Commission des Relations extérieures |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du Mardi 8 mai 2012 Après-midi ______ |
van Dinsdag 8 mei 2012 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.49 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Dirk Van der Maelen.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.49 heures. La réunion est présidée par M. Dirk Van der Maelen.
01 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de kritiek van eurocommissaris Georgieva over het beleid in Congo" (nr. 10368)
01 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "les critiques de la commissaire européenne, Mme Georgieva, au sujet de la politique congolaise" (n° 10368)
01.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Begin maart 2012 verscheen een interview met Europees commissaris voor Humanitaire Hulp, Kristalina Georgieva, naar aanleiding van haar bezoek aan Congo. In dit interview drukt ze haar bezorgdheid uit over het falende bestuur in Congo en het gebrek aan landbouwbeleid.
In de Belgische ontwikkelingssamenwerking is de DRC het belangrijkste partnerland. In het huidige Indicatief Samenwerkingsprogramma met Congo dat loopt tot 2013 is het budget opgetrokken tot 75 miljoen euro per jaar. Het programma concentreert zich op 3 sectoren: landbouw, plattelandsontwikkeling en onderwijs. Ook een van de transversale thema’s – good governance – is opgenomen in het ISP.
Het versterken van de publieke instellingen in Congo is een van de thema’s waarin de Belgische ontwikkelingssamenwerking actief is. Hoeveel bedraagt het deel van het budget aan Congo dat daarvoor werd uitgetrokken?
In het interview klaagt Georgieva over de totale afwezigheid van een landbouwbeleid in Congo. Deelt u haar mening? Zo ja, welke initiatieven mogen we verwachten om de impact van de Belgische steun in het landbouwbeleid te vergroten?
De grootste bilaterale donor van Congo zijn de Verenigde Staten. In welke sectoren zijn de VS vooral actief? Hoe verloopt de samenwerking tussen België en de VS in het ontwikkelingsbeleid voor Congo?
01.02 Minister Paul Magnette: In het kader van het Indicatief Samenwerkingsprogramma met de DRC is beslist om vanaf 2010 de actiedomeinen van de gouvernementele samenwerking geografisch in te perken en de interventies zo doeltreffender te maken. Het programma richt zich op drie sectoren: landbouw, plattelandsontwikkeling en technisch en beroepsonderwijs. België ondersteunt de landbouwontwikkeling en werkt mee aan de ontsluiting van de productiezones door plattelandswegen en rivierboten in goede staat te herstellen. Dit vergemakkelijkt het voedseltransport naar de consumptiecentra en stimuleert de productie, de handel en de kleine plattelandsindustrie.
Ontwikkelingssamenwerking ondersteunt ook de professionele vorming van de jeugd. De heropbouw en duurzame ontwikkeling van het land zijn immers afhankelijk van de beschikbaarheid van arbeidskrachten en bekwame technici.
De Belgische Ontwikkelingssamenwerking wil vooral operationele programma’s op het terrein ondersteunen met aandacht voor de capaciteitsopbouw en de governance van de sectoren. Er is geen specifiek budget uitgetrokken voor de versterking van de instellingen.
Recent heeft de Congolese overheid maatregelen genomen om in een wetgevend kader te voorzien voor de landbouwsector in Congo. Na een lange voorbereiding heeft de president van de Democratische Republiek Congo, naar aanleiding van het werk van de Congolese nationale Assemblee, op 24 december 2011 de Loi portant principes fondamentaux relatifs aux secteur agricole uitgevaardigd. De wet treedt in werking op 24 juni 2012. Het gaat om een heel belangrijke kaderwet voor de ontwikkeling van de Congolese landbouw. De wet heeft haar bestaan grotendeels te danken aan het werk van de civiele maatschappij in de DRC, in het bijzonder dat van de landbouwersorganisatie van het land. Zij hebben als democratische kracht gewerkt om een adequate wetgeving te verkrijgen.
De wet legt voor het eerst een landbouwkadaster vast en organiseert landbouwadviesraden op nationaal, provinciaal en lokaal niveau. In die raden kunnen boerenorganisaties hun stem laten horen. De wet erkent ook voor het eerst het bestaan van gezinslandbouw, voorheen was er enkel aandacht voor de grote plantage. Verder verplicht de wet de lokale overheden om een deel van hun budget te besteden aan de aanleg en het onderhoud van wegen en landbouwinfrastructuur.
Het spreekt voor zich dat de verplichting tot weinig zal leiden als de middelen ontbreken. Hetzelfde geldt voor de bij wet voorziene oprichting van een Nationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling.
Ten slotte, stelt de wet landbouwinputs vrij van invoerheffingen en landbouwproducten vrij van uitvoerheffingen.
Boerenorganisaties in de Democratische Republiek Congo vrezen dat de nieuwe landbouwwet in hun land ertoe kan leiden dat kleine boeren hun grond kunnen kwijtraken. Verschillende artikelen in de wet zullen onzekerheid creëren over het eigendomsrecht van boeren. De mogelijkheid wordt uitgesloten dat buitenlandse investeerders eigenaar kunnen worden van landbouwgrond.
Op landbouwgebied is er door de Congolese overheid toegezegd dat de landbouwwet zal worden herzien om de indruk te vermijden dat eigendommen worden genationaliseerd.
Volgens de recentste statistiek van het Ontwikkelingscomité van de OESO is België de grootste bilaterale donor van de DRC voor de periode 2009-2010, gevolgd door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten zijn vooral actief op het vlak van vrede en veiligheid, gezondheid, onderwijs, economische groei en humanitaire hulp. De donorcoördinatie met de Verenigde Staten, de andere bilaterale donoren en de multilaterale agentschappen gebeurt in het raam van de Country Assistance Framework en de werkzaamheden van de sectorale werkgroep in de DRC.
01.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la menace qui pèse sur la coopération universitaire" (n° 10518)
- M. Georges Dallemagne au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "les compétences usurpées et la coopération au développement universitaire" (n° 11523)
- M. Georges Dallemagne au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, et au ministre du Budget et de la Simplification administrative sur "d'éventuels transferts de certains volets de notre coopération au développement" (n° 10547)
- M. Wouter De Vriendt au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "le transfert des compétences usurpées" (n° 10885)
- M. Wouter De Vriendt au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la place de l'enseignement dans le cadre de la coopération au développement" (n° 11091)
- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "het in het gedrang komen van de universitaire samenwerking" (nr. 10518)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de usurperende bevoegdheden en de universitaire ontwikkelingssamenwerking" (nr. 11523)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, en aan de minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging over "de mogelijke overdracht van een aantal onderdelen van onze ontwikkelingssamenwerking" (nr. 10547)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de overdracht van usurperende bevoegdheden" (nr. 10885)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "onderwijs in ontwikkelingssamenwerking" (nr. 11091)
02.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question a été déposée le 21 mars. Depuis lors, des réponses ont été données par le ministre, d'une part, en plénière et, d'autre part, à l'occasion de réunions de la commission. Je crois cependant qu'elle mérite encore d'être posée aujourd'hui, sans que je doive relire l'entièreté du texte transmis.
Depuis le 20 avril, vous avez pu assurer la poursuite de contrats pour l'année 2012 mais la question n'est pas réglée pour autant puisque la plupart des universités voient plus loin que l'horizon de décembre 2012 et préparent leur programme pour les années suivantes.
Monsieur le ministre, comment et dans quel délai allez-vous clarifier la situation pour ne pas laisser ces partenaires dans l'incertitude?
On sait que les entités fédérées n'ont pas les moyens de reprendre ces budgets. Cela signifie que, si vous n'obtenez pas que ces compétences prétendument usurpées soient maintenues dans le giron fédéral, il y aura coupure de crédit.
Mon groupe a déjà eu l'occasion d'exprimer à quel point cela nous paraissait choquant de toucher à ce type de partenariat – la coopération universitaire –, qu'il s'agisse de bourses d'étudiants, de soutien aux infrastructures, de programmes de recherche menés en commun et d'échanges d'enseignants. Tous ces programmes sont pertinents et vont dans le sens du renforcement des capacités de pays du Sud.
Où en êtes-vous? Si ce n'est encore le cas, avez-vous l'intention de faire bouger les choses et à quelle échéance?
02.02 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie d'avoir agi dans ce dossier avec beaucoup de diligence et de fermeté. Il faut tout faire pour ne pas abîmer tous ces volets de la coopération, qu'il s'agisse de la coopération universitaire, de la coopération communale ou de l'accueil d'étudiants étrangers (APEFE et VVOB). Ce sont des instruments de coopération qui sont dignes d'intérêt, qui ont montré, dans la plupart des cas, une grande efficacité et une grande pertinence. Mon inquiétude est de voir ces instruments de coopération disparaître, parce que, d'après mes informations, les Communautés et les Régions n'ont pas les moyens de les prendre en charge. Qui dit défédéralisation, dit disparition à terme d'une bonne partie de ces instruments de coopération.
Vous nous avez rassurés sur le court terme. Où en sommes-nous aujourd'hui dans la discussion? J'entends que l'idée de la défédéralisation n'est pas abandonnée. Je souhaiterais que nous puissions continuer à travailler sur le principe-même de garder cela au niveau du gouvernement fédéral. Par ailleurs, qu'en est-il de ces projets qui démarrent en 2012, mais qui se poursuivent en 2013 et 2014, dont les acteurs restent, à tort ou à raison, inquiets sur ce qui pourrait se passer dans les années qui viennent? Ma question ne porte pas seulement sur la coopération universitaire mais sur l'ensemble des volets de la coopération, qui pourrait se voir défédéralisée.
02.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook ik heb een aantal vragen over de vermeende, usurperende of parallelle bevoegdheden in het domein van de ontwikkelingssamenwerking. Mijn vragen zijn ook enigszins toegespitst op de interuniversitaire ontwikkelingssamenwerking.
Wij gaan er allen mee akkoord dat de relevantie van dergelijke ontwikkelingssamenwerking erg hoog is. Het gaat om een versterking van de intellectuele capaciteit in de landen in het zuiden. Zeker op lange termijn hebben wij dus alle belang bij een versterking en het behoud van de interuniversitaire samenwerking.
De betrokkenen leveren op dat vlak alleszins ook heel goed werk. De sector is echter in enige mate ongerust, wegens een gebrek aan zekerheid en voorspelbaarheid. De onrust dateert eigenlijk al van een aantal jaar geleden. Toen wij nog volop in lopende zaken zaten, waren er al problemen op het vlak van de budgetten.
Mijn vraag dateert van begin april 2012. Sindsdien is een en ander in positieve zin geëvolueerd.
Wij hebben allen uw persbericht van 20 april 2012 kunnen lezen, waarin u op korte termijn de voortzetting en de financiering van de programma’s garandeert. U engageert zich ook voor een blijvende financiering van de projecten door de federale regering, zolang er in de interministeriële conferentie tussen de federale regering en de deelstaten geen akkoord is over een eventuele bevoegdheidsoverdracht naar de Gemeenschappen en Gewesten.
Misschien hebt u sinds 20 april 2012 nog wat extra informatie voor ons.
Mijnheer de minister, meer specifiek wil ik vragen om de sector heel goed op de hoogte te houden en heel goed bij elk overleg dienaangaande te betrekken. Zoals ik al vermeldde, is de ongerustheid er immers nog altijd.
Ik had u toen ook een aantal vragen gesteld, met name of u weet hebt van instellingen waarvan de reserves door de onzekerheid en het uitblijven van een oplossing voor 2012 zijn of waren uitgeput. Het gaat bijvoorbeeld over de VLIR of de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand.
Zijn er ter zake bij bedoelde instellingen engagementen geweest die niet konden worden nagekomen?
Ten slotte, wat brengt de toekomst ons? Wat zijn de garanties dat na een bevoegdheidstransfer de inspanningen op het vlak van de interuniversitaire samenwerking ook door de Gemeenschappen en Gewesten kunnen worden voortgezet? Zoals de heer Dallemagne opmerkt, is er ter zake immers heel wat twijfel.
02.04 Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, chers collègues, j'ai toujours dit que je n'adhérais pas à la théorie des compétences usurpées en général et, encore moins, en ce qui concerne la coopération universitaire. Mais en tant que membre du gouvernement, je suis respectueux de l'accord de gouvernement, lequel prévoit 250 millions d'économies dans ce paquet "compétences usurpées".
Le gouvernement a demandé à l'Inspection des Finances d'indiquer quelles étaient les compétences qui potentiellement – je dis bien "potentiellement" – entraient dans cette rubrique. On y retrouve les articles budgétaires dont question. Ils figurent donc dans le paquet qui doit être discuté.
Cela étant, depuis le début, j'essaie d'éviter cette espèce de "gouvernement de la rumeur" qui est parti un peu dans tous les sens et qui a créé beaucoup d'inquiétudes, souvent inutiles. Certes, les acteurs avaient – ce que je peux comprendre – une inquiétude quant à une rupture brutale. Mais nous devions, en tant que gouvernement, réitérer la continuité des financements, ce qui a été fait.
Les lignes budgétaires qui sont concernées pour 2012 sont les suivantes:
- soutien aux activités pédagogiques en Afrique centrale (ligne générique): 530 000 euros;
- subsidie
voor de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische
Bijstand (VVOB): 9 500 000 euros;
- subside à l'Association pour la Promotion de l'Éducation et de la Formation à l'Étranger (APEFE): 9 500 000 euros;
- subsidie
voor de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) voor de beurzen voor studenten:
8 726 000 euros;
- subside pour le Conseil Interuniversitaire de la Communauté française (CIUF) et plus particulièrement les bourses d'étudiants: 5 353 000 euros;
- frais de formation du VLIR: 3 379 000 euros:
- frais de formation pour le CIUF: 7 000 000 euros;
- coopération institutionnelle du VLIR: 9 512 000 euros;
- coopération institutionnelle du CIUF: 7 803 000 euros;
- initiatives propres du VLIR: 4 556 000 euros;
- initiatives propres du CIUF: 4 355 000 euros;
- actions Nord du VLIR: 9 624 000 euros;
- actions Nord du CIUF: 5 897 000 euros;
- aide sociale et culturelle aux étudiants et stagiaires de pays à faibles revenus: 2 488 000 euros;
- subsides aux Unions des villes et communes: 4 628 000 euros.
Pour l'essentiel, cela relève des Communautés et, pour une petite partie, des Régions.
La Conférence interministérielle a examiné tout ceci et a établi un groupe de travail. Celui-ci n'avance pas, aucun accord ne se dégageant entre le gouvernement fédéral et les Communautés et Régions à ce stade.
Comme vous l'avez indiqué, j'ai reçu l'ensemble des acteurs et je les ai rassurés sur le fait que je faisais tout pour assurer la continuité de l'action et des financements. Par ailleurs, j'ai présenté l'ensemble de ces dossiers au Conseil des ministres du 20 avril: ils ont été approuvés. Le budget 2012 a été approuvé dans son intégralité et les deux tiers ont été libérés immédiatement pour donner les liquidités nécessaires à l'ensemble de ces associations.
Mijnheer De Vriendt, het is mij niet bekend in welke mate de reserves van de verschillende gesubsidieerde instellingen zijn uitgeput, maar men bevestigt mij dat de continuïteit in ieder geval hoe langer hoe meer in het gedrang dreigt te komen, wat logisch is. Daarom heb ik beslist de dossiers ter goedkeuring aan de Ministerraad voor te leggen.
De Ministerraad heeft op 20 april de dossiers goedgekeurd. Of de Gemeenschappen dan wel de federale overheid die bevoegdheden financieren, heeft geen automatische impact op de berekeningen van OESO van de investeringen of de uitgaven van België in vergelijking met het bnp.
Pour le reste, je comprends que les associations ne soient pas complètement rassurées et qu'elles s'interrogent sur l'après-2012 car les programmes pluriannuels s'arrêtent à la fin de l'année. Je rappelle cependant, et je le leur ai dit également, que, pour tout ce qui est programmation universitaire et formation, il existe des conventions qui, pour certaines, sont signées pour douze ans entre le gouvernement fédéral et les gouvernements des Communautés. Ces conventions continuent à valoir.
Aussi longtemps que les Communautés et Régions n'auront pas donné leur accord pour une reprise de ceci, le gouvernement fédéral continuera à payer. Il n'y a donc vraiment pas d'inquiétude à avoir. Je comprends l'inquiétude mais je veux aussi rassurer. Il ne faudrait en effet pas qu'étant inquiet, on ne mette pas en œuvre toute une série de programmes. Il y a des conventions et l'engagement du gouvernement fédéral à continuer à payer tant qu'il n'y a pas d'accord. Je les encourage dès lors à continuer à travailler comme s'il n'y avait pas de discussions en Conférence interministérielle.
02.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous semblez être du même avis que nous, à savoir qu'il faut poursuivre ce type de coopération et de partenariat. Quel rapport de force pouvez-vous créer au sein du gouvernement en faveur d'un accord pour écarter ce type de matière de la notion de "compétences usurpées". Personnellement, je suis inquiète car la frontière de cette notion n'est pas claire. Les universités relèvent peut-être des compétences des Communautés mais l'agriculture est une compétence régionale. Que doit-on faire? Où doit-on s'arrêter?
Monsieur le ministre, j'espère que vous défendrez le caractère fédéral global de la coopération, que vous continuerez à le faire. On peut encourager les gens à continuer à faire des programmes pluriannuels mais avouez que ce n'est pas évident dans un tel contexte. C'est néanmoins le message que nous essaierons également de faire passer.
02.06 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, vos propos ne peuvent pas être plus clairs. Votre discours est très rassurant pour le long terme. En tout cas, soyez assuré de mon soutien indéfectible et de celui du cdH sur ce point de vue.
Je voulais juste revenir sur le fait qu'à un moment donné, les organisations concernées avaient raison d'être inquiètes, car une partie de leur financement avait quand même été bloquée. Il a fallu que vous interveniez, fin avril, en Conseil des ministres. Pendant tout un temps, il y a eu une période de flottement, au cours de laquelle toute une série de projets sont restés en suspens.
En ce qui concerne la question des compétences usurpées ou pas, l'Inspection des Finances les avait classées en compétences mixtes et non en compétences usurpées. Par ailleurs, le Conseil d'État s'est déjà prononcé sur le fait que la coopération au développement était bien une compétence de l'État fédéral. Il n'y avait pas de doute à ce sujet. Cela abonde aussi dans le même sens que ce que disent l'OCDE et toute une série d'organisations internationales: il ne s'agit pas de fragmenter encore plus notre coopération. C'est vraiment un enjeu très important.
Il faut également rapidement refermer cette boîte de Pandore de la défédéralisation de la coopération au développement, qui avait été refermée depuis bien longtemps. Personne n'avait inscrit ce point à l'agenda de ses programmes politiques. Personnellement, je pensais sage et raisonnable d'en faire encore une compétence de l'État fédéral, car il s'agit de peser sur l'avenir de la coopération, d'être le plus efficace possible et de garder à l'esprit ceux que nous aidons et ceux que nous sommes censés sortir de la misère plutôt que des considérations de type institutionnel.
02.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik meen dat het dossier een illustratie is van het feit dat de drive naar regionalisering van een complex domein als ontwikkelingssamenwerking niet altijd voordelig is in het licht van de doelstellingen die wij onszelf opleggen. Versplintering is vaak contraproductief. Het aangehaalde dossier bewijst dat nog maar eens. Er is ongerustheid geweest.
U hebt evenwel gelijk. U hebt ook stappen gezet om op korte termijn binnen hetgeen u kunt doen, te komen tot iets meer zekerheid. U hebt resultaten geboekt, maar de vraag is natuurlijk of de deelregio’s na de transfer 100 % van de uitgaven op federaal niveau zullen overnemen. Het gaat om langetermijnprogramma’s, waarin voorspelbaarheid en langetermijnprogrammering belangrijk zijn. Ik snap dus zeker wel de bekommernissen van de actoren.
U volgt het dossier nauwgezet. Onze fractie zal dat ook blijven doen.
L'incident est clos.
- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de bilaterale samenwerking met Mali" (nr. 10576)
- de heer Roel Deseyn aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de recente staatsgreep in Mali en de mogelijke impact ervan op de Belgische hulp" (nr. 10591)
- Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la coopération bilatérale avec le Mali" (n° 10576)
- M. Roel Deseyn au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "le récent coup d'État au Mali et son impact éventuel sur l'aide belge" (n° 10591)
03.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, donderdagochtend 22 maart 2012 verklaarde een groep Malinese militairen dat ze een staatsgreep hadden gepleegd in Mali en zo een einde hedden gemaakt aan het regime van president Touré. De muitende militairen verwijten de president dat hij er niet in geslaagd is een einde te maken aan de Toaregopstanden in het noorden van Mali.
Aangezien Mali één van de 18 partnerlanden is van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, zijn de huidige politieke problemen belangrijk om op te volgen. Het huidige ISP, met een totale budgettaire enveloppe van ongeveer 50 miljoen euro, loopt tot 2012. De Belgische hulp concentreert zich in Mali op 2 sectoren: plattelandsontwikkeling en decentralisering van het bestuur. Daarnaast wil België ook een rol spelen bij de vredesopbouw in de noordelijke regio’s.
Graag wens ik u volgende vragen te stellen.
Ten eerste, het samenwerkingsprogramma met Mali bepaalt dat België actief investeert in vredesopbouw in de noordelijke regio’s. Op welke manier gebeurt dit?
Ten tweede, welke invloed kan de militaire coup hebben op de lopende projecten van de bilaterale ontwikkelingshulp?
Ten derde, ten vroegste eind dit jaar zal de procedure worden opgestart voor een nieuw indicatief samenwerkingsprogramma. Kunnen de huidige politieke en militaire problemen dit proces in het gedrang brengen?
Ten vierde, door de toegenomen onveiligheid, zowel in de hoofdstad Bamako als in de noordelijke regio’s, vluchten talrijke Malinezen naar de buurlanden. Enkele ngo’s hebben hierover al hun bezorgdheid uitgedrukt. Op welke manier kan hier in noodhulp worden voorzien?
03.02 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijn collega heeft de context voldoende geschetst.
Het is duidelijk dat deze staatsgreep op weinig sympathie kan rekenen van de internationale gemeenschap – getuige daarvan de reacties van de EU, de Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank. Zij hebben aangekondigd dat ze hun programma’s zouden opschorten. Ik weet niet of dat intussen gebeurd is. De Afrikaanse Unie heeft eveneens de demarche van de Malinese officieren veroordeeld.
Mijn vraag dateert van medio maart. Misschien kan u een update geven van de waarnemingsmissie? Dat is belangrijk, want Mali is een partnerland. Wat is de officiële houding van de Belgische regering ten aanzien van die ontwikkelingen? Zijn er intussen contacten geweest met de voorlopige machtshebbers of met de zittende president en zijn regering? Wat is daar de status van? Wat zal de beslissing zijn van de Belgische regering over de hulp aan Mali in de lopende ontwikkelingsprogramma’s?
03.03 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de Belgische Ontwikkelingssamenwerking ondersteunt in het noorden van Mali twee projecten betreffende vredesopbouw. Ten eerste, het programma ter ondersteuning van de economische ontwikkeling van de regio’s Gao, Kidal en Tombouctou, in samenwerking met de Europese Commissie, met een bedrag van 1,8 miljoen euro. Ten tweede, een speciaal programma voor vrede, veiligheid en ontwikkeling in het noorden van Mali, in gedelegeerde samenwerking met Denemarken, met een bijdrage van 750 000 euro.
België heeft de militaire staatsgreep veroordeeld en besloten om alle contacten met de autoriteiten op te schorten en dit tot de terugkeer van de constitutionele orde. Daardoor werden de projecten voor de institutionele ondersteuning van ministeries stilgelegd. De projecten voor de rechtstreekse ondersteuning van de bevolking en de verbetering van hun voedselveiligheid, evenals de humanitaire hulp, worden daarentegen verdergezet.
De voorbereiding van een mogelijk nieuw samenwerkingsprogramma wordt opgestart via een interne analyse van de attaché van het huidige programma en BTC, waaraan de Malinese overheid niet wordt geassocieerd.
Een volgende stap zal volledig afhangen van de politieke evolutie en het vormen van een nieuwe regering. Projecten voor noodhulp gefinancierd door DGD worden uitgevoerd door het Rode Kruis van België in de regio Ségou en de ngo Médecins du Monde in het noorden van Mali. Projecten voor voedselveiligheid worden gefinancierd door UNICEF en het Wereldvoedselprogramma.
In functie van de evolutie in Mali en de buurlanden kan België, binnen het kader van strikte neutraliteit van de humanitaire interventie, in verdere noodhulp voorzien.
03.04 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat het belangrijk is dat we dat goed opvolgen, zeker nu we weten wie daar aan de macht is.
Als we een nieuw indicatief samenwerkingsprogramma opstellen zullen we goed moeten afspreken wat er gebeurt met de Belgische ontwikkelingshulp.
03.05 Roel Deseyn (CD&V): Ik wil er alleen aan toevoegen: geen efficiëntie zonder stabiliteit. We moeten nu maximaal op de rem staan, om dan de kredieten efficiënter te kunnen besteden in de toekomst.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de verontwaardiging naar aanleiding van de recente zelfmoord van een jong meisje in Marokko en de Marokkaanse strafwet betreffende verkrachting" (nr. 10592)
04 Question de M. Roel Deseyn au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'indignation à la suite du récent suicide d'une jeune Marocaine et la loi pénale marocaine en matière de viol" (n° 10592)
04.01 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de minister, de zelfmoord is intussen niet meer zo recent, ze dateert van begin februari. De strafwet zal echter wellicht nog niet zijn aangepast. Daarover gaat het nu, want wij moeten toch eens kijken hoe dergelijke zaken structureel kunnen worden aangepakt.
Er was het geval van een zestienjarig meisje dat na zware mishandelingen verplicht werd te trouwen met haar verkrachter. Het strafrecht zou immers toelaten dat een verkrachter trouwt met het slachtoffer als dat slachtoffer minderjarig is, om alzo een veroordeling te ontlopen. In dat concrete geval zou de plaatselijke rechtbank deze procedure ook hebben geadviseerd.
Als dat de wettelijke procedure is en die dan nog eens geadviseerd wordt door de instituties van het Rijk, zeg maar de rechtbank, dan meen ik dat er een serieus probleem is en dat wij daar een bepaalde rol in te spelen hebben, temeer daar ik heb gelezen op de website van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking dat wij ons nog meer willen inspannen voor de initiatieven de Marokkaanse partners. Het gaat om een budgetverhoging tot 80 miljoen, het dubbele van het voorgaande programma. Wij zijn daarmee de op één na grootste bilaterale donor in Marokko. Wij doen daar allerlei zaken om de situatie van de vrouw te verbeteren, onder andere via steun aan middenveldorganisaties.
Ik wil even ingaan op het beruchte artikel 475 van de Marokkaanse strafwet. Sommige vrouwenbewegingen beweren dat dit beschamend is voor Marokko’s internationale imago. Als de procedure effectief zo is als ze in dit concreet geval gevoerd werd, dan meen ik dat er een structureel probleem is en dat wij moeten bekijken of het Belgisch engagement tegenover Marokko nog coherent geloofwaardig is. Is het eigenlijk nog gepermitteerd dat wij die wetgeving niet openlijk in vraag stellen of vragen om ze te wijzigen? Met andere woorden: wij kunnen onze hulp conditioneren in het licht van dit artikel uit het Marokkaanse strafrecht.
Ik had graag uw mening daarover gehoord.
04.02 Minister Paul Magnette: Collega Deseyn, wat het door u geciteerde artikel 475 van de Marokkaanse strafwet betreft, lijkt het niet zozeer een probleem van wetgeving te zijn maar wel van de interpretatie ervan, wat dan de weerspiegeling is van een bepaalde mentaliteit.
Dat een slachtoffer van verkrachting ertoe aangezet wordt om met haar verkrachter te trouwen berust op een zeer bizarre interpretatie van dit artikel van het Marokkaanse strafwetboek. Ik citeer: “Wie zonder geweld, bedreiging of fraude een minderjarige onder de 18 jaar ontvoert of afleidt of tracht te ontvoeren of af te leiden wordt gestraft met een gevangenisstraf van 1 tot 5 jaar en een boete van 120 tot 400 dirham. Wanneer een huwbare minderjarige wordt ontvoerd of afgeleid en haar ontvoerder huwt, dan kan deze enkel worden vervolgd na een klacht ingediend door personen die gerechtigd zijn een aanvraag tot nietigverklaring van het huwelijk te doen en kan hij pas worden veroordeeld wanneer de nietigverklaring van het huwelijk is uitgesproken”.
Observatoren zeggen dat dit artikel, en dan vooral de laatste bepaling, voor ogen had om jonge, verliefde koppels, waarvan een van de partners minderjarig is, de kans te geven om vervolging omwille van hun relatie te ontlopen door alsnog in het huwelijk te treden.
De bepaling “zonder geweld, bedreiging of fraude” in dit artikel lijkt expliciet uit te sluiten dat een beroep wordt gedaan op dit artikel indien het om verkrachting gaat. Toch is het precies dit laatste wat in dit geval en nog andere gevallen in Marokko is gebeurd. Dat de procureur des Konings, belast met de door u aangehaalde zaak, de betrokken families hiertoe heeft aangezet, is tekenend voor een bepaalde mentaliteit binnen een deel van de samenleving, maar ook Justitie.
Uit een studie van het Marokkaanse Haut Commissariat au Plan van 2010 inzake het geweld ten aanzien van vrouwen in Marokko, blijkt dat weinig klachten worden ingediend en dat bovendien zeer weinig van deze klachten tot een veroordeling leiden. Een probleem in Marokko is namelijk de lakse houding van de samenleving inzake verkrachting, waardoor de daders doorgaans vergoelijkt worden. Deze houding wordt vaak ook in de reactie van de autoriteit weerspiegeld, zoals de politie en het gerecht, wat slachtoffers van een verkrachting vaak in een moeilijke positie plaatst.
Van hun kant hebben middenveldorganisaties opgeroepen om een aantal wetswijzigingen te eisen. Vooral de onmiddellijke schorsing van de tweede alinea van bovenvermeld artikel 475 van het Strafwetboek scoort hoog, alsook een versterking van de wetsbepalingen inzake verkrachting en van de daadwerkelijke toepassing van de opgelegde straffen.
Het is onder andere in het specifieke domein van de middenveldorganisaties, bijvoorbeeld actief in familierecht en mensenrechten, dat de Belgische samenwerking werkzaam is.
De achtergrond hierbij is de volgende. In 2004 werd dankzij de niet-aflatende druk van het Marokkaanse middenveld en onder impuls van koning Mohammed VI een nieuwe familiewetgeving, die gelijke rechten en plichten van man en vrouw binnen het gezin oplegt, door het Parlement goedgekeurd. De oude familiewetgeving was gebaseerd op het islamitische recht of shariarecht dat tot ongelijkheden en wantoestanden leidde, zoals verstoting en gedwongen huwelijken.
De toepassing van de nieuwe familiewetgeving bleek echter niet gemakkelijk te zijn. Ze vereist immers een brede maatschappelijke mentaliteitwijziging die bemoeilijkt wordt door een hoge graad van analfabetisme en een sterke weerstand bij een deel van de bevolking en zelfs binnen het gerechtelijk apparaat.
Net als bij de totstandkoming van de wet zelf speelt het middenveld ook bij de bewustmaking en de voorlichting van de bevolking een belangrijke rol. Daarom ondersteunt de Belgische samenwerking sinds 2004 een vijfentwintigtal middenveldorganisaties financieel voor een totaal bedrag van 2 miljoen euro, met als doel de rechten van de vrouw en de kinderen in de Marokkaanse samenleving te verdedigen in het kader van het in de praktijk brengen van de nieuwe familiewetgeving.
Het beleid van de Belgische samenwerking voelt zich daarbij ook gesterkt door de goedkeuring van de nieuwe Marokkaanse grondwet van 2011, die de gelijkheid tussen man en vrouw en de rol van het middenveld en zijn organisaties uitdrukkelijk erkent. Sinds de Arabische Lente van vorig jaar werd de Belgische steun aan de versterking van de positie van de vrouw in de maatschappij ook uitgebreid met thema’s zoals goed bestuur en de verdediging van de mensenrechten in het algemeen.
Wat betreft de hervorming binnen de Marokkaanse justitie is er inderdaad maar een beperkte vooruitgang. De politieke dialoog over deze hervormingen is nochtans goed uitgebouwd binnen het kader van het Associatieverdrag tussen Marokko en de Europese Unie. Deze dialoog begeleidt de uitvoering van de hervormingen op vier niveaus: onder Europese lidstaten in Marokko, in het jaarlijkse subcomité van het Associatieverdrag, in het Associatiecomité en in de Associatieraad. Dit wordt uiteraard door België gevolgd.
De transitie van een traditionele naar een meer moderne samenleving verloopt in vele landen niet zonder horten of stoten, ook niet in Marokko. Getuige hiervan zijn bijvoorbeeld de trage uitvoering van de hervormingen binnen justitie. De uitbouw van een democratisch middenveld is in dit opzicht dan ook van uitzonderlijk belang. Dat het Marokkaanse middenveld de Marokkaanse regering hierover interpelleert, is vanuit democratisch oogpunt cruciaal. Het is dan ook positief dat de Belgische samenwerking hiertoe een steentje heeft bijgedragen.
04.03 Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wil de minister uitdrukkelijk bedanken voor de uitgebreide analyse, en de aandacht die hijzelf en zijn diensten aan deze problematiek hebben besteed. Het is natuurlijk een zeer barbaarse interpretatie waarin wij niet kunnen berusten.
Het was, enerzijds, verheugend te mogen vaststellen dat technisch gezien de weg niet leidt naar een dergelijke interpretatie. Anderzijds, verontrust het mij des te meer dat er nog andere gevallen gekend zijn en dat er sprake is van een zekere systematiek. Men heeft het over een bepaalde mentaliteit, maar dit kan geenszins de concrete praktijk vergoelijken. Ook in onze bilaterale contacten moeten wij dit blijven hekelen.
U heeft het over de hervorming van justitie. Op het vlak van ons uitwijzingsbeleid is het zo dat men vanuit Marokko geval per geval moet aanvaarden. Dit gaat gepaard met heel veel spanning en weerbarstigheid. Als u bovendien weet hoe wij dit alles financieren en welke praktijken er in hun justitionele systeem zitten ingebakken, dan hebben wij volgens mij recht van spreken en moeten wij op die nagel blijven kloppen. Ook op diplomatiek vlak moeten wij hiervan een punt maken. Wij moeten het beleid en de ontwikkelingssteun kunnen verdedigen ten opzichte van onze bevolking. Dergelijke incidenten doen hieraan zoveel afbreuk dat dit volgens ons best regelmatig wordt aangekaart tijdens bilaterale gesprekken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la maladie des bananiers dans le Sud-Kivu" (n° 10664)
05 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de ziekte die de bananenbomen in Zuid-Kivu aantast" (nr. 10664)
05.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question date du 8 mars dernier. J'en profite pour faire remarquer le délai nécessaire avant d'obtenir une réponse. J'ignore s'il est possible de modifier l'organisation pour obtenir une réponse plus rapide!
Un problème se pose dans le Sud-Kivu. En cause, la maladie des bananiers. La région du Kivu est tristement célèbre pour ses conflits perpétrés par un réseau complexe de milices qui gangrènent la région. Pourtant, des familles continuent à survivre en exploitant des bananeraies, qui contribuent non seulement à la sécurité alimentaire du ménage tout en constituant aussi la banque des agriculteurs. C'est grâce à la vente des régimes que le cultivateur subvient aux besoins de sa famille comme la scolarisation des enfants par exemple.
Or, une bactérie pour laquelle n'existe aujourd'hui aucun moyen de lutte est en train de descendre du Nord-Kivu. Cette bactérie, la Xanthomonas campestris pv. musacearum (BXW) est extrêmement destructrice et ravage les plantations, ne laissant aux agriculteurs qu'un régime en cendres.
Colette Braeckman témoigne sur son blog: "Depuis un an, une sorte de feu noircit les feuilles, ronge les troncs, fait pourrir les fruits" (…). "Si rien n'est fait, nous allons mourir de faim" assuraient les paysans, reprochant aux autorités de ne pas prendre la mesure de leur nouveau malheur".
Monsieur le ministre, ne pourrait-on pas dépêcher sur place un envoyé spécial de la Coopération ou envisager une action pour avoir des réactions d'urgence en vue d'aider les populations locales et d'endiguer ce fléau?
05.02 Paul Magnette, ministre: Madame Snoy, je vous confirme que l'administration de la Coopération au développement est bien au courant de cette maladie qui ravage des plantations dans la région des Grands Lacs. Une réunion interne à la DGD a déjà eu lieu le 22 mars dernier, pour discuter des actions possibles à court terme. À l'issue de cette réunion, des contacts ont été établis avec plusieurs partenaires pour identifier et analyser les pistes et actions d'intervention concrètes possibles.
Il existe actuellement plusieurs rapports sur la maladie et la situation sur place. Nous avons donc suffisamment d'informations pour nous rendre compte de l'ampleur de la situation. De plus, le cas échéant, nos collaborateurs dans nos ambassades (les attachés de coopération) pourraient nous donner des informations complémentaires actualisées.
J'attire votre attention sur le fait que la Direction générale de Développement finance déjà les interventions ad hoc suivantes dans le cadre de la maladie des bananiers du Sud-Kivu. La première s'appelle "Disaster Preparedness for Food Security Risks in the Great Lakes Region – Improving Responses to the Threat of Banana Diseases"; c'est un projet de la FAO, avec un budget d'un million d'euros. La seconde est le projet Cialca "Consortium for Improving Agriculture-based Livelihoods in Central Africa"; le projet est plus large et ne concerne pas seulement les maladies des bananiers dans le Kivu, mais le concerne aussi.
La DGD finance également la recherche scientifique appliquée en rapport avec l'agriculture et le développement, à travers les centres de recherche internationaux, y compris le Centre sur le bananier de la KUL. La DGD finance, par ailleurs, les activités de vulgarisation en rapport avec la culture des bananiers, à travers certains acteurs non gouvernementaux tels que Louvain Développement, Vredeseilanden, Diobass et des organisations liées à la KU Leuven et à la RU Gent. Ces acteurs ont des actions dans le domaine de la lutte contre cette maladie.
Au regard de ce qui précède, je peux vous assurer que la situation relative à la maladie des bananiers du Sud-Kivu est donc bien suivie et qu'il ne me semble pas, à ce stade, nécessaire de dépêcher un envoyé spécial, puisque nous avons sur place tous les relais nécessaires pour bénéficier d'une information complète.
05.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, j'aimerais savoir si on a trouvé un traitement de la maladie et si les agriculteurs sur place ont les moyens d'appliquer ce traitement. Faire des recherches, c'est bien, mais quelles solutions peut-on apporter à court terme? Je note par ailleurs que c'est, à nouveau, la coopération universitaire qui peut permettre de trouver des solutions pour ce genre de cas. En conclusion, je reste quelque peu sur ma faim!
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la filière du cacao" (n° 10741)
06 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de cacaosector" (nr. 10741)
06.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 14 mars 2012, le Parlement européen a adopté une résolution visant à éradiquer les problèmes dans la filière du cacao.
En effet, il existe plusieurs problèmes dans cette filière, à commencer par celui du travail des enfants qui, au lieu d'aller à l'école doivent travailler dur. Les enfants qui travaillent dans ces plantations sont exposés aux pesticides et doivent utiliser des outils dangereux, ce souvent pour apporter un minimum de revenu à leur famille.
Par ailleurs, il semble que la production des petits producteurs soit de moins en moins importante car ils n'ont pas toujours les moyens de renouveler leurs cacaoyers devenus vieux. De plus, ces petits producteurs ne connaissant pas l'évolution des prix, ils sont souvent grugés par les intermédiaires qui achètent leur production à bas prix pour les revendre au prix fort.
L'analyse faite à l'occasion de la résolution du Parlement européen a amené ce dernier à dire que nous devons chacun pouvoir faire face à nos responsabilités en matière de lutte contre les formes de travail forcé et de traite d'enfants, partager nos expériences et mettre en place une chaîne d'approvisionnement durable du cacao.
J'ai également consulté un ouvrage de la CTB relatif à l'éthique dans la filière du chocolat dans lequel on explique que la certification équitable et durable est une des solutions au problème précité.
Monsieur le ministre, je souhaite profiter de cette résolution du Parlement européen pour vous demander ce que peut faire la coopération belge pour soutenir l'amélioration du fonctionnement de la filière cacao au profit des droits sociaux, en particulier du droit des enfants.
De grandes multinationales comme Nestlé et Mars se lancent dans des plans cacao en vue d'aider les producteurs de manière durable ou plus durable. Qu'en est-il des entreprises belges?
06.02 Paul Magnette, ministre: Merci, madame Snoy. Comme vous le savez, le ministre de la Coopération n'est pas compétent pour les matières économiques, ni pour les matières relevant du commerce extérieur. Pour cette partie de votre question, je dois vous renvoyer vers mes collègues. Ma réponse portera donc sur les aspects liés à la coopération au développement.
La problématique du travail des enfants dans la chaîne des produits dérivés du cacao concerne principalement le Ghana et la Côte d'Ivoire. Bien que ces deux pays n'aient pas été retenus par le Conseil des ministres et consignés dans l'arrêté royal de janvier 2004 comme faisant partie des dix-huit pays partenaires de la Belgique pour la coopération bilatérale, la coopération belge au développement finance, via la coopération régionale et via une ligne budgétaire appelée "Consolidation de la société", quelques initiatives actives dans la problématique des droits du travail et/ou de la protection de l'enfance en Afrique de l'Ouest.
Ainsi, dans un passé récent, des projets ont été financés via le Club du Sahel, via l'Union interparlementaire, sur la sensibilisation de parlementaires d'Afrique de l'Ouest aux pires formes de travail des enfants. C'est aussi via le Club du Sahel que la coopération belge au développement a financé une initiative régionale qui a donné lieu à la publication d'un manuel intitulé "Combattre les pires formes de travail des enfants dans les plantations de cacao en Afrique de l'Ouest".
La Coopération belge au développement finance également, à concurrence d'1 500 000 euros, un projet spécifique de l'UNICEF en Côte d'Ivoire qui s'appelle "Projet de protection des enfants contre la traite et les pires formes de travail des enfants dans les plantations de cacao". Ce projet tente de lutter contre le travail des enfants dans le secteur du cacao au moyen d'une approche plus large, englobant diverses facettes de la protection des enfants, sans vouloir stigmatiser spécifiquement le secteur.
Le travail des enfants en Afrique de l'Ouest est un problème qui ne se présente pas seulement dans la filière cacao et que l'on ne va donc pas résoudre par la certification d'un produit déterminé. Il faut également s'attaquer aux causes fondamentales du travail des enfants, proposer des alternatives comme l'enseignement, œuvrer à la protection des droits des enfants de manière plus générale. La coopération belge au développement y contribue essentiellement via la coopération multilatérale.
La Belgique finance les ressources générales de quelques organisations bilatérales actives dans une perspective plus large dans le domaine des normes du travail ou de la protection des enfants. Ainsi, des contributions volontaires ont été versées aux ressources générales de l'OIT en 2010 et 2011, s'élevant à chaque fois à 3 200 000 euros. L'OIT est, ensuite, libre de choisir les activités de développement au profit desquelles seront alloués ces montants, par exemple dans le cadre des normes de travail et de la lutte contre le travail des enfants.
L'UNICEF, pour qui la protection des enfants contre la violence, l'exploitation et les abus sexuels représente un des cinq domaines d'intervention, a reçu, en 2010 et en 2011, un financement de l'ordre, respectivement, de 18 670 000 et 18 700 000 euros prévus pour ces budgets spéciaux.
Par ailleurs, la Belgique fournit également une importante contribution financière (6 millions d'euros en 2011) au Partenariat mondial pour l'Éducation, qui soutient les pays du Sud, entre autres la Côte d'Ivoire et le Ghana, dans son plan visant à offrir aux enfants un enseignement fondamental de qualité.
06.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, tout ce que j'entends est très positif. Le problème de la traite des enfants n'est pas que leurs parents veuillent absolument les envoyer en esclavage mais bien que ces familles n'ont pas de revenus suffisants pour vivre et finissent par envoyer leurs enfants travailler. Le problème est plus global. Il est dommage qu'on ne puisse tout résoudre et prendre en compte cette filière de manière plus approfondie étant donné que cela ne se déroule pas dans les pays partenaires.
Je vous remercie pour ces informations que je vais relayer.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Josy Arens au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'avenir du programme de Coopération Internationale Communale" (n° 10791)
07 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de toekomst van het programma voor Gemeentelijke Internationale Samenwerking" (nr. 10791)
07.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il apparaît que la Coopération Internationale Communale fait partie du lot de compétences que le gouvernement fédéral se propose de transférer aux Régions et Communautés, ces compétences étant considérées par certains comme usurpées. Vous devez savoir que ce programme a suscité un engouement sans précédent au niveau des communes du Nord et du Sud, puisqu'une soixantaine de partenariats s'y sont aujourd'hui engagés. Ceci s'explique indubitablement par la plus-value qu'apportent les autorités locales en matière de développement.
Le transfert de ce programme hypothèquera sans aucun doute son existence, compte tenu des moyens très limités dont disposent les Régions pour mettre en œuvre ce type de politique. Et si, en dépit de ces réalités, cette compétence mixte devait effectivement être transférée aux Régions, il serait alors essentiel qu'elle s'accompagne de ressources adaptées et d'expertises innovantes permettant aux villes partenaires de poursuivre le travail entamé au niveau de qualité requis.
La Coopération Internationale Communale a créé de réelles attentes dans le chef des villes partenaires du Sud et de leurs populations. Par conséquent, son arrêt au niveau fédéral et le risque qu'elle s'interrompe définitivement en cas de transfert – car c'est bien de cela dont il est aujourd'hui question – leur serait non seulement fort préjudiciable mais égratignerait sérieusement, de par la dimension institutionnelle de ce type de coopération, l'image de la coopération belge qui se veut empreinte de cohérence et de continuité dans un esprit de solidarité avec les pays du Sud.
Mon collègue, Georges Dallemagne, vous interrogeait le 22 mars 2012 en séance plénière sur le sort de certains volets de la Coopération au développement. Dans votre réponse, vous précisez qu'aucun projet n'a été arrêté et que toutes les organisations coupoles ont continué à préfinancer les opérations en attente d'une décision. Une seconde Conférence interministérielle devait être organisée le 27 mars dernier à ce sujet.
Les trois associations en charge de ce programme ainsi que les 120 communes du Nord et du Sud qui sont directement concernées se doivent, dès à présent, de préparer la programmation pour l'année 2013. Elles ne savent pourtant pas de quelle manière elles peuvent encore envisager les choses aujourd'hui. Les partenaires du Nord sont dans l'incapacité de répondre à leurs partenaires respectifs, qui ne manquent pas de s'inquiéter de la situation et de l'avenir pourtant prometteur de ce type de coopération de proximité.
Au-delà de l'urgence pour 2013, vous devez également savoir que la préparation du prochain programme pluriannuel 2014-2016 est, quant à elle, reportée alors même qu'elle devrait déjà faire l'objet de premières concertations avec les partenaires. Un programme de développement comme celui des villes et communes, visant le renforcement institutionnel de leurs homologues du Sud, ne peut s'envisager que dans la durée. L'incertitude qui plane actuellement sur son futur risque d'hypothéquer à terme les résultats engrangés jusqu'à présent.
Ma commune, par exemple, est jumelée avec la ville de Bandundu au Congo où nous sommes en train d'élaborer tout un programme d'état civil.
La Conférence interministérielle du 27 mars 2012 a-t-elle bien été organisée? Si oui, un accord a-t-il pu se dégager quant au financement des programmes comme celui du programme de Coopération Internationale Communale? Si non, envisagez-vous de prendre des mesures pour permettre aux associations en charge de ce programme et leurs partenaires de poursuivre leurs projets?
07.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, cher collègue, peut-être aurions-nous pu joindre la question aux compétences usurpées, mais le débat a déjà été assez long. Je ne répéterai donc pas tout ce qui a été dit, mais simplement rappeler certains éléments.
La Conférence interministérielle désignée à la suite du conclave budgétaire pour examiner cette question continue ses travaux. Elle s'est encore réunie ce lundi 7 mai 2012.
Aucun accord n'est actuellement en vue. Le financement des programmes de la Coopération Internationale Communale est donc assuré jusque fin 2012. J'ai veillé à ce que l'ensemble de ces programmes soit approuvé le 20 avril pour toute l'année 2012. Afin de garantir la continuité du programme à partir de 2013, j'ai inscrit dans mes prévisions budgétaires les subsides pour les trois associations qui chapeautent les initiatives des villes et des communes. Ces subsides ne seront accordés que pour autant que le Conseil des ministres donne son accord formel.
Là aussi, lors de la réponse aux questions précédentes liées à ce sujet, j'ai rappelé qu'aussi longtemps qu'il n'y aurait pas d'accord entre le gouvernement fédéral et les Régions et Communautés, le gouvernement fédéral continuera à honorer ses obligations, donc à payer ces subsides.
07.03 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, merci pour votre réponse. Si j'ai bien compris, vous soutenez l'action que nous menons dans le Sud. Je vous en remercie.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de mensenrechtensituatie in Burundi en het Burundese belastingsysteem" (nr. 11499)
08 Question de Mme Nahima Lanjri au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la situation des droits de l'homme au Burundi et le système fiscal burundais" (n° 11499)
08.01 Nahima Lanjri (CD&V): De situatie van de mensenrechten en van de persvrijheid in Burundi blijft ons allemaal verontrusten.
Begin 2012 luidden mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International de alarmbel na de arrestatie van de heer Faustin Ndikumana, voorzitter van de ngo PARCEM. De man had zich kritisch uitgelaten over mogelijke corruptie bij het Burundese ministerie van Justitie. Na twee weken werd hij vrijgelaten, maar hij kreeg een boete opgelegd voor het afleggen van zogenaamde valse verklaringen. Hij moet zich wekelijks aanmelden bij het anticorruptiehof van Bujumbura.
Human Rights Watch is in het jaarrapport 2012 erg kritisch over de algemene mensenrechtensituatie in Burundi. Zij waarschuwt voor intimidatie van journalisten en middenveldorganisaties door de Burundese regering. Ik heb zelf contacten. Ik ben, samen met een aantal andere parlementsleden, meter van een mensenrechtenactivist. Die geruchten komen ons ter ore.
Kunt u bevestigen dat Burundi nog maar weinig vooruitgang heeft geboekt op het vlak van mensenrechten, persvrijheid en vrijheid van meningsuiting en dan vooral de afgelopen zes maanden?
Kunt u bevestigen dat de Burundese regering nog steeds ngo’s viseert die strijden tegen corruptie en vechten voor meer transparantie, vooral door het intimideren van voorzitters en medewerkers van die organisaties, onder meer door het opvragen van rekeningen, rapporten, werkdocumenten? Zo vraagt zij jaarverslagen op, die zij al heeft gekregen onder het motto "u doet moeilijk ten aanzien van ons; dus maken wij u het leven ook zuur". Dat is mij letterlijk gezegd.
Kunt u bevestigen dat de politieke en economische elite in het huidige belastingsysteem in Burundi geen belastingen moet betalen, in tegenstelling tot de armere mensen?
Volgens onze informatie bestaat er een fiscale vrijstelling voor bepaalde hoogwaardigheidsbekleders, omdat zij officieel geen wedde ontvangen maar een zogenaamde onkostenvergoeding. Men zou eraan werken om dat ongedaan te maken, maar die mededeling is slechts om de schijn op te houden.
Hoe verdedigt de Burundese regering zulke vrijstellingen, zeker gezien de kwetsbare sociaal-economische situatie van de gewone Burundezen en de ontwikkelingshulp die het land jaarlijks ontvangt, onder meer ook van ons land?
08.02 Minister Paul Magnette: Collega Lanjri, terwijl het jaar 2011 nog werd gekenmerkt door ernstig politiek geweld, de extrajudiciële executies en de aanslag te Katumba, stellen we dit jaar een aanzienlijke verbetering op dat vlak vast. De verslechterende sociaal-economische situatie is momenteel volgens vele waarnemers het grootste veiligheidsprobleem in Burundi. Indien de regeringspartij CNDD-FDD niet met een antwoord komt op de heersende onvrede over de stijging van de voedselprijzen, kan die uitmonden in een escalerend sociaal conflict.
Van de zijde van de Europese Unie wordt gesteld dat er heel wat institutionele vorderingen worden geboekt door de Burundese regering, bijvoorbeeld door het creëren van anticorruptieorganisaties, maar dat dat nog altijd niet heeft geleid tot voldoende resultaten op het terrein. Dat neemt niet weg dat verscheidene belangrijke personen in de gevangenis zitten wegens corruptie zoals de voormalige gouverneur van de nationale bank, vier magistraten en twee oud-ambassadeurs, en dat werk wordt gemaakt van het functioneren van de anticorruptiebrigade. Ook de speciale rechtbanken zijn goed aan het werk.
Het recente rapport van Human Rights Watch, dat verscheidene gevallen van politiek geweld in Burundi heeft onderzocht in de periode tussen eind 2010 en december 2011, schetst een negatief beeld van de werking van de Burundese justitiesector en concludeert dat een grote mate van straffeloosheid heerst in dat soort zaken. Het rapport vermeldt ook enkele positieve ontwikkelingen zoals de oprichting van de onafhankelijke mensenrechtencommissie CNIDH.
De persvrijheid en de vrijheid van mening zijn groter in Burundi dan in de meeste landen van de regio. Er is een mondige en kritische civiele maatschappij actief in Burundi. Sommige organisaties binnen de Burundese civiele maatschappij menen dat de overheid de inspanningen heeft opgedreven om hen te neutraliseren. Niet enkel beweren sommigen bedreigingen te ontvangen. De partij aan de macht zou ook bezig zijn met de oprichting van een regimevriendelijke civiele maatschappij, die de plaats zou innemen van de huidige kritische organisaties. Vele organisaties staan dan ook sceptisch tegen de huidige pogingen van de minister van Binnenlandse Zaken om een permanent dialoogkader met de civiele maatschappij op te richten.
Bepaalde personen met een publiek mandaat in Burundi ontvangen geen wedde, maar enkel een onkostenvergoeding. Zij betalen hierop momenteel inderdaad geen inkomstenbelasting.
De Burundese regering diende in januari 2012 een wetsontwerp in bij het parlement om een einde te maken aan die regeling en belastingplicht in te stellen voor die vrijgestelde personen. Het Burundese parlement stelde de behandeling van het wetsontwerp echter uit om technisch-juridische redenen. De parlementsleden meenden immers dat er eerst andere fiscale wetten dienden aangepast te worden, om tegenstrijdige wetgeving te vermijden. Het ontwerp staat in afwachting daarvan niet meer op de agenda van het parlement.
08.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp dat uw taak als minister van Buitenlandse Zaken niet gemakkelijk is. Zeker ten opzichte van landen als Burundi geldt steeds het verhaal van de wortel en de stok. Enerzijds, moet men voldoende aanmoedigen waar er vooruitgang is en dus een wortel aanreiken. Anderzijds, moet men waakzaam blijven en, wanneer men vaststelt dat men er nog niet is en er nog heel veel werk aan de winkel is, de stok hanteren waar nodig.
Het signaal dat ik heb opgevangen, is dat precies degenen die zich het meeste kunnen permitteren, geen belastingen betalen. Het parlement heeft wel een voorstel uitgewerkt, maar is niet van plan om dat te behandelen. Het is dan toch wel belangrijk dat België erop aandringt dat dat niet naar de Griekse kalender wordt verschoven en dat er werk van wordt gemaakt. Wij kunnen dat eventueel koppelen aan de uitbetaling van verdere schijven van ontwikkelingssamenwerking, om te onderstrepen dat we dat belangrijk vinden.
Men kan dus geen twee maten en twee gewichten hanteren. De wetten moeten gelden voor alle Burundezen. Zeker parlementsleden moeten het goede voorbeeld geven, zij moeten ook belastingen betalen. Dat is maar een voorbeeld.
Voorts vernemen we dat organisaties als OLUCOME, die strijden tegen corruptie, recent – vorig jaar was de situatie nog erger – herhaaldelijk aangemaand werden door de ministers om allerlei rapporten voor te leggen, terwijl ze dat reeds hadden gedaan.
Mijnheer de minister, ik hoop dat u waakzaam blijft. Wij erkennen dat er vooruitgang is geboekt, maar u moet ook onderstrepen dat Burundi nog belangrijke stappen moet doen op het vlak van mensenrechten, omdat wij daaraan als democratie heel zwaar tillen. Ik hoop dat u dat ook zult meenemen in uw evaluatie en dat u Burundi kunt aanmoedigen om die stappen te zetten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.48 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.48 heures.