Commission des Finances et du Budget |
Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 10 juillet 2012 Après-midi ______ |
van Dinsdag 10 juli 2012 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.22 uur en voorgezeten door de heer Jenne De Potter.
La séance est ouverte à 14.22 heures et présidée par M. Jenne De Potter.
Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik vind dat er momenteel ontzettend weinig respect wordt getoond voor dit Parlement.
Vanaf begin juni ben ik hier al drie of vier keer aanwezig geweest om dezelfde vragen te stellen. Ofwel is de minister afwezig, ofwel is er geen tijd om de vragen te beantwoorden. Vandaag kom ik speciaal van Oostende naar deze commissie om mijn vraag te kunnen stellen en de minister is er niet. Wij worden opnieuw met een kluitje in het riet gestuurd. Alle respect voor u, mijnheer de staatssecretaris, maar u leest een antwoord af.
Mijn vragen gaan over het Dexiadossier en het ARCO-dossier. De vragen worden telkens ingehaald door de realiteit. Dat wijst op een totaal gebrek aan respect voor het Parlement. Het kan toch niet dat deze vragen al sinds begin juni werden ingediend, maar nog niet werden beantwoord!
Ik zal mijn vragen niet stellen. Ik wil met de minister in debat gaan omdat het te belangrijk is. Het Dexiadossier is ons zwaard van Damocles. Er zijn voortdurend veranderingen. De minister is andermaal niet aanwezig. Ofwel laten wij met onze voeten spelen, ofwel is er een democratisch deficit, ofwel is de regering al in reces. Ik weet het niet. Er is een groot gebrek aan respect voor de werking van dit Parlement.
De voorzitter: Mijnheer Dedecker, schiet niet op de tijdelijke voorzitter. Conform de afspraken in de commissie voor de Financiën van vorige week is de minister verontschuldigd. Wij waren daarvan op de hoogte. Hij is vandaag aanwezig op de Ecofinraad. Meer kan ik daarover niet zeggen.
Jean Marie Dedecker (LDD): Het is altijd iets, mijnheer de voorzitter. Hij stuurde in de plenaire vergadering zijn vragen zelfs door. Daar was hij ook niet. Dan werden de vragen uitgesteld naar volgende week vrijdag. Nu hoor ik zelfs dat er geen debat meer is voor het reces. De vragen van begin juni komen dus met een beetje geluk eind oktober op de agenda, of misschien met Kerstmis. Dat kan toch niet!
Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik bedoel dat niet persoonlijk. Deze
gang van zaken is het Parlement, dat de regering moet controleren, onwaardig.
De voorzitter: Bedankt voor uw boodschap.
Wij gaan thans over tot de vragen.
01 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de uitbreiding van de fiscale bemiddeling naar geschillen ingevolge ambtshalve ontheffing" (nr. 12173)
01 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'extension de la conciliation fiscale aux litiges liés au dégrèvement d'office" (n° 12173)
01.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in het jaarverslag 2011 van de Fiscale Bemiddelingsdienst lezen wij dat naar aanleiding van een bemiddelingsaanvraag een controledienst stelt dat de Fiscale Bemiddelingsdienst niet bevoegd is om op te treden bij een aanvraag om ambtshalve ontheffing overeenkomstig de bepalingen van artikel 376, WIB 92.
Inzake inkomstenbelastingen is een aanvraag tot bemiddeling in principe enkel mogelijk wanneer een bezwaarschrift is ingediend bij de gewestelijk directeur. Rekening houdend met de opdracht van de Fiscale Bemiddelingsdienst om het aantal gerechtelijke geschillen te verminderen en de inning van de fiscale schulden te vergemakkelijken, beveelt de dienst dan ook aan om haar bevoegdheid uit te breiden met het verzoek tot ambtshalve ontheffing.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende vragen. Hoe staat de minister tegenover deze aanbeveling? Werd er al een wijzigingsbepaling opgenomen in het voorontwerp van wet houdende fiscale en financiële bepalingen, die voor advies naar de Raad van State is verzonden?
01.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Wouters, de heren Devlies en De Potter zijn zinnens — of hebben het reeds gedaan — om in dit verband een voorstel van aanpassing van artikel 376quinquies van het WIB 92 te formuleren, zodat de Fiscale Bemiddelingsdienst niet alleen kan optreden bij bezwaarschriften maar ook bij ontheffingen van ambtswege.
De heer De Potter heeft ons op de hoogte gebracht dat hij u over dit voorstel gesproken heeft en dat u bereid was dit te onderzoeken. Het is immers gebleken dat verschillende burgers en een aantal boekhouders-fiscalisten ook vragen om een tussenkomst van de bemiddeling in gevallen van ontheffing van ambtswege indien een bezwaarschrift laattijdig is. Dit wil zeggen dat buiten een termijn van 6 maanden plus 3 werkdagen na de verzending van het aanslagbiljet, afhankelijk van de griffie, een ontheffing van ambtswege kan worden toegepast.
Volgens artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verleent de gewestelijk directeur of de door hem gedelegeerde ambtenaar ambtshalve ontheffing van overbelastingen die, ten eerste, voortvloeien uit materiële vergissingen, ten tweede, voortvloeien uit dubbele belasting en, ten derde, blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten die wegens wettige redenen niet tijdig konden worden aangevoerd.
Er kan eveneens ambtshalve ontheffing van het overschot van voorheffingen en voorafbetalingen worden verleend.
In de Fiscoloog van 9 mei 2012 werd er eveneens een artikel aan gewijd. Dit werd in bijlage toegevoegd.
01.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Als ik het goed heb begrepen, wordt dit via een parlementair wetsvoorstel aangepast en niet door de minister zelf in het kader van de fiscale en financiële of diverse bepalingen. Ik veronderstel dat wij dit wetsvoorstel van de heer De Potter een dezer dagen zullen zien passeren. Wij zullen dat desgevallend amenderen, mocht dat nodig zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs 12283 en 12284 van de heer Van der Maelen worden omgezet in schriftelijke vragen.
02 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de verjarings- en onderzoekstermijnen inzake btw" (nr. 12387)
02 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les délais de prescription et d'enquête en matière de TVA" (n° 12387)
02.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, in 1999 wou de wetgever de procedureregels inzake btw op die van de inkomstenbelastingen afstemmen. Hij is daarin echter nooit helemaal geslaagd, in het bijzonder omdat er voor de btw geen aanslagtermijnen van toepassing zijn, waarbinnen het onderzoek moet worden gevoerd. Er gelden evenmin verjaringstermijnen voor de invordering.
De invoering van de trapsgewijze aanslagtermijnen van drie, vijf of zeven jaar als verjaringstermijn in de btw heeft dan ook al tot heel wat rechtspraak geleid, waarbij zowel de rechtsleer als de rechtspraak zich laat leiden door een interpretatie die zich op het gebied van de inkomstenbelastingen heeft ontwikkeld.
In een cassatiearrest van 27 april 2012 velt het Hof van Cassatie dan ook een merkwaardig arrest voor de toepassing van de zevenjarige verjaringstermijn, in het geval dat de administratie kennis krijgt van bewijskrachtige gegevens die aantonen dat belastbare handelingen niet werden aangegeven in België of dat ten onrechte een belastingaftrek werd toegepast.
Voor het Hof dienen bewijskrachtige gegevens niet zo bewijskrachtig te zijn als in de inkomstenbelastingen. Het Hof sluit niet uit dat bepaalde elementen dan ook aanvullende onderzoeksdaden vereisen. Terwijl iedereen ervan uitging dat de bewijskrachtige gegevens na de gewone verjaringstermijn van drie jaar ter kennis van de administratie dienden te komen, oordeelt het Hof nu dat bedoelde gegevens de administratie tijdens de gewone verjaringstermijn ter kennis dienen te komen.
Ten eerste, volgt u de redenering van het Hof van Cassatie dat bewijskrachtige gegevens niet zo bewijskrachtig als in de inkomstenbelastingen dienen te zijn, zodat de btw-administratie nog bijkomende onderzoeksdaden mag stellen?
Ten tweede, bent u het ermee eens dat, afgezien van het geval van fraude, de zienswijze van het Hof de onderzoekstermijn inzake btw nu tot drie jaar herleidt?
Ten derde, volstaat die termijn volgens u om de btw te controleren?
Ten vierde, acht u het redelijk dat, indien de administratie binnen de gewone verjaringstermijn van dergelijke bewijskrachtige gegevens kennis krijgt, de btw-plichtige kan worden geconfronteerd met een onderzoek dat meer dan vier jaar mag aanslepen, vooraleer de verjaringstermijn voor een navordering van de btw verstrijkt?
Indien meer dan tien jaar na datum de mislukte harmonisering van de termijnen inzake inkomstenbelastingen en btw nog tot zo veel interpretatieverschillen leidt, had de wetgever dan niet beter de eigenheid van beide belastingprocedures erkend? Hadden de procedures voor elk afzonderlijk niet behouden kunnen blijven?
Ik verwacht een antwoord.
02.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mevrouw Wouters, de wet van 15 maart 1999 is er gekomen na een zeer grondige studie en heel wat overleg, zowel binnen als buiten de administratie. De studie heeft tien jaar geduurd. Er werd daarover dus heel grondig nagedacht door onze voorgangers.
U zult dan ook willen begrijpen dat het arrest van het Hof van Cassatie van 27 april 2012, dat een belangrijke impact kan hebben op de verdere toepassing van de procedure, het voorwerp uitmaakt van een grondige studie van de administratie. Het was de bedoeling van die hervorming om een meer coherente belastingprocedure te krijgen en meer rechtszekerheid, gelet op de evolutie in de wijze waarop controles worden uitgevoerd en belastingen worden geheven.
Ik meen dat die doelstelling in belangrijke mate is bereikt en dat de rechtszekerheid van de belastingplichtigen is verhoogd. Ik ben het daarom niet met u eens dat het hier gaat om een mislukte harmonisering.
Dat gezegd zijnde, volgens de conclusies van het openbaar ministerie voor het hof van beroep van Bergen laat niets veronderstellen dat de bewijskrachtige elementen ter kennis moeten komen van de administratie binnen de verjaringstermijn van drie of vijf jaar en dat hun ontdekking die termijn zal verlengen.
In het regeerakkoord is ook een meer diepgaande harmonisatie van de onderzoeks- en procedureregels met betrekking tot de federale belastingen aangekondigd. Gelet op de doelstellingen van de regering, onder meer in het kader van de strijd tegen de fraude, kan het niet de bedoeling zijn om terug te keren naar een onderzoekstermijn die in alle gevallen beperkt zou zijn tot drie jaar.
Mevrouw Wouters, het is u ondertussen ook bekend dat ik een lans heb gebroken voor een belangrijke en noodzakelijke administratieve vereenvoudiging op het vlak van de procedureregels inzake belastingen. Ik heb mijn administratie ermee belast om mij alle nuttige voorstellen voor te leggen, zodat het gevolg dat de wetgever heeft willen geven aan de bijzondere verjaringstermijn in de gevallen waarbij de invordering van de btw berust op bewijskrachtige elementen waarvan de administratie kennis heeft gekregen, zal kunnen worden hersteld.
02.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik weet dat de minister de intentie kenbaar heeft gemaakt om tot één wetboek van invordering te komen voor zowel de inkomstenbelastingen als de indirecte belastingen. Gezien de gang van zaken en het arrest van Cassatie lijkt het mij beter om de ambities voorlopig wat te temperen.
Er is inderdaad een grondige studie van tien jaar aan voorafgegaan. Een en ander heeft een grote impact op de werking van de administratie. Als men een dergelijke hervorming doorvoert, moet men wel rekening houden met de eventuele gevolgen voor de belastingplichtigen. In dit geval heb ik het er moeilijk mee dat tien jaar na datum de harmonisering toch niet zo vlot verloopt als men had gedacht. We kunnen daarover van mening verschillen, maar ik ga uit van het standpunt dat men de eigenheid van belastingen respecteert en, in dit geval, meer rekening zou houden met de belastingplichtige.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de inbreukprocedure tegen België met betrekking tot de personenbelasting op onroerende goederen in het buitenland" (nr. 12390)
03 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la procédure d'infraction contre la Belgique concernant l'impôt sur les revenus des personnes physiques prélevé sur des biens immobiliers situés à l'étranger" (n° 12390)
03.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dit is een opvolgingsvraag op mijn mondelinge vraag nr. 10573 van 24 april jongstleden. Daarop antwoordde u zeer kort, namelijk dat uw administratie het advies van de Europese Commissie aan het onderzoeken was en dat zij u, binnen de door de Commissie vastgestelde termijn, de resultaten zou bezorgen.
Aangezien de inbreukprocedure tegen België op 22 maart werd bekendgemaakt, is deze termijn verstreken. Mijn vraag is dan ook hoe u tegemoet zult komen aan de vaststelling van de Europese Commissie dat de belastbare grondslag van de in het buitenland gelegen onroerende goederen dubbel zo hoog is als deze van de in België gelegen onroerende goederen.
Wat zijn de resultaten van dit onderzoek van uw administratie?
Komt uw administratie ook tot bovenstaande bevinding van de Europese Commissie?
Gaat die bevinding ook op voor landen die net zoals België een vergelijkbaar systeem als het kadastraal inkomen kennen voor de waardering van de huurwaarde van een onroerend goed?
Gaat de Europese Commissie volgens u niet te ver door het vrij verkeer van kapitaal niet te toetsen op basis van een juridisch verschil maar in dit geval op basis van een feitelijk verschil in taxatie?
Welke houding neemt België aan ten aanzien van het verdere verloop van deze inbreukprocedure?
Voorzitter: Georges Gilkinet.
Président: Georges
Gilkinet.
03.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mevrouw Wouters, mijn administratie heeft de aangekondigde studie afgerond. Zij heeft daarbij vastgesteld dat de Europese Commissie vergelijkingspunten heeft genomen van onroerende goederen met een veel hogere huurprijs in vergelijking met de gemiddelde situatie in België. Zulks heeft het beeld vertekend, maar wijzigt uiteindelijk niets aan de conclusie ten gronde.
De gebruikte methode voor het bepalen van het onroerend inkomen van onroerende goederen, gelegen in het buitenland, zal moeten worden aangepast, om het risico van een veroordeling voor het Europees Hof te vermijden.
Er is slechts één mogelijkheid om de reglementering aan te passen aan het gemotiveerd advies. Elk heeft echter zijn budgettaire gevolgen, zodat een overleg binnen de regering noodzakelijk is. Ik zal ter zake zo spoedig mogelijk een voorstel ter bespreking indienen.
03.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord. Het verheugt mij te vernemen dat het onderzoek afgerond is binnen de termijn dat het onderzoek moest gebeuren. Het resultaat was waarschijnlijk wel te verwachten.
Ik ben heel blij dat de minister van plan is om goederen die in het buitenland gelegen zijn, op een andere manier te taxeren in vergelijking met de huidige gebruikte methode. Dat dit budgettaire gevolgen heeft, daarbij kan ik mij wel iets voorstellen. Wij zijn dan ook hoopvol wachtend op die nieuwe manier van taxeren.
L'incident est clos.
- mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de Spaanse bankencrisis" (nr. 12397)
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de noodhulp voor Spanje" (nr. 12426)
- mevrouw Gwendolyn Rutten aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het reddingsplan voor de Spaanse banken" (nr. 12427)
- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de Spaanse bankensteun" (nr. 12428)
- de heer Peter Dedecker aan de eerste minister over "de Spaanse bankensteun" (nr. 12430)
- de heer Hagen Goyvaerts aan de eerste minister over "de noodhulp voor Spanje" (nr. 12439)
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het reddingsplan voor de Spaanse banken" (nr. 12460)
- de heer Jean Marie Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de steun aan de Spaanse banken" (nr. 12468)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de steun van de Eurogroep aan de Spaanse banken" (nr. 12470)
- Mme Meyrem Almaci au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la crise des banques espagnoles" (n° 12397)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'aide d'urgence pour l'Espagne" (n° 12426)
- Mme Gwendolyn Rutten au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le plan de sauvetage des banques espagnoles" (n° 12427)
- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le soutien des banques espagnoles" (n° 12428)
- M. Peter Dedecker au premier ministre sur "le soutien des banques espagnoles" (n° 12430)
- M. Hagen Goyvaerts au premier ministre sur "l'aide d'urgence pour l'Espagne" (n° 12439)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le plan de sauvetage des banques espagnoles" (n° 12460)
- M. Jean Marie Dedecker au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le soutien des banques espagnoles" (n° 12468)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'aide de l'Eurogroupe aux banques espagnoles" (n° 12470)
De voorzitter: Slechts mevrouw Rutten, de heer De Potter en ikzelf zijn aanwezig voor het stellen van onze vraag.
04.01 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, zelfs met mondelinge vragen kunnen wij de actualiteit achterna hollen. Niettemin, de vraag is ingediend op het moment dat er een principe-engagement was met de Spaanse overheid. Proactief werken vanuit de Europese besluitvorming ten opzichte van de situatie in Spanje vond ik een goede zaak. Ik heb toen begrepen dat er nog geen gedetailleerde gegevens waren, laat staan dat men heel concrete afspraken had gemaakt. Intussen heeft Spanje een formele vraag gesteld.
Wat houdt die vraag precies in? Op welke manier zal dat engagement door Europa worden ingevuld? Over welk bedrag gaat het? Welke voorwaarden staan er tegenover de Europese steun?
Na de laatste Europese top zagen wij dat er nieuwe mogelijkheden werden gecreëerd. Is het mogelijk om voor de Dexiazaak een meer Europese benadering te hanteren? Kunnen de drie klassiek betrokken landen, Frankrijk, Luxemburg en België, evolueren naar een Europese besluitvorming?
04.02 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, op 9 juni spraken de ministers van Financiën van de eurozone af om Spanje en in het bijzonder de Spaanse banken te ondersteunen. Daarvoor zou een beroep worden gedaan op de EFSF voor maximaal 100 miljard euro. Op dat ogenblik was het nog lang niet zeker hoe groot het bedrag zou zijn en welke voorwaarden daaraan zouden worden verbonden.
Wij vernemen nu dat de landen van de eurozone gisteren akkoord zijn gegaan om de Spaanse overheid een eerste schijf van 30 miljard euro over te maken voor de redding van de financiële sector in dat land en dat tegen eind juli. Spanje zou ook een jaar extra krijgen om het begrotingstekort terug te dringen tot onder de 3 %.
Wat zijn de contouren van het Europees ondersteuningsplan voor de Spaanse banken? Welke rente zal Spanje voor deze lening moeten betalen? Welke voorwaarden krijgt de Spaanse overheid opgelegd?
Wat is de impact op de Belgische schuldgraad en kredietwaardigheid? Wat is het risico voor ons land? Wat zijn de verschilpunten met het reddingsplan voor de Ierse banken? Zijn alle verschilpunten te herleiden tot objectieve criteria?
Welk standpunt neemt de regering in op de Europese fora, met betrekking tot een bankenunie? Is er volgens u nood aan meer solidariteit tussen de verschillende Europese banken onderling?
Le président: Les questions de M. Peter Dedecker (nos 12428 et 12430) et de M. Jean Marie Dedecker (n° 12468) sont transformées en questions écrites.
04.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, bien que ma question commence à dater, le thème est toujours d'actualité.
Je voudrais d'emblée faire remarquer qu'au niveau de l'Eurogroupe, on agit systématiquement poussés par l'urgence et parfois dans la précipitation, sans que les réformes structurelles nécessaires ne soient mises en œuvre. Nous pouvons nous interroger sur le fait que nous acceptons de venir directement en aide au secteur bancaire de l'Espagne, ce que nous n'avons pas réalisé pour d'autres pays, comme la Grèce et l'Irlande.
Voici mes questions. Par quel biais cette intervention en faveur des banques espagnoles va-t-elle être effectuée? Via le fond de stabilité ou via le mécanisme européen de stabilité? Depuis le dépôt de ma question, la situation s'est éclaircie à ce sujet-là. Quelle sera la part de la Belgique dans cet effort? Quel sera le coût effectif de cette intervention pour les finances publiques belges? Quelles sont les conditions de cette aide imposées au secteur bancaire aidé? Dans quelle mesure les actionnaires des banques espagnoles seront-ils appelés à intervenir solidairement? Quelles sont les réformes qui leur seront imposées? Dans quelle mesure ces banques et leurs dirigeants seront-ils responsabilisés par rapport à leurs erreurs de gestion passées? Dès lors que les plans d'urgence n'en finissent pas de se succéder avec des interventions à chaque fois insuffisantes, quel est l'agenda des ministres des Finances de l'Eurogroupe pour aboutir à des réformes plus durables du secteur financier? C'est peut être en cours à l'heure où je vous parle.
Par exemple, en termes de séparation des métiers bancaires ou de responsabilisation pénale de leurs dirigeants, cette décision d'intervention solidaire à l'égard des banques espagnoles peut-elle avoir un impact sur la façon dont les garanties sont apportées à la structure de défaisance de Dexia SA, qui sont assumées uniquement par la Belgique, la France et le Grand-Duché, à ce stade? Enfin, comment évoluent les discussions en vue de faire de la Banque centrale européenne le prêteur en dernier ressort aux États? Cette dernière question, plus générale, a déjà été abordée lors de certains débriefings avec le premier ministre et le ministre des Finances, mais n'a pas encore reçu de réponse satisfaisante à ce stade.
04.04 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ziehier het antwoord op de gestelde vragen.
De Spaanse bankencrisis was voor niemand een geheim. Wij weten dat deze crisis haar oorsprong vindt in de enorme vastgoedzeepbel waar het land onder gebukt gaat. Die bancaire crisis hield ook een risico in voor de Spaanse overheidsfinanciën. Dat is wat wij nu zien.
In onze wederzijds afhankelijke economieën is het logisch dat de eurozone haar verantwoordelijkheid neemt. Dat is in het belang van iedereen, dus ook van België. De eurozone heeft lessen getrokken uit vorige interventies waarvoor zij vaak bekritiseerd werd onder het motto too little too late. De snelle en krachtige beslissing van de eurogroep om 100 miljard toe te wijzen aan Spanje voor het redden van zijn bancaire sector, heb ik volledig gesteund. Ja, ik ben dus voorstander van de terbeschikkingstelling van fondsen uit de EFSF en het ESM.
Ten tweede, veel collega’s vragen naar de modaliteiten van de steun. Alle praktische schikkingen dienen echter nog gepreciseerd te worden in een memorandum of understanding, waarvan gisterenavond een eerste ontwerp werd gefinaliseerd. Een dergelijk memorandum moet ondertekend worden door elk land dat hulp aanvraagt.
De collega’s Peter Dedecker en Jean Marie Dedecker vragen hoe men tot het bedrag van 100 miljard gekomen is. Dat is een maximumbedrag. Het betekent niet dat de lening noodzakelijkerwijs zal oplopen tot 100 miljard, maar dat een aanzienlijke veiligheidsmarge werd ingecalculeerd. Volgens het IMF liggen de herkapitalisatiebehoeftes tussen 40 en 100 miljard, afhankelijk van het percentage van het eigen vermogen van de betrokken banken. De bovengrens van de steun is, zoals mevrouw Almaci terecht opmerkt, inderdaad gekoppeld aan een eigen vermogen van 11 %, hetgeen redelijk uitzonderlijk is in de bancaire wereld. Ik denk dan ook niet dat die hypothese zal weerhouden worden.
Er moet nu eerst en vooral meer duidelijkheid komen over de exacte kapitaalbehoeftes van de Spaanse banken. Daarvoor zijn onafhankelijke audits aan de gang. Er wordt momenteel, op basis van de laatste berekeningen, uitgegaan van een bedrag tussen 51 en 62 miljard. Dat valt binnen de enveloppe van 100 miljard die aldus in een ruime veiligheidsmarge voorziet. De eurogroep is daaromtrent op 9 juli terug samengekomen en heeft beslist om een eerste tranche van 30 miljard vast te leggen.
Aan wie zal het geld gestort worden? Dat vraagt onder anderen de heer Gilkinet. Het geld zal overgemaakt worden aan het fonds dat instaat voor de herstructurering van de Spaanse (…). Het is dan ook de Spaanse regering die het memorandum zal ondertekenen. Het IMF zal helpen om toezicht te houden op die financiële steun.
Vanzelfsprekend vragen veel collega’s naar de impact van dit alles op België. Een ingewikkeld antwoord zou erin bestaan de impact te schetsen overeenkomstig de ingeschakelde interventiemechanismen EFSF of ESM. Een eenvoudiger en duidelijker antwoord bestaat erin erop te wijzen dat België maximaal 3,7 % van het financieringspakket op zich neemt, hetgeen een maximale last van 4 miljard inhoudt op een totaal dat ten hoogste 100 miljard bedraagt.
De impact vertaalt zich voornamelijk in een statistische stijging van onze schuld, die zal afhangen van de definitieve bedragen van de interventie en van het tijdstip van de exacte tussenkomst van het ESM.
De heer Dedecker spreekt over schuldpapier van een rommelstaat. Daar is geen sprake van. Het gaat hier niet om een overname van Spaanse schulden, maar wel over een lening aan Spanje via de financiële instrumenten waarmee Europa zich heeft uitgerust.
De lidstaten van de eurozone hebben deze firewalls opgericht via waarborgen in volstort kapitaal.
Het zijn dus wel degelijk de EFSF en het ESM die geld lenen op de internationale markten aan gunstige voorwaarden. Beide mechanismen beschikken over een triple A-status. De EFSF en het ESM lenen op hun beurt het geld aan Spanje uit. De risico’s die aan deze operatie verbonden zijn, worden als onbestaande beschouwd. Vanzelfsprekend zal Spanje zijn schuld terugbetalen. Het is precies om Spanje te ontlasten van het gewicht van zijn banken, dat werd beslist om tot deze interventie over te gaan. Deze hulp zal Spanje in staat stellen om de storm te doorstaan, waaronder het land momenteel gebukt gaat.
Dit alles bewijst inderdaad, zoals de heer De Potter zegt, de relevantie van een bankenunie op Europees niveau, hetgeen een collectieve tenlasteneming van het bancair risico mogelijk moet maken. Onze staten beschikken niet meer over de noodzakelijke middelen om het hoofd te bieden aan systemische en grensoverschrijdende reddingen van banken. De laatste Europese Raad biedt nieuwe perspectieven ter zake.
De eerste minister heeft het Parlement hierover vorige week grondig geïnformeerd. De principiële beslissingen die daar werden genomen, zullen ook op het Spaanse dossier een invloed hebben.
U stelt mij allen vragen over Dexia. Ik verwijs ter zake naar het antwoord van minister Vanackere in de plenaire vergadering. Voorts moet hieraan worden toegevoegd dat de situatie van Dexia niet met die van de Spaanse banken te vergelijken is. Zoals gouverneur Coene het zelf zei, zijn de activa van Dexia geen risicoactiva, maar hebben zij een zeer lange looptijd en zijn zij moeilijk te financieren onder de huidige marktomstandigheden.
04.05 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor het antwoord van de minister van Financiën.
Het is duidelijk dat men in dit dossier geen momentopname kan maken. Ik denk dat het laatste hierover nog niet is gezegd.
Het klopt dat men de situatie van de restbank van Dexia en die van de Spaanse banken niet kan vergelijken, maar er zijn wel onmiskenbaar Europese aspecten aan dit dossier. Dat werd ook al toegegeven door de minister van Financiën zelf.
Het blijft mij alsnog een raadsel waarom men via Europese financieringsmechanismen wel buitenlandse banken meent te moeten helpen, terwijl men het Dexiageval per se voornamelijk op het Belgische conto blijft nemen.
04.06 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord. Ik noteer dat de minister ook een groot voorstander is van die bankenunie. Ik meen ook dat het niet langer kan dat lidstaten de risico’s voor de banken alleen op zich nemen. Die bankenunie is, zoals werd bevestigd in de Europese Raad, absoluut noodzakelijk.
Wel wil ik oproepen om strikt toe te zien op het naleven van de voorwaarden die aan Spanje zullen worden opgelegd. Dat is noodzakelijk.
Ik noteer ook dat er volgens de minister voor ons land een theoretisch risico is van 3,7 %, maximaal 4 miljard euro, maar dat het risico van niet-terugbetaling waarschijnlijk zo goed als onbestaande is. Daarvoor moet echter strikt worden toegezien op het naleven van de voorwaarden.
04.07 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, ce dossier évolue chaque jour; il est d'ailleurs encore en train d'évoluer à l'heure où nous parlons, puisque l'ECOFIN en débat.
Je voudrais faire quelques remarques sur les pistes proposées par les ministres des Finances. Je reste convaincu du fait que si on ne fait pas porter la responsabilité des fautes passées par les actionnaires et les administrateurs des banques et qu'on les fait uniquement peser sur les budgets des États, se pose un problème qui n'est pas uniquement d'ordre symbolique mais aussi financier car des profits importants ont été enregistrés par le passé. Si on ne couple pas ces aides à des réformes fondamentales des banques, en commençant par celles qui sont aidées, on risque de devoir intervenir à nouveau. Je continue de plaider pour un rôle plus direct de la Banque centrale européenne à l'égard des États; ce serait la meilleure façon d'obtenir des taux soutenables pour chacun et de diminuer le poids de la charge d'intérêts de ces dettes importantes.
Enfin, quand on nous dit qu'il n'y a pas de risque pour la Belgique et que Dexia n'est pas une banque espagnole, je ne demande qu'à le croire, évidemment. Néanmoins, je dirais que Dexia Sabadell est en voie d'être reprise à 100 % par Dexia, suite à une option de vente dont Sabadell disposait à l'égard de Dexia Crédit Local. Une part du problème dans les banques espagnoles est donc effectivement un problème pour Dexia. Une manière de soulager le budget de l'État belge est effectivement d'offrir une garantie européenne sur l'ensemble des banques.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 12467 de M. Jean Marie Dedecker est reportée. Les questions nos 12540 de M. Logghe, 12639 de Mme Muylle et 12709 de M. Logghe sont transformées en questions écrites.
Nous attendons M. Arens pour les questions jointes au point 10 de l'agenda.
La question n° 12577 de M. Peter Dedecker est transformée en question écrite. Les questions jointes nos 12601 et. 12602 de M. Waterschoot sont transformées en questions écrites. La question n° 12609 de M. Luykx tombe.
Les questions nos 12603 de Mme Van Cauter, 12617, 12618 et 12622 de M. Peter Dedecker sont transformées en questions écrites.
05 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de fiscale aftrekbaarheid van de uitgaven voor kinderoppas ingeval een onthaalouder de eigen kinderen opvangt" (nr. 12645)
05 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la déductibilité fiscale des dépenses pour garde d'enfants lorsque l'accueillant(e) garde son propre enfant" (n° 12645)
05.01 Jenne De Potter (CD&V): De uitgaven die een belastingplichtige doet voor de opvang van zijn kinderen ten laste, jonger dan 12 jaar, zijn fiscaal aftrekbaar mits voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 113, WIB 92, zoals het voor de administratie ter beschikking houden van stukken, die de uitgaven bewijzen.
Mijn vraag aan de minister – en dat is een vraag die in de praktijk opduikt – heeft betrekking op de interpretatie van deze wetgeving ingeval een onthaalouder instaat voor de opvang van de eigen kinderen waardoor zij op dat ogenblik geen of minder andere kinderen kan opvangen. Voor sommigen lijkt het zo te zijn dat ook zij fiscale attesten zou moeten opmaken voor de eigen kinderen om aldus de belastingaftrek te genieten. Er zijn een aantal juridische redenen voor, die ik graag eventjes wil overlopen.
Uit artikel 113, WIB 92 noch uit enige andere rechtsgrond blijkt dat het verboden is dat een onthaalouder attesten opmaakt voor de eigen kinderen. Uit artikel 114 van datzelfde wetboek dat de gronden opsomt van onverenigbaarheid blijkt a contrario dat het afleveren van attesten door een onthaalouder die zelf ouder is, toegelaten is.
Voor zover artikel 113, WIB 92 voor interpretatie vatbaar is op dit punt, dan nog blijkt uit de parlementaire voorbereiding evenmin dat de wetgever de bedoeling had om de cumul van beide hoedanigheden uit te sluiten.
Ten slotte leidt de gegeven interpretatie niet tot absurde gevolgen. Ouders genieten nu reeds op andere vlakken fiscale voordelen bij de uitoefening van hun plichten. De weigering van de aftrek leidt daarentegen tot het absurde resultaat dat ouders het fiscale voordeel niet kunnen genieten wanneer zij hun eigen kinderen mee opvangen, terwijl zij dit wel kunnen genieten indien zij, hoewel zij zelf kinderopvang organiseren, deze kinderen door een andere persoon laten opvangen.
Mijn vragen aan de minister zijn de volgende.
Hoe dient de wetgeving geïnterpreteerd te worden indien een onthaalouder instaat voor de opvang van de eigen kinderen?
Kan men als onthaalouder fiscale attesten opmaken voor de eigen kinderen en ze aftrekken als uitgaven voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar?
05.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: De uitgaven voor kinderopvang kunnen slechts van het totale netto-inkomen worden afgetrokken voor zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald. Volgens het Burgerlijk Wetboek houdt iedere betaling een schuld in. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt eveneens dat de betaling moet gedaan worden aan de schuldeiser of aan iemand die een volmacht van hem heeft of die door de rechter of de wet gemachtigd is om voor hem te ontvangen.
Wanneer een onthaalouder instaat voor de opvang van de eigen kinderen, zijn de schuldenaar en de schuldeiser een en dezelfde persoon. Er kan dan ook geen sprake zijn van een betaling, aangezien hiervoor twee verschillende partijen nodig zijn, waarbij de schuldenaar ten opzichte van de schuldeiser de aangegane verbintenis uitvoert.
Bij gebrek aan een betaling is in deze situatie dus niet voldaan aan een basisvoorwaarde om in aanmerking te komen voor het beoogde fiscaal voordeel. Ik wens op te merken dat de betrokken belastingplichtige wel aanspraak kan maken op de verhoging van de belastingvrije som die geldt voor ieder kind dat de leeftijd van drie jaar niet heeft bereikt op 1 januari van het aanslagjaar.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs 12646 van de heer Schiltz en 12658 van de heer Van den Bergh worden omgezet in schriftelijke vragen.
06 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de spontane regularisatie van de btw-plicht door kleine vzw's en feitelijke verenigingen" (nr. 12677)
06 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la régularisation spontanée de l'assujettissement à la TVA par les petites ASBL et les associations de fait" (n° 12677)
06.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, in de administratieve beslissing nr. ET 119.653 van 11 juli 2011 roept de btw-administratie de organisatoren van sportevenementen op om zich, indien nodig, in orde te stellen met de btw-verplichtingen, in hoofdzaak voortvloeiend uit hun bijkomende handelingen van commerciële aard, zoals publiciteitsdiensten, merchandising, toegangsgelden en standgelden.
Ik heb vernomen dat vzw’s en verenigingen die in tussentijd spontaan contact opgenomen hebben met hun bevoegd lokaal btw-kantoor op een uiteenlopende wijze behandeld werden op het vlak van de concrete regularisatie. In bepaalde btw-kantoren wordt een regularisatie van het verleden opgelegd, namelijk van de kalenderjaren waarvoor de driejarige verjaringstermijn nog niet is verstreken. In andere btw-kantoren worden daarentegen geen achterstallige btw-schulden ingevorderd en wordt de toestand geregulariseerd vanaf het lopende kalenderjaar.
Het hoeft geen verder betoog dat beide uitgangspunten een drastisch verschillende financiële impact hebben op kleine vzw's en feitelijke verenigingen, in die zin zelfs dat bepaalde vzw's afgeschrikt worden om spontaan contact op te nemen met de btw-administratie.
Mijnheer de staatssecretaris, ten eerste, bent u op de hoogte van de problematiek en van de vaststelling dat diverse btw-controlekantoren de spontane regularisatie verschillend interpreteren en toepassen?
Ten tweede, zijn er vanuit de centrale diensten van de btw ter zake duidelijke en eenduidige instructies verstrekt aan de lokale btw-kantoren? Zo niet, zullen die instructies nog verstrekt worden?
Ten derde, kunt u mij bevestigen dat een gelijkvormige en eenduidige aanpak van alle regularisatiedossiers absoluut noodzakelijk is in het kader van het fiscaal beginsel van gelijkberechtiging?
Ten vierde, de vorige minister van Financiën verwees in 2010 naar een overleg met de sector, specifiek met betrekking tot de regularisatie van het verleden. Er werd toen gesteld dat er nog geen sprake was van het opleggen van boetes of de invordering van achterstallige belastingen. Kunt u mij toelichten welke oplossing ten gevolge van dat overleg werd aangereikt?
Ten vijfde, uiteraard treft de problematiek niet alleen organisatoren van grote of kleine wielerwedstrijden. Zij treft in hoofdzaak de vele lokale sport- en sociaal-culturele verenigingen. Stemt u ermee in dat voor kleine vzw's en verenigingen die spontaan en binnen een redelijke termijn hun toestand regulariseren, enkel het lopende kalenderjaar wordt geregulariseerd en dat er bijgevolg niet wordt teruggekomen op het verleden? Zo niet, wat zijn uw motieven om hiermee niet in te stemmen?
06.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: De door u bedoelde beslissing betreft de organisatoren van sportevenementen. Dergelijke organisaties gebeuren zowel door verenigingen die met dat doel zijn opgericht als door sportclubs. De beslissing sluit deels aan bij de infosessies die in de lente van 2011 werden georganiseerd, specifiek ten behoeve van de sportclubs, omdat gebleken was dat de clubs vaak hun fiscale en sociale verplichtingen niet nakomen, wat meestal te wijten is aan een onvoldoende kennis van die verplichtingen. In het kader van de beide acties werden de betrokken organisatoren en/of clubs die vaststelden niet aan alle verplichtingen te hebben voldaan, uitgenodigd hun toestand te regulariseren.
De gelijke taxatie van alle belastingplichtigen die zich in dezelfde situatie bevinden, is essentieel met het oog op het gelijkheidsbeginsel in belastingszaken. Als blijkt dat dit niet steeds het geval is geweest, zal de administratie het nodige doen om dat recht te zetten. Als u concrete voorbeelden hebt, kunt u mij die altijd meedelen.
Aangezien de belastingwetten van openbare orde zijn, kan er niet van worden afgeweken. Om die reden kan ik niet ingaan op uw verzoek om voor sommige vzw’s en verenigingen de btw met betrekking tot de in de voorgaande jaren verrichte belastbare handelingen niet te heffen. Als de verenigingen zich voor 1 januari 2012 in regel hebben gesteld, zal mijn administratie dat beschouwen als een spontane regularisatie en zal er dan ook geen geldboete worden opgelegd.
06.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord. Ik kan perfect begrijpen dat er zeer veel kleine verenigingen zijn zonder kennis ter zake. De btw-problematiek is al niet de simpelste. Via de infosessies in 2011 heeft men de clubs zich dus laten regulariseren. Als ik concrete voorbeelden heb, speel ik ze zeker door, zodat een en ander eventueel door de administratie kan worden rechtgezet.
U zegt dat u inbreuken op de btw-regelgeving van de afgelopen jaren niet zomaar kunt regulariseren. Vaak gaat het over zeer kleine verenigingen en voor een heel aantal van hen zal dat het faillissement betekenen, omdat zij bepaalde sommen niet meer zullen kunnen betalen. Ik verwijs nog eens naar de toespraak van de minister op Rerum Novarum. Hij was van plan om voor kleine ondernemingen de btw-vrijstellingsdrempel op te trekken van 5 580 euro naar 25 000 euro per jaar. Dat is niet alleen lovenswaardig, meer nog, het is gewoon noodzakelijk om de sociaal-culturele sector te vrijwaren van een, in dit geval, zeer complexe btw-wetgeving. Dat kan ter zake wel helpen.
U spreekt over een verhoging van de btw-vrijstellingsdrempel, maar dat is moeilijk te combineren met wat men hier zegt over de achterstallige btw-schulden van de voorbije jaren die men bij de kleine verenigingen wil innen. De kans is dan groot dat zij op een faillissement afstevenen.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Gwendolyn Rutten aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de afzonderlijke aanslag op geheime commissielonen ten belope van 309 procent" (nr. 12678)
07 Question de Mme Gwendolyn Rutten au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la cotisation distincte sur les commissions secrètes à hauteur de 309 %" (n° 12678)
07.01 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag over een thema dat mij eigenlijk bijzonder zwaar op de maag ligt.
Zoals u weet, heeft de belastingadministratie al in december 2010 een omzendbrief gepubliceerd betreffende de afzonderlijke aanslag op geheime commissielonen ten belope van maar liefst 309 procent, zoals bedoeld in artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. De circulaire was mede het gevolg van een studie die werd uitgevoerd in opdracht van voormalig staatssecretaris Devlies, waaruit bleek dat de bijzondere aanslag op geheime commissielonen niet overal op een systematische en correcte wijze werd toegepast. Daarnaast werden er ook richtlijnen gegeven aan de controleurs waarin zij gevraagd worden artikel 219 van het WIB letterlijk toe te passen, met name telkens wanneer de voordelen niet binnen de voorgeschreven termijn worden verantwoord door middel van fiches en een samenvattende opgave, en wanneer die voordelen niet zijn opgenomen in een aangifte die de genieter tijdig heeft ingediend.
In principe is het natuurlijk goed dat de administratie de aanslag op geheime commissielonen op een uniforme manier wil toepassen in het hele land en daardoor willekeur wil uitsluiten. Toch heb ik hierbij een aantal opmerkingen.
Alvorens een controleur daadwerkelijk overgaat tot de toepassing van artikel 219, WIB 92 komt het in eerste instantie elke controleur toe om het al dan niet beroepsmatige karakter van de door de vennootschap ingebrachte kosten te aanvaarden. Bijgevolg garandeert de voorafgaandelijke stellingname door een controleur niet dat artikel 219 overal op een zelfde manier wordt toegepast. De verstrenging van de houding van de administratie ten aanzien van de nieuwe toepassing van artikel 219 creëert dan ook ontzettend veel rechtsonzekerheid bij de burger.
Ik wil dit illustreren aan de hand van een actueel onderwerp: de problematiek inzake de vaststelling van het voordeel van alle aard ingevolge het kosteloos gebruik van de bedrijfswagen. Ik las dienaangaande recent nog in de pers dat er momenteel nog steeds geen databank is die de ondernemingen moet toelaten de correcte aanschaffingswaarde te berekenen, zijnde de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, die dient als berekeningsgrondslag voor het voordeel van alle aard.
Het is met andere woorden niet ondenkbaar dat een onderneming, bij gebrek aan correcte informatie, bijvoorbeeld een paar honderd euro te weinig vermeldt op de fiches van de betrokken werknemers. In dat geval rijst de vraag of dit gedeelte aan te weinig aangegeven voordeel op een fiche aanleiding kan geven tot een aanslag op geheime commissielonen van 309 procent.
Ik wil u daarom
graag even herinneren aan het antwoord dat uw voorganger op Financiën heeft
verstrekt op de mondelinge parlementaire vragen nrs 6590 en 6767. In het
antwoord daarop bleek dat het uw voorganger, hierin ook gevolgd door recente
uitspraken van staatssecretaris Crombez tijdens De Zevende Dag, redelijk leek
dat er rekening wordt gehouden met de goede trouw van een vennootschap die iets
uit het oog is verloren of een fout zou begaan, met het uitzonderlijk karakter
van de niet-aangifte en met het relatief belang van de fout van de
belastingplichtige in vergelijking met dat van de andere fiscale verplichtingen
waaraan hij wel heeft voldaan.
De toenmalige minister voegde er nog aan toe dat voormelde verduidelijkingen als addendum zouden worden toegevoegd aan de circulaire. Evenwel blijkt nu dat het addendum van 23 december 2011, in plaats van de administratie wat meer verduidelijking te geven, de draagwijdte van de woorden van de toenmalige minister veeleer heeft beperkt dan heeft toegepast. Mijns inziens gebeurde dit op een tegenstrijdige en niet-correcte manier.
Graag wil ik u in dat verband de volgende vragen stellen.
Met het oog op de rechtszekerheid van burgers en ondernemingen, zou ik u willen vragen of u het eens bent met het feit dat, wanneer een belastingplichtige te goeder trouw handelt, de controleur met de hiernavolgende elementen rekening dient houden, indien er niet tijdig fiches zouden zijn opgesteld, in plaats van daadwerkelijk onmiddellijk over te gaan tot de toepassing van artikel 219 uit het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Ten eerste, het ontbreken van een systematisch of opzettelijk karakter. Ten tweede, wanneer de onjuistheid of de leemte in de fiche te wijten is aan een schrijf- of rekenfout, een verkeerde interpretatie van de wet, of aan de onduidelijkheid van de wetgeving; indien ze niet voortvloeit uit de intentie om zich aan de belastbare materie te onttrekken; indien ze de administratie niet verhindert om deze inkomsten nog binnen de wettelijke termijn te belasten; indien ze de taxatie van deze voordelen niet ingewikkelder maakt. Dit lijkt mij duidelijk. Ik verwacht daarop ook een duidelijk antwoord.
Mijnheer de minister, wat is uw zienswijze met betrekking tot de kosten die reeds al dan niet een volledige of gedeeltelijke aftrekbeperking hebben ondergaan, bijvoorbeeld niet-specifieke beroepskledij of restaurantkosten, en die volgens de controleur eerder thuishoren op een fiscale fiche en belast dienen te worden als een voordeel van alle aard, ten name van bijvoorbeeld de bedrijfsleider of zijn personeel. Is ook in deze situatie de afzonderlijke aanslag op geheime commissielonen van toepassing?
07.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mevrouw Rutten, het door u aangehaalde voorbeeld lijkt me onrealistisch omdat het wettelijk niet mogelijk is om op de belastbare basis waarop het geheime commissieloon wordt toegepast, ook nog eens een belastingverhoging van 50 % toe te passen. Indien u dus met dit voorbeeld een specifiek geval beschrijft waarmee een accountant geconfronteerd zou zijn, nodig ik u uit om de nodige gegevens te bezorgen, zodat ik het door mijn administratie kan laten onderzoeken.
Wat betreft de toepassing van de aanslag op geheime commissielonen zelf, herhaal ik kort de principes zoals uitgelegd in mijn antwoord tijdens de commissievergadering van 12 juni 2012. De kosten die door een vennootschap worden geboekt en in werkelijkheid een voordeel vormen voor een persoon waarmee een onderlinge beroepsband bestaat, zijn als voordeel van alle aard belastbaar in hoofde van die verkrijger. Om die voordelen te kunnen belasten, heeft de vennootschap de verplichting om een individuele fiche op naam van die genieter op te maken. De toepassing van de aanslag op geheime commissielonen is het gevolg van het niet-nakomen van die verplichting door de vennootschap.
Dit principe is door de programmawet van 27 december 2006 expliciet van toepassing gesteld op de voordelen van alle aard. De administratie heeft als gevolg daarvan dit principe verduidelijkt in een circulaire van 1 december 2010. Met de circulaire van 23 december 2011 is nog een overgangsperiode toegestaan. Gedurende die overgangsperiode, die afliep op 1 juli 2012, konden de ondernemingen alsnog aan de verplichting betreffende de individuele fiches voldoen of kon het genoten voordeel nog spontaan aangegeven worden in de personenbelasting. Wanneer de voordelen van alle aard niet in de fiche zijn opgenomen maar wel in de aangifte van de genieter, dan is de bijkomende aanslag niet van toepassing. Dit staat in de wet. Verder lijkt het mij ook redelijk dat er rekening wordt gehouden met de goede trouw van de belastingplichtige die iets uit het oog kan hebben verloren of een fout kan hebben gemaakt bij de berekening van bepaalde parameters. Wanneer de onvolledige vermelding of het niet-vermelden van het voordeel op de fiche uitzonderlijk is, de fout gering is qua bedrag en er een spontane rechtzetting komt van de belasting bij de genieter, dan is er evenmin aanleiding om een bijkomende aanslag van 309 % te vestigen.
Hoewel beide voormelde circulaires mij voldoende duidelijk lijken en al een tijd op voorhand zijn verspreid, ben ik wel bereid om de circulaire verder aan te vullen en de nodige instructies te geven aan mijn administratie, zodat de wettelijke bepalingen op een correcte manier worden toegepast.
07.03 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik ben heel blij de principiële bereidheid te zien om de circulaire aan te passen. Ik dank u en de minister daarvoor. Als ik goed geluisterd heb, dan zegt u evenwel dat wanneer er sprake is van goede trouw, waarbij u drie elementen hebt genoemd, het uitzonderlijk karakter, een tweede element en de spontane melding…
07.04 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: …dan kan men niet aan 309 % belasten.
07.05 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Het uitzonderlijk karakter geeft nog enige ruimte. De aangifte in de personenbelasting lijkt mij evident. Alleen het spontane element doet mij de wenkbrauwen fronsen.
07.06 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: En gering in omvang; dat staat er ook.
07.07 Gwendolyn Rutten (Open Vld): Ook dat element zat al in het antwoord van de voorganger vervat. Alleen voor het laatste element, “op een spontane manier”, weet u hoe dat in de praktijk gaat. Er komt een belastingcontrole. Die bekijkt wat er ligt en wat niet. Dan is er een debat of een discussie over wat restaurantkosten zijn en wat die specifieke beroepskledij inhoudt. Als die elementen niet kunnen vallen onder de modaliteit “spontaan”, is die hele aanpassing natuurlijk een lege doos.
Ik vind het goed dat erover wordt nagedacht op welke manier het kan. Ik vraag alleen dat men de bepaling “goede trouw” ook invult op een realistische manier die daadwerkelijk een verschil maakt. “Uitzonderlijk” en “geringe omvang” lijken mij goede elementen. Het moet uiteraard ook in de personenbelasting vervat zitten. Op dat moment zal het ook nodig zijn te bekijken wat “spontaan” betekent. Als dat niet gebeurt, gaat men ervan uit dat alle situaties waarin dat niet zo is, fouten zijn die onmiddellijk een sanctie van 309 % behoeven. Dat lijkt mij disproportioneel.
Wat mijn concreet voorbeeld betreft, zal ik de nodige informatie inwinnen en laten bezorgen. In dat concreet voorbeeld is het toch te wijten aan het in gebreke blijven van de overheid zelf. Als men nergens kan terugvinden wat de aanvankelijke cataloguswaarde van een wagen was, lijkt mij dat een element dat aan uw vier elementen ontsnapt. Misschien is het niet gering, uitzonderlijk en spontaan genoeg, want men kan gewoon niet weten wat de cataloguswaarde was zolang er geen databank is.
Ik stel dus toch de zeer specifieke vraag wat men doet als men het niet zelf in de hand heeft. Ik onthoud – en dit is voor mij het belangrijkste – dat de bereidheid bestaat om de circulaire aan te passen aan de hand van een aantal toetsstenen of criteria die meer rechtszekerheid moeten geven. Ik kan u immers verzekeren dat de ongerustheid en de onzekerheid op het terrein op dit moment gigantisch zijn.
Het incident is gesloten.
- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'établissement d'une liste noire de producteurs d'armes à sous-munitions" (n° 12548)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la liste des entreprises exerçant une activité liée aux mines antipersonnel et aux sous-munitions" (n° 12582)
- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'établissement d'une liste noire de producteurs d'armes à sous-munitions" (n° 12647)
- M. Roland Defreyne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'interdiction de financer la production d'armes à sous-munitions" (n° 13014)
- de heer Josy Arens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het opstellen van een zwarte lijst van clustermunitieproducenten" (nr. 12548)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de lijst van de ondernemingen die een activiteit met betrekking tot antipersoonsmijnen en submunitie uitoefenen" (nr. 12582)
- de heer Josy Arens aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het opstellen van een zwarte lijst van clustermunitieproducenten" (nr. 12647)
- de heer Roland Defreyne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het verbod op de financiering van clustermunitie" (nr. 13014)
08.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, ces dernières années, 137 institutions financières des quatre coins du monde ont investi pour un montant total de 43 milliards de dollars dans des producteurs d'armes à sous-munitions. Il faut savoir que ces armes ont été larguées à 2 000 km de Bruxelles, lors des derniers conflits armés au Kosovo notamment. C'est là que j'ai pu les découvrir à la fin de la guerre, lors d'un voyage parlementaire.
Pour une courte période, la Belgique a joué un rôle de pionnier dans la lutte contre les investissements dans les armes à sous-munitions. Le 20 mars 2007, nous étions le premier pays à approuver une loi interdisant les investissements dans de telles armes. La loi a d'ailleurs inspiré des politiciens dans le monde entier. Aujourd'hui, le Luxembourg, l'Irlande, l'Italie et la Nouvelle-Zélande ont une législation similaire et, aux Pays-Bas et en Suisse, elle est en cours d'élaboration. Mais en 2012, cinq ans après, la Belgique est devenue le modèle à ne pas suivre, tout simplement parce que notre loi n'a pas été mise en exécution.
Le texte législatif prévoit la publication d'une liste de producteurs d'armes à sous-munitions indiquant clairement aux institutions financières quels investissements sont interdits. Or, cette liste n'a toujours pas été publiée. Un récent rapport de Pax Christi relève également que la politique des banques belges KBC et Belfius "présente des défaillances qui font que l'argent des clients peut toujours trouver sa destination dans la production d'armes interdites".
Monsieur le secrétaire d'État, qu'en est-il? Qui se chargera de la rédaction de la liste noire des producteurs d'armes à sous-munitions? J'ai interrogé la ministre de la Justice qui renvoie la balle à d'autres. Quand cette liste sera-t-elle publiée? Quand la loi pourra-t-elle enfin être appliquée? Quand et comment vous y prendrez-vous? Que comptez-vous faire pour empêcher les défaillances au niveau de certaines banques belges? Voici, monsieur le secrétaire d'État, mes quelques questions sur les armes à sous-munitions qui font réellement des dégâts humains très importants et qui souvent – puisqu'une partie de celles-ci n'explose pas directement – touchent des promeneurs, des familles, des enfants. C'est un peu comme les mines antipersonnel. Nous devons nous battre pour que notre pays continue à être pionnier et qu'il change son attitude, de manière à ce qu'il ne reste pas l'exemple à ne pas suivre.
08.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je partage l'interrogation de M. Arens. Il est vrai que notre pays a joué un rôle de pionnier en 2007, en adoptant cette loi interdisant le financement de la fabrication, de l'utilisation ou de la détention de mines antipersonnel et de sous-munitions. Cette loi prévoit, en son article 2, que le Roi doit publier, au plus tard le 1er jour du treizième mois suivant le mois de la publication de la loi - c'est-à-dire le 1er mai 2008 -, une liste publique des entreprises dont il a été démontré qu'elles exercent une des activités prohibées. Plus de cinq ans plus tard, cette liste n'a toujours pas été publiée.
En avril 2011, le ministre de la Justice m'avait indiqué en réponse à une question écrite que des réunions informelles avaient été organisées entre le département de la Justice et celui des Finances à ce sujet. Il avait ajouté qu'une coordination avec les départements de l'Économie et des Finances serait nécessaire, mais n'avait pas encore eu lieu. On joue effectivement une partie de ping-pong! Le rapport "Worldwide investments in cluster munitions: a shared responsibility" publié en juin 2012 pointe les défaillances des banques belges, comme KBC et Belfius. C'est d'autant plus grave que ces banques sont soutenues par des capitaux publics.
Ces défaillances ont pour conséquence que "l'argent des clients peut toujours trouver sa destination dans la production d'armes interdites".
De manière plus surprenante encore, BNP Paribas, AXA et ING, malgré une politique excluant officiellement les investissements dans les armes à sous-munitions, possèdent toujours des obligations ou des actions dans des entreprises bannies.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer à quelle échéance la liste prévue par l'article 2 de la loi de 2007 sera publiée?
Y a-t-il une coordination entre les départements de la Justice, de l'Économie et des Finances en la matière? Quelles en sont les conclusions?
Quelles mesures envisagez-vous de prendre vis-à-vis des banques actives sur le territoire belge qui ne respectent pas la loi?
N'y a-t-il pas lieu, sans attendre la publication de la liste en question, de veiller à ce que les banques à participation publique ou aidées par l'État – je pense à Belfius, BNP Paribas et KBC – appliquent dès à présent cette interdiction?
Quelle est la position des administrateurs représentant l'État belge au sein BNP, Belfius ou KBC en la matière?
08.03 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik ben van mening dat vanuit juridisch oogpunt het opstellen van een publieke lijst van producenten van clustermunitie en hun financiers, zoals bepaald in de wapenwet, niet behoort tot de bevoegdheid van de minister van Financiën.
De wet wijst zelfs expliciet aan de wapendienst, onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, de opdracht toe om aan de Koning de nodige besluiten en maatregelen voor te stellen en dit eventueel in overleg met de verschillende sectoren en betrokken autoriteiten.
Des contacts ont bien eu lieu entre les services des armes et les miens, bien que, en vertu de la loi, ces derniers ne disposent d'aucune compétence en la matière, et que, dans les faits, ils ne disposent pas des informations nécessaires pour établir la liste publique.
Quant à d'éventuels contacts entre la Justice et l'Économie, je vous propose d'interroger les ministres concernés car, pour ma part, je ne dispose d'aucune information à ce sujet.
En attendant, sur la base des considérations de fait et de droit précitées, je prendrai les initiatives qui me sembleront nécessaires et utiles pour faire avancer les choses de façon efficace mais réaliste.
Je tiens également à souligner que je n'ai pas connaissance d'éventuelles lacunes de certaines banques belges. Nos établissements financiers dont Belfius ont pris des mesures internes visant à respecter l'interdiction de financement.
08.04 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse.
Cela dit, monsieur le secrétaire d'État, mettez-vous un instant à la place des parlementaires. J'ai interrogé votre collègue Mme Annemie Turtelboom qui m'a fait savoir que la loi sur les armes relève du droit administratif et pénal et que les organes qu'elle établit ne sont pas capables, faute de moyens d'expertise, de rassembler les informations pouvant conduire à la rédaction d'une liste fiable telle que visée par la loi du 20 mars 2007. Je la cite: "Mon administration n'étant pas compétente même partiellement pour l'exécution de cet aspect-là, je vous suggère d'interroger mes collègues compétents pour le contrôle des activités économiques et financières". Nous nous trouvons donc ici face à un problème relativement grave.
Cela dit, en vous entendant, j'ai pour ainsi dire senti un engagement de votre part qui me laisse espérer que des portes sont ouvertes et qui m'amènent à croire que nous allons devoir continuer à vous soutenir si nous voulons aller plus loin dans ce dossier. Cependant réinterroger votre collègue de la Justice serait inutile au regard de la réponse qu'elle a donné, il y a maintenant trois semaines.
08.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur Arens, j'ai un peu de mal à partager votre optimisme. Il est décevant de constater, cinq ans après le vote d'une loi qui a recueilli l'unanimité de notre parlement, que personne ni dans le gouvernement précédent ni dans le gouvernement actuel ne se sent responsable de sa mise en application.
Est-ce de l'hypocrisie, est-ce de l'incompétence? Quelqu'un devrait prendre une initiative. La loi énonce clairement que, même si c'est en concertation avec ses collègues, l'initiative doit être prise au niveau des Finances. D'autant plus, comme signalé dans ma question, qu'une action peut être entreprise sans attendre cette liste.
En effet, nous sommes actionnaires de certaines banques ou nous aidons des institutions bancaires pointées, dans des rapports connus et publics, comme continuant à financer ces entreprises qui produisent ces armes à sous-munitions.
Si vous pouviez constituer notre relais auprès du ministre des Finances pour qu'il agisse en la matière, ce serait formidable. Je compte le réinterroger dès que ce sera possible après l'interruption d'été.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de bescherming van de anonimiteit van de meldingsplichtige en het jaarverslag van de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI)" (nr. 12681)
09 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la protection de l'anonymat d'une personne tenue à une obligation de déclaration et le rapport annuel de la Cellule de Traitement des Informations Financières (CTIF)" (n° 12681)
09.01 Veerle Wouters (N-VA): Sinds 2010 wordt de anonimiteit van de personen die melding moeten doen aan de witwascel, bij wet beschermd. Dat is geen overbodige luxe, aangezien de meldingen betrekking hebben op het witwassen van geld dat voortvloeit uit criminele fenomenen, zoals de maffia, drugshandel, mensenhandel, ernstige en georganiseerde fiscale fraude en de financiering van terrorisme.
Het achttiende activiteitenverslag van de CFI bevat enkele voorbeelden van witwaspraktijken. Bij die casussen wordt telkens aangegeven wie de melders waren. Zij worden omschreven als privébank, bank en banken. Als derden weten wij niet over welke bank het gaat. Voor de lezer is het duidelijk dat de melding aan de CFI gebeurde door de privébank of een bank. De personen die echter verdacht worden van het witwassen van geld of van de financiering van terrorisme, weten op basis van dat gegeven wellicht wel met zekerheid welke instelling of persoon de verdachte transacties gemeld heeft bij de CFI. Het jaarverslag geeft dan ook naar mijn mening de identiteit van de meldingsplichtige op een indirecte wijze bloot.
Bent u het eens dat aan de hand van de vermelding in het activiteitenverslag de gemelde criminelen de identiteit van de meldingsplichtige kunnen achterhalen die de verdachte transacties aan de CFI heeft doorgegeven?
Wat verstaat u onder de bescherming van de anonimiteit van de meldingsplichtigen in het kader van de preventieve witwaswet?
Is de bescherming niet absoluut?
Zult u de CFI op de vingers tikken en hen erop wijzen dat de verwijzing naar de melders in het activiteitenverslag niet strookt met de wettelijke bescherming van de anonimiteit van de meldingsplichtigen?
09.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik ben het op dit punt niet met u eens.
Aan de hand van de vermelding in het activiteitenverslag kunnen criminelen de individuele meldingsplichtigen die de verdachte transacties aan de CFI hebben doorgegeven, niet achterhalen. Criminelen kunnen echter wel de sectoren die aan het preventieve stelsel deelnemen, identificeren. Die informatie kunnen ze echter ook terugvinden in de artikelen 2, 3 en 4 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.
Met de publicatie van voorbeelden en haar jaarverslag leeft de CFI de wettelijke bepalingen na van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Overeenkomstig die wet geeft de CFI bij een mededeling aan de procureur des Konings of aan de federale procureur of andere overheden de meldingen en de bijkomende brieven ontvangen van een melder niet mee, teneinde de anonimiteit van de auteurs te beschermen.
Indien medewerkers van de CFI opgeroepen worden om in rechte te getuigen, mogen zij de identiteit van de in het vorige lid bedoelde auteurs evenmin bekendmaken.
Ten derde, anonimiteit is nooit absoluut, maar de CFI beschermt de anonimiteit van de melders in de mate van het mogelijke. Zo zal de CFI aan meldingen van verdachte verrichtingen steeds bijkomende financiële informatie toevoegen, zodat criminelen de aanvankelijke melder niet kunnen achterhalen.
Er wordt ook nooit een kopie van de meldingen toegevoegd aan het verslag, dat naar de gerechtelijke overheden wordt doorgestuurd. Dat is wettelijk verboden voor de CFI.
Ten vierde, ik ben niet zinnens de CFI op de vingers te tikken. De verplichting tot publicatie van een jaarverslag met voorbeelden van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme werd opgelegd aan de nationale Financial Intelligence Unit, zoals onze CFI, door de financiële actiegroep FAG in Parijs. Een van de belangrijkste aanbevelingen van de FAG gaat juist over de feedback aan de melders.
In het jaarverslag van de CFI staan voorbeelden van witwaspraktijken, met vermelding van de sectoren in het algemeen waarin de verdachte verrichtingen plaatsvonden, met de bedoeling de opsporing van verdachte verrichtingen efficiënter te maken.
09.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik kan meegaan in uw redenering, in het geval er staat dat de melders “banken” zijn. Dan wordt het voor die mensen ook moeilijk om te achterhalen welke bank het eventueel zou zijn.
Het zijn niet alleen de banken die dergelijke praktijken moeten melden, er zijn ook andere instanties. Als men reeds aangeeft dat het banken zijn, helpt men ze reeds een stapje verder. Als bij melders heel specifiek staat dat het een privébank betreft, dan heeft men natuurlijk, als men bij de maffia zit, al een beter zicht op de te viseren doelgroep.
Wij moeten diegenen die praktijken aan de CFI melden, zo goed mogelijk beschermen. Ik heb het verslag bij mij. Mijns inziens zou één regeltje uit het verslag moeten worden geweerd; men zou bij de melders niet mogen vermelden wie de praktijken heeft gemeld. Dat ene regeltje weglaten, meer vragen wij niet.
Het incident is gesloten.
Le président: Les questions n° 12687 de M. Dirk Van der Maelen, n° 12691 de M. Yvan Mayeur, n° 12705 de M. Bert Schoofs, n° 12757 de Mme Nathalie Muylle, nos 12776 et 12777 de M. Peter Dedecker, n° 12831 de M. Luk Van Biesen, nos 12839 et 12840 de Mme Sophie De Wit sont transformées en questions écrites.
- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "certains produits financiers proposés aux clients de la Banque de La Poste" (n° 12872)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les produits financiers récemment proposés par la Banque de La Poste" (n° 12913)
- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "bepaalde financiële producten die aan de klanten van Bank van De Post worden voorgesteld" (nr. 12872)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de financiële producten die onlangs werden voorgesteld door Bank van De Post" (nr. 12913)
10.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le 28 juin dernier, la presse faisait état d'une publicité mensongère dont auraient été victimes des clients de Banque de La Poste. En effet, de mystérieux mails encourageraient les conseillers financiers à proposer un produit spéculatif en le présentant comme un bon de caisse. En réalité, ce produit, appelé LIFT 3 n'est absolument pas un bon de caisse mais une sicav à tendance spéculative puisqu'elle correspond à un panier d'actions. La différence avec le bon de caisse est fondamentale. Bref, il semble que l'on soit face à un cas de manipulation de l'information à destination des clients financiers qui pensent investir en bon père de famille. De plus, il semble que le scénario incite les vendeurs à enjoliver le rendement possible de cette sicav. Banque de La Poste parle d'une initiative qui serait locale et qui ne s'inscrit pas dans la communication officielle de la banque.
Monsieur le secrétaire d'État, avez-vous eu connaissance de telles pratiques au sein de Banque de La Poste? Quelles informations pouvez-vous me donner concernant le produit incriminé, à savoir le LIFT 3? La FSMA, gardienne de la protection du consommateur, est-elle informée de cette situation? Compte-t-elle ouvrir une enquête notamment afin de savoir s'il s'agit d'une initiative locale, de connaître l'auteur et le nombre de vendeurs de Banque de La Poste qui auraient reçu ce fameux mail? Banque de La Poste a-t-elle déjà connu pareilles pratiques? La FSMA a-t-elle déjà dû intervenir pour y mettre fin?
On a vraiment l'impression que les mauvaises pratiques de 2008 sont déjà de retour dans les banques à qui le consommateur fait le plus confiance, c'est-à-dire Banque de La Poste, Fortis ou autres. J'espère qu'une réaction très ferme s'exprimera contre ce type de comportements d'employés de banques.
10.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, la même information a attiré mon attention. Banque de La Poste consiste en une société conjointe dont le capital se partage à 50 % entre La Poste et Fortis. On peut donc considérer qu'il s'agit d'une banque à capitaux largement publics, dont on est droit d'attendre, sans doute encore plus que des autres, un service de qualité, une éthique irréprochable et une attention particulière au public le plus fragile.
L'information qui figurait dans La Libre Belgique du 28 juin faisant état d'un courriel adressé aux vendeurs de Banque de La Poste suggérant à ces derniers un scénario pour la vente de produits à risques est, en ce sens, inacceptable.
Monsieur le secrétaire d'État, une enquête de la FSMA a-t-elle été diligentée suite à la révélation de ces faits? Quel en est le résultat ou le calendrier? Des sanctions ont-elles été prévues à l'encontre des responsables de ces faits? D'autres enquêtes de ce type ont-elles déjà été diligentées dans le passé récent à l'égard de Banque de La Poste? Quel en a été le résultat? N'y a-t-il pas lieu de renforcer les règles prudentielles et éthiques du secteur bancaire à la suite de la multiplication d'incidents de ce type?
10.03 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, voici la réponse du ministre: "Chers collègues, la FSMA a annoncé son intention d'initier une enquête, à laquelle la Banque de La Poste collaborera bien évidemment en toute transparence. La Banque de La Poste n'a jamais fait l'objet d'une telle enquête auparavant.
Sauf contre-indications résultant de l'examen en cours, je ne crois pas que le problème évoqué présente un caractère de récurrence structurel. Dès lors, j'estime qu'une modification de la réglementation ne s'impose pas en ce moment".
10.04 Karine Lalieux (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je ne demandais pas de modification de la législation! Vu sa brève réponse, je ne dirai pas que la protection des consommateurs en matière financière constitue une des priorités de M. le ministre! Excusez-moi, monsieur Bogaert, si je dois tenir de tels propos, mais ils s'adressent au ministre qui est absent!
Je suis vraiment contrariée par sa réponse, parce que ce parlement, tout d'abord par une proposition de loi, ensuite par la création de la FSMA, a voulu une réelle protection des consommateurs en matière de produits financiers. Nous attendons avec impatience – heureusement que M. Vande Lanotte travaille sur cette question – un projet de loi-cadre sur la protection des consommateurs en matière financière.
Par conséquent, j'estime que le ministre, au lieu de se dire qu'il n'y a pas de changement législatif à faire, ferait mieux de se concentrer sur un projet de loi sur lequel travaille un autre ministre du gouvernement. Cela me paraît important, sinon, nous inscrirons des propositions de loi à l'ordre du jour. Je suis désolée!
10.05 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Non! Pas de problème!
Le président: Entre-temps, le secrétaire d'État a trouvé un complément de réponse, madame Lalieux!
10.06 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: La réponse que j'ai trouvée était assez brève. Mais il existe encore une réponse électronique, dont je vous donnerai lecture.
Le président: Je répliquerai sur l'ensemble. Allez-y, monsieur Bogaert, donnez-nous lecture de la réponse complémentaire! Ensuite, nous effacerons la première du rapport!
10.07 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Il était intéressant d'observer la cohésion dans l'équipe du gouvernement.
"Les informations relayées dans les médias les 28 et 29 juin font état d'une communication relative à la sicav Post-Multifix LIFT 3. Cette communication résulte d'une initiative locale, datant de septembre 2011, qui n'a été ni initiée ni cautionnée par les directions de Banque de La Poste et bpost. Elle ne constitue pas une information publicitaire. Il ne s'agit en fait que d'un échange de mails entre quelques vendeurs d'un cluster du Brabant flamand visant à partager les expériences commerciales.
Banque de La Poste et bpost ont mis en place et adaptent en permanence et ce, depuis plusieurs années, un ensemble d'instructions et de procédures visant à encadrer strictement la communication commerciale relative aux produits d'investissement.
Dès que les directions de Banque de La Poste et de bpost ont eu connaissance de cet échange de mails, elles ont immédiatement réagi en envoyant un rappel des instructions à l'ensemble des collaborateurs des bureaux de poste. De tels rappels des instructions sont d'ailleurs régulièrement adressés aux réseaux.
Régulièrement en contact avec la FSMA, Banque de La Poste assure à tout moment que ses communications sont conformes à la législation et au code de conduite en vigueur. Le respect des valeurs de simplicité et de sécurité de la banque est une priorité absolue.
Banque de La Poste rappelle par ailleurs que son réseau de vente dans les bureaux de poste bénéficie de l'encadrement professionnel et de qualité qui s'assure que le personnel de vente soit tenu informé de la situation économique dans laquelle s'insère la commercialisation de tout produit.
Toujours dans ce même souci de transparence, la FSMA a annoncé son intention d'initier une enquête à laquelle Banque de La Poste collaborera évidemment, en toute transparence. Banque de La Poste n'a jamais fait l'objet d'une telle enquête auparavant.
Sauf contre-indication résultant de l'examen en cours, je ne crois pas que le problème évoqué présente un caractère de récurrence structurelle. Dès lors, j'estime qu'une modification de la réglementation ne s'impose pas en ce moment."
Vous préférez?
10.08 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, je préfère évidemment cette réponse un peu plus complète. J'apprécie aussi qu'il s'agit d'un cas exceptionnel.
Néanmoins, je rappelle que des gens qui ont tant perdu chez Fortis, chez Citibank ou autres avaient rencontré exactement la même situation: des employés de banque vendaient des produits en argumentant que tout était garanti; pourtant, rien ne l'était.
C'est pourquoi je répète au ministre que, comme l'indique la déclaration gouvernementale, une loi-cadre – et non un code de bonne conduite – est indispensable pour encadrer la problématique de protection des consommateurs en matière financière. J'espère qu'il y travaillera avec son collègue de la Protection des consommateurs qui y travaille déjà aujourd'hui.
10.09 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, ce qui est symptomatique dans le cas décrit – je suis content d'avoir une information précise –, c'est que, spontanément, les employés de guichet s'échangent ce qu'ils estiment être de bonnes pratiques, en l'occurrence de mauvaises pratiques, et sont orientés sur l'embellissement et la vente de produits qui risquent de s'avérer dangereux pour les épargnants; il en va du montant de leur salaire.
D'une part, il conviendrait d'interdire de tels produits dangereux. D'autre part, une valorisation salariale à la vente conduit automatiquement à ces excès; c'est dans la nature humaine que de vouloir gagner davantage.
Tant mieux si les organes dirigeants de Banque de La Poste restent attentifs à recadrer régulièrement leur personnel, mais la loi doit évoluer pour protéger encore mieux les contribuables: de façon directe afin qu'ils n'achètent pas des produits dangereux et de façon indirecte, car quand l'établissement bancaire se retrouve dans les difficultés que nous avons connues pour Fortis et Dexia, tous les contribuables, y compris ceux qui n'ont pas acheté ces produits, doivent secourir les banques.
À la rentrée, des propositions seront certainement émises sur le contrôle des banques au niveau microprudentiel. Mais c'est un autre débat.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de beslissing btw nr. E.T. 122.360 van de FOD Financiën en de gevolgen voor de sociale huisvestingsmaatschappijen" (nr. 12890)
11 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la décision TVA n° E.T. 122.360 du SPF Finances et les conséquences pour les sociétés de logement social" (n° 12890)
11.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over de verlegging van de heffing van btw. Op 20 maart 2012 heeft de FOD Financiën beslist dat vanaf 1 juli 2012 de bestaande uitzonderingen op de verlegging van heffing van de btw op werken in onroerende staat, bouwwerken dus, opgeheven worden.
Een van de uitzonderingen op de verlegging van heffing van de btw gold voor de sector van de sociale huisvesting. De opheffing betekent voor de sociale huisvestingsmaatschappijen dat de facturen voor de huurprojecten, voor de bouwprojecten die zij realiseren voor sociale huurwoningen – dus de facturen die zij ontvangen van de aannemer – geen btw meer zullen bevatten, maar dat de sociale huisvestingsmaatschappijen die btw zelf zullen moeten voldoen via de eigen periodieke btw-aangifte.
Dat betekent heel wat extra werk voor de sociale huisvestingsmaatschappijen, om die facturen te verwerken en ook om de periodieke btw-aangifte administratief te organiseren; zij moeten zelf de btw op de factuur van de aannemer voldoen.
Niemand blijkt goed te weten waarom die uitzondering voor de sociale huisvestingssector opgeheven wordt. Ik had graag vernomen waarom dat opgeheven wordt.
Voorts is iedereen op het terrein het erover eens dat men de administratieve organisatie nooit rond krijgt tegen 1 juli 2012. Hoe zal de FOD Financiën daarmee omgaan? Is er uitstel mogelijk? Kunnen er afspraken gemaakt worden met de sector? Misschien hebt u reeds een overleg gepland met de sector?
In elk geval lijkt het mij dringend nodig dat de sector op de hoogte is van de opheffing van de uitzondering en dat men, in samenspraak met de sector, in een regeling voorziet in verband met de administratieve organisatie.
11.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vercamer, ik heb ter zake wel wat nieuws. Ingevolge voornoemde beslissing kan de verrichter van werken in onroerende staat, aan de hand van de mededeling van het btw-nummer door de medecontractant die periodieke aangiften indient, vaststellen dat de verlegging van heffing toegepast moet worden op die diensten, zonder dat hij de bestemming van de werken dient na te gaan. Op die manier geldt er slechts één regel, zonder uitzonderingen, en worden betwistingen vermeden, dankzij het eenvormig criterium. Overeenkomstig de Europese regels wordt dat principe overigens sinds 1 januari 2010 ook toegepast bij de afname van intracommunautaire diensten door een belastingplichtige indiener van periodieke aangiften.
Mijn administratie
heeft die beslissing reeds op 20 maart 2012 gepubliceerd, zodat de
belastingplichtigen de tijd hadden om de nodige aanpassingen te verrichten.
Mijn administratie heeft evenwel begrip voor bepaalde belastingplichtigen die
blijkbaar nog niet de nodige afspraken met de aannemers hebben gemaakt of de
zaken organisatorisch nog niet in orde hebben kunnen brengen. Zij zal dan ook,
bij wijze van overgang, geen kritiek uitoefenen, indien na
30 juni 2012 facturen voor werken in onroerende staat worden
ontvangen waarop de verlegging van heffing ten onrechte niet werd toegepast. De
voorwaarde is evenwel dat de afnemer van de diensten, in geval van een
eventuele btw-controle, moet kunnen aantonen dat de dienstverrichter de aangerekende
btw aan de schatkist heeft voldaan. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand van een
verklaring door de aannemer. Ik merk op dat die overgangsperiode absoluut zo
kort mogelijk moet worden gehouden.
11.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord en voor het begrip dat u opbrengt. Er wordt dus in een korte overgangsregeling voorzien, zodat iedereen alles tijdig in orde kan brengen.
Het incident is gesloten.
12 Question de M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les relations entre les agences de notation et la Belgique" (n° 12875)
12 Vraag van de heer Olivier Henry aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de betrekkingen tussen de ratingbureaus en België" (nr. 12875)
12.01 Olivier Henry (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, on peut parler de la toute puissance des agences de notation américaines privées et contester celle-ci. Le débat n'est bien sûr pas nouveau et n'a, à ce stade, toujours pas trouvé de réponse. La dépendance excessive du système mondial de réglementation financière à l'égard des notations de crédit externes est avérée, et, pour mon groupe, doit être réduite autant que possible. De plus, la situation oligopole que représentent ces 3 agences américaines conduit à un système vicieux qui ne favorise ni la concurrence ni la remise en question.
Monsieur le secrétaire d'État, selon la FSMA, l'État belge sollicite, et donc rémunère, uniquement la note de l'agence Fitch. Pourquoi l'État sollicite-t-il cette agence en particulier? Combien l'État belge rémunère-t-il cette agence? Pourquoi ne sollicite-t-on pas d'autres agences à l'heure où l'Union européenne fait l'apologie de la concurrence et de tous ses bienfaits? Dès lors, qu'en est-il de la création d'une agence européenne de notation, de préférence publique? Ce sujet a-t-il été abordé dernièrement lors d'un ECOFIN?
12.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, tout d'abord, l'État belge ne sollicite dorénavant plus aucune agence de notation pour obtenir un rating de ses instruments de dette. En 2011, l'État a fait jouer la concurrence, contrairement à ce que votre question fait présumer, en organisant un marché public. Ce marché avait été remporté par l'agence Fitch Ratings. Toutefois, le contrat avec Fitch n'a pas été renouvelé parce l'État n'était plus convaincu de la nécessité d'obtenir un rating sollicité.
Les 3 grandes agences de rating, ainsi qu'un bon nombre d'agences plus petites, continuent et continueront de donner un rating à la Belgique de leur propre initiative. L'Union européenne a, pour sa part, déjà pris les initiatives dans le but de régler l'activité des agences de rating. Elle examine aussi une proposition de directive et de règlement relative à l'audit. Le Parlement européen demande de son côté une plus grande concurrence, via, par exemple, la création d'une agence européenne de notation. Ce sujet n'a plus été abordé lors du dernier ECOFIN. Des initiatives privées ont été prises entre-temps. Mais il est trop tôt pour dire quand et comment ces initiatives aboutiront.
12.03 Olivier Henry (PS): Je vous remercie, monsieur le secrétaire d'État, pour votre réponse et pour ces explications en ce qui concerne l'évolution favorable des relations de la Belgique avec ces 3 agences privées, constituant l'oligopole dont je parlais dans la question. J'attendrai avec impatience la position de l'Europe. Nous sommes évidemment favorables, ainsi que je le disais, à la création d'une agence européenne et publique.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de vertraging in de uitbetaling door de Deposito- en Consignatiekas van slapende tegoeden" (nr. 12891)
13 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le retard dans le paiement des avoirs dormants par la Caisse des Dépôts et Consignations" (n° 12891)
13.01 Veerle Wouters (N-VA): In 2007 werd beslist dat slapende tegoeden bij kredietinstellingen waarvan de houders niet kunnen worden opgespoord of die minder dan 20 euro bedragen, moeten worden overgemaakt aan de Deposito- en Consignatiekas. Op de webstek van de DCK lezen wij dat ingevolge het groeiend aantal opvragingen van slapende tegoeden de leiding van de Deposito- en Consignatiekas beslist heeft om nieuwe aanvragen vanaf 22 juni 2012 tijdelijk op een wachtlijst te plaatsen. Tijdelijk betekent in dit geval minstens 6 maanden.
Op de webstek wordt als reden voor de onderbreking opgegeven dat het de dienst moet toelaten de interne procedures te optimaliseren, teneinde na de opstart sneller tot de uitbetaling te kunnen overgaan.
Als lid van de commissie van toezicht, verneem ik dat de waarheid iets genuanceerder is. De kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen zijn blijkbaar niet steeds in staat om de geldsommen en de gegevens op een correcte wijze over te dragen aan de DCK. Bovendien kent het informaticaprogramma Pandora, dat werd ontwikkeld om de slapende tegoeden te beheren, structurele tekortkomingen. En als een doos van Pandora opengaat, kan er van alles gebeuren.
In dit verband heb ik nog een aantal specifieke vragen.
Hoeveel aanvragen van terugbetaling van slapende tegoeden werden in 2008, 2009, 2010 en 2011 ingediend? Hoeveel aanvragen hebben tot een effectieve uitbetaling geleid voor die jaren aan de houders? Welk bedrag aan slapende tegoeden werd in totaal terugbetaald?
Welk totaalbedrag van saldotegoeden van minder dan 20 euro werd definitief aan de schatkist gestort vanaf 2008?
Hoeveel heeft het informaticaprogramma Pandora tot op heden gekost?
Staat u nog steeds achter het idee om slapende rekeningtegoeden en effecten te laten overdragen aan de Deposito- en Consignatiekas?
Zou het niet volstaan om de kredietinstellingen te verplichten de slapende rekeninghouders op te sporen en de tegoeden bij de kredietinstellingen te laten?
Wanneer er problemen zijn met de overdracht van gegevens vanuit de kredietinstellingen aan de Deposito- en Consignatiekas, zou het dan niet eenvoudiger zijn dat de houders hun slapende rekeningen kunnen nagaan bij het nieuwe centraal aanspreekpunt, opgericht bij de Nationale Bank van België, naar aanleiding van de opheffing van het fiscale bankgeheim.
13.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega Wouters, ten eerste vraagt u hoeveel aanvragen leiden tot een effectieve uitbetaling aan de houders in de periode 2008-2011. Het gaat om 157 aanvragen, voor een bedrag van 486 537,49 euro. De hoofdsom bedroeg 481 727,86 euro, de netto-intrest 4 809 euro. Ik zal de andere getallen afronden per euro.
Ten tweede vraagt u hoeveel aanvragen in de periode 2008-2011 in totaal werden ingediend, met inbegrip van de aanvragen die niet tot een uitbetaling leidden. Daarop kan ik geen antwoord geven, want de wet verbiedt de bevoegde dienst daarover gegevens bij te houden, met het oog op de bescherming van het privéleven.
De situatie op 27 juni 2012 was als volgt.
Het aantal rekeningen en verzekeringen voor bedragen van minder dan 20 euro is niet gepreciseerd bij de storting. Het totaalbedrag van deze rekeningen en verzekeringen is 4 340 570 euro. Er zijn 146 206 rekeningen voor een overgedragen bedrag van meer dan 20 euro, voor een totaalbedrag van 33 063 964 euro. Er zijn 16 913 verzekeringen voor een overgedragen bedrag van meer dan 20 euro, voor een totaalbedrag van 33 986 584 euro.
Ten derde vraagt u hoeveel het informaticaprogramma Pandora tot op heden gekost heeft. Dat is 543 000 euro.
Ten vierde vraagt u of ik nog steeds achter het idee sta om slapende rekeningen, tegoeden en effecten over te dragen aan de Deposito- en Consignatiekas. Het antwoord daarop is: ja.
Ten vijfde vraagt u of het niet zou volstaan de kredietinstellingen te verplichten de slapende rekeninghouders op te sporen en de tegoeden bij de kredietinstellingen te laten. De kredietinstellingen hebben thans al de verplichting om slapende rekeninghouders op te sporen. Enkel indien deze niet gevonden worden, moeten de tegoeden worden doorgestort naar de Deposito- en Consignatiekas.
Het belangrijkste voordeel van het huidig systeem is, mijns inziens, precies de centralisatie van alle gegevens in één publiek toegankelijk register op internet. Het lijkt mij dan ook niet de taak van financiële instellingen om de tegoeden van slapende rekeningen gedurende 30 jaar te bewaren. Voor de Deposito- en Consignatiekas is dat echter de corebusiness.
U vraagt zich af of het niet beter zou zijn dat de houders, bij problemen met de overdracht van gegevens van kredietinstellingen naar de Deposito- en Consignatiekas, hun slapende rekening kunnen nagaan bij het nieuwe centraal aanspreekpunt, opgericht bij de NBB naar aanleiding van de opheffing van het fiscale bankgeheim.
Het is de bedoeling om in deze tijdelijke periode alle bestaande problemen op te lossen, waardoor enerzijds een vlottere doorstroming van gegevens mogelijk wordt en, anderzijds, sneller kan worden uitbetaald.
De opdracht van de Nationale Bank in het licht van het centraal aanspreekpunt is zeer beperkt en heeft betrekking op het registreren per persoon van de bestaande rekeningen. Deze opdracht uitbreiden is niet mogelijk, rekening houdend met onder meer de Europese regelgeving betreffende de centrale banken van de eurozone.
13.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik merk dat het informaticaprogramma tot op heden al meer heeft gekost dan er momenteel al werd terugbetaald. Ik stel ook vast dat al zowat 486 000 euro werd uitbetaald. Als ik correct ben ingelicht, werd ongeveer 4,34 miljoen euro in de schatkist gestort. Als men die verhouding bekijkt, lijkt het mij duidelijk in wiens belang die regelgeving tot stand is gekomen.
Heel deze wetgeving maakt ook heel duidelijk waarom dit land zo veel kost aan de belastingbetaler. Daarenboven worden mensen ook nog eens geconfronteerd met een zeer belabberde dienstverlening. Zo moeten mensen momenteel maanden wachten vooraleer zij kunnen nagaan of zij al dan niet ergens een slapende rekening hebben.
Laten we even kijken naar alle instellingen die te maken hebben met rekeningtegoeden. Zo is er de Deposito- en Consignatiekas in het kader van de slapende rekeningtegoeden, de Nationale Bank van België in het kader van het centraal register van alle rekeningen, het COIV beheert alle strafrechtelijk in beslag genomen rekeningtegoeden en bij Financiën wordt er ook nog eens een centraal aanspreekpunt opgericht om al die roerende inkomsten te melden. Dit is een ongelooflijk kluwen dat verklaart waarom wij zo veel moeten betalen.
Ik meen dat de overheid hier werkt als een doos van Pandora. De naam van het informaticaprogramma lijkt mij ook niet zo goed gekozen, zeker als men weet hoeveel het heeft gekost, terwijl het nog steeds niet werkt.
Mensen moeten momenteel vaststellen dat de overheid zich al een groot deel van het geld heeft toegeëigend en ze moeten dan nog eens wachten om toegang te krijgen tot het programma, zodat ze kunnen nagaan of er rekeningen van henzelf bij zijn. Als men geld terugkrijgt, krijgt men slechts een zeer lage intrest. Men betaalt daarenboven nog eens de hoogste kosten op de markt voor het beheer van die slapende effecten. Misschien is de naam toch goed gekozen als men denkt aan de doos van Pandora.
Ik hoop dat de mensen de hoop behouden dat dit ooit goed zal komen. Als men dat hele kluwen ziet, heb ik er echter mijn bedenkingen bij.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
14 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les modifications apportées au Mécanisme européen de stabilité (MES)" (n° 12885)
14 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de aan het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) aangebrachte wijzigingen" (nr. 12885)
14.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, j'apprends que lors du Conseil européen des 28 et 29 juin, il a été acquis d'autoriser le fonds de secours, le Mécanisme européen de stabilité (MES), à recapitaliser en direct les banques en difficultés, sans alourdir davantage la dette du pays, mettant ainsi fin à un cercle vicieux.
II semble avoir été décidé de mettre en place au plus vite, d'ici à la fin de l'année, une supervision intégrée des banques de la zone euro, pilotée par la Banque centrale européenne (BCE).
Pour mon groupe, il s'agit d'une concrétisation du discours que nous avons défendu dans le cadre de notre soutien à la mise en œuvre du MES: ce n'est que par plus de solidarité européenne que l'ensemble des États membres pourra sortir de cette crise.
Monsieur le secrétaire d'État, pourriez-vous nous donner quelques indications sur, d'une part, l'extension de recours au MES et, d'autre part, l'élargissement des missions de la Banque centrale européenne que nous appelons de nos vœux? Quelles autres compétences pourraient-elles être envisagées concernant la BCE et dans quels délais?
14.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue Vienne, j'ai déjà souligné à plusieurs reprises qu'un des problèmes principaux auquel sont confrontés plusieurs pays de la zone euro est le cercle vicieux, negative feedback loop, entre l'endettement public et la situation du secteur bancaire confronté à des besoins de renforcement du capital et des liquidités.
L'accord conclu lors du sommet de la zone euro du 29 juin opère deux avancées significatives sur le plan des principes. D'une part, la mise en place d'un système de supervision unique impliquant la BCE et la possibilité pour l'European Financial Stabilisation Mechanism (EFSM) de procéder à une recapitalisation directe des banques et, d'autre part, l'utilisation de l'European Financial Stability Facility (EFSF) et de l'EFSM pour stabiliser les marchés via des interventions sur le marché secondaire.
La mise en œuvre de ces principes s'effectuera toutefois dans un cadre spécifique. Ainsi, l'intervention directe prévue par les conclusions du sommet de la zone euro est liée à la mise en place d'un mécanisme de supervision unique et restera soumise à une conditionnalité appropriée. Cela nécessitera toujours, comme c'est le cas aujourd'hui, la conclusion de memorandums of understanding.
Il faut maintenant attendre une proposition concrète de la Commission sachant que le sommet de la zone euro a fixé le délai de la fin de l'année pour l'établissement d'une supervision unique.
Quant à la BCE, son rôle continue à se développer. À côté de la supervision, elle est aussi appelée à devenir agent de l'EFSF et de l'EFSM pour réaliser des opérations sur le marché secondaire. C'est, selon moi, une bonne évolution.
14.03 Christiane Vienne (PS): Monsieur le secrétaire d'État, pour nous, toutes les évolutions de la Banque centrale sont bonnes à prendre. Nous souhaitons qu'elle puisse encore jouer un rôle plus actif en matière de régulation.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Les questions nos 12892 et 12893 de M. Peter Dedecker sont transformées en questions écrites. Les questions jointes n° 12926 de M. Georges Gilkinet, n° 12931 de M. Peter Dedecker, n° 12947 de Mme Christiane Vienne, n° 12950 de M. Kristof Waterschoot, n° 12956 de M. Dirk Van der Maelen et n° 13060 de M. Jean Marie Dedecker concernant BNP Paribas sont transformées en questions écrites à la demande du cabinet. La question n° 12939 de Mme Özlem Özen est transformée en question écrite. Les questions nos 12941 et 12997 de M. Dirk Van der Maelen sont transformées en questions écrites.
Je laisse encore quelques minutes à certains collègues pour arriver.
15 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het teveel aan betaalde douanerechten" (nr. 13011)
15 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les droits de douane perçus indûment" (n° 13011)
15.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijn vraag gaat over de programmeerfout bij de douane, waardoor 126 miljoen euro te veel werd betaald aan Europa tijdens de periode van 4 februari 2008 tot december 2010.
Kunt u ons informeren over de status van het terugvorderingsproces en of de audit reeds gestart is?
Wanneer zal het eerste deel van de audit afgerond zijn?
Zal het bedrag in rekening worden gebracht bij een eventuele begrotingscontrole?
Zal Europa nog een extra terugbetaling doen indien de audit nog additionele fouten opmerkt, waardoor België eventueel nog te veel betaald heeft aan Europa?
Wat is de kostprijs van de audit?
15.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ten eerste, de audit is nog niet gestart. De Inspectie van Financiën heeft op 2 juli 2012 haar advies uitgebracht en ik heb het dossier geagendeerd op de Ministerraad van 22 juli 2012. Mits goedkeuring door de Ministerraad kan de publicatie van de overheidsopdracht ten vroegste op 23 juli 2012 plaatsvinden.
Ten tweede, rekening houdend met het hypothetische publicatietijdstip van 23 juli 2012 en met de reglementaire termijnen en bepalingen voor het bestek kan het eerste deel van de audit ten vroegste midden december 2012 afgerond zijn.
Ten derde, het bedrag van 126 miljoen euro zal niet in rekening worden gebracht bij de komende begrotingscontrole.
De vierde vraag is een hypothetische vraag. Indien een en ander zich concretiseert, zal ik daarop graag antwoorden.
Ten vijfde, de kostprijs is momenteel nog niet bekend, omdat de opdracht nog niet gepubliceerd is en de administratie nog geen offertes heeft ontvangen.
15.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord, dat concreet betekent dat de audit nog moet aanvatten; u hebt het punt geagendeerd in juli.
Wij zullen derhalve begin 2013 ter zake een opvolgingsvraag stellen, wanneer de audit als dusdanig van start is gegaan.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Les questions nos 12900 de M. Peter Dedecker et 12977 de Mme Fonck sont transformées en questions écrites.
16 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de blokkering van rekeningtegoeden in geval van fiscale schulden" (nr. 13024)
16 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le blocage des avoirs en compte en cas de créances fiscales" (n° 13024)
16.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, wanneer echtgenoten getrouwd onder het stelsel van gemeenschap van goederen, of kinderen van een overledene, willen beschikken over de rekeningtegoeden op naam van de overleden echtgenoot of ouder, hebben zij een akte van erfopvolging nodig.
Bij de programmawet van 29 maart 2012 werd vanaf 1 juli 2012 een nieuwe notificatieverplichting ingevoerd voor notarissen ingeval zij een akte van erfopvolging opmaken. Uit die akte zal dan blijken of er nog belastingschulden van de overledene of de erfgenaam openstaan.
Gelet op de tijdspanne voor de kennisgeving van de fiscale schulden zullen in de praktijk vijftien dagen verstrijken vooraleer de notaris de akte van erfopvolging kan opmaken.
Een vaststaande en zekere fiscale schuld verhindert vervolgens de vrijgave van de tegoeden door de bank. Als de bank het geld toch zou vrijgeven, is ze aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden en toebehoren die de fiscus genotificeerd heeft.
Aangezien de wet in geen enkele uitzondering voorziet, zal de bank zelf aansprakelijk zijn voor de genotificeerde schulden indien ze betalingen van courante uitgaven, zoals lopende kredieten, huurgeld, nutsvoorzieningen en begrafeniskosten toelaat.
De rekeningen van de langstlevende echtgenoot die met gemeenschap van goederen was getrouwd, zullen bijgevolg geblokkeerd zijn, in eerste instantie in de tijdspanne van 15 werkdagen die de fiscus nodig heeft om de fiscale schulden te notificeren en vervolgens indien blijkt dat er fiscale schulden zijn.
Mijnheer de staatssecretaris, in de FAQ stelt de administratie dat de bank de vrijgave van rekeningtegoeden tot 5 000 euro op een gemeenschappelijke of onverdeelde zicht- of spaarrekening volgens artikel 1240ter van het Burgerlijk Wetboek niet mag weigeren. Wat is de wettelijke basis wanneer men dat standpunt opwerpt ten aanzien van een ontvanger die de bank aansprakelijk wil stellen voor de genotificeerde schulden? Voorzien de artikelen 157 tot 164 van de programmawet van 29 maart 2012 in die uitzondering?
Dezelfde vragen rijzen met betrekking tot de mogelijkheid tot betaling van een aantal courante uitgaven, zoals aangegeven in FAQ 3, 2°.
Wat is de wettelijke basis wanneer men dat standpunt opwerpt ten aanzien van de ontvanger die de bank aansprakelijk wil stellen voor de genotificeerde schulden? Ook hier rijst dus de vraag of de artikelen 157 tot 164 van de programmawet van 29 maart 2012 voorzien in die uitzondering?
Ten derde, voor vrijgave van de tegoeden dient een erfgenaam een akte of attest voor te leggen waaruit blijkt dat er geen kennisgeving door de fiscus werd gedaan of dat alle fiscale schulden werden betaald. Openstaande fiscale schulden moet hij dus eerst betalen. Om de uiteindelijke vrijgave van de rekeningtegoeden te verkrijgen, dient hij na de betaling een nieuwe akte of uitgifte van erfopvolging te vragen aan de notaris. Moet dat of niet? Zo ja, dient de notaris dan opnieuw een notificatie te sturen naar de ontvanger? Of kan hij op een andere wijze het bewijs van de betaling van de fiscale schulden voorleggen aan de bank, waarbij dan de aansprakelijkheid van de bank voor die respectieve fiscale schulden vervalt?
Ten vierde, is het logisch dat een erfgenaam zekere en vaststaande, maar nog niet opeisbare fiscale schulden moet betalen vooraleer de tegoeden worden vrijgegeven? In de inkomstenbelasting heeft de belastingschuldige doorgaans twee maanden tijd om te betalen.
Ten vijfde, kan de bank vervallen schulden van de nalatenschap, bijvoorbeeld van een hypothecaire lening, nog verrekenen met rekeningtegoeden van de overledene? Moet er immers geen onderscheid worden gemaakt tussen de afgifte van de tegoeden, enerzijds, en de verrekening, anderzijds?
Ten slotte, waarom moeten de rekeningen van de gewone man in de straat worden geblokkeerd en volstaat het niet dat de fiscus kennis heeft van de rekeningen? Op basis van artikel 97 van het Wetboek der Successierechten moeten de banken de ontvanger van de successierechten inlichten over het bestaan van de rekeningen, met opgave van de rekeningnummers en de saldi op datum van het overlijden. Bovendien is er een gloednieuwe databank van alle rekeningnummers bij de Nationale Bank van België in de maak.
16.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ten eerste, de wettelijke basis voor het vrijgeven van het tegoed tot 5 000 euro zit vervat in artikel 1240ter van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel stelt immers dat het bedrag kan worden vrijgegeven zonder dat het attest van erfopvolging of de akte van erfopvolging vereist is.
Ten tweede, vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling betaalden de banken ook al de courante uitgaven die in de FAQ zijn opgenomen, ondanks het feit dat de tegoeden geblokkeerd waren. De regeling wordt voortgezet louter vanuit menselijk oogpunt. Het kan niet dat door het feit dat er openstaande schulden zijn, noodzakelijke uitgaven om verder te leven, niet meer zouden kunnen worden gedaan. De ontvangers zijn op de hoogte van die tolerantie.
Ten derde, de geldigheidsduur van het door de notaris opgestelde bericht bedraagt drie maanden vanaf de verzendingsdatum. Indien er geen kennisgeving gebeurde door de bevoegde ambtenaar of indien de naar behoren ter kennis gebrachte schulden binnen de drie maanden vanaf de verzendingsdatum van het bericht zijn betaald, dan zal de notaris op de akte van erfopvolging of onderaan de uitgifte vermelden dat er geen kennisgeving is geschied of dat de ter kennis gebrachte schulden integraal zijn betaald. De belastingplichtige kan in ieder geval na betaling van de ter kennis gebrachte schulden bij de ambtenaar die de kennisgeving heeft uitgevaardigd, een attest verkrijgen waaruit de integrale vereffening van de ter kennis gebrachte schulden blijkt. Na voorlegging van het attest kunnen de tegoeden rechtsgeldig worden vrijgegeven.
Ten vierde, in principe moeten de belastingen pas worden betaald bij het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn. Het is pas dan dat die aanleiding kunnen geven tot derdenbeslag. Volgens de voorwaarden in artikel 158 van de programmawet van 29 maart 2012 kan de ontvanger de schulden ter kennis brengen.
Ten vijfde, de hiervoor aangehaalde tolerantie omvat ook de aflossing van een hypothecaire lening, in de mate dat er in de periode van drie maanden voor het overlijden nog niet aan voldaan zou zijn. Aangezien de programmawet van 29 maart 2012 ter zake niets regelt, is voor het overige het gemeenrecht van toepassing.
Ten zesde, de berichtgeving waarvan sprake in artikel 96 en volgende van het Wetboek der Successierechten moet worden opgesteld en aan de fiscale administratie worden verzonden vóór de betaling, teruggave of overdracht van de banktegoeden. Niets belet dat die betaling, teruggave of overdracht wordt gedaan nog voor de administratie effectief kennis heeft kunnen nemen van het betreffende bericht.
Die maatregel, genomen in uitvoering van het regeerakkoord en met het oog op een betere inning van de fiscale schulden, geeft de betrokken administraties een korte termijn om na te gaan of de overledene of een rechtverkrijgende van de overledene schulden heeft en, in voorkomend geval, om van het bestaan ervan kennis te geven.
Op die manier kunnen schulden worden aangezuiverd zonder dat daarvoor een beroep moet worden gedaan op de ingrijpendere vormen van gedwongen uitvoering. Er werd trouwens in de programmawet van 22 juni jongstleden een gelijkaardige maatregel genomen voor de sociale schulden.
16.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb er bedenkingen bij dat die uitzonderingen vervat zitten in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek. Volgens mij zou de wet aangepast moeten worden om die uitzondering toe te staan.
Ik kan uw antwoord in die zin bijtreden dat wij de burgers natuurlijk niet in een situatie moeten brengen waarbij hun dagdagelijks leven in het gedrang komt. Onze burgers moeten natuurlijk de mogelijkheid hebben om verder te leven, ook na het overlijden van hun echtgenoot of echtgenote. Daarmee ga ik akkoord. De vraag is echter of dat juridisch wel correct geregeld is.
Ik ben dan ook blij te vernemen dat bij de betaling van die schulden een gewoon attest van de ambtenaar van de administratie voldoende is.
In heel het kader van de strijd tegen de fiscale en sociale fraude vind ik dat men, zoals ook hier weer, vooral de gewone burger probeert te viseren. Men zou zijn pijlen beter richten op ondernemingen en fiscale constructies, en niet zomaar op de gewone man van de straat die pas een echtgenoot of echtgenote heeft verloren. Dat is mijn opinie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président:
Les questions nos 12981 de M. Mathot et 13000 de
M. Peter Dedecker sont transformées en questions écrites.
17 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de indiening van de belastingaangifte bij lokale belastingkantoren" (nr. 13025)
17 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la remise de la déclaration d'impôt aux bureaux des contributions locaux" (n° 13025)
17.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de belastingaangifte moet worden teruggezonden of afgegeven aan de dienst die op het formulier is vermeld. Sinds enkele jaren zijn dat de scanningscentra in Gent of Namen. Naar aanleiding van de publicatie van het aangifteformulier van de personenbelasting voor het aanslagjaar 2012 verklaarde de heer Carlos Six dat Financiën komaf wil maken met de jaarlijkse traditie om op de uiterste datum de brief in de bus van het plaatselijk belastingkantoor te dumpen.
Iedereen moet zijn aangifte opsturen naar Gent of Namen of elektronisch invullen, al zullen ook brieven in de plaatselijke kantoren verwerkt worden. In de instructie van de circulaire nr. 82/617.858 van 7 mei 2012 wordt nog steeds in een administratieve tolerantie voorzien voor de aangiften ontvangen bij de taxatiediensten zelf. De belastingplichtigen krijgen echter te horen dat de aangifte niet meer in een lokaal taxatiekantoor kan of mag worden afgegeven. Bijgevolg zijn een aantal mensen natuurlijk in verwarring.
In dat verband heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, welke zekerheid hebben de mensen dat een aangifteformulier dat op een lokaal belastingkantoor werd afgegeven of in de brievenbus werd gedeponeerd vóór 29 juni 2012 niet alleen als een geldige, maar ook als een tijdige aangifte wordt beschouwd?
Ten tweede, indien door de tegenstrijdige communicatie belastingplichtigen hieraan twijfelen, wat belet hen dan om nog een aangifte via Tax-on-web in te dienen tot en met dinsdag 17 juli 2012?
Ten derde, hoe komt het dat, volgens de instructie, de eerste verzendingen naar het scanningcentrum van de aangifteformulieren ontvangen op de taxatiekantoren pas vanaf augustus 2012 kunnen aanvatten en tot eind november 2012 kunnen duren?
Ten vierde, heeft de late doorzending naar de scanningscentra tot gevolg dat de aangiften van de belastingplichtigen die hun aangifteformulier naar een taxatiekantoor zonden, later ingekohierd zullen worden dan de andere en dat die belastingplichtigen bijgevolg ook hun teruggaven later zullen ontvangen?
Voorzitter: Luk Van Biesen.
Président: Luk Van Biesen.
Ten vijfde, blijkbaar geldt volgens de voornoemde instructie ook hetzelfde voor aangiften die manueel werden ingevuld tijdens zitdagen.
Ten zesde, waarom werd de uiterste datum voor indiening van een aangifte via Tax-on-web op dindsdag 17 juli 2012 bepaald? Het lijkt mij dat die datum nogal willekeurig gekozen is, zeker als men ziet dat de doorzending van aangifteformulieren die zijn toegekomen bij taxatiekantoren pas in augustus start.
Ten slotte, waarom krijgen particulieren slechts de tijd tot 17 juli om een aangifte via Tax-on-web in te dienen en hebben beoefenaars van dienstverlenende intellectuele beroepen de tijd tot eind oktober 2012?
17.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mevrouw Wouters, de ten behoeve van de administratie verstrekte richtlijnen in de door u vermelde instructie zijn duidelijk. De aangiften die ten laatste tegen 28 juni 2012 overeenkomstig de toegestane administratieve afwijking worden afgegeven bij het plaatselijk belastingkantoor worden beschouwd als zijnde ingediend binnen de toegestane termijn. De belastingplichtige kan, indien hij dit wenst, bij de overhandiging van zijn aangifte een ontvangstmelding vragen. Na ontvangst van de papieren aangiften dient het plaatselijk belastingkantoor de ontvangstdatum die aanduidt of een aangifte tijdig werd afgegeven, in te brengen in het bestaand aanslagjaar en deze aangiften klaar te maken voor verzending naar het betrokken scanningcentrum. Dat vergt wel wat manueel werk. De kalender is dusdanig opgesteld dat de werklast optimaal wordt gespreid. Er is dus geen sprake van een late doorzending.
De belastingplichtige die een papieren aangifte heeft ontvangen maar deze elektronisch wenst in te dienen via de toepassing Tax-on-web Burger beschikt automatisch over een bijkomende termijn tot 17 juli 2012.
Voor de mandatarissen die via de toepassing Tax-on-web Mandataris de aangifte indienen van de belastingplichtingen waartoe zij gemachtigd zijn, heeft de administratie, gelet op het grote aantal aangiften dat deze mandatarissen gewoonlijk moeten behandelen, een ruime mate van begrip. Rekening houdend met de organisatie van de werkzaamheden heeft men aanvaard hen tijd te geven tot 31 oktober 2012.
Voor Tax-on-web en voor de vereenvoudigde aangifte waaraan de belastingplichtige geen enkele wijziging heeft moeten aanbrengen, zijn alle gegevens beschikbaar in de database. Het lijkt mij nogal evident dat hiervoor de inkohieringswerkzaamheden veel vlugger kunnen verlopen dan voor de papieren uitgiften waaraan nogal wat materieel werk te pas komt.
17.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, met betrekking tot de eerste vraag, het volgende. Het is jammer dat het nu reeds juli is, maar het is natuurlijk handig dat die mensen wisten dat zij ook een ontvangstmelding konden vragen.
Wat betreft het verschil in datum van indiening van de belastingsaangifte, denk ik dat er in dit geval sprake kan zijn van een soort van discriminatie, omdat volgens mij de gelijkheid hier wordt geschonden. De gewone burgers zouden even veel tijd moeten krijgen om hun belastingaangifte in te dienen als mensen van de dienstverlenende intellectuele beroepen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Aangezien wij geen nieuws hebben van de heer Destrebecq, vervallen zijn vragen nrs 13033 en 13034.
18 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6 % voor afbraak en heropbouw van gebouwen in stadsgebieden" (nr. 13057)
18 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'application du taux de TVA réduit de 6 % pour la démolition et la reconstruction d'habitations en zone urbaine" (n° 13057)
18.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, het verlaagd btw-tarief van 6 % is van toepassing op het werk in onroerende staat en een aantal andere handelingen die de afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een woning tot voorwerp hebben.
Het voordeel van een verlaagd tarief is onder meer onderworpen aan het vervullen van de volgende voorwaarden. De handelingen moeten betrekking hebben op een woning die na uitvoering van de werken hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk als privéwoning wordt gebruikt. De handelingen moeten betrekking hebben op een woning die gelegen is in een van de grote steden opgesomd in de koninklijke besluiten van 12 augustus 2000, 26 september 2001 en 28 april 2005 ter uitvoering van artikel 3 van de wet van 17 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van het stedelijk beleid.
Mijnheer de staatssecretaris, graag vestig ik uw aandacht op de volgende situatie. De eigenaar van een gebouw verkoopt het bestaande af te breken gebouw aan diverse particuliere kopers. Er wordt een contract van mede-eigendom opgemaakt. Deze kopers sluiten nadien collectief een contract van afbraak met een aannemer. Vervolgens of tegelijk sluiten zij een contract met een aannemer voor de heropbouw van het af te breken gebouw, waarvan zij ieder eigenaar zijn voor hun deel. Iedere koper is zowel in het af te breken als in het op te richten gebouw eigenaar van zijn aandeel.
Er zijn mij verschillende gevallen bekend waarbij de administratie in het verleden haar akkoord heeft verleend om deze afbraak en heropbouw te onderwerpen aan het verlaagd btw-tarief. Vandaag stellen wij evenwel vast dat de administratie in heel wat gelijkaardige dossiers nalaat een beslissing te nemen. Het ontbreken van een beslissing van de administratie heeft tot gevolg dat heel wat bouwprojecten stilliggen, wat bijzonder ongelegen komt in de huidige economische crisis.
Het beleid om via deze btw-verlaging heel wat achtergebleven en verloederde stadsgebieden aan te pakken, komt hierdoor ook in het gedrang, aangezien heel wat potentiële kopers afhaken, mede ingevolge de rechtsonzekerheid die hierover vandaag bestaat.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende vragen. Ten eerste, kunt u mij bevestigen dat in de voornoemde situatie het verlaagd btw-tarief van 6 % van toepassing is voor de afbraak en de wederopbouw?
Ten tweede, welke maatregelen zal de minister nemen om zijn administratie aan te sporen spoedig een positieve beslissing in deze dossiers te nemen teneinde de huidige toestand van rechtsonzekerheid ongedaan te maken?
18.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, het verlaagd tarief van 6 % is inderdaad van toepassing op afbraak en wederopbouw, onder de voorwaarden zoals bepaald in de btw-regelgeving. De door u gestelde vragen hebben betrekking op de situatie waarin meerdere personen ingevolge een aankoop eigenaar worden van een afbraakpand en het pand wordt afgebroken en heropgebouwd door een andere persoon-aannemer dan de verkoper.
Wanneer echter uit de omstandigheden blijkt dat het vermeend verkoopcontract en het contract inzake afbraak en heropbouw een enige en ondeelbare overeenkomst vormen die tot voorwerp heeft de verkoop van nieuwbouw in zijn toekomstige staat van afwerking, is het verlaagd btw-tarief van 6 % inzake afbraak en heropbouw niet van toepassing. Het betreft hier immers een kunstmatige opsplitsing van de prestaties met als doel louter het genieten van het verlaagd btw-tarief.
Aan de administratie zal opdracht gegeven worden om zo vlug mogelijk een individuele beslissing te nemen in alle in dit verband hangende dossiers.
18.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord en voor de verduidelijking.
L'incident est clos.
- mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de omzendbrief met concrete voorbeelden van wat fiscaal misbruik is en wat niet" (nr. 13029)
- mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "een lijst van voorbeelden die onder de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling vallen" (nr. 13068)
- Mme Karin Temmerman au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la circulaire définissant l'abus fiscal par le biais d'exemples concrets" (n° 13029)
- Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "une liste d'exemples relevant de l'application de la disposition anti-abus" (n° 13068)
19.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, tijdens de bespreking van de nieuwe ruime antimisbruikbepaling in het Parlement, heeft de minister van Financiën geweigerd haar te toetsen aan concrete voorbeelden die wij hem hadden voorgelegd. Naar aanleiding van diverse parlementaire vragen wordt met mondjesmaat geantwoord of bepaalde klassieke technieken waarbij de minst belaste weg wordt bewandeld, door de administratie zullen worden bestreden met de nieuwe algemene antimisbruikbepaling.
Naar aanleiding van mijn mondelinge vraag heeft de minister verklaard dat een eenvoudige handgift niet wordt geviseerd door de nieuwe algemene antimisbruikbepaling. Alleen complexe vormen van successieplanning kunnen wel worden gecontroleerd, teneinde na te gaan of de betrokkene de intentie heeft middels die constructies de belasting te ontwijken.
Volgens staatssecretaris Crombez frustreert een handgift gecombineerd met een gesplitste aankoop van blote eigendom door de kinderen en het vruchtgebruik door de ouders artikel 9 van het Wetboek der Successierechten. Met betrekking tot de sterfhuisclausule was de administratie al voor de nieuwe antimisbruikbepaling gefrustreerd en wil zij zich niet neerleggen bij een duidelijke wettekst en rechtspraak van het Hof van Cassatie. Zowel een gesplitste aankoop met handgift als een sterfhuisclausule zijn niet echt complexe constructies. De algemene antimisbruikbepaling is er wel op van toepassing.
De administratie werkt aan een lijst van voorbeelden van wat nog wel en wat niet meer kan op het vlak van successierechten. In dit verband heb ik een aantal vragen.
Zal deze nieuwe rondzendbrief eveneens in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd en door u worden ondertekend? Wanneer? De planning was eerst einde juni. Dan werd gecommuniceerd dat het sowieso voor het reces zou gebeuren, maar dat begint al volgende week.
Ten tweede, waarom gaat uw administratie alleen een lijst van voorbeelden opstellen met betrekking tot de successieplanning? De nieuwe algemene antimisbruikbepaling schept niet alleen grote onzekerheid bij zowat iedereen die zijn erfenis plant, maar ook bij alle actieve mensen die werken en ondernemen.
Ten derde, wordt dit ingegeven door het feit dat deze eenvoudige voorbeelden aantonen dat de regering onder het mom van de fraudebestrijding en de bestrijding van fiscale constructies in feite ook de gewone man meer belastingen wil doen betalen zonder de wet aan te passen?
Ten vierde, als de federale overheid gaat bepalen of bepaalde handelingen in het kader van een successieplanning onderworpen zullen worden aan successierechten, toont uw administratie dan niet meteen aan dat de federale overheid haar bevoegdheid met de nieuwe antimisbruikbepaling overtreedt?
Ten slotte, plaatst uw administratie zich niet in de rol van de wetgever die tijdens de parlementaire bespreking de draagwijdte van die wet zou moeten duiden, zeker wanneer zij duidelijke bepalingen terzijde schuift?
De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, ik stel voor dat u ook antwoordt op vraag nr. 13029 van mevrouw Temmerman, zodat het antwoord volledig is.
19.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, mijn administratie bereidt inderdaad een circulaire voor waarin enkele concrete rechtshandelingen worden ingedeeld als wel of niet vallend onder de antimisbruikbepaling. Die circulaire zal op de gebruikelijke manier verspreid worden. Het is de bedoeling om nog deze maand een eerste reeks van voorbeelden te publiceren.
De circulaires van de administraties zijn openbaar en kunnen door iedereen via verschillende wegen worden geraadpleegd, onder andere via Fisconet. Het is niet de bedoeling dat ik de circulaire zal ondertekenen, noch dat die in het Belgisch Staatsblad zal worden gepubliceerd.
Het klopt niet dat er enkel voorbeelden zullen worden gegeven inzake registratierechten. Ook wat de inkomstenbelastingen aangaat, wordt momenteel onderzocht of er voorbeelden kunnen worden gegeven.
Ik kan u geruststellen dat het zeker niet de bedoeling is om de gewone man in de straat meer te laten betalen. De antimisbruikbepaling wordt enkel toegepast wanneer er duidelijk constructies worden opgezet met het doel belastingen te ontwijken. Zoals eerder al gesteld, zal de antimisbruikbepaling niet worden toegepast als aangetoond kan worden dat ook andere belangrijke motieven aan de grondslag van de constructie liggen.
Wat de successierechten aangaat, is de antimisbruikbepaling een regel inzake de bewijsvoering. Als dusdanig valt zij onder het begrip “dienst van de belasting”. Vermits de FOD Financiën nog steeds de dienst van de belasting inzake de cluster registratie- en successierechten verzorgt voor de drie Gewesten, gaat het nog steeds om een federale materie. Bij wijze van goede samenwerking wordt echter overleg gepleegd met de Gewesten met betrekking tot de circulaire over de toepassingsgevallen inzake registratie- en successierechten.
De antimisbruikbepaling is een algemene bepaling die inzake eventuele fiscale misbruiken in een systeem van bewijs en tegenbewijs voorziet. Teneinde deze bepaling concreet te kunnen toepassen, moet de administratie onderzoeken of een rechtshandeling, of een geheel van rechtshandelingen, al dan niet een fiscaal misbruik uitmaakt. Dit vergt een interpretatie van de antimisbruikbepaling, zonder zich evenwel in de plaats van de wetgever te stellen.
19.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik wil u erop wijzen dat de vorige rondzendbrief wel in het Belgisch Staatsblad is verschenen, wat trouwens eerder uitzonderlijk is.
Het is fijn dat er enkele voorbeelden komen. Volgens mij had de wetgever die al tijdens de parlementaire besprekingen moeten geven. Ik begrijp uit uw antwoord dat zolang men “andere belangrijke motieven” heeft, de antimisbruikbepaling niet zal worden toegepast. Het blijft echter even vaag. Welke andere belangrijke motieven? De rechtsonzekerheid blijft even groot. Ik vind dat men in dit geval de wet moet aanpassen en daarvan een duidelijke omschrijving moet geven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 13061 van de heer Gilkinet wordt uitgesteld. Vraag nr. 13072 van de heer Jean Marie Dedecker wordt ook uitgesteld.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.56 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.56 heures.