08 Vraag van de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "Vlaamse Post" (nr. 13295)

08 Question de M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "Vlaamse Post" (n° 13295)

 

08.01  David Geerts (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, begin september werd het nieuw bedrijf Vlaamse Post op de postale markt geïntroduceerd. Uit krantenberichten vernam ik dat zij voornamelijk geadresseerd drukwerk zouden bezorgen, maar dat ze verdere stappen zouden zetten om tot een echt postbedrijf uit te groeien.

 

Tijdens de vorige legislatuur hebben wij er in de wetgeving inzake de liberalisering van de postsector sterk op aangedrongen dat een aantal voorwaarden in de wet werden opgenomen, waaronder de minimale dekkingsgraad in de drie Gewesten en de frequentie, kortom een social level playing field.

 

Mijnheer de staatssecretaris, heeft Vlaamse Post een erkenning aangevraagd om te functioneren als postbedrijf in de zin van de geldende wetgeving? Men kan wel aankondigen dat men een postbedrijf is, maar heeft men dat wel aangevraagd?

 

Onder welk paritair comité ressorteren zij? Ik weet dat dit ook onder de bevoegdheid van de minister van Werk valt. Voor mij is het belangrijk dat de regering werk maakt van één effectief paritair comité in de uitwerking van de postale sector. Hoever staat de uitwerking van een specifiek paritair comité?

 

08.02 Staatssecretaris John Crombez: Mevrouw de voorzitter, uit navraag bij het BIPT blijkt dat Vlaamse Post geen vergunning heeft aangevraagd. Hierbij moet worden opgemerkt dat alleen de aanbieders van postdiensten verplicht zijn een licentie aan te vragen indien zij de brievenpostdiensten verrichten die onder het toepassingsgebied van de universele postdienst vallen.

 

Vlaamse Post kan niet als een aanbieder van postdiensten worden gezien. De activiteit is momenteel beperkt tot het bedelen van ongeadresseerd reclamedrukwerk. Het is dus geen operator in die zin. Ongeadresseerde zendingen zijn geen postzendingen in de zin van de postale wetgeving. De distributie ervan is niet gereguleerd.

 

In het regeerakkoord staat inderdaad dat de regering de vraag zal steunen om voor de postsector een specifiek paritair comité op te richten. Dat is een taak waaraan de minister van Werk momenteel werkt.

 

08.03  David Geerts (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het onderzoek van Test-Aankoop naar sms-diensten" (nr. 13494)

- de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "een onderzoek van Test-Aankoop naar de sms-diensten" (nr. 13294)

09 Questions jointes de

- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'enquête de Test-Achats sur les services SMS" (n° 13494)

- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "une enquête de Test-Achats sur les services SMS" (n° 13294)

 

09.01  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, uit een nieuw onderzoek van Test-Aankoop blijkt dat de problemen en misbruiken inzake sms-diensten, ondanks de invoering van een ethische code, nog altijd niet van de baan zijn. Via een steekproef werd nagegaan of diverse betalende sms-diensten in overeenstemming zijn met de ethische code, die sinds 2011 geldt. Zulks bleek niet het geval te zijn.

 

Aan de hand van vijf scenario’s werd gebruikgemaakt van betalende sms-diensten met of zonder abonnement, die op tv of op het internet werden aangeboden. Het betrof hier onder meer wedstrijden, astrologie en spelletjes via de drie gsm-netwerkoperatoren, met name Proximus, Mobistar en Base. Van Telenet was nog niet meteen sprake.

 

Het resultaat van de steekproef was duidelijk. Geen enkele geteste dienst leeft de ethische code volledig na. De lijst van tekortkomingen is lang.

 

Ten eerste, bent u in het bezit van het onderzoek van Test-Aankoop? Aangezien het al een tijdje geleden is, neem ik aan van wel.

 

Wat is uw visie op bedoeld onderzoek?

 

Ten tweede, hoeveel inbreuken heeft de Ethische Commissie intussen vastgesteld? Welke sancties zijn tegen de overtreders genomen?

 

Ten derde, welke acties zou de Ethische Commissie moeten ondernemen om het aantal inbreuken te verminderen? Het betreft proactieve maatregelen, zoals de verplichting dat aanbieders aan bepaalde voorwaarden voldoen, vooraleer zij van start kunnen gaan. Er zijn dienaangaande zeker heel wat mogelijkheden.

 

Ten vierde, in de studie worden de operatoren nogmaals met de vinger gewezen en wordt hun gevraagd hun verantwoordelijkheid te nemen.

 

Welke acties plant u op dat vlak?

 

Ik kijk uit naar uw antwoord.

 

09.02  David Geerts (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, de heer Dedecker heeft in zijn inleiding reeds gezegd waarover het gaat. De voorbeelden zijn stuitend. Helaas worden vele gebruikers in het ootje genomen.

 

Bent u op de hoogte van het onderzoek van Test-Aankoop? Wat is uw visie ter zake?

 

Hoeveel inbreuken heeft de Ethische Commissie tot op heden vastgesteld? Welke sancties heeft zij genomen?

 

Maakt de Ethische Commissie een prioriteit van de bestrijding van dergelijke inbreuken?

 

09.03 Staatssecretaris John Crombez: Mevrouw de voorzitter, de minister heeft, net als de abonnees, kennisgenomen van het artikel in Test-Aankoop.

 

Er is geen gedetailleerde kennis van de informatie op basis waarvan de studie is gemaakt. Test-Aankoop bezorgde het basismateriaal echter ook niet aan de Ethische Commissie zelf.

 

Het lijkt dus verstandig dat de Ethische Commissie het onderzoek, de aanbevelingen en de evaluatie van de ethische code van Test-Aankoop meeneemt.

 

Voorts kan de minister geen uitspraken over de kwestie doen, omdat hij ook niet over het basismateriaal van het onderzoek zelf beschikt.

 

De Ethische Commissie heeft acht beslissingen inzake inbreuken genomen en er zijn er vier in beraad. In één dossier is een klacht van een aanbieder tegen een andere aanbieder afgewezen, in de zeven andere dossiers is voor 12 750 euro aan administratieve geldboetes opgelegd. Er werd ook een betaalnummer gedurende 14 dagen geschorst. In drie dossiers heeft de voorzitter van de Ethische Commissie voorlopige maatregelen opgelegd om flagrante inbreuken op de ethische code ongedaan te maken en schade bij consumenten te voorkomen. Voorlopige maatregelen betekenen dat artikel 134/1 van de telecomwet wordt toegepast door de opschorting van een of meerdere nummers, in afwachting van een uitspraak.

 

In hoeverre is de bestrijding van de inbreuken een prioriteit? De Ethische Commissie heeft niet de middelen om zelf alle betalende sms-diensten door te lichten. Het toezicht richt zich prioritair op astrologiediensten en betalende chatdiensten. Zij ziet erop toe dat ter zake de juiste nummers worden gebruikt, wat belangrijk is voor de mogelijkheid tot nummerblokkering, dat de notificatie van 10 euro wordt gegeven bij sms-diensten en dat berichten die de eindgebruiker in het kader van de chatdienst ontvangt, niet betalend zijn.

 

Welke acties neemt de commissie om inbreuken te verminderen? Er is aan de Ethische Commissie gevraagd om een jaarverslag te maken na haar eerste werkingsjaar, met inbegrip van een evaluatie van het bestaande wettelijk kader en eventuele voorstellen tot verbetering.

 

De studie van Test-Aankoop toont aan dat de operatoren mee verantwoordelijk zijn. Wat kan de minister op dat vlak doen? Er is een gedragscode bij de mobiele operatoren, die zij ook aan hun contractuele partners opleggen. Het toepassingsgebied van die gedragscode sluit alle aspecten uit die geregeld zijn door de ethische code op algemene wijze. Dat lijkt een verkeerde aanpak, omdat de mobiele operatoren en de Ethische Commissie eigenlijk op dezelfde manier dezelfde doelstelling zouden moeten nastreven.

 

Bovendien houdt die handelswijze het risico in dat aanbieders van sms-diensten die gevestigd zijn in het buitenland, mogelijk minstens ten dele niet vallen onder de regels die gelijkaardig zijn aan de ethische code. Met een gedragscode die de relatie van de operatoren met de contractanten regelt, kan men gemakkelijker een ruimere impact uitoefenen.

 

Dat komt doordat de Europese regels inzake elektronische handel bepalen dat de regels van het land van vestiging van de aanbieder moeten worden toegepast, in dit geval dus niet de Belgische regels, waaronder de ethische code. Als de mobiele operatoren zulke achterpoortjes contractueel in stand houden, is er geen andere optie dan hen solidair verantwoordelijk te stellen voor overtredingen van de ethische code door hun diensten en toepassingen die zij op het Belgisch grondgebied mogelijk maken door aan buitenlandse dienstenaanbieders van sms-verkeer korte nummers toe te kennen. Er zal aan de Ethische Commissie worden gevraagd die discussie aan te gaan met de mobiele operatoren en er een concrete piste voor uit te werken.

 

09.04  Peter Dedecker (N-VA): Het klopt dat de Ethische Commissie een late, wat moeilijke start achter de rug heeft, maar zij is intussen wel op dreef. Zij heeft duidelijk nog problemen inzake middelen en mogelijkheden, maar daarover zal ik straks iets zeggen.

 

U zegt dat de Ethische Commissie en de operatoren op dezelfde lijn behoren te zitten wat de aanpak van de diensten betreft. Volgens mij moet u het geval per geval bekijken. De operatoren hebben inderdaad het voorstel gedaan alle korte nummers te blokkeren, wat wettelijk gezien onmogelijk is, want zij moeten interoperabiliteit en interconnectiviteit aanbieden. Ook de legitieme nummers zouden zo in de problemen kunnen komen.

 

Wel genereren bepaalde operatoren heel wat inkomsten door het aanbieden van korte nummers aan dienstenoperatoren. Belgacom met name biedt het merendeel van de verkorte nummers aan. Wij moeten dus kijken in hoeverre de Ethische Commissie en Belgacom op dezelfde lijn zitten.

 

Ik zal binnenkort een wetsvoorstel indienen om de Ethische Commissie meer mogelijkheden te geven. Ten eerste moet de klant een expliciete bevestiging van de tarieven krijgen wanneer hij ingaat op een sms-abonnement. Ten tweede zou het niet slecht zijn dat aan nieuwe aanbieders van dergelijke sms-abonnementen een waarborg gevraagd wordt. Doe ze eerst centen storten in een fonds en als zij zich toch bezondigen aan misbruiken en dreigen te vluchten naar het buitenland, hebben wij ten minste dat fonds om de slachtoffers te compenseren. Ik meen dat we zo het aantal misbruiken kunnen indijken en de slachtoffers beter kunnen beschermen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de toepasselijkheid van de beschermingsmaatregelen van de nieuwe telecomwet op abonnees die over niet meer dan vijf oproepnummers beschikken" (nr. 13581)

10 Question de M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'application des mesures de protection de la nouvelle loi sur les télécommunications aux abonnés ne possédant pas plus de cinq numéros d'appel" (n° 13581)

 

10.01  David Geerts (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, in de telecomwet die wij voor het reces hebben besproken, staan beschermingsmaatregelen voor kleine zelfstandigen en kleine ondernemingen. Denk hierbij aan een abonnee die over niet meer dan vijf oproepnummers beschikt, met uitzondering dan van machine-to-machinediensten, want ook onze ijskast zal in de toekomst een nummer krijgen.

 

Vanuit de sector blijkt dat bepaalde internetcontracten niet onder deze bepalingen vallen en andere wel. Sommigen zijn van mening dat alle nummers van kleine zelfstandigen en ondernemingen uit alle contracten moeten worden opgeteld, dus zowel vaste als mobiele telefonie, terwijl anderen stellen dat dit contract per contract moet worden bekeken.

 

Ten eerste, zijn de nieuwe beschermingsmaatregelen van de telecomwet van toepassing op de internetcontracten die kleine zelfstandigen en ondernemingen hebben gesloten? Zo ja, in welke mate?

 

Ten tweede, moet voor het bepalen van het aantal nummers die een kleine zelfstandige of onderneming heeft, om na te gaan of hij kan genieten van de nieuwe beschermingsmaatregelen uit de nieuwe telecomwet, worden gekeken naar elk afzonderlijk contract of moeten alle nummers die een kleine zelfstandige of onderneming van een zelfde operator via verschillende contracten heeft gekregen, worden samengeteld?

 

10.02 Staatssecretaris John Crombez: Wat de maatregelen van toepassing op internetcontracten van kleine zelfstandigen betreft, stelt artikel 2, 15° van de nieuwe wet dat een abonnee voortaan een natuurlijke of rechtspersoon is die gebruikmaakt van elektronische-communicatiediensten ingevolge een contract gesloten met een operator. Dat betekent dat wie gebruikmaakt van een internetdienst, daar ook onder valt als er een contract is met een operator.

 

Als men een internetcontract met een operator sluit, krijgt men als abonnee geen oproepnummers toegewezen van de operator. Volgens de minister betekent dit niet dat alle internetcontracten automatisch vallen onder wat u in uw vraag aanhaalt, de genoemde beschermingsmaatregel van de nieuwe telecomwet. Het begrip van de abonnee met maximum vijf nummers werd immers, en dit voor de eerste keer, door artikel 25 van de wet van 2005 ingevoerd om ervoor te zorgen dat de betrokken beschermingsmaatregel zijn doel niet voorbijschiet en te vermijden dat disproportionele kosten in hoofde van de operatoren zouden ontstaan. De wetgever heeft dan besloten om ook aan grote bedrijven geen bijkomende bescherming te bieden in de vorm van verplichte jaarlijkse informatie op de factuur over het meest gunstige tariefplan.

 

Vandaag en in relatie tot de nieuwe beschermingsmaatregelen zullen de grote bedrijven over voldoende knowhow en onderhandelingscapaciteit moeten beschikken om niet specifiek door middel van de wetgeving beschermd te worden als het gaat over het kiezen van een nieuw internetcontract dan wel het opzeggen of veranderen ervan. Het zijn consumenten, zelfstandigen en kmo’s die specifiek beschermd moeten worden. Ook die laatste verdienen extra bescherming, omdat zij, net als de consumenten, niet over dezelfde kennis en achtergrond en zelfs tijd voor onderhandelingen beschikken als grote bedrijven.

 

De mening van de minister is dan ook dat de beschermingsmaatregelen van de telecomwet, zowel de oude van 2005 als de bepalingen die van kracht zijn sinds oktober 2012, van toepassing zijn op de internetcontracten die operatoren sluiten met zelfstandigen en kleine ondernemingen.

 

Die conclusie verandert niet als men in de wet enkel spreekt over nummers in plaats van oproepnummers; dat blijft hetzelfde. Ten gevolge van recente wijzigingen aan artikel 2, 46° en 47° van de telecomwet van 2005 is immers verduidelijkt dat wanneer men het in de context van de elektronische communicatie heeft over nummers, men het heeft over de nummers van het nationaal telefoonnummerplan en dus niet over identificatoren die gebruikt worden om intercommunicatie mogelijk te maken.

 

Ik kom nu tot het tweede deel. Moet bij de nummers voor de zelfstandigen gekeken worden naar afzonderlijke of gezamenlijke contracten? Die samenstellingsvraag moet volgens de minister beantwoord worden met het oog op het concreet contract dat met de operator is gesloten. Stel dat een zelfstandige of een kleine onderneming met een zelfde operator twee contracten heeft gesloten, een contract voor vaste telefonie dat bijvoorbeeld twee geografische nummers ter beschikking stelt, en een contract voor mobiele telefonie waarbij vier mobiele nummers ter beschikking van de abonnee worden gesteld, dan zijn de beschermingsmaatregelen van de nieuwe telecomwet van toepassing op de vernieuwing of opzeg van elk afzonderlijk contract, ook al heeft de betrokkene via twee contracten zes oproepnummers van dezelfde operator gekregen.

 

Een andere interpretatie zou de door de wetgever gewenste opheffing van de belemmeringen op de mobiliteit in het gedrang brengen en beletten dat gebruikers maximaal voordeel kunnen halen van de werking van de markt, de liberalisering van de keuze naar prijs en kwaliteit.

 

Ik wens er daarbij ook op te wijzen dat als een abonnee meer dan vijf oproepnummers toegewezen heeft gekregen, niet alles toegelaten is om een dergelijke abonnee mobiliteit te ontzeggen of gevangen te houden. Volgens het nieuwe artikel 111/3, § 2 van de telecomwet van 13 juni 2005 zijn alle bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden in verband met de contractbeëindiging die ertoe strekken om de verandering van operator of het gebruik van nummeroverdraagbaarheid onmogelijk te maken of te ontmoedigen, van rechtswege nietig, ook al beschikt de abonnee dus over meer dan vijf oproepnummers of nummers ten gevolge van het met de operator gesloten contract. Wij willen heel duidelijk stellen dat in dat geval volgens het nieuwe artikel die belemmeringen van rechtswege nietig zijn.

 

Mevrouw de voorzitter, het was moeilijk om korter te zijn, waarvoor mijn excuses.

 

10.03  David Geerts (sp.a): Het is inderdaad een technische materie, maar de kern van de zaak is dat de kleine zelfstandige in de nieuwe wetgeving wordt beschermd. Ik denk dat het belangrijk is dat de punten die u vandaag aanhaalt ook schematisch aan het BIPT worden bezorgd, zodat de wet die wij hier hebben goedgekeurd correct kan worden toegepast.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: La question n° 13614 de Mme Lalieux sera traitée dans une autre commission.

 

11 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le respect du troisième paquet télécom par les opérateurs" (n° 13649)

11 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de inachtneming van het derde telecompakket door de operatoren" (nr. 13649)

 

11.01  Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, il y a quelques mois, nous avons voté la transposition du troisième paquet télécom. Cette loi représente un grand pas pour la protection et la liberté des consommateurs. Une des mesures du texte était d'autoriser les consommateurs à mettre fin sans délai à leurs contrats de téléphonie, d'internet ou GSM au bout de six mois d'abonnement, pour tous les contrats, même ceux antérieurs à l'entrée en vigueur de la loi.

 

Suite à la volonté de la commission et du ministre, la quasi-totalité de cette loi est donc entrée en vigueur le 1er octobre. Même s'il y a eu peu de temps entre la publication et la mise en application de la loi, les opérateurs ont travaillé avec le ministre pendant de longs mois et savaient donc bien ce qu'ils avaient à faire. Or la presse rapporte que certains des plus gros opérateurs n'ont toujours pas adapté leurs conditions générales. Celles-ci font encore mention d'un délai de résiliation obligatoire d'un mois, même au-delà des six premiers mois. Que ce délai ne soit, le cas échéant, pas exigé par l'opérateur n'enlève rien à l'étendue du problème car la philosophie de ce paquet télécom repose essentiellement sur la transparence et l'information correcte des consommateurs dans un marché où la concurrence entre opérateurs ne profite pas toujours aux consommateurs.

 

La résiliation sans délai n'est évidemment pas la seule mesure entrée en vigueur le 1er octobre. Je pense également à l'apparition du tarif social internet.

 

Monsieur le ministre, quelles mesures peuvent-elles être prises à l'égard des opérateurs réticents à se conformer à la loi? Une évaluation par vos services du respect des prescrits de la loi est-elle prévue? L'IBPT dispose-t-il de moyens pour contrôler de façon proactive le respect de la loi télécom ou doit-il forcément attendre le dépôt d'une plainte pour agir? Les pouvoirs publics ne devraient-ils pas informer les consommateurs de leurs droits – ce que nous avions demandé au ministre – au lieu d'attendre que les opérateurs le fassent?

 

11.02  John Crombez, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, en ce qui concerne les mesures qui peuvent être prises, les dispositions relatives à la protection des consommateurs du troisième paquet télécom se trouvent dans deux lois distinctes, celle de juin 2005 et celle de mai 2007.

 

Les opérateurs réticents à se conformer à la loi de juin 2005 peuvent se voir infliger une amende administrative par l'IBPT, selon l'article 21 de la loi, allant jusqu'à 5 % du chiffre d'affaires dans le secteur des communications électroniques en Belgique. Le SPF Économie est responsable de la surveillance du respect de la loi du 15 mai 2007.

 

La nouvelle loi télécom a déjà eu de profonds effets sur le marché en Belgique. Par exemple, la plupart des grands opérateurs ont décidé de supprimer tous leurs contrats à durée déterminée.

 

L'IBPT a entrepris une campagne de contrôle dès l'entrée en vigueur de toutes les dispositions de la nouvelle loi, au 1er octobre 2012; ces contrôles se sont concentrés sur la possibilité de résilier gratuitement tout contrat à durée déterminée après six mois, d'une part, et sur la présentation au client lors de la signature d'un contrat incluant la fourniture d'un équipement terminal à prix réduit et d'un tableau d'amortissement en cas de résiliation anticipée, d'autre part. Les premiers résultats de ces contrôles sont en cours d'analyse. D'autres contrôles prescrits par la loi télécom suivront certainement.

 

En ce qui concerne le délai de résiliation, en vertu de la loi, c'est le client qui doit spécifier la date à laquelle il souhaite rompre son contrat. En l'absence de spécification, l'opérateur peut toujours appliquer le préavis prévu dans les conditions générales.

 

En ce qui concerne le contrôle proactif, l'article 14, §1, de la loi IBPT charge l'IBPT de contrôler notamment le respect de la loi télécom de juin 2005. Un tel contrôle peut être effectué même en l'absence de plainte, comme l'atteste la campagne de contrôle actuelle de l'IBPT.

 

Enfin, l'IBPT a mis sur son site web à la disposition du public des réponses à des questions fréquemment posées, qui couvrent les problèmes rencontrés par les utilisateurs, notamment en cas de changement d'opérateur. Comme il le souligne dans son plan opérationnel 2012, l'IBPT travaille actuellement à une nouvelle version de son site qui mettra plus clairement en évidence les contenus dont ont besoin les utilisateurs.

 

11.03  Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse. Il revient donc au consommateur d'annoncer la rupture de son contrat. Cependant, s'il n'est pas correctement informé, comme c'est le cas actuellement - que ce soit par les opérateurs ou par l'IBPT, qui répond uniquement aux questions des consommateurs -, il lui sera difficile de résilier son contrat dans un délai d'un mois. Il convient donc de contraindre les opérateurs à communiquer à ce sujet et je pense que l'IBPT dispose d'armes pour les y obliger.

 

Ensuite, la transparence en faveur des consommateurs doit être de mise. Or ce n'est pas le cas en ce moment, puisque l'information n'est pas donnée. Encore une fois, c'est ainsi que la concurrence dans le secteur s'améliorera. Des efforts doivent par conséquent être fournis tant par les autorités publiques que par les sociétés concernées, auxquelles il faut donner un signal fort.

 

11.04  John Crombez, secrétaire d'État: Le ministre a demandé un renforcement des contrôles et des interventions.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 13658 van de heer Van den Bergh wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.04 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.04 heures.