Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société	Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing
du Mardi 19 juin 2012 Matin ______	van Dinsdag 19 juni 2012 Voormiddag ______

De vergadering wordt geopend om 10.16 uur en voorgezeten door de heer Hans Bonte.

La séance est ouverte à 10.16 heures et présidée par M. Hans Bonte.

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "brucellose" (nr. 11940)

- de heer Christophe Bastin aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "brucellose" (nr. 12530)

01 Questions jointes de

- Mme Nathalie Muylle à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la brucellose" (n° 11940)

- M. Christophe Bastin à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la brucellose" (n° 12530)

01.01 Nathalie Muylle (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag dateert van eind mei. Daarom zou ik ze een beetje willen actualiseren.

Ik zal de hele historie van de verschillende haarden van brucellose niet herhalen. Ik heb begrepen dat er na 18 mei in ons land een zestal haarden zijn, waarvan de jongste uitbraak vrij specifiek is, omdat er sprake is van brucella suis biovar 2, wat een zeer weinig voorkomend type is, waarover in de literatuur weinig te vinden is.

Er staan vandaag 506 bedrijven onder toezicht. Ik had ook begrepen dat u meer dan 9 000 stalen zou laten nemen. Zo werd ook de meest recente haard ontdekt. Op Europees niveau zou er eind mei een vergadering over de status geweest zijn.

Wat is vandaag de stand van zaken in onze bedrijven? Wat is de stand van zaken betreffende de maatregelen? Hoe zit het met de monsters? Zijn daarvan nog resultaten bekend?

Wat is onze status op EU-niveau?

Brucellose is ook overdraagbaar op mensen als die besmet materiaal manipuleren. Zijn er via de testen mensen mee in aanraking gekomen? Wat is de stand van zaken?

De voorzitter: Aangezien de heer Bastin er niet is, zal hij het antwoord in het verslag lezen.

01.02 Minister Sabine Laruelle: Ik heb een tweetalig antwoord, omdat er inderdaad ook een vraag bij was van de heer Bastin.

En ce qui concerne l'état des lieux de la propagation de la maladie, tous les animaux des six foyers ont été abattus.

Pour le suivi des cinq foyers de Brucella abortus, liés au premier foyer de brucellose détecté en province de Namur, 444 troupeaux ont un second bilan réalisé. Les autres – il en reste 19 – sont en cours. Ce second bilan a permis de détecter un sixième foyer à Temploux, qui n'avait entraîné aucun blocage supplémentaire.

À la suite des adaptations faites après la détection du sixième foyer (suivi des séro-agglutinations avec évolution inquiétante entre le premier et le deuxième bilan), certains de ces troupeaux peuvent encore être bloqués si des contacts avec l'un des foyers se sont produits dans les trois semaines avant le second bilan.

En ce qui concerne le cinquième foyer, le foyer de Corenne, trouvé à la suite d'analyses de lait de tank, c'est une Brucella suis, vraisemblablement due aux sangliers. Soixante-quatre exploitations ont été bloquées et sont aujourd'hui libérées à la suite des résultats reçus de la série de prises de sang réalisées. Comme cette Brucella est moins contagieuse, une seule analyse suffit.

In het kader van de nationale monitoring van tankmelk heeft het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen in april 8 656 monsters laten onderzoeken. Op basis van de analyseresultaten werd bijkomend onderzoek uitgevoerd op 23 veehouderijen. De aanwezigheid van brucellose kon daarbij worden uitgesloten op 22 veehouderijen. Op een enkele melkveehouderij heeft men brucellose gevonden.

Un deuxième tour a été mené fin mai, début juin sur plus ou moins le même nombre de troupeaux. Actuellement, 33 troupeaux ont été bloqués à la suite d'analyses de lait non conformes. Deux troupeaux ont des résultats de prises de sang non conformes. Les autres doivent encore faire le bilan (27) ou sont en attente de résultats (4).

En outre, quelques-uns doivent faire l'objet d'un nouveau prélèvement en raison de problèmes d'interprétation des résultats notamment.

Sinds het ontdekken van de eerste uitbraak heeft het FAVV elke maand, ter gelegenheid van de vergaderingen van het Permanent Comité voor de voedselveiligheid en de dierengezondheid, een uitgebreide stand van zaken voorgesteld aan de Europese Commissie en de andere lidstaten.

De Commissie en de lidstaten hebben en behouden het volste vertrouwen in de aanpak van de Belgische overheid. De eventuele opschorting van het brucellosevrij statuut van ons land is dan ook nog niet aan de orde geweest.

Depuis l'apparition du premier foyer de brucellose en mars, le Comité s'est réuni à trois reprises – la dernière fois étant les 4 et 5 juin. À aucun moment, il n'a remis en question le caractère indemne de la Belgique.

Het FAVV heeft geen weet van een besmetting van de mens als gevolg van de huidige uitbraken.

Men heeft bij alle uitbraken aan alle risicopersonen – de veehouders, hun gezin, het personeel, de betrokken dierenartsen en andere personen die direct in contact met de besmette dieren zijn gekomen – de nodige informatie verstrekt over het zoönotische karakter van de ziekte.

Tevens werd aan de betrokkenen geadviseerd om de nodige onderzoeken te laten uitvoeren.

Daarnaast heeft het FAVV in zijn communicatie over de uitbraken aan de landbouwsector, die vertrouwd is met het gezondheidsrisico dat brucellose voor de professionelen in de sector betekent, en aan het grote publiek steeds gewezen op het zoönotische karakter van de ziekte en de risico’s die eraan verbonden zijn.

Lors de la découverte d'un cas de brucellose, les mesures destinées à prévenir l'extension de la contamination sont l'analyse sérologique, puis l'abattage de tous les bovins du foyer ainsi que de tous les bovins qui ont quitté ce troupeau depuis le début présumé de la contamination, l'enquête épidémiologique destinée à identifier toutes les fermes qui ont eu un contact direct ou indirect avec le foyer ainsi que des analyses dans ces exploitations, l'interdiction de mise en pâture des bovins du foyer des fermes sous suspicion, sauf dérogation, et le nettoyage et la désinfection des locaux et du matériel appartenant à un foyer.

En principe, si l'incident est isolé et de faible ampleur, si la situation est maîtrisée et si aucun foyer secondaire ne s'est déclaré de façon inexplicable, la Commission européenne ne devrait pas remettre en cause le statut indemne de la Belgique, comme ce fut d'ailleurs le cas pour le foyer de décembre 2010.

La principale conséquence de la perte du statut indemne serait l'augmentation considérable du niveau de surveillance exigée, lourde de conséquences financières pour le Fonds de santé animale et pour l'AFSCA, et donc pour les éleveurs qui alimentent ledit fonds. De plus, des analyses sérologiques de masse devraient être effectuées chaque année dans les troupeaux bovins, comme par le passé. Pour les éleveurs cela impliquerait surtout de prélever du sang de leurs bovins, chaque hiver, pour une analyse brucellose ainsi que lors d'un achat.

La perte du statut aurait peu d'impact sur les échanges avec les autres États membres, étant donné que si un État membre a mis en place un réseau de surveillance approuvé par la Commission, comme c'est le cas en Belgique, aucune autre condition ne peut être exigée. En revanche, pour ce qui concerne les pays hors Union européenne, cela risque de ternir l'image de notre pays. Et on sait que certains – c'est notamment le cas de la Russie – n'attendent qu'une chose pour fermer leurs frontières. On se retrouverait face à un risque de fermeture de frontières et donc de pertes en termes d'exportations.

01.03 Nathalie Muylle (CD&V): Ik vroeg naar een stand van zaken en die heb ik ook gekregen. Ik ben ervan overtuigd dat u ook onderhavig dossier zoals steeds nauwkeurig opvolgt.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het blauwtongvirus" (nr. 12256)

02 Question de Mme Nathalie Muylle à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la maladie de la langue bleue" (n° 12256)

02.01 Nathalie Muylle (CD&V): Mevrouw de minister, deze vraag ligt in de lijn van de vorige, maar gaat over blauwtong. Er zijn wel wat vragen daarover in mijn provincie, want heel wat landbouwers hebben dieren in Frankrijk. We weten dat sinds 2012 het officiële vrije statuut geldt voor België, Nederland, Duitsland en Luxemburg. Frankrijk heeft dit statuut nog niet. Ik had begrepen dat daarover een bilateraal akkoord gesloten was tussen België en Frankrijk.

Het draait om de gelijktijdige vrijwaring en onduidelijkheid over de regels van grensbeweiding. Dat laatste betreft Belgische landbouwers die hun runderen een tijd op Franse bodem laten grazen en ze dan terughalen. Als zij dat laatste doen, moeten zij dan vaccineren of niet? Daarover zijn wel wat vragen, omdat Frankrijk het vrije statuut niet heeft. De antwoorden zijn uiteenlopend.

Ik heb daarbij een tweede, onderliggende vraag. In maart komt er een nieuwe Europese richtlijn inzake vaccinatie, door de lidstaten toe te passen binnen de zes maanden. Ik kreeg daarvan graag een stand van zaken.

02.02 Minister Sabine Laruelle: De aanpassing van de Belgische wetgeving is bezig. Het koninklijk besluit van 7 mei 2008 betreffende de bestrijding en uitroeiing van blauwtong alsook het ministerieel besluit betreffende de vaccinatie tegen blauwtong, zullen worden aangepast aan de wijzigingen van richtlijn 2000/75 binnen de door de richtlijn vereiste termijn, met name ten laatste op 14 september 2012. De vaccinatie met het geïnactiveerde vaccin tegen de serotypes 1 en 8 zal op het hele grondgebied worden toegelaten, terwijl momenteel enkel de vaccinatie tegen serotype 8, dat bij ons aanwezig was, toegelaten is.

Op 7 juni 2012 is een nieuw akkoord ondertekend met Frankrijk aangaande de grensbeweiding. Het doel is te voorkomen dat het blauwtongvirus wordt binnengebracht op het Belgisch grondgebied, aangezien Frankrijk niet vrij is van de serotypes 1 en 8.

De Belgische veehouder die gebruik wenst te maken van de grensbeweiding moet een aanvraag voor een toelating sturen aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

De voorwaarde met betrekking tot blauwtong is dat het vee vóór terugkeer naar België ingeënt moet zijn tegen de serotypes 1 en 8 van blauwtong, met een door de Franse autoriteiten goedgekeurd vaccin. De vaccinatie dient te hebben plaatsgevonden in Frankrijk en dit ten minste dertig dagen vóór de terugkeer naar België.

Het FAVV werkt momenteel aan een communicatie over dit recent ondertekend akkoord. Nog in de maand juni zullen de veehouders hierover worden ingelicht via een persbericht en rechtstreeks aan de veehouders via de vereniging voor diergezondheid DGZ en Arsia.

02.03 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit is heel duidelijk. Dit is het duidelijk antwoord waarom de sector vraagt en waarrond heel wat te doen is.

Het lijkt mij ook logisch dat er wordt gevaccineerd voor de terugkeer, aangezien Frankrijk geen blauwtongvrije status heeft.

Ik vertrouw erop dat de communicatie in juni zal gebeuren en dank u voor uw antwoord.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Interpellation de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture sur "la protection des abeilles contre les risques liés aux substances néonicotinoïdes" (n° 52)

03 Interpellatie van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers tot de minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw over "de bescherming van de bijenvolken tegen de aan het gebruik van neonicotinoïden verbonden risico's" (nr. 52)

03.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, je vous avais déjà interrogée en avril à ce sujet. J'ai retravaillé ma question étant donné l'évolution scientifique et les démarches entamées par les institutions européennes comme l'EFSA. Avec l'accord de mon groupe, j'ai donc décidé d'introduire une interpellation concernant la protection des abeilles contre les risques liés aux substances néonicotinoïdes.

Le ministre français de l'Agriculture vient d'interdire l'usage de l'insecticide Cruiser OSR sur le colza, un pesticide de la famille des néonicotinoïdes, après l'avis de l'ANSES qui s'accorde à dire que les faibles doses de ce pesticide désorientent mortellement les abeilles. L'effet néfaste de ce produit sur la mortalité des abeilles serait démontré, selon le ministre Stéphane Le Foll, qui rappelle qu'il existe des alternatives pour la protection du colza.

L'ANSES avait été saisie en mars dernier, suite à la publication dans la revue Science d'une étude de l'INRA montrant que les abeilles ayant consommé de faibles doses de cette molécule présentaient des troubles mortifères de l'orientation. Pour l'ANSES, l'approche originale des chercheurs qui ont conduit une étude comportementale des abeilles butineuses équipées de puces électroniques met bien en avant un effet néfaste d'une dose sublétale de thiaméthoxam sur le retour à la ruche des abeilles butineuses. Le thiaméthoxam est la substance active de la famille des néonicotinoïdes à action neurotoxique qui est inscrite à l'annexe 1 des substances actives autorisées depuis 2007. Cette molécule entre dans la composition d'insecticides produits et commercialisés par le groupe Syngenta (Cruiser, Cruiser OSR, Cruiser 350, Cruiser 600 FS, Cruiser SB, etc.).

Par ailleurs, pour les experts tant français qu'européens de l'EFSA, le fait que les butineuses succombent après l'absorption de faibles doses montre que les pratiques actuelles d'évaluation des pesticides, qui ne considèrent que les doses mortelles, sont largement obsolètes. De plus, d'autres études ont mis en évidence les effets délétères d'un autre néonicotinoïde, l'imidaclopride, la substance active du Gaucho, administré en toutes petites quantités à des colonies de bourdons. "Il y aurait de quoi engager une réévaluation au niveau européen des substances actives néonicotinoïdes sur base de données scientifiques nouvelles issues des études récentes", dit l'ANSES.

Depuis le milieu des années 1990, le secteur de l'apiculture constate des dysfonctionnements dans les ruches: des mortalités accrues et, dans la grande majorité des cas, des disparitions de colonies malgré la présence de nourriture.

En France, la production annuelle de miel est passée de 32 000 tonnes avant 1995 à moins de 20 000 tonnes de nos jours. Différentes causes sont identifiées dans la mortalité des abeilles. Il y a les maladies (virus, nosema), les acariens (varroa), les espèces invasives comme le frelon asiatique, la perte de biodiversité florale en général et une utilisation accrue des pesticides. Aucun de ces facteurs n'a pu être isolé comme unique responsable du déclin des populations d'abeilles par les scientifiques.

En effet, comme pour tout être vivant, de multiples causes peuvent être à l'origine de la mort de l'abeille. Cependant, depuis l'utilisation des insecticides néonicotinoïdes, les abeilles sont affaiblies. C'est indéniable! Les études s'orientent donc aujourd'hui vers la combinaison des facteurs de mortalité précités car, jusqu'à présent, l'effet cumulatif a été négligé, ce malgré des réalités chimiques et biologiques reconnues. Les avis ne font que reprendre les évaluations des substances actives, une par une, sans mentionner ou écarter les possibles synergies entre ces différentes matières.

Il est passé sous silence aussi, qu'en tant qu'insecticide systémique, le Cruiser, comme les autres néonicotinoïdes, se retrouve dans toutes les parties de la plante issue de la semence traitée mais aussi dans les plantes semées les années suivantes car cela reste dans le sol.

Ayant constaté une forte mortalité d'abeilles dans la région du Bade-Wurtemberg, l'Allemagne a décidé de mettre un terme à cette autorisation d'enrobage des semences de maïs avec du Cruiser, le 15 mai 2008. Depuis, cet insecticide n'a plus été autorisé en Allemagne.

En outre, à la suite de la mortalité importante d'abeilles, la Slovénie a interdit, en 2011, la vente de semences de colza et de maïs enrobées avec du thiaméthoxam. En Italie, l'utilisation de tous les insecticides néonicotinoïdes sur maïs est interdite depuis plusieurs années. Une étude de l'évolution de la mortalité des abeilles dans les régions maïsicoles italiennes fait apparaître que, de 37,5 % sur la période 2007-2008, les mortalités observées sont tombées à 15 % sur la période 2010-2011. Pour rappel, la mortalité est de 30 % en moyenne dans les autres pays de l'Union.

Comme vous me l'avez dit à l'occasion de ma première question sur le sujet, l'EFSA a entrepris d'évaluer la pertinence du retrait ou de la limitation de l'usage des insecticides incriminés dans les études mentionnées.

J'ai encore poursuivi mes recherches. Un avis de l'EFSA, référence 2668, intitulé Scientific Opinion, mais pour lequel je n'ai pas de date précise, reconnaît que les procédures d'évaluation (risk assessment) étaient insuffisantes jusqu'à présent.

Nous en déduisons ainsi que, dès la reconnaissance de cette situation par l'EFSA, notre inquiétude quant à la qualité des procédures d'agrément en découlant s'avère légitime.

Madame la ministre, par leur sensibilité aux pesticides, les abeilles, sentinelles de l'environnement, sont les premières victimes de l'agriculture chimique. Leur mortalité est le signe des ravages sanitaires et environnementaux qui affectent aussi l'ensemble des espèces, au moins des insectes, mais leur mortalité fragilise aussi l'ensemble du monde agricole, y compris l'agriculture intensive elle-même: moins de pollinisateurs est synonyme de moins de rendement.

Nous déplorons que le gouvernement belge reste ambigu sur ce dossier. Les conséquences sanitaires et environnementales nocives du Cruiser sur les abeilles sont connues et reconnues. Alors pourquoi ne pas interdire immédiatement le Cruiser en Belgique? C'est la question simple que se posent les apiculteurs et nombre d'associations, y compris d'agriculteurs.

Nous demandons au gouvernement de sortir de l'ambiguïté pour suivre les décisions allemandes, françaises, italiennes et slovènes et de respecter les conclusions des études qui démontrent les effets toxiques de ce pesticide sur les abeilles en interdisant sans plus attendre la mise sur le marché belge du Cruiser.

Ce faisant, en tant que ministre de l'Agriculture, vous ne feriez que respecter les dispositions déjà prévues dans la loi du 21 décembre 1998 relative aux normes de produits et les dispositions de l'arrêté royal du 28 février 1994 relatives aux pesticides. Rappelons que l'article 11 de cet arrêté vous autorise à fixer des conditions en tenant compte des effets sur les abeilles. Sans lire tout l'article, il apparaît clairement que vous y êtes habilitée à tenir compte de l'impact des pesticides sur les abeilles et à prendre des mesures en conséquence.

En juillet 2012, l'EFSA émettra une nouvelle proposition de protocole. Le secrétaire d'État M. Wathelet, que j'avais également interrogé, a commandé une étude visant à analyser cette proposition dès sa publication.

Nous demandons que la Belgique s'implique activement et avec une grande exigence dans cette révision du protocole d'agrément des substances et l'applique elle-même dans sa procédure d'agrément des produits.

Nous estimons que l'évaluation des substances et produits avant leur mise sur le marché doit comporter une forme de contre-expertise des données fournies par le producteur, une évaluation des risques d'une exposition à faible dose, à moyen et à long terme, une évaluation de l'effet cumulé ou cocktail en cas d'exposition à plusieurs substances.

Madame la ministre, je souhaite savoir quelles mesures vous allez prendre sur la base de ces nouvelles études scientifiques, des décisions de vos homologues européens et des obligations qui vous incombent de par la législation en vigueur en Belgique.

03.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, nous avons déjà abordé à plusieurs reprises le suivi des effets des insecticides sur la disparition des abeilles. Je vous invite à relire la réponse que j'avais apportée à votre question n° 10887.

Mes services ont en effet pris connaissance des avis de l'ANSES et de l'EFSA, publiés respectivement le 31 mai et le 1^er juin. Ils concluent tous deux que des effets sublétaux des produits testés ne peuvent pas être exclus dans les conditions réelles les plus risquées. Des recherches complémentaires sont préconisées, notamment en testant les doses habituelles. Cette démarche de l'EFSA, qui fait partie du processus d'homologation des pesticides vise bien sûr à évaluer la pertinence du retrait ou de la limitation d'usage des insecticides incriminés ici. L'EFSA compte achever ce travail pour la fin de l'année.

Lors d'une récente conclusion européenne, la plupart des États membres étaient d'avis qu'il fallait attendre l'avis de l'EFSA avant de prendre d'éventuelles mesures. Et je me rallie à cette position.

S'agissant de vos suggestions pour adapter la procédure d'évaluation des produits phytopharmaceutiques, je tiens à vous signaler qu'on ne peut pas dévier du cadre législatif du règlement européen 1107/2009 relatif à la mise sur le marché de ces produits. Ce règlement prévoit une contre-expertise par des institutions indépendantes. En effet, ce sont les États membres de l'Union européenne qui évaluent les données. Ces analyses sont encore vérifiées par d'autres États membres et/ou l'EFSA. La procédure est déjà assez longue et lourde, et je n'aimerais pas y ajouter des étapes. De toute façon, le règlement 1107/2009 ne nous offre pas cette possibilité.

Par ailleurs, le ministre français de l'Agriculture a bien demandé le retrait de l'agrément du Cruiser pour le colza. Or, comme ce produit n'est pas homologué pour un tel usage en Belgique, on ne peut évidemment pas le retirer.

03.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la ministre, j'entends que les choses progressent. Vous me l'aviez annoncé, mais cela se confirme. L'EFSA est d'accord de remettre en cause ses méthodes d'évaluation et, d'après la réponse que vous venez de me donner, elle reconnaît explicitement cet impact.

03.04 Sabine Laruelle, ministre: Ne me faites pas dire ce que je n'ai pas dit! Je vous demanderai de relire le compte rendu de cette réunion. Ce sera plus sûr!

03.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Vous avez tout de même dit qu'elle reconnaissait un risque avéré pour les abeilles. Pouvez-vous me répéter ce que vous avez dit?

03.06 Sabine Laruelle, ministre: L'EFSA conclut que des effets sublétaux des produits testés ne peuvent pas être exclus.

03.07 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): … "ne peuvent pas être exclus"…

03.08 Sabine Laruelle, ministre: Mais vous, vous traduisez qu'il y a des effets sublétaux. Il y en aura peut-être mais on n'en sait rien! J'ai simplement utilisé le terme "peuvent".

Il est vrai que c'est un pas dans la bonne direction, j'en suis convaincue. Mais ne venez pas en disant qu'il y a des impacts; il peut y en avoir.

03.09 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): De nombreuses études scientifiques le démontrent. Selon moi, ce serait faire preuve d'aveuglement que de ne pas le considérer.

À partir du moment où de telles études ont été réalisées, avec les puces électroniques sur le dos des abeilles, et qu'elles démontrent les effets sur leur système d'orientation, je pense qu'on ne peut pas nier l'évidence, qui est d'ailleurs reconnue par nombre de milieux, surtout les praticiens.

On va effectivement dans le bon sens. On va peut-être modifier les méthodes. On a réalisé des études et on va peut-être finalement suspendre l'agréation de certains néonicotinoïdes mais, selon moi, vous devriez prendre une mesure de prudence en Belgique.

Le Cruiser n'est pas autorisé en Belgique sur le colza mais bien sur le lin, les betteraves, certains légumes. Je vous avais alertée précédemment sur les effets du Cruiser sur le lin, en ce qui concerne l'enrobage des semences et le fait que beaucoup de poussières s'envolent des sacs au moment de leur ouverture. C'était peut-être un accident. Néanmoins, le thiaméthoxam contenu dans le Cruiser est autorisé sur une série de graines qui ont été semées en Belgique ce printemps.

Des mesures doivent être prises. C'est un peu tard pour tout ce qui a déjà été semé mais nous continuerons à demander la suspension. Nous sollicitons que vous introduisiez un dossier à la Commission européenne pour la suspension de l'agrément de ces substances et, en Belgique, que vous suspendiez l'agréation de ces produits.

Par ailleurs, en ce qui concerne la méthodologie de recherche, nous vous demandons de prendre l'initiative pour que ces méthodes d'évaluation soient beaucoup plus objectives, plus complètes et puissent prendre en compte les risques sublétaux, les risques à long terme et les risques cumulés.

Je dépose donc une motion de recommandation en conclusion de cette interpellation.

Motions

Moties

Le président: En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Thérèse Snoy et d’Oppuers et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de Mme Thérèse Snoy et d’Oppuers

et la réponse de la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture,

a. considérant la loi du 21 décembre 1998 relative aux normes de produits ayant pour but la promotion de modes et de consommation durables et la protection de l’environnement, de la santé et des travailleurs et plus particulièrement les articles du chapitre 4 relatif aux produits phytopharmaceutiques et aux biocides,

b. considérant l’arrêté royal du 28 février 1994 relatif à la conservation, à la mise sur le marché et à l’utilisation des pesticides à usage agricole et plus particulièrement l’article 11 qui précise que: “Art. 11. Le demandeur de l’agréation doit démontrer que les exigences énumérées à l’article 10 sous 2° à 6° sont satisfaites par des essais et des analyses officiels ou effectués par des stations ou laboratoires officiellement reconnus, dans des conditions agricoles, phytosanitaires et environnementales appropriées à l’emploi du produit en question et représentatives des conditions prévalant sur les lieux du territoire national où le produit est destiné à être utilisé. Le ministre peut fixer les conditions pour l’agréation de stations ou laboratoires qui effectuent des essais et analyses au sujet:

- de l’efficacité;

- des effets sur les végétaux ou les produits végétaux;

- des effets sur les abeilles et les autres arthropodes utiles des pesticides à usage agricole.“,

c. considérant les résultats de l’étude “A common pesticide decreases foraging success and survival in honey bees“ menée par l’INRA, l’ACTA, l’ITSAP, l’Institut de l’abeille et le CNRS, publiés dans la revue Science le 29 mars 2012,

d. considérant l’avis n° 2012-SA-0092 de l’ANSES “relatif à une demande d’appui scientifique et technique dans la perspective de la publication de l’article ‘A common pesticide decreases foraging success and survival in honey bees’“,

e. considérant l’avis de l’EFSA n° 2012-10(5)-2668, “scientific opinion on the science behind the development of a risk assessment of plant protection products on bees“, adopté le 18 avril 2012,

demande au gouvernement

- de suspendre l’agréation, notamment sur base des articles 28 et 29 de l’arrêté royal du 28 février 1994 relatif à la conservation, à la mise sur le marché et à l’utilisation des pesticides à usage agricole, et pour des raisons environnementales aujourd’hui devenues évidentes, l’ensemble des produits contenant des substances néo-nicotinoïdes, soit en enrobage des semences agricoles, soit pour pulvérisation;

- d’introduire un dossier à la Commission pour demander la suspension de ces substances néo-nicotinoïdes, telles que le thiamethoxam, la clothianidine, et aussi le fipronil, dont les effets toxiques sur les abeilles sont reconnus, entre autres par l’étude citée ci-dessus;

- d’agir pro-activement pour que les méthodes d’évaluation appliquées au niveau européen comme au niveau belge soient améliorées, que la Belgique s’implique activement et avec une grande exigence dans cette révision du protocole d’agréation des substances et l’applique dans sa procédure d’agréation des produits;

- de faire en sorte que l’évaluation des substances ou produits avant la mise sur le marché comporte:

. une forme de contre-expertise des données fournies par le producteur basée sur des études menées par des institutions indépendantes,

. une évaluation des risques d’une exposition à faibles doses à moyen et long terme,

. une évaluation de l’effet cumulé ou “cocktail” quand il y a exposition à plusieurs substances.“

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Thérèse Snoy et d’Oppuers en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Thérèse Snoy et d’Oppuers

en het antwoord van de minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw,

a. gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers, en meer bepaald de artikelen van hoofdstuk 4 betreffende gewasbeschermingsmiddelen en biociden,

b. gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, en meer bepaald artikel 11 dat luidt als volgt: "De aanvrager van de erkenning moet aantonen dat de in artikel 10 onder 2° tot en met 6° genoemde eisen worden nageleefd door middel van officiële proeven en analyses of proeven en analyses uitgevoerd door officieel erkende stations of laboratoria, die werden uitgevoerd onder agrarische, fytosanitaire en ecologische omstandigheden die relevant zijn voor het gebruik van het betrokken middel en die representatief zijn voor de omstandigheden op de plaatsen van het nationale grondgebied waar het product zal worden gebruikt. De minister kan de voorwaarden vastleggen voor de erkenning van stations of laboratoria die proeven en analyses verrichten met betrekking tot:

- de werkzaamheid;

- de uitwerking op planten of plantaardige producten;

- de uitwerking op bijen en andere nuttige arthropoden, van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik",

c. gelet op de door INRA, ACTA, ITSAP-Institut de l'abeille en CNRS uitgevoerde studie waarvan de resultaten op 29 maart 2012 in het tijdschrift Science verschenen zijn in een artikel getiteld A common pesticide decreases foraging success and survival in honey bees,

d. gelet op advies 2012-SA-0092 van het Anses, getiteld Avis relatif à une demande d'appui scientifique et technique dans la perspective de la publication de l'article A common pesticide decreases foraging success and survival in honey bees (verzoek om technische en wetenschappelijke ondersteuning in het vooruitzicht van de publicatie van het artikel A common pesticide decreases foraging success and survival in honey bees),

e. gelet op advies 2012;10(5):2668 van de EFSA, getiteld Scientific Opinion on the science behind the development of a risk assessment of Plant Protection Products on bees (wetenschappelijk advies betreffende de wetenschappelijke grondslag van de ontwikkeling van een risicobeoordeling van de invloed van gewasbeschermingsmiddelen op bijen) en goedgekeurd op 18 april 2012,

vraagt de regering

- op basis van de artikelen 28 en 29 van het KB van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, en om ecologische redenen, die vandaag evident zijn, de erkenning te schorsen van alle producten die neonicotinoïden bevatten, hetzij als zaadcoating hetzij als sproeimiddel;

- een verzoek in te dienen bij de Commissie betreffende de schorsing van de erkenning van neonicotinoïden - thiamethoxam, clothianidin alsook fipronil - die schadelijke gevolgen hebben voor bijen, zoals onder andere in bovengenoemde studie aangetoond werd;

- proactief op te treden, opdat de op Europees en nationaal niveau toegepaste evaluatiemethoden verbeterd zouden worden, België zich actief zou inzetten voor en zich streng zou opstellen met betrekking tot de herziening van het protocol voor de erkenning van deze stoffen en dat zou toepassen in het kader van de erkenning van deze producten;

- ervoor te zorgen dat de evaluatie van deze stoffen of producten die vóór het in de handel brengen uitgevoerd wordt, bestaat uit volgende onderdelen:

. een soort tegenexpertise betreffende de door de producent verstrekte gegevens, gebaseerd op studies die door onafhankelijke instellingen uitgevoerd werden,

. een evaluatie van de risico's op middellange en lange termijn van blootstelling aan lage dosissen,

. een evaluatie van het gecumuleerde effect of zogenaamde cocktaileffect van blootstelling aan verschillende stoffen."

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Colette Burgeon, Nathalie Muylle et Marie-Martine Schyns et par M. Hans Bonte.

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Colette Burgeon, Nathalie Muylle en Marie-Martine Schyns en door de heer Hans Bonte.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

04 Question de Mme Colette Burgeon à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le suivi des effets indésirables liés à la consommation de compléments ou de produits alimentaires" (n° 12408)

04 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de monitoring van de ongewenste neveneffecten bij het gebruik van voedingssupplementen of voedingsmiddelen" (nr. 12408)

04.01 Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, madame la ministre, en France, l'Agence de sécurité sanitaire pour l'alimentation (l'ANSES) a rappelé aux professionnels de la santé la nécessité de lui communiquer les effets indésirables suspectés d'être liés à la consommation de boissons énergisantes.

L'Agence, dans le cadre du dispositif de nutrivigilance et plus particulièrement dans le cadre de la surveillance de ces boissons instituée en 2008, a effectivement recensé parmi les 24 cas rapportés, treize cas pour lesquels "un lien de causalité possible ou probable a pu être établi". Les effets rapportés sont d'ordre cardiaque (trouble du rythme: tachycardie), neurologique (crises d'épilepsie, tremblements, vertiges ...), psychiatrique (angoisses, agitation, confusion). Par ailleurs, "trois cas d'accidents vasculaires cérébraux et deux cas d'arrêt cardiaque, dont un mortel, ont été signalés et pour lesquels le lien avec la consommation de boissons énergisantes n'a pu être clairement établi", a récemment indiqué l'ANSES dans un communiqué.

Ce dispositif de nutrivigilance, initialement mis en place pour les seuls compléments alimentaires, concerne également aujourd'hui les aliments et boissons enrichis en substances à but nutritionnel ou physiologique (vitamines, minéraux, acides aminés, extraits de plantes,...), les nouveaux aliments et nouveaux ingrédients et les produits destinés à l'alimentation de populations particulières (nourrissons, sportifs, patients souffrant d'intolérance alimentaire,...).

Au niveau belge, la problématique des compléments alimentaires solides ou liquides contenant de la caféine occupe depuis longtemps le Conseil Supérieur de la Santé qui a récemment encore rendu un avis très intéressant en la matière. Mais si les autorités publiques disposent dans le domaine des médicaments d'un dispositif fort complet en matière de notification et de suivi des effets indésirables, il n'existe pas, à ma connaissance, d'équivalent en matière de vigilance alimentaire si ce n'est le point de contact destiné aux consommateurs de l'AFSCA, où il est certes possible d'adresser des questions ou d'introduire une plainte en matière de qualité ou de sécurité alimentaire.

Madame la ministre, vu ce qui précède, notre pays dispose-t-il, selon vous, des structures et des moyens suffisants lui permettant d'œuvrer efficacement à la vigilance alimentaire? Cette vigilance doit comprendre le recensement, l'enregistrement des effets indésirables, la gestion de ces informations et leur suivi dans le but de préserver la santé publique. L'AFSCA, en 2011, a-t-elle reçu des plaintes de consommateurs ou de professionnels de la santé ayant identifié des effets indésirables liés à la consommation de produits alimentaires particuliers? Dans l'affirmative, combien et quel suivi y a-t-il été réservé?

04.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, chère collègue, le SPF Santé publique et ma collègue en charge de ce département, Mme Onkelinx, sont compétents en matière d'établissement de normes de produits – je pense ici, par exemple, au taux de caféine, etc. – et pour la notification des boissons énergisantes. L'AFSCA dont j'ai la tutelle est compétente, quant à elle, pour le contrôle de ces normes.

Le pays ne dispose pas de système centralisé de nutrivigilance, comme en France. Je ne manquerai pas de transmettre votre question à ma collègue, Laurette Onkelinx, qui, je n'en doute pas, connaît bien cette problématique, afin de voir comment avancer sur ce point.

En ce qui concerne l'AFSCA, le système de notification obligatoire existe. Il oblige chaque opérateur, y compris les laboratoires, à informer l'AFSCA lorsqu'il considère qu'un produit qu'il a importé, produit, cultivé, élevé, transformé, fabriqué ou distribué peut être préjudiciable à la santé humaine. Par ailleurs, comme vous l'avez très bien dit, il existe un point de contact auprès duquel les consommateurs peuvent transmettre toute plainte en matière de qualité ou de sécurité alimentaire.

Le point de contact de l'AFSCA a reçu, en 2011, deux plaintes relatives aux boissons énergisantes. Ces plaintes avaient trait à un mauvais étiquetage et à un produit non autorisé en Belgique, en l'absence de notification au SPF Santé publique. Aucune plainte relative à des effets indésirables liés à la consommation de boissons énergisantes n'a été reçue par l'Agence.

04.03 Colette Burgeon (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse que j'estime suffisamment claire. Cela dit, j'ai déjà posé la même question à Mme Onkelinx. J'aimerais que vous puissiez vous consulter à ce sujet.

04.04 Sabine Laruelle, ministre: Comme je vous l'ai dit, je ne manquerai pas de transmettre votre question afin de voir ce qu'il est possible de faire.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

05 Question de Mme Marie-Martine Schyns à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les cas d'anémie infectieuse équine" (n° 12438)

05 Vraag van mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de gevallen van infectieuze anemie bij paardachtigen" (nr. 12438)

05.01 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, un cas d'anémie infectieuse équine a été diagnostiqué chez un cheval né aux Pays-Bas et résidant en province de Liège. Depuis lors, trois autres chevaux hébergés dans la même exploitation se sont révélés infectés. Cette anémie infectieuse peut se présenter sous deux formes différentes: l'une aiguë, l'autre chronique. Si l'issue peut se révéler mortelle, un grand nombre des animaux infectés ne présentent aucun symptôme. Toutefois en période de stress, la maladie peut se réactiver. Comme il n'existe aucun traitement ni vaccin, les animaux sont euthanasiés afin d'empêcher la propagation de la maladie.

Madame la ministre, ce foyer est-il isolé? D'autres cas ont-ils été diagnostiqués ailleurs en Belgique? Des mesures spécifiques de prévention doivent-elles être prises par les propriétaires de chevaux? Les animaux malades sont euthanasiés, mais qu'en est-il des autres animaux de l'exploitation? Me confirmez-vous bien qu'aucune transmission à l'homme n'est possible?

05.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, madame Schyns, jusqu'à présent, aucun autre foyer d'anémie infectieuse équine n'a été identifié. Les analyses de sang des chevaux dans l'exploitation en question ont néanmoins révélé la présence d'un quatrième cheval atteint de la maladie. Il sera euthanasié sous peu ou vient de l'être.

L'anémie infectieuse n'étant pas endémique en Belgique, la principale mesure de prévention est l'identification des animaux malades, leur mise à mort, le blocage et le suivi des foyers et le suivi des exploitations détenant des chevaux suspects. Cette maladie est à déclaration obligatoire.

Le respect des bonnes pratiques vétérinaires et des bonnes pratiques d'hygiène permet de limiter le risque de transmission de l'anémie infectieuse équine mais aussi d'autres maladies. L'utilisation d'insecticides à base de pyréthrinoïde réduit le risque de propagation par les vecteurs mais n'est obligatoire qu'en cas de suspicion ou de foyer d'anémie infectieuse équine.

Tous les équidés qui, lors de l'enquête épidémiologique, ont été identifiés comme présentant un risque d'avoir été contaminé par contact direct ou indirect (actes vétérinaires, actes de dentisterie ou autres vecteurs), sont considérés comme étant suspects d'anémie infectieuse. Plus d'une centaine d'animaux sont concernés actuellement et l'enquête épidémiologique se poursuit. L'absence d'infection de chacun de ces chevaux est confirmée par deux tests négatifs réalisés à trois mois d'intervalle.

Les exploitations où ces équidés sont détenus sont soumises à des mesures de contrôle afin d'empêcher toute propagation éventuelle de la maladie dans l'attente des résultats des analyses. L'absence d'infection a déjà été confirmée chez plusieurs chevaux. C'est comme pour la brucellose, mais ici on a pratiqué deux tests à trois mois d'intervalle.

Les exploitations détenant des chevaux dont une analyse de sang a prouvé qu'ils étaient infectés sont donc considérées comme des foyers et sont bloquées. Les équidés atteints sont euthanasiés, tandis que les autres ne peuvent quitter l'exploitation et font l'objet de deux analyses sanguines. Lorsque les résultats se révèlent négatifs, ces mesures sont levées – les chevaux peuvent donc circuler librement.

Je vous confirme bien que le virus de l'anémie infectieuse ne frappe que les équidés, c'est-à-dire les chevaux, les ânes, les mules, les bardots, mais également les zèbres.

05.03 Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Je vois que d'importantes mesures de quarantaine sont prises et qu'elles sont absolument rassurantes pour l'ensemble des exploitations de la région, en particulier de la province de Liège.

Si tous les tests sont bien réalisés et que les normes sont respectées, le risque de contamination sera quasiment inexistant.

05.04 Sabine Laruelle, ministre: En tout cas, nous prenons toutes les mesures pour l'éviter.

05.05 Marie-Martine Schyns (cdH): Merci beaucoup.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

06 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de opvolging van de waarschuwingen van het 'Rapid Alert System for Food and Feed' en de transparantie van het systeem" (nr. 12564)

06 Question de M. Kristof Waterschoot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le suivi des avertissements du 'Rapid Alert System for Food and Feed' et la transparence du système" (n° 12564)

06.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de minster, in de praktijk gaat mijn vraag over het RASFF-systeem en over de opvolging van de waarschuwingen. Het betreft een probleem waarmee de import- en de exportsector nogal vaak wordt geconfronteerd.

In België worden de lijsten met dergelijke waarschuwingen niet vrijgegeven, wat heel vaak betekent dat de aangever pas na de indiening van de vooraanmelding met het gemeenschappelijk document GVDB weet of voor een bepaalde zending al dan niet een waarschuwing geldt, en ze dus in de praktijk al dan niet wordt geblokkeerd.

In de praktijk gebeurt het heel vaak dat plots zendingen worden geblokkeerd, met foute ritten en alle kosten tot gevolg.

In Nederland wordt de lijst wel officieel vrijgegeven en door iedereen gebruikt, terwijl zulks in België helemaal niet gebeurt.

Een bijkomend probleem met de RASFF-waarschuwing is absoluut terecht, al wil ik ter zake helemaal geen pleidooi houden. Het probleem is met name dat België alle waarschuwingen opvolgt. Wij merken in de praktijk dat onze Nederlandse vrienden van het FVO daarentegen de waarschuwingen half of grotendeels niet opvolgen, waarvan ik absoluut geen voorstander ben.

Wat is uw standpunt, vooral over het niet opvolgen door de Nederlandse collega’s van de RASFF-waarschuwingen?

Bent u bereid op Europees niveau aan te kaarten dat alle desbetreffende meldingen wel degelijk moeten worden opgevolgd, want de situatie duurt al lang en wekt heel wat frustraties?

Is er geen mogelijkheid om samen met uw collega’s af te spreken dat de transparantie van de RASFF-lijst voor de invoerders van bepaalde producten wordt verbeterd en de lijst hopelijk wordt vrijgegeven, zodat in het kader van de planning van de logistieke processen met de lijst rekening kan worden gehouden en een en ander aldus niet tot verrassingen zou leiden?

06.02 Minister Sabine Laruelle: Voor de opvolging van RASFF-waarschuwingen in de Belgische grensinspectieposten of GIP’s wordt in België artikel 24 van richtlijn 97/78 strikt toegepast. Producten van dierlijke oorsprong, waarvan de combinatie product-bedrijf in een derde land het voorwerp van een RASFF-waarschuwing uitmaakt en die in een GIP worden aangemeld, moeten een materiële controle ondergaan, tot tien opeenvolgende conforme zendingen zijn geïdentificeerd.

Dat wordt het systeem van de versterkte controles genoemd.

Sinds begin 2012 wordt het TRACES-systeem gebruikt voor de aanmelding van zendingen en de opvolging van de controles. Er is een extra module geïmplementeerd voor het opvolgen van artikel 24 van richtlijn 97/78. Dat houdt in dat de geviseerde zendingen bij aanmelding automatisch in het prijssysteem van de GIP’s verschijnen als te bemonsteren.

De bemonstering is verplicht. Als ze niet wordt uitgevoerd, kan de controle niet worden afgerond. Alle lidstaten zijn verplicht om het systeem te gebruiken. Bijgevolg staan gelijkwaardige zendingen in alle lidstaten aangeduid als te bemonsteren. Nederland gebruikt echter ook het nationaal aanmeldingssysteem VGC, dat aan het TRACES-systeem is gekoppeld. Mogelijk bestaat er nog een discrepantie tussen het nationaal aanmeldingssysteem in Nederland en TRACES. De Europese Commissie werkt continu aan de verbetering van het nieuwe systeem, dat een uniforme toepassing van de opvolging van RASFF-notificaties in de GIP’s moet verzekeren.

Aangaande de transparantie van RASFF-waarschuwingen wordt ingevolge artikel 52.1 van verordening 178/2002 de informatie over het product, de aard van het gevaar, de genomen maatregelen, het land van oorsprong en de distributiestatus opgevolgd. De analyseresultaten gerelateerd aan de RASFF-waarschuwingen worden publiek ter beschikking gesteld via het RASFF-portaal. Alle andere informatie valt onder het beroepsgeheim. Het publiceren van de geviseerde firma in een derde land is dus niet toegelaten. Elke operator met toegang tot het TRACES-systeem kan de lijst met RASFF-waarschuwingen, die overeenkomstig artikel 24 van de richtlijn 97/78 moeten worden opgevolgd, consulteren, evenwel zonder de informatie die onder het beroepsgeheim valt en dus zonder de naam van het geviseerde bedrijf in het derde land.

Een invoerder kan dus steeds nagaan of hij een mogelijk risicoproduct invoert. Hij kan zich in dat geval aan versterkte controles verwachten.

06.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de minister, over het eerste deel over de opvolging van de RASFF-waarschuwingen ben ik het absoluut met u eens.

Ik denk dat het belangrijk is dat België een signaal geeft. Ik gaf het duidelijkste voorbeeld, omdat Nederland wel eens een loopje neemt met de regelgeving. Ik had vijftig vragen kunnen indienen. Ik heb dat niet gedaan. Ik heb slechts één voorbeeld gegeven. Er zijn heel veel verschillen waaraan men kan merken dat België, terecht, de regels ter zake zeer strikt toepast en onze noorderburen iets minder, met gevolgen voor onze concurrentiepositie.

Ik denk dat het belangrijk is dat uw administratie dat signaal blijft geven.

06.04 Minister Sabine Laruelle: Ik kan geen signaal geven zonder een concreet voorbeeld.

06.05 Kristof Waterschoot (CD&V): Uw administratie heeft de hele lijst met concrete voorbeelden.

06.06 Minister Sabine Laruelle: Misschien heeft mijn administratie de lijst, maar ik niet. Ik kan niet aan mijn administratie vragen om een signaal te geven als ik zelf geen lijst heb. Ik zal u mijn mailadres geven. Dan zal ik dat doen, want ik ben het eens met u.

06.07 Kristof Waterschoot (CD&V): Ik zal aan de sector vragen om u de lijst te bezorgen.

Wat de transparantie betreft, ik ken artikel 52.1 zeer goed. Ik besef dat het probleem daar rijst. Ik denk alleen dat wij misschien toch eens moeten nadenken over een systeem dat aangevers op voorhand zouden kunnen aftoetsen.

Ik weet dat het onmogelijk is om, bijvoorbeeld, te melden dat het probleem zich voordoet bij een bepaalde firma in Argentinië. Dat kan men niet op een website toetsen. Het zou echter toch mogelijk moeten zijn dat de erkende operatoren in die handelsstromen kunnen nagaan of er een probleem is. Dat is iets anders dan het aan het grote publiek bekend te maken. Er zijn misschien tien spelers in België in die specifieke trade. De informatie met die tien spelers in een vertrouwde omgeving delen, kan toch niet heel moeilijk zijn.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

07 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de plaats van de fysieke controle van de producten en de documentencontrole door het FAVV" (nr. 12565)

07 Question de M. Kristof Waterschoot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le lieu du contrôle physique des produits et le contrôle des documents par l'AFSCA" (n° 12565)

07.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de minister, deze vraag gaat duidelijk over niet-dierlijke producten en de plaats van erkenning. Ik vat het heel eenvoudig samen. In België blijven alle zendingen geblokkeerd tot de documentencontrole is gebeurd. Het is logisch dat die onder zegel blijven. Bij onze noorderburen zie je echter dat het transport van die goederen al wel kan worden geregeld. In de praktijk worden die goederen nog verzegeld naar een magazijn overgebracht. Bij groen licht na controle kan men daarmee volop aan de slag.

Kunnen wij geen regeling uitwerken bij documentencontroles om goederen al naar de erkende inspectieplaatsen te laten vertrekken? Kunnen we dat vervoer niet organiseren? Heel de richtlijn rond controles en grensinspectieposten wordt op dit moment herzien. Die onderhandelingen zijn bezig op het niveau van de Permanente Vertegenwoordiging. Kunnen we er niet naar streven om de documentencontrole te verleggen naar binnenlandse inspectieplaatsen? Dat zou heel wat gedoe vermijden.

07.02 Minister Sabine Laruelle: De controles die u in uw vraag aanhaalt, namelijk de fytosanitaire controles van planten en plantaardige producten en de kwaliteits- of handelsnormcontroles bij verse aardappelen, groenten en fruit, zijn controles die uitsluitend door de bevoegde overheid, hier het FAVV, mogen gedaan worden op goederen die uit derde landen worden ingevoerd.

De controle van de douane beperkt zich in de meeste gevallen tot een controle van de aanwezigheid van de door het FAVV afgeleverde documenten: fytosanitaire vervoersdocumenten in geval van een fytosanitaire controle en een normcontrolecertificaat of bewijs van kennisgeving in geval van een handelsnormcontrole ten bewijze van de uitgevoerde invoercontroles.

Deze documentencontrole door de douane kan in om het even welk douanekantoor in België of in een andere lidstaat gebeuren. De goederen die bij invoer door het FAVV moeten worden gecontroleerd, zijn opgenomen in het selectiesysteem CSP van de douane, zodat de zending van de betrokken goederen bij het ingeven van het PLD automatisch voor controle door het FAVV geselecteerd wordt.

Iedere zending die een fytosanitaire invoercontrole moet ondergaan, kan nadat het FAVV de documentencontrole op de plaats van binnenkomst heeft uitgevoerd, voor identiteitscontrole en fysieke controle worden overgebracht naar een erkende inspectieplaats binnen het havengebied in het binnenland of in een lidstaat waarmee België hierover een akkoord heeft, onder het regime van “douanevervoer van niet-communautaire goederen”.

De documentencontrole voor goederen die een fytosanitaire controle moeten ondergaan, moet overeenkomstig Europese richtlijn 2000/29, artikel 13quater, 2a, omgezet in Belgische wetgeving door het koninklijk besluit van 10 augustus 2005, artikel 9, § 2, op de eerste plaats van binnenkomst gebeuren. Het is dus niet toegestaan de documentencontrole naar een binnenlandse erkende inspectieplaats te verleggen.

De handelsnormcontrole kan om het even waar worden uitgevoerd, maar ten laatste vóór de invrijverkeerstelling van de goederen. Als de goederen in België worden ingeklaard, moeten zij wel bij het FAVV worden aangemeld, zodat de handelsnormcontrole kan worden uitgevoerd. Deze documentencontrole is in overeenstemming met de Europese voorschriften, artikel 13quater, 2a van de Europese richtlijn 2000/29, dat bepaalt dat de documentencontrole op de plaats van binnenkomst moet worden uitgevoerd.

Voor zendingen die enkel voor een documentencontrole geselecteerd worden, moet deze controle door het FAVV uitgevoerd zijn vooraleer de goederen door de douane ingeklaard worden. Ik kan u het betrokken artikel opgeven, maar u kent het.

Ten behoeve van de douane levert het FAVV na het uitvoeren van de documentencontrole een fytosanitair vervoersdocument af bij een fytosanitaire controle, en/of een bewijs van kennisgeving bij een handelsnormcontrole.

Transport naar het binnenland vóór inklaring is enkel mogelijk onder douanetoezicht - douanevervoer van niet-communautaire goederen.

07.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor deze les.

Mijn vraag is heel eenvoudig. Op dit moment wordt heel deze regelgeving en de richtlijn heronderhandeld tussen de verschillende autoriteiten voor voedselveiligheid. Er wordt bekeken in hoeverre men tot belangrijke moderniseringen kan overgaan in het kader van die in- en uitvoerformaliteiten en in het kader van het Europees communautair douanewetboek.

07.04 Minister Sabine Laruelle: Ik ben niet bevoegd voor de douane. (…)

07.05 Kristof Waterschoot (CD&V): Dat klopt. Het gaat over het idee om tot een single window te komen.

Momenteel wordt er inzake het FAVV over het luik voedselveiligheid onderhandeld om tot een modernisering over te gaan. Mijn eenvoudige vraag is dat het standpunt van België zou zijn dat wij die documentaire controles ook naar het binnenland zouden kunnen verleggen in het kader van de nieuwe regelgeving, niet meer of niet minder.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

08 Vraag van de heer Kristof Waterschoot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het afleveren van in- en doorvoermachtigingen van dierlijke producten" (nr. 12566)

08 Question de M. Kristof Waterschoot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la délivrance d'autorisations pour l'importation et le transit de produits d'origine animale" (n° 12566)

08.01 Kristof Waterschoot (CD&V): Voor een keer hebben we geen last van Europa, want nu gaat het over Belgische wetgeving. Het gaat vooral over niet-geharmoniseerde dierlijke producten voor niet-humane consumptie. Voor mensen die zich afvragen waarover het gaat, het gaat in de praktijk over hondenvoeding en voeding voor andere dieren. Er is een machtiging die gebaseerd is op de Belgische wetgeving en die door het DG Controle van het hoofdbestuur van het FAVV wordt afgeleverd.

In heel wat landen vinden wij die verplichting niet terug, omdat die op nationale wetgeving is gebaseerd. Er zijn vergunningen voor regelmatige trafieken. Dat weten wij, maar er zijn nogal lange doorlooptijden voor het verkrijgen van die machtigingen. Er komen heel wat paperassen bij kijken.

Mijn vraag is of wij die zaken niet gewoon kunnen afschaffen, aangezien wij die als enig land eisen. Als dat niet kan, kunnen wij die dan niet op een meer elektronische en modernere manier organiseren?

08.02 Minister Sabine Laruelle: Naar aanleiding van eerdere vragen over dit onderwerp, op verschillende fora, is de noodzaak van het afleveren van een invoer- of doorvoermachtiging voor bepaalde dieren en dierlijke producten opnieuw in vraag gesteld binnen het FAVV.

De invoer- of doorvoermachtigingen werden ingesteld toen de regelgeving betreffende de invoervoorwaarden voor dieren en dierlijke producten op Europees gebied nog niet of nauwelijks geharmoniseerd was. Ondertussen zijn er op dat vlak grote vorderingen gemaakt, waardoor de veterinaire invoervoorwaarden voor veel dieren en dierlijke producten op Europees niveau zijn vastgelegd.

De operatoren die betrokken zijn bij de invoer van die goederen zijn op de hoogte van die eisen en weten waar zij met eventuele vragen terechtkunnen. Voor de niet-geharmoniseerde dieren en dierlijke producten zijn de invoer- of doorvoermachtigingen een hulpmiddel om de aanvrager op voorhand te informeren over de nationale voorwaarden waaraan de goederen moeten voldoen om te mogen worden ingevoerd in België of, via België, naar een andere lidstaat.

Momenteel wordt een invoer- of doorvoermachtiging nog opgelegd voor levende dieren en dierlijke producten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie, zowel deze waarvoor de invoervoorwaarden geharmoniseerd zijn in de Europese regelgeving als deze waarvoor de invoervoorwaarden niet geharmoniseerd zijn. Voor levende dieren en producten van dierlijke oorsprong waarvoor de invoereisen geharmoniseerd zijn in de Europese regelgeving zullen de invoer- en doorvoermachtigingen worden afgeschaft. Alvorens de machtigingen af te schaffen, is het evenwel aangewezen om duidelijke informatie te publiceren over de gevallen waarin alsnog een invoer- of doorvoermachtiging is vereist en, waar nodig, over de invoervoorwaarden die gelden voor de geharmoniseerde dieren en producten.

De invoer- en doorvoermachtigingen zullen behouden blijven voor niet-geharmoniseerde dieren en dierlijke producten en voor bepaalde zendingen waarvoor de Europese regelgeving een voorafgaandelijke invoermachtiging oplegt. Een machtiging wordt idealiter voor vertrek uit het derde land aangevraagd, zodat de operator meer zekerheid krijgt dat de goederen aan de invoervoorwaarden zullen kunnen voldoen.

Wanneer aanvragen voor invoer- of doorvoermachtigingen volledig zijn, worden de machtigingen binnen de vijf werkdagen afgeleverd. Machtigingen worden elektronisch aangevraagd en opgemaakt. Het origineel van de machtiging wordt overgemaakt aan de aanvrager voor voorlegging aan de grensinspectiepost. Ofschoon de Europese regelgeving bepaalt dat de documentencontrole gebeurt op originele documenten, wordt er momenteel aan gewerkt om via een interne procedure deze ook per mail aan de operator te bezorgen.

08.03 Kristof Waterschoot (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord.

Ik wil u danken voor dit onderonsje over het FAVV. Alle technische vragen heb ik u schriftelijk gesteld. Die komen dus nog. Dank u voor uw tijd en aandacht en zeker voor dit zeer positieve laatste antwoord.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

09 Question de Mme Colette Burgeon à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la mise en oeuvre de la loi sur le gender mainstreaming dans le cadre des réformes socio-économiques futures" (n° 11699)

09 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de toepassing van de wet met betrekking tot gender mainstreaming in het kader van de toekomstige sociaal-economische hervormingen" (nr. 11699)

09.01 Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, madame la ministre, le 12 janvier 2007, la Belgique adoptait une loi dite gender mainstreaming. Elle visait l'intégration de la dimension de genre dans l'ensemble des politiques fédérales.

Le gender mainstreaming est précisément une stratégie qui a pour ambition de renforcer l'égalité des femmes et des hommes dans la société, en veillant à ce que toutes les étapes des processus politiques (élaboration, mise en œuvre, suivi et évaluation) tiennent compte de la dimension de genre, c'est-à-dire des différences socioéconomiques qui existent entre les hommes et les femmes. La mise en œuvre de la loi devait ainsi permettre d'éviter ou de corriger d'éventuelles inégalités entre les hommes et les femmes, de réduire les discriminations sexistes et traduire en actes les engagements de chacun en faveur de l'égalité. Il s'agit donc d'une approche préventive ayant pour objectif d'éviter que les pouvoirs publics ne mettent en place des politiques qui créent ou accentuent des inégalités entre hommes et femmes.

Comme vous le rappeliez dans votre note de politique générale, en tant que ministre de l'Égalité des chances, vous avez un rôle moteur dans le cadre de la mise en œuvre effective de cette loi. Et comme vous le précisiez également, il est indispensable que les réformes socioéconomiques engagées puissent être analysées dans leur dimension de genre afin qu'elles ne conduisent pas à des discriminations indirectes contre les femmes.

Madame la ministre, mes questions sont donc les suivantes.

Pourriez-vous nous dire si de nouvelles initiatives ont été prises ou sont envisagées afin de permettre la mise en œuvre effective de la loi, plus de cinq ans après son adoption?

Il y a plusieurs mois, diverses organisations de femmes francophones et néerlandophones, ainsi que deux syndicats, insistaient également pour que la législation gender mainstreaming puisse être appliquée dans le cadre des nombreuses mesures socioéconomiques décidées par le gouvernement. Pourriez·vous donc nous dire si cet audit pourra être réalisé et, si tel est bien le cas, quand pourrions-nous en connaître les résultats?

Je vous remercie pour vos réponses.

09.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, madame Burgeon, je vous remercie pour votre question. La loi gender mainstreaming du 12 janvier 2007 et plus particulièrement l'arrêté royal du 26 janvier 2010 prévoient que le ministre en charge de l'Égalité des chances présente au Conseil des ministres un plan fédéral visant l'intégration de la dimension de genre dans l'ensemble des politiques en vue d'éviter de corriger certaines inégalités.

Un groupe interdépartemental de coordination est chargé par la loi d'élaborer le plan, mais également de préparer et de coordonner un rapport de fin de législature. Ce groupe, composé de représentants des SPF et SPP ainsi que de différents membres du gouvernement s'est réuni à plusieurs reprises depuis le 26 avril dernier.

Vu le caractère ambitieux et la durée de la législature, j'ai notamment demandé à mes collègues ministres, lors de cette réunion, de choisir et de me transmettre deux politiques qu'ils comptent mener durant la législature et dans lesquelles ils s'engagent à intégrer la dimension de genre. J'ai particulièrement insisté sur l'importance de choisir des politiques d'envergure, en lien avec les réformes socioéconomiques en cours ou à venir, conformément à l'accord de gouvernement.

L'objectif est de soumettre ce plan fédéral gender mainstreaming avant les vacances, c'est-à-dire dans les semaines qui viennent.

L'intégration de la dimension de genre dans la politique est un processus relativement complexe. Ainsi, pour soutenir les différents départements, une méthodologie de travail concrète en trois phases a été proposée.

Première phase: pour chaque politique, d'une part, on analyse la composition sexuée du ou des groupes visés et, d'autre part, plus largement, les éventuelles différences existant entre les situations des hommes et des femmes concernés par cette politique, et ce, au moyen de statistiques.

Deuxième phase: les membres du gouvernement s'engagent à déterminer dans quelle mesure ces différences sont problématiques, c'est-à-dire qu'elles limitent l'accès aux ressources ou aux droits fondamentaux des hommes ou des femmes.

Troisième phase: les membres du gouvernement s'engagent à adopter une politique qui tienne compte des résultats de l'analyse de genre qu'ils auront réalisée.

En outre, comme le concept de gender mainstreaming reste relativement neuf, il a été demandé à l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes d'organiser en septembre 2012 une formation sur le gender mainstreaming.

Ainsi tout est en place pour déposer l'ensemble de la stratégie avant les vacances.

09.03 Colette Burgeon (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

Sans doute faudra-t-il alors revenir sur le problème, soit que vous reveniez spontanément pour remettre ce point à l'ordre du jour, soit que je revienne avec ces questions. J'estime utile de voir comment les ministres concrétiseront ce principe et de juger leur réceptivité au message. En effet, il s'agit d'un travail de longue haleine qui mérite d'être souvent rappelé.

Nous vous soutenons dans cette tâche qui n'est pas toujours aisée.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de uitspraken van het zogenaamd Centrum voor gelijke kansen en voor racismebestrijding en de politieke neutraliteit" (nr. 12154)

10 Question de M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la question de la neutralité politique dans le cadre des propos tenus par le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme" (n° 12154)

10.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, in de commissie zijn in het verleden al een paar vragen gesteld over de politieke neutraliteit die het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding eigenlijk in acht zou moeten nemen.

In het jaarverslag 2011 van het centrum vind ik opnieuw een heel treffende illustratie van die problematiek. Ik wil ze u even voorleggen. Mevrouw de minister, op pagina 101 hebben de opstellers van het verslag het over een bedrijf dat een receptioniste ontsloeg, omdat zij een hoofddoek droeg. Het hof van beroep, dat het ontslag niet kennelijk onredelijk vond, krijgt van het centrum een flinke sneer, omdat het zich tot het ontslagrecht beperkte en niet naar de mogelijke discriminatie keek. Het centrum heeft het over een islamofobe reactie vanwege het hof van beroep, wat in deze tijden vrij vreemd overkomt.

U hebt natuurlijk ook kennisgenomen van het jaarverslag van het zogenaamde Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

Ten eerste, hebt u zelf bedenkingen bij bepaalde interventies van het centrum, mevrouw de minister?

Ten tweede, waarom hanteert het centrum in een officieel stuk als het jaarverslag de term “islamofobe reacties”? Wat betekent “islamofobe reacties”?

Het is onmogelijk een waardevrije definitie van die term te geven. Waar is dan ook de politieke neutraliteit van het centrum?

Is het de taak van een dergelijk centrum om een invulling te geven aan een term als “islamofobe reacties”? Indien zulks niet de taak van het centrum is, waarom gebruikt het de bewuste term dan?

Waarom wordt geen melding gemaakt van christianofobe reacties, van antisemitische reacties of van vrijzinnigvijandige reacties? Wij kunnen zo nog een tijdje doorgaan.

Mevrouw de minister, het feit dat andere godsdiensten in het jaarverslag niet worden vermeld, maakt voor mij duidelijk dat het hier om een politieke invulling en inkleuring van een en ander gaat. Het zogenaamde centrum is erg selectief in het aanduiden van maatschappelijke fenomenen, die het beweert te bestrijden.

Waarom focust het centrum alleen op zogenaamde islamofobie?

10.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik herinner u eraan dat artikel 3 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding verduidelijkt dat het centrum zijn opdrachten in volledige onafhankelijkheid uitoefent. Ik moet dat elke dag vaststellen.

Het centrum beschouwt islamofobie niet als angst voor de islam, maar als haat of racisme jegens de islam en jegens moslims of vermeende moslims. Elke discriminatie of bewoording ten aanzien van een moslim of een vermeende moslim is niet per se islamofobie.

Voor het centrum zal een daad, met inbegrip van het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, alleen worden beschouwd als islamofoob indien zij bewust op die basis wordt gepleegd.

Het centrum behandelt meldingen op basis van reële situaties. De aandachtige lezer zal merken dat het centrum ook dossiers behandelt in verband met antisemitisme of met het aanzetten tot haat omdat men een bepaalde godsdienst aanhangt.

De focus van het jaarverslag 2011 betrof de vrijheid van meningsuiting, van 2010 de seksuele geaardheid – ook hierin begrepen het fenomeen van de homofobie – en van 2009 de handicap.

Niet alleen in de jaarverslagen, maar ook in zijn dagelijkse activiteiten behandelt het centrum zonder enige selectie de meldingen en problemen die verschillende maatschappelijke fenomenen betreffen.

10.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

Al voordat ik naar hier kwam, vreesde ik dat wij zouden terechtkomen in een semantische discussie. Letterlijk vertaald betekent fobie vrees. Een fobie is een angst.

U zegt dat het centrum onder islamofobie haat, bijna racistische haat tegen moslims verstaat. Men moet de zaken wat duidelijker stellen. Ik raad u aan om met het centrum contact op te nemen om de begrippen duidelijker te stellen dan ze nu zijn. Fobie is “een angst voor”.

10.04 Minister Joëlle Milquet: Dat was hetzelfde voor homofobie. Fobos in het Grieks is angst.

10.05 Peter Logghe (VB): Dat is geen haat.

10.06 Minister Joëlle Milquet: Dat is nu haat of racisme tegen een groep mensen met een kenmerk, en dus homofobie. Misschien kunnen wij een andere term vinden.

10.07 Peter Logghe (VB): Ik vind het heel onduidelijk. Fobie gelijkstellen met haat vind ik heel onduidelijk en vind ik een semantische vervuiling. Ik denk dat het nuttig is …

10.08 Minister Joëlle Milquet: In feite betekent het racisme tegen moslims.

10.09 Peter Logghe (VB): Dan kan men de vraag stellen of het ontslaan van iemand wegens een hoofddoek racisme is tegen moslims.

Ik denk dat het centrum door die verschuiving van begrippen een aantal sancties nodeloos breed rekt. Wij komen hierop later nog terug.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

11 Question de M. Franco Seminara à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le refus d'accès de plusieurs personnes handicapées dans certains parcs d'attractions" (n° 12286)

11 Vraag van de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "pretparken die gehandicapten de toegang ontzeggen" (nr. 12286)

11.01 Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, en cette fin d'année scolaire, les beaux jours sont des journées très attendues par les étudiants désireux de s'oxygéner et de prendre du bon temps. C'est vous dire la déception qui a envahi une quarantaine de jeunes handicapés mentaux en provenance de Waremme qui se sont récemment vu refuser l'accès à un parc d'attraction réputé de La Panne.

Si une solution a tout de même pu être trouvée avec les responsables du site pour les faire rentrer, cet incident démontre tous les efforts qui doivent encore être accomplis en matière de discrimination et de préjugés vis-à-vis des personnes handicapées. Certains jeunes ont été contraints de porter un brassard rouge, alors que d'autres étaient munis d'un brassard vert afin de satisfaire au règlement de sécurité interne. Comme vous pouvez le comprendre, madame la ministre, ce signe distinctif a été mal vécu par les parents de plusieurs enfants.

En réaction, de nombreuses plaintes ont ainsi été déposées, contraignant les autorités du parc à organiser une réunion avec les parents, enseignants et enfants, en vue de reconnaître les maladresses accomplies. Il en ressort que le motif de la sécurité ne peut toujours servir de prétexte dans ce genre de situations. Les problèmes rencontrés font immanquablement suite à une méconnaissance du handicap, ce qui entraîne, comme dans ce cas-ci, une protection disproportionnée par rapport aux risques réels.

Il convient de prendre sérieusement cette problématique en considération. Aussi, madame la ministre, avez-vous pris connaissance du cas de ces jeunes handicapés mentaux de Waremme qui ont été confrontés à des problèmes d'accès dans le parc de La Panne? Des plaintes ont-elles été introduites à ce sujet au Centre pour l'égalité des chances? Quelles suites y seront-elles données?

11.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, monsieur Seminara, je vous remercie pour votre question. J'ai été mise au courant des faits qui ont touché les jeunes élèves de l'enseignement spécialisé qui avaient choisi d'aller à Plopsa Coo en avril ainsi que l'autre groupe scolaire de l'institut spécialisé de Grivegnée qui a vécu la même mésaventure au Plopsaland de La Panne.

J'ai été assez étonnée du règlement suivi dans ces deux parcs d'attraction à l'encontre des personnes ayant un handicap, même si je comprends que la volonté n'était pas du tout de discriminer mais de protéger.

La loi anti-discrimination du 10 mai 2007 interdit les discriminations directes ou indirectes et stipule que l'absence d'aménagements raisonnables pour les personnes avec un handicap constitue une discrimination.

Il faut donc, avant tout, que les parcs soient adaptés au handicap, de manière raisonnable. Cette approche doit évidemment être conciliée avec celle de la sécurité qui est invoquée par les centres d'attraction.

Cela dit, si la mesure unilatérale du parc peut avoir été jugée disproportionnée, il s'avère que les activités évoquées n'étaient pas interdites aux jeunes enfants. Mais il existe toujours une contrainte de sécurité, contrainte qui ne doit pas être oubliée.

Comme c'est souvent le cas en démocratie, on se retrouve ici face au choc de deux principes: la sécurité de l'enfant et donc la sauvegarde de sa vie et sa protection physique, et le respect de l'égalité de traitement et de la non-discrimination.

Je pense vraiment que la décision a été prise en toute bonne foi, même si c'est peut-être de manière indélicate, sans avoir conscience des répercussions que cela pouvait entraîner. Le règlement a été appliqué avant tout dans le souci d'éviter tout accident et d'assurer la sécurité. Mais cette application a été considérée comme une discrimination.

Une centaine de plaintes ont été déposées au Centre pour l'égalité des chances qui a immédiatement pris contact avec les intéressés. Cette question relève de différentes entités fédérées: le Centre, les Directions pour l'égalité des chances de Flandre et de Wallonie, le Tourisme. Tous ont été contactés en vue de participer à une rencontre. Au cours de celle-ci, le groupe Plopsa a exposé sa politique de sécurité des parcs. Le Centre pour l'égalité des chances a, pour sa part, présenté ses réserves quant à la légitimité des distinctions opérées sur base du handicap. Des mesures nécessaires et importantes peuvent sans doute être prises, mais il ne faut pas non plus procéder à une stigmatisation.

Il convient de modifier certaines choses. Se pose ainsi la question de savoir si les arrêtés royaux de 2001 relatifs à l'exploitation et à la sécurité des aires de jeu pourraient faire l'objet d'une adaptation. Une concertation avec le ministre de l'Économie est prévue à ce sujet.

Toujours est-il qu'après la rencontre que j'ai évoquée, les interlocuteurs se sont engagés à réaliser une analyse plus détaillée pour début juillet en vue d'établir une politique d'accueil qui tienne compte tant des impératifs de sécurité que du droit de chacun à profiter du plus grand nombre d'attractions, dans le respect de lui-même et sans être stigmatisé d'une manière ou d'une autre.

Il faut quand même savoir que si ces centres ne prenaient aucune mesure et qu'un accident devait se produire, on ne manquerait pas d'attirer l'attention sur le fait que certaines attractions sont trop dangereuses pour des enfants plus fragiles qui n'ont pas toujours le même type de réaction qu'un enfant dit normal. Je fais d'ailleurs remarquer ici que certaines attractions sont dangereuses pour tous.

Je reste donc très nuancée. Il existe effectivement des éléments excessifs qui doivent être bannis, mais les responsables doivent aussi s'assurer que le centre où ils souhaitent se rendre est accessible aux enfants atteints d'un handicap et qu'il est aménagé pour ce faire.

Si des mesures de protection supplémentaires s'avèrent nécessaires – peut-être est-ce le cas pour certains aspects – tout comme le fait d'éviter certaines attractions, ceci doit être appliqué avec tact, avec respect sans stigmatiser un groupe, sans qu'il n'ait à arborer la couleur rouge pour se distinguer de la masse qui porterait du jaune.

C'est la raison pour laquelle ce groupe, avec les deux contraintes, produira sans doute quelque chose de beaucoup plus élégant, même si je ne renonce pas à l'idée de certaines mesures de sécurité complémentaires.

11.03 Franco Seminara (PS): Madame la vice-première ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je vous sais préoccupée par le sujet. Cependant, le groupe était accompagné d'enseignants à son arrivée dans le parc. Ces derniers avaient l'habitude de s'y rendre. Ils ne l'ont pas découvert pour la première fois. Cela pose la question de la notion d'aménagements raisonnables. Certains enseignants spécialisés disent que des personnes en situation de handicap sont parfois mieux adaptées pour pouvoir profiter d'une attraction dans un parc.

Je rappelle néanmoins que notre pays a ratifié la convention de l'ONU sur la place de la personne en situation de handicap dans la société. L'article 27 de la Déclaration universelle des droits de l'homme précise que "toute personne a le droit de prendre part librement à la vie culturelle de la communauté et de jouir des arts et des bienfaits qui en découlent".

Il va sans dire que 100 plaintes, ce n'est pas rien! C'est quand même un chiffre conséquent. De nombreuses familles ont été choquées et m'ont interpellé. Cela renvoie aussi à une notion importante de la Convention de l'ONU. Kofi Annan disait: "C'est la position juridique de la personne". Là, il reste un travail fondamental à accomplir en Belgique. Ainsi – il importe de le signaler à la ministre de l'Égalité des Chances – il y a quinze jours dans le Hainaut, une personne en situation de handicap a été agressée, on voulait lui voler son gsm.

J'ai eu l'occasion d'interpeller des personnes qui exercent certaines responsabilités en la matière. En effet, des gestes forts de respect mutuel, de la place de la personne dans la société doivent être posés, parce que chacun de nous a le droit d'être à la bonne place au bon moment dans la société.

Certes, je ne parle pas pour moi – même si vous ne pouvez ignorer mon handicap –, mais pour ces familles qui ont été nombreuses à réagir. Je me permets de revenir sur l'affaire de Tournai, sur un plan judiciaire, ces gens-là sont un peu plus condamnés.

En Flandre, me semble-t-il, un garçon avait agressé une personne invalide et a été puni de deux ans de prison. Je n'y suis pas nécessairement favorable, mais on ne peut de toute façon pas banaliser un tel acte. Qu'il s'agisse d'invalidité ou de différence sexuelle, il faut rester très prudent et équitable: nous sommes des membres de la société à part entière.

Je ne voudrais pas monopoliser le temps de parole, mais il importe de rappeler que, même si notre pays a beaucoup avancé, je crois qu'on peut encore progresser en ce domaine.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

De openbare commissievergadering wordt geschorst van 11.43 uur tot 12.34 uur.

La réunion publique de commission est suspendue de 11.43 heures à 12.34 heures.

12 Question de Mme Christiane Vienne à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la lutte contre la pauvreté dans le cadre de la stratégie EU 2020" (n° 11580)

12 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de strijd tegen de armoede in het kader van de strategie EU 2020" (nr. 11580)

12.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, madame la secrétaire d'État, le Conseil européen du mois de mars dernier a souligné la nécessité de lutter contre la pauvreté et l'inégalité sociale. Pour ce faire, la Commission européenne a lancé, dès 2010, la stratégie de croissance de l'Union européenne, la stratégie "Europe 2020".

La pauvreté est toujours bien présente dans l'Union européenne; elle n'a pas diminué au cours de ces dix dernières années. Selon une étude menée par Eurostat, dans une Union européenne de 500 millions d'habitants en 2012, 115 millions de personnes sont toujours menacées de pauvreté ou d'exclusion sociale. Dans ce cadre, les États membres se sont engagés à réduire de 20 millions le nombre de personnes soumises au risque de pauvreté ou d'exclusion sociale. Mais chaque État membre peut élaborer, lui-même, ses propres critères.

Depuis 2009, la Belgique s'est dotée d'un baromètre interfédéral de la pauvreté. Ce baromètre vise à mieux connaître le phénomène de la pauvreté et son étendue. Il se compose de quinze indicateurs qui prennent en compte les différentes dimensions de la pauvreté: revenus et dettes, soins de santé, travail, enseignement, logement, participation et privation non monétaire.

Madame la secrétaire d'État, quels enseignements peuvent-ils être tirés du baromètre interfédéral depuis 2009? Son évaluation a-t-elle déjà été menée?

12.02 Maggie De Block, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Vienne, merci pour votre question. La Direction générale Statistique et Information économique du SPF Économie organise chaque année l'enquête EU-SILC (European Union – Statistics on Income and Living Conditions) auprès de 6 000 ménages; 11 000 personnes sont ainsi interrogées. Les données mentionnées ci-dessous sont issues de l'enquête EU-SILC 2011, basée sur l'enquête de revenus de 2010.

La Belgique connaît une grande prospérité et son système de protection sociale est très développé. En 2009, le revenu moyen disponible était supérieur à la moyenne de l'Europe des 27. Nous nous sommes trouvés à la neuvième place.

Les inégalités de revenus sont relativement faibles. Le ratio S80/S20 s'élevait pour cette même année à 3,9, ce qui correspond à la deuxième place dans l'Europe des 27. En 2009, les dépenses de protection sociale atteignaient 28,9 % du PIB et se situent ainsi juste au-dessus du niveau moyen de l'Europe des 27. Les prestations sociales hors pension réduisent le pourcentage de risque de pauvreté à 46 %, grâce à notre système social.

En 2010, 15 % de la population était confrontée au risque de pauvreté. Ce pourcentage global cache des disparités importantes entre les Régions et les catégories de population. Ainsi, le risque de pauvreté à Bruxelles est de 28 % contre 10 % en Flandre et 18 % en Wallonie. Le risque de pauvreté est très élevé parmi les catégories de population suivantes: les chômeurs (30 %), les personnes faisant partie d'un ménage à très faible intensité de travail sans enfant (38 %) et avec enfants (72 %), les personnes appartenant à une famille monoparentale (35 %), les personnes à faible niveau de qualification (23 %), les non-ressortissants de l'Union européenne (51 %) et les locataires (30 %). Les seniors (19 %), les enfants (18 %), les malades et invalides (19 %) et les autres personnes qui ne travaillent pas (25 %) présentent eux aussi un risque de pauvreté plus élevé.

Six pour cent de la population est confrontée à une privation matérielle grave.

Les personnes les plus concernées par cette privation matérielle sont les isolés (11 %), les parents isolés (18 %), les chômeurs, les malades, les personnes handicapées et les locataires (16 %), les non-ressortissants de l'Union (30 %) et les personnes sans travail rémunéré sans enfant (15 %) et avec enfants (34 %).

En outre, 10 % de la population vit dans un ménage à très faible intensité de travail. Les catégories de population à haut risque sont les seniors actifs et les isolés (15 %), les parents seuls (36 %), les locataires (22 %), les ressortissants de l'Union (28 %) et les personnes à faible niveau de qualification (14 %).

En 2010, 5 % de la population belge était confrontée au risque de pauvreté. Ce pourcentage est l'un des plus faibles d'Europe mais, compte tenu de sa taille, le groupe des travailleurs représente toujours une part importante de la population totale exposée au risque de pauvreté (17 %).

Par ailleurs, 13 % des personnes âgées de 29 ans ou moins présentent une très faible intensité de travail. Ce pourcentage est l'un des plus élevés de l'Europe des 27. Le risque de pauvreté pour les personnes à très faible intensité de travail est relativement élevé. Dans les cas de ménages avec enfants, il est supérieur à la moyenne de l'Europe des 27.

Ces indicateurs montrent que l'accès au marché du travail pour certains groupes spécifiques et le niveau des allocations destinées aux personnes qui ne travaillent pas, dont certaines se situent sous le seuil du risque de pauvreté, sont des défis importants.

Le pourcentage des personnes vivant dans un ménage à frais de logement très élevés, soit plus de 40 % des revenus du ménage, était en 2010 de 33 % pour le quintile de rémunération le plus bas contre 1 % pour le quintile le plus haut. Ces chiffres sont, pour ainsi dire, conformes à la moyenne européenne.

L'élaboration du Baromètre interfédéral de la pauvreté était prévue dans le plan fédéral de lutte contre la pauvreté 2008 qui avait pour objectif de rendre les chiffres de la pauvreté visibles. Cet objectif a été atteint. Le Baromètre interfédéral de la pauvreté restera utile comme instrument de monitoring dans le cadre du Programme de réforme national, du Rapport social national, de la lutte contre le sans-abrisme, la lutte contre la pauvreté infantile et pour la version actualisée du plan fédéral de lutte contre la pauvreté actuellement en cours d'élaboration.

En fait, nous travaillons à l'actualisation de ce plan qui ne l'avait pas été depuis plus d'un an et demi. Par ailleurs, la Cour des comptes a émis beaucoup de remarques et a fait savoir qu'il serait plus utile de disposer de chiffres, de targets, etc. Nous procédons à cet exercice en une fois. Il s'agit d'actualiser le baromètre et le plan tout en tenant compte des remarques de la Cour des comptes.

12.03 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, je remercie Mme la secrétaire d'État pour sa réponse.

12.04 Maggie De Block, secrétaire d'État: Je vous remets copie de ma réponse qui comporte beaucoup de chiffres. Vous constaterez que ce sont toujours les mêmes groupes. On connaît les maladies, mais pas nécessairement les remèdes.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs 11755 en 11840 van de heer Yvan Mayeur en mevrouw Karolien Grosemans zijn ingetrokken. Vraag nr. 11958 van mevrouw Leen Dierick is op haar verzoek omgezet in een schriftelijke vraag. Aangezien de heer Bert Wollants niet aanwezig is en hij zich ook niet heeft verontschuldigd, vervalt zijn vraag nr. 12263. Hij kan ze altijd opnieuw indienen.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.44 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.44 heures.