Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mercredi 25 avril 2012

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 25 april 2012

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.26 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.

La séance est ouverte à 14.26 heures et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.

 

01 Question de Mme Kattrin Jadin à la ministre de la Justice sur "les primes de bilinguisme précédemment accordées aux agents pénitentiaires de la prison de Verviers" (n° 10627)

01 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Justitie over "de tweetaligheidspremies die vroeger werden toegekend aan de penitentiair beambten van de gevangenis te Verviers" (nr. 10627)

 

01.01  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je sais que les problèmes des agents pénitentiaires occupent beaucoup l'actualité, mais cette question touche un dossier qui est pendant depuis plusieurs mois.

 

Jusqu'il y a peu, les agents pénitentiaires germanophones de la prison de Verviers touchaient une prime de bilinguisme. Lorsque j'ai interrogé votre prédécesseur sur les raisons de la suppression de cette prime en novembre dernier, il m'a répondu qu'il n'existait aucune base légale à son versement, ni aucune nécessité réglementaire de bilinguisme à la prison de Verviers puisque celle-ci se trouve en région unilingue francophone. Mais, dans la pratique, ces principes légaux sont soumis à des contradictions flagrantes.

 

Tout d'abord, la prison de Verviers est la seule de son arrondissement, lequel comporte les neuf communes germanophones. Il est donc naturel que les détenus germanophones y soient incarcérés.

 

Ensuite, depuis l'évacuation de la prison pour des raisons de sécurité, seule l'aile consacrée aux détentions préventives est en activité à Verviers. Dans ce contexte, la priorité des places de cette aile a été accordée au parquet d'Eupen afin que les détentions préventives prononcées par celui-ci se déroulent dans un lieu où plusieurs agents pénitentiaires parlent l'allemand. Les détenus disposent, en effet, d'un droit à remplir les documents administratifs liés à leur détention, dans leur langue; si cette condition n'était pas respectée, le vice de procédure pourrait être constaté.

 

Dès lors, malgré ce que la théorie inscrite dans notre législation décrit, la prison de Verviers est, de facto, une prison bilingue qui fait face à la nécessité de disposer d'un personnel bilingue.

 

Enfin, je rappelle que cette prime ne représente pas non plus un grand montant et qu'elle ne concernerait, en l'hypothèse, que cinq ou six agents.

 

Madame la ministre, envisagez-vous une adaptation de la législation relative à cette prime de bilinguisme qui tiendrait compte des faits observés sur le terrain et que je viens de décrire?

 

01.02  Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je suis bien consciente de la problématique posée dans la pratique journalière de l'établissement pénitentiaire de Verviers et de l'impact budgétaire relativement réduit de la mesure que vous suggérez.

 

La base réglementaire relative à l'octroi de l'allocation de bilinguisme est l'arrêté royal du 13 juin 2010 accordant les allocations pour bilinguisme aux membres du personnel de la fonction publique administrative fédérale. La compétence de modifier cette réglementation n'appartient pas au ministre de la Justice, mais au secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des services publics.

 

01.03  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, merci beaucoup. Je suppose alors qu'il existe une volonté d'aller dans le sens d'accorder une prime de bilinguisme. C'est un nouvel élément. Je vais interroger M. Bogaert, comme je l'ai déjà fait à plusieurs reprises.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Voorzitter: Marie-Martine Schyns.

Présidente: Marie-Martine Schyns.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het taalstatuut van het gerechtelijk arrondissement Halle-Vilvoorde" (nr. 10912)

- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de gevolgen van de hertekening van het gerechtelijk landschap voor het personeel bij de griffies en parketten" (nr. 11020)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de gevolgen van het BHV-akkoord voor het uitvoerend personeel" (nr. 11023)

- de heer Gerolf Annemans aan de minister van Justitie over "de gevolgen van de splitsing van het gerechtelijk arrondissement BHV voor de kaders van magistraten en personeel" (nr. 11146)

02 Questions jointes de

- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "le statut linguistique de l'arrondissement judiciaire de Hal-Vilvorde" (n° 10912)

- Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "les conséquences de la refonte du paysage judiciaire pour le personnel des greffes et des parquets" (n° 11020)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "les conséquences de l'accord BHV pour le personnel d'exécution" (n° 11023)

- M. Gerolf Annemans à la ministre de la Justice sur "les conséquences de la scission de l'arrondissement judiciaire de BHV sur les cadres des magistrats et du personnel" (n° 11146)

 

02.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik zie dat mijn twee vragen samengevoegd zijn. Ik zal ze dus allebei na elkaar stellen.

 

Mevrouw de minister, het regeerakkoord voorziet in de oprichting van een afzonderlijk parket in Halle-Vilvoorde, gelegen in het eentalige Vlaamse Gewest, met de bedoeling een aantal Franstalige magistraten met een passieve kennis van het Nederlands naar het nieuw op te richten parket Halle-Vilvoorde te detacheren.

 

De oprichting van dit afzonderlijke parket in Halle-Vilvoorde wordt niet gekoppeld aan een wijziging van de huidige taalwetgeving, terwijl de taalwetgeving op andere punten wel voor wijziging vatbaar blijkt te zijn. In het nieuw op te richten parket Halle-Vilvoorde blijft de taalwetgeving zoals die in Brussel van toepassing is van kracht, dus als voor feiten die gepleegd zijn in de Vlaamse Rand de verdachte opteert voor de Franse taal voor de rechtspleging, zal de hele procedure vanaf het eerste verhoor in de Franse taal moeten geschieden.

 

Dit houdt in dat de eentalig Nederlandstalige politiediensten van het arrondissement Halle-Vilvoorde, die uitsluitend in het Nederlands processen-verbaal mogen opstellen, zullen moeten samenwerken met Franstalige onderzoeksrechters en parketmagistraten, die hen bijgevolg in het Frans opdrachten zullen geven, waarop in het Nederlands zal moeten worden geantwoord.

 

Meer nog, het statuut waaronder de Franstalige magistraten zullen werken, riskeert ambigue te zijn. Enerzijds, moeten zij het strafrechtelijk beleid van Halle-Vilvoorde toe te passen zoals opgedragen door de procureur van Halle-Vilvoorde, maar, anderzijds, blijven zij wat hun ambtsplichten betreft werken onder de hiërarchie van de procureur van Brussel.

 

De toepassing van de huidige taalwetgeving heeft in de dagelijkse praktijk tot gevolg dat de verschillende partners een verschillende taal spreken, wat de communicatie bemoeilijkt en de kans op misverstanden vergroot. Om dat probleem te vermijden zou de taalwetgeving zoals die van kracht is in alle andere arrondissementen in Vlaanderen moeten worden toegepast. Voor een verdachte die opteert voor het gebruik van de Franse taal in gerechtszaken wil dit concreet zeggen dat hij zich kan laten bijstaan door een tolk Nederlands-Frans, en dit tot de behandeling van de zaak voor de rechtbank. Hij kan ook vragen dat de zaak voor de behandeling ten gronde wordt verwezen naar de dichtstbijzijnde rechtbank van de Franse taalrol, wat eveneens zijn recht op een eerlijk proces waarborgt.

 

Ik kom tot mijn vragen, mevrouw de minister.

 

Ten eerste, bent u zich bewust van deze problematiek? Op welke manier zult u ervoor zorgen dat misverstanden en communicatieproblemen in de praktijk vermeden worden?

 

Ten tweede, zult u de taalwet toepassen in de hierboven vermelde zin? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet, daar er nu ter zake reeds problemen voorspeld worden?

 

Omdat mijn tweede vraag hierbij samengevoegd is, zal ik ze onmiddellijk stellen. Zij gaat over de gevolgen van het BHV-akkoord voor het uitvoerend personeel. Zoals ik daarnet geschetst heb, komt er een splitsing van het gerechtelijk arrondissement BHV voor de rechtbanken van eerste aanleg. Dit heeft ook een grote impact op het personeel dat wordt tewerkgesteld op de betrokken rechtbanken en griffies.

 

Dat het aantal Nederlandstalige magistraten zal verminderen bij uitvoering van het akkoord, is nu al duidelijk. Wij hebben dat al uitvoerig kunnen lezen in de pers.

 

Waaraan op dit ogenblik nog minder aandacht wordt besteed, is het uitvoerend personeel en welke invloed het akkoord, en meer bepaald de 20/80-regeling, zal hebben op het griffiepersoneel.

 

Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen. Ten eerste, hoeveel personeelsleden niet-magistraten zijn momenteel per taalgroep tewerkgesteld per functie op de verschillende rechtbanken van eerste aanleg - burgerlijke, correctionele en jeugdrechtbank -, arbeidsrechtbank, rechtbank van koophandel, politierechtbanken en hoven van beroep?

 

Ten tweede, kunt u na toepassing van het akkoord voor de verschillende functies per rechtbank aangeven hoeveel personeelsleden er per taalgroep overblijven? Welke invloed zal dit akkoord hebben op de arbeidskrachten op de griffies voor de Franstalige taalgroep?

 

Voorzitter: Sophie De Wit.

Présidente: Sophie De Wit.

 

02.02  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag vertrekt vanuit de hertekening van het gerechtelijk landschap en neemt in dat kader ook de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde mee voor een groep waarover men het heel weinig heeft bij de hertekening van het gerechtelijk landschap.

 

Het doet mij plezier dat mevrouw Van Vaerenbergh, nadat ik mijn vraag had ingediend, ook een vraag heeft ingediend over het personeel niet-magistraat. Zij stellen zich heel wat vragen omdat zij ook het regime volgen, zowel binnen de hertekening van het gerechtelijk landschap als van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Dat wordt vaak in een trek meegenomen, maar zij krijgen geen duidelijkheid over wat er met hen zal gebeuren.

 

Ik beperk mij tot mijn vragen. Kunt u een overzicht geven van het aantal personeelsleden bij de griffies en de parketten per gerechtelijk arrondissement?

 

Kunt u daarbij meedelen of het gaat om mensen van het voorziene kader? In hoeverre is het kader ingevuld? Gaat het om contractueel of statutair personeel? Die personeelsleden maken zich daarover immers veel zorgen.

 

Als er wordt gewerkt met hertekeningen, worden bepaalde mensen als overtallig beschouwd? Zullen zij mee moeten verschuiven of niet? Vallen zij onder uitvloeiregelingen of niet?

 

Tweede vraag. Welke gevolgen zullen er zijn bij de splitsing van het parket en de ontdubbeling van de rechtbank van het gerechtelijk arrondissement Brussel voor het personeel van griffies en parketten? Ook daar dus de 20/80- of de 27/73-regeling. Wordt daar verschil gemaakt tussen statutairen en contractuelen? Zo ja, zullen contractuelen dan via bijvoorbeeld examens nog de kans krijgen om statutair te worden vooraleer er verschuivingen zouden plaatsvinden naar aanleiding van de 20/80-regeling, afhankelijk van hoe men daarin het personeel berekent? Wordt voorzien in mogelijkheden om mensen die contractueel zijn aangesteld en niet onder een statutaire regeling vallen, bij voorrang aan te trekken op andere plaatsen, bijvoorbeeld in Vlaanderen?

 

Het regeerakkoord voorziet ook in de tweetaligheidsvereiste bij de kaders, ook voor parketsecretariaten en griffiepersoneel. Er wordt ook gesproken over functionele tweetaligheid. Wat bedoelt men daarmee? Wat zullen de gevolgen zijn inzake de taalpremie?

 

02.03  Gerolf Annemans (VB): Mevrouw de minister, collega’s, mijn vraag is niet geplaatst binnen de zogenaamde hertekening van het gerechtelijk landschap, maar uitdrukkelijk vooralsnog enkel in de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Deze zaak zal de komende weken in deze en andere commissies uitvoerig ter sprake komen en wij zullen als Kamer voor het eerst onze tanden kunnen zetten in de staatshervorming die ons wordt voorgelegd.

 

De splitsing van het gerechtelijk arrondissement is voor ons een dédoublement suivant le modèle Maingain. Dat is een heel ernstige en voor Vlaanderen heel nadelige kwestie, zo mogelijk nog nadeliger dan de splitsing van het kiesarrondissement met inschrijvingsrechten in de faciliteitengemeenten. Dat debat zullen we de komende weken zeker kunnen voeren, maar uit al wat nu reeds gebleken is, kunnen we afleiden dat de hervorming zal leiden tot een drastische afname van het aantal Nederlandstalige rechters in Brussel.

 

Collega Laeremans heeft wat furore gemaakt door de eerste cijfers in te schatten op basis van cijfers die hij zelf uit gerechtelijke kringen had vernomen. Dat is ondertussen min of meer bevestigd en versterkt door de Nederlandstalige rechters in Brussel, volgens wie het aantal Nederlandstalige rechters in de Brusselse rechtbank van eerste aanleg zal zakken van 41 naar 28. Bij de Franstaligen zal het daarentegen stijgen van 99 naar 112. Bovendien zou zich volgens hen ook nog eens een forse afname van het Nederlandstalige personeel aftekenen na uitvoering van het akkoord. De algemene 20/80-regel is dus uiterst nefast. Daarnaast blijft men erg vaag en onduidelijk over de maatregel met betrekking tot de magistraten die mogelijk kan leiden tot 27 % Nederlandstaligen.

 

Mijn vragen zijn kort, maar ik zou graag een antwoord krijgen.

 

Wat zal de werkelijke weerslag zijn op het aantal Franstalige en Nederlandstalige rechters in Brussel per rechtbank na de splitsing? Is het inderdaad zo dat de benoemingsprocedure meteen kan worden opgestart voor een reeks nieuwe Franstalige magistraten? Of is dat niet zo?

 

Op welke wijze en in welke context moet de maatregel 27/73 al dan niet statutair of contractueel met het oog op de vrijwaringclausule ten opzichte van de 20/80-regel precies geïnterpreteerd worden?

 

Wat zal de weerslag zijn voor het groot aantal Nederlandstalige griffiebeambten? De onrust stijgt bij hen steeds meer. Gaan zij in een overgangsfase voor Franstalige rechtbanken moeten werken? Of zullen er nieuwe Franstalige griffiebeambten aangeworven worden? Wat zal met de Nederlandstalige griffiebeambten gebeuren? Wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen de statutaire en de contractuele griffiebeambten? Wat is de geschatte extra kostprijs hiervan?

 

Ten slotte, mevrouw de minister, binnen welk tijdsbestek wil u de werklastmeting voltooid zien?

 

02.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik zal eerst de tweede vraag beantwoorden.

 

Ingevolge de beslissing van het Uitvoeringscomité voor Institutionele Hervormingen werd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 4 april 2012 een wetsvoorstel ingediend. Over inhoudelijke opmerkingen in verband met het Uitvoeringscomité verwijs ik u naar de bevoegde staatssecretarissen. Dit wetsvoorstel werd voor advies aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State gezonden. Van zodra dit advies aan de Kamervoorzitter zal bezorgd zijn en in de commissie voor bespreking geagendeerd, zal het de indieners toekomen de strekking ervan te duiden.

 

Voor de cijfers van de verdeling van het gerechtspersoneel over de arrondissementen verwijs ik naar de tabellen. Ik heb heel wat tabellen, mevrouw de voorzitter. Ik hoop dat u het mij bespaart om ze voor te lezen. Ik wil ze graag doorgeven aan de leden van de commissie. Het zijn een aantal pagina’s.

 

De cijfers dateren van januari 2012. De keuze voor de functionele tweetaligheid heeft geen invloed op de wijze waarop de taalpremie wordt toegekend aan het gerechtspersoneel. Die wordt bepaald door het taalexamen dat men met succes heeft afgelegd.

 

Daarna bespreek ik de cijfers in verband met de toegevoegde rechters. Zij worden weliswaar benoemd in het rechtsgebied van een hof, maar werken in een rechtbank niet als raadsheer bij het hof. Er zijn 153 Nederlandstalige raadsheren, 111 Franstalige raadsheren in hoven van beroep. Voor de arbeidshoven zijn dat 28 Nederlandstaligen ten opzichte van 23 Franstaligen. Bij de arbeidsrechtbanken is de verhouding 76 ten opzichte van 67.

 

Er zijn 885 Nederlandstalige rechters en raadsheren en 438 parketmagistraten. Ons land telt verder 724 Franstalige rechters en raadsheren en 387 Franstalige parketmagistraten. U vindt de input- en outputcijfers terug in de brochure “Kerncijfers van de gerechtelijke activiteit”, op de website van het Vast Bureau Statistiek – een werklastmeting – en van de FOD Justitie. U kunt daar zien dat er in 2010 4 801 nieuwe zaken waren. Er wordt geen opdeling gemaakt naar taal.

 

Het Vast Bureau werkt momenteel aan een project ter informatisering van de statistiek Arbeidshoven. Zodra de cijfergegevens gevalideerd zijn door de arbeidshoven kan de jaarlijkse publicatie ontwikkeld worden en zullen ook cijfergegevens per taal beschikbaar zijn. Voor de arbeidsrechtbanken vindt u ook de input- en outputcijfers terug op de website. Deze cijfers gaan slechts tot 2009. Bij de cijfers van 2010 werd een fout ontdekt waardoor werd beslist om voor het jaar 2010 geen cijfers te publiceren.

 

Het project modernisering en automatisering van de statistiek van de arbeidsrechtbanken is momenteel in ontwikkeling. Vanaf januari 2013 zullen er gedetailleerde cijfers voorhanden zijn die toelaten een opdeling per taal te maken.

 

Om iets te zeggen over de werklast bij de rechtbanken zijn veel meer gegevens nodig dan de loutere verhouding tussen het aantal rechters en inwoners. Louter afgaan op de bevolkingscijfers is onvoldoende om een juiste herverdeling te maken van de magistraten. Het is echter essentieel om goede gegevens te hebben om te bepalen wat een eerlijke verdeling van de middelen is volgens de echte werklast. De werklastmeting zoals ze nu loopt meet de duurtijd van de werkprocessen, niet alleen van de magistraten maar ook van het rijkspersoneel. Het voordeel tegenover het criterium dossieraantallen is dat men zo de werklast van alle medewerkers binnen de rechtbanken en parketten kan meten en dat men bovendien weet waar de oorzaken van de verschillen zitten. Een meting op basis van de loutere dossieraantallen zal onvoldoende zijn.

 

Ik heb de magistraat-projectleider van de werklastmeting erop gewezen dat ik nog dit jaar de werklastmeting wil krijgen voor de hoven van beroep en het jaar nadien zo snel mogelijk die van de rechtbanken. Die boodschap is ook meegedeeld aan het begeleidingscomité van de werklastmeting. De werklastmeting moet een aantal vereiste magistraten en personeelsleden meten per rechtbank. Daarvoor maakt het niet uit of die rechtbank in 27 arrondissementen of in 12 is georganiseerd. Omgekeerd is het ook zo dat de werklastmeting de nieuwe indeling bepaalt. Er is dus geen rechtstreeks verband tussen beide dossiers.

 

02.05  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in het eerste deel van uw antwoord hebt u eigenlijk het antwoord op een andere vraag gegeven. Ik begrijp echter de verwarring. Ik had immers een eerste vraag die met een vraag van de heer Schoofs was samengevoegd.

 

Het is spijtig voor de heer Schoofs, die samen met mij de vraag mocht stellen.

 

Ik heb dus natuurlijk geen antwoord gekregen op mijn vraag over het taalstatuut van het gerechtelijk arrondissement. Ik zal ze straks misschien nogmaals stellen.

 

De tabellen uit het antwoord op de vraag zal ik graag in ontvangst nemen. Ik zal ze zeker en vast bestuderen en nagaan welke conclusies uit de tabellen kunnen worden getrokken.

 

Voor het overige betreur ik bij het eerste deel van uw antwoord dat u, die minister van Justitie bent, altijd naar de staatssecretaris voor de Staatshervorming verwijst. De kwestie valt echter ook onder uw departement. Ik heb vorige week immers nog staatssecretaris Verherstraeten op de radio gehoord. Hij verwijst terug naar u. Aldus blijven wij natuurlijk bezig.

 

Ik neem echter graag de tabellen in ontvangst.

 

De voorzitter: Mijnheer Annemans, indien u mij toestaat, dan respecteer ik de volgorde. Het woord is dus aan mevrouw Becq.

 

De tabellen worden nu gekopieerd en zullen worden rondgedeeld.

 

02.06  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal de tabellen met aandacht bekijken.

 

Misschien heb ik echt heel slecht geluisterd, maar ik meen geen antwoord te hebben gekregen op mijn vragen, die vooral te maken hebben met het effectief personeel van het parket, dus de griffies en het andere personeel dat is tewerkgesteld.

 

Is er een verschil tussen statutairen en contractuelen? Zullen de statutair aangestelden anders worden behandeld dan de contractuelen?

 

Misschien heb ik heel slecht geluisterd, maar ik meen het antwoord op voorgaande vragen niet te hebben gehoord.

 

De zorg is vooral de volgende. Indien men naar een 20/80- of 27/73-verdeling – ik laat dat in het midden – gaat, op welke manier zal men bedoelde verdeling dan berekenen voor het personeel in kwestie, zijnde het uitvoerend personeel, zoals ik het gemakshalve wil noemen?

 

Voor de betrokkenen is een bepaald kader. Er zijn vastbenoemden maar ook contractueel aangestelden. Indien van een afvloeiingsregeling of uitdovingregelingen wordt gesproken, gelden zij dan al dan niet ook voor de contractueel tewerkgestelden of worden zij niet als behorend tot het bewuste kader beschouwd?

 

Het voorgaande zijn de vragen en de onzekerheden die bestaan en waarvan ik van u graag minstens een indicatie van een antwoord had gekregen. Ik heb echter geen antwoord daaromtrent gehoord. Ik heb u enkel horen spreken over de taalpremie, waaraan niks wordt gewijzigd. Voor het overige heb ik het niet gehoord. Ofwel is dat gebeurd tijdens de chaos om de vragen bij elkaar te voegen, ofwel hebt u geen antwoord.

 

In het laatste geval zal ik mijn vraag opnieuw herhalen.

 

02.07  Gerolf Annemans (VB): Mevrouw de voorzitter, als ik daar meteen mag bij aansluiten.

 

De onrust van het uitvoerende personeel. Ik krijg hier net de tabellen. Ik zal die in alle rust grondig bestuderen. Het is daar dat de onrust ontstaat. Wij hebben geen enkel antwoord gekregen op de vragen. Ik neem aan dat u politiek niet in staat bent om die onrust weg te nemen, te meer daar u zich ondergeschikt acht aan een of ander schimmig comité dat ik als Parlementslid niet ken, waarin ik niet vertegenwoordigd ben en waarmee ik niet in dialoog kan treden. Wij moeten wachten tot dat schimmig comité een mandaat heeft gegeven aan een staatssecretaris voor Staatshervorming die daarna naar hier zal komen. Op dat moment zullen wij dan eindelijk het debat kunnen voeren. Vooraleer wij aan het werk kunnen beginnen, zullen wij vermoedelijk echter eerst een hoorzitting moeten vragen met de minister van Justitie. Ik stel dit al in het vooruitzicht. Bereidt u zich daar toch maar al op voor zodat wij een beter antwoord kunnen krijgen dan wat wij hier vandaag hebben gekregen. Ik ben immers nu al zeker dat wij het niet zullen kunnen doen met de heer Verherstraeten. Dat is nogal evident.

 

Ik heb nog een kleine bijkomende opmerking, onder voorbehoud van het feit dat wij mekaar hier de komende dagen zouden moeten terugzien nadat ik uw tabellen heb kunnen inkijken.

 

Ik heb het gevoel dat u in het gedetailleerde antwoord over de werklastmeting een nieuwe definitie aan het begrip werklastmeting heeft gegeven. Wij zullen in ieder geval heel wat vagere criteria krijgen wanneer die werklastmeting uiteindelijk op tafel zal moeten komen als een manier om de verdeling te maken. U bent nog bezig met het herdefiniëren van de werklastmeting. Ik neem aan dat dit ingewikkelder is dan het aantal dossiers en ik ben altijd bereid om met u te debatteren over een meer genuanceerde visie op werklastmeting. Als die werklastmeting moet dienen voor de staatshervorming, dan kunt u natuurlijk niet blijven treuzelen. U plaatst daar voor de hoven van beroep een datum op, namelijk nog dit jaar. Dit wil zeggen december 2013. Dit is niet zo lang meer. Tegen het einde van 2014, zowat in de verkiezingscampagne, zullen wij dan de andere werklastmeting krijgen. Dit lijkt ons in elk geval veel te laat.

 

Ik wil niet vooruitlopen op het debat. Ik vrees dat wij mekaar de komende dagen nog zullen terugzien.

 

02.08  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik hoop alsnog een antwoord te krijgen want anders zal ik alsnog de vraag moeten herhalen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de wanverhouding van het aantal rechters in Vlaanderen en Wallonië" (nr. 10749)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het aantal magistraten in België" (nr. 10758)

03 Questions jointes de

- M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "la disproportion entre le nombre de juges en Flandre et en Wallonie" (n° 10749)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "le nombre de magistrats en Belgique" (n° 10758)

 

03.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, volgens de ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Hasselt, de heer Edward Smeets, zijn er in Vlaanderen minder rechters in verhouding tot het aantal inwoners dan in Wallonië. Hij kan dat aantonen met flink wat cijfermateriaal. Hij stelt ook dat de meeste Waalse rechtbanken minder zaken af te handelen hebben, maar toch beter bedeeld zijn wat het aantal magistraten betreft.

 

Merkwaardig bij de vaststellingen van de heer Smeets is volgende uitspraak: "In het verleden zijn er uitbreidingen geweest bij de rechtbanken. Dan kwamen er rechters bij in Vlaanderen, maar door politieke beslissingen in Brussel moesten er dan ook in Wallonië rechters bij komen." Dat is dus wafelijzerpolitiek bij Justitie.

 

Mevrouw de minister, bent u net als de heer Smeets van oordeel dat er inderdaad een wanverhouding bestaat?

 

Kunt u zijn geciteerde uitspraak bevestigen? Zo ja, bent u dan niet van oordeel dat er een einde moet gesteld worden aan die benoemingspraktijken en wafelijzerpolitiek en dat er in Vlaanderen dringend rechters bij benoemd moeten worden of dat in Wallonië het aantal rechters misschien wel wat moet worden verminderd, want België heeft nog steeds meer rechters dan Nederland maar desondanks een grotere gerechtelijke achterstand?

 

Welke objectieve criteria kunt u als minister voorstellen om tot een juist en verantwoord evenwicht te komen, zoals dat ongetwijfeld bedoeld wordt door rechter Smeets uit Hasselt?

 

03.02  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, er zijn inderdaad cijfers verschenen afkomstig van de ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Hasselt, de heer Edward Smeets. Hij klaagde over de scheeftrekking tussen Franstalige en Nederlandstalige rechters bij de rechtbanken van eerste aanleg.

 

Ik heb zelf ook een aantal berekeningen gedaan en volgens mij bestaat de scheeftrekking ook bij de hoven van beroep en de arbeidsrechtbanken. Voor de hoven van beroep zijn er inclusief toegevoegde rechters 195 Nederlandstalige tegenover 170 Franstalige raadsheren. Voor de arbeidsrechtbanken zijn er 68 Nederlandstaligen tegenover 67 Franstaligen. Voor de arbeidshoven zijn er 27 Nederlandstalige raadsheren tegenover 24 Franstalige.

 

Mevrouw de minister, ten eerste, bevestigt u de wanverhouding voor de rechtbanken van eerste aanleg? Zo niet, wat zijn de correcte cijfers? Wat zullen de cijfers zijn na uitvoering van het akkoord over de ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde?

 

Ten tweede, kunt u mijn cijfers voor de arbeidsrechtbanken, de hoven van beroep en de arbeidshoven bevestigen? Zo neen, wat zijn volgens u de correcte cijfers?

 

Ten derde, hoeveel zittende magistraten zijn er in totaal over heel het land, hoeveel Nederlandstalige en hoeveel Franstalige? Wat zijn de cijfers voor de staande magistratuur?

 

Ten vierde, waarom zijn er geen cijfers consulteerbaar op de website van het Vast Bureau voor Werklastmeting en Statistiek voor de arbeidsrechtbanken en de arbeidshoven?

 

Voorzitter: Sarah Smeyers.

Présidente: Sarah Smeyers.

 

Hoeveel nieuwe zaken werden er het afgelopen jaar, of indien niet beschikbaar, in 2010 opgelijst? Hoeveel Nederlandstalige? Hoeveel Franstalige?

 

Ten vijfde en ten slotte, door de hervorming van Justitie zullen de arrondissementen vergroten. Welke rol zal de werklastmeting daarbij spelen? Voelt u op het terrein weerstand tegen de vergroting? Wat is daarvan de oorzaak?

 

03.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijn antwoord zal deels hetzelfde zijn als daarnet. De cijfers die u opsomt, zijn in elk geval niet correct. De toegevoegde rechters worden weliswaar benoemd in het rechtsgebied van een hof, maar werken bij de rechtbank, niet als raadsheer bij het hof. Er zijn 153 Nederlandstalige raadsheren en 111 Franstalige bij de hoven van beroep. Bij de arbeidshoven zijn er 28 Nederlandstalige raadsheren en 23 Franstalige. Bij de arbeidsrechtbanken is de verhouding 76-67. Er zijn 885 Nederlandstalige rechters en raadsheren en 438 parketmagistraten. Ons land telt verder 724 Franstalige rechters en raadsheren en 387 Franstalige parketmagistraten.

 

Input- en outputgegevens vindt u terug in de brochure “Kerncijfers voor de gerechtelijke activiteiten” op de website van de FOD Justitie. Daar kunt u zien dat er in 2010 4 801 nieuwe zaken waren. Er werd geen opdeling volgens taal gemaakt.

 

Het Vast Bureau voor Werklastmeting werkt nu aan een project voor de informatisering van de arbeidshoven. Zodra de cijfers gevalideerd zijn door de arbeidshoven, kan de jaarlijkse publicatie ontwikkeld worden en zullen er ook cijfers per taal beschikbaar zijn.

 

De input- en outputgegevens voor de arbeidsrechtbanken vindt u eveneens terug op de website. De cijfers gaan enkel tot en met 2009. In de cijfers voor 2010 werd een fout ontdekt, waarna werd beslist voor dat jaar nog geen cijfers te publiceren.

 

Het project “Modernisering en automatisering van de statistiek van arbeidsrechtbanken” is nog in ontwikkeling. Vanaf januari 2013 zullen er gedetailleerde cijfers voorhanden zijn, die toelaten een opdeling per taal te maken.

 

Om iets te zeggen over de werklast bij de rechtbanken, zijn er veel meer gegevens nodig dan louter de verhouding tussen het aantal rechters en het aantal inwoners. Louter afgaan op de bevolkingscijfers volstaat niet om de juiste verdeling van magistraten te maken. Het is echter essentieel goede gegevens te hebben, om te kunnen bepalen wat een eerlijke verdeling van de middelen is volgens de echte werklast. De werklastmeting zoals die nu loopt, meet de duurtijd van de werkprocessen, niet alleen van de magistraten maar ook van het gerechtspersoneel.

 

Het voordeel tegenover het criterium dossieraantallen, is dat men zo de werklast van alle medewerkers bij de rechtbanken en de parketten kan meten en dat men bovendien weet wat de oorzaken van de verschillen zijn. Een meting louter op basis van de dossieraantallen zal onvoldoende zijn.

 

Ik heb de parketmagistraatprojectleider van de werklastmeting erop gewezen dat ik nog dit jaar de werklastmetingen wil afronden voor hoven van beroep. Het jaar nadien wil ik de werklastmeting zo snel mogelijk voor de rechtbanken. De boodschap is ook meegedeeld aan het begeleidingscomité van de werklastmeting. Werklastmeting moet het aantal vereiste magistraten en personeel meten per rechtbank. Of er 12 of 27 arrondissementen zijn, maakt geen verschil uit. Er is geen link tussen beide dossiers.

 

03.04  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, u zegt dat een vergelijking op basis van inwonersaantallen in feite niet terzake doet. Ik vraag me toch af waarom een magistraat daarmee naar buiten komt. Inwoners zijn ook rechtzoekenden. Men kan de burgers van dit land ook op dergelijke wijze beschouwen. Ik zou aan het inwonersaantal niet zomaar voorbijgaan. Ik hecht ook niet zomaar geloof aan wat magistraten zeggen wanneer zij niet aan rechtspraak doen, maar deelnemen aan een maatschappelijk debat.

 

Ik ken echter rechter Smeets en dat is een heel evenwichtig en integer magistraat. Ik meen dat hij weet waarover hij spreekt. Wanneer ik dat feit koppel aan het gegeven dat bijvoorbeeld het hof van beroep in Bergen al legislatuur na legislatuur dwarsligt wanneer het om werklastmeting gaat, gaat er bij mij een belletje rinkelen.

 

Ofwel beginnen de hoven van beroep en de rechtbanken overal te lande grondig mee te werken aan de werklastmeting, en vooral in het Franstalige deel van het land. Op die manier kan onmiddellijk alle twijfel weggenomen worden. Zo niet schaar ik me aan de kant van degenen die de ervaring delen bij Justitie, alsook in andere domeinen van dit land, dat Vlamingen dikwijls bij de bok worden gezet en benadeeld worden. Dan geloof ik niet in eventuele cijfers die een politieke Vlaamse minderheid in knieval in de Kamer komt tonen om daarmee het gelijk van de regering te bewijzen.

 

Ik heb sterke twijfels bij de gegevens die men zal presenteren. In 2010 zijn blijkbaar fouten gebeurd. Ik vraag me ook af hoe dat kan gebeuren. Misschien is dat stof voor een nieuwe vraag. Tot dan luister ik naar alarmsignalen die uit het Vlaamse deel van het land komen, namelijk van onze eigen magistraten.

 

03.05  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Als ik u goed heb begrepen, is een deel van mijn cijfers niet correct. Dat zou mij ten zeerste verwonderen. Ik heb de cijfers, die van u afkomstig zijn, uit een andere schriftelijke vraag gehaald. Ik zal uw schriftelijk antwoord meenemen, zodat ik het kan controleren en naast de andere, eveneens van u afkomstige, cijfers leggen.

 

U zegt dat er een fout zou zijn geslopen in de cijfers van de arbeidsrechtbanken en de arbeidshoven van 2010. Ik veronderstel dat die fout intussen is rechtgezet en ik dan ook zal kunnen beschikken over de cijfers van 2010. Hebt u die cijfers vandaag bij u?

 

03.06 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb u de cijfers gegeven die ik meeheb.

 

03.07  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik vroeg om de cijfers van het aantal nieuwe zaken. Staan die ook in de tabel?

 

03.08 Minister Annemie Turtelboom: Dat denk ik niet.

 

03.09  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik zou graag ook over die cijfers beschikken.

 

U zegt ook dat of het nu gaat om grotere en kleinere arrondissementen, de werklastmeting dezelfde uitkomst geeft. Ik twijfel daaraan. Het is in grotere arrondissementen immers de bedoeling dat men met grotere gehelen zal werken, dat er meer mobiliteit zal zijn.

 

Er zal dan ook onderling meer controle zijn. Ik kan mij dus voorstellen dat er weerstand zal zijn als men in grotere arrondissementen zou werken. Dat was de insteek van mijn vraag.

 

Ik zal uw schriftelijk antwoord meenemen en de cijfers van 2010 nogmaals opvragen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Questions jointes de

- M. David Clarinval à la ministre de la Justice sur "l'institution d'une commission des contributions alimentaires" (n° 10706)

- Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "la commission d'objectivation du calcul des contributions alimentaires" (n° 11104)

04 Samengevoegde vragen van

- de heer David Clarinval aan de minister van Justitie over "de oprichting van een commissie voor onderhoudsbijdragen" (nr. 10706)

- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de commissie over de objectivering van onderhoudsbijdragen" (nr. 11104)

 

De voorzitter: De heer Clarinval heeft laten weten niet aanwezig te kunnen zijn, dus zijn vraag nr. 10706 vervalt.

 

04.01  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, in 2010 is hier een wet gestemd in functie van het objectiveren en het op die manier ook uniformiseren van de berekening van de onderhoudsbijdrage voor kinderen. In dat kader was er voorzien in de oprichting van een commissie voor onderhoudsbijdragen, een commissie die moet zorgen voor aanbevelingen voor de begroting van de kosten die voortvloeien uit artikel 203 § 1 B.W. en 203bis.

 

De bedoeling is dat de commissie aanbevelingen formuleert, evalueert, en adviezen verstrekt aan de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de gezinnen. Die zou dat advies dan moeten indienen in de federale wetgevende kamers. De koning zou de samenstelling en de werking van die commissie moeten bepalen. Wij weten bij substitutie dat de koning vertegenwoordigd wordt door de regering. Wij hebben ook een staatssecretaris voor het Gezin. Vandaar dat ik eerst bij hem had gevraagd naar de stand van zaken van die commissie. Hij had in zijn beleidsnota ook geformuleerd dat dat één van zijn prioriteiten was, maar hij antwoordde mij dat hij met u in overleg is en dat hij geen zicht heeft op de timing.

 

Daarom vraag ik u, de bevoegde minister van Justitie, wanneer die commissie operationeel zal zijn. Welke stappen zult u ondernemen of hebt u reeds genomen samen met de staatssecretaris? Wie gaat er in de commissie zetelen? Zijn er al kandidaten? Op welke manier gebeurt de aanduiding van die kandidaten?

 

04.02 Minister Annemie Turtelboom: Aangezien het om een gedeelde bevoegdheid gaat, werk ik samen met de staatssecretaris bevoegd voor het Gezin aan een koninklijk besluit ter zake. In dit stadium is het voorbarig om stil te staan bij de details van dat koninklijk besluit omdat de debatten nog steeds aan de gang zijn en er dus nog geen definitieve beslissing is genomen.

 

Wat de samenstelling betreft meen ik dat de leden van die commissie afkomstig moeten zijn uit de verschillende overheden en sectoren die betrokken zijn bij gezinszaken. In artikel 1322 van het Gerechtelijk Wetboek, op grond waarvan de commissie voor onderhoudsbijdragen wordt opgericht, is overigens bepaald dat elk deelgebied dat bij gezinszaken is betrokken, wordt verzocht deel te nemen aan de werkzaamheden van die commissie.

 

Krachtens artikel 1322 van het Gerechtelijk Wetboek moet de commissie overigens zijn samengesteld uit een gelijk aantal leden van elk geslacht.

 

Een dergelijke commissie moet echter ook een operationele commissie zijn die in staat is haar wettelijke opdrachten uit te voeren, te weten het opstellen van de aanbevelingen voor de begroting van de kosten voortvloeiend uit artikel 203, alinea 1 van het Burgerlijk Wetboek, te weten de kosten voor levensonderhoud, gezondheid, opvoeding enzovoort.

 

Tot slot wens ik te onderstrepen dat een dergelijke commissie de nodige middelen ter beschikking moet hebben om haar taken te kunnen uitoefenen. U weet dat wij ons in een heel moeilijke budgettaire toestand bevinden en dat er dus nog budgettair moet worden gezocht. Wat de timing betreft is het nog niet mogelijk om die te verduidelijken. Krachtens artikel 1322 van het Gerechtelijk Wetboek is de goedkeuring van het koninklijk besluit vereist: een ontwerp moet ter goedkeuring aan de Ministerraad worden voorgelegd.

 

04.03  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik probeer na te denken over uw antwoord dat er nieuwe elementen zijn ten aanzien van wat wij weten op grond van de bestaande wetgeving. Dan hoor ik u alleen maar zeggen dat er geld moet zijn en dat hebben wij niet. Langs de andere kant was de bedoeling van deze wetgeving te proberen via dergelijke commissie tot een meer gedragen vaststelling van onderhoudsgelden te komen, in de hoop op minder procedures en discussie. Zo kan dat ook financieel nog een bonusoperatie zijn, als dat een van de problemen is.

 

Ik hoor u spreken over overleg met de Gemeenschappen. De staatssecretaris had ook gezegd dat die erbij moesten zijn. Is er al een uitnodiging aan de Gemeenschappen gericht om te horen wie van hen daaraan zal deelnemen? Ik begrijp dat er nog maar weinig rond is gebeurd en zal mijn vraag dus nog geregeld herhalen. Dit is een belangrijk thema en wij hebben dat niet goedgekeurd omdat wij dat leuk vonden, maar omdat wij willen dat dit operationeel en uitgewerkt wordt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Joseph George à la ministre de la Justice sur "le bénéficiaire d'une assurance-groupe" (n° 10752)

05 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Justitie over "de begunstigde van een groepsverzekering" (nr. 10752)

 

05.01  Joseph George (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, vous connaissez la loi sur les régimes matrimoniaux. En principe, le sort du capital d'une assurance-groupe obligatoire souscrite par l'employeur, dont la prestation est octroyée au travailleur affilié lorsque celui-ci atteint, en principe, l'âge de la retraite, peut soulever des difficultés en cas de divorce, lorsque les époux sont mariés non sous le régime de la séparation de biens, mais sous le régime légal.

 

L'article 127 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre précise que le bénéfice de l'assurance contractée par un époux commun en biens au profit de l'autre ou à son profit constitue un bien propre de l'époux bénéficiaire. L'article 128 ajoute qu'une récompense n'est éventuellement due au patrimoine commun que dans la mesure où les versements effectués à titre de primes et prélevés sur ce patrimoine sont manifestement exagérés eu égard aux facultés de celui-ci.

 

La Cour constitutionnelle s'est prononcée, au mois de juillet dernier sur la question de savoir si ces dispositions sont compatibles avec les articles 10 et 11 de la Constitution lorsque deux conjoints sont mariés sous un régime de communauté de biens, et si le capital de l'assurance-groupe obligatoire que souscrit l'employeur de l'un d'eux au bénéfice de son travailleur est un bien propre.

 

La Cour constate que, même si les primes de l'assurance-groupe sont payées par l'employeur et ne sont pas retenues sur la rémunération, elles constituent un avantage que reçoit le travailleur du chef de son contrat de travail. Ce faisant, les cotisations payées par l'employeur font partie de la rémunération. Les prestations de l'assurance peuvent dès lors être considérées comme des revenus d'activités professionnelles, revenus dont l'article 1405, 1° du Code civil indique qu'ils sont communs.

 

Compte tenu de ces éléments, il n'est pas raisonnablement justifié, d'après la Cour constitutionnelle, de considérer que, lorsque deux conjoints sont en communauté de biens, le capital de l'assurance-groupe obligatoire souscrite par l'employeur de l'un d'eux au bénéfice de son travailleur en vue de financer une pension complémentaire est un bien propre qui ne donnerait lieu à une récompense que si les versements effectués à titre de prime et prélevés sur le patrimoine commun étaient "manifestement exagérés eu égard aux facultés de celui-ci".

 

La Cour constitutionnelle donne donc un point de vue qui remet en question la jurisprudence ou, en tout cas, une partie de celle-ci.

 

Madame la ministre, étant donné le fait que nous sommes ici en situation d'insécurité juridique, comptez-vous, en partenariat avec le ministre qui a en charge les assurances, prendre une initiative en la matière? À défaut, il faudra que des parlementaires prennent une initiative en ce sens.

 

05.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, dans cette affaire, la Cour constitutionnelle a en effet dit pour droit que les articles 127 et 128 de la loi de 1992 sur le contrat d'assurance terrestre violent les articles 10 et 11 de la Constitution dans l'interprétation selon laquelle, "lorsque deux conjoints sont mariés sous le régime de la communauté de biens, est considéré comme un bien propre le capital de l'assurance groupe obligatoire que souscrit l'employeur de l'un d'eux au bénéfice de son travailleur en vue de financer une pension complémentaire payée lorsque l'affilié atteint un âge déterminé".

 

Bien que dans le cas d'une assurance groupe, il s'agisse d'un contrat conclu par l'employeur, alors que l'article 127 précité ne vise que l'assurance contractée par un des époux, la Cour a considéré qu'il lui incombait de répondre à la question posée à ce sujet, dès lors qu'il résultait des circonstances de la cause que cette question n'était pas manifestement sans pertinence pour que la juridiction ad hoc puisse trancher le litige dont elle était saisie.

 

Par ailleurs, dans la mesure où l'éventuelle inconstitutionnalité dépend de l'interprétation à donner aux dispositions légales dont il est question et que la Cour a déterminé dans cette affaire l'interprétation qui est valide au regard de la Constitution, il me semble évident qu'il suffit de s'y conformer en vue d'éviter toute irrégularité.

 

Au vu de ce qui précède, une modification des articles 127 et 128 précités n'est pas nécessaire. Une décision en la matière relève toutefois au premier chef de l'initiative de mon collègue, le ministre de l'Économie, en charge de la matière des assurances.

 

05.03  Joseph George (cdH): Madame la ministre, je prends note que, pour vous, il suffit de se conformer à la décision de la Cour. Néanmoins, ce sujet constitue une pomme de discorde et un nœud dans une série de liquidations de régimes matrimoniaux, puisqu'il porte sur des montants importants. Je reposerai donc la question à votre collègue de l'Économie, puisqu'il lui revient de prendre l'initiative.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Interpellatie van de heer Bert Schoofs tot de minister van Justitie over "de aangehouden pedofiel uit Asse" (nr. 31)

06 Interpellation de M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "le pédophile d'Asse en état d'arrestation" (n° 31)

 

06.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de minister, ik wil u graag interpelleren over de zaak van de uiteindelijk aangehouden pedofiel uit Asse en het falen van het gerecht in die zaak.

 

Tijdens de afgelopen paasvakantie is alweer een ophefmakende zaak van kindermisbruik aan het licht gekomen. Een zekere Mark Vanden Bossche uit Asse, een man met een gerechtelijk verleden, namelijk drie veroordelingen wegens pedofilie, werd telkens opnieuw vrijgelaten. Hij kreeg zelfs een keer eerherstel.

 

Hij zou al 25 jaar bekend zijn bij het gerecht. Bij een van zijn veroordelingen in de jaren ’90 werd hij, volgens de media, “de huisfotograaf van het eerste in België ontmantelde pedofilienetwerk” genoemd. Pas in 2010 is het Belgische gerecht een onderzoek gestart. Tenzij er geen correctionalisering komt, en dus een verwijzing naar het hof van assisen, kan die man tot maximaal 10 jaar celstraf veroordeeld worden, of in het beste geval tot 12 jaar, indien verspreiding van kinderporno wordt toegevoegd aan de aanklacht en indien hij daarvoor ook veroordeeld wordt. Mogelijk is zelfs de verjaring ingetreden.

 

Mevrouw de minister, ik heb de feiten geschetst. Ze zijn hallucinant. Ik zal wat tijd overhouden voor mijn repliek. Hopelijk staat de voorzitter mij dat toe. De enige vragen die ik nu heb, zijn de volgende. Kunt u nog enige toelichting geven bij wat zich hier voordoet? Hebt u enig zicht op maatregelen die kunnen worden genomen om dergelijke wantoestanden en aberraties binnen het rechtswezen verder te vermijden?

 

06.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik kan u bevestigen dat thans bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel een gerechtelijk onderzoek wordt gevoerd naar een Belgische persoon, geboren in 1958, wegens het bezit van kinderpornografische beelden, hetgeen een inbreuk vormt op artikel 383bis van het Strafwetboek.

 

Het huidig onderzoek strekt er inzonderheid toe na te gaan of hem andere feiten ten laste kunnen worden gelegd. Het onderzoek is opgestart op basis van informatie die de federale politie in maart 2010 van Interpol Brazilië had ontvangen, volgens welke de betrokkene was aangehouden omdat hij jonge kinderen naakt had gefotografeerd. Die feiten vonden plaats in de periode 2003-2006.

 

Die informatie werd onmiddellijk naar het parket van Brussel gezonden. Daar werd een onderzoek geopend.

 

Ik benadruk dat de betrokkene op dit ogenblik geen enkel nieuw feit ten laste kan worden gelegd. Ten gevolge van het onderzoek werd op 12 april 2011 met instemming van de betrokkene en zijn ouders een reeks huiszoekingen uitgevoerd, gevolgd door verhoren. Op grond van de eerste analyses van het onderzoek van de federale gerechtelijke politie te Asse werd een onderzoeksrechter met de zaak belast.

 

Onderzoekers van de Computer Crime Unit zijn belast met het onderzoek van ruim een tiental harde schijven. Tegelijk worden de slachtoffers die in de in beslaggenomen documenten werden aangetroffen, geïdentificeerd. Blijkbaar zijn er sporen naar Polen, Griekenland, Roemenië, Oostenrijk, Frankrijk en Spanje.

 

Op 31 januari 2012 heeft de onderzoeksrechter een nieuwe reeks huiszoekingen bevolen. De elementen die naar aanleiding daarvan in beslag werden genomen, worden momenteel onderzocht. De betrokkene is in verdenking gesteld en staat sinds 1 februari 2012 onder aanhoudingsbevel. Vandaag is hij nog altijd opgesloten.

 

Gelet op het geheim van het onderzoek kan ik u geen verdere informatie bezorgen. Ik wijs erop dat de betrokkene in België al bekend stond voor gelijkaardige oudere feiten. Hij werd bij vonnis van 7 maart 1988 veroordeeld maar bij arrest van 18 oktober 1993 in ere hersteld.

 

06.03  Bert Schoofs (VB): Ik had geen verslag gevraagd van feiten, die ik ook uit de media kon vernemen. Het antwoord is zo mogelijk nog meer ontnuchterend dan de vaststellingen in de zaak.

 

Ik citeer het commentaar van een deskundige uit de pers: “Dergelijke figuren zijn soms zelfs blij als ze gepakt, dit wil zeggen, afgestopt worden. Dan stopt het voor hen ook. Dan kunnen ze niet meer aan hun driften voldoen".

 

Hier heeft men de betrokkene zelfs bijna de mogelijkheid geboden om er een internationaal werkterrein op na te houden. Er is nog een aantal landen aan het lijstje toegevoegd.

 

Uit uw antwoord blijkt dat men pedofiliemisdrijven niet alleen bij het gerecht, bij de parketten, de hoven en de rechtbanken maar ook in de politiek onderschat. Ik verwijs naar wetsvoorstellen van mijn partij ter zake. De wet van 2011 moet nog worden verstrengd. Vorig jaar, na de conclusies van de commissie betreffende het seksueel misbruik, werd een wetswijziging doorgevoerd. Dat was slechts een begin. Dat is lang niet voldoende. Iedereen was destijds een koele minnaar van het woonverbod. Alleen Vlaams Belang en collega Landuyt waren voorstander. Nu komt een aantal partijen erop terug.

 

Uitsluiting van eerherstel zou misschien ook een oplossing kunnen zijn, want dan kan men meteen en veel makkelijker overgaan tot levenslange terbeschikkingstelling na veroordeling en die mensen zeer nauw volgen. Daarmee bedoel ik fysiek volgen. Bepaalde rechten hebben zij volgens mij definitief verbeurd.

 

Men kan naar niet-samendrukbare straffen gaan en naar effectief levenslange gevangenisstraffen voor recidivisten van dergelijke misdrijven.

 

Voor minder zware misdrijven, zoals het louter bezit van kinderpornografie en hier of daar een exhibitionistische daad, kan men een verplichte behandeling of een vrijheidsbenemende straf en/of zeer strenge beveiligingsmaatregelen opleggen.

 

Mevrouw de minister, dat is een pakket maatregelen dat ik in uw antwoord had willen horen, dat u toch minstens die richting zou uitgaan. Ik heb echter alleen een schets van de feiten gekregen. Het overgrote deel behoort dan allicht nog tot het geheim van het onderzoek. Met wat u brengt, herkauwt u eigenlijk alleen wat er in de media is gebeurd. Dat stelt mij enorm teleur. U komt niet met maatregelen.

 

U had nog wel een antwoord klaar in verband met het misbruik van kinderen binnen gezagsrelaties.

 

Ik wil toch even wijzen op het enigszins kunstmatig onderscheid tussen misbruik binnen of buiten een gezagsrelatie. Een kind voelt immers altijd een gezag van een volwassene aan wanneer het op een of andere manier bejegend wordt, of dat nu met goede of slechte bedoelingen is. Dat kunstmatig onderscheid kunnen we dus beter niet maken. Kinderen die worden misbruikt, ondergaan het gezag van een meerderjarige.

 

Mevrouw de minister, ik heb u die vragen wel horen beantwoorden in het raam van het Nationaal Veiligheidsplan, maar vandaag brengt u niets aan. Wanneer dergelijke figuren niet de hete adem van Justitie in de nek voelen, maar een ‘visadempje’ ruiken zoals dit, dan zou ik in feite mijn motie van aanbeveling moeten wijzigen in een motie van wantrouwen. Dat zal ik niet doen; ik zal het bij mijn motie van aanbeveling houden, maar ik vind uw antwoord wel ondermaats.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter:

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Bert Schoofs en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Bert Schoofs

en het antwoord van de minister van Justitie,

verzoekt de federale regering dringend en prioritair al de nodige maatregelen te nemen om het beleid, niet alleen op het vlak van preventie doch zeker ook en vooral het repressieluik, in zake pedofiliemisdrijven gevoelig te verbeteren en te verstrengen, zowel wat de opsporing, de vervolging, de behandeling als de opvolging na de veroordeling van pedofiele criminelen betreft."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Bert Schoofs et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Bert Schoofs

et la réponse de la ministre de la Justice,

demande au gouvernement fédéral de prendre urgemment et par priorité toutes les mesures nécessaires pour améliorer et durcir sensiblement la politique mise en œuvre dans le domaine de la prévention mais aussi et surtout de la répression des crimes à caractère pédophile, à la fois sous l’angle de la recherche des criminels pédophiles, des poursuites engagées à leur encontre, du traitement à leur appliquer et de leur suivi après leur condamnation.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Sonja Becq en Marie-Christine Marghem en door de heren Christian Brotcorne en Patrick Dewael.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Sonja Becq et Marie-Christine Marghem et par MM. Christian Brotcorne et Patrick Dewael.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

07 Questions jointes de

- Mme Marie-Martine Schyns à la ministre de la Justice sur "le retard de payement des tuteurs de mineurs étrangers non accompagnés" (n° 10683)

- Mme Sarah Smeyers à la ministre de la Justice sur "la rémunération des tuteurs du service des Tutelles" (n° 11065)

07 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Justitie over "de achterstallige vergoedingen voor de voogden van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen" (nr. 10683)

- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de betaling van de voogden van de dienst Voogdij" (nr. 11065)

 

Voorzitter: Sophie de Wit.

Présidente: Sophie de Wit.

 

07.01  Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, je me permets de vous relayer une question qui m'a été posée par un acteur de terrain.

 

Au moment du dépôt de ma question, voici un mois environ, les tuteurs des mineurs étrangers non accompagnés n'étaient plus payés, depuis juillet 2011 pour certains et depuis le mois d'octobre 2011 pour d'autres.

 

L'Association des tuteurs francophones communiquait des montants dus s'élevant à 193 000 euros pour 2011 et déjà à 151 000 euros pour 2012, alors que nous ne sommes qu'au mois d'avril.

 

Ces montants reprennent les prestations forfaitaires, les frais administratifs et les frais de parcours. Ces retards ont de graves conséquences pour les tuteurs qui doivent avancer les frais de déplacement, alors que le prix des carburants est au plus haut.

 

Malgré les nombreuses démarches faites auprès de l'administration, rien ne semblait bouger au moment où j'ai été interpellée. De plus, pour certains tuteurs qui exercent cette activité en société, la situation est intenable car elle mène parfois leur société au bord de la faillite.

 

Madame la ministre, au vu de cette situation urgente et préoccupante, quelles mesures comptez-vous prendre afin de remédier à cette situation qui, en outre, concerne un public particulièrement vulnérable?

 

07.02  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, in februari 2012 waren cijfers bekend dat er nog ongeveer 200 niet-begeleide minderjarige vluchtelingen op de toewijzing van een voogd wachtten. De dienst Voogdij wordt vandaag meer en meer geconfronteerd met een gebrek aan voogden, ook wegens het stijgend aantal niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, en met een te langzame rekrutering van voogden. Zij lanceerde juist een initiatief om nieuwe voogden te rekruteren die bereid zijn een groot aantal niet-begeleide minderjarige vluchtelingen onder hun hoede te nemen. In juli werd een oproep tot kandidaatstelling gedaan, maar het aantal ingezonden kandidaturen was ontoereikend om de achterstand in te halen. De voogden bepalen daarbij zelf – waarschijnlijk terecht – hoeveel voogdijen zij per jaar willen opnemen.

 

Daarnaast ondervindt de dienst moeilijkheden met niet-begeleide minderjarige vluchtelingen die geen asiel aanvragen. Niet alle minderjarige vreemdelingen moeten immers asiel aan vragen. Voor die personen is de huisvesting moeilijk. Zij kunnen niet in de reguliere opvangcentra terecht. Huisvesting wordt dus zeer moeilijk gevonden. Zij zijn tevens zeer moeilijk te identificeren en hebben meestal geen interesse in de aanstelling van een voogd, aangezien zij niet altijd een verblijf in België beogen.

 

Een ander probleem is dat een aantal voogden al een tijd niet is uitbetaald, een probleem dat onder uw voorganger ook bestond. Dat maakt de sociale functie er niet aantrekkelijker op. Men boekt immers geen grote winsten door voogd van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te zijn. Een kostenvergoeding en een kleine bijkomende verloning is toch het minste dat de voogden zouden moeten krijgen.

 

Hoeveel voogden zijn er op dit moment actief? Over hoeveel niet-begeleide minderjarige vreemdelingen ontfermen zij zich in totaal? Zullen er binnenkort nog voogden worden aangeworven, en op welke termijn?

 

Hoeveel niet-begeleide minderjarige vreemdelingen hebben op dit moment geen voogd? Beschikt u ook over een opsplitsing naar het aantal asielzoekers en niet-asielzoekers binnen de groep niet-begeleide minderjarige vreemdelingen?

 

Wat is het bedrag dat normaal aan een voogd wordt toegekend per voogdij? Klopt het dat een aantal voogden al een tijd niet is uitbetaald? Over hoeveel voogden gaat het dan? Wat is dan het totale achterstallige verschuldigde bedrag? Over welke periode is dat gespreid? Is het probleem van de niet-betaling vandaag opgelost? Zo niet, plant u maatregelen om daaraan tegemoet te komen?

 

07.03  Annemie Turtelboom, ministre: Chères collègues, je suis consciente de l'extrême importance d'un paiement effectué dans un délai raisonnable et mes services mettent tout en œuvre pour combler le retard, y compris celui qui intéresse les tuteurs constitués en société. Les retards de paiement dont ils ont été victimes relèvent de problèmes informatiques qui sont maintenant résolus. Je peux vous assurer que les paiements ont été repris pour la plupart des tuteurs.

 

Désormais le traitement des déclarations de créances sera plus rapide qu'auparavant car les adaptations informatiques apportées rendent le système actuel plus performant et accélèrent diverses étapes de la procédure.

 

Momenteel zijn er 241 voogden, 136 Nederlandstaligen en 105 Franstaligen, actief voor ongeveer 2 500 lopende voogdijen. Tot 2011 organiseerde de dienst Voogdij jaarlijks één selectieronde om de voogdenreserve uit te breiden. Er waren 47 erkenningen in 2007, 7 in 2008, 31 in 2009 en 43 in 2010. In 2011 werden twee selectieronden gehouden die in totaal 95 erkenningen opleverden. Er loopt momenteel weer een nieuwe rekruteringsronde voor 50 kandidaten. Een basisopleiding van 5 dagen zal in de maanden mei en juni worden georganiseerd zodat deze lichting operationeel is tegen juli 2012. De dienst Voogdij voert verder ook gesprekken met de verenigingen die voogden tewerkstellen om hun aantal te verhogen.

 

Tot slot kan ik u meedelen dat samen met de dienst Voogdij zal worden onderzocht welke bijkomende maatregelen dienen te worden genomen om het aantal beschikbare en bekwame voogden te verhogen. 189 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die asiel aanvroegen, wachten momenteel op de aanstelling van een voogd. Voor de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen niet-asielzoekers wordt een voogd aangesteld, uitsluitend op zijn/haar identificatie door de dienst Voogdij. Deze identificatie verloopt moeizaam omdat deze jongeren meestal geen vaste verblijfplaats hebben en zich niet altijd spontaan aanmelden op de dienst Voogdij. Een werkgroep met vertegenwoordigers van de Dienst Vreemdelingenzaken, Fedasil en de dienst Voogdij buigt zich momenteel over deze kwestie teneinde de registratie en de identificatie beter te laten verlopen.

 

Per jaar en per voogdij ontvangt de voogd een forfaitaire vergoeding van 565,8 euro, een vergoeding van 85 euro voor administratieve kosten en een volledige terugbetaling van verplaatsings- en verzendingskosten.

 

07.04  Marie-Martine Schyns (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Si je comprends bien, le problème était lié à des problèmes informatiques qui sont à présent résolus. On ne peut qu'espérer que le retard est maintenant résorbé et que les tuteurs seront payés en temps et en heure.

 

Les tuteurs ont un rôle important et on doit pouvoir continuer à trouver des personnes fiables qui l'assument. Je suis contente de vous entendre dire qu'il y aura encore 50 candidats pour 2012, mais, s'il y a encore 180 mineurs non accompagnés qui attendent, cela ne va peut-être pas suffire. Nous vous soutiendrons dans les différentes démarches que vous effectuerez pour que cela puisse se passer le mieux possible pour les MENA avec, pour les tuteurs, des garanties de paiement.

 

07.05  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor het duidelijk antwoord.

 

Er waren twee problemen geschetst, ten eerste de niet-betaling van de voogden en, ten tweede, het tekort aan voogden.

 

Inzake de niet-betaling zegt u dat het gaat om een informaticaprobleem dat ondertussen is opgelost. Des te beter.

 

Het tweede probleem blijft natuurlijk het tekort aan voogden. Ik hoor dat er rekruteringen gebeuren en dat er opleidingen zijn. Ik hoop dat dit voldoende is, want ik merk dat er een verschil is tussen vraag en aanbod. U zegt dat er 2 500 voogdijen zijn. Als ik snel kan rekenen, zijn er dus gemiddeld 10 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen per voogd. Voor die mensen is dat geen fulltime job en is tien pupillen per voogd echt veel. Het aantal voogden moet dus echt de hoogte in. Gelet op de situatie inzake asiel en migratie denk ik immers niet dat het aantal niet-begeleide minderjarige vreemdelingen de volgende maanden zal dalen. Integendeel, dat aantal stijgt al maanden en jaren en het zal blijven stijgen.

 

Natuurlijk valt alleen de dienst Voogdij onder uw bevoegdheid. U moet dan met lede ogen aanzien dat er op het vlak van asiel en migratie niet echt een ontrading komt voor de migratie van minderjarigen. Het is misschien aangewezen om overleg te hebben met uw collega, staatssecretaris De Block, over de mate waarin de toestroom van minderjarigen naar ons land gereduceerd kan worden of om alleszins de procedures sneller af te handelen, zodat de doorstroom sneller gaat.

 

Kan ik eventueel uw schriftelijk antwoord krijgen, gelet op de cijfergegevens die het bevat? Dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de wet op de continuïteit van ondernemingen" (nr. 10774)

08 Question de M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la loi relative à la continuité des entreprises" (n° 10774)

 

08.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, ik dank u dat u mijn vraag alsnog laat doorgaan.

 

Mevrouw de minister, drie jaar geleden werd in de commissie voor het Bedrijfsleven met een ruime meerderheid de Wet op de continuïteit van de ondernemingen goedgekeurd, de opvolger van de Wet op het gerechtelijk akkoord en de Faillissementswet. Uit de cijfers blijkt dat intussen ruim 3 500 bedrijven van deze wet gebruik hebben gemaakt. Nochtans zeggen ondernemingsorganisaties dat nog veel te veel bedrijven te laat een beroep doen op deze wet, en dat vooralsnog ongeveer 70 % van de betrokken bedrijven failliet gaat.

 

Ik kom tot mijn concrete vragen.

 

De Wet op de continuïteit van de ondernemingen kwam blijkbaar op het juiste moment, toch als wij zien hoeveel bedrijven er gebruik van hebben gemaakt. Voor de ondernemingsorganisaties, en voor mijzelf, blijft het nochtans verontrustend dat er nog zoveel bedrijven te laat van de wet gebruik maken. Mevrouw de minister, wordt het geen tijd voor een grootschalige evaluatie van de Wet op de continuïteit van de ondernemingen?

 

Men stelt vast dat vele bedrijven in een veel te ver gevorderd stadium een beroep doen op de wet. Moet het beleid dan het knipperlichtsysteem niet versterken? Moeten er nieuwe knipperlichten bijkomen? Zo ja, welke?

 

Mevrouw de minister, moet een proactief beleid, gelet op de cijfergegevens, er niet voor opteren een grootschalige bevraging van de bedrijven te doen, en daaruit te leren hoe het de regeling kan bijschaven?

 

Zijn er bepaalde sectoren die er dankzij deze wet beter in slagen overeind te blijven? Zijn er sectoren die er zelfs met de Wet op de continuïteit van de ondernemingen niet in slagen overeind te blijven? Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

Voorzitter: Sarah Smeyers.

Présidente: Sarah Smeyers.

 

08.02 Minister Annemie Turtelboom: In april 2012 vierde de wet van 31 januari 2009 op de continuïteit van de ondernemingen haar driejarig bestaan. Het is duidelijk dat de Wet op de continuïteit van de ondernemingen in vergelijking met de oude Wet op het gerechtelijk akkoord veel succes heeft. Dat succes kan echter niet verdoezelen dat de wet in de praktijk bepaalde moeilijkheden kent. Om die moeilijkheden te verhelpen, heeft het VBO werkgroepen opgericht, die in 2011 en januari 2012 bijeengekomen zijn. De verschillende werkgroepen, die bestaan uit magistraten, advocaten, beoefenaars van cijferberoepen en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en van de administratie, hebben zich gebogen over vier thema’s, te weten: preventie, toegang tot de procedure, gelijkheid van de schuldeisers, en de overdracht onder gerechtelijk gezag.

 

De werkgroepen hebben gewag gemaakt van de problemen die zich in de praktijk voordoen, inzonderheid de opgeworpen misbruiken. De werkgroepen hebben zowel oplossingen als verbeteringen voorgesteld. Een algemene vergadering over de evaluatie van de wet vond plaats in de loop van het voorjaar van 2012. Op 28 maart 2012 heb ik de conclusies van de werkgroep ontvangen. Daaraan wordt de grootste aandacht besteed.

 

Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven om hieromtrent een werkgroep op te richten die tegemoetkomt aan de diverse verzuchtingen op het terrein. In de wet van 2009 heeft de wetgever voorzien in een ruime reeks van knipperlichten zoals het niet betalen van wisselbrieven, orderbrieven, btw-bijdragen aan de RSZ, maar ook alle veroordelende verstekvonnissen, de vonnissen op tegenspraak uitgesproken en de vonnissen waarbij een handelshuurovereenkomst wordt ontbonden. Die inlichtingen en gegevens zijn nuttig om een snelle identificatie mogelijk te maken van de schuldenaren die financiële moeilijkheden ondervinden. Deze indicatoren zijn bijgevolg een waardevol hulpmiddel voor de opsporing van die schuldeisers. Gelet op de vaststelling dat de schuldenaren het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie in laatste instantie indienen, moet in het bijzonder de nadruk worden gelegd op preventie. Net op dat vlak kunnen de Gemeenschappen een cruciale rol spelen. In Vlaanderen bestaat het Comité voor Preventief Bedrijfsbeleid, in Brussel het COM, Centrum voor Ondernemingen in Moeilijkheden en in Wallonië les Centres Interprofessionnels de prévention des risques des entreprises.

 

In de verslagen houdende evaluatie van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen gaat vooral aandacht uit naar de sectoren die het vaakst een beroep doen op gerechtelijke reorganisatie, meer bepaald de horeca, de bouw- en de metaalindustrie. Daaruit kan a contrario worden afgeleid dat de andere sectoren minder vaak een beroep doen op de procedure van de gerechtelijke reorganisatie.

 

08.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik neem er nota van dat de conclusies van die werkgroepen op 28 maart 2012 aan u werden bezorgd.

 

Wanneer komt u met uw voorstellen ter zake naar de commissie voor het Bedrijfsleven of de commissie voor de Justitie? Het zou nuttig zijn om die voorstellen te bekijken.

 

Ik neem nota van het feit dat het vooral de horeca, de bouwsector, de metaalsector en andere zijn die het meest beroep doen op de Wet op de continuïteit van ondernemingen. Het zijn die ondernemingen die ook het gemakkelijkst failliet gaan. Er is nog altijd een groot verband tussen het een en het ander.

 

Zoals gezegd zie ik uw voorstellen met veel belangstelling tegemoet. Ik vraag mij af welke tijdslijn u zult uittekenen voor het realiseren van uw voorstellen en het inpassen ervan in de bestaande wet. Ik kom daar eventueel op een later moment op terug.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de reorganisatie van het COIV" (nr. 10823)

09 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "la réorganisation de l'OCSC" (n° 10823)

 

09.01  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, het COIV kwam in onze commissie tijdens deze legislatuur al enkele keren aan bod. Er werden al eens miljoenen euro gebruikt om de begroting op te smukken en er was een ontslag van de topman. Net na uw aantreden kondigde de nieuwe topman in de krant aan dat er op een zeer amateuristische manier werd gewerkt bij het COIV. Eigenlijk werd het juist opgericht om zulke toestanden te vermijden.

 

Het COIV bleek toen niet altijd goed te weten van wie welke gelden waren, er was geen boekhoudprogramma, er was geen boekhouder en de politie stuurde alle inbeslagnames nog door per fax, wat dan nog moest worden overgetikt, met fouten tot mogelijk gevolg.

 

Ik heb u daar toen over ondervraagd in de plenaire vergadering. In uw antwoord stelde u duidelijk welke hervormingen de dienst beoogde. Een daarvan was dat de politie de gegevens elektronisch zou moeten doorgeven en niet langer per fax. U zou daarop aandringen, want u vond dat de logica zelf in 2011. Ik neem aan dat het ook de logica zelf is in 2012.

 

Daarnaast somde u een aantal aanbevelingen uit een audit op. Ik noem ze: de oprichting van de beleidscel, de voorbereiding van een procedure tot het aanstellen van een boekhouder, een financieel verantwoordelijke, de aanbestedingsprocedure voor een boekhoudprogramma, de uitwerking van een methodologie voor het opvolgen van de gelden die op de rekening van het COIV worden gestort, een betere opvolging van de terugstorting, het uitschrijven van een beleggingsstrategie, het bepalen van de financiële en bancaire noden van het COIV met het oog op de aanduiding van een financiële instelling waaraan het COIV zijn gelden kan toevertrouwen, het uitvaardigen van schriftelijke richtlijnen voor het personeel, de voorbereiding van de interne controleprocedure, de voorbereiding van een interne nota voor het beheer van de effectendossiers, de start van de bevraging van de parketten om na te gaan welke bestemming kan worden gegeven aan de in beslag genomen gelden die al een tijd door het COIV worden beheerd.

 

U voegde er nog aan toe dat de nieuwe directeur te allen tijde aan uw mouw mocht komen trekken wanneer hij politieke steun nodig had. Ik neem aan dat hij dat onlangs heeft gedaan.

 

De federale politie blijkt immers inbeslagnames te blijven doorfaxen; zij weigeren digitale verzending, omdat zij daar geen budget voor hebben. De directeur van het COIV begrijpt dat niet zo goed en u vond dat de logica zelf, maar blijkbaar is het toch niet zo logisch.

 

Hoe beoordeelt u die weigering van de politie om de inbeslagnames digitaal door te geven?

 

Hebt u daarover al overleg gepleegd met uw collega van Binnenlandse Zaken? Zo ja, wat was daarvan het resultaat en wordt daarvoor het nodige budget uitgetrokken? Op welk departement komt dat budget dan?

 

Als er nog geen overleg is geweest, mevrouw de minister, wanneer wordt dat dan gepland?

 

Kunt u een stand van zaken geven voor de overige tien actiepunten die ik daarnet heb weergegeven? Wat is deadline voor de punten die nog niet volbracht zijn?

 

Het is altijd gezegd dat de reorganisatie van het COIV met een efficiënt beheer van de centen die er binnenkomen, tot gevolg, de Staatskas ten goede zou komen. U hebt vanochtend ook nog aangehaald dat er dankzij de betere werking van het COIV toch nog budget zal zijn. Ik had dan ook graag van u precies vernomen op welk bedrag u voor dit jaar rekent en hoe u dat allemaal wil verwezenlijken. We weten al wat u concreet wil doen. Die plannen hebt u gisteren min of meer uiteengezet.

 

Ik dank u alvast voor uw antwoord.

 

09.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik ben nog altijd voorstander van elektronische aanmelding van inbeslagnames door de politiediensten. Het COIV heeft overleg gepleegd met de federale politie, maar we moeten vaststellen dat de informaticadiensten van de federale politie afkerig staan tegenover het voorstel bij gebrek aan budgettaire middelen.

 

Een mogelijk denkspoor zou erin bestaan om de gegevens te beheren via de PACOS-applicatie, die thans voort wordt ontwikkeld bij de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie dan wel via een andere geïntegreerde applicatie. In elk geval wil ik het punt met inbegrip van de eventuele financiering zo snel mogelijk bespreken met mijn collega, de minister van Binnenlandse Zaken.

 

Voorts licht ik de volgende ontwikkelingen toe. De beleidscel is reeds opgericht in mei 2011 en staat de directeur van het COIV bij in de voorbereidingen en de opvolging van de maatregelen die de werking van het COIV moeten verbeteren. Er is thans een selectieprocedure lopende voor het aanwerven van een boekhouder. De interviews zijn aan de gang en we zitten dan ook in de laatste fase van de aanwerving.

 

De selectieprocedure voor de aanwerving van een financieel verantwoordelijke is lopende.

 

Voor de aanbesteding van een boekhoudprogramma werd een informatiesessie georganiseerd en we zijn nu aan het bekijken wie de beste kandidaat is om het programma aan te leveren.

 

Er is een methodologie ontwikkeld voor de opvolging van de inkomende gelden. Op dat terrein is er veel vooruitgang geboekt. Een belangrijk deel van de geldsommen is reeds toegewezen aan dossiers.

 

Een beleggingstrategie is voorbereid door de directeur, maar zal eventueel worden aangepast, met het oog op de uit te schrijven openbare aanbesteding voor de aanstelling van een financiële dienstverlener. Voor de selectie van een financiële instelling voor het beheren van de in beslag genomen gelden toevertrouwd aan het COIV is, in samenwerking met de FOD Justitie, een bestek opgesteld. Er bestaan schriftelijke richtlijnen voor het personeel van het COIV, die het personeel begeleiden en sturen in de organisatie van de werkzaamheden van het COIV.

 

Wat het beheer van de effectendossiers betreft, heeft het COIV reeds contacten gehad met het expertisenetwerk ECOFINFISC van het College van procureurs-generaal. Nader overleg volgt in de maand mei. Er is een bevraging van de parketten om een bestemming te geven aan in beslag genomen geldsommen beheerd door het COIV. Het COIV is nu bezig met het wegwerken van de historische achterstand in de dossiers. Een optimaler werkend COIV zal ongetwijfeld efficiëntiewinsten opleveren.

 

In de begroting heb ik onder andere ingeschreven dat het COIV 50 miljoen inkomsten kan genereren. Die doelstelling is bepaald op basis van de berekening van de verwachte opbrengst. Er wordt ook extra personeel ter beschikking gesteld van het COIV om die doelstelling mogelijk te maken en vooral om ervoor te zorgen dat wij structureel gaan naar een veel betere werking van onze commissie voor verbeurdverklaring.

 

09.03  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Er zit natuurlijk nog heel veel in de pijplijn. Dat begrijp ik ook. Ik zal dat alleszins verder opvolgen. Het is essentieel dat er een methodologie en een beleggingstrategie komen, gelet op wat er eerder al is gebeurd.

 

De richtlijnen voor het personeel lijken mij ook niet onbelangrijk. Ik denk maar aan de casus van de in beslag genomen diamanten, die allemaal in een bakje werden gelegd. Op een gegeven moment kwam er iemand anders, die zei dat men het anders zou doen en alles in één bak gooide. Men moest dan maar uitzoeken wat van wie is. Zo gaat er natuurlijk veel verloren.

 

Wij weten dat er werk aan de winkel is. Ik hoop dat men nu op de goede weg is en dat de verwachte middelen ook worden gehaald. Dat zou heel mooi zijn. Justitie heeft dat geld ook nodig. Er zal echter nog heel veel moeten gebeuren alvorens men zover is. Ik noteer wel dat er extra personeel kan komen. Ik neem aan dat u daarvoor ook de budgetten hebt en dat de post ter zake niet onder de actuele besparingsronde valt. Ik zal het dossier zeker verder opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 10814 van de heer Maingain is uitgesteld.

 

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het snelrecht" (nr. 10827)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het vervolgingsbeleid inzake winkeldiefstallen" (nr. 10945)

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de toepassing van de onmiddellijke minnelijke schikking voor winkeldiefstallen in Antwerpen" (nr. 11009)

10 Questions jointes de

- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la procédure de justice accélérée" (n° 10827)

- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la politique de poursuites en matière de vols à l'étalage" (n° 10945)

- Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "l'application de la transaction immédiate pour les vols à l'étalage à Anvers" (n° 11009)

 

10.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, het snelrecht dat in Antwerpen werd ingevoerd om winkeldieven snel te berechten en op die manier de perceptie van straffeloosheid te verminderen die rond dit soort misdrijven hangt, lijkt in de praktijk niet onmiddellijk een succes. Zeven op de tien betrapte dieven die voor de rechtbank komen betalen de boete gewoon niet. Dat blijkt toch uit de eerste cijfers over de snelrechtprocedure in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen. Winkeldieven die voor minder dan 300 euro gestolen hadden en op heterdaad werden betrapt, zouden op die manier snel worden berecht. Aan de uitvoering zelf, het betalen van de boete, schort dus blijkbaar een en ander.

 

Graag uw eerste reactie op de gepubliceerde cijfers. Wat is uw idee over het snelrecht na deze eerste cijfers?

 

Ten tweede, u hebt deze morgen in uw repliek op de vragen inzake het Nationaal Veiligheidsplan al een tipje van de sluiter gelicht. Ik vraag mij af welke bijsturingen zich hier opdringen. Wanneer komt u met de bijsturingen? Dat is toch wel belangrijk. Van verschillende kanten wordt aangedrongen op een snelle evaluatie van het systeem, liefst nog voor de zomervakantie. Welke tijdlijn volgt u op dat vlak?

 

Ten derde, het systeem bestond erin betrapte winkeldieven onmiddellijk te laten betalen zodat men eventueel een rechtszaak kon vermijden. Ik kom tot iets helemaal anders dat toch wat in dezelfde richting gaat. Verschillende steden blijken naar een uitbreiding van het politiereglement te gaan wat de GAS-boetes betreft zodat die worden uitgebreid tot de gemengde en soms zelfs de zware gemengde misdrijven. Lijkt zich daar niet dezelfde evolutie voor te doen? Worden de boetes die daar worden uitgesproken ook niet betaald? Hebt u daar zicht op?

 

Van verschillende kanten wordt gewaarschuwd voor het louter financieel afhandelen van allerlei misdrijven zonder dat daar nog een rechter aan te pas komt. Het vervangen van allerlei straffen door het betalen van een boete kan misschien een oplossing lijken op korte termijn, bijvoorbeeld om de achterstand van het gerecht deels weg te werken en de werkdruk te verlichten, maar het schaadt in elk geval het rechtsgevoel bij een aantal burgers en het leidt bij afwezigheid van financiële middelen bij de daders misschien tot nog meer straffeloosheid. Met andere woorden, schiet u op dat moment niet in uw eigen voet?

 

Tweede vraag: het vervolgingsbeleid inzake winkeldiefstallen. Het aantal geregistreerde gewapende overvallen op handelszaken is in 2011 met enkele procenten gedaald. Die daling is vooral duidelijk in goedbeveiligde sectoren als de banken bijvoorbeeld, waar dit met 60 % is teruggelopen. Uit de cijfers van een zelfstandigenorganisatie blijken ook andere resultaten. Vooral kleinhandelszaken worden het slachtoffer van diefstal. Apothekers, een stijging met 7 %; juweliers, een stijging met 11 %; frituren, hoe ongelofelijk dit ook klinkt, een stijging met 39 %; tankstations, een stijging met 50 %. Het zijn vooral handelszaken waar nog steeds met veel cash geld wordt gewerkt. Bovendien blijken steeds meer winkeliers geen aangifte meer te doen omdat de perceptie sterker wordt dat er geen vervolging wordt ingesteld. Over het goedkoper maken van elektronische betalingen als mogelijke maatregel om cash geld te verminderen, kan ik u niet ondervragen, wel over het vervolgingsbeleid.

 

Ten eerste, deelt u de overtuiging dat elke vorm van criminaliteit moet worden vervolgd en bestraft? Ik hoop dat het antwoord een kort en krachtig “ja” zal zijn.

 

Ten tweede, wanneer zult u het justitiebeleid op de sporen krijgen zodat nultolerantie het beleid wordt en winkeldiefstallen en gewapende overvallen worden vervolgd? Heeft u kortetermijnmaatregelen? Deze morgen hebben we daarover een en ander horen verklaren in het licht van het Nationaal Veiligheidsplan, maar echt concrete maatregelen of een termijn werden daar niet opgeplakt.

 

Een van de voorstellen was het uitbreiden van het snelrecht, waardoor ik bij mijn vorige vraag beland. Ik vraag dus een evaluatie van dat snelrecht.

 

10.02  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, zoals aangehaald door collega Logghe was er in Hasselt een succesvol project. Naar het voorbeeld daarvan werd in Antwerpen een soort van onmiddellijke schikking voor winkeldiefstallen ingevoerd. Daarbij wordt aan de dader een onmiddellijke betalingsregeling voorgesteld door de politie en vervalt de strafvordering. Dat behelst niet enkel een boete, maar ook de vergoeding van de schade. Het is een snel systeem waarbij het gestolen goed niet meer mag kosten dan 300 euro en er mag geen geweld zijn gebruikt, zoniet geldt een arrestatieprocedure met snelrecht. Betaalt men niet binnen 15 dagen, dan krijgt men toch nog een dagvaarding.

 

De bedoeling van het systeem was om de straffeloosheid tegen te gaan. Het is bizar maar dat blijkt geen overdonderend succes te zijn. Slechts 3 op de 10 betrokkenen zou zijn boete effectief binnen de vijftien dagen betalen en 331 personen werd een minnelijke schikking aangeboden. Dat is de reden waarom de procureur des Konings nog voor de zomervakantie terecht een evaluatie van het systeem wenst.

 

Uw voorganger wilde het systeem na Hasselt en Antwerpen in alle arrondissementen toepassen voor winkeldiefstallen.

 

Deze eerste cijfers in Antwerpen zijn niet zo fraai. Hoe evalueert u die cijfers? Vindt u drie op tien betalenden een succes?

 

Weet u of die cijfers verbeterden nadat de wanbetalers alsnog voor de rechter moesten verschijnen?

 

Wat is de situatie in Hasselt? Hoeveel minnelijke schikkingen werden er uitgeschreven? Hoeveel werden er betaald? De vorige minister van Justitie beschikte niet over cijfers toen de vraag werd gesteld.

 

Zult u de onmiddellijke schikking en de arrestatieprocedure snelrecht ook in de andere gerechtelijke arrondissementen invoeren? Zo ja, wat is daarin de stand van zaken?

 

Werd het systeem in nog andere arrondissementen ingevoerd? Zo ja, wat zijn de resultaten?

 

Is het aantal winkeldiefstallen sinds de invoering van het systeem gedaald? Het lik-op-stukbeleid moest ontradend werken. Mensen die iets gestolen hadden moesten onmiddellijk betalen.

 

Is de werklast van de parketten gestegen of gedaald door het vermeerderen van meer aangiftes of procedures tegen wanbetalers?

 

Wordt de minnelijke schikking ook toegepast voor bedragen hoger dan 300 euro? Zou het systeem van APS voor diefstallen van bedragen van meer dan 300 euro geschikter kunnen zijn?

 

Hoeveel personen werden in het gerechtelijk arrondissement van Antwerpen via APS berecht? Welke straffen werden opgelegd? Hoeveel van die straffen zijn effectief opgevolgd?

 

10.03 Minister Annemie Turtelboom: De betalingsbereidheid in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen ligt inderdaad lager dan vooropgesteld. De procureur des Konings had gehoopt op een betalingsbereidheid van 50 tot 60 %. De lage betalingsbereidheid heeft ongetwijfeld te maken met de aard van het doelpubliek. De winkeldief pleegt veelal de feiten bij gebrek aan geldelijke middelen, die dus ontbreken om de minnelijke schikking te betalen.

 

Er dient echter een belangrijke kanttekening gemaakt te worden. De procureur des Konings te Antwerpen was gestart met een arrestatieprocedure snelrecht door winkeldieven onmiddellijk hun dagvaarding mee te geven. Om het aantal dagvaardingen in te dijken, heeft de procureur des Konings een extra trap ingebouwd, namelijk een onmiddellijke minnelijke schikking die aan de betrapte wordt meegegeven. De parketmagistraten dienen wel de uitsluitingscriteria voor een minnelijke schikking te analyseren. In een aantal gevallen is het immers niet opportuun of zelfs uitgesloten om een minnelijke schikking voor te stellen.

 

Drie op de tien dieven hebben hieraan gevolg gegeven, wat een winst oplevert van 30 % minder dagvaardingen in de categorie winkeldiefstallen met een nadeel tussen 50 en 300 euro. De verdachte die de voorgestelde minnelijke schikking niet betaalt, wordt gedagvaard voor de strafrechtbank.

 

De omschrijving “niet onmiddellijk een succes” is dus niet correct. Het systeem heeft zijn nut bewezen. Elke winkeldiefstal krijgt een gevolg. Daarnaast werd aanvankelijk elke winkeldiefstal gedagvaard, wat heel arbeidsintensief is en belastend voor de zittingen. Thans is er een daling van 30 % zittingswerklast in de categorie van 50 tot 300 euro.

 

De PK van Antwerpen voorziet in een evaluatie die met de korpschefs van de verschillende politiezones besproken zal worden op het arrondissementeel rechercheoverleg van mei 2012. Die evaluatie zal erin bestaan de evolutie van het aantal winkeldiefstallen na te gaan, sinds de nulmeting van maart 2010. Nu, twee jaar na de invoering van de APS in mei 2010, en een half jaar na de invoering van de OMS in oktober 2011, is de tijd rijp om te meten welk effect beide procedures hebben gehad op het aantal winkeldiefstallen.

 

De PK heeft die evaluatie niet te vroeg willen houden omdat ervan wordt uitgegaan dat in een eerste periode het aantal aangegeven winkeldiefstallen zal stijgen. Nu de winkeliers immers beginnen te beseffen dat winkeldieven daadwerkelijk worden aangepakt, zullen zij ook sneller geneigd zijn om hen aan te geven, met een daling van het dark number tot gevolg, doch ook met een stijging van het aantal bij de politie geregistreerde PV’s. Er mag van uitgegaan worden dat het dark number gestabiliseerd is en dat wij nu een duidelijkere analyse kunnen maken.

 

In het raam van de effectenmeting bij de politie zal in juni 2012 een ontmoeting worden gepland met de voornaamste verenigingen van zelfstandigen om na te gaan of ook het veiligheidsgevoel bij de winkeliers verbeterd is en of zij al dan niet een daling merken van het aantal winkeldiefstallen. Het doel van APS en OMS is immers niet om zoveel mensen te straffen, maar wel om het aantal winkeldiefstallen te doen dalen.

 

Wat het strafrechtelijke beleid betreft, ben ik van mening dat elke vorm van criminaliteit een gepast gevolg moet krijgen. Dit wil evenwel niet zeggen dat elk strafbaar feit ook met een effectieve gevangenisstraf moet worden bestraft. Een alternatieve afhandeling van sommige feiten is in sommige gevallen dan ook gepaster dan een klassieke straf. De PK beoordeelt in welke gevallen welke straf of maatregel het meest aangewezen is. Hij heeft daarvoor zowel de minnelijke schikking, de bemiddeling in strafzaken, het gerechtelijk onderzoek als de dagvaarding voor de strafrechtbank ter beschikking. Elke magistraat blijft vrij om binnen de krijtlijnen van het strafrechtelijke opsporings- en vervolgingsbeleid te oordelen, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten.

 

Wij gaan verder op de ingeslagen weg. Volgens de huidige beleidslijnen dient iedere winkeldief een gepast gevolg te krijgen, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten. Ik verwijs ook naar de informatiebrochure die werd opgesteld door de dienst Strafrechtelijke Beleid ter sensibilisatie van zelfstandigen en KMO’s inzake winkeldiefstallen. Om de minnelijke schikking en de procedure van snelrecht onder de aandacht te brengen, heeft het College van PG’s twee omzendbrieven opgesteld: COL 1/2011 en COL 18/2010. Het openbare ministerie heeft dus richtlijnen gekregen om deze afhandelingwijzen meer op een uniforme wijze te gebruiken. Deze procedures worden dus in principe veralgemeend toegepast, rekening houdend met de mogelijkheden en de zittingscapaciteit van ieder arrondissement.

 

Ik kan herhalen dat ik het snelrecht een waardevol instrument vind tegen winkeldiefstallen. Snelle behandeling van de zaak, kostenbesparend en een daling van de zittingswerklast. Nultolerantiebeleid en/of reactivering van een vorm van snelrecht kan waarschijnlijk een impact hebben op de werklast van de zetel, maar dit aspect werd tot nu toe nog niet bestudeerd.

 

10.04  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt heel wat cijfergegevens aangehaald. U had het over een daling van het aantal dagvaardingen inzake winkeldiefstallen met 30 % en eenzelfde daling op het vlak van de zittingswerklast voor de betrokken misdrijven.

 

Ik heb volgens mij geen antwoord gekregen op de vraag of u op korte termijn denkt aan een uitbreiding van dit systeem naar andere arrondissementen.

 

Ten tweede, ik neem er ook nota van dat u in mei 2012 een evaluatie met de korpschefs zal opzetten en dat in juni 2012 een overleg met de winkeliers of zelfstandigenorganisaties zal plaatsvinden om na te gaan of het veiligheidsgevoel inderdaad is gestegen dan wel of het systeem moet worden bijgestuurd.

 

Ook op mijn vraag naar de bijsturingen zelf heb ik van u geen concreet antwoord gekregen. Wij zullen u dus in elk geval eind juni 2012 ter zake opnieuw moeten ondervragen.

 

Ik neem er, ten slotte, nota van dat u ervan uitgaat dat het aantal aangiftes waarschijnlijk zal stijgen. De betrokkenen zullen immers zien dat het vervolgingsbeleid werkt of dat op het vlak van winkeldiefstallen een lik-op-stukbeleid wordt gevoerd. Het aantal aangiftes zal dus stijgen.

 

Ik ben dan ook benieuwd naar de volgende cijferreeks die wij te zien zullen krijgen.

 

Wij zullen u ter zake nog nader ondervragen.

 

10.05  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoorden.

 

Inzake de cijfergegevens die u hebt bezorgd, heb ik voornamelijk de 30 % minder dagvaardingen en 30 % minder zittingswerklast genoteerd. Ik had nog een aantal andere vragen naar cijfers. Ik stel echter voor dat ik ze u schriftelijk stel, omdat zulks iets eenvoudiger zal zijn. U hebt mij immers geen antwoord op bedoelde vraag naar cijfers gegeven.

 

10.06 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb op een aantal vragen naar cijfers inderdaad geen antwoord. Een dergelijk antwoord gaat via een schriftelijke vraag vlotter.

 

10.07  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, dat is geen probleem. Ik zal de vraag schriftelijk stellen.

 

Ten eerste, belangrijk is te weten dat er 30 % minder zittingswerklast is en dat er 30 % minder dagvaardingen zijn, wat voor het wegwerken van de achterstand bij justitie een belangrijk gegeven is.

 

Ten tweede, ik heb ook genoteerd en acht het heel belangrijk dat er omzendbrieven zijn om de procedure min of meer veralgemeend toe te passen, zij het volgens de noden van elk arrondissement. Zulks lijkt mij evident.

 

Voorts meen ik dat het een belangrijke vraag is van de procureur des Konings om het hele systeem te evalueren. Ik verneem dat de evaluatie vóór de zomer zal gebeuren.

 

Mevrouw de minister, wij zullen het dossier dan ook nader opvolgen. Wij zullen ook nagaan of het systeem inderdaad de gewenste vruchten afwerpt alsook waar het systeem al dan niet kan worden bijgestuurd, teneinde van Justitie, ook op het vlak van de winkeldiefstallen, een nog veel efficiëntere machine te maken.

 

Ik dank u alvast.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Collega’s, wij behandelen nu eerst punt 13, zijnde de samengevoegde vragen nr. 10834 van de heer Brotcorne, nr. 10913 van mevrouw Van Vaerenbergh en nr. 11211 van mevrouw Becq.

 

Ik kan ook niets aan de volgorde van de vragen veranderen. Waarvoor mijn excuses.

 

11 Questions jointes de

- M. Christian Brotcorne à la ministre de la Justice sur "l'installation du tribunal de la famille" (n° 10834)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "le lancement des tribunaux de la famille" (n° 10913)

- Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "la création d'un tribunal de la famille dans le cadre de la refonte du paysage judiciaire" (n° 11211)

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Justitie over "de oprichting van de familierechtbank" (nr. 10834)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de opstart van de familierechtbanken" (nr. 10913)

- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de oprichting van de familierechtbank in het kader van de hertekening van het gerechtelijke landschap" (nr. 11211)

 

11.01  Christian Brotcorne (cdH): Madame la ministre, dans un entretien publié par le journal La Libre Belgique, le 2 avril dernier, M. Alain Courtois, président de la commission de la Justice du Sénat déclare notamment: "On n'installera pas, la ministre de la Justice me l'a confirmé, le tribunal de la famille sous cette législature". Voilà une déclaration surprenante au vu de la déclaration de politique générale du gouvernement fédéral qui précise bien que le gouvernement soutiendra et mettra en œuvre l'initiative parlementaire visant précisément à la création de ce tribunal de la famille et de la jeunesse!

 

Madame la ministre, confirmez-vous les propos que vous prête M. le sénateur Courtois? Ne pensez-vous pas, tout au contraire, que la commission de la Justice du Sénat devrait examiner sans tarder le texte devenu d'ailleurs projet de loi après son adoption par la Chambre? Vous n'ignorez pas que la création de ce tribunal est attendue depuis longtemps par la magistrature, le barreau et les professionnels qui gravitent autour de la politique familiale. Ce texte bénéficie d'ailleurs d'un soutien bien plus large que dans la seule majorité gouvernementale.

 

11.02  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, via La Libre Belgique hebben wij van senator Courtois, vernomen dat de oprichting van familierechtbanken niet meer voor deze legislatuur zou zijn. In de periode van lopende zaken is er ter zake heel wat wetgevend werk verricht in de Kamer, en een aantal personen is zijn expertise komen toelichten in de commissie voor de Justitie. Uiteindelijk is het toch tot een stemming gekomen, zodat het ontwerp nu voorligt in de Senaat.

 

Over de noodzaak aan familierechtbanken is er, meen ik, geen discussie. Zij passen in de voortschrijdende specialisatie. Er zijn nu veel overlappende procedures waarvoor de familierechtbanken een oplossing kunnen bieden.

 

Ik kom tot mijn vragen naar aanleiding van de jongste berichten in de krant, mevrouw de minister. Ten eerste, bent u er voorstander van dat de Senaat het ontwerp zo snel mogelijk behandelt?

 

Ten tweede, hoe lang meent u nodig te zullen hebben voor de opstart van de familierechtbanken eens de Senaat de klip genomen heeft? Welke verschillende fases ziet u? Hoe lang zal elke fase duren?

 

Ten derde, wat is de geschatte budgettaire impact van de oprichting van familierechtbanken? Hoeveel is daarvoor begroot?

 

11.03  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag sluit daarbij aan. Ik moet eerlijkheidshalve toegeven dat ik niet als eerste in La Libre Belgique gelezen hebt dat u het ontwerp niet genegen zou zijn. Het is toen ik hoorde dat daarover vragen zouden worden gesteld dat ik mijn vraag heb ingediend. Wij hebben samen getrokken aan dit ontwerp inzake de familierechtbanken, iets waar al 25 jaar over gesproken werd. Wij hebben geprobeerd er op basis van de teksten iets van te maken om het gedachtegoed te laten doorgaan.

 

Ik kom tot mijn vragen, mevrouw de minister.

 

Hoe ziet u de verdere behandeling van het ontwerp inzake de familierechtbanken in de Senaat? Ligt u dwars of niet? Ik zal de vraag maar cru stellen. Wat is uw standpunt inzake dit ontwerp? Hoe zit u de timing voor de opstart van de familierechtbanken na de wettelijke procedure in de Senaat? Hoe zullen de familierechtbanken concreet passen in het gerechtelijke landschap?

 

11.04  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chers collègues, l'accord gouvernemental prévoit que le gouvernement soutiendra et mettra en œuvre l'initiative parlementaire portant création du tribunal de la famille et de la jeunesse.

 

Il ressort toutefois des observations transmises par mon administration que le texte voté par la Chambre des représentants est sujet à d'importantes critiques et que des amendements s'avèrent nécessaires.

 

Dans la mesure où la mise en place des tribunaux de la famille et de la jeunesse entraînera une certaine réorganisation des tribunaux de première instance, il me paraît opportun que cette réforme puisse entrer en vigueur parallèlement à la réforme du paysage judiciaire.

 

De hervorming van het gerechtelijk landschap zal op zich geen invloed hebben op de oprichting van de familierechtbank, maar door gelijktijdig te werken kunnen de familie- en jeugdafdelingen meteen worden geïntegreerd in de hervormde gerechtelijke structuren.

 

Teneinde een herstelwet te vermijden, moet mijn beleidscel en de administratie over enige tijd kunnen beschikken om het eens te worden over de wijzigingen die in het ontwerp moeten worden aangebracht en om amendementen op te stellen. Het is niet mijn voornemen om de familie- en jeugdrechtbank op de lange baan te schuiven, maar enkel om te waken over een zo coherent mogelijke invoering van de verschillende lopende fundamentele hervormingen van de gerechtelijke organisatie.

 

Het blijft meer dan ooit de opzet om de hervormingen, aangekondigd tijdens deze legislatuur, goed te keuren. De datum waarop de hervormingen van kracht zouden gaan, kan ik vandaag nog niet meedelen, omdat wij daarvoor het ganse luik van het beheer moeten bespreken. Wij hebben vorige week een akkoord bereikt over het gerechtelijk landschap en over de mobiliteit. Het beheer moet echter nog worden besproken. Ik wil hier zeker op korte termijn mee verder gaan.

 

Ik heb mijn administratie gevraagd de budgettaire impact van de wijzigingen te bestuderen, zowel op vlak van informatica als op vlak van personeel. Ik denk eigenlijk dat dit moet meevallen, omdat het een reorganisatie van procedures betreft. Als de reorganisatie op een verstandige manier kan worden uitgevoerd, meen ik dat de reorganisatie op een betaalbare manier kan verlopen.

 

Geef mij even tijd om ervoor te zorgen dat het een coherent verhaal wordt en dat de amendementen op het voorstel er komen. Ik heb in elk geval de vaste wil om met de familierechtbanken verder te gaan. Ik heb ook dat bericht met verbazing gelezen in La Libre Belgique. Ik weet trouwens niet vanwaar het komt, want noch mezelf noch mijn woordvoerder werden hiervoor gecontacteerd.

 

Het is mijn vaste wil om hiermee door te gaan. Ik denk dat het in ieders belang is dat dit gebeurt in coherentie met de hervormingen in justitie. We weten dat we er snel mee willen verdergaan, maar het moment van inwerkingtreding kunnen wij perfect laten samenvallen, namelijk ergens in 2014. Ondertussen behandelen wij de wettelijke bepalingen, de budgettaire aanpassingen en de informatica-aanpassingen die moeten gebeuren.

 

11.05  Christian Brotcorne (cdH): Merci, madame la ministre. Je me réjouis, d'une part, que vous confirmiez l'accord de gouvernement et ce serait dramatique qu'il en aille autrement. Mais je pense que cet accord ne prévoit pas que l'on couple le vote de la réforme sur le tribunal de la famille et de la jeunesse avec la création des arrondissements judiciaires. Je peux comprendre que l'une – la réforme des arrondissements judiciaires – et l'autre – le tribunal de la famille - ont peut-être intérêt à être menées de pair. Je vous entends dire que des amendements seront nécessaires mais c'est précisément le rôle qu'on attend du Sénat. Nous savons que lors de la deuxième lecture de ce texte, plus que probablement, des amendements seront apportés et que le texte reviendra à la Chambre. Nous n'avons pas à perdre de temps par rapport à cela.

 

L'objectif était fixé au 1er septembre 2013 pour donner le temps aux tribunaux de se retourner. On peut admettre que l'on parle de 2014, date à laquelle on fixerait l'entrée en vigueur du nouveau paysage judiciaire, mais rien n'empêche et il faudrait même que – et je vous demande madame la ministre de mettre tout votre poids dans cette affaire - à la fois le Sénat et la Chambre, si le texte nous revient, puissent voter ce texte avant la fin de la législature.

 

Si on parle d'une mise en œuvre en 2014, il faut nécessairement que l'on ait voté durant cette législature pour permettre aux acteurs de terrain de s'organiser. N'oubliez pas que certains de ceux-ci étaient déjà en train d'imaginer pouvoir anticiper sur la législation en organisant déjà, dans leur ressort et dans leurs tribunaux, ce qui pourrait être la préfiguration de ce tribunal de la famille. Je vous demande donc, madame la ministre, et j'y serai particulièrement attentif, à ce que ce travail avance. En fonction de la réponse que vous venez de donner, je ne manquerai pas de reprendre contact avec le président de la commission du Sénat en lui demandant de mettre le point à l'ordre du jour d'une de ses prochaines commissions.

 

11.06  Annemie Turtelboom, ministre: Je voudrais seulement ajouter quelque chose. Je n'ai pas fait le lien entre les votes. Je pense seulement que, pour l'entrée en vigueur, il est peut-être mieux de le faire en même temps. Mais je n'ai pas dit que je voulais que tout soit voté en même temps. La question est plus de l'ordre de l'organisation d'une grande réforme qui aura beaucoup d'implications, et de bonnes implications sur le terrain.

 

11.07  Christian Brotcorne (cdH): Beaucoup de travail a déjà été fait puisque la Chambre en a discuté pendant des mois et l'a voté!

 

11.08  Annemie Turtelboom, ministre: Oui, je le sais, mais nous avons quand même quelques remarques.

 

11.09  Christian Brotcorne (cdH): Je veux bien l'admettre.

 

11.10  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, ik begrijp dat u achter het idee staat. Ik begrijp ook dat het voorstel nog wordt geamendeerd.

 

De ongerustheid over de uitvoering is nog niet helemaal weg. Wij wachten het resultaat af.

 

11.11  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik hoop dat niet het hele debat wordt herhaald maar dat het enkel om technische amendementen en coördinatie van teksten gaat. Het zou niet te lang mogen aanslepen. De stemming in de Senaat moet op korte termijn mogelijk zijn. Er is in een uitvoeringstermijn voorzien. Voor het einde van de legislatuur zou de procedure moeten doorlopen zijn en zouden de eerste stappen van een implementatie moeten gezet zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "de creatie van federale administratieve sancties inzake het treinvervoer" (nr. 10830)

- de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "het stijgend geweld tegen personeel van het openbaar vervoer" (nr. 10853)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het nut van extra politieagenten als strafvervolging uitblijft" (nr. 10890)

12 Questions jointes de

- M. Tanguy Veys à la ministre de la Justice sur "la mise en oeuvre de sanctions administratives fédérales dans le cadre du transport ferroviaire" (n° 10830)

- M. Michel Doomst à la ministre de la Justice sur "l'augmentation de la violence contre le personnel des transports publics" (n° 10853)

- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "l'utilité de l'élargissement du nombre d'agents de police alors que les poursuites pénales posent problème" (n° 10890)

 

De voorzitter: De heer Logghe heeft zich verontschuldigd.

 

12.01  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de minister, de eerste elf maanden van 2011 werden 1 432 gevallen van agressie tegen personeel aangegeven. Dat was een sterke stijging tegenover 2010. Bij de aangifte van gevallen van agressie moet men zich wel de bedenking maken dat volgens het onderzoek van de VUB veel personeelsleden al niet meer de moeite van aangifte doen, omdat men denkt dat het toch geen zin heeft, of opziet tegen de rompslomp of vreest geviseerd te worden.

 

Uit de centrale statistische databank van het College van procureurs-generaal kan geen informatie worden opgevraagd inzake vervolging of veroordeling voor agressie tegen treinpersoneel, omdat de specifieke toepassing van die bijzondere wet niet in de nomenclatuur van de veroordelingsstatistiek voorkomt.

 

In antwoord op een mondelinge vraag van 15 februari verklaarde u in verband met de problematiek: “Aan de vele duizenden bijzondere wetten werd voor de methodologie van de veroordelingsstatistiek op basis van de frequentie en maatschappelijk belang een selectie gemaakt van een tweehonderdtal wetten. De wet van 1891 werd niet opgenomen. De wet van 1891 voorziet in de mogelijkheid dat de rechter ook personen die agressie hebben gepleegd, naast de hoofdstraf ook een verbod oplegt ten aanzien van betrokkenen om gedurende maximum vijftien dagen de stations of de treinen te betreden, zes maanden in geval van recidive”.

 

U verklaarde toen dat u uw collega van Binnenlandse Zaken zou aanspreken over de mogelijkheid tot creatie van administratieve sancties in het treinvervoer en bij de NMBS. Ik citeer u: “Zij zouden een heel sterke verbetering zijn voor de veiligheidssituaties in en rond de stations”. Ik heb mevrouw Milquet daarover ondervraagd. Zij verklaarde in de commissie dat over de creatie van federale administratieve sancties inzake treinvervoer overleg moet gebeuren en dat het zeker geen slecht idee is.

 

Intussen hebben wij ook het incident gehad met de busbegeleider van de MIVB op 7 april jongstleden. Er werd reeds een reeks maatregelen genomen. Zo zullen de taken van federale en lokale politie worden herverdeeld. De federale politie krijgt de verantwoordelijkheid over de grote treinstations en de lokale politie legt zich toe op de omgeving van de stations.

 

In het kader van uw verklaring destijds over de administratieve sancties, zou ik van u graag vernemen of er reeds overleg is geweest met uw collega van Binnenlandse Zaken over de creatie van federale administratieve sancties inzake treinvervoer. Zo ja, wat was het resultaat daarvan? Zo neen, waarom niet?

 

Werden er maatregelen genomen om de vervolging of veroordeling op basis van de wet van 25 juli 1891 op de politie der spoorwegen, die de rechter de mogelijkheid biedt voor personen die agressie gepleegd hebben, op te nemen in de centrale statistische databank van het College van procureurs-generaal? Zo ja, welke maatregelen? Zo neen, waarom niet?

 

Werden er bijkomende maatregelen genomen om de agressie op de treinen en in de stations aan te pakken? Zo ja, welke? In welke planning is voorzien? Zo neen, waarom niet?

 

12.02  Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, na het treingeweld in Brussel is het vrij voorspelbaar dat het niet de laatste daad zal zijn. In Vlaanderen en Wallonië groeit bij gebruikers en organisatoren van openbaar vervoer de vrees voor dergelijke misdaden en kleine criminaliteit op het openbaar vervoer.

 

Meer agenten zullen volgens mij niet volstaan om daaraan uiteindelijk een oplossing te bieden. U hebt aangekondigd dat u de straffen voor slagen en verwondingen en bedreigingen wil verhogen en de rechtbanken wil aanzetten om veelplegers daarvoor duchtig te straffen.

 

Hoe wil u uw engagement concreet gestalte geven? Binnen welke periode acht u een en ander haalbaar?

 

12.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, collega’s, op 9 april werden er samen met de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de minister van Binnenlandse Zaken en de Brusselse minister van Openbaar Vervoer een aantal concrete initiatieven en voorstellen naar voren gebracht met betrekking tot de versterking van de veiligheid in het openbaar vervoer in Brussel.

 

Die voorstellen worden nu voorgelegd aan de respectieve verenigingen en daarin staan er administratieve sancties. Het wetsontwerp zit momenteel in de eindfase en daarin zit een specifiek stuk met betrekking tot overlast en geweld in openbare ruimtes, zoals op het openbaar vervoer. De sancties worden verstrengd en de leeftijd wordt verlaagd tot 14 jaar. Er komen meerdere nieuwe regels.

 

Wat de justitiële bevoegdheden betreft, heb ik mijn administratie de opdracht gegeven teksten voor te bereiden die beogen de straffen voor slagen en verwondingen en bedreigingen te verzwaren.

 

In dat ontwerp zal worden voorzien in verzwarende omstandigheden wanneer de feiten worden gepleegd ten nadele van een persoon die ten dienste van de gemeenschap werkt. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het personeel van openbaarvervoermaatschappijen, penitentiaire beambten, postbodes en brandweerlieden.

 

Er moeten, mijns inziens, ook nieuwe maatregelen worden overwogen ten aanzien van de veelplegers, de draaideurcriminelen. Het opzet is ervoor te zorgen dat die individuen niet ongestraft blijven en dat het gerecht er sneller op reageert.

 

Ik zal de regering bovendien nieuwe maatregelen voorstellen ter bespoediging van de rechtspleging in de correctionele rechtbanken.

 

In afwachting dat de hervormingen van kracht worden, wordt het College van procureurs-generaal ermee belast een rondzendbrief inzake veelplegers op te stellen. Ik hoop dat het gevoel van straffeloosheid dat sommigen ervaren, zal verdwijnen door een antwoord dat beter aangepast is aan de feiten en aan de personen die ze plegen.

 

Het thans beschikbare gerechtelijke instrumentarium moet voortaan inderdaad beter worden aangewend. Ik denk hierbij aan de snelrechtprocedure, oproepen bij proces-verbaal, bemiddeling enzovoort.

 

Ik heb de directies van Penitentiaire Inrichtingen en van de justitiehuizen om voorstellen gevraagd, om beter te kunnen inspelen op personen die veroordeeld zijn voor zulke feiten. Een doeltreffend strafrecht, dat voor elke overtreding binnen een redelijke termijn het juiste, adequate en geïndividualiseerde antwoord brengt, is essentieel. De samenhang van de strafrechtelijke keten moet worden versterkt, vanaf het plegen van het delict tot de uitvoering van de straf.

 

Tevens moet een straf worden opgelegd, die daarna opnieuw kansen geeft. In de regeringsverklaring en in mijn beleidsnota wordt dat geconcretiseerd. Strafuitvoering is een prioriteit van mijn beleid. De straffen moeten meer gediversifieerd worden. Er komen nieuwe autonome straffen, onder andere: elektronisch toezicht, vermogenssanctie en probatie. Korte straffen zullen ten uitvoer gelegd worden via speciale procedures als thuisdetentie. Alle bepalingen over de strafuitvoeringsrechtbank zullen op een bepaald ogenblik ook in werking treden.

 

De strijd tegen de bevolking in de gevangenissen wordt voortgezet. De performantie van het gevangeniswezen moet worden verhoogd, door vooral de implementatie van het masterplan en het verhogen van de kwaliteit van de infrastructuur.

 

Ik heb al een aantal zaken gezegd over de informatisering van Justitie. Uit de statistische databank van het College van procureurs-generaal kan echter geen informatie worden opgevraagd over vervolgingen op basis van de wet van 1891. Evenmin kan informatie worden opgevraagd over de veroordelingen, omdat de specifieke toepassing van die bijzondere wet als aparte categorie niet in de nomenclatuur van de veroordelingstatistieken voorkomt.

 

Ik beschik niet over gegevens over het gebruik van het informaticasysteem Police-on-web. Dat behoort tot de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.

 

12.04  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de minister, ik ben blij dat in de voorliggende voorstellen ook wordt voorzien in de creatie van federale administratieve sancties inzake het treinvervoer. Dat kan een nuttig instrument zijn in de bestrijding van het geweld tegen het treinpersoneel. De cijfers zijn welbekend.

 

Ik betreur een beetje dat de gevallen uit de wet van 25 juli 1891 niet in de centrale statistische databank van het College van procureurs-generaal worden opgenomen. Ik kon uit uw antwoord ook niet afleiden dat er plannen in die richting zijn. Statistiek is één zaak, maar de aanpak van geweld is nog altijd prioritair. Ik begrijp dat men keuzes moet maken. Zo kan men ook weten in welke mate men effectief gebruikmaakt van een bepaald arsenaal aan wetten om op te treden tegen geweld. Als dat niet functioneert, of niet of onvoldoende wordt toegepast, dan moet men ook daaraan het nodige doen.

 

Ik hoop dat de door u opgesomde maatregelen hun vruchten zullen afwerpen en zichtbaar zullen zijn in de statistieken. De cijfers van 2011 zijn nooit zo hoog geweest. Ik hoop dat er eindelijk een dalende trend wordt ingezet.

 

12.05  Michel Doomst (CD&V): We voelen in alle debatten aan dat de administratieve sanctie de sleutel is om in een aantal gevallen kordaat te kunnen optreden. Hopelijk volgt de omzendbrief op korte termijn. We mogen ook niet dralen met wettelijke initiatieven om kleine criminaliteit strenger te bestraffen dan nu het geval is.

 

Het is immers voorspelbaar dat een nieuw incident al in de maak is. We moeten ons daarvoor hoeden en er concreet werk van maken, om op het terrein weerbaar te zijn ten aanzien van dergelijke zaken.

 

L’incident est clos.

Het incident is gesloten

 

De voorzitter: De overige vragen worden verschoven naar woensdag 2 mei 2012.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.32 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.32 heures.