Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 15 mai 2012 Après-midi ______ |
van Dinsdag 15 mei 2012 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.19 heures et présidée par M. Georges Gilkinet.
De vergadering wordt geopend om 14.19 uur en voorgezeten door de heer Georges Gilkinet.
De voorzitter: Vraag nr. 10497 van de heer Weyts wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
01 Vraag van mevrouw Minneke De Ridder aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de personeelsaangroei bij de Nationale Loterij" (nr. 10653)
01 Question de Mme Minneke De Ridder au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'augmentation de personnel à la Loterie Nationale" (n° 10653)
01.01 Minneke De Ridder (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de Nationale Loterij heeft de voorbije jaren een sterke personeelsaangroei gekend. In 2004 waren er 347 medewerkers, maar intussen is dat aantal gegroeid tot 393 in 2010. Dat betekent een stijging van minstens 5 medewerkers per jaar, of ruim 13 % op 6 jaar. Aan dit tempo zal dit jaar de 400ste collega zijn intrede doen in de organisatie.
Tegelijkertijd stellen wij vast dat het personeel van de Nationale Loterij een omgekeerde leeftijdspiramide vertoont. Bij de oprichting van de organisatie werd een groot aantal personeelsleden aangeworven voor het verwerken van de wekelijkse lottoformulieren. Deze grote groep medewerkers zal de komende jaren snel de organisatie verlaten. Vandaag gebeurt de lottoverwerking volledig digitaal. De totale omzet schommelt al jaren rond hetzelfde bedrag.
Ik kom tot mijn vragen.
Hoe verantwoordt u de grote stijging van het personeel? Welke behoefte motiveert de personeelsuitbreiding? Hoe zal worden omgegaan met de grote groep van 50-plussers die de komend jaren hun pensioen zullen aanvragen?
01.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, collega De Ridder, in voltijdse equivalenten stellen wij een stijging vast van 10 % op 6 jaar, van 343 voltijdse equivalenten in 2004 naar 380 voltijdse equivalenten in 2011. Deze personeelsuitbreiding en de plannen met het oog op de uitstroom van oudere werknemers zijn conform de huidige bedrijfsovereenkomst. De artikelen 54, 56 en 57 voorzien in een aangepast personeelsplan, gebaseerd op een meerjarenbeheersplan van competenties en in een personeelsuitbreiding bij nieuwe activiteiten. Zij bepalen daarnaast de omstandigheden waarbinnen bijkomende aanwervingen mogelijk zijn.
De toename van het personeel is vooral ingezet na 2007, samen met de moderniseringsbeweging die de Nationale Loterij vanaf dan heeft ingezet. Een aantal nieuwe projecten werd opgestart en andere zijn in voorbereiding om de dienstverlening van de Nationale Loterij uit te bouwen: onlineverkoop van de trekkingproducten, de vernieuwing van de bevoorradingsketen van de meer dan 5 000 winkelpunten, de integratie van sociale media om haar aandeel op de markt te verdedigen en de continue vernieuwing van het productgamma, zoals de recente vernieuwing van Lotto of de ontwikkeling van nieuwe krasspelen.
Deze inspanningen en de nieuwe activiteiten zijn nodig om de Nationale Loterij toe te laten om haar wettelijke opdracht, het kanaliseren van de behoefte aan kansspelplezier, uit te voeren, in een omgeving met sterk toenemende concurrentie.
Deze evolutie brengt met zich mee dat ook de vereiste competenties voor het personeel wijzigen en dat nieuwe profielen worden aangeworven omdat de bestaande competenties hieraan onvoldoende invulling kunnen geven. Bepaalde competenties en profielen worden ook proactief aangeworven om de grote uitstroom van oudere personeelsleden vlotter op te vangen. Sommige profielen, die straks op natuurlijke wijze zullen uitstromen, zullen niet vervangen worden.
Teneinde om te gaan met de grote groep vijftigers die de komende jaren hun pensioen zullen aanvangen, wat gepaard gaat met de nood aan kennisborging en de rekrutering van nieuw talent, heeft de Nationale Loterij volgende prioriteiten gesteld.
Ten eerste is er uitstroombegeleiding van de personeelsleden die op pensioen vertrekken in termen van mobiliteitsbeleid.
Ten tweede, voor kritieke functies worden er intern potentiële kandidaten geïdentificeerd, die mogelijks na opleiding en kennisoverdracht kunnen instromen in de functie van hun voorganger. Alle vacante betrekkingen worden eerst intern opengesteld.
Ten derde, proactief opleidingsbeleid ter ontwikkeling van kritische competenties.
Ten vierde, employer branding om de Nationale Loterij meer bekend te maken als aantrekkelijke werkgever.
01.03 Minneke De Ridder (N-VA): Ik wil nog even benadrukken dat de digitalisering effectief voor minder personeel zou moeten zorgen. Het is heel vreemd dat er toch meer personeel aan het werk wordt gesteld. Ik zal dat zeker en vast van dichtbij opvolgen. Ik wil er u ook nog even aan herinneren dat het evenwicht in het taalkader in het oog moet worden gehouden opdat de Nationale Loterij niet verder verfranst zou worden.
Het incident is gesloten.
02 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la régulation de la fixation des taux interbancaires au niveau européen" (n° 10722)
02 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de regulering van de interbankenrente op Europees niveau" (nr. 10722)
02.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, voici quelques semaines, j'apprenais par voie de presse, que plusieurs enquêtes seraient ouvertes concernant d'éventuelles manipulations du Libor, le taux de référence pour quelque 350 000 milliards de dollars de produits financiers. Si cela s'avérait exact, nous serions face à l'un des plus grands scandales financiers impliquant au moins dix-huit grands groupes bancaires mondiaux. Ils sont accusés d'une entente sur les taux interbancaires afin de les maintenir artificiellement bas et ce, à leur avantage. Cet accord aurait eu lieu durant la période 2007-2011.
Beaucoup de spécialistes financiers parlent déjà de cette affaire comme étant potentiellement la plus grande manipulation financière de l'histoire. C'est ce que soupçonnent les gendarmes des marchés en Europe, aux États-Unis, au Japon ou en Suisse où la Commission de la concurrence a annoncé le 3 février dernier l'ouverture d'une enquête suite à une dénonciation d'un des membres de cette entente, à savoir UBS.
Ce scandale potentiel pourrait rappeler les manipulations toxiques qui avaient été décriées au plus fort de la crise financière et prétendument révolues. En effet, cette manipulation aurait permis aux banques de ne pas apparaître vulnérables ou encore d'engranger des bénéfices plus importants.
Monsieur le secrétaire d'État, avez-vous connaissance du fait que de telles enquêtes seraient en cours? Que pensez-vous de l'existence du taux Libor en tant que tel ainsi que de l'importance qui lui est donnée, dans la mesure où celui-ci n'est basé que sur des estimations fixées par les banques elles-mêmes? Ce taux est actuellement considéré comme un "bon indicateur" du système financier mondial. Pourtant, la BCE propose une alternative, l'Eonia, basée sur des transactions réelles. Cela n'enlève-t-il pas toute subjectivité et risque d'entente et de manipulations comme cela est peut-être le cas avec le Libor?
Ne pensez-vous pas que l'on pourrait à l'avenir imaginer que seules des transactions réelles pourraient être à la base du calcul d'un taux de référence comme l'Eonia? Allez-vous mettre cette volonté de régulation de la fixation du taux interbancaire à l'agenda du prochain Conseil Ecofin?
02.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, je suis au courant qu'un certain nombre d'universitaires ont mené une enquête quant à d'éventuelles manipulations du Libor entre 2007 et 2010. Le superviseur financier britannique mène également une enquête sur ces pratiques présumées sans pour autant arriver à une quelconque conclusion.
Jusqu'à présent, il n'y a aucune preuve concluante de manipulation. La British Bankers Association, sous les auspices de laquelle les taux Libor sont fixés quotidiennement par Thomson Reuters, continue à examiner l'affaire et prendra, au besoin, les mesures qui s'imposent.
Si certains membres individuels du panel, qui transmettent quotidiennement les informations visant à fixer le Libor, avaient manipulé leur contribution à la composition du Libor, cela ne signifie pas encore que les taux Libor eux-mêmes auraient été de ce fait faussés. Le mécanisme de fixation des taux Libor repose en effet sur une procédure de calcul de la moyenne des contributions individuelles après suppression de 25 % des valeurs les plus élevées et 25 % des valeurs les plus basses. Depuis 2009, le panel se compose des vingt banques les plus importantes; auparavant, il s'agissait des seize les plus importantes.
En outre, s'il y avait effectivement un résultat final faussé, on ne pourrait pas en déduire que cela s'est passé systématiquement à la hausse ou à la baisse.
Actuellement, il n'est clairement pas possible de tirer des conclusions sensées quant à l'impact possible de la manipulation éventuelle sur l'économie belge et les banques actives dans notre pays, ni sur le plan qualitatif, ni sur le plan quantitatif. Il est évidemment important que la fixation des taux d'intérêt de référence constitue un processus intègre. Si l'enquête en cours et les recommandations éventuelles qui en découlent peuvent améliorer ce processus, ce sera dans l'intérêt de tout un chacun concerné directement et indirectement par ce processus.
Dans l'intervalle, je ne peux que regretter que l'intégrité d'un service financier, comme la fixation du Libor, soit entachée par des comportements qui donnent lieu à des suspicions et des manipulations. L'exigence éthique doit être plus que jamais d'actualité dans le monde financier si l'on veut rétablir la confiance des citoyens.
02.03 Christiane Vienne (PS): Monsieur le secrétaire d'État, j'aurais aimé avoir l'avis du ministre sur l'Eonia. Il n'y a pas répondu mais je le réinterrogerai à ce sujet.
Beaucoup de spécialistes proposent de remplacer le Libor par un taux qui s'appelle l'Eonia et qui, contrairement au Libor, est basé sur des transactions réelles et non pas sur des estimations.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la proposition de déclaration simplifiée" (n° 10746)
03 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de vereenvoudigde aangifte" (nr. 10746)
03.01 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, quand une initiative gouvernementale est positive, il convient de le souligner, même s'il s'agit d'une mesure prise par le précédent gouvernement.
Une proposition de déclaration simplifiée avait été envoyée à quelque 5 000 contribuables lors de l'exercice d'imposition 2010. Cela fut manifestement une réussite. En 2011, le gouvernement a décidé de l'envoyer à 700 000 contribuables. Nous pouvons nous en réjouir, d'autant plus que le nombre pourrait doubler en 2012.
Pouvez-vous m'indiquer les catégories de contribuables qui vont être concernées par cette initiative? À partir du moment où l'on a commencé par un petit nombre pour atteindre 700 000 personnes, une enquête de satisfaction a-t-elle été réalisée auprès de la population directement touchée par cette mesure? Si oui, quels en sont les résultats? Sur cette base, est-on parvenu à désengorger les bureaux de taxation dès l'année dernière? Cela les rendrait plus accessibles pour les personnes qui ne sont pas directement visées par la déclaration simplifiée.
Pouvez-vous, dès à présent, nous dire si cela a facilité la modernisation du SPF Finances? Enfin, quel est l'objectif pour 2014? Allez-vous progresser en ce sens? Et, si oui, de quelle manière?
03.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, pour l'exercice d'imposition 2012, les trois catégories de contribuables suivantes sont principalement visées.
D'abord, l'ensemble des pensionnés. Auparavant, seules les pensions légales étaient concernées.
Ensuite, les bénéficiaires d'allocations de chômage de 2011, les bénéficiaires d'indemnités légales de maladie-invalidité ou d'incapacité permanente, pour 2011, à condition notamment qu'ils ne doivent pas déclarer de revenus d'origine étrangère, qu'ils ne soient pas domiciliés à l'étranger, qu'ils ne disposent pas d'un ou de plusieurs comptes à l'étranger.
Enfin, l'administration fiscale a également prévu cette année d'envoyer une proposition de déclaration simplifiée à tous les contribuables dont les revenus imposables sont inférieurs à la quotité de revenu exemptée d'impôt.
Depuis la mise en place de ce projet, qui participe indéniablement aux objectifs de modernisation et de simplification administrative du SPF Finances, l'administration a constaté, durant la période de remplissage des déclarations, une baisse significative de quelque 193 000 visites en ses bureaux par rapport à l'année 2010.
L'administration n'a pas mené d'enquête de satisfaction auprès des contribuables, mais le taux de rectification pour l'administration fiscale des propositions de déclaration simplifiée est largement inférieur au taux de rectification des déclarations Tax-on-web, ce qui tend à démontrer le succès du système mis en place.
En raison du succès de cette initiative, le SPF Finances envisage, pour les années futures, l'envoi des propositions de déclaration simplifiée à de nouvelles catégories de contribuables, comme, par exemple, les contribuables salariés qui ne déduisent pas d'emprunt hypothécaire et pour lesquels tous les autres éléments sont, en principe, connus de nos services.
03.03 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le secrétaire d'État, votre réponse me satisfait tout à fait.
En fait, je sais que le taux de plaintes enregistrées concernant ces déclarations simplifiées n'est que de 3,87 %. C'est extrêmement peu, ce qui signifie que l'initiative est tout à fait positive et que nous ne pouvons que vous encourager à la poursuivre.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les types de sanctions prévus par le 'six pack'" (n° 10748)
04 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het type sancties waarin het 'sixpack' voorziet" (nr. 10748)
04.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, les ministres européens des Finances ont décidé dernièrement du premier gel de fonds européens destinés à un État membre, comme prévu par la procédure dite du "six-pack". Comme nous le savons, dans ce cadre, les pays de la zone euro peuvent se voir frappés d'amendes, tandis que les autres États de l'Union peuvent perdre les fonds de cohésion en cas d'entraves au pacte de stabilité.
Monsieur le secrétaire d'État, sans remettre nullement en cause l'application du six-pack et l'importance du renforcement de la gouvernance économique au sein de l'Union européenne, j'aimerais vous poser les questions suivantes.
Pourquoi ces sanctions sont-elles appliquées en termes de fonds de cohésion alors que ceux-ci constituent une politique européenne de développement essentielle pour les régions les moins favorisées de l'Union?
D'autres mécanismes de sanctions plus justes du point de vue tant social qu'économique ne sont-ils pas envisageables dans le cadre de l'application du six-pack?
04.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Madame Vienne, je reconnais qu'à première vue la sanction paraît dure, s'agissant de suspendre les fonds de cohésion dont le pays a, par définition, besoin pour lui permettre de faire converger son économie et de rejoindre ainsi à terme l'Union économique et monétaire. Je ne nie pas la sévérité de la sanction, surtout sur le plan politique, mais je me permets de la relativiser, en remarquant que cette sanction ne fera réellement sentir ses effets sur le terrain qu'à partir de 2015.
En effet, la décision qui a été prise dans le cas d'espèce de la Hongrie, qui est le premier pays à avoir reçu une telle sanction, est de suspendre tout nouvel engagement à partir du 1er janvier 2013. Les crédits de payement de tout ce qui a été engagé d'ici là restent par contre intacts. Comme il faut généralement compter entre deux et trois années entre le moment de l'engagement et celui du payement, cela laisse beaucoup de temps à l'État membre en question pour se mettre en ordre. La Hongrie dispose donc du temps nécessaire pour rectifier sa politique budgétaire et éventuellement obtenir une annulation de la sanction avant que celle-ci ne produise concrètement ses effets.
C'est tout l'intérêt de ce type de sanction, qui pousse l'État membre à l'action mais ne lui met pas immédiatement le couteau sur la gorge. J'ajoute que ces règles ne sont pas neuves. Le règlement européen qui a institué en 1994 le fonds de cohésion prévoyait dès l'origine une suspension des financements à un État membre dans le cas où un déficit public excessif y serait constaté par le Conseil et resterait non résolu dans un délai d'une année. Le six-pack n'a rien inventé.
J'admets évidemment que le six-pack a beaucoup plus de visibilité que l'ancien règlement et que son application bénéfice d'un impact politique beaucoup plus important en raison précisément de sa visibilité, mais je me devais d'apporter ces nuances.
Pour ce qui est d'autres mécanismes possibles de sanction, sur lesquels vous m'interrogez, je dois bien avouer que, si l'on veut que l'Union économique et monétaire gagne en crédibilité, il faut malheureusement intervenir là où cela fait mal. L'Union n'a pas beaucoup de leviers; il n'est dès lors pas étonnant que les sanctions portent sur le terrain financier.
Je ne veux pas nier l'impact socioéconomique de telles sanctions financières mais il faut avoir en tête que toute cette mécanique se veut, avant tout, dissuasive. Le but ultime est d'éviter d'aller jusqu'aux sanctions car les mesures préventives, voire correctrices, auront été préalablement prises.
04.03 Christiane Vienne (PS): Je remercie le ministre pour la réponse.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het huwelijksquotiënt indien een echtgenoot internationaal ambtenaar is" (nr. 10755)
05 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le quotient conjugal lorsqu'un conjoint est fonctionnaire international" (n° 10755)
05.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in een arrest van 29 maart 2012 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat het huwelijksquotiënt ook zou moeten worden toegekend aan gehuwden in wiens hoofden twee afzonderlijke aanslagen worden gevestigd omdat een van beiden een internationaal ambtenaar is met een inkomen van meer dan 6 700 euro, niet-geïndexeerd, dat vrijgesteld is van belastingen zonder progressievoorbehoud. Het betreft hierbij wel een specifiek geval waarbij een internationale ambtenaar ook nog andere belastbare beroepsinkomsten verkreeg in hetzelfde jaar.
Mijnheer de staatssecretaris, hoeveel aanslagen werden gevestigd voor de aanslagjaren 2008 tot en met 2011 in principe in strijd met dit arrest? Hoe groot raamt u de budgettaire kostprijs indien alle belastingplichtigen in dezelfde situatie ambtshalve ontheffing over deze aanslagjaren zou worden verleend?
Zal uw administratie op basis van de codes 1020 en 1021 spontaan de aanslagen van de laatste vijf jaar ontheffen van gehuwde of wettelijk samenwonende belastingplichtigen die zich in dezelfde situatie bevinden of dienen zij individueel ambtshalve ontheffing te vragen?
Zou het vestigen van een gemeenschappelijke aanslag waarbij de uitsluiting van de toepassing van het huwelijksquotiënt aan een ambtenaar met meer dan 6 700 euro, niet-geïndexeerd, geen betere oplossing zijn dan het vestigen van twee afzonderlijke aanslagen? Of ziet u veeleer een oplossing in het tegemoetkomen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof, waarbij de echtgenoten zelf opteren voor een gemeenschappelijke aanslag zoals dat momenteel mogelijk is in het jaar van het overlijden van een echtgenoot?
05.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Wouters, volgens een eerste benadering is het reeds duidelijk dat het maximaal over enkele honderden belastingplichtigen per aanslagjaar gaat, omdat het hier om een zeer specifieke situatie gaat. De budgettaire impact zal derhalve vrij beperkt blijven.
Dit arrest maakt een nieuw feit uit en laat een ambtshalve ontheffing toe, voor zover en in de mate dat gelijkaardige aanslagen gevestigd zijn in strijd met de interpretatie gegeven door het genoemde arrest van het Grondwettelijk Hof.
Gelet op de zeer specifieke omstandigheden waarin het arrest van 29 maart 2012 een schending van de Grondwet ontwaart, is het voor de administratie niet verantwoord om op eigen initiatief een algemeen onderzoek in te stellen van alle gevestigde belastingaanslagen teneinde belastingplichtigen op te sporen die zich in dezelfde toestand zouden bevinden als deze die aanleiding gaf tot het arrest van 29 maart 2012. Ambtshalve ontheffingen zullen dus alleen op vraag van de betrokken belastingplichtigen kunnen worden verleend.
Wat uw vragen drie en vier betreft, mijn administratie onderzoek momenteel of de bepalingen van het WIB 1992 kunnen worden aangepast om een einde te maken aan de schending van het gelijkheidsbeginsel, die door het Grondwettelijk Hof werd vastgesteld in het arrest van 29 maart 2012. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal de regering een wetsontwerp indienen bij het Parlement.
05.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, alvast bedankt voor uw antwoord. Het is natuurlijk een heel specifieke situatie en het betreft geen enorm groot aantal personen. Het zijn er echter wel enkele honderden per aanslagjaar, dus een driehonderd- of vierhonderdtal personen.
Wat de ambtshalve ontheffing betreft, zij dienen die zelf aan te vragen zoals u aangeeft. In principe mag het geen groot probleem zijn om de codes 1020 en 1021 met de computer op te sporen. Het zullen er niet enorm veel zijn en ik vind het dan ook wat jammer dat betrokkenen dat zelf moeten doen, terwijl het ook aangeboden zou kunnen worden door de administratie.
Voorts ben ik blij dat er een wetsontwerp zal komen om dit probleem op te lossen.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les crédits accordés aux entreprises" (n° 10777)
06 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de kredietverlening aan ondernemingen" (nr. 10777)
06.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je ne vous apprendrai sans doute rien: l'accès au crédit est de plus en plus difficile en Belgique. J'entends les gens autour de moi et il apparaît clairement que pour les ménages et les PME, il est de plus en plus compliqué de pouvoir compter sur les banques. Pourtant, l'État ayant aidé ces mêmes banques, n'est-ce pas là leur rôle premier, à savoir soutenir l'économie réelle en aidant à lancer des projets d'ordre économique ou privé?
Le 16 mars dernier, Febelfin publiait une enquête encourageante quant à l'octroi de crédits aux entreprises en Belgique. Dans le même temps, un cabinet d'audit bien connu, Ernst & Young, annonçait des résultats opposés dans son baromètre, The European Banking Barometer. En effet, celui-ci nous apprend que le secteur bancaire belge serait pessimiste quant à l'avenir et, dès lors, envisagerait de revoir sa politique de crédits aux entreprises dans les mois qui viennent.
En effet, 23 % des banques belges jugeraient les perspectives négatives en matière de crédits, contre seulement 17 % des banques européennes. Malgré une hausse des montants accordés lors d'un crédit, on constate une diminution de leur nombre et, par conséquent, on conclut que moins de crédits sont octroyés. Dès lors, il apparaît que les banques prêtent toujours aux grandes entreprises mais ne soutiennent plus les PME.
Monsieur le secrétaire d'État, tout d'abord, pouvez-vous expliquer le contraste entre les résultats de ces deux études? N'y a-t-il pas un vrai problème d'octroi de crédits aux particuliers et aux PME dans notre pays? Quelles mesures peuvent-elles être envisagées pour relancer l'octroi de crédits à nos petites et moyennes entreprises?
06.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Chère collègue, tout d'abord, l'étude Febelfin analyse la situation à fin 2011 de l'octroi par des banques belges de crédits aux entreprises. Par contre, l'analyse d'Ernst & Young est prospective. En janvier 2012, 500 banques européennes, dont 50 belges, ont été interrogées sur leurs perspectives financières pour les six mois à venir avec une attention particulière sur l'impact des nouvelles règles financières et prudentielles. Comme le crédit a plutôt tendance à s'affaiblir, il ne faut pas s'étonner que The European Bank Barometer donne une image plus sombre que l'étude de Febelfin.
Deuxièmement, depuis la mi-2011, la croissance des crédits octroyés par les banques résidentes, surtout aux entreprises, et ce tant en Belgique que dans la zone euro, a tendance à se tasser sans toutefois donner lieu à des baisses effectives comme celle enregistrée en 2010.
La baisse du taux de croissance des crédits aux entreprises en Belgique est sans doute en grande partie due à la morosité conjoncturelle. L'octroi des crédits bancaires aux entreprises suivant l'activité économique avait quelques trimestres de retard. Vu les évolutions conjoncturelles, un tassement ultérieur de l'octroi de crédits n'est pas à exclure.
Les quatre grandes banques belges signalent un tassement de la demande de crédit par les entreprises. Encore soutenue au premier semestre 2011, celle-ci s'est stabilisée depuis le second semestre 2011. Pour les crédits hypothécaires, la demande est restée soutenue durant toute l'année 2011. Pour le premier trimestre 2012, par contre, un net tassement est attendu.
En ce qui concerne les facteurs d'offre, à savoir les critères d'octroi, ceux-ci sont restés inchangés pour les crédits aux entreprises au quatrième trimestre 2011 et ce, pour le onzième trimestre consécutif, situation qui devrait se prolonger au premier trimestre de 2012.
Troisièmement, les mesures à mettre en œuvre pour relancer l'octroi de crédits aux PME doivent pouvoir influencer les différents facteurs qui déterminent les conditions de cet octroi.
Deux facteurs semblent pertinents.
1. Les coûts de financement et les contraintes de bilan des banques. À cette fin, la Banque centrale européenne a adopté différentes mesures non conventionnelles de politique monétaire. Plus particulièrement, il a été décidé de conduire deux opérations de refinancement, à plus long terme, d'une durée de 36 mois en décembre 2011 et février 2012. Ces opérations ont connu un vif succès.
2. La perception du risque. Au quatrième trimestre 2011, le secteur bancaire s'inquiétait de la détérioration conjoncturelle, laquelle augmentait le risque crédit.
Ici aussi, il faut espérer que la politique accommodante de la Banque centrale européenne porte ses fruits, de même que la confiance reviendra à la suite du rétablissement des finances publiques.
06.03 Christiane Vienne (PS): Je remercie beaucoup le ministre, par la voix du secrétaire d'État.
Cette matière continuera à attirer mon attention car je pense que c'est un élément-clé d'une politique de relance. Nous aurons l'occasion d'y revenir.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 10781 de M. De Vriendt et les questions nos 10789 et 10799 de M. Destrebecq sont transformées en questions écrites.
- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de hogeschool van de Fiscus" (nr. 10862)
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de bachelor fiscaliteit bij de FOD Financiën" (nr. 10916)
- M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'école supérieure du fisc" (n° 10862)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la formation de bachelier en fiscalité au SPF Finances" (n° 10916)
07.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag naar aanleiding van een bericht dat in april 2012 is verschenen. De woordvoerder van Financiën, de heer Adyns, legde toen uit dat er bij de fiscus een eigen hogeschool zal komen. De school zou de titel “bachelor in de fiscaliteit” kunnen uitreiken. De titel zou door de Gemeenschappen worden erkend.
Onderwijs is natuurlijk een van de duidelijke bevoegdheden van de Gemeenschappen.
Het doel zou voornamelijk zijn werkzoekenden of afgestudeerden met een diploma middelbaar onderwijs te helpen om toch een hoger diploma te behalen.
Er zijn ter zake ook vragen in het Vlaams Parlement gesteld. Minister Pascal Smet heeft duidelijk verklaard dat er binnenkort een vergadering zou plaatsvinden. Hij antwoordde ook dat, indien de fiscus zelf een opleiding wil organiseren, de vraag moet worden erkend.
Volgens de berichtgeving was de opleiding wel al erkend en was de erkenning door Vlaanderen en door de Franstalige Gemeenschap ontvangen. Hoe zit het? Het betreft immers een totaal nieuw project, dat bij ons ongekend is. Hoe zit het met de erkenning voor de hogeschool door de fiscus?
Wat is uw standpunt? Wanneer zal de opleiding exact starten?
Is de erkenning door de beide Gemeenschappen er? Komt de school in een samenwerking tot stand of is het een persoonlijk initiatief van de FOD Financiën?
Kan de opleiding in kwestie ook via de VDAB worden gevolgd?
Wat zal de opleiding aan het departement Financiën kosten?
Wanneer zullen de opleidingen worden ingevoerd?
Wij hebben al zoveel opleidingen. Ik heb ook heel graag dat er voor fiscale aangelegenheden zoveel mogelijk collega’s bijkomen. Enige logische ordening in het behalen van het diploma zou niettemin mogen.
Hoever staat het met de opleiding?
Is het een initiatief van de FOD Financiën alleen? Wordt het initiatief door de minister gedragen?
Hoever staat de erkenning door de Gemeenschappen?
07.02 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, de vorige spreker heeft ondertussen uiteraard al veel toegelicht. Ik heb echter ook een aantal vragen.
Ik heb ook het debat in het Vlaams Parlement bekeken en gevolgd. Minister Smet heeft er verklaard dat hij absoluut geen graten ziet in de opleiding door de fiscus zelf. Hij is dus voorstander. Hij liet evenwel verstaan dat de FOD Financiën bij het departement Onderwijs nog altijd geen aanvraag had ingediend om de nieuwe opleiding te erkennen.
De omstandigheden zijn geschetst. Daarom heb ik de hiernavolgende vragen.
Hoe zit het nu? Is de aanvraag om de opleiding te erkennen al bij het departement Onderwijs ingediend?
Wanneer zou het proefproject van start gaan? Welke timing hebt u vooropgesteld, mede gelet op het feit dat er nog altijd geen aanvraag is ingediend?
Hoe zal u het project evalueren?
Zijn alle modaliteiten van de opleiding bekend? Wat zal deze opleiding kosten aan de overheid en aan de individuele student? De opleiding is immers vooral gericht op werkzoekenden die interesse hebben om bij de overheidsdienst te worden tewerkgesteld of er al werken.
Hoe staat u tegenover de kritiek van sommigen dat de opleiding weggesmeten geld zou zijn en dat de overheid een taak op zich neemt die de hogescholen reeds aanbieden?
Hoe ziet u een toekomst voor de uitbreiding van het huidige project? Wat is uw persoonlijke visie ter zake?
De voorzitter: De vragen over de erkenning van de opleiding zijn ook voor de Franse Gemeenschap interessant.
Mijnheer de staatssecretaris, wij luisteren naar uw antwoorden.
07.03 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, heren De Potter en Van Biesen, al enkele jaren wordt de FOD Financiën geconfronteerd met een war for talent. Het wordt moeilijker om geschikte profielen te vinden om de personeelsbehoeften in te vullen in het fiscale domein. Om diverse redenen – ik denk bijvoorbeeld aan maturiteit en motivatie – stopt een bepaald aantal studenten met de aangevatte studies. Nochtans hebben zij een kans op slagen.
Het project dat het departement wil realiseren en dat niet via een opleiding bij de VDAB kan worden behaald, past binnen de sociale verantwoordelijkheid die bedrijven hebben. Dit project biedt een tweede kans aan gemotiveerde kandidaten die hun professionele carrière willen uitbouwen. Een vaste datum voor de start van dit project is nog niet bepaald. Het hele project zit immers nog in een voorbereidende fase. Wij stellen eind 2012 evenwel als streefdatum voorop.
Het gaat hier om een pilootproject dat enkel betrekking heeft op de algemene administratie van de fiscaliteit en de kans biedt aan 40 kandidaten, meer bepaald 25 Nederlandstaligen en 15 Franstaligen. Het doel van dit project is mensen aan te trekken die gemotiveerd zijn om hun loopbaan uit te bouwen bij de FOD Financiën. Door hen een tweede kans te geven, hopen wij hen aan te trekken en te behouden.
De kandidaten zullen worden geselecteerd op basis van twee belangrijke elementen: enerzijds hun motivatie en anderzijds de valorisatie van de verworven ervaring of kennis. Dit wil zeggen dat zij kredietpunten kunnen krijgen door de beroepsopleidingen en/of de professionele ervaring die zij hebben opgedaan waardoor zij vrijstellingen kunnen krijgen. Het spreekt ook voor zich dat de reglementering van Selor van toepassing is zowel op de contractuele als de statutaire aanwervingen.
Op het ogenblik dat de werkzoekende kandidaat wordt aanvaard als student bij de FOD Financiën wordt hem een contract op niveau C aangeboden. Dit is een arbeidsovereenkomst waaraan uiteraard een verloning is verbonden. Voor de deelnemers is de opleiding gratis. De opleiding maakt integraal deel uit van de aanwerving en de tewerkstelling bij Financiën. Aangezien wij werken met een overheidsopdracht kan de precieze kostprijs ervan nog niet worden bepaald. Niettemin moet de kostprijs van de opleiding, evenals de voorbereiding en de praktische organisatie worden begroot.
De opleiding is specifiek gericht op de beroepen van de FOD Financiën. Deze kandidaten zullen veel sneller operationeel zijn in de diensten waar zij worden tewerkgesteld. De investering voor hun opleiding zal snel worden gecompenseerd door de opbrengst die hun werk genereert. De overheid is weliswaar een aantrekkelijke werkgever, vooral in tijden van crisis, maar om demografische redenen blijft de war for talent langer duren dan de tijdelijke crisissen. Er bestaat dus een dwingende noodzaak om te werken aan een duurzame oplossing.
Vanzelfsprekend moet de overheid inspanningen blijven leveren om op alle vlakken een aantrekkelijke werkgever te zijn. Na het einde van het eerste academische jaar zal het project worden geëvalueerd. Deze evaluatie zal gebaseerd zijn op de resultaten en de motivatie van de deelnemers. Indien dit pilootproject positief geëvalueerd wordt, is het de bedoeling een gelijkaardige opleiding te organiseren voor de andere algemene administraties van de FOD Financiën.
07.04 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord.
Het enige dat ik niet heb vernomen, is of er al een akkoord is met de Gemeenschappen over de erkenning en dat is natuurlijk belangrijk. U zegt dat het om een project gaat dat nog verder moet worden uitgewerkt. De bevoegde minister heeft op 18 april in het Vlaams Parlement geantwoord dat hij nog geen vraag om erkenning heeft ontvangen. Ik veronderstel dat men nog niet zeker is dat het project ook zal kunnen doorgaan omdat men eerst de erkenning moet ontvangen van beide Gemeenschappen, wat mij ook logisch lijkt.
Ik zou erop willen aandringen om ter zake enige duidelijkheid te verschaffen. De minister zou ons moeten meedelen hoe ver het staat met deze erkenning want dit is van essentieel belang. Men kan veel dingen organiseren, maar zonder die erkenning heeft het weinig zin en is het alleen maar goed voor eigen genoegdoening in plaats van voor de welvaart van onze natie.
07.05 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
U hebt zeer uitgebreid geantwoord op heel wat vragen die wij hadden aangekaart. De vraag blijft of de aanvraag al binnen is, en of de erkenning al plaatsgevonden heeft. Toen de vraag aan bod kwam in het Vlaams Parlement was dat nog niet het geval. Ik kan enkel hopen dat dit wel snel het geval wordt. Een training on the job is, zoals u zelf zegt, in the war of talent iets wat alle steun verdient. Wat men daarin investeert, verdient men effectief terug na een aantal maanden of jaren, eens die werknemers resultaat opleveren.
Het is noodzakelijk zeer snel duidelijkheid te krijgen of het kan doorgaan, en of de Gemeenschappen al erkenning hebben gekregen.
De voorzitter: De voorzitter van de FOD Financiën wordt maandagmiddag in onze commissie gehoord over Coperfin. Misschien kunnen wij dan meer antwoorden krijgen.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de verschillende behandeling van sociale kopers door aankoopcomités" (nr. 10904)
08 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'inégalité de traitement des candidats propriétaires de logements sociaux par des comités d'acquisition" (n° 10904)
08.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik kom terug op een vraag over de aankoopcomités die ik vroeger al heb gesteld. Ik ben namelijk nogal ontgoocheld over het antwoord. Ik ga er namelijk van uit dat de overheid, die zoveel geld stopt in eigendomsverwerving, er een prioriteit zou van maken om mensen die het wat moeilijker hebben om een eigendom te verwerven wat kosten te laten besparen. Ik recapituleer even.
Voor het verlijden van verkoops- en leningsakten die betrekking hebben op onroerende goederen aangekocht bij een sociale huisvestingsmaatschappij heeft men de mogelijk om dat via een notaris of via het aankoopcomité te laten doen. Ik heb het even laten berekenen. Voor de aankoop van een onroerend goed van 160 000 euro betaalt men via het aankoopcomité 2 950 euro kosten, via een notaris 6 670 euro kosten, een verschil van 3 720 euro dus voor de sociale koper die het al niet zo gemakkelijk heeft om een woning te verwerven.
Uit het antwoord dat ik heb gekregen, blijkt dat de aankoopcomités in hun eigen prioriteitenplan kunnen bepalen of ze al dan niet nog aktes verlijden voor sociale kopers. In de praktijk stellen we vast dat 2 van de 8 aankoopcomités dat niet meer doen. Ze beschouwen dat niet meer als een prioriteit. Dat leidt natuurlijk tot een ongelijke behandeling van de sociale kopers. Als men toevallig in het verkeerde gebied woont heeft men dus 3 720 euro extra kosten aan zijn been.
Ik wil daar dus nog even op terugkomen. Hoe reageert u als staatssecretaris op de verschillen in prioriteiten van de aankoopcomités en de ongelijke behandeling van de sociale kopers die daarvan het resultaat is? In eerste instantie vraag ik het u maar ik hoop dat u concrete initiatieven plant om die verschillen weg te werken. Ik had graag eventueel een verklaring gekregen mocht dat niet het geval zijn. In elk geval wil ik ervoor pleiten dat u een initiatief neemt om een richtlijn op te stellen om dit toch als een prioriteit voor de aankoopcomités in hun prioriteitenplan te laten opnemen.
08.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega Vercamer, door verschillende wetswijzigingen is het bevoegdheid- en takenpakket van de aankoopcomités sterk toegenomen. Er zijn opdrachtgevers die wettelijk verplicht zijn om een beroep te doen op de aankoopcomités, voor anderen is dit facultatief. De aard van en het aantal projecten waarvoor deze wettelijke verplichting geldt, is vanzelfsprekend verschillend van aankoopcomité tot aankoopcomité.
Elke voorzitter van het aankoopcomité moet rekening houden met het aantal opdrachten en de tijdsdruk binnen dewelke ze dienen te worden gerealiseerd. Tenslotte moet het beschikbaar personeel uitmaken welke opdrachten als prioritair moeten worden beschouwd.
Sinds 1 januari 2011 zijn er in totaal 404 verkoopaktes van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen verleden. De verdeling van het totaal over de verschillende aankoopcomités is in de eerste plaats afhankelijk van het aantal projecten dat in het ambtsgebied van het aankoopcomité wordt opgestart. Ik ben mij ervan bewust dat de prioritisering een invloed heeft.
Ten tweede, het opstellen van deze prioriteiten door de voorzitters van de aankoopcomités gebeurt jaarlijks. Ik zal de administratie van de Patrimoniumdienst de opdracht geven om in het raam van de opvolging van het prioriteitenplan contact op te nemen met de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen. Desgevallend kunnen de lopende projecten in kaart worden gebracht.
Ten derde, het overzicht zal de administratie in staat stellen om bij het vastleggen van hun prioriteiten in 2013 niet alleen rekening te houden met de wettelijk verplichte taken maar ook in de mate van het mogelijke met de aanvragen van instanties met een sociaal doel zoals de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen.
08.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik volg het nauwlettend op en kom er in 2013 op terug in de hoop dat alle aankoopcomités het als een prioriteit beschouwen. De som van 3 720 euro is een pak geld voor mensen die het al moeilijk hebben om een woning te verkrijgen. We moeten daar echt een prioriteit van maken.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de onbeperkte financiering van factoring- en leasingmaatschappijen in belastingparadijzen" (nr. 10910)
09 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le financement illimité des sociétés de factoring et de leasing dans les paradis fiscaux" (n° 10910)
Voorzitter: Luk Van Biesen.
Président: Luk Van
Biesen.
09.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, tijdens de bespreking vna de laatste programmawet in de commissie voor de Financiën en de Begroting hebben wij aan de minister gevraagd waarom een uitzondering wordt gemaakt voor factoring- en leasingmaatschappijen op de toepassing van de onderkapitalisatieregel met betrekking tot de financiering in belastingparadijzen.
De minister heeft de uitzondering voor leningen bij financiële instellingen toegelicht, maar zonder enige verantwoording waarom factoring- en leasingmaatschappijen zich voortaan onbeperkt zouden mogen financieren in belastingparadijzen. Tot nu toe was dit niet het geval.
In het verslag van de senaatscommissie FINECO lezen we dat de minister de interpretatie van senator Maes niet volgt en dat het volgens hem zeker niet de bedoeling is dat de bestaande beperking voor de leasingmaatschappijen om in belastingparadijzen terecht te kunnen, zou wegvallen. De uitsluiting van factoring- en leasingmaatschappijen van de onderkapitalisatieregel in artikel 198, vijfde lid, met verwijzing naar het eerste lid, 11° in zijn geheel, dus inclusief het eerste streepje met betrekking tot belastingparadijzen en het tweede streepje met betrekking tot groepsfinanciering, is volgens mij duidelijk.
Zal de administratie een onbeperkte financiering van factoring- en leasingmaatschappijen in belastingparadijzen voortaan toelaten, overeenkomstig artikel 198, vijfde lid, van WIB 92 en dus de onderkapitalisatieregel niet op deze leningen toepassen?
Als het niet de bedoeling is dat factoring- en leasingmaatschappijen zich onbeperkt kunnen financieren in belastingparadijzen, primeert dan een duidelijke wettekst of de bedoeling van de wetgever?
Laat de nieuwe antimisbruikbepaling van artikel 344, § 1, van WIB92 de administratie voortaan toe om de duidelijke verwijzing in de wettekst naast zich neer te leggen en te verwijzen naar de bedoeling van de wetgeving zoals verwoord door de minister in de Senaat?
Welke zekerheid hebben ondernemingen nog indien een duidelijke wettekst niet meer primeert op de bedoeling van de wetgever?
09.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Wouters, zoals ik reeds heb gezegd tijdens de bespreking in de commissie voor de Financiën en de Begroting, naar aanleiding van de programmawet van 29 maart 2012, is het doel van de maatregel niet om de factoring- en leasingmaatschappijen uit te sluiten van de bepaling van de onderkapitalisatie aangaande de belastingparadijzen.
De niet-toepassing van de maatregel voor de factoring- en de leasingmaatschappijen beoogt enkel artikel 198, eerste lid, 11°, 2de streepje, van het WIB 1992.
De aanpassing van de wettekst zal in elk geval uitgevoerd worden vóór de inwerkingtreding, ten laatste op 1 juli 2012. Op die manier zal er een duidelijke wettekst zijn die niet moet worden geïnterpreteerd.
09.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, u treedt de wijze bij waarop wij dat hebben geïnterpreteerd, waarvoor dank.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het tarief van toepassing op interesten van spaardeposito's" (nr. 11053)
10 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le précompte appliqué sur les intérêts des dépôts d'épargne" (n° 11053)
10.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de regering besliste om het tarief van de roerende voorheffing van 15 % op te trekken naar 21 %. Daarop gelden enkele uitzonderingen, en één ervan heeft betrekking op spaardeposito’s. In hoofde van natuurlijke personen is de eerste schijf tot 1 830 euro per persoon vrijgesteld, en dat komt neer op een kleine 100 000 euro aan deposito’s. De intresten boven die grens worden belast aan 15 %. Het is merkwaardig dat het nieuwe artikel 171, 3°, quinquies, WIB92 het tarief van 15 % enkel oplegt voor de inkomsten uit spaardeposito’s boven de fiscale vrijgestelde grens. De intresten onder deze grens worden onderworpen aan een tarief van 21 %.
Mijn vragen daaromtrent zijn dan ook: wat is de logica dat in de rechtspersonenbelasting vzw’s aan 21 % worden belast op intresten uit spaardeposito’s tot aan de grens van 1 830 euro, maar daarboven slechts belast worden aan 15 %? Waarom worden de intresten dus van vermogende vzw’s, die meer dan om en bij de 100 000 euro spaardeposito’s hebben, slechts belast aan 15 %?
De vraag is bijgevolg: welke belangen gaan schuil achter deze zeer merkwaardige toepassing van het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen?
Ten vierde, indien de spaarrekening wordt aangehouden door een feitelijke vereniging, welk tarief in de roerende voorheffing dient toegepast te worden door de financiële instellingen? Hoeveel keer moet rekening gehouden worden met de grens van 1 830 euro? Hangt dat af van het aantal leden van de feitelijke vereniging, of van het aantal rekeninghouders? Welk tarief moet uiteindelijk worden toegepast in hoofde van de leden van de feitelijke vereniging die eigenaar zijn van die rekening?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
10.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega Wouters, wat uw eerste en tweede vraag betreft, met de wet van 28 december 2011 is het algemene belastingtarief voor de roerende inkomsten inderdaad van 15 naar 21 % gebracht. Er gelden nog een aantal uitzonderingen, waaronder de roerende inkomsten uit het gereglementeerde spaarboekje. Die uitzondering is gemaakt om de spaarfunctie, die het gereglementeerde spaarboekje in het Belgische financiële stelsel heeft, te behouden.
Wat uw derde vraag betreft, de toepassing in de praktijk van de bedoelde uitzondering veroorzaakt niet bedoelde interpretatieproblemen in de rechtspersonenbelasting. Ik heb mijn administratie dan ook de opdracht gegeven om voorstelen uit te werken, met de bedoeling die problemen op te lossen.
Wat uw vierde vraag betreft, wat het belastingstelsel betreft dat van toepassing is op de inkomsten van het spaardeposito dat worden aangehouden door een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid, wordt fiscale transparantie toegepast. Daarbij moet elk geval worden beoordeeld, rekening houdend met de bijzondere hoedanigheid van elke mede-eigenaar pro rata zijn aandeel in de onverdeeldheid.
10.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dat kan er bij mij niet meer in. Dat is alweer een reparatie van de wet. Ik kan mij niet voorstellen dat de diensten niet hebben gezien dat men hier een zeer oneerlijke situatie voor vzw’s heeft gecreëerd, tenzij er een bepaald belang achter zit. Vzw’s die een hoger deposito dan 100 000 euro hebben, kunnen perfect een belasting van 21 % betalen. Er mag hier een progressiviteit, en geen degressiviteit, van de belastingen worden toegepast.
Ik vind het verwonderlijk. In twee à drie weken tijd gaf de minister mij al drie keer een reparatie, voor verschillende wetten en opmerkingen. Ik ben in ieder geval heel tevreden, omdat u dat ook hebt opgemerkt en omdat het gerepareerd zal worden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs 11063 van mevrouw Rutten en 11070 van de heer Peter Dedecker worden uitgesteld. Voor de volgende vraag zijn de meeste vraagstellers niet aanwezig. Ik stel voor dat u de vraag alleen stelt, mijnheer De Potter, namens de vier collega’s.
- M. Christophe Bastin au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la taxe sur les jeux de hasard réclamée à l'ensemble des médias belges" (n° 11077)
- M. Olivier Destrebecq au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'application de la taxe sur les jeux de hasards aux groupes médiatiques" (n° 11129)
- Mme Gwendolyn Rutten au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'enquête de l'ISI relative aux jeux téléphoniques" (n° 11144)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique sur "les contrôles effectués sur les jeux de hasard par l’ISI" (n° 11186)
- de heer Christophe Bastin aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de kansspelbelasting die van de Belgische mediabedrijven geëist wordt" (nr. 11077)
- de heer Olivier Destrebecq aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het onderwerpen van de mediagroepen aan de kansspelbelasting" (nr. 11129)
- mevrouw Gwendolyn Rutten aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het onderzoek van de BBI naar mediaspelen" (nr. 11144)
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken over "de controle van de BBI op de kansspelen" (nr. 11186)
11.01 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in december van vorig jaar zond de BBI, na het analyseren van alle mogelijke spelletjes in de media waaraan mensen mits betaling kunnen deelnemen en al dan niet mooie prijzen winnen, alle mediahuizen een rekening toe voor de belasting op kansspelen. Dit was het resultaat van een jarenlang onderzoek naar mogelijke belastingontduiking door meerdere grote en kleine mediagroepen.
De fiscus oordeelde dat wie kansspelen organiseert, daarvoor een specifieke kansspelbelasting diende te betalen. De BBI ziet dit eveneens als ontdoken belasting, waardoor de rekening vervijfvoudigd werd en er dus een belastingverhoging van 500 % werd opgelegd. De mediagroepen weerleggen deze claim omdat pas na de rondzendbrief van april 2010 duidelijkheid werd geschapen over het type belasting dat men aan de fiscus diende te betalen. Zij verklaarden eveneens dat toenmalig minister van Financiën, de heer Reynders, had beloofd om geen extra aanslag aan te rekenen.
Mijnheer de staatssecretaris, van hoeveel dossiers is er op dit ogenblik sprake?
Was er een soort engagement van minister Reynders om de mediahuizen te sparen? Was dit formeel of verscheen het in de pers zonder dat er meer achter zit?
Wat is de omvang van de ingevorderde belasting en de opgelegde boete?
Tot slot, op basis waarvan wordt gemotiveerd dat de spelletjes wel degelijk onderworpen zijn aan de gewestelijke belasting op spelen en weddenschappen?
11.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega De Potter, het siert u dat u aanwezig bent om deze vraag te stellen. Al sinds enkele jaren duiken spelen en wedstrijden op waarbij een beroep wordt gedaan op het gebruik van speciale telefonische lijnen, de zogenaamde 0900-lijnen, sms-berichten of e-mails. Die spelen worden verspreid door publieke of commerciële radio- en televisieomroepen, kranten en nog andere media.
Er bestaat geen enkele twijfel over dat de belasting op spelen en weddenschappen, zoals bepaald in artikel 51van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van toepassing is op die spelen en wedstrijden en dat het gebruikte communicatiemiddel om eraan deel te nemen geen enkele invloed heeft op de opeisbaarheid van de belasting.
De administratie heeft trouwens op 26 juni 2006 desbetreffend een circulaire gepubliceerd met de aanbeveling aan de gewestelijke directeurs om die bepalingen strikt toe te passen. Wat dit betreft, stelt de Kansspelcommissie die wedstrijden reeds vanaf het begin gelijk met weddenschappen of casinospelen. Het legaliteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel vereisen aldus de uniforme toepassing van die belasting voor alle actieve operatoren binnen dat domein.
Tijdens een controle van een andere belasting bij een dergelijke operator is de BBI er toevallig toe gekomen een onderzoek te voeren naar de toepassing van de belasting op de spelen die georganiseerd werden via de nieuwe elektronische communicatiemiddelen. Die controles zijn helemaal niet recent, vermits zij reeds eind 2010 begonnen zijn. Sindsdien maken of maakten verscheidene operatoren die op die markten actief zijn het voorwerp uit van een controle. Die operatoren zijn zowel in het Franstalige als in het Nederlandstalige landsgedeelte gevestigd.
Enkele dossiers zijn nog ter verificatie. Andere bevinden zich in verschillende fasen, hetzij op administratief, hetzij op gerechtelijk niveau. Als de fiscale verplichtingen niet worden nageleefd door de operatoren voorziet artikel 68 van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen in een vervijfvoudiging van de belasting, als administratieve boete.
De rechters beschikken evenwel over de volle rechtsmacht om onder andere de evenredigheid van de boetes te beoordelen. De bevoegdheid toegekend aan de minister van Financiën, door artikel 9 van het Regentbesluit van 18 maart 1831, voor het kwijtschelden of verminderen van administratieve boetes vindt zijn toepassing in dit geval.
Tot slot zult u begrijpen dat het beroepsgeheim mij verbiedt om u de identiteit van de desbetreffende gecontroleerde operatoren, het belastingbedrag of de boetes die hen werden opgelegd, mee te delen.
De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, het siert u ook dat u antwoordde op de vragen die niet werden gesteld. Alzo kregen de leden die niet aanwezig zijn ook een antwoord op hun vraag.
11.03 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord en ik dank ook de voorzitter voor zijn aanvulling in de repliek.
Ik zal het antwoord uiteraard nalezen. Ik heb het gevoel dat er de jongste jaren eigenlijk meer onduidelijkheid is gerezen dan nodig was. De rondzendbrief uit 2006 was volgens mij voldoende duidelijk. Ik begrijp niet goed hoe er plots zoveel commotie rond kon ontstaan.
Duidelijke wetgeving en duidelijke rondzendbrieven kunnen van bij het begin veel miserie besparen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij komen bij agendapunt 18, zijnde vraag nr. 11094 van de heer Schoofs en vraag nr. 11161 van de heer Destrebecq. De ene vraag wordt uitgesteld en wat de andere vraag betreft, is de vraagsteller afwezig.
12 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de recuperatie van de btw op tankbeurten die niet op de factuur staan" (nr. 11102)
12 Question de M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la récupération de la TVA sur le carburant pris aux stations-service, mais dont le montant ne figure pas sur une facture" (n° 11102)
12.01 Tanguy Veys (VB): Ik spreek niet voor eigen zaak. De vraag komt vanuit de btw-administratie.
Mijnheer de staatssecretaris, om de belasting over de toegevoegde waarde te recupereren, dient volgens artikel 45 van het Wetboek van de btw en het koninklijk besluit nr. 3 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de btw de belastingplichtige in het bezit te zijn van een factuur zoals bepaald in koninklijk besluit nr. 1 met betrekking tot de regeling van de voldoening van de btw. Het blijkt dat vooral bij tanken regelmatig bepaalde tankbeurten met de door de maatschappij versterkte tankkaart, ondanks het verzoek van de belastingplichtige om een factuur te verkrijgen, niet op het uittreksel of factuur staan, maar enkel worden aangerekend op zijn bankrekening. Er rijst dan het probleem van de aftrekbaarheid van de btw in het kader van de bedrijfskosten.
Mijnheer de staatssecretaris, mag de belastingplichtige de btw die enkel op zijn bankrekening werd aangerekend, alsnog recupereren met toepassing van artikel 45, § 2, van het Wetboek van de btw?
12.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer Veys, het antwoord is neen.
Overeenkomstig het btw-wetboek is een belastingplichtige ertoe gehouden aan zijn medecontractant een factuur uit te reiken wanneer hij een goed levert of een dienst verricht voor een belastingplichtige. De belastingplichtige moet immers, om zijn recht op aftrek van voorbelasting te kunnen uitoefenen, in het bezit zijn van een naar vorm regelmatige factuur.
De aftrek van de Belgische btw kan door de koperkaarthouder dus niet worden uitgeoefend op basis van een louter bankrekeninguittreksel of een uittreksel van een kredietmaatschappij. Wel staat de btw-administratie voor de levering van brandstoffen en bij een betaling via een elektronisch betalingssysteem een eenvoudigere facturering toe. De beslissing van de btw-administratie inzake het eenvoudige regime kunt u consulteren op Fisconetplus.
Twijfels over de toepassing van het regime kunnen steeds worden voorgelegd aan de btw-administratie.
12.03 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord.
Ik vermoed ook dat men altijd een nieuwe factuur kan vragen waar de betreffende tankbeurten op vermeld staan. Op die manier kan de btw alsnog worden gerecupereerd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Destrebecq is niet aanwezig en hij heeft niets laten weten. Zijn vraag nr. 11128 vervalt.
- mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de indexering en beperking van bedragen in Tax-on-web" (nr. 11139)
- de heer Olivier Destrebecq aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de problemen met Tax-on-web" (nr. 11156)
- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "fouten op Tax-on-web" (nr. 11179)
- mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de fouten in de versie 2012 van Tax-on-web" (nr. 11242)
- Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'indexation et la limitation des montants sur Tax-on-web" (n° 11139)
- M. Olivier Destrebecq au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les problèmes liés à Tax-on-web" (n° 11156)
- M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "des erreurs sur Tax-on-web" (n° 11179)
- Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les erreurs de la version 2012 de Tax-on-web" (n° 11242)
13.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op 26 november 2010 heb ik aan de vorige minister van Financiën een vraag gesteld met betrekking tot de gehanteerde indexatiecoëfficiënt. Ook de huidige minister werd daarover opnieuw ondervraagd.
Al twintig jaar wordt mijns inziens een te lage coëfficiënt gebruikt bij de indexering van de bedragen in de personenbelasting. Indien de belastingplichtige die geïndexeerde grensbedragen wil betwisten, rijzen er zowel praktische als juridische vragen met betrekking tot de wijze waarop Tax-on-web wordt geprogrammeerd.
Bij heel wat codes worden er controles opgelegd om zogenaamd een juiste aangifte in te dienen. De bedragen bij die codes begrenzen de vrijheid van de belastingplichtigen om een naar zijn mening juiste aangifte in te dienen, een begrenzing die een belastingplichtige echter niet ondervindt indien hij een aangifte op papier indient.
Ik heb deze vraag ingediend op 23 april. Op dinsdag 17 april raakte bekend dat er een aantal fouten zat in de nieuwe versie van Tax-on-web. Daarbij werd vaak verwezen naar de heer Jef Wellens die had vastgesteld dat onder andere de fiscale vrijstelling van de woonbonus en de belastingvermindering voor beveiligingsuitgaven niet geïndexeerd waren.
Mijn specifieke vragen zijn de volgende. Op welke manier is dit opgelost? Zijn deze problemen definitief van de baan?
Hoe kan een volgens mij eenvoudige jaarlijkse indexatie van de bedragen in de persoonsbelasting verkeerdelijk uitdraaien in een programma dat wordt vrijgegeven? Het gaat er bij mij immers niet in dat men dat vergeet.
Hoe en welke controles worden georganiseerd op het programma van Tax-on-web vooraleer het wordt vrijgegeven? Welke testfases ondergaat dit vooraleer het online wordt geplaatst?
Worden de belastingplichtigen, die al vóór 17 april, toen deze fouten aan het licht kwamen, een aangifte hadden ingediend via Tax-on-web, verwittigd of moeten zij zelf controleren of deze te laag geïndexeerde bedragen juist ingevuld zijn of zal de administratie dat voor hen doen?
Gaat het programma Tax-on-web niet te ver wanneer het de vrije keuze van een belastingplichtige inperkt?
Legt de fiscus op die manier zijn zienswijze over de toepassing van de wet niet op aan de belastingplichtige? Indien een belastingplichtige de opgelegde grensbedragen die bij de codes vermeld staan, betwist, op welke wijze kan hij dan via Tax-on-web toch een geldige aangifte indienen, of moet hij dan gewoon terugvallen op een papieren aangifte? Aangezien aan de aangifte toch een vermoeden van juistheid kleeft, kan een belastingplichtige een aangifte later nog via bezwaarschrift of zelfs via de rechtbank betwisten, omdat hij eigenlijk onder dwang van de fiscus zijn aangifte op een bepaalde manier heeft moeten indienen?
13.02 Luk Van Biesen (Open Vld): Ik wil me graag aansluiten bij die vraag, ik denk dat mevrouw Wouters het probleem vrij uitvoerig schetste, dat onder andere door onze goede vriend Jef Wellens naar voren werd gebracht in een aantal krantenartikels op 21 april, waarin hij duidelijk verwees naar de niet-indexering van een aantal elementen zoals bonussen, giften, groepsverzekeringen en alternatief pensioensparen.
De vraag is natuurlijk hoe een dergelijke fout zich eigenlijk nog kan voordoen. Er worden heel wat specialisten geraadpleegd vooraleer men Tax-on-web operationeel stelt. Het is een essentiële vraag waar ik als fiscalist het zelf moeilijk mee heb.
Ten tweede: wat gebeurt er met de mensen die hun aangifte reeds gedaan hebben, die vanaf de eerste dag hun financiële aangifte willen doen. Er bestaan immers echt freaks die als eerste hun financiële aangifte willen binnen hebben – de eerste was waarschijnlijk een liberaal. In het eerste weekend waarin Tax-on-web operationeel was, deden toch reeds 10 000 mensen hun aangifte. Daar zitten met andere woorden een aantal mensen tussen die een verkeerde automatische berekening kregen.
Hoe wordt dat euvel nu rechtgezet? Zijn alle problemen nu opgelost, heeft men het allemaal nagekeken? Wat zijn de gevolgen voor diegenen die hun aangifte reeds deden? Wat gaat de minister doen om het probleem in de toekomst te vermijden? Want als je de hoeveelheid specialisten opvraagt die nu reeds worden geraadpleegd voordat Tax-on-web operationeel is, dan zou je verwonderd zijn.
13.03 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega’s, door een informaticafout werden sommige grensbedragen niet geïndexeerd, waardoor de bedragen van vorig jaar gebruikt werden. Mijn administratie heeft op zondag de fouten opgespoord, Tax-on-web werd gecorrigeerd op maandag 23 april. De werking van Tax-on-web werd erdoor niet onderbroken. De betrokken codes overhandig ik u hierbij.
De niet-geïndexeerde bedragen werden slechts in een beperkt aantal gevallen ingevuld, uiteindelijk betrof het slechts 51 aangiften. Voor die 51 aangiften zal mijn administratie het initiatief nemen om ervoor te zorgen dat de fouten worden rechtgezet. De betrokken belastingplichtigen dienen daarvoor dus geen nieuwe aangifte of een bezwaarschrift in te dienen.
Wat specifiek de vragen van mevrouw Wouters betreft, wil ik er graag nog aan toevoegen dat Tax-on-web voor bepaalde codes het inderdaad onmogelijk maakt dat de belastingplichtige hogere bedragen invult dan diegene waarop hij recht heeft. Die limieten hebben tot doel de belastingplichtige te helpen bij het invullen van zijn aangifte, en te voorkomen dat de administratie nadien een wijzigingsprocedure dient te starten, wat zowel voor de administratie als voor de belastingplichtige zelf ongemakken zou veroorzaken.
Het feit dat een aangifte elektronisch wordt ingediend, doet geen afbreuk aan de latere verhaalmogelijkheden als de belastingplichtige niet akkoord gaat met de gevestigde aanslag.
13.04 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor het antwoord.
Ik heb er echter toch moeite mee dat men voor een aantal codes via Tax-on-web een begrenzing heeft. De vraag is dan natuurlijk wat met de vrijheid van de belastingplichtige? Die wil immers op een juiste manier zijn belastingaangifte indienen. Hoe kan die daarmee verder als hij de grensbedragen en de indexatie betwist? Dat is een eerste opmerking.
Een tweede opmerking. De laatste tijd lopen er allerlei zaken verkeerd met de informatica bij de dienst Financiën. Ik heb dus vragen bij de manier waarop dat allemaal gecontroleerd wordt vooraleer het online wordt gebracht. Ik denk dan aan de fouten in de btw-registratie in het verhaal inzake douane.
Ik hoor dat de problemen met Tax-on-web in principe zouden opgelost zijn. Ik wil u er echter op wijzen dat er nog steeds problemen zijn. Ik heb het vandaag nog even getest. Als een belastingplichtige de berekening van de belasting vraagt via Tax-on-web krijgt hij de boodschap dat code 1382 een technisch probleem veroorzaakt. De behandeling daarvan is aan de gang. Men is daar dus mee bezig. Niettemin kan een aangifte gewoon worden ingediend. Als ik die code echter moet gebruiken als belastingplichtige, dan vraag ik mij toch af of alles juist verloopt. Er is iets fout met die code, ik kan de berekening niet maken maar ik kan de aangifte wel indienen.
Dan zijn er nog de IP-codes 1376 en 1267. Daar krijgt men als opmerking dat deze ongeldig zijn. Toch kan men de aangifte indienen. Als een belastingplichtige gebruik moet maken van die codes en de belasting wil berekenen, dan lukt dat niet. Als men dit echter aanklikt, dan is de belastingaangifte wel verzonden. Dat is toch wel zeer verwarrend voor de belastingplichtige. Ik had gehoopt dat alle fouten momenteel uit Tax-on-web waren gehaald. Blijkbaar is dat vandaag echter nog steeds niet het geval. Ik moet dus zeggen dat het antwoord dat de problemen opgelost zijn niet helemaal klopt.
13.05 Luk Van Biesen (Open Vld): Het antwoord klopt wat de indexatie betreft maar met andere codes, die met de indexatie niets te maken hebben, zijn er nog bepaalde problemen. De staatssecretaris kan de minister zeker meedelen dat dergelijke elementen in de toekomst echt vermeden moeten worden. Het is al moeilijk om de mensen bewust te maken omtrent een juiste en correcte aangifte. Er is heel wat geïnvesteerd in Tax-on-web. Het is fundamenteel belangrijk dat iedereen zijn belasting in het juiste tijdvak betaalt en een correcte aangifte doet. Als men er dan niet zeker van kan zijn dat de tools die ons worden aangereikt correct zijn… Ik meen dat de minister bij de administratie eens op de tafel mag slaan en moet zeggen dat dit echt niet meer kan. Dat is de boodschap die het Parlement de minister meegeeft, toch de voorzitter van dit ogenblik.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Clarinval is niet aanwezig derhalve vervalt zijn vraag nr. 11157. De heer Destrebecq heeft gevraagd om zijn vragen nrs 11159 en 11160 uit te stellen.
- de heer Gerolf Annemans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de gevolgen voor het Europese noodfonds met betrekking tot de Spaanse recessieverschijnselen" (nr. 11181)
- de heer Gerolf Annemans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het Europese noodfonds, meer bepaald een mogelijke Griekse exit uit de eurozone" (nr. 11700)
- M. Gerolf Annemans au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les conséquences des phénomènes de récession en Espagne pour le fonds d'urgence européen" (n° 11181)
- M. Gerolf Annemans au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le fonds d'urgence européen et plus précisément une éventuelle sortie de la Grèce de la zone euro" (n° 11700)
14.01 Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de voorzitter, neemt u het mij niet kwalijk dat ik u met zo'n onbelangrijke zaken kom lastigvallen. Ik zal de staatssecretaris niet langer storen dan nodig is.
Mijnheer de staatssecretaris, dit zijn eigenlijk aanvullende vragen op een vorige vraag, naar aanleiding van de Spaanse recessieverschijnselen van de voorbije weken. De rente schommelt boven en onder de 6 % en de banksector komt steeds meer in een explosieve mix terecht. Bovendien is er de onwil om het budgettekort te beperken.
Naar aanleiding daarvan heb ik mijn eerste vraag gesteld, met name welke instructies krijgt de Europese Centrale Bank?
Sinds gisteren is er een vraag bijgekomen, te weten welke de instructies zijn aan de Europese Centrale Bank in verband met de Griekse exit die ons meer dan ooit bezighoudt?
Wat de heer Barroso opvoert is maar een theaternummertje. Van de heer Coene mag men dat ook verwachten, maar hij is dan toch de vertegenwoordiger van de Centrale Bank van een lidstaat. Als dan ook de heer Krugman over de Eurodämmerung begint te spreken, als professor De Grauwe zich mengt, als Der Spiegel en The Economist daar openlijk over spreken, dan moeten wij de volgende vraag durven stellen: is de regering op enigerlei wijze met zichzelf in overleg over wat de rol van het Europese noodfonds kan en moet zijn?
Als ik goed heb begrepen wat er gisteren in een informeel overleg is besloten dan waren al die nummertjes van Barroso en Coene maar afdreignummertjes voor de Grieken. Niemand gaat ervan uit dat het mogelijk is dat Griekenland uit de euro zou stappen. Dat is communicatief allemaal teruggedraaid.
De heer Van Cauwelaert heeft het deze namiddag letterlijk opgeschreven: "het is de bedoeling dat men de Europese Centrale Bank erop heeft voorbereid om alsnog, in marstempo, Grieks schuldpapier te kopen om een Grexit te verhinderen?"
Mijnheer de staatssecretaris, heeft er binnen de regering al een gesprek plaatsgevonden?
In het Europees Parlement zijn er wel debatten. Daar kan men natuurlijk de heer Draghi zelf binnenroepen om hem te zeggen "jij mag niet…" of eventueel, zoals sommigen doen, "jij moet soepel zijn". Hier kunnen wij dat niet. Wij kunnen zelfs niet meer met de heer Coene praten. Hij liet weten dat hij hier niet meer binnenkomt. Mijn enige mogelijkheid is dan om het aan de regering zelf te vragen of er binnen de regering wordt gepraat over de specifieke rol die men de komende dagen aan de Europese Centrale Bank heeft toebedeeld?
Werd daar gisteren over gesproken door de minister die hier voortreffelijk wordt vervangen door zijn staatssecretaris?
De voorzitter: Mijnheer Annemans, bedankt voor de verduidelijking van die ene zin omtrent uw vraag, die u hebt genoteerd. De heer staatssecretaris zal graag uitvoerig antwoorden op de verschillende vragen die u hebt toegevoegd.
14.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Zeker, mijnheer de voorzitter.
Collega Annemans, inzake uw vragen over Spanje, kan ik het volgende melden. Ik heb gisteren op de Eurogroep opnieuw kunnen vaststellen dat Spanje alles doet om een beleid te voeren binnen de perken van de Europese krijtlijnen, zowel op het vlak van de budgettaire situatie als op het vlak van de noodzakelijke hervormingen, inclusief de hervorming van de bancaire sector. Aangaande de Spaanse situatie redeneer ik dus niet in termen van gevolgen voor het Europees noodfonds. Ik zet veeleer in op de capaciteit van Spanje om de engagementen na te komen en op steunmaatregelen voor de economie om opnieuw aan te knopen met groei. Anders gezegd, er is op dit ogenblik geen reden voor Spanje om een beroep te doen op het Europees noodfonds. Ik stel immers vast dat Spanje zich kan blijven financieren vanuit de kapitaalmarkten.
De eurozone heeft zich ondertussen uitgerust met een geloofwaardige firewall die een voldoende grote leencapaciteit heeft.
Ik voeg eraan toe dat na de recente vergadering van het IMF in Washington, er vaste verbintenissen bestaan om 430 miljard dollar nieuwe financiële middelen aan het fonds te verschaffen, waarop landen van de eurozone een beroep zouden kunnen doen in functie van het beleid van de instelling zelf. Dat alles moet ons in staat stellen om het hoofd te bieden aan eventuele noden in de toekomst.
Aangaande uw vragen over Griekenland, kan ik het volgende melden. Het is duidelijk dat het Grieks dossier in een delicaat stadium is beland. Alle internationale partners die aan de Griekse overheid financiële steun hebben verleend in het kader van het hervormingsprogramma, dringen aan op de correcte uitvoering van dat programma. De in dat programma voorziene fiscale en structurele maatregelen zijn noodzakelijk om Griekenland een toekomstperspectief te bieden.
Het resultaat van de recente Griekse verkiezingen heeft een klimaat van politieke onzekerheid gecreëerd. Er dient daarom eerst en vooral op dat vlak duidelijkheid te komen. Griekenland heeft een regering nodig. Dat is een zaak van de Grieken zelf. Wij moeten de democratische spelregels in Griekenland respecteren.
Wat de buitenlandse partners van Griekenland wel mogen en zelfs moeten doen, is wijzen op de implicaties van bepaalde keuzes, met name van de al dan niet uitvoering van de gemaakte afspraken. Met andere woorden, wij mogen erop wijzen dat Griekenland een regering nodig heeft die bereid is om de gemaakte afspraken na te leven.
Inzake de financiële steun, zijn de regels duidelijk. De effectieve uitkering van de volgende tranches van de beloofde financiële steun, onder andere door het Europees noodfonds, is afhankelijk van de correcte uitvoering van het programma. Beide zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden.
Het is volgens mij ongepast en contraproductief, te speculeren over allerlei scenario’s. Wij moeten ons voorbereiden op alle mogelijke scenario’s, maar met zijn allen ijveren voor een bepaald scenario, namelijk dat Griekenland zijn hervormingsprogramma voortzet en met succes afrondt.
14.03 Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de voorzitter, ik ben niet verbaasd dat ik dat antwoord heb gekregen, want dat krijgen wij altijd. Ik wou dat nog eens bevestigd zien. Het is geen new speak, maar een old speak, waarin de Europese Unie altijd dezelfde zinnen uitspreekt in verband met de problemen zoals ze zich steeds verder voordoen.
Wat ik begrijp, is dat er geen voornemen is voor Griekenland, voor of na zijn eigen verkiezingen, voor of na het mislukken van het op gang brengen van een technocratenregering à la Italië, om de Centrale Bank op te roepen om Griekse staatsobligaties te kopen tegen andere voorwaarden dan de huidige. Daarin zouden wij enigszins gerustgesteld kunnen zijn, maar dat ben ik natuurlijk niet. De eurozone is een grote transferunie geworden die gedoemd is om te mislukken.
Het zal allemaal eindigen in een ‘neurozone’, in een soort hergroepering van een viertal of vijftal landen rond de Bundesbank. De vraag daarbij zal zijn of het zwakke broertje België onder de noemer Benelux alsnog tot een dergelijke ‘neurozone’ zal kunnen toetreden.
Tegen die tijd zal evenwel nog veel tijd worden verloren, nu ik hoor met welke oldspeak de staatssecretaris mijn vragen hier vandaag heeft beantwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de aanwerving van bijkomend personeel voor Douane en Accijnzen" (nr. 11173)
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de personeelswerving bij het departement Douane en Accijnzen" (nr. 11423)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'engagement de personnel supplémentaire aux Douanes et Accises" (n° 11173)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le recrutement de personnel au département Douanes et Accises" (n° 11423)
15.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb hierover in deze commissie al enkele vragen gesteld aan uw voorganger, minister Reynders. Hij was het eens met de vaststelling dat het aantal voltijdse manuren bij Douane en Accijnzen met ongeveer 25 % over een termijn van 4 tot 5 jaar was gedaald. Dat is toch wel enorm.
Hij liet ook verstaan dat België haar internationale verplichtingen op het vlak van controle op namaakgoederen niet meer kon nakomen.
Ik verneem dat u zinnens bent om 410 bijkomende medewerkers voor Douane en Accijnzen aan te werven, die voornamelijk in de havens zullen worden ingezet. Dat is goed nieuws, maar ik heb daarover nog enkele bijkomende vragen.
Hebt u nu al een zicht waar die mensen prioritair zullen worden ingezet? Hoeveel gaan er naar Antwerpen, naar Gent, naar Zeebrugge en eventueel naar andere havens? Waar zullen die bijkomende medewerkers vooral op focussen? Zal men vooral proberen de stromen van namaakgoederen te onderscheppen? Wordt de focus vooral gelegd op het onderscheppen van drugsstromen? U weet dat België een transitland voor beiden is of misschien zelfs de combinatie van beiden.
Zal men focussen op bepaalde landen? Als ik de antwoorden op schriftelijke vragen bekijk, krijg ik de indruk dat het dikwijls gaat om schepen uit Zuid-Amerika. Wordt de controle algemeen opgedreven?
Komen er ook bijkomende technische middelen zoals scanners? Of bent u van mening dat er al voldoende technische middelen zijn?
15.02 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, over de jaren heen is het aantal personeelsleden in het departement Douane en Accijnzen gedaald. Waar er in 2005 nog 4 166 mensen werden tewerkgesteld, waren dit er vorig jaar slechts 3 523.
De regering is het engagement aangegaan om een capaciteitsuitbreiding van het personeel te realiseren. Het werven van 410 nieuwe medewerkers is een duidelijk signaal dat de regering zendt als antwoord op een steeds weerkerende vraag van de sector naar meer middelen en mankracht.
Bovendien mogen we het belang van onze havens voor onze economie niet onderschatten. Een snelle en efficiënte werking van en controle door het departement Douane en Accijnzen is hierbij uitermate belangrijk.
Kunt u aangeven waar het extra personeel zal worden ingezet? Graag ontvang ik meer duidelijkheid over de locatie van de tewerkstelling en het domein waarop zij werkzaam zullen zijn en welke focus zij zullen leggen.
Wanneer zullen deze nieuwe personeelsleden worden aangeworven? Wat is het verwachte tijdskader voor de inzet van de extra arbeidskrachten op het terrein? Wat is de budgettaire impact van de aanwervingen? Plant u naast het werven van extra personeel ook andere maatregelen om dit departement te optimaliseren? Komt er bijvoorbeeld ook nieuw, modern en gespecialiseerd materiaal?
15.03 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, collega’s, dit dossier vormt momenteel het voorwerp van bespreking met de Inspectie van Financiën. Het is daarom nog niet mogelijk het exacte aantal personeelsleden en hun verdeling per standplaats te geven. Na advies van de inspecteur van Financiën en na akkoord van de Ministerraad zou kunnen bekeken worden hoe de praktische invulling per standplaats zal gebeuren en dit eveneens rekening houdend met de inspanningen die door de administratie zullen geleverd worden.
Er kan wel reeds meegedeeld worden dat het bijkomend personeel prioritair zal worden ingezet in de zee- en luchthavens van Zeebrugge, Antwerpen, Zaventem, Gent en Bierset. De administratie wil in de toekomst haar toezicht-, controle- en opsporingsactiviteiten organiseren volgens drie grote kernfuncties, namelijk stoppen, bewaken en heffing innen. Op basis hiervan werd dan ook per kernfunctie berekend hoeveel bijkomende personeelsleden er nodig zijn om de invoering van een systeem met drie shiften mogelijk te maken. Door de invoering van dit systeem is het de bedoeling om, in navolging van de ons omringende lidstaten, in de Belgische zee- en luchthavens eveneens vierentwintig uur op vierentwintig en zeven dagen op zeven te kunnen overgaan tot controle van de vrij te maken zendingen zonder formaliteiten en kosten voor de handel.
Voor wat betreft het controlebeleid baseert de administratie zich op risicoanalyse om controles uit te voeren. Zo kan er gefocust worden op goederenstromen die een hoog risico inhouden. Goederen met een laag risico kunnen hierdoor snel vrijgegeven worden. Door de maatregel zal men er ook in slagen om de minimumcontrolenormen van 1,1 % fysieke controles bij in- en uitvoer te behalen. Er zal zo ook eindelijk werk kunnen gemaakt worden van de 24 uur op 24 bewaking van de goederenstromen in de zee- en luchthavens, zodat kan voldaan worden aan de nieuwe Europese verplichtingen inzake beveiliging van de logistieke ketens. Daarnaast moeten de bewakingsopdrachten ook gezien worden in het raam van de terrorismebestrijding en van de bescherming van de samenleving tegen verboden goederen, bijvoorbeeld wapens, drugs, namaak enzovoort.
De werving van de nieuwe personeelsleden zal gespreid worden over twee jaar. Het is de bedoeling dat ongeveer de helft nog dit jaar in dienst zal kunnen treden en de andere helft in de loop van volgend jaar. De totale budgettaire kostprijs voor de gevraagde bijkomende aanwervingen en de invoering van shiften in zee- en luchthavens bedraagt iets minder dan tien miljoen euro. De nieuwe aanwervingen om in shiften te kunnen functioneren hebben tot gevolg dat er tevens bijkomende technische middelen noodzakelijk zijn, zoals extra voertuigen, gsm’s, laptops, wapens enzovoort. Bovendien is de procedure lopende voor aankoop van een nieuw soort scanners, backscatters genoemd, die moeten toelaten de containers op de containerterminals door te lichten op de aanwezigheid van drugs.
15.04 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord.
Alleen spijtig dat u nog niet volledig exact kunt zeggen waar die bijkomende personeelsleden concreet zullen worden ingezet. U weet dat havens en bedrijven het negatieve imago van draaischijf van namaakgoederen en drugs meer dan beu zijn. Dit maakt voor een stuk trouwens de reguliere handel kapot. Ik ben zeer benieuwd om van u een termijn te horen binnen dewelke u toelichting zult geven hoe dit concreet wordt ingevuld.
Ik neem er nota van dat er dit jaar nog 205 voltijdse eenheden zullen worden aangeworven en dat de budgettaire impact van dit alles tien miljoen euro bedraagt. Ik vraag mij alleen af of de nieuwe voertuigen, laptops, gsm’s en scanners daarin begrepen zijn, dan wel of dit bedrag nog bijkomend bij die tien miljoen euro moet worden geteld.
Wij komen daar zeker op terug. Ik hoop dat u mij nu nog zult kunnen zeggen wanneer wij daarover met u opnieuw in discussie kunnen treden.
15.05 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik was even afgeleid. Wat hebt u gezegd?
15.06 Peter Logghe (VB): Ik had alleen nog willen weten wanneer u concreet zult kunnen zeggen waar wie zal worden ingezet. U had het over 205 voltijdse eenheden tegen het einde van dit jaar.
15.07 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik had het over “de andere helft”.
15.08 Jenne De Potter (CD&V): De ene helft dit jaar en de andere helft…
15.09 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik heb het niet gehad over 211.
15.10 Jenne De Potter (CD&V): 410 gedeeld door 2.
15.11 Peter Logghe (VB): De helft van 410 is volgens mij 205. Tenzij ik niet meer van West-Vlaanderen ben natuurlijk.
15.12 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik zie dat cijfer van 410 in uw vraag staan, maar ik heb mij niet uitgesproken over het aantal medewerkers. Vandaar mijn verwarring.
15.13 Peter Logghe (VB): Ook daarover kunt u dus geen bevestiging geven.
15.14 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik heb zelf geen cijfer genoemd. U had dit cijfer in uw vraag opgenomen.
Dit wordt eerst besproken met de Inspectie van Financiën en pas dan worden de volgende stappen gezet. Ik kan mij nu nog niet uitspreken over de timing.
15.15 Peter Logghe (VB): Ik veronderstel dat dit voor na de grote vakantie zal zijn?
15.16 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik kan u geen timing geven. Ook het aantal kan ik op dit ogenblik niet bevestigen. Het is duidelijk dat dit een mooi project is waaraan ik prioriteit wens te geven.
15.17 Peter Logghe (VB): Het gaat inderdaad om een prangend probleem.
15.18 Jenne De Potter (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik meen dat wij het engagement om dit jaar de helft van de bijkomende aanwervingen te realiseren, moeten trachten na te komen. Wij zullen hierop ongetwijfeld terugkomen omdat dit van belang is voor onze economie, onze bedrijven, onze havens. Wij kunnen er enkel bij de minister op aandringen om hier snel werk van te maken. Ik weet dat de minister wil inzetten op havens en op Douane en Accijnzen. Vandaar onze oproep om hier verder werk van te maken en zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden in het Parlement en aan de mensen op het terrein.
15.19 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Dit is een belangrijke prioriteit. Ik moet u melden dat ik dit ook tijdens de regeringsonderhandelingen heb aangebracht in de werkgroep Ondernemen. Wij hebben dit steeds verdedigd als zijnde een prioriteit. Ik weet dat dit ook een van de prioriteiten is voor de vicepremier. Het is duidelijk dat wij door deze maatregel de havens en de ondernemingen meer competitiviteit bezorgen.
Het incident is gesloten.
- M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la procédure d'infraction lancée par la Commission européenne concernant la déduction des intérêts notionnels" (n° 11232)
- Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la déduction des intérêts notionnels" (n° 11379)
- de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de inbreukprocedure die door de Europese Commissie werd ingeleid met betrekking tot de notionele-interestaftrek" (nr. 11232)
- mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de notionele-interestaftrek" (nr. 11379)
16.01 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la Commission européenne a demandé à la Belgique de modifier sa législation sur la déduction des intérêts notionnels. Manifestement, ceux-ci font couler beaucoup d'encre mais, en l'occurrence, c'est surtout en vue de l'élargir aux biens immobiliers et aux établissements stables situés à l'étranger. La Commission ne remet pas vraiment en cause le système de déduction des intérêts notionnels mais c'est plutôt son application qu'elle considère comme étant discriminatoire. Elle estime que les dispositions actuelles sont contraires aux règles de l'Union européenne établies par le Traité sur le fonctionnement de l'Union européenne.
Vu l'absence d'une mise en conformité dans un délai de deux mois à dater de la demande, la Commission pourra saisir la Cour de justice de l'Union européenne.
Monsieur le secrétaire d'État, quelle est la réponse de la Belgique à l'égard de la demande de la Commission européenne visant à modifier sa législation sur la déduction des intérêts notionnels? La Commission a-t-elle décidé de saisir la Cour de Justice de l'Union européenne pour ce dossier?
Voorzitter: Christiane Vienne.
Présidente: Christiane Vienne.
16.02 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, naast de inbreukprocedure opgestart door de Europese Commissie heeft de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 24 juni 2011 een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie over het feit dat er geen notionele intrest wordt toegekend op het netto eigen vermogen van een vaste inrichting of een onroerend goed gelegen in een andere EU-lidstaat.
De vraag rijst of deze beperking een belemmering vormt voor de vrijheid van vestiging of voor het vrije verkeer van kapitaal, zoals gewaarborgd door het werkingsverdrag van de Europese Unie.
In mijn mondelinge vraag nr. 6396 van 9 november 2011 verwees ik naar de rechtsleer die suggereert om de notionele intrest wel te berekenen op het risicokapitaal van de volledige vennootschap, dus met inbegrip van het eigen vermogen dat is belegd in zulke inrichtingen en vastgoed.
Vervolgens zou dan verhoudingsgewijs de aftrek worden aangerekend op de bij verdrag vrijgestelde winst. Enkel een overschot aan notionele intrest dat zijn oorsprong vindt in een EER-verdragsland zou nog van de Belgische winst kunnen worden afgetrokken, maar wordt later weer toegerekend op de winst uit die landen.
De toenmalige minister van Financiën antwoordde dat de door de rechtsleer gesuggereerde oplossing misschien wel technisch in overweging zou kunnen worden genomen, maar dat ze eveneens belangrijke administratieve lasten met zich meebrengt. De Belgische regering wenst het oordeel van het Europees Hof van Justitie af te wachten vooraleer de bestaande regels op het bedoeld vlak aan te passen.
Mijn vragen zijn de volgende. Deelt de huidige regering nog steeds het standpunt van de vorige regering, met name dat het beter is om de uitspraak van het Europees Hof van Justitie af te wachten? Werd dit dan ook meegedeeld aan de Europese Commissie?
Is het niet in het belang van de rechtszekerheid inzake de notionele intrest om zo snel mogelijk duidelijkheid te brengen over dit twistpunt?
Ten slotte, wat vindt de minister van de oplossing die in de rechtsleer wordt gesuggereerd?
16.03 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Madame la présidente, chers collègues, la procédure d'infraction lancée par la Commission européenne vise les établissements à l'étranger et les immeubles situés à l'étranger dont les revenus sont exonérés en vertu de conventions préventives de la double imposition.
La Commission estime qu'il y a discrimination, dans la mesure où le capital à risque est diminué de ces capitaux pour le calcul de la déduction. La Belgique défend qu'il est normal à ses yeux de déduire ces capitaux, étant donné que leurs revenus sont exonérés en Belgique et imposables à l'étranger.
België benadrukt ook de consistentie van het Belgische systeem. De aftrek voor risicokapitaal wordt immers toegestaan in België voor de buitenlandse vaste inrichtingen waarvan de inkomsten in België niet zijn vrijgesteld, krachtens de overeenkomst met betrekking tot het vermijden van dubbele belasting, precies omdat deze buitenlandse activa bijdragen tot de verwezenlijking van het belastbaar inkomen in België.
Het antwoord van België is verzonden naar de Commissie. Hierop is nog niet gereageerd.
De huidige regeling behoudt het standpunt dat moet worden gewacht op de uitspraak van het Europees Hof van Justitie alvorens concrete aanpassingen door te voeren aan het stelsel van de notionele intrestaftrek.
Sur la base de l'arrêt de la Cour européenne de Justice, les dispositions relatives à la déduction des intérêts notionnels sont adaptées de telle manière qu'elles soient acceptables pour les différentes instances européennes.
16.04 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Il y aurait lieu, à un moment donné, de suivre les dispositions de la Commission européenne. En effet, dans la mesure où d'aucuns se veulent les meilleurs élèves de l'Europe, il y a lieu de se conformer aux prescriptions en la matière et certainement dans celle-ci, matière qui peut parfois prêter à discussion. Donc, autant avoir une décision définitive sur la base de ce que l'Europe recommande!
16.05 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, wij zullen samen met de minister de uitspraak van het Europees Hof van Justitie afwachten.
De oplossing die naar voren wordt gebracht in de rechtsleer is mijns inziens toch best werkbaar, dat kan men toch ook meenemen.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Philippe Goffin au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la taxe de circulation" (n° 11248)
17 Vraag van de heer Philippe Goffin aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de verkeersbelasting" (nr. 11248)
17.01 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, selon une étude de l'Union des villes et communes de Wallonie, le montant des décimes additionnels perçus par les communes sur la taxe de circulation s'élève à 141 millions d'euros en 2010. La répartition de ces décimes par Région révèle que les communes flamandes perçoivent 64,05 % des décimes additionnels contre 28,49 % aux communes wallonnes, soit plus du double. Cette proportion ne correspond pas à la localisation des véhicules, à la population, au parc automobile et au volume de circulation.
Cette disproportion peut s'expliquer notamment par la présence de nombreuses sociétés de leasing (notamment automobile) en Flandre. Ainsi, si l'on consulte la liste des membres de l'Association belge de leasing, on compte 18 sociétés basées en Flandre, contre 6 à Bruxelles et seulement 2 en Wallonie.
Les seules communes dépassant une recette en décimes additionnels à la taxe de circulation moyenne par habitant supérieure à 20 euros sont des communes flamandes, à l'exception d'Evere abritant quelques sociétés de leasing. À l'opposé, les communes recevant en moyenne moins de 10 euros par habitant de décimes additionnels à la taxe de circulation sont, en grande majorité, wallonnes (Liège et Hainaut) et bruxelloises.
Monsieur le secrétaire d'État, êtes-vous conscient de ce phénomène? Formulez-vous une proposition de système prenant en compte le lieu d'usage réel des véhicules pour une meilleure répartition entre les communes des centimes additionnels? Allez-vous prendre des mesures en ce sens? Connaissez-vous les raisons pour lesquelles les sociétés de leasing s'établissent essentiellement en Flandre?
17.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Madame la présidente, collègue Goffin, au cours de l'année budgétaire 2010, le montant perçu en matière de décimes additionnels sur la taxe de circulation pour l'ensemble des communes du Royaume s'élève à environ 140,6 millions d'euros. Cette somme se répartit comme suit: environ 90 millions d'euros perçus au profit de l'ensemble des communes de la Région flamande, soit 64,05 % du total; environ 40 millions d'euros perçus au profit de l'ensemble des communes de la Région wallonne, soit 28,49 % du total et environ 10,5 millions d'euros perçus au profit de l'ensemble des communes de la Région de Bruxelles-Capitale, soit 7,46 % du total.
L'attribution du produit de la taxe de circulation est réglée par la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions. L'article 5, § 1er de cette loi stipule que la taxe de circulation est attribuée en fonction de sa localisation. Le deuxième paragraphe du même article dispose que la taxe de circulation est réputée localisée à l'endroit où est établie la personne morale ou physique au nom de laquelle le véhicule est ou doit être immatriculé. Lorsque le redevable, personne physique ou personne morale, n'a pas de domicile ou de siège social en Belgique, la taxe est réputée localisée au lieu de sa résidence ou de son principal établissement en Belgique.
La disproportion constatée peut en effet résulter de la présence de nombreuses sociétés de leasing automobile en Flandre. Je ne connais pas les raisons pour lesquelles elles s'établissent essentiellement en Flandre. Je rappelle que depuis le 1er janvier 2011, le service de l'impôt en matière de taxe de circulation est intégralement repris par la Région flamande et donc que l'État fédéral n'est plus compétent pour l'établissement et la perception de cette taxe pour cette Région.
17.03 Philippe Goffin (MR): Madame la présidente, cette réponse n'appelle pas de réplique de ma part!
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de gevolgen van de invoering van de btw op notariële prestaties" (nr. 11282)
18 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les conséquences de l'instauration d'une TVA sur les prestations notariales" (n° 11282)
18.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, sinds de invoering van de btw op de notariële prestaties begin 2012 lijkt het erop dat in welbepaalde gevallen belastingplichtigen worden benadeeld ten gunste van de Belgische Staat. Het gaat met name over de registratierechten op de openbare verkopen.
Notarissen hebben de gewoonte op voorhand aan de potentiële kopers op te geven hoeveel de verkoopkosten zullen bedragen, zijnde het zogenaamde forfaitaire kostenpercentage, waarin alle kosten, met name aktekosten, ereloon en registratierechten, zijn vervat.
De administratie hanteert evenwel een wettelijk kostenpercentage als normale verkoopkosten ten laste van de koper. Al wat daarbovenop komt, beschouwt de administratie als abnormale verkoopkosten, die burgerrechtelijk gezien door de verkoper zouden moeten worden gedragen.
Wanneer bedoelde kosten ten gevolge van conventionele bedingen ten laste van de koper zijn, worden ze als extra lasten bij de verkoopprijs geboekt, om als heffingsbasis voor de registratierechten te dienen. Een en ander gebeurt vrij regelmatig.
Er mag worden aangenomen dat sinds de invoering van de btw op de notariële prestaties in het forfaitaire kostenpercentage van de notaris eveneens de btw is vervat, waardoor voornoemd kostenpercentage hoger is dan voordien.
De administratie van haar zijde gaat nog altijd van hetzelfde, wettelijke kostenpercentage uit, zoals vóór de invoering van de btw-plicht gangbaar was.
Hierdoor wordt het verschil groter en wordt een groter bedrag bij de koopprijs gevoegd, om er samen mee te worden belast.
Mijnheer de minister, bent u niet van mening dat de administratie de zogenaamde wettelijke kostenpercentages eveneens met de btw op de notariële prestaties zou moeten verhogen?
18.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega Lahaye-Battheu, het ereloon van een notaris maakt, naast de registratierechten, het recht op geschriften en de kosten voor overschrijving der hypotheken, deel uit van de zogenaamde wettelijke kosten, zijnde de verkoopskosten die wettelijk ten laste vallen van de verkoper.
De invoering van de btw op notariële prestaties heeft dan ook een invloed op een deel van de wettelijke kosten. Die invloed is gelet op de degressiviteit van het notarieel ereloon degressief.
Collega, de door u aangekaarte problematiek is bekend bij de administratie. De administratie werkt aan een aanpassing van de door haar gebruikte degressieve en forfaitaire schalen van wettelijke kosten, opdat de invoering van de btw op notariële prestaties op dat vlak neutraal zou zijn voor de heffing van de registratierechten.
18.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord.
U erkent het probleem en kondigt aan dat er een aanpassing komt, wat ik toejuich. Ik hoop dat dat op korte termijn gebeurt, want men betaalt te veel. Ik dring aan op een snelle oplossing.
Het incident is gesloten.
19 Question de Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la discrimination entre les nationaux et les résidents étrangers pour l'utilisation de Tax-on-web" (n° 11316)
19 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de discriminatie tussen Belgische en buitenlandse ingezetenen inzake het gebruik van Tax-on-web" (nr. 11316)
19.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, la déclaration on line via internet pour les contribuables, appelée Tax-on-web, existe depuis l'exercice d'imposition 2003.
Il semblerait que ce système pose encore quelques problèmes dans la mesure où pour y accéder, il faut entrer trois numéros: celui de la carte SIS, celui du registre national et celui de la carte d'identité belge, ce qui permet ensuite d'obtenir un token. Certains habitants du Royaume sont donc dans l'impossibilité de réaliser cette opération. En effet, un problème se pose quand des personnes qui ne disposent pas de numéro de carte d'identité ou à qui il manque un autre numéro s'adressent, malgré tout, à l'administration pour bénéficier de ce service. Pourtant, qu'ils soient belges ou étrangers, tous les habitants de ce pays doivent rentrer leur déclaration et payer leurs impôts.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'expliquer pourquoi les étrangers résidant dans notre pays et soumis, comme les Belges, à l'impôt des personnes physiques, n'ont pas accès à Tax-on-web de manière simple puisqu'ils n'ont pas de carte d'identité belge? Que pensez-vous de cette mesure discriminatoire entre Belges et résidents étrangers? Est-il prévu de remédier à cette situation? Dans l'affirmative, quelle sera la procédure que devra suivre un résident étranger pour accéder à Tax-on-web?
19.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Madame la présidente, contrairement à ce que semble penser l'honorable membre, il n'y a pas de discrimination entre les nationaux et les résidents étrangers pour l'utilisation de Tax-on-web.
L'accès à Tax-on-web peut se faire, au choix du contribuable, selon deux procédures: soit via la carte d'identité électronique et, comme vous le savez, les personnes de nationalité étrangère peuvent également en obtenir une; soit via la procédure du token et tant les citoyens belges que les résidents de nationalité étrangère peuvent obtenir un tel token.
19.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, j'ai rencontré un citoyen européen qui a échangé de nombreux mails avec l'administration sans pouvoir accéder à Tax-on-web. Il lui était toujours réclamé des documents supplémentaires. Pourtant cette personne réside légalement en Belgique depuis plus de 15 ans et travaille comme employé.
Je me renseignerai donc plus finement sur la difficulté qui bloque sa demande.
L'incident est clos.
20 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het voordeel van alle aard van een bedrijfswagen en toebehoren" (nr. 11380)
20 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "l'avantage de toute nature généré par un véhicule de fonction et ses compléments" (n° 11380)
20.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, Jan Van Dyck wijst er in de Fiscoloog van 18 april 2012 terecht op dat, hoewel de bewoording van de wet ten opzichte van vroeger niet veranderd is, uw administratie in de recent gepubliceerde lijst van vragen en antwoorden een andere invulling geeft aan de begrippen ‘het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig’ en de vermindering van het voordeel met ‘de bijdrage van de verkrijger van het voordeel’.
Voorheen vonden we deze bewoordingen terug in artikel 18, § 4, in het koninklijk besluit WIB92 en nu in artikel 36, § 2, laatste lid van WIB92. Tijdens de parlementaire bespreking wees niets erop dat de wetgever een andere interpretatie wilde geven aan deze begrippen. De minister antwoordde dat, en ik citeer, “het voorliggend wetsontwerp niets verandert aan de regeling voor de eigen bijdrage van de werknemer in het voordeel van alle aard. Het voordeel alle aard mag nog steeds verminderd worden met de eigen bijdragen van de werknemers voor opties.”
Tot voor de invoering van de nieuwe grondslag voor de berekening van het voordeel van alle aard van bedrijfswagens nam men aan dat de brandstofkosten, de bijkomende opties of de andere uitgaven voor het privé-gebruik van de bedrijfswagen die door de werknemer of bedrijfsleider zelf werden bekostigd een eigen bijdrage vormde die wel degelijk in mindering mocht worden gebracht van het belastbaar voordeel van alle aard.
Bevestigt de minister de nieuwe administratieve interpretatie van de begrippen ‘kosteloos ter beschikking gesteld voertuig’ en ‘eigen bijdrage’ voor het bepalen van de forfaitaire grondslag van het voordeel van alle aard van bedrijfswagens?
Als de wetgever dezelfde bewoording gebruikt, mag de administratie dan de bedoeling van de bewoording totaal anders uitleggen dan hij voorheen deed?
Op welke motieven steunt die andere uitleg?
Ontstaat er dan geen ongelijke behandeling van de forfaitaire waardering van het voordeel van alle aard van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig wanneer de ene belastingplichtige die een bedrijfswagen ter beschikking krijgt met alles erop en eraan, zoals verzekering, verkeersbelasting, BIV, onderhoudskosten, brandstofkosten enzovoort op dezelfde wijze wordt belast als de belastingplichtige die zelf voor al die kosten moet instaan?
Schendt uw administratie in de nieuwe interpretatie het gelijkheidsbeginsel dan niet?
Ten vijfde, vormen de invoering van het nieuwe begrip “cataloguswaarde,” de nieuwe gedifferentieerde invulling van de begrippen “terbeschikkingstelling van een voertuig” en “de eigen bijdrage” dan het toonbeeld van vereenvoudiging, waarvoor het beleid van uw minister zou staan?
Ten zesde, besteden de fiscale inspecteurs hun tijd niet nuttiger aan fraudebestrijding dan aan de controle van de waardering van het voordeel van alle aard van bedrijfswagens en van de eigen bijdrage in de kosten, die de administratie nu op een onlogische en overgedetailleerde wijze uitlegt?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
20.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega Wouters, wat uw eerste vier vragen betreft, bevestig ik de interpretatie van mijn administratie over de voordelen van alle aard inzake bedrijfswagens, zoals die meermaals weergegeven is. Zij baseert zich volledig op de nieuwe wettelijke bepalingen inzake de forfaitaire raming van het voordeel van alle aard.
De kerngedachte die de wetgever daarbij heeft gevolgd, is dat de loutere terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen aanleiding geeft tot een belastbaar voordeel van alle aard op basis van de cataloguswaarde van het voertuig, en dit ongeacht de intensiteit of de frequentie van het daadwerkelijke gebruik van het voertuig.
Het principe dat het belastbaar voordeel van een bedrijfswagen op forfaitaire wijze wordt bepaald en verminderd wordt met de eigen bijdrage van de werknemer, is hoegenaamd niet gewijzigd. Enkel de berekening van het voordeel is gewijzigd. De nieuwe berekeningsregels hebben precies tot doel de belastingplichtigen die over eenzelfde bedrijfswagen beschikken op dezelfde manier te belasten.
Wat uw vijfde vraag betreft, door het gebruik van de cataloguswaarde passen wij ons aan aan de wijze waarop bedrijfswagens in de ons omringende landen fiscaal worden behandeld. Bovendien is dit systeem veel rechtvaardiger.
Wat uw zesde vraag betreft, het is de taak van de administratie erover te waken dat de fiscale regels die de wetgever opstelt correct worden toegepast.
20.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Als ik de uitgebreide Q&A bekijk die de administratie op de webstek heeft geplaatst, moet ik er toch op wijzen dat de interpretatie van de bewoordingen ‘bijdrage voor het verkrijgen van voordelen alle aard en de eigen bijdrage’ op een volkomen andere manier worden geïnterpreteerd dan voorheen, hoewel de terminologie dezelfde is gebleven.
Ik denk dat dit voor heel wat verwarring zorgt, daar waar ineens dezelfde terminologie in de nieuwe wet wordt gehanteerd, maar op een andere manier wordt geïnterpreteerd.
Ik vind het raar dat volgens de Q&A mensen die bijvoorbeeld een auto ter beschikking krijgen en zelf voor de brandstofkosten moeten opdraaien, die brandstofkosten niet mogen aftrekken, terwijl anderen een auto en een tankkaart ter beschikking krijgen en de brandstof dus gratis krijgen.
Het is volgens mij geen toonbeeld van rechtsduidelijkheid als men ineens een totaal andere interpretatie geeft aan identiek dezelfde termen en bewoordingen die vroeger ook werden gehanteerd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la commercialisation par BNP Paribas d'un produit favorisant l'évasion fiscale" (n° 11481)
- Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la possible commercialisation par BNP Paribas d'un produit favorisant l'évasion fiscale" (n° 11668)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de vermarkting door BNP Paribas van een product dat belastingontwijking in de hand werkt" (nr. 11481)
- mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de mogelijke vermarkting door BNP Paribas van een product dat belastingontwijking in de hand werkt" (nr. 11668)
21.01 Christiane Vienne (PS): Si personne ne s'y oppose, je poserai la question de mon banc de présidente.
Monsieur le secrétaire d'État, le 4 mai nous recevions les patrons de BNP Paribas Fortis en commission Suivi de la crise financière. Dans le même temps, nous apprenions par la presse française que le pendant français de la banque commercialiserait un produit, une sicav précisément, nommée Luxumbrella, qui encourage l'évasion fiscale des clients qui y souscrivent.
Depuis la directive Épargne, les produits financiers distribués dans un pays soumis à un secret bancaire, doivent faire l'objet d'un prélèvement à la source.
Or, il apparaîtrait que BNP Paribas contournerait cette directive.
Les dirigeants de BNP Paribas Fortis nous ont déclaré que la partie belge de la banque n'avait pas ce genre de pratiques et que tous les produits vendus étaient approuvés par la FSMA.
Monsieur le secrétaire d'État, mes questions sont très simples. Avez-vous eu connaissance de cette affaire? Avez-vous eu un contact avec la FSMA concernant les produits vendus en Belgique? N'estimez-vous pas qu'il y a là, à tout le moins, un problème d'éthique lorsque l'on sait que l'État belge a dû intervenir pour sauver Fortis en 2008 et qu'il est encore actionnaire du groupe?
21.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Chère collègue, la sicav ou le compartiment Luxumbrella n'ont jamais été inscrits auprès de la FSMA. Ils ne peuvent donc pas être commercialisés en Belgique. En outre, il s'agit d'une sicav institutionnelle. En droit belge, il n'est pas possible qu'une banque souscrive au nom de ses clients à une sicav institutionnelle et que le nom du client n'apparaisse donc pas.
Je n'ai pas connaissance de faits qui impliqueraient des contribuables belges.
En tout état de cause, tout signal indiquant un nouveau mécanisme de fraude sera attentivement examiné.
Enfin, les administrateurs belges de BNP Paribas ont plus particulièrement pour rôle de défendre les intérêts belges. Á ma connaissance, la Belgique n'est pas concernée par les faits que vous dénoncez.
21.03 Christiane Vienne (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie.
Het incident is gesloten.
22 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le contrôle de l'usage des subsides répartis par la Loterie Nationale" (n° 11413)
22 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het toezicht op de aanwending van de door de Nationale Loterij toegekende subsidies" (nr. 11413)
22.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, l'arrêté royal déterminant le plan de répartition provisoire des subsides de l'exercice 2011 de la Loterie Nationale, que le ministre Reynders a signé le 28 juillet 2011, accorde, dans la rubrique "Institutions et organisations d'intérêt social particulier", à Child Focus une contribution spéciale de 1,3 million d'euros. Cette fondation de droit belge, reconnue d'utilité publique, modifie régulièrement son champ d'action au regard de ses statuts et étend progressivement ses missions, souvent au détriment des acteurs de l'aide à l'enfance et à la jeunesse, qui travaillent, eux, de manière pluridisciplinaire sur cette question. Ce problème est soulevé tant du côté francophone qu'en Communauté flamande.
Les recommandations émises à l'issue des travaux de la commission spéciale sur les abus sexuels dans une relation d'autorité, mentionnent que Child Focus doit jouer un rôle prépondérant dans le domaine de la transmission de l'information, afin de permettre le signalement de tous les faits d'abus sexuels. Il est mentionné que "Child Focus constitue un point de contact de première ligne" et qu' "il doit donc veiller à une bonne transmission des informations entre les différents services d'aide et d'accompagnement des victimes de deuxième ligne". La recommandation 34 stipule que "ChiId Focus doit rester attentif à une bonne organisation de la transmission des informations qu'il obtient dans ce cadre et à la collaboration avec l'ensemble du secteur".
Les faits démontrent que Child Focus assure lui-même le suivi des enfants et qu'il ne respecte pas les collaborations minimales qui sont nécessaires avec les services agréés des Communautés. Les ministres de la Communauté Wallonie-Bruxelles et de la Communauté flamande s'en plaignent.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous nous indiquer quelles procédures sont mises en place pour contrôler si les subsides accordés dans le cadre de dotations spécifiques par la Loterie Nationale sont bel et bien employés conformément aux missions définies par les recommandations de la commission spéciale sur les abus sexuels? Disposez-vous du pouvoir de conditionner ces subsides au respect des missions? Ce secteur dépend en principe des Communautés, mais il s'agit ici d'une fondation d'intérêt public qui dépend directement du fédéral. J'ignore donc quel est le ministre compétent en ce domaine.
22.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Madame la présidente, collègue Gerkens, la décision d'attribuer à la fondation Child Focus un subside à charge des bénéfices de la Loterie Nationale est prise chaque année en Conseil des ministres et est consacrée par un arrêté royal.
Le Conseil des ministres du 17 octobre 2000 prévoyant une subvention annuelle pour cette fondation est à la base de cette dernière. Lors de la détermination du plan de répartition provisoire des subsides à l'exercice 2011, qui a été établi par l'arrêté royal du 28 juillet et publié au Moniteur belge du 5 août – et non du 8 mai, comme mentionné erronément dans la question –, le Conseil des ministres n'a édicté aucune condition à l'octroi de subsides.
La Loterie Nationale peut contrôler l'utilisation des subsides qui sont attribués avec ses bénéfices. Néanmoins, en l'absence de condition particulière imposée dans l'arrêté d'attribution, ce contrôle se limite à une vérification comptable afin de s'assurer que les subventions sont bien affectées aux frais de fonctionnement de la fondation.
En tout cas, la Loterie Nationale ne peut contrôler ou superviser les décisions portant sur la gestion ou la façon dont Child Focus poursuit ses objectifs statutaires.
S'agissant de votre grief relatif au manque de collaboration entre les services agréés des Communautés, il peut être utile de se référer à l'article 8 portant sur les statuts de la fondation, prévoyant la présence aux réunions du conseil d'administration d'un observateur désigné par le premier ministre et d'un autre mandaté par les trois Régions.
22.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse qui montre bien que l'on se retrouve parfois dans des situations très compliquées.
J'interrogerai également la ministre de la Santé, car il arrive que l'intervention d'un psy – si vous me permettez d'utiliser ce terme générique – soit requise auprès d'enfants ou de victimes d'abus sexuels, ce en dehors de tout critère de qualité et de contrôle de la pratique. Je suis un peu étonnée qu'aucune condition spécifique n'ait été prévue pour l'exercice de ces missions.
Au niveau des Communautés, les ministres compétents se mobilisent en vue d'exiger le respect des contraintes communautaires. Mais ils n'ont pas de pouvoir d'action puisque Child Focus ne dépend pas de leurs compétences.
Un travail de collaboration entre les différents niveaux de pouvoir et les ministres doit donc avoir lieu.
Het incident is gesloten.
23 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la TVA sur les livres numériques" (n° 11613)
23 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de btw op digitale boeken" (nr. 11613)
23.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, M. Jacques Toubon, ancien ministre et délégué de la France pour la Fiscalité des biens et des Services culturels, est venu au parlement fédéral pour parler de ce même sujet. Il a également rencontré le 15 mars le ministre belge des Finances. La France souhaite soutenir la modification de la directive 2006/112 et notamment de son annexe III contenant la liste des biens et des services pouvant bénéficier d'un taux réduit de TVA.
La volonté de la France était – je suppose qu'elle le restera – de mettre sur cette liste les biens et services culturels diffusés en ligne, à commencer par le livre et la presse numérique, afin de mettre fin à la distorsion de concurrence entre des biens identiques mais assujettis à des taux de TVA différents.
Lors de la conversation que j'ai eue avec M. Toubon, je lui ai fait part de l'intérêt qu'il y avait à ce que ce soit le même taux de TVA sur le livre papier et sur le livre numérique, tout en lui disant qu'il y avait néanmoins des éléments à corriger au préalable, tels que la pratique de la tabelle. Les livres vendus en Belgique sont en effet plus chers que les mêmes livres vendus en France, parce qu'il y a un monopole et une utilisation abusive de la distribution par deux maisons d'édition et de distribution françaises. Il m'a par ailleurs expliqué qu'en France, ils avaient intégré les conditions de respect de la loi Lang sur le prix du livre dans les dispositifs relatifs aux livres numériques.
Je sais que M. Toubon a rencontré le ministre des Finances à ce sujet, et qu'il partageait tout à fait la préoccupation concernant l'association de protection du prix du livre et de la TVA. J'aurais voulu savoir quelle avait été la réponse du ministre lors de cette rencontre. Le ministre partage-t-il cette préoccupation de pouvoir lier la protection de la création littéraire, papier et numérique, avant de modifier la TVA, et puis de modifier le taux de TVA?
23.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Madame la présidente, madame Gerkens, comme je l'ai déjà dit en réponse à la question parlementaire du 31 janvier 2012 de Mme Van der Auwera concernant la même problématique, une proposition de résolution a été introduite le 15 novembre 2011 auprès du Parlement européen, demandant à la Commission et aux États membres d'appliquer une politique fiscale cohérente aux biens culturels qui se présentent sous forme physique ou numérique.
Selon cette résolution, les États membres pourraient avoir la possibilité d'appliquer un taux réduit de TVA à tous les biens culturels, quel que soit le support sur lequel ils se présentent. Il y a eu en effet une rencontre avec M. Toubon concernant une initiative de la France en vue de rendre possible au niveau européen le tarif réduit pour le livre numérique. Je vous informe que ce projet a mon soutien.
En ce qui concerne les limites aux réductions sur le prix du livre, cette compétence appartient à mon collègue chargé de l'Économie.
23.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): J'ai également posé une question au ministre de l'Économie. Je trouve toutefois que le ministre des Finances peut faire le lien entre la TVA, qui relève de ses compétences, et les autres points du dossier, sans pour autant s'en emparer. Si j'ai posé cette question, c'est aussi parce que je sais que, du côté flamand, ce problème n'existe pas. Il y a un accord entre la Flandre et les Pays-Bas pour que le prix du livre soit le même et pour maîtriser l'évolution et les réductions qu'on peut faire sur le prix du livre.
Du côté francophone, cette disposition n'existe pas. Le niveau fédéral réagit parfois comme si l'affaire était complètement réglée, mais ce n'est pas le cas. Comme la demande provenait ici de France, il serait intéressant de sensibiliser le porte-parole français en ce domaine.
C'est la raison pour laquelle je me permettais d'attirer l'attention du ministre des Finances. En effet, il pourrait être intéressant pour la suite des débats d'associer cette dimension.
Het incident is gesloten.
24 Question de M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le rôle du service des Décisions anticipées" (n° 11667)
24 Vraag van de heer Olivier Henry aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de rol van de dienst Voorafgaande Beslissingen" (nr. 11667)
24.01 Olivier Henry (PS): Monsieur le président, l'arrêté royal du 17 janvier 2003, pris en exécution de l'article 22, alinéa 2 de la loi du 24 décembre 2002 instituant un système de décisions anticipées en matière fiscale stipule que "certaines matières et dispositions ne peuvent, en raison de leur nature, faire l'objet d'une décision anticipée". Afin de baliser la situation et de définir les matières que ne peut traiter le service des Décisions anticipées, il a été décidé dans cet arrêté royal, d' "un certain nombre de critères généraux auxquels il conviendra de se référer constamment en vue de l'application du système de décisions anticipées". Parmi celles-ci, nous retrouvons la notion d'utilisation de moyens de preuve.
Monsieur le secrétaire d'État, ma question est très simple. Confirmez-vous que la circulaire portant le numéro 81/616.207 que vous avez prise le 4 mai 2012 concernant la mesure anti-abus ne va pas à l'encontre de l'arrêté royal dont je viens de faire état et que donc, seule l'administration fiscale est compétente pour se prononcer sur les moyens de preuve lorsqu'elle agit dans le cadre de sa mission de contrôle et de l'établissement de l'impôt?
24.02 Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Madame la présidente, cher collègue, ma réponse sera tout aussi simple. La circulaire du 4 mai 2012 n'est pas en contradiction avec les règles reprises dans l'arrêté royal du 17 janvier 2003, elle les confirme même textuellement.
Je vais être tout aussi clair quant à la véritable question que recèlent vos paroles. Le service des Décisions anticipées ne peut pas décider que l'article 344 du Code des impôts sur les revenus ne sera pas d'application. Mais l'exposé des motifs de la loi dit explicitement aussi que le service des Décisions anticipées pourra se prononcer sur le fait de savoir si le choix du ou des actes juridiques ou l'ensemble d'actes juridiques rejetés en réalisant une même opération est justifié par d'autres motifs que l'évitement des impôts. L'accord de ce service sur le choix du contribuable d'un acte ou d'un ensemble d'actes implique que celui-ci ne peut pas être remis en question dans le cadre de la présente disposition pour autant que toutes les opérations aient été réalisées telles qu'elles sont reprises dans l'accord préalable.
Pour que les choses soient bien claires, le service des décisions anticipées peut donner un accord sur le fait qu'un acte juridique ou un ensemble d'actes juridiques n'est pas de nature à générer un acte qui pourrait être qualifié d'abus fiscal. Dans ce cas, si un contrôle ultérieur ne révèle aucun élément permettant de décider qu'on peut considérer que l'accord ne lie plus les parties, il est impensable que l'administration puisse encore démontrer qu'il est question d'abus fiscal.
24.03 Olivier Henry (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie d'avoir confirmé que la décision du service des décisions anticipées ne peut servir d'alibi au contribuable et que l'administration fiscale peut continuer à évaluer, sur base de faits qui se sont produits, si l'acte juridique ou l'ensemble des actes juridiques est constitutif d'un abus fiscal.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 16.37 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.37 uur.