Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Zaken

 

du

 

Mardi 3 juillet 2012

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 3 juli 2012

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.29 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.

De vergadering wordt geopend om 14.29 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.

 

01 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de minister van Werk over "het mentorschap" (nr. 10640)

01 Question de Mme Zuhal Demir à la ministre de l'Emploi sur "le tutorat" (n° 10640)

 

01.01  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, enkele jaren geleden hebben wij het mentorschap ingevoerd. Werkgevers kunnen sinds het eerste kwartaal van 2010 een korting krijgen op hun sociale bijdragen voor werknemers die op de werkvloer worden ingezet voor opleiding of begeleiding. De bedoeling is dat ondernemingen op die manier gestimuleerd worden om meer opleidingen te organiseren.

 

Daar zijn wel voorwaarden aan gekoppeld. De korting geldt onder andere voor jongeren onder de 26 jaar en stagiairs uit TSO en BSO. De mentors zelf moeten minstens vijf jaar professionele ervaring hebben in het beroep dat zij die werknemers aanleren.

 

Mevrouw de minister, we zijn nu 2012 en ik vind het interessant om te weten hoeveel aanvragen er ingediend zijn voor die RSZ-korting in 2010 en 2011. Voor welk totaalbedrag werden er kortingen toegekend?

 

Hebt u ook een zicht op de leeftijdscategorieën waartoe de mentors behoren?

 

Werd het systeem geëvalueerd? Bij mijn weten is dat nog niet gebeurd.

 

Overweegt u om het systeem, dat nu gebonden is aan strikte voorwaarden, eventueel uit te breiden naar andere doelgroepen die het ook moeilijk hebben om werk te vinden op onze arbeidsmarkt?

 

Beschouwt u het mentorschap als een mogelijk middel om werknemers langer aan het werk te houden? Is het specifiek de bedoeling dat oudere werknemers het mentorschap op zich nemen, zodat zij een job met een minder belastende functie kunnen uitoefenen?

 

01.02 Minister Monica De Coninck: Mevrouw Demir, u vraagt wel heel veel cijfers!

 

01.03  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, de cijfergegevens mag u mij ook schriftelijk geven.

 

01.04 Minister Monica De Coninck: Dat zal ik inderdaad doen.

 

De maatregel is inderdaad bedoeld om het werkplekleren voor jongeren te bevorderen en er kan een tussenkomst komen voor de werkgevers als ze stagemeesters in dienst nemen of zo'n opdracht geven.

 

De maatregel is vooral bedoeld voor jongeren met een startkwalificatie op het niveau van technisch of beroepsonderwijs, al dan niet in een alternerend stelsel. Ook leerlingen in het deeltijds onderwijs en in de middenstandsleertijd komen in aanmerking.

 

Op basis van de RSZ-gegevens hebben we een aanzienlijk aantal cijfers. Merk op dat de bij de FOD WASO ingediende aanvragen niet noodzakelijk overeenstemmen met de effectief ingediende verminderingen bij de RSZ. Er wordt vooral in Luik, Limburg en Brussel een beroep op de maatregel gedaan, maar in Luik gaat het in 95 % van de gevallen over werkgevers in het Duitstalig landsgedeelte, omdat die manier van opleiding daar enorm populair is, zoals in Duitsland. Ook daar kan men echt competenties op de werkvloer verwerven en die worden daar ook erkend. Men kan daar na het secundair onderwijs kiezen om niet naar de universiteit of de hogeschool te gaan, maar om zijn diploma te verwerven via een job. Ons voornemen om stageplaatsen te organiseren, is daarop gebaseerd.

 

De mentors zijn tussen 25 en 55 jaar oud.

 

De maatregel is nog niet geëvalueerd. We zullen het systeem wel eenvoudiger maken door de administratieve verplichtingen voor de toekenning te verminderen.

 

We stellen ook een aantal verbeteringen voor. De mentor kan een beroep doen op betaald educatief verlof voor zijn mentoropleiding die hij moet volgen, wil de werkgever in aanmerking komen voor de bijdragevermindering. Bovendien willen wij de RSZ-vermindering, in het kader van het relanceplan, verdubbelen van 400 naar 800 euro per kwartaal.

 

Dat wordt toch al een redelijk bedrag. Wij willen de RSZ-vermindering ook toepassen voor mentors van jongeren die in het kader van de werkplekleerplaatsen een stage krijgen aangeboden.

 

Peterschapsformules in ondernemingen zijn gunstig voor de integratie van nieuwkomers en kunnen tegelijk soelaas bieden voor ouderen in de onderneming, die op die manier een meer aangepaste functie kunnen uitoefenen. Als men van mensen die men normaal zou afdanken, stagemeesters maakt, dan hebben zij opnieuw een zinvolle job. Zij hebben genoeg ervaring en dikwijls ook de wijsheid om jonge mensen te begeleiden. Het gaat immers niet altijd over de technische kennis, maar ook over de vraag waar die jongeren mee bezig zijn, wat hen dwarszit en hoe men hen het beste aanpakt.

 

Ik ben een voorstander van die peterschapsformules, omdat die de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in de praktijk heel erg verbeteren. Op die manier worden jongeren ook veel minder arbeidsmarktvreemd als zij afstuderen. Ik hoop ook dat de werkvloer en het onderwijs mekaar op die manier wat beter leren kennen, zodat een en ander beter op mekaar kan worden afgestemd.

 

Volledigheidshalve kan ik nog meedelen dat in het Brussels en het Waals Gewest premiestelsels bestaan om opleidingen aan nieuwkomers of juniors door oudere peters of meters financieel te ondersteunen. Sommige sectorale opleidingsfondsen subsidiëren de opleiding van ervaren medewerkers tot volwaardige peters en meters.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Questions jointes de

- M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "une réduction de cotisations sociales pour l'engagement des trois premiers travailleurs salariés" (n° 11241)

- M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "une réduction de cotisations sociales pour l'engagement des trois premiers travailleurs salariés" (n° 12198)

02 Samengevoegde vragen van

- de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "een verlaging van de sociale bijdragen voor de aanwerving van de eerste drie werknemers" (nr. 11241)

- de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "een verlaging van de sociale bijdragen voor de aanwerving van de eerste drie werknemers" (nr. 12198)

 

02.01  David Clarinval (MR): Monsieur le président, il s'agit, en fait, de la même question. J'ignore la raison pour laquelle deux numéros différents y ont été affectés. Elle avait été initialement posée au mois de mai.

 

Madame la ministre, l'accord de gouvernement prévoit des mesures visant à créer des réductions de cotisations sociales plus importantes qu'aujourd'hui pour l'engagement des trois premiers travailleurs salariés. Les crises successives et le contexte politique tant national qu'international conduisent à une morosité économique avec un impact direct sur la santé de nos entreprises. Bon nombre d'entre elles connaissent des difficultés et pour certaines, la situation est devenue tellement problématique qu'elles ont dû "déclarer forfait". Le nombre accru de faillites l'atteste suffisamment. Soutenir la création d'emplois au sein des entreprises est important mais, quand l'entreprise est lancée, il convient aussi de lui apporter une aide, surtout dans les moments difficiles.

 

Dès lors, madame la ministre, cette réforme, qui touchera nos employeurs, doit être une priorité pour le gouvernement. Pourriez-vous m'informer de l'état d'avancement de ce dossier? Quel est l'agenda prévu pour la concrétisation de cette politique?

 

02.02  Monica De Coninck, ministre: Monsieur Clarinval, l'accord gouvernemental prévoit en effet un renforcement de la réduction groupe cible pour les premiers recrutements, également dénommé "plan Plus". L'accord gouvernemental prévoit que les mesures entreront en vigueur à partir du 1er janvier 2013.

 

Nous discutons actuellement des différents scénarios possibles car nous voulons établir un trajet direct en la matière, afin que les personnes visées puissent effectuer un stage dans une PME, une autre entreprise ou effectuer un autre stage rémunéré. Par la suite, elles pourront être engagées au sein des PME considérées ainsi comme premier, deuxième ou troisième employeur. De la sorte, nous espérons stimuler l'embauche auprès des employeurs.

 

02.03  David Clarinval (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse. Cette mesure sera donc mise en œuvre dès le 1er janvier 2013.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 11397 van mevrouw Demir wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zuhal Demir aan de minister van Werk over "de stand van zaken in verband met het eenheidsstatuut" (nr. 11400)

- de heer Frank Wilrycx aan de minister van Werk over "de gevolgen van het uitblijven van een akkoord over de gelijkschakeling van het statuut van arbeiders en bedienden" (nr. 12846)

03 Questions jointes de

- Mme Zuhal Demir à la ministre de l'Emploi sur "l'état de la situation concernant le statut unique" (n° 11400)

- M. Frank Wilrycx à la ministre de l'Emploi sur "les conséquences de l'absence d'un accord sur l'harmonisation du statut des ouvriers et des employés" (n° 12846)

 

03.01  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, mijn vraag kan snel behandeld worden, aangezien het arrest van het Grondwettelijk Hof inmiddels gekend is en wij weten wat er moet gebeuren. Op 20 maart 2012 stelde ik de vraag hoever wij stonden met het dossier, want 8 juli 2013 is ondertussen nog slechts een jaar verwijderd.

 

U hebt op mijn oorspronkelijke vraag in de commissie geantwoord dat u het niet opportuun achtte om de sociale partners een deadline op te leggen. U wist ons wel te zeggen dat u met de sociale partners had gesproken. Mijn eerste vraag is dan ook wat de feedback van die gesprekken met de sociale partners is. Hoever staat het dossier? Is uw eigen administratie ermee bezig? Is er al een wetsontwerp in de maak? Is het de bedoeling dat de sociale partners eerst zelf tot een akkoord komen, voordat u vanuit uw administratie een voorstel doet?

 

Ten tweede, bent u van plan een volwaardig eenheidsstatuut klaar te hebben tegen 8 juli 2013, of zal die versie van het statuut zich enkel beperken tot het ontslagrecht? Hebt u er al zicht op wat de eenmaking van de statuten zal kosten voor de sociale zekerheid en de fiscus?

 

03.02  Frank Wilrycx (Open Vld): Mevrouw de minister, het Grondwettelijk Hof heeft een deadline vastgelegd op 8 juli 2013, maar uit een recent onderzoek van het uitzendbureau Tempo-Team blijken grote twijfels over de haalbaarheid van die datum. Zowel de arbeiders als de werkgevers zijn sceptisch. De werkgevers kijken met argusogen toe hoe het kostenplaatje zal evolueren. In deze moeilijke financiële tijden moeten ze niet naar de overheid kijken om eventueel geld bij te passen.

 

De tijd dringt. Arbeidsexperten vrezen dat het uitblijven van een gelijkschakeling tussen arbeiders en bedienden ertoe kan leiden dat rechtbanken na 8 juli niet anders meer kunnen dan arbeiders die hun zaak voor de rechter brengen, te upgraden tot het niveau van bedienden. De hele zaak zou niet alleen grote gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van ons land, maar het zou meteen ook een bom leggen onder de traditie van het sociaal overleg. Daarom had ik enkele vragen.

 

Mevrouw de minister, wat is de huidige stand van zaken betreffende de gelijkschakeling van het statuut van arbeiders en bedienden? In welke planning voorziet u om op tijd een akkoord over het eenheidsstatuut te bereiken? Klopt de these van arbeidsmarktspecialisten dat rechtbanken na 8 juli 2013 niet anders zullen kunnen dan arbeiders te upgraden tot het statuut van bedienden? Bent u van oordeel dat een eenzijdige nivellering naar boven financieel onhaalbaar is?

 

03.03 Minister Monica De Coninck: Het verheugt mij dat u daarover zo veel vragen stelt, maar ik moet u ook teleurstellen: ik zal er niet veel op antwoorden.

 

Mevrouw Demir, het verheugt mij dat u aandachtig geluisterd hebt naar de toespraken ter gelegenheid van 1 mei. Ik heb daar inderdaad niet gesproken over het dossier betreffende het statuut van arbeiders en bedienden. Het is echter niet juist dat ik dat dossier niet belangrijk vind. Het is heel belangrijk, maar aangezien men er al twintig jaar over aan het discussiëren is, en er nog geen oplossing is, meen ik dat veel publieke verklaringen het dossier alleen maar achteruit helpen.

 

Er wordt in stilte aan dat dossier gewerkt. Er waren gesprekken met veel actoren die er ooit mee bezig zijn geweest en wij hebben vooral geprobeerd om informatie op te vissen.

 

Mijnheer Wilrycx, dat neemt niet weg dat ik zelf zeer bezorgd ben om dat dossier. Ik besef wel dat, wat er ook van komt, het nooit goed zal zijn. Wat er ook op tafel zal worden gelegd, het zal altijd afgeschoten worden vanuit verschillende hoeken, gewoon omdat wij dat dossier moeten oplossen in een periode waarin er weinig middelen zijn en wij met de rug tegen de muur staan. Wij hebben namelijk nog tijd tot juli volgend jaar. Sommigen zijn natuurlijk ook de mening toegedaan dat het dossier maar beter kan verzieken, want dan geraakt het niet opgelost. Ik meen evenwel dat wij dan een groot probleem zullen hebben.

 

Voor alle duidelijkheid, ik heb nog geen gezamenlijk standpunt van de sociale partners ontvangen. U weet dat die laatste in het kader van de IPA-onderhandelingen een schema hebben uitgewerkt, maar finaal werd er geen consensus over bereikt. Ondertussen is er een arrest van het Grondwettelijk Hof. Ik zal natuurlijk mijn verantwoordelijkheid nemen om het dossier vlot te trekken als de sociale partners geen gezamenlijk voorstel doen dat betaalbaar is voor iedereen.

 

Als er geen oplossing komt, dan staan wij voor een nieuw gegeven, met name grote onzekerheid, in de eerste plaats op juridisch vlak. Naar aanleiding van een onderzoek van Tempo-Team is in de pers de stelling verkondigd dat de rechtbanken na 8 juli 2013 niet anders zullen kunnen dan arbeiders het statuut van bedienden toe te kennen. De rechtsgeleerden komen in hun juridische analyses van het arrest echter niet tot een dergelijk besluit.

 

De budgettaire impact van mogelijke voorstellen van oplossing zal worden bepaald aan de hand van het beschikbare cijfermateriaal. Gelet op de afwezigheid van een systematische registratie van bepaalde essentiële gegevens, bijvoorbeeld inzake ontslag of carenzdagen, zal voor sommige zaken met simulaties moeten worden gewerkt.

 

Alleen op basis daarvan zullen uitspraken kunnen worden gedaan over de financiële haalbaarheid of onhaalbaarheid.

 

Ik wil uw bezorgdheid wegnemen. Wij zijn nu bezig. Er moeten echter nog een aantal keuzes worden gemaakt. Wij hebben echter in ieder geval alle mogelijke pistes met hun voor- en nadelen in beeld gebracht.

 

03.04  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, indien ik het goed begrijp, bent u informatie aan het opvissen en met alle actoren aan het spreken.

 

Ik heb daar wel begrip voor. Anderzijds weten wij echter wel wat de moeilijkheden zijn. Ik verwijs naar de studie van juni 2006, die professor Othmar Vanachter – indertijd mijn docent arbeidsrecht – samen met professor Wim Bleys heeft gemaakt. Alles ligt klaar.

 

Ook de sociale partners hebben al een en ander op papier gezet, maar zijn niet tot een vergelijk gekomen. Eigenlijk begrijp ik ze wel. Ik snap hun standpunt. De vakbonden komen immers uiteraard voor zichzelf op. De werkgevers komen ook voor zichzelf op.

 

Indien wij dit specifiek dossier, dat heel gevoelig ligt en erg complex is – ik deel ter zake volledig uw bezorgdheid –, aan de sociale partners overlaten, vrees ik echter dat er niet veel op papier zal komen.

 

Indien ik goed heb geluisterd, hebt u verklaard dat u uw verantwoordelijkheid zal opnemen, indien de sociale partners niet met een acceptabel voorstel komen. Zulks betekent echter dat u het dossier opnieuw naar de sociale partners stuurt, terwijl het eigenlijk van de sociale partners komt.

 

03.05 Minister Monica De Coninck: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Demir, u bent altijd bijzonder dubbelzinnig. Ik zal de kwestie klaar en duidelijk toelichten.

 

De sociale dialoog bestaat in België. Indien ik de sociale dialoog niet zou respecteren, bent u waarschijnlijk de eerste die mij erop zou wijzen dat ik de sociale dialoog moet respecteren.

 

Ik wil de sociale dialoog respecteren. Ik heb echter een back-up klaar, ingeval de sociale dialoog, die toch zo goed werkt, niet naar buiten komt met een oplossing die voor iedereen aanvaardbaar is. De sociale partners, zijnde de werkgevers en werknemers, zijn immers vooral betrokken partijen.

 

Ik zal een voorstel klaar hebben, dat ik op dat ogenblik zal neerleggen. Het voorstel zal niet goed zijn, noch voor de werkgevers noch voor de werknemers en misschien evenmin voor tal van andere betrokkenen. Het zal echter wel een realistisch, weloverwogen voorstel zijn, waarmee echter niemand volledig tevreden zal zijn. Zulks is in het bedoelde dossier onmogelijk.

 

Wanneer alle, door u genoemde professoren op twintig jaar tijd nog niet tot een voorstel zijn gekomen, hoe kan ik dan, een klein ‘ministertje’, die dan misschien een jaar aan het werk zal zijn, een oplossing bieden die uit de hemel komt vallen en die voor iedereen goed is?

 

Ik besef dat het dossier ontzettend belangrijk is. Ik denk dat een aantal partners niet beseft welke risico’s men neemt, indien het dossier niet wordt geregeld.

 

Ik ben bekommerd om de werkgelegenheid, ik ben een groot voorstander van het feit dat mensen een job hebben en welvarend zijn. Vanuit dat perspectief trek ik dat dossier naar mij toe.

 

Maar, en ik doe dat met vele dossiers, als de partners een aanvaardbaar en betaalbaar voorstel hebben, waarmee zij allebei gelukkig zijn, dan zal ik dat zeker niet tegenhouden.

 

03.06  Frank Wilrycx (Open Vld): (…)

 

Dat kan het dossier alleen maar ten goede komen. Wij moeten echter rekening houden met die tijdsdruk. Wij moeten opletten dat er geen grote clash voor de rechtbank zal volgen na juli 2013.

 

Misschien kan van deze bespreking gebruikgemaakt worden om de arbeidsmarkt wat te moderniseren en eventueel administratief te vereenvoudigen, wat tot een kostenbesparing zou kunnen leiden.

 

03.07 Minister Monica De Coninck: Men moet in dit dossier oppassen dat men de boot niet te vol laadt. Ik begrijp wel waarom u dat zegt. Wij willen wel bekijken hoe wij vanuit een bepaalde filosofie – ik ben daarvan absoluut voorstander – zo’n eenheidsstatuut kunnen maken, maar het is schipperen tussen wat men wil, wat men kan en wat aanvaardbaar is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Dan komen wij aan vraag nr. 11529 van mevrouw Zuhal Demir over de uitdagingen voor het sociaal overleg.

 

03.08  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, deze vraag dateert van begin mei en is achterhaald. Ik zet ze om in een schriftelijke vraag.

 

04 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de minister van Werk over "de hoge loonkosten in België" (nr. 11577)

04 Question de Mme Zuhal Demir à la ministre de l'Emploi sur "les coûts salariaux élevés en Belgique" (n° 11577)

 

04.01  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb deze vraag ingediend naar aanleiding van een Europese aanbeveling.

 

Wij weten dat de loonkosten in België hoog zijn, zeker vergeleken met de ons omringende landen.

 

Wat zijn volgens u de redenen waarom de loonkosten in België hoger liggen dan in de rest van Europa?

 

Met welke concrete en passende maatregelen wilt u deze problematiek wegwerken?

 

Volgens bepaalde studies gaat de productiviteit omlaag. Hoe zult u ervoor zorgen dat de lonen de productiviteit zullen volgen?

 

Bent u geïnspireerd door de recente hervormingen in de loonvorming in Spanje, Italië en Ierland?

 

04.02 Minister Monica De Coninck: Mijnheer de voorzitter, alle verslagen over dat onderwerp tonen aan dat de loonkosten in België, of zij nu per uur of per geproduceerde eenheid worden uitgedrukt, de hoogste zijn in de Europese Unie, juist voor Denemarken en Zweden. De uurloonkosten in Zwitserland en Noorwegen zijn hoger dan in België.

 

Deze problematiek verdient uiteraard onze aandacht, vooral omwille van het concurrentievermogen van onze economie. Uitstekende resultaten behalen op vlak van competitiviteit is van kapitaal belang als wij onze banen willen behouden en het aantal tewerkgestelde personen willen verhogen.

 

Ik heb deze cijfers geanalyseerd en ik heb de studies van het IAB, het Internationaal Arbeidsbureau, en van het Federaal Planbureau gelezen. De studies zijn unaniem. Als het waar is dat de loonkosten in België hoog zijn, dan zijn de Belgische werknemers ook bij de meest productieve werknemers ter wereld. Dat is de laatste jaren een constante. Bijgevolg worden de hoge lonen verklaard door het feit dat de Belgen meer produceren per uur dan de meeste andere werknemers. Zij produceren zelfs meer dan de Duitse werknemers, naar wie men dikwijls verwijst.

 

Om het concurrentievermogen van het werk te beoordelen moet men rekening houden met twee elementen, namelijk de loonkosten en de productie per werknemer. De hoge productiviteit wordt verklaard door de vele investeringen in capita per werknemer, toegestaan door de werkgevers in België. Het goede gemiddelde opleidingsniveau van onze arbeidskrachten speelt uiteraard ook mee.

 

Om de concurrentiepositie van de Belgische ondernemingen te garanderen, beschikken wij in België over de wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Deze wet strekt ertoe om de evolutie van de loonkosten preventief aan te passen aan die van de belangrijkste commerciële partners, namelijk onze buurlanden.

 

In dit kader heeft de vorige federale regering besloten dat de werkelijke loonsverhoging voor 2012 een maximum van 0,3 % mag bereiken na de bevriezing van de werkelijke lonen in 2011. Ik waak elke dag over de strikte toepassing van deze wet door de sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten die deze norm niet naleven, niet algemeen bindend te verklaren.

 

De wet van 1996 houdt niet onmiddellijk rekening met de evolutie van de productiviteit. Hoewel de norm uitgewerkt is op basis van de evolutie van de loonkosten in de drie referentielanden, houdt de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, in zijn analyse om de ruimte voor de evolutie van de loonkosten in België te berekenen, rekening met verscheidene parameters waaronder de evolutie van de productiviteit.

 

Ten slotte, de landen die vermeld zijn hebben inderdaad recentelijk ingrijpende hervormingen doorgevoerd in hun arbeidsmarkt. Spanje heeft de decentralisatie van zijn collectief onderhandelingssysteem versterkt en de aanwervings- en ontslagvoorwaarden van de werknemers versoepeld. De Italiaanse regering heeft eveneens, niet zonder moeilijkheden, maatregelen genomen om haar arbeidsmarkt flexibeler te maken. Deze landen werden bijzonder getroffen door de economische crisis en zagen zich genoodzaakt om deze maatregelen te nemen om de markten gerust te stellen en uit de crisis te geraken.

 

In België zijn wij gelukkig nog niet zo hard getroffen door deze crisis. Wij denken niet dat het nemen van maatregelen die de koopkracht van de werknemers verminderen de economische groei helpt. Ik heb net overleg gehad met de Groep van 10 en daar wordt dat ook uitdrukkelijk gezegd door de werkgevers. Zij willen de koopkracht van de mensen niet verminderen. De strategie van de verschillende Belgische overheden op het vlak van de competitiviteit bestaat uit het versterken van het innovatiebeleid, het inzetten op vorming en onderwijs, de strijd voeren tegen de inflatie en vooral ook het werken rond de energieprijzen, die een belangrijk element vormen.

 

Ik wil een oproep doen aan alle sociale partners. Eind dit jaar zullen er weer afspraken moeten worden gemaakt rond het IPA. Men moet daarbij rekening houden met de toekomst en eventueel deels ook met het verleden. Ik merk dat sommige werkgevers klagen dat de loonlasten te hoog zijn, maar men onderhandelt wel samen; dat vergeet men dikwijls te zeggen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de minister van Werk over "de overstappremies" (nr. 11578)

05 Question de Mme Zuhal Demir à la ministre de l'Emploi sur "les primes de passage" (n° 11578)

 

05.01  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, op mijn schriftelijke vraag over het aantal overstappremies dat in 2010 en 2011 werd uitbetaald, antwoordde u mij dat het respectievelijk om 5 en 9 gevallen ging.

 

Om welke redenen maken werknemers zo weinig gebruik van de overstappremie? Voor hoeveel gebruikers was het budget berekend? Is het bestaan van de overstappremie volgens u wel voldoende bekend bij de werknemers? Zo neen, wat bent u van plan te doen om de overstappremie beter bekend te maken?

 

Wat zult u doen, gelet op het feit dat ze zo weinig wordt gebruikt? Zal er meer worden gesensibiliseerd of zal hieraan meer bekendheid worden gegeven? Of zal ze veeleer worden afgeschaft?

 

05.02 Minister Monica De Coninck: Wij zullen het systeem zeker evalueren. De administratieve procedures die men moet vervullen, zijn niet zo zwaar. Toch zien wij dat het niet veel succes heeft. Het is mogelijk dat men de tussenkomst niet de moeite vindt. Het gaat van 79 tot 132 euro per maand. Men kan dat weinig of veel vinden. Men kan het te veel moeite vinden om daarvoor formulieren in te vullen. Wij weten dat niet. Wij zullen dat moeten evalueren.

 

Het kan ook zijn dat het op de sociale secretariaten te weinig bekend is, hoewel het heel uitdrukkelijk op de website van de RVA staat.

 

Wij denken niet dat de afschaffing nu een goed signaal zou zijn. Beleidsmatig geven wij andere signalen.

 

Ik denk dat het feit dat het brugpensioen in het verleden heel veel werd toegepast, een van de redenen is waarom men de overstappremie relatief weinig gebruikt.

 

Wij zullen de maatregel evalueren en op basis daarvan aanpassen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de l'Emploi sur "le travail effectué au sein des prisons" (n° 11596)

06 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Werk over "de arbeid in de gevangenissen" (nr. 11596)

 

06.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, madame la ministre, la Règle pénitentiaire européenne 26.2 garantit aux détenus qui le souhaitent le droit à un travail. L'objectif est de favoriser leur réinsertion future, tout comme de leur assurer une rémunération leur permettant de soutenir leur famille, de rembourser les victimes et d'améliorer leur quotidien. Il existe différentes possibilités pour les détenus de travailler en prison.

 

Je souhaiterais vous interroger sur l'option du travail en concession, qui permet actuellement à 9 000 détenus d'effectuer une grande variété de tâches pour le compte d'entreprises privées qui installent un atelier en prison. Cette possibilité offre à ces sociétés un gain en termes d'image en raison du caractère social de leur initiative et présente de nombreux avantages économiques. En premier lieu, l'utilisation de cette main-d'œuvre en détention s'accompagne de charges patronales réduites et de l'absence d'un contrat de travail entre le détenu et le concessionnaire. Ensuite, il revient à l'administration pénitentiaire de fournir les locaux adaptés à l'activité pratiquée et d'assurer la surveillance et la sécurité. Enfin, comme l'établissement reste l'employeur du détenu ainsi occupé, il lui incombe d'assurer la gestion administrative liée à ce travail en concession.

 

Bien qu'il s'agisse ici d'une réglementation issue du SPF Justice, je pense qu'elle concerne directement la délicate matière de l'emploi dont vous avez la charge. Mes questions sont donc les suivantes.

 

Les entreprises qui optent pour ce travail à moindre coût ne sont-elles pas en concurrence déloyale avec celles qui engagent des demandeurs d'emploi de manière 'classique'? Dès lors, ces derniers ne sont-ils pas pénalisés par rapport aux détenus qui accomplissent des tâches pour lesquelles eux-mêmes souhaiteraient obtenir un contrat?

 

Le système est comparable à celui de la délégation de tâches aux ateliers protégés. Ceux-ci pâtissent-ils des avantages considérables accordés aux entreprises qui organisent des ateliers dans les centres pénitentiaires?

 

Des mécanismes existent-ils pour compenser cette inégalité d'accès à un emploi entre les détenus et les personnes sans emploi?

 

Enfin, disposez-vous de données sur la charge de travail que cet encadrement du travail en concession représente pour le personnel des établissements pénitentiaires?

 

06.02  Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, chère collègue, la réponse à votre question portant sur le travail effectué en prison relève aussi de la compétence de la ministre de la Justice.

 

La possibilité offerte aux détenus de travailler en milieu carcéral ne dépend en rien de la loi sur le contrat de travail. En outre, il n'est absolument pas opportun de rapprocher le travail des prisonniers de celui accompli par les personnes en atelier protégé. Cette dernière activité est encadrée par des conventions collectives de travail bien précises, qui intègrent la faible productivité de ces personnes.

 

S'agissant des objectifs et des conditions économiques de mise en œuvre de la possibilité de travailler en prison, j'invite l'honorable membre à interroger la ministre de la Justice.

 

C'est un système dans lequel les prisonniers peuvent exercer une activité.

 

06.03  Kattrin Jadin (MR): Les activités ainsi proposées ne pourraient-elles pas convenir à des demandeurs d'emploi?

 

06.04  Monica De Coninck, ministre: Je pense qu'il est important de proposer des activités au sein des prisons. Il ne s'agit pas vraiment d'un contrat de travail, c'est une manière d'occuper les prisonniers.

 

06.05  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je ne remets pas cela en cause.

 

06.06  Monica De Coninck, ministre: Je ne pense pas qu'on puisse parler de concurrence entre les deux.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Werk over "de knelpuntberoepenlijst" (nr. 11601)

07 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre de l'Emploi sur "la liste des métiers en pénurie" (n° 11601)

 

07.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wil vooraf de vraag stellen of wij ons niet moeten bezinnen over de organisatie van de vragen in deze commissie.

 

Ik stel vast dat mevrouw Demir en ikzelf vandaag – 2 juli – nog twee vragen hebben over 1 mei-toespraken. Ik vraag mij af hoe wij dit moeten organiseren.

 

De minister communiceert over het relanceplan. Wij zullen wellicht tegen 20 juli vernemen wat erin staat. Vandaag zullen wij als antwoord krijgen dat het overleg nog bezig is, maar ondertussen is daarover al wel gecommuniceerd.

 

Ik heb moeite met de manier waarop …

 

De voorzitter: U weet dat wij met zeven ministers werken. Als wij nog tijd willen hebben voor de bespreking van de wetsvoorstellen en wetsontwerpen van de regering, terwijl er veel vragen worden gesteld aan alle ministers…

 

07.02  Stefaan Vercamer (CD&V): Ik weet het, maar het is niet zinvol om nu nog vragen te stellen over 1 mei-toespraken. Er zijn verklaringen geweest waarover men een debat wil hebben, wat niet meer mogelijk is. Zo hollen we achter de feiten aan.

 

De voorzitter: Het kan niet anders. Hoe kunnen we dat op een andere manier doen?

 

07.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Wij moeten ons hierover bezinnen.

 

07.04 Minister Monica De Coninck: Meer schriftelijke vragen.

 

De voorzitter: Dat is inderdaad de oplossing.

 

07.05  Stefaan Vercamer (CD&V): Als daarop snel antwoorden zouden komen. Dat is het probleem.

 

Ik wil veel schriftelijke vragen indienen, maar als men drie tot zes maanden moet wachten op een antwoord, dient men als Parlementslid een mondelinge vraag in, zodat men snel een antwoord zou krijgen. Ik weet heel zeker dat de helft van de vragen zou wegvallen, als wij de garantie zouden krijgen dat wij binnen drie tot vier weken een antwoord krijgen. Ik wilde dit even kwijt.

 

Mijn vraag betreft de knelpuntberoepen. Traditiegetrouw publiceert de VDAB elk jaar de lijst van knelpuntberoepen; hij heeft dat dit jaar begin mei gedaan. Ik zal daarbij geen uitleg geven. Een van de belangrijkste problemen is het tekort aan technisch geschoolden, zowel uit het secundair onderwijs als uit het hoger onderwijs. De andere, traditionele knelpuntberoepen kennen wij, zoals verpleegkundigen en gespecialiseerde bedienden.

 

Mevrouw de minister, ik heb drie vragen. Ten eerste, wat is het huidig beleid? Welke maatregelen worden vandaag heel specifiek genomen om de invulling van de knelpuntberoepen te stimuleren? Ten tweede, wordt er overleg gepleegd met de regio’s? Ten derde, welke maatregelen plant u, eventueel mee opgenomen in uw relanceplan, om de knelpuntberoepen zo goed mogelijk ingevuld te krijgen?

 

07.06 Minister Monica De Coninck: U zult het met mij eens zijn dat de hoofdmoot aan instrumenten om dit te remediëren bij de Gewesten en Gemeenschappen ligt, gezien hun verantwoordelijkheid voor onderwijs, vorming en arbeidsbemiddeling en –begeleiding. Na de zesde staatshervorming zal dat nog sterker worden overgedragen.

 

U merkt terecht op dat de lijst van beroepen en de studies die daarvoor worden gevraagd, over de jaren heen grotendeels stabiel is. Dat is een indicatie dat we er nog steeds onvoldoende in slagen om jongeren te oriënteren naar studierichtingen waarvoor een sterke vraag bestaat op de arbeidsmarkt. We moeten dus nagaan hoe dat komt. Ik heb een aantal bedrijven en sectoren bezocht en leer daaruit dat veel jongeren een compleet verkeerd beeld hebben van een job in de chemie of de autosector, bijvoorbeeld. Men kijkt daar nog met veel vooroordelen tegenaan. Ik zeg de betrokken sectoren dus dat ze meer inspanningen moeten leveren om informatie te geven en juiste beelden te verstrekken. Neem het voorbeeld van een garage: vroeger was dat in een olieput, vies en vuil, terwijl men tegenwoordig met een iPad of een aangepaste computer de diagnoses stelt. Dat oude beeld blijft nogal sterk bestaan.

 

Wat de federale maatregelen betreft, wordt in eerste instantie aan werklozen de kans geboden om met behoud van werkloosheidsuitkering studies met volledig leerplan aan te vatten, die leiden tot een hoger diploma dan datgene waarover ze beschikken. De vereiste van 312 vergoede werkloosheidsdagen vervalt indien het studies betreft die voorkomen op de lijst van opleidingen die leiden tot een beroep waarvoor er een significant tekort bestaat op de arbeidsmarkt. We merken dat het aantal werklozen dat daarvan gebruikmaakt, jaar na jaar toeneemt. In 2000 waren het er afgerond 9 500. In 2011 waren het er meer dan 20 000!

 

Via de wet houdende diverse bepalingen van maart hebben we, in uitvoering van het regeerakkoord, het aantal kredieturen betaald educatief verlof verhoogd naar 180 uur voor opleidingen die leiden tot een knelpuntberoep.

 

Recent hebben we in deze assemblee samen de basis gelegd om werkgevers ertoe te brengen meer te investeren in permanente vorming en opleiding van werknemers. Ik zeg dat omdat werkgevers moeten beseffen dat het onderwijs niet alleen kant-en-klare arbeidskrachten kan afleveren, laat staan al een opleiding kan geven over alle mogelijke nieuwigheden die op komst zijn. Werkgevers zullen dus ook meer moeten investeren in omscholing en bijscholing van hun werknemers.

 

We proberen nu ook financieel te responsabiliseren. Momenteel zijn er de afspraken uit het verleden over het percentage dat men in de werknemers moest investeren. Daar stond een sanctie tegenover, die echter gedurende vele jaren niet werd toegepast.

 

Momenteel zijn wij die wel aan het innen. Dat is de reden waarom ik nu al die sectoren op bezoek krijg om te vragen of zij daarvan toch niet kunnen worden vrijgesteld omdat zij, naar eigen zeggen, wel veel investeren in vorming. Dat is wel interessant.

 

Ik wil ook verwijzen naar een interessante studie van het HIVA over het beperkt gebruik van opleidingen tijdens periodes van tijdelijke werkloosheid. In een periode van werkloosheid, zoals de huidige, zouden wij veel meer kunnen inspelen op herscholing.

 

Alleen de metaalsector vormt daarop een uitzondering. In de metaalsector werden nogal wat investeringen gedaan om de werknemers permanent bij te scholen voor de jobs van de toekomst. Zo zijn er, bijvoorbeeld, steeds meer hybride auto’s, met elektrische motoren. Men heeft geïnvesteerd door die mecaniciens, die dikwijls niet zo sterk waren in elektriciteit, een gepaste opleiding aan te bieden.

 

U vraagt naar het relanceplan. Daarover kan ik u het volgende zeggen. Waaraan ik mij persoonlijk nogal erger, is het feit dat een aantal knelpuntberoepen openstaat. Ik denk, bijvoorbeeld, aan schoonmaakpersoneel. Dat zijn jobs waarvoor men geen hoog diploma moet hebben. Toch geraken die functies niet ingevuld. Ik vind dat wij stringenter moeten bekijken wat er precies gebeurt, of die jobs wel echt openstaan – daarover bestaat namelijk ook discussie – en hoe wij mensen meer kunnen motiveren om in die jobs te stappen. U weet dat de arbeidsbegeleiding een bevoegdheid is van de Gewesten. De federale regering werkt maatregelen uit omtrent de degressiviteit. Met mensen die jobaanbiedingen krijgen maar die niet opnemen, zullen wij consequent omgaan.

 

07.07  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik pleit ervoor dat wij zo veel mogelijk een geïntegreerd beleid voeren. Als wij straks de details van het relanceplan kennen, moeten we inzake opleiding bekijken welke incentives nodig zijn om de bedrijven en sectoren te stimuleren die de percentages niet halen. Dat geldt ook voor de tijdelijke werkloosheid. Het is niet omdat het een inactiviteitsperiode is, dat er niets kan gebeuren. Er zijn zo nog tal van dingen. Ten aanzien van de jongeren spreekt u over de socialezekerheidskorting. U kunt daar ook een koppeling maken met de invulling van knelpuntberoepen, en dergelijke meer.

 

Ik pleit er dus voor om dat zo geïntegreerd mogelijk mee op te nemen in de plannen die u wilt uitwerken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "het ouderschapsverlof en het advies van de NAR" (nr. 11607)

- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "het KB inzake ouderschapsverlof" (nr. 11608)

- de heer Éric Jadot aan de minister van Werk over "de RVA-uitkeringen met betrekking tot het van 3 tot 4 maanden verlengde ouderschapsverlof" (nr. 12159)

- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "het toepassinggebied van de uitbreiding van het ouderschapsverlof" (nr. 12229)

08 Questions jointes de

- Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "le congé parental et l'avis du CNT" (n° 11607)

- Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "l'arrêté royal relatif au congé parental" (n° 11608)

- M. Éric Jadot à la ministre de l'Emploi sur "les allocations ONEM afférentes à l'extension du congé parental de 3 à 4 mois" (n° 12159)

- Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "le domaine d'application de l'extension du congé parental" (n° 12229)

 

08.01  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, sommige van mijn vragen over het ouderschapsverlof zijn ondertussen reeds een beetje achterhaald.

 

Mijn eerste vraag gaat specifiek over het advies van de NAR. De reacties van de werkgevers waren overwegend negatief. De uitbreiding zonder aanpassingen van het tijdskrediet zou nefast zijn voor de loonlasten en de efficiënte organisatie van het werk. Er werd meermaals verwezen naar het unaniem goedgekeurd advies van de NAR, waarin aanbevolen werd om de uitbreiding te compenseren door evenredig te snoeien in het tijdskrediet. UNIZO drong dan ook aan op overleg over de verstrenging van het tijdskrediet.

 

Om welke reden hebt u het advies van de NAR niet gevolgd?

 

Bent u bereid tot overleg over de aanpassing van het tijdskrediet, conform het advies van de NAR? Zult u stappen ondernemen om dit overleg op te starten?

 

Bent u alsnog bereid tegemoet te komen aan de vraag van de sociale partners, zoals unaniem goedgekeurd in het advies?

 

Mijn tweede vraag gaat specifiek over het koninklijk besluit inzake het ouderschapsverlof. Dit is ondertussen achterhaald, want sinds 1 juni bestaat er daarvoor een reglementaire basis, maar een aantal presonen heeft daardoor zijn rechten verloren. Ik denk meer bepaald aan de groep die het ouderschapsverlof niet gesplitst kan opnemen maar dat in zijn geheel moet doen, zoals het onderwijzend personeel. Sommigen zijn nu in ouderschapsverlof, maar doordat hun krediet niet gesplitst kan worden, dreigen zij de vierde maand definitief te verliezen. Zij kunnen in principe de vierde maand niet meer afzonderlijk opnemen, na publicatie van het KB.

 

Wat moet de RVA doen met aanvragen die worden ingediend zolang de reglementaire basis voor de vierde maand nog ontbreekt?

 

Voorziet u in een specifieke regeling voor degenen die in tussentijd hun recht op ouderschapsverlof verliezen wegens het ontbreken van die reglementaire basis of voor degenen die hun krediet niet kunnen opsplitsen en daardoor hun recht op ouderschapsverlof definitief dreigen te verliezen?

 

Wat zal er gebeuren voor degenen die intussen hun rechten hebben verloren?

 

Mijn derde vraag gaat specifiek over de uitbreiding van het ouderschapsverlof. In de communicatie hierover werd nooit duidelijk aangegeven welke werknemers in aanmerking komen voor die extra maand ouderschapsverlof. In het verleden was de verhoging van de leeftijdsgrens voor ouderschapsverlof tot 12 jaar namelijk aanvankelijk alleen van toepassing op werknemers uit de privésector en van de lokale en provinciale besturen, met andere woorden zij die ressorteren onder het KB van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de beroepsloopbaan. Het personeel uit andere sectoren diende een jaar te wachten op deze aanpassing.

 

Het ging meer specifiek over personen voor wie de situatie wordt geregeld door vijf koninklijke besluiten inzake het personeel van de federale overheid, het personeel van de openbare besturen van de Gemeenschappen en Gewesten, het onderwijzend personeel en het personeel van de CLB’s, het personeel van diensten die de rechterlijke macht bijstaan en het personeel van overheidsbedrijven. Hier rijst een gelijkaardige vraag. Voor ouders, of toekomstige ouders, is het immers niet duidelijk wie aanspraak zal kunnen maken op die vierde maand.

 

Ik kom tot mijn vragen, mevrouw de minister.

 

Verplicht de Europese richtlijn 2010/18/EU enkel een vierde maand ouderschapsverlof voor mensen die tewerkgesteld zijn in de privésector, of ook voor personen tewerkgesteld in andere sectoren?

 

Op wie is de uitbreiding van toepassing? Alleen op werknemers uit de privésector en van lokale of provinciale besturen, die dus ressorteren onder het koninklijk besluit van 29 oktober 1997, of geldt deze ook voor de werknemers die onder de vijf andere koninklijke besluiten ressorteren?

 

Op hoeveel mensen is de wijziging van toepassing? Hoeveel mensen vallen onder de genoemde koninklijke besluiten, die voorlopig niet worden gewijzigd?

 

Zal de uitbreiding voor alle sectoren gelijktijdig plaatsvinden, of zal er, zoals in het verleden, een tijdspanne tussen zitten?

 

Kunt u, per sector, een opsplitsing geven van de geraamde budgettaire meerkosten van de uitbreiding als het betrokken koninklijk besluit gewijzigd wordt? Hoeveel zou een uitbreiding tot de vijf andere koninklijke besluiten kosten?

 

08.02 Minister Monica De Coninck: Ik heb een antwoord van ongeveer zeven bladzijden. U hebt veel vragen gesteld.

 

Waarom wordt hetgeen de sociale partners zeggen, niet gevolgd? De sociale partners hebben gezegd dat de vierde maand ouderschapsverlof wel kan worden gegeven — trouwens verplicht door Europa — maar dat zij dan moet worden afgetrokken van het tijdskrediet. Ik heb er uitdrukkelijk voor gekozen om dat niet te doen. Ik vind dat men het krijgen van kinderen en het tijdskrediet gescheiden moet houden. Ik ben het er wel mee eens dat wij de regels inzake tijdskrediet eens moeten bekijken. De NAR heeft deze week trouwens een beslissing genomen over de manier waarop de verschillende vormen van tijdskrediet bij elkaar kunnen aansluiten.

 

Ik houd het gescheiden, omdat men anders geen zuivere discussie krijgt. Mensen zonder kinderen zouden zich dan ergeren aan alles wat te maken heeft met het tijdskrediet en aan de verrekening ervan voor mensen zonder kinderen.

 

Een tweede punt betreft het toepassingsgebied. Het geldt voor alle werknemers, zowel uit de privésector als uit de publieke sector. Hoe het in de praktijk wordt geregeld, hangt af van de sector. Ik ben niet verantwoordelijk voor al wat te maken heeft met federale, Vlaamse en lokale besturen. Dit wordt door staatssecretaris Bogaert behartigd in de betreffende organen. U krijgt de schriftelijke weerslag van mijn antwoord, zodat u alles rustig kunt nalezen.

 

U hebt ook een vraag gesteld over de sectoren waarin dit nog niet is geregeld. Een van de sectoren is Justitie. Daar is er zelfs geen statuut. In samenspraak met mijn collega van Justitie moet worden nagegaan hoe dit kan worden geregeld.

 

De koninklijke besluiten waarvan sprake zijn van toepassing op 736 000 personen. Er zal een bijkomende vierde maand worden uitbetaald voor de personeelsleden die een vierde maand opnemen voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf de datum van inwerkingtreding, meer bepaald 8 maart 2012. Voor 2012 is er een budgettaire raming opgesteld van bijna 500 000 euro. De daaropvolgende jaren evolueert dit bedrag naar 8,5 miljoen euro.

 

Pour le secteur public, le comité commun à l'ensemble des services publics s'est réuni le 26 juin 2012 pour examiner le projet d'arrêté royal. Dès que j'aurai reçu le protocole, je demanderai l'avis du Conseil d'État en extrême urgence, de sorte que le projet d'arrêté royal puisse être soumis le plus vite possible à la signature du Roi et être publié au Moniteur belge.

 

U vroeg me waarom we het NAR-advies niet hebben gevolgd. Ik heb reeds gezegd dat ik de twee zaken eigenlijk gescheiden wil houden. Voorts laten we de regeling ingaan vanaf 8 maart, waardoor ze niet van toepassing is op alle ouders die nu al kinderen jonger dan 12 jaar hebben. Daarin heb ik het advies dus ook niet gevolgd. De budgettaire impact daarvan zou immers 160 tot 230 miljoen euro bedragen. In deze budgettair moeilijke tijden kunnen we een dergelijke maatregel niet financieren. Het compromisvoorstel bestaat er nu in dat ouders wel een vierde maand ouderschapsverlof kunnen opnemen, maar dat er wordt betaald voor de kinderen die geboren zijn vanaf 8 maart.

 

Het onderwijspersoneel kan het ouderschapsverlof niet gesplitst opnemen ingevolge het besluit van de Vlaamse regering van 9 september 2011 betreffende de loopbaanonderbreking voor personeelsleden van het onderwijs en de CLB’s. Zij moeten dat verlof in drie of zes maanden opnemen. Daar kan de federale overheid weinig aan doen. Ik vrees dat u zich met die vraag tot de betrokken Vlaamse ministers zult moeten wenden.

 

08.03  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, ik zal de kwestie nog eens goed bekijken. Ik wil echter nog even alles samenvatten. Wij zijn grote voorstanders van de vierde maand ouderschapsverlof. Volgens mij is het advies van de NAR op dat vlak zeer relevant, maar het wordt hier niet gevolgd. Ik hecht veel belang aan een unaniem akkoord tussen de sociale partners, zowel de werkgevers als de werknemers.

 

Ik vind ook dat er iets gedaan moet worden aan de organisatie van de verschillende stelsels van verloven en tijdskrediet. Daarin treed ik mijn collega Zuhal Demir bij. Misschien moet er eens een commissievergadering worden georganiseerd om samen een soort van tijdsspaarrekening uit te werken.

 

08.04 Minister Monica De Coninck: U kunt het misschien aan de NAR vragen, die een advies over het tijdskrediet heeft uitgebracht. Het stond afgelopen week in de krant.

 

08.05  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Een volgende opmerking betreft de publicatie van het KB. Men kondigde de uitbreiding aan alsof het meteen een feit was, terwijl ik redelijk wat reacties kreeg van werknemers die de regeling aanvroegen bij de RVA en te horen kregen dat ze nog niet kon worden toegepast door het uitblijven van het KB tot 1 juni.

 

Ik neem aan dat het nu wel zal zijn opgelost.

 

08.06 Minister Monica De Coninck: Dat is omdat wij aan de NAR advies moeten vragen. Dat is de reden. Ik zou soms ook veel sneller willen gaan, maar wij hebben een traditie van sociaal overleg.

 

08.07  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Als ik het goed begrijp, gaat het niet alleen om werknemers uit de privésector, maar ook om werknemers uit de openbare sector of de overheidsbedrijven?

 

08.08 Minister Monica De Coninck: Inderdaad, voor iedereen die een arbeidscontract heeft.

 

08.09  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Ik begrijp dat men in tijden van crisis rekening moet houden met de budgettaire ruimte, maar het is toch een vorm van discriminatie. Ouders met kinderen die geboren zijn vóór 8 maart kunnen die vierde maand wel nemen, maar dan niet betaald. Alleen wie zich dat kan permitteren, zal daarvan gebruik kunnen maken.

 

08.10 Minister Monica De Coninck: Het is voor personen die het zich kunnen ‘permitteren’ om kinderen te krijgen. Anders zouden ze het ook niet gehad hebben. Als men op die manier redeneert, mag men nooit iets veranderen, want er wordt altijd wel iemand gediscrimineerd.

 

08.11  Miranda Van Eetvelde (N-VA): In principe kan men de vierde maand ouderschapsverlof tot de leeftijd van 12 jaar gebruiken. Dat zou voor elk kind moeten kunnen gelden. Dat is mijn idee daarover.

 

08.12 Minister Monica De Coninck: Dan zullen wij ergens anders moeten saneren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- Mme Marie-Martine Schyns à la ministre de l'Emploi sur "l'entrée en vigueur de la loi visant à lutter contre l'écart salarial entre hommes et femmes" (n° 11662)

- Mme Sonja Becq à la ministre de l'Emploi sur "la scission du bilan social par sexe" (n° 12248)

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Werk over "de inwerkingtreding van de wet ter bestrijding van de loonkloof tussen mannen en vrouwen" (nr. 11662)

- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Werk over "de opsplitsing van de sociale balans per geslacht" (nr. 12248)

 

09.01  Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, le 9 mars 2012, la Chambre a voté la loi visant à lutter contre l'écart salarial entre hommes et femmes. Ce texte comporte trois mesures: la ventilation du bilan social et la différence de rémunération entre les hommes et les femmes, qui devaient devenir des thèmes permanents de la concertation sociale, ainsi que le dépôt, tous les deux ans, par les entreprises occupant en moyenne 50 travailleurs, d'un rapport sur la structure de rémunération de l'entreprise.

 

Cette loi n'ayant pas encore été publiée au Moniteur belge, son entrée en vigueur n'est, par conséquent, pas encore déterminée. De plus, des arrêtés royaux doivent encore exécuter cette loi, puisque le Roi fixe les modalités par lesquelles l'employeur transmet le rapport d'analyse au conseil d'entreprise et un formulaire doit être établi par le ministre en charge de l'Emploi. La direction générale Relations collectives du travail du SPF Emploi doit, quant à elle, mettre en place un service pour rendre des avis sur les classifications de fonctions transmises par les commissions paritaires.

 

Madame la ministre, les arrêtés royaux ont-ils déjà été soumis au Conseil d'État? La direction générale Relations collectives du travail est-elle prête à assumer ses nouvelles fonctions? Enfin, quand cette loi, à laquelle nous tenons beaucoup, pourra-t-elle entrer en vigueur?

 

09.02  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag sluit daarbij aan en gaat over hetzelfde wetsvoorstel dat hier werd goedgekeurd. Wat is de stand van zaken van de uitvoeringsbesluiten?

 

Ik heb ook vragen over de sociale balans. Kan de opsplitsing volgens geslacht voor de gegevens waarvoor het voorzien is? Kan dat nog in werking treden voor de gegevens van 2011? Op welke manier zal dat gebeuren? Wanneer verwacht u het formulier dat ter beschikking wordt gesteld van de werkgevers, met het oog op de verdere uitvoering?

 

09.03 Minister Monica De Coninck: Voor alle duidelijkheid, ik sta persoonlijk zeer erg achter die wet.

 

Wat kan ik wettelijk doen?

 

La loi relative à la lutte contre l'écart salarial est une loi importante qui a été votée par une large majorité au sein du parlement. Il est essentiel qu'une loi qui a bénéficié d'une large majorité et souhaite s'attaquer à un problème important soit aussi exécutée de façon optimale.

 

Cette loi a toutefois vu le jour sans l'implication préalable de mes services, de l'administration et des organes de concertation tels que le CNT et le CCE. Ces instances se voient attribuer des missions supplémentaires importantes dans le cadre de cette loi.

 

Plusieurs réunions ont déjà eu lieu entre mon administration, l'Institut pour l'Égalité des hommes et des femmes et les collaborateurs de ma cellule stratégique et de celle de la ministre de l'Égalité des chances en ce qui concerne la méthode de screening de classification des fonctions sectorielles.

 

Il y a également eu des contacts avec le CCE et le service de la Banque nationale au sujet du chapitre spécifique qui devra être inséré dans le rapport technique du CCE et la poursuite de la ventilation du bilan social.

 

Lors de ces discussions, il s'est révélé souhaitable de proposer, via un projet de loi, une série de modifications limitées à la loi. Elles respecteraient complètement les objectifs et l'objet de la loi, mais seraient inspirées par le souci d'une exécution optimale. Des corrections technico-juridiques ont également été proposées.

 

Un exemple concret d'un problème pratique d'exécution est la ventilation des données salariales selon le genre dans les bilans sociaux des grandes entreprises. Son exécution nécessite 28 rubriques supplémentaires dans le bilan social. Or, il se fait que le délai de dépôt des bilans sociaux qui se rapportent à l'année précédente est actuellement en cours. Un grand nombre d'entreprises les a d'ailleurs déjà déposés. Cela entraînerait beaucoup de chaos et de problèmes lors du traitement si ce flux de données devait être adapté en une fois.

 

Je peux donc constater qu'à l'administration, tout avait été mis en état dans une ambiance constructive afin d'exécuter la loi de façon optimale et de préparer les arrêtés d'exécution et les documents, et que c'est justement dans cette optique que quelques adaptations modestes de la loi seront soumises à court terme.

 

De wet van 8 maart ter bestrijding van de loonkloof tussen mannen en vrouwen voorziet in een aanpassing van bepaalde rubrieken in de sociale balans, zoals een opsplitsing per geslacht van de gegevens in deze rubrieken.

 

De wet zal van toepassing zijn na publicatie in het Belgisch Staatsblad. Wetende dat het einde van de periode nadert waarin de sociale balansen voor het jaar 2011 moeten worden ingediend, worden de sociale balansen van het boekjaar 2011 niet geviseerd door de wijzigingen aangebracht via deze wet.

 

De wijzigingen aan de sociale balans in het kader van de wet van 8 maart 2012 zullen ten vroegste kunnen worden toegepast op de sociale balansen die in 2013 worden ingediend en die betrekking hebben op het jaar 2012.

 

Op uw tweede vraag kan ik u antwoorden dat het standaardformulier dat alle inlichtingen bevat die in het analyseverslag moeten worden opgenomen, momenteel in volle ontwikkeling is.

 

09.04  Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse

 

Il s'agit donc bien d'un problème d'exécution des arrêtés royaux, ce dont on se doutait quelque peu car on s'est rendu compte que cette loi était inapplicable.

 

Cela dit, ai-je bien compris votre intention d'élaborer un nouveau projet de loi visant à apporter des modifications …

 

09.05 Minister Monica De Coninck: Wij hebben de intentie een aantal voorstellen te doen om de praktische bezwaren die er nu in zitten en die men dikwijls pas ontdekt bij de concrete toepassing, te verhelpen. Dat zal echter niets aan de geest wijzigen, wij moeten gewoon een aantal concrete zaken toepassen. Wat gevraagd wordt strookt immers blijkbaar niet met de logica in realiteit en procedures. Als u dat per se wilt, kan ik concrete voorbeelden laten opzoeken. Die heeft men mij echter nog niet gegeven.

 

09.06  Marie-Martine Schyns (cdH): Même si cela m'étonne, je puis concevoir que l'application de la loi soit difficile. En tout cas, nous serons attentifs aux corrections qui seront apportées et je suis heureuse d'apprendre que le formulaire était en cours d'élaboration.

 

Je voudrais également insister sur le fait qu'il s'agit d'une tâche supplémentaire pour l'administration, ce qui n'est pas toujours évident, même si on sait très bien qu'elle est responsable des formulaires et de l'application des arrêtés.

 

09.07  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik ben ook een beetje verwonderd, ofwel heb ik u slecht begrepen. U zegt dat het zonder uw administratie is gebeurd. Het is inderdaad via een wetsvoorstel ingevoerd, maar wij hebben wel heel veel groepen uitgenodigd. Ook de CNT, de Conseil national du Travail, heeft een advies gegeven, zij het geen unaniem advies. Als commissie en als Parlementsleden vinden wij het echter belangrijk dat de sociale balans volgens geslacht wordt uitgesplitst, hoewel wij weten dat hierover discussies zijn gevoerd. Wij wilden ook die publicatie enzovoort.

 

Daarnaast wil ik ook mijn bekommernis uitdrukken, opdat niet zou worden geraakt aan de geest van het voorstel omwille van technische aspecten. Ik weet dat er veel discussies over technische aspecten zijn geweest, maar op die manier zou men naar andere gegevens kunnen gaan dan deze die wij hebben gevraagd.

 

Ik heb echter wel de hoop en het vertrouwen dat u effectief het voorstel zult uitvoeren, zoals wij het geconcipieerd hebben. Bovendien staat in het regeerakkoord dat de sociale balans zou worden aangepast per leeftijdsgroep. Ik ga er dus van uit dat de opdeling per geslacht technisch zeker mogelijk moet zijn.

 

09.08 Minister Monica De Coninck: Ik zal uitzoeken wat het probleem precies is. Persoonlijk heb ik al heel mijn leven gevochten voor vrouwenrechten; het is dus geenszins mijn bedoeling om het te blokkeren, maar ik weet ook uit ervaring dat er bij de praktische toepassing veel problemen opduiken. Ik zal het dus concreet laten navragen en u dat schriftelijk bezorgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "l'obligation, pour les employeurs bruxellois, de transmettre leurs offres d'emploi à Actiris" (n° 11716)

10 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "de verplichting voor de Brusselse werkgevers om hun vacatures door te spelen aan Actiris" (nr. 11716)

 

10.01  David Clarinval (MR): Monsieur le président, madame la ministre, cette question date du mois d'avril. Á l'époque, le ministre bruxellois de l'Emploi, M. Cerexhe, avait annoncé qu'il allait imposer aux entreprises publiques ou privées de plus de 100 personnes et à toutes les administrations régionales qui recrutent du personnel pour un poste à pourvoir à Bruxelles, de publier leurs offres chez Actiris, l'office bruxellois de l'emploi.

 

Un arrêté royal de 1969 oblige les employeurs à communiquer leurs offres mais, dans les faits, celui-ci n'est pas appliqué. M. Cerexhe a indiqué dans la presse qu'il allait porter ce dossier devant le Comité interministériel de l'Emploi, instance réunissant les ministres régionaux et fédéral de l'Emploi. M. Cerexhe a également mentionné qu'il souhaitait que cette obligation s'impose dans tout le pays.

 

Madame la ministre, pouvez-vous m'indiquer si une date est déjà fixée pour réunir le Comité interministériel de l'Emploi? Comment allez-vous réagir aux exigences de M. Cerexhe? Que pensez-vous de cette initiative?

 

10.02  Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, monsieur Clarinval, ce dossier a effectivement été porté devant le Comité interministériel de l'Emploi du 20 juin, réunissant les ministres régionaux et fédéral de l'Emploi.

 

Je suis d'avis que tous les moyens qui conduisent à la mise au travail des chômeurs doivent être mis en œuvre. Étant donné que l'emploi est une compétence régionale, il va de soi qu'il revient aux entités fédérées de déployer les moyens les plus efficaces. Après échange des points de vues entre les entités fédérées, le ministre bruxellois et le ministre wallon de l'Emploi ont souligné qu'ils étaient prêts à demander l'avis du Collège des fonctionnaires dirigeants concernant cette obligation éventuelle. Ils ont également souligné la nécessité et le souhait de se mettre d'accord sur une approche commune. Le ministre du gouvernement flamand a fait savoir que, pour lui, ce n'était pas nécessaire.

 

10.03  David Clarinval (MR): Madame la ministre, quel est votre avis sur cette question?

 

10.04  Monica De Coninck, ministre: Je ne peux me prononcer sur ce dossier.

 

10.05  David Clarinval (MR): Le ministre flamand estime que ce n'est pas nécessaire et les deux autres ministres ont plus ou moins encommissionné le débat. Si je comprends bien, ce dossier est quasiment enterré.

 

10.06  Monica De Coninck, ministre: Il n'y a que deux ministres qui soutiennent ce projet.

 

10.07  David Clarinval (MR): Que se passe-t-il dans ce cas?

 

10.08  Monica De Coninck, ministre: Je ne fais qu'une constatation.

 

10.09  David Clarinval (MR): De mon côté, je constate que ce dossier sera purement et simplement enterré.

 

10.10  Monica De Coninck, ministre: Chacun des ministres dispose des compétences pour prendre une décision propre.

 

10.11  David Clarinval (MR): Oui! Je vous remercie pour cette réponse.

 

10.12  Monica De Coninck, ministre: C'était bien essayé!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Werk over "de afroming van de financiële middelen van de PWA's" (nr. 11719)

- de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Werk over "de afroming van de financiële middelen van de PWA's" (nr. 12350)

11 Questions jointes de

- M. Stefaan Vercamer à la ministre de l'Emploi sur "le prélèvement des moyens financiers des ALE" (n° 11719)

- M. Stefaan Vercamer à la ministre de l'Emploi sur "le prélèvement des moyens financiers des ALE" (n° 12350)

 

11.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, het is eigenlijk één vraag. Er is kennelijk op administratief vlak iets fout gegaan, waardoor tweemaal dezelfde vraag is ingediend.

 

Het gaat over het koninklijk besluit dat in het kader van de besparingsmaatregelen werd genomen, om de reserves van de PWA’s af te romen. Het totaalbedrag van de reserves werd op 100 miljoen euro geraamd.

 

Ondertussen hebben alle PWA’s hun aanslagbiljetten ontvangen om een deel van die financiële reserves op te eisen. Sommige PWA’s hebben natuurlijk een gemotiveerd bezwaarschrift ingediend, wat trouwens in de procedure was vastgelegd. Sommige PWA’s kregen al een negatief of een positief antwoord.

 

In elk geval is het richtinggevend om te weten in welke richting u de PWA’s wil duwen om lokale tewerkstellingsinitiatieven te nemen. Immers, indien bezwaarschriften worden ingediend waarop een positief of negatief antwoord wordt gegeven, betekent dat impliciet welke initiatieven de overheid nog wil steunen.

 

Hoeveel gemotiveerde bezwaarschriften per regio werden ingediend?

 

Hoeveel bezwaarschriften werden positief beantwoord? Wat waren de argumenten om de bezwaarschriften in te willigen?

 

Aldus krijgen wij enig zicht op de lokale tewerkstellingsinitatieven die u de PWA’s toelaat verder te ontwikkelen.

 

11.02 Minister Monica De Coninck: Het aantal ingediende gemotiveerde bezwaarschriften per regio is voor Brussel zeven bezwaarschriften; voor Wallonië gaat het om 74 bezwaarschriften en voor Vlaanderen om 85 bezwaarschriften.

 

Het aantal al gedeeltelijk of volledig aanvaarde bezwaarschriften tot op vandaag is voor Brussel één bezwaarschrift, voor Wallonië 16 bezwaarschriften en voor Vlaanderen 24 bezwaarschriften. Indien ik het goed bekijk, gaat het iedere keer om een derde tot een vijfde van het totale aantal bezwaarschriften.

 

Voor Brussel is nog één bezwaarschrift hangende. Een PWA-dienstenchequeafdeling dient haar rekeningen voor 2011 nog te bezorgen.

 

Voor Vlaanderen moet de beoordeling van zeven PWA-dienstenchequeafdelingen en twee traditionele PWA’s nog worden gefinaliseerd.

 

Samengeteld gaat het om ongeveer de helft, met name 34 op 85 bezwaarschriften.

 

De bezwaarschriften moeten binnen de vastgelegde termijnen en volgens de geijkte vorm bij de Rijksdienst worden ingediend.

 

Een bezwaarschrift wordt als gemotiveerd beschouwd, zodra het PWA zelf kan aantonen dat de organisatie als gevolg van de afroming op korte termijn in gevaar komt of wanneer de dienst Controle PWA van de RVA zulks aan de hand van de ter beschikking gestelde boekhoudkundige informatie kan vaststellen.

 

De RVA baseert zich bij de beoordeling van de gemotiveerde bezwaarschriften op artikel 9 van het koninklijk besluit van 2 oktober 2011, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 11 oktober 2011.

 

De dienst gaat dus na of een PWA tussen 1 januari 2011 en de publicatie van het besluit handelingen heeft verricht met een financiële impact die, in combinatie met de afroming van de reserves, het voortbestaan van het agentschap of de sui-generisafdeling op korte termijn ernstig in gevaar brengen.

 

Het bezwaarschrift dient alle bewijsstukken te bevatten die het mogelijk maken om de financieel-boekhoudkundige situatie van het PWA correct in te schatten.

 

Het is vrij moeilijk geformuleerd, maar het komt erop neer dat, als ze een investering hadden gepland en gedaan en ze dat kunnen bewijzen met boekhoudkundige gegevens en eventueel met verslagen van raden van bestuur, wij die in aanmerking nemen.

 

Voor de traditionele afdeling wordt daarbij het resterend nettobedrijfskapitaal na afroming berekend. Dat moet volstaan om zes maanden lopende uitgaven te dekken, waarbij het bedrag noodzakelijk voor lopende uitgaven werd vastgelegd op 139 % van de bijdragen van de uitgever van de PWA-cheques.

 

Voor de sui-generisafdeling moet het nettobedrijfskapitaal na afroming volstaan om tien weken lopende uitgaven te dekken om het voortbestaan op korte termijn niet in gevaar te brengen. Het basisbedrag noodzakelijk ter dekking van de lopende uitgaven, werd vastgesteld op 21,30 euro per dienstencheque.

 

Men heeft in een bedrijf dus altijd een lopend bedrag om voor te financieren en de activiteiten recht te houden, en wij hebben daarmee rekening gehouden. Wij hebben ook in kaart gebracht wie er investeringen heeft gedaan.

 

11.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik begrijp dat het louter een financiële beoordeling is geweest en geen inhoudelijke.

 

Ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Frank Wilrycx aan de minister van Werk over "de campagne voor 50-plussers" (nr. 11729)

12 Question de M. Frank Wilrycx à la ministre de l'Emploi sur "la campagne pour les plus de 50 ans" (n° 11729)

 

12.01  Frank Wilrycx (Open Vld): Mevrouw de minister, enkele maanden geleden hebt u een punt gemaakt van de activering van vijftigplussers. Volgens u is er sprake van een mentaliteitsprobleem als het aankomt op het aan het werk houden van oudere werknemers. U hebt ook een aantal concrete plannen geformuleerd om dit te verhelpen. Concreet vraagt u ieder bedrijf om een werkgelegenheidsplan voor vijftigplussers op te stellen. U hebt ook beloofd om meer werk te maken van een communicatiecampagne voor oudere werknemers.

 

Volgens UNIZO-topman Karel Van Eetvelt schuilt in dit laatste echter een probleem. In de commissie voor Economie en Werk van het Vlaams Parlement heeft hij op 22 maart tijdens een gedachtewisseling over het VESOC-akoord loopbaanbeleid het volgende laten optekenen: “Het opzetten van een campagne voor vijftigplussers behoort niet tot de bevoegdheden van de federale minister van Werk. Zij dient zich te concentreren op de drempels binnen het arbeidsrecht. Er mogen geen nieuwe fantoombevoegdheden worden gecreëerd.” De heer Van Eetvelt kondigde aan dit probleem te berde te zullen brengen bij de bijeenkomst van de Groep van 10, het sociaal overleg op federaal niveau, op vrijdag 23 maart.

 

Ik heb in dat kader enkele vragen voor u.

 

Ten eerste, werd u door Karel Van Eetvelt aangesproken over het feit dat deze campagne voor vijftigplussers uw bevoegdheden te buiten gaat?

 

Ten tweede, wat is uw reactie op deze uitlating? Bent u van plan om uw campagne voor vijftigplussers door te zetten? Hoe past dit binnen uw bevoegdheden?

 

Tot slot, wat is de stand van zaken? Hoe zullen het opzet, het budget en de timing van deze campagne eruitzien?

 

12.02 Minister Monica De Coninck: Noch van de Groep van 10, noch van UNIZO zelf heb ik de opmerking gekregen dat de sensibiliseringscampagne rond de tewerkstelling van oudere werknemers niet zou behoren tot de federale bevoegdheden. Ik wil erop wijzen dat deze federale campagne een project is in het raam van het Europees Sociaal Fonds. Zulke projecten worden steeds eerst voorgelegd aan een selectiecomité waarin de sociale partners zijn vertegenwoordigd. Het dossier werd op 6 september 2011 voorgelegd aan dit selectiecomité. Er werden geen vragen gesteld over de bevoegdheid van de federale overheid voor deze campagne. UNIZO is vertegenwoordigd in dit selectiecomité. Hun vertegenwoordiger was weliswaar afwezig maar ze hebben de documenten alleszins ontvangen.

 

Ik meen dat het weinig zinvol is een polemiek te starten over de bevoegdheidsverdeling inzake sensibiliseringscampagnes op het vlak van werk. Ook toen Vlaanderen de campagne “De Juiste Stoel” heeft gelanceerd, heeft de federale overheid niet met een vergrootglas toegekeken in welke mate deze campagne netjes binnen de bevoegdheden van de Vlaamse overheid bleef. Dit heeft weinig zin en is eerder contraproductief. Ik meen dat wij elkaars beleid moeten versterken en aanmoedigen.

 

Zoals u weet, is de werkgelegenheid van vijftigplussers een nationaal probleem. Slechts 38,7 % van de Belgische vijfenvijftigplussers is aan het werk. Het Europees gemiddelde bedraagt 46 %. België heeft een bijzonder grote achterstand. Bovendien hebben wij ons als doel gesteld, in het kader van EU 2020, om tegen 2020 een werkzaamheidsgraad van 50 % te halen bij deze leeftijdsgroep.

 

Het optrekken van de werkzaamheidsgraad van oudere werknemers is nodig om de vergrijzing op te vangen. Wij krijgen nogal wat babyboomers die uit de arbeidsmarkt zullen treden. Om die reden is het dan ook belangrijk dat jongeren met gepaste competenties intreden.

 

Deze evolutie zorgt er ook voor dat onze arbeidsmarkt, de competitiviteit van onze ondernemingen en ons sociaal model belangrijke doelstellingen zijn. Onze sociale zekerheid steunt daarop en is bovendien afhankelijk van de bijdragen op lonen. Daarom is het handhaven van de tewerkstelling ontzettend belangrijk.

 

Voorzitter: Zuhal Demir.

Présidente: Zuhal Demir.

 

U weet dat in het regeerakkoord nog altijd een beleid wordt uitgetekend rond die twee grote beleidslijnen. Jongeren moeten snel op de arbeidsmarkt terechtkunnen en oudere werknemers moeten op die arbeidsmarkt blijven. Wij proberen ter zake verschillende doelgroepmaatregelen uit te werken. In die zin past die mentaliteitscampagne.

 

De eerste openbare offerteaanvraag werd opgestart. Slechts twee agentschappen hebben een voorstel ingediend. Wij vonden beide voorstellen eigenlijk onvoldoende, omdat wij precies aan die mentaliteitswijziging willen werken. Op 29 maart werd dan ook een nieuwe oproep uitgeschreven. De inspecteur van Financiën heeft hieraan een positief advies gegeven. Op 25 mei werd dit op de Ministerraad goedgekeurd en vorige week werd een agentschap geselecteerd. Wij hopen dat de campagne in september kan beginnen.

 

12.03  Frank Wilrycx (Open Vld): (zonder micro)… nauw op te volgen. De discussie over de bevoegdheidsverdeling was waarschijnlijk een storm in een glas water.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Questions jointes de

- M. Franco Seminara à la ministre de l'Emploi sur "le droit social applicable aux travailleurs des compagnies aériennes en Europe" (n° 11732)

- M. Franco Seminara à la ministre de l'Emploi sur "le droit social applicable aux travailleurs des compagnies aériennes en Europe" (n° 11753)

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Franco Seminara aan de minister van Werk over "het sociaal recht dat van toepassing is op de werknemers van de luchtvaartmaatschappijen in Europa" (nr. 11732)

- de heer Franco Seminara aan de minister van Werk over "het sociaal recht dat van toepassing is op de werknemers van de luchtvaartmaatschappijen in Europa" (nr. 11753)

 

13.01  Franco Seminara (PS): Madame la présidente, madame la ministre, à plusieurs reprises, Ryanair a fait la une de l'actualité pour les conditions de travail qui y sont en vigueur et le statut social qui y est appliqué. Actuellement, les employés du transporteur aérien sont soumis à la sécurité sociale irlandaise, quels que soient leur base de départ et la localisation de leur domicile. Ceci constitue une belle économie pour l'employeur, dès lors que ces cotisations sociales sont les plus faibles d'Europe. Cette situation engendre une concurrence déloyale avec les compagnies aériennes respectant le droit social de leur pays d'origine plus contraignant et plus favorable aux travailleurs, comme c'est le cas pour la Belgique.

 

L'Europe s'est saisie du dossier et il semblerait qu'un nouveau règlement sera adopté. Les travailleurs du secteur aérien seraient, dans le futur, rattachés à la sécurité sociale de leur base d'affectation, donc à la sécurité sociale belge pour ce qui concerne les pilotes, stewards ou hôtesses employés par Ryanair et basés à Charleroi.

 

Si ce texte devait entrer en vigueur prochainement, il constituerait sans aucun doute une avancée sociale pour les travailleurs concernés.

 

Madame la ministre, à quelle étape du processus d'adoption ce nouveau règlement européen en est-il? A-t-il été approuvé par le Conseil européen du 10 mai 2012? Si oui, quand son entrée en vigueur est-elle prévue? Ce texte aura-t-il une implication immédiate pour les travailleurs employés par Ryanair dans notre pays? Enfin, madame la ministre, veillerez-vous à ce que ces nouvelles dispositions soient appliquées par les acteurs du secteur aérien en Belgique?

 

13.02  Monica De Coninck, ministre: Madame la présidente, monsieur Seminara, la réponse à votre question relative au statut social appliqué aux membres du personnel navigant de la compagnie aérienne Ryanair relève aussi de la compétence de ma collègue, la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales.

 

Je peux vous confirmer que le nouveau règlement européen a été adopté par le Conseil européen, ce 10 mai 2012. Le règlement entre en vigueur le vingtième jour suivant celui de sa publication au Journal officiel de l'Union européenne. Le règlement est obligatoire et directement applicable dans tout État membre.

 

Néanmoins, une période transitoire peut être applicable. Pendant cette période, des personnes peuvent rester soumises à la législation de l'État membre qui s'appliquait avant la date d'entrée en vigueur du nouveau règlement. Cette période dure aussi longtemps que la situation qui a prévalu reste inchangée et ne peut excéder dix ans.

 

Les transporteurs aériens devront se conformer aux nouvelles règles. Ceci vaut également pour Ryanair mais il ne m'appartient pas de me prononcer sur un cas particulier.

 

L'Inspection sociale veillera à l'application des règles.

 

13.03  Franco Seminara (PS): Madame la présidente, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Cela dit, il est regrettable que la période de transition soit si longue. C'est d'autant plus incroyable que notre modèle social est un référent.

 

13.04  Monica De Coninck, ministre: Cela prend du temps.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "verkeerd belegd vakantiegeld door een vakantiefonds" (nr. 12273)

14 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "le placement risqué des pécules de vacances par une caisse de vacances" (n° 12273)

 

14.01  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, eerder dit jaar gaf u in een antwoord op een vraag van een collega te kennen dat in 2010 een bijzonder vakantiefonds niet in staat bleek het vakantiegeld tijdig uit te betalen aan de werknemers die daar recht op hadden. Ik heb daarover twee eenvoudige vragen.

 

Ten eerste, over welk bijzonder vakantiefonds ging het specifiek?

 

Ten tweede, zullen alle bijzondere vakantiefondsen in staat zijn binnenkort of nu het vakantiegeld van de werknemers uit te betalen?

 

14.02 Minister Monica De Coninck: In 2010 had de kas van de havens een liquiditeitsprobleem omdat een belangrijk bedrag geblokkeerd was in de affaire van de Kaupthing Bank. Dat was, voor alle duidelijkheid, geen zaak van fraude, maar een ongelukkige belegging door de kas van de havens. Dat was tijdelijk, want ondertussen zijn de middelen gedeblokkeerd. De RJV heeft toen een voorschot dat de kas van de havens toekwam, iets vroeger uitbetaald dan vooropgesteld. Op die manier is er op geen enkel moment enig gevaar geweest dat het vakantiegeld voor de havenarbeiders niet of niet op tijd zou worden uitbetaald. Voor de vereffening van dit jaar zullen alle fondsen op tijd kunnen betalen.

 

14.03  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor dit antwoord. Het is cruciaal dat de werknemers hun vakantiegeld op tijd krijgen. Er wordt gewerkt met geld van de sociale zekerheid, dus moet worden vermeden dat men verkeerd gaat beleggen en dat er zo problemen zouden ontstaan bij de uitbetaling.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "de onderbemande inspectiediensten voor welzijn op het werk" (nr. 11832)

15 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "les services d'inspection du bien-être au travail en sous-effectifs" (n° 11832)

 

15.01  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, dit is een vraag in verband met de onderbemande inspectiediensten voor welzijn op het werk. Ik heb de problematiek vorig jaar reeds aangekaart naar aanleiding van de internationale dag ter herdenking van de slachtoffers van arbeidsongevallen. Ik heb dat toen aangekaart bij uw voorgangster, minister Milquet. Ik stelde toen dat de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk onderpresteert, in hoofdzaak doordat het personeelseffectief van die inspectiedienst systematisch is gedaald, terwijl hun takenpakket eigenlijk is toegenomen.

 

Nu zitten wij gemiddeld aan één inspecteur per 26 000 werknemers, terwijl de Internationale Arbeidsorganisatie aanbeveelt om in één inspecteur per 10 000 werknemers te voorzien. Wij moeten echter vaststellen dat het afgelopen jaar het aantal voltijdse equivalenten nog verder is gedaald.

 

Het probleem is dat inspecteurs van de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk ook gekwalificeerde mensen moeten zijn. Ik denk aan arbeidsgeneesheren, veiligheidstechnici en ingenieurs, of psychologen voor de problematiek van het ongewenst grensoverschrijdend gedrag op het werk. Het is dus niet evident voor een overheidsinstantie om dergelijke mensen op de arbeidsmarkt te vinden en ook te kunnen houden, zelfs niet in de voorbije periode van economische laagconjunctuur.

 

Een mogelijke oplossing is dat die inspectiediensten hervormd worden tot een parastatale. Ik verwijs daarbij naar het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, waarover iedereen het eens is dat het sinds de omvorming tot een parastatale erg goed presteert. De denktank Itinera publiceerde daarover nog een lovende bijdrage waarin werd onderstreept hoezeer de omvorming tot een parastatale die dienst heeft gedynamiseerd. Hetzelfde geldt overigens ook voor het FANC, de controledienst voor de nucleaire bescherming.

 

Mevrouw de minister, vandaar heb ik de volgende vragen voor u.

 

Deelt u de analyse dat de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk onderpresteert, onder meer wegens een systematische daling van het personeelseffectief?

 

Kunt u de meest recente cijfers verschaffen over het aantal voltijdse equivalenten bij de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk? Bent u van plan om het aantal inspecteurs op te krikken, om zo het gemiddeld aantal werknemers per inspecteur te doen dalen? Hoe beoogt u dat, welke initiatieven wilt u ter zake nemen?

 

Hoe staat u tegenover de omvorming van de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk tot een parastatale? In welke vorm ziet u dat concreet?

 

15.02 Minister Monica De Coninck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Eetvelde, op dit ogenblik zijn er bij de inspectie TWW 188 personeelsleden met inspectiebevoegdheid. In vergelijking met de norm van de ILO en in Europese vergelijkingen komt ons aantal inspecteurs er slecht uit, maar eigenlijk gaat die vergelijking om twee redenen niet op.

 

Ten eerste, in de Europese vergelijking tellen de landen die een gezamenlijke inspectiedienst hebben voor sociale wetten en welzijn, alle inspecteurs onder welzijn mee. In landen met enkel een inspectiedienst voor veiligheid en gezondheid verrichten de inspecteurs doorgaans enkele controletaken in het kader van de sociale wetgeving, zoals arbeidstijdcontroles.

 

Ten tweede, ook wanneer men de vergelijking maakt met internationale normen, mag men geen appels met citroenen vergelijken. Ons land heeft een systeem van interne en externe preventiediensten. Alleen al in de externe diensten werken 1 465 hooggekwalificeerde preventieadviseurs, naast vele andere medewerkers. Twintigduizend bedrijven in ons land hebben een interne preventieadviseur, andere dan de werkgever. Dat systeem heeft zijn gelijke niet in andere landen. Ook al die medewerkers zijn, weliswaar zonder politionele bevoegdheid, dagelijks op de werkvloer aanwezig. Hun activiteiten zijn voor heel wat verbeteringen vatbaar, maar daar maken wij werk van.

 

Er wordt al een tijd gestreefd naar meer inspecteurs bij TWW. Tot nu toe was er een probleem met de aanwervingsprocedure van personeelsleden, zowel voor bijkomende personeelsleden als voor de vervanging van personeelsleden die met pensioen gaan. De procedure ter vervanging van een gepensioneerde mag pas na diens oppensioenstelling in gang worden gezet. De procedure via Selor duurde gemiddeld 52 weken, ofwel een jaar. Door een recente beslissing van de Ministerraad is dat herleid tot twaalf weken. Dat is cruciaal voor de inspectie Toezicht op het Welzijn op het Werk, omdat er sinds enkele jaren een grote uitstroom aan de gang is. Na de brand van de Inno in Brussel in 1967 heeft men immers veel inspecteurs aangeworven en nadien was er een jarenlange aanwervingsstop bij de federale overheid. Daardoor loopt men op vlak van de versterking van de arbeidsinspectie al enkele jaren achter de feiten aan.

 

In het kader van de strijd tegen de sociale fraude en van de hoofdelijke aansprakelijkheid werd op de Ministerraad beslist om de nodige personeels- en werkingskredieten vrij te maken om 13 bijkomende inspecteurs van niveau A1 bij de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk aan te werven. Intussen is de procedure op mijn departement voor de organisatie van een wervingsexamen opgestart. Er wordt onder andere een functieomschrijving opgesteld. Toch blijft er een probleem van aanwerving van hooggekwalificeerde deskundigen, zoals arbeidsgeneesheren. Dat heeft te maken met de schaarste aan artsen en de arbeidsvoorwaarden.

 

Daarover zal ik overleg plegen met de staatssecretaris bevoegd voor het openbaar ambt. Dat lijkt mij op dit ogenblik een sneller en preciezer antwoord op het probleem en ook meer haalbaar dan het creëren van een nieuwe parastatale. Dan zou er een bijzondere inkomstenstroom moeten worden gecreëerd en zou de factuur hoger uitvallen.

 

Het lijkt mij ook weinig zinvol de dienst Toezicht op het Welzijn op het Werk feitelijk los te rukken van de dienst Toezicht op de Sociale Wetten, omdat wij precies streven naar een solide samenwerking tussen die diensten, zodat we het probleem van de precaire arbeid kunnen aanpakken en alle situaties aankunnen waarin sociale fraude en een gebrek aan veiligheid en gezondheid samengaan. Wij weten uit ervaring dat waar sociale fraude voorkomt, er ook dikwijls een gebrek is op het vlak van veiligheid en gezondheid.

 

Voor alle duidelijkheid, ik heb nogal wat ervaring opgedaan in mijn vroegere functie als voorzitter van een zeer grote organisatie in Antwerpen. Wij hebben ook daar geprobeerd een autonome organisatie op te starten, maar ik kan u verzekeren dat de Vlaamse overheid er niet erg positief tegenover stond.

 

15.03  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord. Er wordt blijkbaar aan gewerkt.

 

Ik vind het wel treffend dat onder de opeenvolgende federale ministers van Werk van socialistische signatuur het aantal inspecteurs systematisch daalde en dat er zo weinig werd ondernomen voor de veiligheid van de werknemers op het werk. Ik stel voor de dienst TWW om te vormen tot een parastatale, omdat zulks een aantal voordelen biedt. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat een parastatale eigen inkomsten kan verwerven en een eigen personeelsbeleid kan voeren, geënt op de praktijken uit het bedrijfsleven, waarmee zij toch een nauwe voeling moet hebben.

 

15.04 Minister Monica De Coninck: (…)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "de stages voor jongeren" (nr. 11833)

- de heer Mathias De Clercq aan de minister van Werk over "de stageplaatsen voor jongeren" (nr. 12446)

16 Questions jointes de

- Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "les stages pour jeunes" (n° 11833)

- M. Mathias De Clercq à la ministre de l'Emploi sur "les places de stage pour jeunes" (n° 12446)

 

16.01  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, in het kader van het nakende relancedebat kondigde u ook enkele ideeën aan. U lanceerde onder meer het idee om bedrijven aan te schrijven om jongeren tijdens hun beroepsinschakelingstijd een stage aan te bieden tegen een kleine vergoeding.

 

Bovendien zou u het stelsel voor deeltijds leren en werken willen stimuleren.

 

Mevrouw de minister, kunt u meer toelichting geven bij de door u gelanceerde ideeën? Hoe zullen de maatregelen er concreet uitzien? Hoe passen deze maatregelen binnen uw bevoegdheid als federaal minister van Werk, rekening houdend met de nakende overheveling naar de Gemeenschappen en Gewesten? Zijn dergelijke beleidsinitiatieven met andere woorden niet in strijd met de principes in het kader van de zesde staatshervorming?

 

Président: Yvan Mayeur.

Voorzitter: Yvan Mayeur.

 

16.02 Minister Monica De Coninck: Ik dacht dat ik hierop al een paar keer had geantwoord.

 

Met betrekking tot de principes en de staatshervorming was de redenering: ofwel doen wij niets en krijgen wij onder ons voeten omdat wij niets doen, ofwel doen wij wel iets en krijgen wij onder ons voeten omdat wij wel iets doen.

 

Ondanks de democratisering van ons onderwijs verlaat nog een veel te grote groep jongeren de schoolbanken zonder een diploma secundair onderwijs.

 

Wij merken dat er vooral in de grote steden, ook in Vlaanderen, nog veel jongeren geen job hebben, ondanks het feit dat er een zeer goed beleid wordt gevoerd inzake arbeidsbegeleiding en activering. Ze dreigen daarmee een blijvende achterstand op de arbeidsmarkt op te lopen. Ze hebben het echt moeilijk om een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren.

 

Ik wil een brug slaan van de schoolbanken naar de werkvloer. De maatregelen omtrent de stages zouden een opstap naar de arbeidsmarkt moeten worden.

 

Ik wil er dan vooral voor zorgen dat de jongeren een eerste werkervaring kunnen opdoen.

 

De maatregelen zijn nog niet goedgekeurd, maar u weet dat de minister nog altijd een agogische opdracht heeft.

 

Dit zou kunnen door het activeren van de inschakelingsuitkering vanaf de zevende maand inschrijving als werkzoekende schoolverlater en dus tijdens de beroepsinschakelingstijd gedurende maximaal 6 maanden, voor stages binnen een onderneming.

 

De bedoeling is te komen tot een voor de werkgever laagdrempelig systeem van stages waarbij schoolverlaters die getoond hebben bereid te zijn om aan de slag te gaan, maar daarin voorlopig niet zijn geslaagd, via praktijkervaring kennis, vaardigheden en attitudes kunnen opdoen en aldus een beroepsbekwaamheid verwerven die hun toegang geeft tot de arbeidsmarkt.

 

Een aantal jongeren zal dan misschien een aantal jobs kunnen ontdekken en kunnen ondervinden welke job men graag doet.

 

Voor alle duidelijkheid, tijdens die periode hebben zij normaal gezien geen recht op een vergoeding, want ze zitten in die inschakelingsperiode die ondertussen tot 12 maanden is verlengd.

 

Het zou echt geen goede zaak zijn om die mensen tussen de zesde en de twaalfde maand thuis te laten zitten, want de competenties die ze eventueel hebben, zouden ze dan verliezen.

 

Uiteraard ligt de concrete uitvoering daarvan in handen van de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling. Er bestaat een afspraak daarover. Het is de bedoeling om op federaal niveau de door de Gewesten ondernomen initiatieven omtrent de overstap van school naar werk te ondersteunen.

 

Het is evident dat daarover overleg wordt gepleegd, in positieve zin. Dat is ook ter sprake gekomen op de interministeriële conferentie. Het is heel belangrijk dat wij vooral met de doelstellingen akkoord gaan en dat wij verder synergieën ontwikkelen, zodat wij mekaars beleid kunnen versterken.

 

Ik zie niet in waarom deze maatregel in strijd zou zijn met de principes van de zesde staatshervorming. Het feit dat deze regering een akkoord heeft over de staatshervorming, betekent niet dat deze regering op het gebied van arbeidsmarktbeleid geen enkel initiatief of geen enkele actie zou mogen ondernemen, vooral niet in een crisissituatie, zoals vandaag het geval is.

 

In afwachting van de overdracht van de bevoegdheden die worden opgesomd in het regeerakkoord, moet de federale overheid nog steeds haar bevoegdheden kunnen uitoefenen. De nakende staatshervorming mag niet leiden tot een standstill. Uiteraard mogen nieuwe initiatieven deze staatshervorming niet hypothekeren, maar dat is met deze maatregel zeker niet het geval.

 

Momenteel wordt het voorstel besproken in de regering. Zoals gezegd, wij hebben ook gesprekken opgestart met de Gewesten. Wij hadden die gesprekken trouwens ook reeds vóór die interministeriële conferentie, want wij hebben die agenda moeten voorbereiden.

 

Het uiteindelijk resultaat kan dus afwijken van hetgeen ik hier reeds aan informatie kan meegeven. Het gaat dus om een aantal ideeën en voorstellen die wij nu concreet op elkaar moeten afstemmen. Het samenwerkingsakkoord, dat eigenlijk reeds in onderhandeling zat maar dat nooit is uitgevoerd omdat de federale regering in lopende zaken was, hebben wij opnieuw opgenomen en zijn wij aan het actualiseren.

 

Het gaat hier om jongeren met hoogstens een diploma van het secundair onderwijs. Zij mogen tijdens hun beroepsinschakelingstijd geen negatieve houding of gedragingen aangenomen hebben tegenover begeleidings- of bemiddelingsacties, opleidingsvoorstellen of werkaanbiedingen die een gegevenstransmissie tot gevolg hadden van de gewestelijke bemiddelingsdienst naar de RVA. Zij moeten reeds minstens zes maanden van de beroepsinschakelingstijd hebben doorlopen. Als zij goed begeleid werden, en zij hebben al een job, dan moeten zij zelfs de stages niet opnemen.

 

De communautaire beroepsopleidingsdiensten VDAB, Forum, Bruxelles Formation en ADG zullen actief betrokken worden bij de uitwerking en de implementatie van de maatregel. De vernieuwde instapstages zullen een aanvulling vormen op de bestaande regionale formules, zoals de individuele beroepsopleiding in de onderneming, en op de geplande Vlaamse acties en maatregelen.

 

Het is vooral de idee om aan de betrokken jongeren een stage-uitkering te geven waarvan het bedrag gelijk is aan de gemiddelde inschakelingsuitkering die vanuit de werkloosheidsverzekering wordt betaald, wat momenteel neerkomt op bijna 700 euro per maand. Dit deel, dat ten laste is van de werkloosheidsverzekering, wordt aangevuld met een maandelijkse vergoeding van 200 tot 300 euro ten laste van de stagegever of de werkgever.

 

Wij rekenen op 10 000 werkplekleerplaatsen voor stages van telkens zes maanden ten laste van de RVA-begroting. Dit wordt betaald door het federaal niveau en het gaat om een bedrag van 42 miljoen euro op jaarbasis.

 

Aangezien niet iedereen de stage zal aanvatten in de zevende maand maar soms ook later, zullen de werkelijke meerkosten wellicht lager liggen. Na twaalf maanden beroepsinschakelingstijd zouden heel wat jongeren uit de doelgroep immers toch recht hebben op een inschakelingsuitkering, de vroegere wachtuitkering.

 

Op Vlaams niveau heeft men met de SERV een aantal zaken onderhandeld waardoor er leerwerkplaatsen worden uitgewerkt waarin de Vlaamse overheid middelen wil investeren. Dit moet echter vooral van toepassing zijn op de groep die eventueel na een stage nog verder moet begeleid worden. Deze begeleiding is niet enkel werkgerelateerd, maar gaat ook over andere aspecten, zoals houding, attitude en competentie.

 

16.03  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, ik vind het zeer goed dat u nadenkt over de broodnodige relance en ik begrijp en ondersteun ook dat de federale regering en de minister van Werk in deze tijden van crisis iets zichtbaars trachten te doen in de strijd tegen de jeugdwerkloosheid.

 

Het valt echter op dat de voorstellen die in de pers gelanceerd worden stuk voor stuk nauw verband houden met thema’s die binnenkort tot de exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten behoren. Bovendien dreigt deze maatregel het Vlaams beleid te overlappen en te doorkruisen. In denk daarbij aan de versterking van het succesvolle IBO en de werkervaring voor ongekwalificeerde schoolverlaters, die met de sociale partners werden overeengekomen.

 

Het aanbieden van de stage vanaf de zevende maand komt in feite neer op een uitholling van uw hervorming, de verlenging van de wachttijd, en betekent meteen ook belangrijke meerkosten voor de RVA, want uiteindelijk zal het weer betaald moeten worden. Dat er overleg is op Vlaams niveau en via de IMC, kan ik alleen maar toejuichen. Ik hoop dat het federale en het Vlaamse niveau elkaar op dat vlak zullen versterken en elkaar niet zullen beconcurreren.

 

16.04 Minister Monica De Coninck: Mijnheer de voorzitter, ik heb er geen enkel probleem mee dat men mensen begeleidt en aan een job helpt en dat men mensen die geen inspanningen leveren, bestraft. Als men echter zure maatregelen aanneemt en voorstelt, moet men ook zoete maatregelen aannemen en voorstellen. Als jongeren hun best doen, gedurende zes maanden een job zoeken nadat zij de school verlaten hebben en om een of andere reden niet aan de bak komen, dan moet men hun kansen geven.

 

Ik wil ook de werkgevers daarin responsabiliseren. Ik wil dat jongeren die op eigen houtje niet aan de bak komen de kans krijgen om gedurende zes maanden ervaring op te doen, want veel jongeren worden geweigerd omdat zij geen ervaring hebben. Men moet kansen geven. Als men wil controleren of mensen echt willen werken of willen profiteren, bestaat er eigenlijk maar één maatregel, met name hun de kans geven op een job, zodat zij zich kunnen bewijzen. Ik vind dat wij dat moeten doen. Die 12 maanden zijn een wachtperiode, een inschakelingsperiode. Mensen zomaar thuis laten zitten en hun geen kansen geven, vind ik asociaal. Dat is de reden waarom wij dat voorstellen.

 

16.05  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Ik vraag mij alleen af of de factuur daarmee niet hoger oploopt. Hoe zal men daarop reageren?

 

16.06 Minister Monica De Coninck: (…)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de minister van Werk over "het samenwerkingsakkoord inzake de beroepsinschakelingsuitkering" (nr. 11834)

17 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la ministre de l'Emploi sur "l'accord de coopération relatif à l'allocation d'insertion professionnelle" (n° 11834)

 

17.01  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, het regeerakkoord bepaalt dat personen slechts een beroepsinschakelingsuitkering kunnen genieten indien ze kunnen aantonen dat ze zich actief inzetten om een baan te vinden, of actief aan een individueel inschakelingstraject meewerken.

 

Via een samenwerkingsakkoord wordt de opvolging van de werkzoekenden bepaald. In de maand van de inschrijving volgt een eerste evaluatiegesprek met de gewestelijke diensten, daarna volgt een viermaandelijkse evaluatie. De Gewesten kunnen zelf bepalen of ze regelmatiger evalueren. In dat geval zal de RVA zijn procedures overeenkomstig aanpassen. Enkel diegenen van wie de laatste drie evaluaties positief waren, kunnen een inschakelingsuitkering ontvangen. Het behoud van de uitkering wordt gekoppeld aan positieve evaluaties.

 

Bovendien werd beslist dat na een positieve evaluatie de periode van drie jaar met twee jaar verlengd kan worden voor MMPP’s en werklozen met een sterk verminderde arbeidsongeschiktheid. Voor zij die na vijf jaar nog steeds een inschakelingsuitkering krijgen, kan via de Gewesten een alternatief worden uitgewerkt.

 

Vandaar mijn volgende vragen.

 

Wat is de stand van zaken van het samenwerkingsakkoord? Op die vraag heeft u eigenlijk al voor een deel geantwoord. Heeft er reeds overleg plaatsgevonden of is er een overleg gepland met de Gewesten? Zijn er met de Gewesten reeds afspraken gemaakt over de specifieke situatie van de MMPP’s en de sterk verminderde arbeidsongeschikten, omtrent de verlenging van de periode en de uitwerking van een alternatief?

 

Wat is momenteel de praktijk van uitnodiging en evaluatie van personen die een beroepsinschakelingsuitkering aanvragen? In welke mate sluit dat aan bij de praktijk, zoals bepaald in het regeerakkoord? Past de RVA procedures nu reeds aan, aan de verschillende praktijken per Gewest? Hoe toetst de RVA het actieve zoekgedrag van de personen met een beroepsinschakelingsuitkering? Kan, zolang er geen samenwerkingsakkoord is gesloten, een inschakelingsuitkering geweigerd of opgeschort worden op basis van negatieve evaluaties?

 

17.02 Minister Monica De Coninck: Ik heb reeds op enkele zaken een antwoord gegeven, die ik dan ook niet zal herhalen. Wat de regeling op zich betreft, hebben we een vergadering gehad op 20 juni; op 17 juli komen we opnieuw samen en in september gebeurt dat nogmaals. Tegen die laatste datum hoop ik dat de samenwerkingsovereenkomst in orde is.

 

Ik ben iemand die werkt richting concrete doelstellingen voor de mensen, namelijk een job hebben, goede begeleiding krijgen, resultaten boeken. Op basis daarvan moeten de partners, de Gewesten en de Gemeenschappen en de federale overheid, als volwassenen rond de tafel zitten om resultaten boeken. Als dat niet gebeurt, zal ik daarover dan ook communiceren.

 

Zeker in tijden van crisis denk ik dat de verschillende partners beter op een rationele manier samenwerken, en geen procedurekwesties opstarten.

 

U weet dat de RVA, dus de federale overheid, altijd verantwoordelijk blijft om te betalen. Vandaar dat het niet onbelangrijk is dat we toch wat zicht krijgen op de begeleiding en op de geleverde inspanningen, zowel van de instanties als van de mensen zelf. U weet dat de begeleidende instanties een gewestelijke bevoegdheid zijn. Daarom moeten we afspraken maken hoe om te gaan met de beroepsinschakelingsperiode, de uitnodigingen en de sancties.

 

Het regeerakkoord bepaalt eveneens dat het behoud van de inschakelingsuitkering, eens het recht is geopend, wordt gekoppeld aan een zesmaandelijkse evaluatie van de individuele inspanningen die de werkzoekende doet om een baan te vinden. Die inspanningen zullen in de nabije toekomst strikt opgevolgd worden door de RVA. Voor alle duidelijkheid, het is niet altijd de bedoeling om te sanctioneren, maar wel om jongeren te helpen die de overgang maken tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. Daartoe werd al een ontwerp van koninklijk besluit voorgelegd aan het beheerscomité van de RVA. Dit KB zal van toepassing zijn op de jongeren die zich in de komende zomer zullen inschrijven als werkzoekende en op alle werkzoekenden die thans een inschakelingsuitkering ontvangen. Voor al die jongeren komt de nieuwe procedure in de plaats van de nu bestaande procedure, waarbij het zoekgedrag van alle langdurig werkzoekenden wordt opgevolgd. Binnen het nieuwe kader zullen ook de nieuwe sancties, waarin is voorzien in het regeerakkoord, worden toegepast.

 

17.03  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Ik kijk uit naar het voorstel van samenwerkingsakkoord. Ook hier denk ik dat het Vlaams niveau zal worden doorkruist en dat moeten we te allen tijde vermijden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de verplichtingen van vrijwilligers" (nr. 12065)

18 Question de Mme Meryame Kitir au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les obligations des volontaires" (n° 12065)

 

18.01  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, België wordt historisch gekenmerkt door een sterk sociaal middenveld en een rijk verenigingsleven, en wij willen dat graag zo houden.

 

Nochtans merken wij steeds vaker dat verenigingen en hun vrijwilligers worden geconfronteerd met administratieve lasten en wettelijke verplichtingen die het enthousiasme van de vrijwilligers fnuiken.

 

Verenigingen vinden nog wel vrijwilligers voor een eenmalig engagement, maar het opnemen van bestuursfuncties en verantwoordelijkheden gaat steeds meer gepaard met specifieke wetgeving.

 

Men kan niet van vrijwilligers verwachten dat zij die kennis in huis hebben en dat schrikt helaas af. Heel veel organisaties hebben structureel of eenmalig vrijwilligers nodig op evenementen, festivals enzovoort. Het is dan ook van belang dat er duidelijkheid is over wat vrijwilligers wettelijk gezien mogen en kunnen en welke verplichtingen de organisaties hebben. Het gaat dan vooral om hun sociaal en fiscaal statuut.

 

Mevrouw de minister, ik heb de vraag ingediend bij verschillende ministers en heb begrepen dat ik van u een gezamenlijk antwoord zal krijgen. Kunt u een overzicht geven van de verplichtingen die op organisaties rusten wanneer zij vrijwilligers inzetten?

 

Aan welke verplichtingen dienen vrijwilligers te voldoen om hun vrijwilligersactiviteit te kunnen uitoefenen? Welke taken mogen vrijwilligers uitoefenen? Is er een beperking op de taken die vrijwilligers mogen uitoefenen? Waarom worden er beperkingen opgelegd?

 

Welke diensten zijn bevoegd voor de controle op de regels? Zijn de RVA-inspecteurs bevoegd om na te gaan of het vrijwilligerswerk is toegestaan, zelfs als het gaat om niet-werklozen of bruggepensioneerden? Mogen zij zich bemoeien met een opdracht die de vrijwilliger uitvoert?

 

Indien bij een controle wordt vastgesteld dat iemand een andere vrijwilligersactiviteit uitoefent dan dewelke werd aangevraagd via de formulieren C45B of C45F, welke gevolgen kunnen hieraan dan worden gegeven? Wordt dat beschouwd als een inbreuk?

 

Als een organisatie of een vrijwilliger het niet eens is met de vragen of opmerkingen van een inspecteur of als er onenigheid is tussen beiden, tot wie kan de organisatie of de vrijwilliger zich dan wenden, zonder onmiddellijk naar de rechtbank te moeten stappen?

 

18.02 Minister Monica De Coninck: Mevrouw Kitir, het basisstatuut van de vrijwilligers is vervat in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers.

 

Naast de rechten en plichten die in die wet zijn opgenomen, gelden specifieke bepalingen voor vrijwilligers die eventueel een werkloosheidsvergoeding ontvangen. Een volledig en gedetailleerd overzicht zou ons te ver leiden, maar ik zal een en ander samenvatten.

 

Een werkloze of een werkloze met bedrijfstoeslag, de vroegere bruggepensioneerde, mag slechts voor bepaalde verenigingen vrijwilligerswerk verrichten, bijvoorbeeld voor een vereniging zonder winstoogmerk, een cultureel centrum of een jeugdhuis.

 

Sommige activiteiten aanvaardt de RVA nooit als vrijwilligerswerk, zoals het verlenen van hulp in de beroepsactiviteit van een privépersoon, zelfs niet gratis.

 

De RVA kan de cumul van een werkloosheidsuitkering met de uitoefening van vrijwilligerswerk weigeren indien de uitoefening van de vrijwillige activiteit de beschikbaarheid van de werkloze op de arbeidsmarkt in belangrijke mate vermindert, of op basis van de aard van de activiteit van de vrijwilliger. Met die activiteit mag de vrijwilliger onder meer noch het gewone arbeidscircuit beconcurreren, noch een bezoldigde arbeidsplaats innemen.

 

De vrijwillige activiteit moet bij de RVA aangegeven worden met een individuele of een algemene aangifte. In de regel wordt een algemene toelating met vrijstelling van individuele aangifte gegeven, zodat de werkloze geen enkele formaliteit moet vervullen. In uitzonderingsgevallen moet de werkloze wel het algemeen toelatingsnummer invullen op het formulier dat hij indient via zijn uitbetalingsinstelling. De toelating wordt in principe voor onbeperkte duur gegeven, maar kan worden beperkt tot 12 maanden.

 

Het is de directeur van het werkloosheidsbureau van de RVA, die beslist over de toelating. Wordt er geen toelating verleend, dan kan men binnen een periode van 3 maanden een beroep instellen tegen die beslissing bij de arbeidsrechtbank.

 

De werkloze moet zijn normale controlekaart bijhouden. Indien de directeur van het werkloosheidsbureau de cumul van het vrijwilligerswerk met werkloosheidsuitkeringen toelaat, moet de werkloze het vrijwilligerswerk niet vermelden op zijn controlekaart. Indien hij een activiteit uitoefent buiten de beperkingen van de toestemming, omdat hij bijvoorbeeld het toegelaten aantal uren overschrijdt of een andere activiteit uitoefent, dan moet hij zijn controlekaart invullen door het overeenstemmende vakje zwart te maken vóór het begin van de activiteit. Hij ontvangt dan geen uitkeringen voor die dagen.

 

Als de werkloze niet is vrijgesteld en de formaliteiten niet naleeft, verliest hij het recht op een uitkering. De ten onrechte ontvangen uitkeringen worden teruggevorderd en de werkloze riskeert een uitsluiting van het recht op uitkeringen gedurende meerdere weken, tenzij de directeur van het werkloosheidsbureau oordeelt dat de activiteit niet de karakteristieken vertoont van arbeid die kan worden ingeschakeld in het economische ruilverkeer.

 

Voor de controle op de tewerkstelling van vrijwilligers zijn in principe alle sociale-inspectiediensten bevoegd, elk voor het toezicht op de reglementering die binnen het eigen bevoegdheidsdomein valt en ongeacht of de betrokkene een leefloon, een werkloosheidsvergoeding of een vervangingsuitkering geniet. Als er naar aanleiding van een controle een betwisting is tussen de persoon die een werkloosheidsuitkering geniet en beweert vrijwilliger te zijn, en een sociaal inspecteur, dan kan die persoon zich wenden tot de plaatselijke RVA-directeur.

 

18.03  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, het probleem doet zich eigenlijk op de volgende wijze voor. Vrijwilligers krijgen vaak extra opdrachten van de inspecteurs. U hebt nu vermeld op welke manier een persoon die vrijwilligerswerk doet, dat moet aangeven. Het probleem doet zich echter vooral voor op het moment van de controle bij de inspecteurs, die naar bijkomende informatie vragen. Daarover bestaat er onduidelijkheid. In hoeverre kan een inspecteur dat?

 

Immers, een vrijwilliger geeft zich aan bij de RVA en verklaart daar welke job hij uitoefent. Op het moment dat de inspecteur zijn controle komt uitoefenen, wordt er extra informatie gevraagd en worden de vrijwilligers eigenlijk vooral onder druk gezet.

 

Mevrouw de minister, ik dank u voor de duidelijkheid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de minister van Werk over "de leeftijdsgrens van 65 jaar bij kandidaatstelling bij sociale verkiezingen" (nr. 12066)

19 Question de Mme Meryame Kitir à la ministre de l'Emploi sur "la limite d'âge de 65 ans pour être candidat aux élections sociales" (n° 12066)

 

19.01  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, de regering heeft beslist om de regels met betrekking tot de toelating tot werken na de leeftijd van 65 jaar te versoepelen. Om deze werknemers een volwaardige plaats op de werkvloer te bieden, lijkt het wenselijk dat ook zij het recht hebben om zich bij sociale verkiezingen verkiesbaar te stellen en om de wettelijke ontslagbescherming te genieten, eenmaal verkozen.

 

De kandidaatstelling kan enkel gebeuren door werknemers jonger dan 65 en de ontslagbescherming geldt ook alleen voor werknemers jonger dan 65.

 

Mevrouw de minister, wat is het aandeel van zestigplussers bij de personen die werden verkozen? Welke concrete gevolgen zijn er voor de werknemer die zetelt in de ondernemingsraad of in het comité voor preventie en bescherming op het werk, en die de leeftijd van 65 bereikt en aan het werk blijft? Welke stappen wil de regering ondernemen teneinde de leeftijdscriteria inzake de verkiesbaarheid en ontslagbescherming bij sociale verkiezingen aan te passen?

 

19.02 Minister Monica De Coninck: De verkiesbaarheidsvoorwaarden om zich kandidaat te stellen in het kader van de sociale verkiezingen vindt u in artikel 19 van de wet van 20 september 1948. In dit kader wordt bepaald dat de kandidaat de leeftijd van 65 jaar niet mag hebben bereikt. De verkiesbaarheidsvoorwaarden moeten op de datum van de verkiezingen vervuld zijn.

 

De voornoemde wetten geven ook de gevallen weer waarin het mandaat van de personeelsafgevaardigde een einde neemt.

 

Het feit dat men de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, is niet als zodanig opgenomen als geval van mandaatbeëindiging.

 

Hoewel een werknemer zich dus niet meer kandidaat kan stellen indien hij op de verkiezingsdatum 65 jaar of ouder is, maakt het feit dat hij als personeelsafgevaardigde deze leeftijd bereikt, tijdens de zittingsperiode van het overlegorgaan, op zich geen einde aan zijn mandaat.

 

Hij mag dus nog geen 65 jaar zijn op het moment van de verkiezingen, maar hij mag ouder zijn dan 65 zolang hij blijft werken. Voor zover hij in dienst blijft, kan hij zijn mandaat nog voltooien tot aan de volgende sociale verkiezingen. Dan zal hij al zo’n gezegende leeftijd hebben dat hij waarschijnlijk niet meer werkt, maar men weet het nooit.

 

Voorts bepaald artikel 2, § 2 van de wet van 19 maart 1991 houdende de bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden dat de bijzondere ontslagbescherming niet meer wordt toegekend aan de personeelsafgevaardigden die de leeftijd van 65 jaar bereiken, behoudens wanneer de onderneming de gewoonte heeft de categorie van werknemers waartoe zij behoren in dienst te houden.

 

Een personeelsafgevaardigde die de leeftijd van 65 jaar bereikt, kan dus onder dezelfde omstandigheden als de niet-afgevaardigden worden ontslagen met het oog op zijn pensionering. Hierdoor wordt voorkomen dat mensen zich bij de sociale verkiezingen laten verkiezen om niet te kunnen worden ontslagen na hun 65 jaar.

 

Overeenkomstig de bepalingen van de wet van 4 december 2007 betreffende de sociale verkiezingen moeten de ondernemingen die een procedure sociale verkiezingen organiseren een aantal gegevens bezorgen aan de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Op basis van deze gegevens worden officiële statistieken opgemaakt. In dit raam dienen onder meer gegevens aangaande het aantal voorgedragen kandidaten en het aantal verkozenen te worden gecommuniceerd. Naast een desgevallende vermelding van de categorie van jeugdige werknemers is een specificatie betreffende de leeftijd van de kandidaten en verkozenen niet vereist.

 

Bijgevolg beschik ik als minister van Werk niet over specifieke gegevens aangaande het aantal verkozen zestigplussers, zoals u vraagt. Het zou echter wel interessant zijn om dat in de toekomst op te nemen, als de vakbonden daarmee akkoord gaan.

 

In verband met uw vraag naar mogelijke aanpassingen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden en de ontslagbescherming op het vlak van de leeftijdscriteria, zal het de sociale partners toekomen om de regelgeving te herbekijken en eventuele wijzigingen dienaangaande op te nemen in een advies met het oog op de organisatie van de volgende sociale verkiezingen, die normaal plaatsvinden in 2016.

 

19.03  Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik vind het belangrijk dat iemand die 65 jaar is en ervoor gekozen heeft om langer te werken en die zich toch nog verkiesbaar wil stellen, het recht heeft om zich verkiesbaar te stellen. Dat is op dit moment niet mogelijk.

 

Ik hoop dat de sociale partners eruit geraken en dit toch mogelijk maken. Indien dat niet zo is, zal ik u opnieuw ondervragen om hieromtrent eventueel initiatieven te nemen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de M. David Clarinval à la ministre de l'Emploi sur "l'abandon d'un bâtiment de l'ONEM à Namur" (n° 12219)

20 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Werk over "het leegstaande gebouw van de RVA te Namen" (nr. 12219)

 

20.01  David Clarinval (MR): Monsieur le président, madame la ministre, en 2011, la Ville de Namur a sanctionné les propriétaires de vingt bâtiments privés inoccupés. Une taxe de 150 euros par mètre de façade et par étage est imposée après six mois d'inoccupation. Le but de cette taxe est d'inciter les propriétaires à ne pas laisser leurs immeubles inoccupés et à les inviter à les rénover.

 

En outre, les autorités namuroises ont épinglé plusieurs bâtiments publics vides et délabrés. L'un d'eux est sis au numéro 4 de la rue Lelièvre, près de la place Saint-Aubain. Cet immeuble, qui appartient à l'ONEM, est inoccupé depuis 2006 et se trouverait dans un état déplorable. La presse souligne la mauvaise gestion de l'ONEM dans ce dossier et indique que cet organisme ignorerait même l'existence du bâtiment.

 

Madame la ministre, pouvez-vous m'indiquer pourquoi l'ONEM n'a jamais occupé ces locaux? En avez-vous pris connaissance? Est-il exact que cet organisme soit propriétaire du bâtiment? Si oui, que comptez-vous faire pour remédier à cette situation?

 

20.02  Monica De Coninck, ministre: Monsieur Clarinval, je visite Namur tous les jours. Je confirme que les bâtiments situés aux numéros 4 et 6 de la rue Lelièvre sont bien la propriété de l'ONEM. Tous deux constituent un ensemble et sont utilisés comme immeubles de bureaux loués à la province de Namur.

 

Le numéro 4 sert principalement d'accès, tandis que les bureaux ont été installés au numéro 6. Le premier n'est plus en bon état et nécessite de ce fait de grands investissements. C'est pourquoi l'ONEM a décidé de vendre ces deux immeubles.

 

20.03  David Clarinval (MR): Je vous remercie. Cette décision est-elle récente?

 

20.04  Monica De Coninck, ministre: Je l'ignore.

 

20.05  David Clarinval (MR): D'après mes informations, les responsables locaux de l'ONEM ont déclaré ignorer l'existence de ce bâtiment.

 

20.06  Monica De Coninck, ministre: Dès que je me serai renseignée, je vous enverrai la réponse.

 

20.07  David Clarinval (MR): En tout cas, je vous remercie et prends bien note que la vente des deux immeubles est programmée.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

21 Questions jointes de

- Mme Juliette Boulet à la ministre de l'Emploi sur "le futur des travailleurs civils du SHAPE" (n° 12759)

- M. Franco Seminara à la ministre de l'Emploi et au ministre de la Défense sur "la situation du personnel civil du SHAPE" (n° 12898)

21 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Werk over "de toekomst van het SHAPE-burgerpersoneel" (nr. 12759)

- de heer Franco Seminara aan de minister van Werk en aan de minister van Landsverdediging over "de situatie van het SHAPE-burgerpersoneel" (nr. 12898)

 

21.01  Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, comme vous le savez, le SHAPE à Casteau constitue le plus grand quartier général des forces alliées basé en Europe. Aujourd'hui, le personnel civil du SHAPE est inquiet pour son sort. En effet, le 1er janvier 2014, sa prise en charge ne sera plus du ressort de l'OTAN mais bien de celui de l'État belge, faisant ainsi planer le doute sur leur avenir à l'horizon 2014.

 

Quelque 150 des 250 membres du personnel civil ont ainsi manifesté leur inquiétude, jeudi dernier, devant la propriété du Commandant suprême des forces alliées en Europe (SACEUR). Selon les syndicats, aucune information claire ne circulerait quant à la future organisation du travail et au maintien de leur emploi notamment à cause du statut "hybride" de cette catégorie civile de personnel.

 

Madame la ministre, quelles sont les obligations de reprise du personnel SHAPE imposées à la Belgique dans le cadre d'une quelconque convention internationale et de la Politique de Siège? Où en sont aujourd'hui les négociations en cours? Pourquoi les syndicats ne semblent-ils pas suffisamment informés dans ce dossier? Combien de travailleurs pourraient-ils potentiellement être concernés par la reprise du personnel civil par l'État/armée belge? En cas de reprise du personnel civil, comment celle-ci s'effectuera-t-elle, sous quelles conditions et dans quel cadre?

 

21.02  Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, cher collègue, en exécution de la décision du conseil de l'OTAN du 8 février 2011, la Belgique devra reprendre une série de tâches administratives et logistiques en tant que host nation. La date limite est le 1er janvier 2014.

 

Au mois de mars dernier, une série de groupes de travail Belgique-SHAPE ont été créés pour traiter des différentes matières. Les résultats de ces négociations techniques ont abouti à un premier rapport. Ce rapport sera soumis dans les prochaines semaines à un groupe de travail inter-cabinets au niveau du gouvernement fédéral. Aucune décision n'a encore été prise à cet égard. Je ne peux vous en dire plus pour l'heure.

 

Pour ce qui concerne la question du remplacement des travailleurs qui quittent le SHAPE actuellement, ce dernier procède effectivement à un remplacement par des intérimaires, dès lors qu'il est prévu un transfert de compétences du SHAPE à l'État hôte.

 

En ce qui concerne le protocole complémentaire de l'accord de 1967, dont les négociations ont été entamées en 2008, j'ai appris qu'il se trouve dans sa phase finale. Il prévoit un équilibre entre les NBS belges et non belges.

 

21.03  Franco Seminara (PS): Madame la ministre, je me suis rendu sur place pour y rencontrer les travailleurs qui m'ont interpellé. C'est la raison pour laquelle je me suis permis de vous interroger. J'espère que le rapport interministériel sera présenté le plus rapidement possible et que nous obtiendrons des informations beaucoup plus précises à ce moment-là.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Question de M. Franco Seminara à la ministre de l'Emploi sur "l'effet du 'tax shelter' sur l'emploi dans les secteurs liés à l'audiovisuel" (n° 12856)

22 Vraag van de heer Franco Seminara aan de minister van Werk over "het effect van de taxshelter op de tewerkstelling in de audiovisuele sectoren" (nr. 12856)

 

22.01  Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, depuis 2004, le tax shelter est un incitant fiscal en faveur des sociétés qui prêtent ou investissent en vue de financer la production d'une œuvre audiovisuelle belge agréée.

 

Le mécanisme leur permet de réaliser une exonération fiscale de 150 % des montants investis. Pour ce faire, une convention-cadre doit être conclue avec une société résidente de production. Certaines entreprises prennent conseil auprès d'un nouveau type de société qui réalise un travail de liaison entre investisseurs et boîtes de production en recherche de financement.

 

Parmi les obligations qui participent au fonctionnement du tax shelter, il est exigé d'utiliser majoritairement sur le territoire national les fonds provenant des entreprises belges. Cette exigence augmente de façon significative le nombre de films tournés en Belgique et fait travailler plus de sociétés, d'acteurs et de figurants belges. Les entreprises qui opèrent avec le secteur de l'audiovisuel ont expliqué avoir enregistré une augmentation significative de leurs commandes, notamment en matériel de tournage.

 

Afin d'avoir plus d'informations sur les bons résultats en matière d'emploi que semble présenter le tax shelter, je souhaiterais, madame la ministre, vous poser deux questions.

 

Disposez-vous de chiffres concernant l'évolution de l'emploi dans le secteur de l'audiovisuel belge depuis l'instauration du tax shelter?

 

Des emplois indirects, notamment via l'émergence de nouvelles sociétés intermédiaires, semblent également avoir pu être créés. Disposez-vous d'estimations à ce sujet?

 

22.02  Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, à la question de l'honorable membre qui souhaite disposer d'informations sur la contribution à l'emploi de la mise en place de la législation sur le tax shelter, je ne peux fournir qu'une réponse approximative.

 

Pour des raisons évidentes de protection de la vie privée, les données auxquelles mon administration a accès ont été anonymisées, ce qui signifie que mes services ne disposent pas d'une liste des entreprises qui ont directement bénéficié de cette aide à la production audiovisuelle et d'une information précise sur l'emploi correspondant.

 

En revanche, mes services ont pu fournir l'évolution de l'emploi dans les secteurs d'activité où se situent, entre autres, les entreprises qui sont directement concernées par la mise en place de la législation susmentionnée.

 

Dans les statistiques de l'ONSS sur l'emploi salarié, on a pu ainsi identifier l'évolution de l'emploi dans le secteur de la production de films cinématographiques, de vidéos et de programmes de télévision. L'emploi salarié y est passé de 1 885 unités en 2006 à 2 564 unités en 2011, soit presque 700 postes supplémentaires.

 

Pour des raisons de rupture de séries, ces données ne sont pas directement comparables à celles dont on dispose pour les années antérieures.

 

En réponse à votre deuxième question, aucune évaluation n'a été faite des effets indirects sur l'emploi résultant de la mise en place de la législation sur le tax shelter.

 

22.03  Franco Seminara (PS): Madame la ministre, je vous remercie. Ces résultats sont encourageants. Il faut continuer le combat, qui est permanent.

 

22.04  Monica De Coninck, ministre: C'est surtout très important pour le cinéma francophone en Belgique.

 

22.05  Franco Seminara (PS): Oui, c'est bien! Merci beaucoup.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Emploi sur "le mal-être des chômeurs" (n° 12520)

23 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Werk over "het onbehagen van de werklozen" (nr. 12520)

 

23.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, Le Soir et la RTBF nous livrent, ce mardi 12 juin, les résultats d'une enquête menée par l'Institut de sondage Dedicated Research sur l'état de bien-être psychologique de la population en Belgique francophone pour le compte de Solidaris mutualité socialiste et sous le conseil scientifique du Dr William Pitchot, psychiatre au CHU de Liège.

 

Les réponses des personnes sondées indiquent clairement que leur moral est en berne et que notre société est de plus en plus anxiogène. Cela s'aggrave depuis cinq ans, selon les auteurs de l'étude. SeuI un Belge sur quatre ne ressent aucun mal-être, les autres sondés expriment des intensités de mal-être et de souffrances psychiques variables. Mais un sur dix exprime un profond mal-être permanent.

 

En effet, les chiffres révélés par cette enquête sur un échantillon de 1 000 personnes sont particulièrement inquiétants: 8 % des sondés ont déjà tenté de se suicider (avec 18 % de tentatives chez les 18-25 ans), 10 % se trouvent souvent ou très souvent en situation d'angoisse, d'anxiété ou de dépression, 5 % sont en dépression sévère. Chez les demandeurs d'emploi, on trouve 22 % de cas de dépression et 45 % craignent de tomber dans la précarité. Il ressort de l'enquête que les principales victimes de ces pourcentages affolants sont les femmes, les chômeurs et les jeunes entre 18 et 25 ans. Le constat de ce sondage est validé par un deuxième volet de l'enquête qui a consisté à interroger 130 professionnels de la santé.

 

Madame la ministre, avez-vous pris connaissance de cette étude? Quelles réflexions en tirez-vous? Ne craignez-vous pas que le contrôle de la disponibilité et la réduction des allocations de chômage aggravent stress, dépression et tentatives de suicide?

 

23.02  Monica De Coninck, ministre: Monsieur le président, madame Genot, je suis heureuse que vous posiez cette question.

 

Je crains que les mesures prises par le gouvernement en matière de chômage ne soient souvent considérées que du point de vue de leurs effets négatifs potentiels. En effet, on ne tient pas suffisamment compte des effets positifs qui sont poursuivis. Ainsi, le contrôle de la disponibilité, en particulier en ce qui concerne le suivi du comportement actif de recherche d'emploi, est en premier lieu un moyen permettant d'accompagner, d'aider et de motiver les demandeurs d'emploi le plus vite possible. L'objectif est de ne pas laisser les demandeurs d'emploi livrés à eux-mêmes.

 

Nul ne peut contester le fait que rechercher un emploi peut causer du stress, des doutes ou de la frustration. Il ressort de l'expérience des facilitateurs ONEM qui mènent les entretiens que les demandeurs d'emploi puisent souvent des forces dans le fait qu'ils peuvent se décharger, en racontant les difficultés qu'ils rencontrent sur le marché de l'emploi.

 

Nombreuses sont les études qui démontrent qu'il est important de trouver un emploi. En effet, le travail procure non seulement un revenu mais aussi une place dans la société. Le travail aide aussi à se forger une identité et favorise les contacts sociaux. Il offre également des possibilités d'appliquer et de développer ses compétences et d'augmenter l'estime de soi.

 

Le suivi du comportement de recherche d'emploi est conçu de telle manière que l'on tient toujours compte de la situation spécifique du demandeur d'emploi. Ainsi, la législation prévoit explicitement que, lors de l'évaluation des efforts fournis pour trouver du travail, on tient notamment compte de l'âge du demandeur d'emploi, de son niveau de formation, de ses capacités, de sa situation sociale et familiale, de ses possibilités de déplacement et des éléments potentiels de discrimination.

 

Les facilitateurs de l'ONEM tiennent le plus possible compte des éléments qui sont évoqués par les services régionaux de l'Emploi. Je pense ici notamment aux problèmes liés aux difficultés médicales, mentales, psychiques et psychiatriques.

 

En ce qui concerne la dégressivité, je souhaite insister sur le fait que le nouveau système prévoit aussi des exceptions pour les groupes vulnérables, tels que les personnes qui ont atteint l'âge de 55 ans, qui ont une carrière professionnelle de 20 ans ou qui prouvent une incapacité de travail réduite permanente d'au moins 33 %. L'allocation de ces catégories n'est pas soumise à la dégressivité. Pour les autres catégories, cela peut être le cas, mais, les personnes isolées et les cohabitants avec un revenu unique reçoivent une allocation qui dépasse le revenu d'intégration.

 

23.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Trouver un emploi, bénéficier d'un bon suivi ou même d'une bonne formation est bon pour l'estime de soi et le moral.

 

La difficulté réside dans le fait que ce n'est pas ce qui est actuellement proposé. Pour ma part, j'ai eu l'occasion de rencontrer énormément de personnes qui sont très anxieuses à l'idée de rencontrer les facilitateurs, ce même quand elles effectuent réellement des recherches en vue de trouver un emploi.

 

Par ailleurs, le peu de temps dont disposent ces derniers pour réaliser leur mission ne leur permet pas d'exercer un véritable suivi, d'accompagner réellement les demandeurs d'emploi, ni de tenir compte de la situation spécifique de chacun. J'attire ici votre attention sur le fait que ce sont des facilitateurs qui m'ont informée de cette situation. À Bruxelles, par exemple, vu le temps nécessaire à la préparation d'un dossier, à la rédaction des rapports, etc., les facilitateurs ne peuvent accorder que 10 ou 15 minutes par personne. Ce laps de temps n'est pas suffisant pour…

 

23.04  Monica De Coninck, ministre: (…)

 

23.05  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Non, je parle ici du rôle des facilitateurs qui relèvent de la compétence fédérale. Les Régions sont compétentes pour l'accompagnement, etc., qui est d'ailleurs très insuffisant en Région bruxelloise, vu le nombre de chômeurs.

 

Pour en revenir aux facilitateurs, ces derniers ne disposent que de 10, voire 15 minutes pour effectuer leur travail.

 

Vous dites que la dégressivité ne touchera pas les personnes vulnérables. Or je puis vous dire que je rencontre quotidiennement des parents devant payer leur loyer en Région bruxelloise. Vu le niveau de leurs allocations, la moindre dégressivité va davantage encore les fragiliser, alors qu'ils sont déjà sur la corde raide.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

24 Samengevoegde vragen van

- de heer Frank Wilrycx aan de minister van Werk over "de aanwezigheidsregistratie van bouwvakkers" (nr. 12311)

- de heer Peter Luykx aan de minister van Werk over "de controle op bouwvakkers" (nr. 12319)

24 Questions jointes de

- M. Frank Wilrycx à la ministre de l'Emploi sur "l'enregistrement de la présence des ouvriers du bâtiment" (n° 12311)

- M. Peter Luykx à la ministre de l'Emploi sur "le contrôle des ouvriers du bâtiment" (n° 12319)

 

24.01  Frank Wilrycx (Open Vld): Mevrouw de minister, de federale regering heeft een wetsontwerp over de registratie van bouwvakkers opgemaakt. Mijn vraag werd daarvoor ingediend. Er wordt getracht om door middel van een verplichte elektronische aanwezigheidsregistratie de sociale fraude op grote bouwwerven aan te pakken en de veiligheid te vergroten.

 

Een strenge aanpak van de sociale fraude op bouwwerven is verantwoord. Er moet evenwel over gewaakt worden, gezien de hoge loonkosten en de vele administratieve beslommeringen waarmee bouwondernemers vandaag worden geconfronteerd, dat de invoering van allerhande nieuwe verplichtingen kostenneutraal is, zowel voor de werkgevers als voor de bouwheren.

 

Met betrekking tot de veiligheid op de werven verwijs ik naar de reeds stringente regeling in het KB betreffende de tijdelijke en mobiele werkplaatsen, meer bepaald wat de verplichte aanstelling van een veiligheidscoördinator betreft. Ook hier is het principe non bis in idem een aangewezen leidraad. Het zou overbodig zijn om bouwondernemers verplichtingen op te leggen waaraan zij nu al, in het kader van een andere wet, moeten voldoen. Bovendien lijkt het raadzaam om bij de implementatie optimaal rekening te houden met de huidige verplichtingen in het kader van het KB betreffende de tijdelijke en mobiele werkplaatsen.

 

Ten eerste, waar en volgens welke uitvoeringsmodaliteiten zal de aanwezigheidsregistratie moeten gebeuren?

 

Ten tweede, wordt er gewerkt met een systeem van meldpalen?

 

Ten derde, hoe verhoudt de verstrenging zich tot de actuele verplichtingen in het kader van het KB betreffende de tijdelijke en mobiele bouwplaatsen?

 

Ten vierde, hoe zal erover gewaakt worden dat de nieuwe regeling wordt ingevoerd met minimale extra administratieve verplichtingen voor de bouwondernemingen?

 

Ten vijfde, zal de invoering van de aanwezigheidsregistratie volledig kostenneutraal zijn voor de bouwondernemingen?

 

Ten zesde, welke concrete financiële meerkosten zal de invoering van het systeem met zich meebrengen?

 

Ten slotte, zullen er extra personeelsleden moeten worden aangeworven voor de correcte uitvoering van het nieuwe stelsel?

 

24.02 Minister Monica De Coninck: Het wetsontwerp is zeer breed opgesteld, omdat we alle technische mogelijkheden open wilden laten. Dat betekent dat een registratie zowel op de bouwwerf als vanuit de zetel van de onderneming mogelijk is.

 

Via de uitvoeringsbesluiten moeten we echter de wijze van de registratie nog verder uitwerken. Dat zal gebeuren in onderling overleg met de partners, opdat we maximaal rekening kunnen houden met de realiteit van een bouwwerf en van de ondernemingen.

 

Het wetsontwerp laat nog alle mogelijke systemen toe, bijvoorbeeld meldpalen. Men kan ook een beroep doen op bedrijven die gespecialiseerd zijn in het doorgeven van informatie via gsm, zoals gebruikt wordt bij parkeersystemen. De meeste werknemers beschikken nu eenmaal over een gsm. Kortom, we zijn de mogelijkheden en de bijhorende kostprijs aan het onderzoeken.

 

De veiligheidscoördinator is ertoe gehouden de coördinatie van de activiteiten van de verschillende aannemers die tegelijkertijd of achtereenvolgens aanwezig zijn op een bouwwerf, te verzekeren. Hij beschikt daarvoor over een coördinatiedagboek en een veiligheids- en gezondsheidsplan, dat hij eventueel aanvult en waarin preventiemaatregelen worden opgenomen die de veiligheid en de gezondheid van de werknemers moeten garanderen.

 

Die instrumenten zijn echter onvoldoende verfijnd om een correct overzicht te krijgen van de reële aanwezigheid van de werknemers en de verschillende aannemers waarvoor ze werken op de bouwplaats. Bij gebrek aan die informatie is het moeilijk na te gaan of de veiligheids- en gezondheidsregels die van toepassing zijn op de bouwplaatsen, worden nageleefd en of er voldoende controle is. De aanwezigheidsregistratie op bouwwerven is onontbeerlijk, opdat de coördinatie op de bouwplaats haar doel zou bereiken.

 

De elektronische aanwezigheidsregistratie op bouwwerven kan op termijn het gedeelte van het coördinatiedagboek dat betrekking heeft op de opsomming van de aanwezige aannemers en onderaannemers vervangen en zal dan ook bijdragen tot een administratieve vereenvoudiging. Anders moeten zij immers toch ook op een of andere manier invoeren wie daar heeft gewerkt en hoeveel uren hij of zij daar aanwezig is geweest, dus waarom zouden wij dat niet invoeren op een vernieuwende manier, met name via een elektronische registratie? Wij zijn van plan om dat ook te gebruiken als leidraad bij de uitvoeringsbesluiten.

 

Bovendien zal het invoeren van de elektronische aanwezigheidsregistratie tot gevolg hebben dat de administratieve verplichtingen met betrekking tot de tijdelijke werkloosheid worden verminderd. Zo krijgen wij een evenwicht tussen de administratieve lasten.

 

Als men het op korte termijn bekijkt, zal het waarschijnlijk niet kostenneutraal zijn. Uit de voorstudie van Smals bleek de mogelijke kostprijs tussen 500 en 1 000 euro per onderneming. De ondernemingen, zeker de kleinere, zullen dit echter kunnen terugverdienen omdat malafide aannemers uit de boot zullen vallen.

 

Zwart werk zal minder mogelijk zijn en men zal meer prestaties moeten aangeven. Dat betekent dat er minder oneerlijke concurrentie zal zijn, vooral van buitenlandse koppelbazen. Door een verbetering van de veiligheid op de bouwwerven kan er ook een grotere productiviteit worden bereikt.

 

De meerkosten voor de overheid zullen ook afhankelijk zijn van het concrete systeem dat zal worden gebruikt. In ieder geval zullen wij gerichtere controles kunnen uitvoeren en kunnen nakijken of er niet wordt gecumuleerd tussen werken en stempelen of ziekte. Uiteraard zullen wij ook nog op het terrein moeten gaan.

 

Ik ben er zeker van dat mijn inspectiediensten, zowel TSW, het Toezicht op de Sociale Wetten, als TWW, het Toezicht op het Welzijn op het Werk, hiervoor bijkomend personeel en bijkomende middelen nodig zullen hebben.

 

Wij kunnen nog geen concrete berekening van de impact van deze maatregel geven. Alles is afhankelijk van de technische realisatie van deze elektronische aanwezigheidsregistratie.

 

24.03  Frank Wilrycx (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

25 Vraag van de heer Frank Wilrycx aan de minister van Werk over "de beperking van het recht op werkloosheidsuitkeringen tot 65 jaar" (nr. 12692)

25 Question de M. Frank Wilrycx à la ministre de l'Emploi sur "la limitation à 65 ans du droit aux allocations de chômage" (n° 12692)

 

25.01  Frank Wilrycx (Open Vld): Mevrouw de minister, een van de doelstellingen van deze regering is om mensen aan te moedigen om langer op de arbeidsmarkt actief te blijven. Het is vanzelfsprekend dat mogelijke hindernissen worden weggewerkt.

 

Voor arbeiders die na de pensioenleeftijd van 65 jaar blijven werken, rijst echter een probleem in de werkloosheid. Volgens het KB van 25 november 1991 betreffende de werkloosheidsreglementering hebben zij geen recht op een werkloosheidsvergoeding. Dat kan tot vervelende situaties leiden in het geval van tijdelijke werkloosheid, bijvoorbeeld bij weerverlet in de bouw.

 

Voor zover het gaat om mensen die al gepensioneerd zijn en bijverdienen, betekent zo’n periode van tijdelijke werkloosheid, zoals bij weerverlet, niet dat zij zonder vervangingsinkomen vallen. Voor vijfenzestigplussers die nog niet met pensioen zijn, betekent dat echter dat zij, hoewel zij in gelijkaardige omstandigheden werken als hun jongere collega’s, niet van hetzelfde sociale voordeel kunnen genieten. In het slechtste geval hebben zij dus helemaal geen inkomen tijdens het weerverlet.

 

Hoe kan de verschillende behandeling van niet-gepensioneerde vijfenzestigplussers ten aanzien van jongere werknemers worden verklaard, met betrekking tot het recht op een uitkering voor tijdelijke werkloosheid? Waarom wordt geen rekening gehouden met het feit dat een vijfenzestigplusser die nog actief is, al dan niet een pensioen ontvangt? Hoeveel klachten ontving de RVA het afgelopen jaar omtrent die problematiek?

 

Is de minister van plan om de werkloosheidsreglementering aan te passen, zodat werknemers, conform de objectieven van het regeerakkoord, ook na 65 jaar en voor zover zij nog niet gepensioneerd zijn, kunnen genieten van een vergoeding wegens tijdelijke werkloosheid?

 

25.02 Minister Monica De Coninck: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Wilrycx, de werkloosheidsreglementering bepaalt dat geen werkloosheidsuitkeringen meer kunnen worden toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de 65e verjaardag. Dat is een autonome bepaling die losstaat van een andere bepaling in de regelgeving, waarin wordt voorzien dat het genot van werkloosheidsuitkeringen niet kan worden toegekend wanneer men bijvoorbeeld een volledig rustpensioen, een niet-cumuleerbaar onvolledig rustpensioen of een niet-cumuleerbaar overlevingspensioen geniet. Die bepaling is van toepassing op alle types van werkloosheidsuitkeringen en dus ook op de uitkeringen die worden toegekend in geval van tijdelijke werkloosheid.

 

Vanaf de leeftijd van 65 jaar is een oudere werknemer immers in de mogelijkheid om een rustpensioen aan te vragen. De werkloosheidsreglementering sluit aan op de pensioenwetgeving en verzekert een vervangingsinkomen voor diegenen die geen aanspraak kunnen maken op het recht op een rustpensioen omdat zij die leeftijd nog niet hebben bereikt.

 

De verschillende socialezekerheidsstelsels moeten in hun globaliteit worden bekeken. Zij verzekeren elk het inkomen van een werknemer en vullen elkaar aan. Wat het ene stelsel ten laste kan nemen, neemt het andere stelsel niet ten laste.

 

Vanaf de leeftijd van 65 jaar heeft de werknemer de mogelijkheid om zijn rustpensioen, onder minder strikte voorwaarden, te combineren met een beroepsactiviteit. In dat geval verzekert het pensioenstelsel het vervangingsinkomen van de werknemer voor de tijdelijke inactiviteitsperiodes gelegen in een tewerkstellingsperiode.

 

De RVA heeft tot op vandaag één klacht over dat onderwerp geregistreerd. Het zal dan waarschijnlijk dezelfde zijn als die uit uw vraag.

 

In het licht van het voorgaande lijkt een wijziging van de regelgeving aangaande de werkloosheidsverzekering niet wenselijk. Het is immers niet de bedoeling om uitgaven die normaal ten laste van het pensioenstelsel vallen, over te hevelen naar de werkloosheidssector.

 

Voor ziekte geldt een vergelijkbare regeling. Wie de pensioengerechtigde leeftijd bereikt heeft, maar toch nog wil blijven werken, kan dat. Ik neem het voorbeeld van iemand die nog jonger is dan 65 jaar en bijvoorbeeld al vanaf 62 recht heeft op een pensioen. Die persoon mag echter niet ziek worden. Van zodra die persoon langdurig ziek wordt, is hij eigenlijk verplicht om zijn pensioen aan te vragen.

 

Voor gehandicapten geldt hetzelfde. Vanaf 65 jaar valt men niet langer onder het gehandicaptenstelsel, men gaat dan naar het pensioenstelsel. Dat is blijkbaar het principe. Ik begrijp natuurlijk uw bekommernis. Als een vijfenzestigplusser werkt en weerverlet heeft, dan heeft hij eigenlijk geen inkomen. Men moet die persoon dus eigenlijk adviseren om sowieso zijn pensioen aan te vragen en bijkomend te gaan werken. Dan mag hij natuurlijk slechts een bepaald bedrag verdienen.

 

25.03  Frank Wilrycx (Open Vld): Voor wie na de leeftijd van 65 jaar gewoon wil blijven verder werken als arbeider is er dus momenteel niet direct een oplossing?

 

25.04 Minister Monica De Coninck: Nee. Ik wil daar wel eens over praten met mijn collega, de heer Van Quickenborne, die verantwoordelijk is voor de pensioenen. Ik weet dat men daar bezig is met mensen die ook na de leeftijd van 65 jaar willen blijven werken. Dat ligt echter nogal gevoelig, omdat sommige partners vrezen dat als men daarmee begint men ook de feitelijke pensioenleeftijd aan het optrekken is. Men zou mensen dan bijna dwingen om langer dan tot 65 jaar te werken.

 

Een andere oplossing zou zijn dat iedereen zijn pensioen op 65 jaar neemt en dat men dan onbeperkt mag bijverdienen. Dat kan men ook doen. Ook een tussenoplossing is mogelijk. Voorlopig is dat evenwel de reden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.07 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.07 heures.