Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

 

du

 

Mardi 27 mars 2012

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 27 maart 2012

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door de heer Siegfried Bracke.

La séance est ouverte à 14.18 heures et présidée par M. Siegfried Bracke.

 

De voorzitter: De vraag nr. 9443 van de heer Kristof Calvo is omgezet in een schriftelijke vraag. De vraag nr. 9679 van de heer Ben Weyts wordt ingetrokken. De vraag nr. 9684 van de heer Jenne De Potter wordt uitgesteld.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Ben Weyts aan de eerste minister over "de toepassing van de omzendbrief-Peeters door de federale regering" (nr. 9688)

- de heer Luk Van Biesen aan de eerste minister over "de oproepingsbrieven" (nr. 9783)

- de heer Michel Doomst aan de eerste minister over "het voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken om de oproepingsbrieven in de 6 gemeenten met een bijzonder taalstatuut in de Vlaamse Rand rond Brussel in het Nederlands en het Frans te versturen" (nr. 9816)

- de heer Rachid Madrane aan de eerste minister over "het gebruik der talen in bestuurszaken in de faciliteitengemeenten en in het bijzonder in de 6 faciliteitengemeenten van de Brusselse Rand" (nr. 10607)

01 Questions jointes de

- M. Ben Weyts au premier ministre sur "l'application de la circulaire Peeters par le gouvernement fédéral" (n° 9688)

- M. Luk Van Biesen au premier ministre sur "les convocations électorales" (n° 9783)

- M. Michel Doomst au premier ministre sur "la proposition du ministre de l'Intérieur d'envoyer les convocations électorales en néerlandais et en français dans les 6 communes à statut linguistique spécial de la périphérie flamande de Bruxelles" (n° 9816)

- M. Rachid Madrane au premier ministre sur "l'emploi des langues en matière administrative dans les communes à facilités et plus particulièrement dans les 6 communes à facilités de la périphérie bruxelloise" (n° 10607)

 

01.01  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, dank u wel. Mijn vraag handelt over de omzendbrief-Peeters. De omzendbrief-Peeters is een omzendbrief die werd uitgevaardigd door de Vlaamse regering in de jaren 90. De omzendbrief geeft een bepaalde interpretatie aan de taalwetgeving.

 

In de faciliteitengemeenten, vermits dat Vlaamse gemeenten zijn, moet de lokale overheid in het Nederlands communiceren met de burgers. Enkel indien men individueel als Franstalige verzoekt om een Franstalige kopij van het schrijven, moet de lokale overheid een Franstalige kopij bezorgen. Die vraag moet individueel telkens worden herhaald.

 

Over die interpretatie van de omzendbrief-Peeters zijn alle Vlaamse partijen het eens, allemaal. Ook de Raad van State is het daarmee eens. De Raad van State heeft zich daarover gebogen en zich daarover uitgesproken. De Raad heeft gezegd dat de omzendbrief-Peeters niet alleen wettelijk perfect in orde is maar zelfs noodzakelijk. Want bij afwezigheid van de interpretatie van de omzendbrief-Peeters zouden de faciliteitengemeenten de facto Brusselse tweetalige gemeenten zijn.

 

Het is een beetje vreemd dat, ondanks het feit dat de Raad van State zich voor deze interpretatie van de taalwetgeving heeft uitgesproken en ondanks het feit dat alle Vlaamse partijen die logica delen, de federale overheid een gans andere logica toepast. Het is namelijk zo dat de federale overheidsdiensten in het Frans communiceren met de Franstaligen in de faciliteitengemeenten. Als zij daar gewoon om vragen komen zij terecht in een bestand –- bijvoorbeeld voor belastingen, voor kinderbijslag, voor pensioenen. De Franstaligen kunnen er bij de federale overheid op rekenen om al hun documenten permanent in het Frans te krijgen. Dat is eigenlijk het tegenovergestelde van wat de omzendbrief-Peeters dicteert en dus het tegenovergestelde van wat alle Vlaamse partijen voorstaan.

 

Ik vraag u heel eenvoudig of u respect heeft voor de Vlaamse regering en de Raad van State? Zult u die logica toepassen in de federale overheid en kunt u er bijvoorbeeld voor zorgen dat de fiscus altijd, voor alle dossiers die zich in Vlaanderen situeren, het Nederlands hanteert, ook in de faciliteitengemeenten?

 

Daarnaast wil ik ook vragen respect te hebben voor de Vlamingen en de Vlaamse overheid en dus heel duidelijk minister Milquet terug te fluiten, heel duidelijk alle Franstalige partijen terug te fluiten die oproepen om die omzendbrief-Peeters te overtreden, die oproepen tot incivisme. Ik vind dat nogal getuigen van disrespect voor de Vlaamse overheid als een regeringsverantwoordelijke van de federale regering, als de fractieleider van de MR bijvoorbeeld stelt dat de omzendbrief-Peeters illegaal is en dus mag overtreden worden. Minister Milquet stelt iets in dezelfde genre. Als u respect hebt voor de Vlaamse overheid en de Vlamingen, mijnheer Di Rupo, dan roept u nu klaar en duidelijk op tot naleving van de Vlaamse regelgeving, meer vraag ik niet.

 

Ik vraag dat u uit respect voor de Vlamingen en de Vlaamse overheid iedereen zou oproepen om de Vlaamse regelgeving na te leven, ook in de faciliteitengemeenten.

 

01.02  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de eerste minister, ik stel u deze vraag in de eerste plaats als vriend, als inwoner van een faciliteitengemeente en als mandataris met meer dan 30 jaar dienst in een faciliteitengemeente, maar ook als parlementslid en lid van uw meerderheid.

 

Met het communautair akkoord dat wij hebben afgesloten, proberen wij beide taalgemeenschappen dichter blij elkaar te brengen. Het principe leeft meer en meer in de faciliteitengemeenten om de verschillende gemeenschappen dichter bij elkaar te brengen door het samen leven, samen besturen te coördineren.

 

Bij de gemeenteraadsverkiezingen doet zich reeds vijf maal na elkaar het provocatief spel voor van het versturen van de oproepingsbrieven niet conform bepaalde richtlijnen die worden gegeven of niet conform de Vlaamse decreten die door het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering werden uitgevaardigd. Het decreet is vrij eenvoudig. Alle briefwisseling van de hogere overheid met zijn inwoners moet gebeuren in het Nederlands. Als men niet in staat is het te begrijpen, kan men bij de administratie om een vertaling verzoeken.

 

Het is steeds zo dat de beide gemeenschappen worden geconfronteerd met een opstoot van communautaire koorts vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen. Dat brengt met zich mee dat vooral de extremistische partijen zich op dat ogenblik kunnen profileren.

 

In onze regio in het bijzonder zijn we al jaren slachtoffer van de agitatie van het Front des Francophones, het FDF. Zij slagen er telkenmale in om de twee gemeenschappen verder uit elkaar te drijven door de oproepingsbrieven niet conform de decreten te laten versturen. Ik wil u eraan herinneren dat de laatste keer de brieven zelfs werden verstuurd van het gemeentehuis van Sint-Lambrechts-Woluwe, een Brusselse gemeente die toevallig ook geleid wordt door de voorzitter van deze agitatiepartij, het FDF.

 

01.03  Theo Francken (N-VA): Heel juist.

 

01.04  Luk Van Biesen (Open Vld): Ik heb geen echo nodig. Ik wist niet dat er papegaaien onder ons waren.

 

In die zin was ik een beetje verwonderd dat mevrouw Milquet – weliswaar niet op de wijze zoals het in het persbericht van de FDF en de heer Damien Thiéry gesteld is – toch nog refereerde naar de oude werkwijze die door de federale regering in het verleden was uitgewerkt, maar die uiteraard komt te vervallen door het nieuwe decreet omdat Vlaanderen honderd procent bevoegd is.

 

Ik hoop dat u als premier uw regering wijst op het strikt naleven van de wetten van alle bevoegde regio’s en hier is alleen Vlaanderen decretaal bevoegd.

 

Ten tweede, u hebt de heer Maingain in de plenaire zitting terechtgewezen omdat u wilt dat de mensen dichter bij elkaar komen en niet van elkaar worden wegdreven door telkenmale die taalagitatie. Ik denk dat alles in het werk moet worden gesteld opdat de mensen in die gemeenten terug met elkaar kunnen samen leven. Dat kan gebeuren door het ordentelijk laten versturen van die oproepingsbrieven, dus in het Nederlands voor de zes faciliteitengemeenten. Dat is de enige maal dat de omzendbrief Peeters vandaag nog wordt gebruikt in de faciliteitengemeenten. Ik wil ieders aandacht daarop vestigen. Er zijn vandaag geen andere toepassingen van de omzendbrief-Peeters op het lokale vlak.

 

Het is toch niet moeilijk voor een Franstalige die al tien jaar in een Vlaamse gemeente woont om een oproepingsbrief te begrijpen, naar welke school hij moet gaan – we hebben maar twee scholen in Kraainem – naar welke nummer van stembureau hij moet gaan om zijn stem uit te brengen. Dat is het minste dat men kan verwachten. Ik denk dat dat les 1 inzake inburgering is die in alle regio’s van het land wordt gegeven: cijfertjes herkennen, plaatsen herkennen waar men moet naartoe gaan.

 

01.05  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de eerste minister, u hebt geluk, want ik denk dat het een van de meest eenvoudige vragen is, die u ooit hebt gekregen, omdat het antwoord onmiskenbaar vaststaat. Er is geen enkele minister, die naast de wettelijkheid kan fietsen.

 

Daarom formuleer ik drie vragen, voor een stuk ook bedenkingen.

 

Ten eerste, is de federale minister van Binnenlandse Zaken bevoegd voor de organisatie van de gemeente- en de provincieraadsverkiezingen in de zes faciliteitengemeenten en ook voor het taalgebruik van de oproepingsbrieven van die verkiezingen? Zo niet, zou men dan niet beter ophouden met daar uitlatingen over te doen?

 

Ten tweede, valt het in een volwassen verhouding tussen het federaal niveau en de regio’s niet aan te bevelen om de verantwoordelijkheid van elke regio, dus ook van de Vlaamse regering, te respecteren in plaats van die te ambeteren?

 

Ten derde, is de uitspraak – ik vond ze wat frivool – van de minister van Binnenlandse Zaken om, tegen de Vlaamse regelgeving in, toch tweetalige oproepingsbrieven ter verzending te overwegen, in overeenstemming met het standpunt van de regering?

 

01.06  Rachid Madrane (PS): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, à l'approche de chaque scrutin et par l'entremise de l'envoi des convocations électorales, un sujet revient inlassablement: l'emploi des langues en matière administrative dans les communes à facilités et, dans ce cas-ci, plus précisément dans les six communes à facilités de la périphérie bruxelloise.

 

Alors qu'après 540 jours de crise, huit partis ont pris leurs responsabilités en ayant réalisé un accord communautaire afin de stabiliser le pays, je ne veux pas revenir sur les déclarations des uns et des autres dans ce dossier. Je voudrais simplement, monsieur le premier ministre, que vous nous précisiez plusieurs choses.

 

De manière générale et rapide, quelle est la position du gouvernement en ce qui concerne l'emploi des langues en matière administrative dans les communes à facilités? De manière plus précise et toujours rapidement, quelle est la position du gouvernement à propos de l'emploi des langues en matière administrative dans les six communes à facilités de la périphérie bruxelloise? Enfin, pourriez-vous nous rappeler très brièvement quelle est la procédure en vigueur en cas de contentieux administratif dans les communes à facilités? À la suite de l'accord de gouvernement, quelle sera la procédure d'application pour les six communes à facilités de la périphérie bruxelloise?

 

01.07 Eerste minister Elio Di Rupo: Mijnheer de voorzitter, collega’s, er wordt verwezen naar de omzendbrieven van de Vlaamse regering. (Een parlementslid vraagt om de micro aan te zetten)

 

Voor mij is het Parlement het belangrijkste orgaan om de regering te controleren.

 

De rondzendbrieven van de Vlaamse regering zijn bedoeld voor de Vlaamse administratie en voor de bevoegdheidsniveaus die onder haar voogdij vallen.

 

Beste collega’s, u zult het met mij eens zijn dat de opstellers ervan nooit de bedoeling hadden de rondzendbrieven tot de federale overheid te richten. Ze hebben daartoe ook niet de bevoegdheid.

 

Het regeerakkoord voorziet trouwens niet in rondzendbrieven betreffende het gebruik van talen in bestuurszaken.

 

Ik ben trouwens nogal verbaasd over uw vraag. U hebt gedurende vele maanden van op de eerste rij deelgenomen aan de institutionele onderhandelingen. Ik herinner me niet dat u tijdens al die maanden vragen hebt gesteld over de toepassing van de rondzendbrieven door de federale overheid.

 

Uiteraard behoort de organisatie van de gemeente- en provincieraadsverkiezingen tot de bevoegdheid van de Gewesten.

 

En revanche, les règles sur l'emploi des langues dans les communes à facilités relèvent du législateur fédéral.

 

Iedereen kan de zaken voorstellen door enkel de gerechtelijke uitspraken aan te halen, die hem goed uitkomen en andere vervelende uitspraken dood te zwijgen.

 

Wat belangrijk is, is een oplossing te zoeken voor de situatie zoals ze is. Daarbij kan men twee houdingen aannemen. Men kan aan de kant blijven staan en wachten tot de problemen als bij wonder vanzelf opgelost raken of men kan de problemen aanpakken. Als iedereen zich ingraaft, is er geen hoop op verandering of een oplossing. Dat zorgt voor totaal immobilisme, de keuze voor het status quo.

 

Men kan echter ook creatief zijn. Ondanks hun verschillen hebben de acht partijen besloten om uit hun schelp te komen en te durven veranderen. Dat is niet enkel een slogan. In het institutioneel akkoord is erin voorzien dat de algemene vergadering van de Raad van State bevoegd is voor geschillen betreffende de zes faciliteitengemeenten.

 

L'assemblée générale du Conseil d'État décide, bien entendu, en toute indépendance. C'est là un élément essentiel du nouveau dispositif.

 

Dat is de keuze van de regering en van de acht partijen die een akkoord hebben gesloten over de zesde staatshervorming en BHV.

 

01.08  Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de eerste minister, uw antwoord verbaast en ontgoochelt mij. Ik ben verbaasd dat u begint over zaken die wij wel of niet zouden hebben besproken achter de schermen van de regeringsonderhandelingen. Wat u zegt, is trouwens fout. Ik betreur in elk geval dat u die zaken aanhaalt, maar dit terzijde.

 

Ik had u als tegengewicht gevraagd minister Milquet te zeggen dat de Vlaamse regelgeving door iedereen moet worden nageleefd, een oproep dus tot naleving van de omzendbrief-Peeters. Dat zou pas getuigen van respect voor de Vlaamse overheid. U doet dat niet, u vertikt dat.

 

Ik vraag dat de federale overheid de logica van de omzendbrief-Peeters zou toepassen, niet de omzendbrief zelf natuurlijk. De logica zegt dat de federale overheid, net als de Vlaamse overheid in de faciliteitengemeenten enkel in het Nederlands met de burgers communiceert. U beantwoordt mijn oproep echter niet.

 

U hebt het over “communautaire pacificatie.” Welnu, als deze zaak één ding heeft bewezen, is het dat wij nog ver staan van communautaire pacificatie. Integendeel, mevrouw Milquet en de heer Bacquelaine zijn al aan het ageren tegen de omzendbrief-Peeters, tegen de Vlaamse overheid, tegen de Vlaamse regelgeving. U staat mijlenver van communautaire pacificatie. Uw akkoorden zorgen niet voor minder maar voor meer communautaire heibel.

 

De Nederlandstalige rechtbank van de Raad van State wordt opzijgeschoven, want die heeft zich immers uitgesproken voor de rondzendbrief-Peeters. U vervangt ze nu door een tweetalige kamer van de Raad van State, in de hoop dat die – zoals de Franstaligen vragen – de omzendbrief-Peeters zal vernietigen. Kortom, ook daar: meer communautaire heibel in plaats van minder.

 

Ik kom tot mijn besluit. De Vlamingen mogen uw belastingen betalen, de Vlaamse regering mag uw facturen betalen, maar verder krijgen zij de middelvinger van de Franstaligen. Ik vraag gewoon dat u uit respect voor de Vlaamse overheid zou zeggen “Respecteer de Vlaamse regelgeving, respecteer de Vlaamse omzendbrief.” Meer vragen wij niet, maar u vertikt het.

 

Heren Doomst en Van Biesen, ik hoop dat u heel tevreden zult zijn met dit antwoord, dat niets zegt, maar dat integendeel toelaat dat minister Milquet en de MR van de heer Bacquelaine blijven ageren tegen de omzendbrief-Peeters en tegen de Vlaamse regelgeving.

 

01.09  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, het zal de heer Weyts verbazen, maar uw antwoord was volgens mij wel vrij duidelijk.

 

Mijnheer de eerste minister, u hebt geantwoord dat het communautair akkoord geen wijziging met zich meebrengt betreffende de bestaande taalwetgeving. Dat hebt u duidelijk gezegd.

 

U hebt ook gezegd dat er andere voorstellen waren en wij hebben dat ook kunnen lezen. Het plan-De Wever wou de omzendbrief-Peeters afschaffen of verminderen. U zegt dat u dat in het communautair akkoord niet doet en dat u de taalwetgeving behoudt zoals die bestaat.

 

Het plan-De Wever als dusdanig is – gelukkig – op dat vlak van tafel geveegd bij de onderhandelingen. U bevestigt op dat vlak dus heel duidelijk het standpunt dat de convocaties uitsluitend in het Nederlands zullen worden verstuurd. Dat is wat een goed verstaander uit uw antwoord kan afleiden.

 

01.10  Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, ik blijf de indruk hebben dat wij hier aan het discussiëren zijn over of Nieuwjaar op 1 januari valt of niet. Wij zijn hier aan het discussiëren over iets waarover niet te discussiëren valt.

 

Die omzendbrief-Peeters blijft overeind. Wie bij de onderhandelingen betrokken was, weet wie heeft geprobeerd om wijzigingen aan te brengen aan die omzendbrief. Dat was niet onze partij, maar er zijn partijen, die nu vragen stellen, die bereid waren om de omzendbrief-Peeters in vraag te stellen.

 

Ik vind dat respect het sleutelwoord is dat hangt aan het communautair akkoord dat nu is gesloten en dat een deel zal uitmaken van de pacificatie waarnaar wij de komende maanden moeten streven.

 

Ik hoop dus dat hiermee duidelijk is gesteld dat er over de omzendbrief-Peeters geen vragen kunnen worden gesteld door de federale regering. Ik ben er zeker van dat de Raad van State geen kiekenkot is, maar een gezelschap dat op een deftige wijze een oordeel zal vellen over de wettelijkheid. Ik ben er zeker van dat er daarover ook daar geen onduidelijkheid zal zijn.

 

01.11  Rachid Madrane (PS): Monsieur le président, je voudrais tout d'abord remercier le premier ministre pour la concision, la clarté et l'exhaustivité de sa réponse.

 

Nous le savons tous, chers collègues – M. Weyts ferait bien d'écouter –, il est évident que pour résoudre cette problématique lancinante, il a fallu sortir des incantations et des dogmes. Il a fallu être capable de dépasser ses propres intérêts partisans et trouver une réponse créative. Monsieur Weyts, vous le savez pertinemment!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de M. Olivier Destrebecq au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les primes syndicales" (n° 9901)

02 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de vakbondspremies" (nr. 9901)

 

02.01  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le premier ministre, suivant un accord obtenu au terme d'un processus de concertation sociale, la majorité des employeurs - il existe certaines exceptions - doivent verser une prime syndicale à leurs travailleurs syndiqués. L'État n'échappe pas à l'application de cette règle puisque, chaque année, il doit verser cette prime à ses fonctionnaires syndiqués. En 2005, cela correspondait à un montant de 17 372 752,28 euros pour un peu plus de 380 000 personnes. J'aimerais donc obtenir les données pour 2011.

 

Comme l'accord date de plusieurs années, j'aimerais connaître votre opinion quant à la possibilité de renégocier ce paiement des primes avec les partenaires sociaux. Nous vivons des temps de restrictions budgétaires. À mon modeste niveau de membre de la commission des Finances, je sais que cette question n'est pas simple. Tout le monde doit se serrer les coudes, mais aussi la ceinture - y compris les entreprises et les syndicats. Il n'y a pas de raison qu'ils soient tenus à l'écart de ce processus général.

 

En outre, je comprends assez mal le fondement du système. Actuellement, l'État verse aux travailleurs la prime qui leur permet de contester l'action du gouvernement. Loin de moi l'idée de vouloir museler le droit de grève ou de remettre en question le principe de la concertation, mais j'estime simplement qu'il s'agit là d'une confusion des genres et je dirais même, à mon humble estime, d'une confusion peu saine sur le plan de la lisibilité de l'action syndicale. Si les syndicats souhaitent payer une indemnité à leurs affiliés, libre à eux de le faire sur leurs propres deniers. Une réforme en la matière s'impose donc en cette période de rigueur financière. J'attends de vous, monsieur le premier ministre, que vous me donniez votre avis afin de savoir si, à tout le moins, ce débat peut commencer et si l'on peut dépasser ce système.

 

02.02  Elio Di Rupo, premier ministre: Monsieur le président, chers collègues, je voudrais d'abord rassurer M. Destrebecq. Dans notre plan d'assainissement, il aura constaté que personne n'a échappé à nos mesures d'économies ou, si certains en ont réchappé, ils ne doivent pas être très nombreux. Tant les mutuelles que les organisations syndicales entrent en ligne de compte pour des réductions de moyens financiers.

 

Pour ce qui concerne les primes syndicales, dans le secteur public, c'est la loi du 1er septembre 1980 qui régit le financement des primes syndicales aux agents syndiqués de la fonction publique. La prime syndicale est une compensation de l'État aux agents de la cotisation qu'ils payent à leur organisation syndicale, quand celle-ci est représentative.

 

Le montant que vous citez correspond en effet au montant des contributions qui ont été payées en 2005 par différents organismes au Fonds des primes syndicales. Pour 2011, le montant de ces contributions s'élève à environ 21 millions. Une partie est perçue par l'ONSSAPL et l'autre directement par le SPF Chancellerie. En effet, le Fonds des primes syndicales a été supprimé par la loi-programme du 11 juillet 2005.

 

La réforme que vous appelez de vos vœux ne figure pas dans l'accord de gouvernement. Le financement par les pouvoirs publics des primes syndicales est conforme au modèle belge qui s'inscrit dans les rapports sociaux et dans le cadre d'une concertation sociale organisée. Le gouvernement a été amené récemment à adopter des réformes socioéconomiques difficiles et douloureuses, bien qu'absolument nécessaires au regard d'impératifs budgétaires.

 

Dans cette période de difficultés, que nous sommes en train de franchir avec succès, notre modèle de concertation sociale constitue une valeur ajoutée pour notre pays, valeur que nous comptons préserver dans le cadre de l'activité de la majorité actuelle. Pour résumer, ce n'est pas dans l'accord de gouvernement, et je suis un des grands gardiens de cet accord.

 

02.03  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le premier ministre, je vous remercie pour votre réponse. Elle a le mérite d'être claire.

 

Vous l'avez répété deux fois et j'ai donc entendu que ce n'était pas dans l'accord de gouvernement: cela signifie donc "pas touche!". Nous sommes dans la même majorité et je ne peux donc qu'être à vos côtés pour franchir avec succès les différentes barrières qui jalonnent notre chemin.

 

Quant aux concertations sociales, le point est peut-être inscrit dans l'accord de gouvernement. Si on peut accepter le droit de grève, j'espère que nous veillerons ensemble au droit du travail. Cela me semble évident, même si depuis quelque temps, on a tendance à l'oublier.

 

En revanche, vous parlez des 21 millions de 2011. C'est notamment une somme dont notre ministre de la Justice aurait besoin, par exemple pour la loi Salduz. C'est un exemple parmi tant d'autres.

 

Mais, je le répète, d'une part, j'ai bien compris que ce n'était pas dans l'accord de gouvernement et donc qu'on n'en parlait pas. D'autre part, vous pouvez néanmoins compter sur nous pour faire avancer les choses dans le bon sens.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Bercy Slegers aan de eerste minister over "het creëren en toekennen van een officiële titel als 'martelaarsstad' aan de getroffen steden tijdens de Eerste Wereldoorlog" (nr. 10087)

03 Question de Mme Bercy Slegers au premier ministre sur "la création et l'attribution du titre officiel de 'ville martyre' aux villes touchées pendant la Première Guerre mondiale" (n° 10087)

 

03.01  Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de eerste minister, veel steden in Wallonië en in Vlaanderen gebruiken de term martelaarsstad, omdat zij en haar bevolking extreem te lijden hadden onder de Duitse inval in België in augustus 1914, tijdens de bezetting, of door de gebeurtenissen aan het front. Een officiële lijst van martelaarssteden bestaat bij mijn weten niet. In de literatuur komen echter wel enkele steden terug: Aarschot, Andenne, Dendermonde, Diksmuide, Dinant, Ieper, Leuven, Nieuwpoort, Mesen, Sambreville en Visé, waarvoor de term martelaarsstad wordt gehanteerd.

 

De titel werd ook niet door de overheid toegekend, maar was veeleer een term die tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gebruikt door de internationale pers wanneer zij verslag uitbracht over de gebrandschatte steden. Kort na de oorlog werden wel sommige ‘villes martyres’ gedecoreerd. Zo verkreeg onder meer Ieper het Franse Croix de Guerre en het Britse Military Cross en figureren die beide eretekens sindsdien in het Ieperse stadswapen. Maar een echte titel of statuut is martelaarsstad dus niet.

 

Bij de herdenking van 100 jaar Groote Oorlog zou het verlenen van een officiële titel als martelaarsstad aan de toeristen uit binnen- en buitenland duidelijk kunnen maken wat de Eerste Wereldoorlog heeft betekend, niet alleen voor de frontstreek in de West-Vlaamse Westhoek, maar ook voor de verschillende steden en de bevolking in die steden en de verschillende provincies van ons land.

 

Bestaat er een plan, met het oog op de nakende herdenking van 100 jaar Groote Oorlog, een officiële titel martelaarsstad toe te kennen aan de steden die zwaar te lijden hadden tijdens de oorlog?

 

Indien de plannen bestaan, aan welke criteria moet een stad voldoen?

 

Indien de plannen niet bestaan, zou u willen overwegen in het kader hiervan de commissaris-generaal of de federaal coördinator van de herdenkingen in verband met de Eerste Wereldoorlog, een concreet voorstel hiertoe te laten uitwerken?

 

03.02 Eerste minister Elio Di Rupo: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de federale regering wil actief deelnemen aan de herdenking van de 100ste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog. De Ministerraad heeft op 4 november 2011 beslist om een federaal meerjarenprogramma 2013-2018 op touw te zetten. Het herdenkingsprogramma zal aan drie thema’s worden gewijd: een collectieve nagedachtenis; vredesinspanningen en solidariteit en partnerschap. Het programma wordt opgesteld in nauwe samenwerking met de deelstaten en in dialoog met de andere betrokken landen, met name onze Europese buurlanden, alsook Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en anderen.

 

Overeenkomstig de beslissing van de Ministerraad van 23 maart 2012 kan ik u bevestigen dat de heer Paul Breyne als commissaris-generaal van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog wordt aangesteld en de heer Jean-Arthur Regibeau als adjunct-commissaris-generaal. Zij zullen respectievelijk het voorzitterschap en het vicevoorzitterschap van het organisatiecomité waarnemen. Daarmee zal het federaal niveau zijn acties en zijn coördinerende rol kunnen versterken.

 

Op het ogenblik bestaat er echter geen project voor de toekenning van een officiële titel van martelaarsstad. Ik zal uw voorstel in elk geval aan de commissaris-generaal en aan de adjunct commissaris-generaal doorgeven met de vraag de haalbaarheid ervan en die van andere initiatieven te onderzoeken.

 

Het beste zou zijn enkele weken of maanden te wachten op hun antwoorden op uw zeer interessante voorstel.

 

03.03  Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de eerste minister, het is inderdaad van groot belang dat de federale overheid een rol speelt in die bewustmaking bij de burgers en vooral bij de jongeren over wat er honderd jaar geleden is gebeurd en een rol speelt in die herdenking van 2014 tot 2018.

 

Ik weet dat het federaal meerjarenprogramma bestaat en ik kijk uit naar de eerste actie op dat vlak.

 

Ik ben zeer blij dat u dit voorstel in overweging wilt nemen en aan de heer Breyne wilt vragen om dat verder uit te werken.

 

03.04 Eerste minister Elio Di Rupo: De pedagogische aspecten van de herdenking zijn zeer belangrijk.

 

Uw voorstel is een goed idee, maar ik wil wachten op het antwoord van de heer Paul Breyne en de heer Jean-Arthur Regibeau. Misschien kunnen wij hierover nog een keer van gedachten wisselen binnen enkele maanden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Theo Francken aan de eerste minister over "de opvolging van koning Albert door prins Filip" (nr. 10617)

04 Question de M. Theo Francken au premier ministre sur "la succession du roi Albert par le prince Philippe" (n° 10617)

 

04.01  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de eerste minister, ik had u liever een andere vraag gesteld vandaag, meer bepaald een vraag over uw partijgenote, mevrouw Saïdi, senatrice van de PS. Het was een vraag over de sabotage van een uitwijzing door uw partijgenote.

 

Daar had ik graag een vraag over verteld, maar u geeft niet thuis. Ik kreeg gisterenavond rond 20 u 00 een mail van de commissiesecretaris, in alle objectiviteit, die zegt dat de heer Di Rupo verkiest om die vraag door te geven aan en niet mevrouw De Block, die bevoegd is voor immigratie en uitwijzingsbeleid, maar aan mevrouw Milquet, want zij is bevoegd voor politie. Onbegrijpelijk.

 

De maskers vallen af. Mijnheer de premier, volgens mij wenst, kunt of wilt u niet antwoorden, maar vooral durft u niet antwoorden. U bent de hoeder van het regeerakkoord.

 

Ik stel u één vraag en dat is een vraag die niet mevrouw Milquet moet beantwoorden, maar u. Staat de voltallige regering nog achter het regeerakkoord over de uitwijzingen en verwijderingen. Dat is een zeer delicate oefening. Dat is mijn vraag.

 

04.02  Rachid Madrane (PS): Monsieur le président, il me semble qu'un Règlement est d'application. Normalement, on pose les questions qui figurent à l'agenda. En l'occurrence, j'ai l'impression que ce n'est pas le cas! Ne s'agissait-il pas d'une question sur la monarchie?

 

04.03  Theo Francken (N-VA): De heer Di Rupo durft niet antwoorden.

 

04.04  Rachid Madrane (PS): Ici, on sort de l'ordre du jour!

 

04.05  Theo Francken (N-VA): Ik sta niet alleen met mijn vraag!

 

04.06  Rachid Madrane (PS): Monsieur Francken, vous n'avez pas à inventer un nouveau Règlement! Il y a un Règlement et on l'applique!

 

De voorzitter: Mijnheer Francken, u hebt uw punt gemaakt, denk ik.

 

04.07  Theo Francken (N-VA): Ja, maar ik laat het hier niet bij. Hebt u de heer Somers gehoord? Ze verwachten een signaal van de regering. Wat zegt hij? “Ik wil niet antwoorden.” Dat is wat er gebeurd is.

 

Neem afstand van de senatrice! Neem afstand, mijnheer de premier! Neem afstand van de senatrice. Dat wilt u niet? Waarom? Als u afstand neemt dan krijgt u de linkse, en uw eigen partij tegen. Als u geen afstand neemt dan krijgt u de VLD tegen. Dat is wat er aan de hand is.

 

04.08  Rachid Madrane (PS): Ce qui se passe est profondément scandaleux!

 

04.09  Theo Francken (N-VA): Ik laat het er niet bij. Ik zal u donderdag ondervragen, mijnheer de premier. En mevrouw Milquet is weg. U zult moeten antwoorden.

 

04.10  Rachid Madrane (PS): Vous faites du show!

 

04.11  Theo Francken (N-VA): Show? Dat heb ik van u geleerd!

 

De voorzitter: Mijnheer Francken, ik vraag u om over te gaan tot uw vraag zoals op de agenda staat. Mijnheer Madrane, wij waren bezig met de orde aan de dag te stellen.

 

04.12  Theo Francken (N-VA): Zoals met de vertaling van de gezinsherenigingamendementen. Dat is het Reglement zeker?

 

De voorzitter: Mijnheer Francken, u hebt het woord voor uw vraag.

 

04.13  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de premier, ik zou u graag een aantal zaken vragen over de potentiële opvolging van koning Albert. Over de rest zal ik u donderdag wel ondervragen.

 

Ik heb, zoals u, vernomen dat ten laatste op 21 juli 2013 de koning zijn functie als staatshoofd zou willen overdragen aan prins Filip. Op grond van artikel 106 van de Grondwet is daarvoor de ministeriële medeondertekening vereist. Het aftreden van de koning is immers een handeling die mogelijks politieke gevolgen kan hebben.

 

Dat is ook duidelijk. Men stelde immers: prins Filip zal koning Albert opvolgen als de N-VA niet te veel wint bij de gemeenteraadsverkiezingen. Als de N-VA te veel wint bij de gemeenteraadsverkiezingen, zou men eens goed bekijken of men dat wel zou doen. We kunnen daar veel veronderstellingen over maken maar dat zullen we op 14 oktober rond zes uur ’s avonds wel zien.

 

Bovendien is er het precedent met Leopold III waar de regering heeft gezorgd voor medeondertekening. Ik weet dat professor Christian Behrens – briljante jongeman, even oud als ikzelf, van het jaar 78 en heel PS-gezind – het niet eens is met de stelling dat de regering het ontslag van de koning moet medeondertekenen. De meeste constitutionalisten zijn op basis van artikel 106 van de Grondwet die mening wel toegedaan.

 

Vermits de regering het ontslag van de koning moet medeondertekenen, bent u als premier heel sterk betrokken partij. Ik zou u dan ook een aantal vragen willen stellen.

 

Ten eerste, kunt u mij een overzicht geven van het scenario? Wordt het scenario voorbereid in de schoot van de regering in de confidentiële gesprekken met de koning? Wie is hiermee bezig?

 

Zal de regering het ontslag medeondertekenen zoals eerder gebeurde bij het ontslag van Leopold III?

 

Op welke wijze zal het Parlement zijn recht op democratische controle van deze medeondertekening kunnen uitoefenen? Zal het Parlement in de gelegenheid zijn om hierover vragen te stellen en eventueel te debatteren?

 

Ten slotte, nog twee bijkomende vragen, mijnheer de eerste minister: welke regeling zal er worden getroffen met betrekking tot de dotatie, het pensioen van koning Albert en koningin Paola? U weet dat dit op zich ook een unicum zal zijn in de Belgische geschiedenis. Dat er een soort pensioenregeling zal moeten getroffen worden voor de koning die aftreedt en op pensioen gaat?

 

In uw regeeerakkoord – en u zei zo juist dat u een hoeder zou zijn van het regeerakkoord – staat dat bij de volgende koning alleen nog maar de troonopvolger een dotatie kan krijgen, naast een aantal anderen. De huidige situatie, de zonen en dochters van – in casu prins Laurent en prinses Astrid – zou niet meer bestaan. Als prins Filip koning wordt, wordt de troonopvolger prinses Elisabeth. Zij is in februari 11 jaar geworden, als ik mij niet vergis. Volgens het regeerakkoord zou zijn een dotatie krijgen. Het oordeel van onze partij is dat zij geen dotatie kan krijgen tot zij meerderjarig is. Wat is het standpunt van de regering over de dotatie aan prinses Elisabeth zodra zij troonopvolgster wordt?

 

04.14 Eerste minister Elio Di Rupo: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, wat de pensioenen betreft, zal ik mijn administratie vragen u het antwoord op te sturen.

 

Over de opvolging van koning Albert heb ik reeds de schriftelijke vraag nr. 5-4614 van senator Bert Anciaux beantwoord. Ik kan u dus hetzelfde antwoord geven. De regels voor de troonopvolging worden bepaald in artikel 85 van de Grondwet.

 

Voor de rest beschik ik over geen enkel element om mij over de in de pers gepubliceerde informatie uit te drukken.

 

04.15  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de premier, mijn vraag is heel duidelijk. Zal de regering het ontslag van de koning mede ondertekenen? Ik verwijs naar artikel 106 van de Grondwet, terwijl u naar artikel 85 van de Grondwet verwijst.

 

Bent u de stelling genegen van de meeste constitutionalisten in ons land, en dus niet de stelling van Christian Behrens, dat de regering het ontslag van koning Albert mee zal moeten ondertekenen? Als dat het geval is, dan bent u zeer betrokken partij en dan is het belangrijk dat dit goed voorbereid wordt.

 

Tot slot heb ik ook een vraag over de dotatie aan prinses Elisabeth. Zal zij een dotatie krijgen of zal zij geen dotatie krijgen? Zolang zij minderjarig is, vinden wij dat zij geen dotatie krijgt, maar wel van zodra zij meerderjarig is, als het van ons afhangt. Zij krijgt dan ook een regent die het koninkrijk zal besturen of die alleszins de monarchale functies zal waarnemen. Zij krijgt ook een voogd. Daarom vraag ik heel duidelijk hoe het zit met heel het verhaal rond prinses Elisabeth.

 

04.16 Eerste minister Elio Di Rupo: Mijnheer Francken, ik kan u alleen zeggen dat het niet op de agenda staat. Voorts kan ik u antwoorden over de pensioenen. Voor de rest heb ik al geantwoord.

 

04.17  Theo Francken (N-VA): Welke pensioenen?

 

04.18 Eerste minister Elio Di Rupo: De pensioenen van de koninklijke familie. U hebt daarover een vraag ingediend.

 

04.19  Theo Francken (N-VA): Dat is uniek. Dat is nog nooit gebeurd. Het pensioen van koning Albert, daar bestaan geen regels over. Daarover is nooit iets gezegd, noch geschreven. Er bestaan geen wetten over. Het pensioen van een koning is uniek, want er werd nog nooit een pensioen aan een koning uitgereikt.

 

(…): Entendons la réponse du ministre!

 

04.20  Ben Weyts (N-VA): Hij stuurt alle vragen door. Dat doet hij ook met deze tweede vraag. Is dat volgens het Reglement? Wij stellen vragen, hij antwoordt: dát zegt het Reglement.

 

(Brouhaha)

 

04.21  Rachid Madrane (PS): Vous inscrivez des questions à l'agenda et vous en posez d'autres!

 

De voorzitter: (…)

 

04.22  Laurent Devin (PS): (…)

 

04.23  Rachid Madrane (PS): C'est vous le président!

 

De voorzitter: Je le sais bien, mijnheer Madrane, maar ik ben niet van plan de mensen hier uit hun bank te sleuren om hun het zwijgen op te leggen. Voor alle duidelijkheid wil ik beleefd vragen…

 

04.24  Rachid Madrane (PS): (…)

 

De voorzitter: U houdt niet op?

 

04.25  Rachid Madrane (PS): (…)

 

De voorzitter: Dat is het voorrecht van de voorzitter. Mijnheer de eerste minister?

 

04.26  Rachid Madrane (PS): (…)

 

De voorzitter: U onderbreekt nu zelfs uw eigen eerste minister.

 

04.27 Eerste minister Elio Di Rupo: Ik wil nog enkele woorden zeggen over de Civiele Lijst en de koninklijke dotaties. Zij behoren tot de bevoegdheid van de minister van Financiën. Vragen daarover kunt u zeker aan hem richten.

 

04.28  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de eerste minister, ook dat betwist ik ten zeerste. Volgens mijn interpretatie is alles wat de koninklijke familie aanbelangt een zaak van de eerste minister. Dat is in de parlementaire geschiedenis altijd zo geweest. Ik hoef van de regering, en bij uitstek van de eerste minister…

 

Het ontslag van een koning is in de Belgische geschiedenis een unicum sinds Leopold III. Het wordt medeondertekend door de eerste minister. Ik ondervraag u, als eerste minister, dus over hoe het zal gebeuren. Ik ondervraag u ook over de dotaties. Het is niet aan de minister van Financiën daarop te antwoorden. De eerste minister bestiert en beantwoordt in het Parlement alles in verband met de monarchie. Dat is niet enkel zo nu een PS’er eerste minister is; dat was ook zo in de vorige legislatuur en in de legislaturen daarvoor. Alles over de koning en de monarchie wordt beantwoord door de eerste minister. Aan wie moet ik het anders vragen?

 

Ik wil ook graag een antwoord van de voorzitter. Aan wie moet men vragen stellen over de monarchie?

 

Ik heb nog een andere vraag ingediend over de monarchie…

 

(…): (…)

 

04.29  Theo Francken (N-VA): De heer Vanackere zal ze beantwoorden? Normaal is het de eerste minister die antwoordt over de koninklijke familie. Het is altijd de eerste minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer de eerste minister, wij zijn aan het eind gekomen van de vragen aan u. Tenzij ik iets over het hoofd heb gezien?

 

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 15.06 uur tot 15.11 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 15.06 heures à 15.11 heures.

 

05 Question de M. Laurent Devin au secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, adjoint au ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "la rationalisation sur l'utilisation des TIC au sein des services publics fédéraux" (n° 9392)

05 Vraag van de heer Laurent Devin aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "het plan voor de invoering van ICT-pooling bij de federale overheid" (nr. 9392)

 

05.01  Laurent Devin (PS): Monsieur le secrétaire d'État, j'ai récemment lu dans la presse qu'un plan visant à faire des économies de près de 15 millions d'euros sur l'utilisation des nouvelles technologies au sein des différents services publics fédéraux et services publics de programmation, était à l'étude.

 

Le plan contient sept champs d'action avec comme objectif principal la réduction significative des coûts par la mutualisation des frais, la création de synergies et le regroupement des achats. Les sept projets sont la mise en commun des systèmes de messageries électroniques; des services d'archivage et de documentation électroniques; des systèmes et des contrats de téléphonie - sur base de la technologie IP (via Internet); des sites web. Ainsi que la rationalisation des réseaux de connexions; celle des serveurs informatiques et l'organisation d'achats groupés via le lancement d'appels d'offres communs à plusieurs services.

 

Ce plan est encore à l'étude mais pourrait voir le jour cette année. Sur la base de ces informations récoltées dans la presse, pouvez-vous répondre à mes questions, monsieur le secrétaire d'État? Quels sont les montants alloués à la mise en place de ce plan? Quand ce plan sera-t-il finalisé? Avez-vous déjà une idée du timing? Une fois ce plan opérationnel, par quel(s) service(s) pensez-vous débuter? J'imagine que cette rationalisation des coûts aura un impact sur la manière de travailler au sein des services publics, pouvez-vous nous expliquer dans quelle mesure?

 

05.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Devin, on part du principe que ce plan peut être exécuté dans le respect des budgets existants. Ce point doit toutefois encore être confirmé.

 

Le plan sera exécuté durant la période 2012-2014. Les présidents des services publics fédéraux et des services publics de programmation ont demandé de commencer par les services suivants: environnement de portails communs, mails, téléphonie commune basée sur la technologie IP et ICT Procurement. Un phasage est également prévu au niveau des administrations qui seront concernées par la mise en commun.

 

L'impact minimal sur le mode de travail au sein des services publics sera limité. L'utilisateur final au sein d'une administration continuera, par exemple, à utiliser le mail, le téléphone ou le portail de la même façon. Dans certains cas, comme pour les marchés publics, cela entraînera un allègement de la charge de travail du fait de la mutualisation des efforts. Ce qui changera, c'est la manière dont les services seront offerts au sein des administrations.

 

05.03  Laurent Devin (PS): J'aimerais savoir en quoi on gagne 15 millions d'euros. Vous dites que cela figure dans le budget. J'imagine que c'est un gain qui sera constaté année après année avec la rationalisation.

 

À la fin de votre réponse, vous avez dit: "C'est un gain par rapport aux…"

 

05.04  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: (…) les services sont offerts au sein de l'administration.

 

05.05  Laurent Devin (PS): Qu'entendez-vous par là?

 

05.06  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Premièrement, il n'y a pas d'investissement. En principe, nous allons utiliser les budgets existants. Les effets positifs se vérifieront pendant la période 2012-2014.

 

05.07  Laurent Devin (PS): Mais j'essaie de comprendre votre dernière phrase à propos des services.

 

05.08  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Quand on achète en commun, les prix vont en principe diminuer. Cela ne changera rien aux procédures.

 

05.09  Laurent Devin (PS): Il s'agit d'une économie d'échelle…

 

05.10  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Oui, l'achat en commun modifiera notre méthode de travail.

 

05.11  Laurent Devin (PS): Je vous remercie de votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Bernard Clerfayt au secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, adjoint au ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les conséquences de l'arrêt du 24 janvier 2012 du Conseil d'État relatif aux exigences linguistiques pour les agents des services locaux bruxellois" (n° 9890)

06 Vraag van de heer Bernard Clerfayt aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de gevolgen van het arrest van 24 januari 2012 van de Raad van State betreffende de taalvereisten voor de ambtenaren van de plaatselijke diensten in Brussel" (nr. 9890)

 

06.01  Bernard Clerfayt (FDF): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la bonne application des lois linguistiques est essentielle à la bonne gouvernance des services publics locaux en Région bruxelloise. C'est dans cet esprit que je vous interroge puisque pour la seconde fois en trois ans, la commune de Schaerbeek a obtenu l'annulation de l'arrêté royal fixant les conditions de délivrance des certificats de connaissance linguistique prévus à l'article 53 des lois sur l'emploi des langues en matière administrative.

 

En l'espèce, le Conseil d'État a estimé que l'article 9, § 1er de l'arrêté royal du 8 mars 2001 modifié en 2004 et 2009 n'est pas justifié en ce qu'il exige d'un supérieur hiérarchique en contact avec le public, du fait de remplacer occasionnellement un de ses subordonnés, un degré supérieur de connaissance de la deuxième langue.

 

En effet, le Conseil d'État a considéré que la qualité de supérieur hiérarchique est liée au pouvoir dont dispose son titulaire à l'égard de ses subordonnés et donc aux relations internes au sein du service et non à la nature des rapports que la fonction en cause suppose avec les administrés et le type de services que ceux-ci sont en droit d'attendre.

 

Le Conseil d'État estime ainsi qu'on ne peut exiger une connaissance plus approfondie de la seconde langue en fonction du fait que l'on est le supérieur hiérarchique d'autres agents. Le Conseil d'État estime que la notion de supérieur hiérarchique ne permet pas avec certitude d'identifier les personnes exerçant des fonctions dont la nature exige une connaissance plus approfondie de la seconde langue nationale.

 

En cela, le Conseil d'État fait d'ailleurs référence à son arrêt précédent n° 190241 du 5 février 2009 par lequel il avait considéré qu'en imposant une connaissance linguistique supplémentaire liée au niveau de la fonction ou de l'emploi, l'arrêté royal violait l'article 30 de la Constitution qui réserve au législateur le droit de fixer des restrictions en matière d'emploi des langues.

 

Le Conseil d'État rappelle ainsi l'interprétation restrictive que doivent nécessairement recevoir les lois linguistiques.

 

Les exigences de bilinguisme au niveau local bruxellois sont donc considérées, une fois encore, comme excessives. Il faut donc repenser la réforme des examens de manière pragmatique dans le sens d'un bilinguisme des services, c'est en tout cas politiquement ce vers quoi on devrait s'orienter pour éviter toute future insécurité juridique.

 

Sur le plan strictement juridique d'ailleurs, l'annulation du Conseil d'État ne porte que sur l'article 6 de l'arrêté royal et sur ce seul article 6. Les nominations et promotions qui seraient justifiées sur la base d'autres dispositions de l'arrêté royal peuvent donc continuer à intervenir: la fonction publique locale bruxelloise n'est donc nullement paralysée.

 

Enfin, à cet égard, il m'est revenu que le Selor avait décidé par un simple message sur son site internet de ne plus organiser d'épreuves linguistiques prévues sur base de l'article annulé. C'est une manière de prendre en otage le fonctionnement des administrations locales bruxelloises.

 

En réalité, sans toucher à la distinction faite par la loi entre la nécessité d'une connaissance suffisante et d'une connaissance élémentaire orale de la seconde langue dans le chef de certains agents communaux, le Conseil d'État a simplement annulé le critère suivant lequel certains agents devaient justifier de la connaissance suffisante ou de la connaissance élémentaire pour leur engagement.

 

Cela n'empêche évidemment pas le Selor de continuer à organiser des épreuves permettant de vérifier quel est le degré de connaissance oral de la seconde langue des candidats à une fonction qui les mettrait en contact avec le public. Il reste de la seule responsabilité du pouvoir local, sous le contrôle de son autorité de tutelle, d'apprécier si le niveau de connaissance tel que testé par le Selor permet de justifier l'affectation d'un candidat à tel ou tel emploi.

 

Rien n'empêche donc techniquement, à mon sens, le Selor de poursuivre l'organisation des examens tels qu'ils existaient.

 

En conséquence, monsieur le secrétaire d'État, j'ai quatre questions à vous poser.

 

Je voudrais savoir quelles sont les conséquences juridiques tirées de cet arrêt en termes de nomination et de promotion au niveau de la fonction publique locale?

 

Comment comptez-vous concilier les conséquences de cet arrêt avec le principe de continuité du service public?

 

Partagez-vous la position prise d'initiative par le Selor d'interrompre l'organisation des examens ou s'agit-il en l'espèce d'une instruction de vos services à l'égard du Selor?

 

Enfin, sur le fond, allez-vous procéder dès lors à une réforme de l'arrêté royal précité suite à l'annulation intervenue? Si oui, dans quel délai et sous quelle forme?

 

06.02  Hendrik Bogaert, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Clerfayt, le Conseil d'État annule l'article 6 de l'arrêté royal du 12 juillet 2009, ce qui modifie l'article 9, § 1er, de l'arrêté royal du 8 mars 2001. Ceci concerne l'examen linguistique exigé en exécution de l'article 21, § 5, des lois sur l'emploi des langues en matière administrative.

 

Cette modification concerne les membres du personnel des services locaux établis dans Bruxelles-Capitale et quelques agents des services régionaux repris aux articles 34, § 2, et 35, § 1er, des lois, qui exercent un emploi ou une fonction mettant son titulaire en contact avec le public. Ce sont eux qui ne peuvent pas être nommés ou promus en conséquence de cet arrêt du Conseil d'État.

 

Les membres du personnel des services locaux établis dans Bruxelles-Capitale qui, en exécution de l'article 21, § 2, des mêmes lois doivent avoir réussi l'examen linguistique repris à l'article 8 de l'arrêté royal du 8 mars 2001 pour être nommés, peuvent encore être nommés.

 

Deuxièmement, selon l'article 21, § 5, les personnes en contact avec le public, soit contractuelles soit statutaires, doivent être bilingues.

 

Troisièmement, l'administrateur délégué du Selor a pris cette décision en étroite collaboration avec le président du SPF Personnel et Organisation et je partage cette position.

 

Quatrièmement, lorsqu'une solution sera trouvée, je ne manquerai pas de vous en faire part. Pour éviter une nouvelle annulation, je préfère ne pas prendre de décision hâtive dans ce dossier.

 

06.03  Bernard Clerfayt (FDF): Monsieur le ministre, j'entends bien votre réponse. Je m'étonne que, après avoir fait force référence à des articles et des textes de loi très précis pour indiquer les personnes visées par telle ou telle annulation de l'article, vous soyez radicalement imprécis lorsque vous dites "bilingue". En effet, la loi précise très clairement les types de personnes qui doivent satisfaire à un niveau de connaissance écrite ou à un niveau de connaissance élémentaire ou suffisante du néerlandais.

 

Tel est l'enjeu de la question, à savoir "permettre que des personnes qui ne sont pas en contact régulier avec le public puissent", comme le dit la loi, "ne satisfaire qu'à une connaissance élémentaire de la seconde langue". Cela vaut tant pour des francophones que pour des néerlandophones. C'est là tout l'intérêt de la bonne gouvernance: permettre aux administrations locales d'apprécier elles-mêmes la nature des relations avec le public, d'indiquer les degrés de connaissance auxquels telle ou telle personne doit satisfaire et d'autoriser les autorités de tutelle à vérifier si le dossier préparé par l'administration locale est fondé ou non.

 

C'est la raison pour laquelle je m'étonne que vous indiquiez dans votre réponse soutenir l'attitude, que je trouve scandaleuse, du Selor, qui est d'interrompre l'organisation des examens. Rien ne permet à ce dernier d'interrompre l'organisation d'examens! Il appartient aux communes et à elles seules de juger du caractère de rapport avec le public, de l'emploi de la personne et c'est la tutelle seule qui juge le bien-fondé de cette décision. Il n'incombe ni au Selor ni à ce gouvernement de le faire! Ce n'est même pas la loi fédérale qui le fait!

 

Je vous invite à donner des instructions au Selor, afin qu'il poursuive l'organisation des examens, afin de ne pas prendre en otage le fonctionnement normal des administrations bruxelloises qui, de manière générale, souhaitent appliquer les lois linguistiques de manière correcte et de ne pas créer une tension plus grande que celle qui existe aujourd'hui.

 

J'aimerais non seulement que vous prépariez au plus vite un arrêté royal, qui respecte exactement les termes de la loi et n'impose pas des conditions de bilinguisme excessives, comme cela a été le cas par trois fois dans le passé (voyez les décisions du Conseil d'État!), mais surtout de permettre le cours normal des choses en réinstaurant rapidement des examens auprès du Selor.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Eva Brems aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de quota voor vrouwelijke topambtenaren" (nr. 9857)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "een evenwichtigere vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in topfuncties bij de overheid" (nr. 10559)

- mevrouw Bercy Slegers aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "de quota voor vrouwelijke topambtenaren" (nr. 10590)

07 Questions jointes de

- Mme Eva Brems au secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, adjoint au ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le quota de hauts fonctionnaires féminins" (n° 9857)

- Mme Muriel Gerkens au secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, adjoint au ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "une représentation homme/femme plus équilibrée à la tête de l'administration" (n° 10559)

- Mme Bercy Slegers au secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, adjoint au ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "le quota de hauts fonctionnaires féminins" (n° 10590)

 

07.01  Eva Brems (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, mijn collega Muriel Gerkens kan zich moeilijk vrijmaken uit een andere commissie waar zij momenteel aanwezig is. Ik zal enkele elementen uit haar vraag in de mijne integreren. Sowieso leunen onze vragen sterk bij elkaar aan, ze gaan beiden over de door u aangekondigde quota voor vrouwelijke topambtenaren.

 

De federale overheid telt heel weinig vrouwen in topfuncties. Er is maar één vrouw onder de 12 topmanagers van de federale overheid. Bij de 91 hoge ambtelijke jobs zijn er maar 13, 14 % dus, in handen van een vrouw. Ik was dan ook echt verheugd toen ik op 21 februari vernam dat u binnen de regering zou pleiten voor quota voor vrouwelijke topambtenaren zodat in de toekomst een op de drie van de 150 hoogste ambtenaren een vrouw zou zijn.

 

Dat lijkt mij correct te zijn. Het ligt in de lijn van wat wij vorig jaar in het Parlement gedaan hebben, namelijk het opleggen van genderquota voor de raden van bestuur van beursgenoteerde ondernemingen. Wij hebben daar quota opgelegd aan de privésector. Het lijkt mij dan ook niet meer dan correct dat de overheid een voorbeeldrol vervult en zeker zelf zo ver gaat als wat men aan de privésector vraagt.

 

Die aankondiging hebt u dus meer dan een maand geleden gedaan. Mijn vraag is wat u ondertussen hebt gedaan. Hebt u al een plan aan de regering voorgelegd? Zo nee, wanneer zult u dat doen? Welke zullen de precieze modaliteiten van die quotaregeling zijn?

 

Voorziet u ook in bijkomende omkaderende maatregelen die ertoe moeten leiden dat meer vrouwen zich kandidaat stellen voor topjobs bij de overheid? Zo ja, welke? In een interview in Le Soir van 22 februari verklaarde u dat u al oplossingen had voor de mogelijke technische en juridische problemen. Er wordt gewezen op rechtspraak van het Europees Hof van Justitie. Dat is zeker geen rechtspraak die een verbod op quota inhoudt. Het gaat veeleer over de modaliteiten waaronder men de quota zou kunnen instellen. Hoe zult u daarmee omgaan?

 

Op welke manier wil u ervoor zorgen dat er bij de aangekondigde benoemingsronde voor 46 topfuncties al rekening wordt gehouden met de noodzaak om een inhaalbeweging te maken en om bij gelijke kwalificaties dus voor een vrouwelijke kandidaat te kiezen? Wij vernamen dat de premier aan de partijen lijstjes met kandidaten voor topfuncties heeft gevraagd. Dat lijkt mij een bizar fenomeen, maar het zou correct zijn lijstjes met vrouwelijke kandidaten voor die functies te vragen, want die hebben wij te kort. Wat zult u daaraan doen?

 

07.02  Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, op 22 februari dit jaar hebt u aangekondigd werk te willen maken van quota voor vrouwen in de hoogste functies bij de federale overheid. Ik ben, net als mevrouw Brems, zeer tevreden met het voornemen meer vrouwen in topfuncties bij de overheid te hebben. De invoering van een 30%-quotum voor vrouwelijke topambtenaren zou er in ieder geval voor kunnen zorgen dat tegen 2014 een op drie topambtenaren vrouw is. Terwijl dit nu eigenlijk slechts 16% is, veel te weinig.

 

In welke stimulerende maatregelen wordt voorzien om de combinatie arbeid-gezin mogelijk te maken? Ik denk hierbij aan de vierdagenweek en het telewerk. Wat is uw standpunt hierover? Welke maatregelen zijn hiervoor reeds genomen?

 

Aan welke andere omkaderende maatregelen denkt u om de belemmeringen en de obstakels weg te werken die vrouwen weerhouden te solliciteren voor een managementsfunctie bij de federale overheid?

 

De voorzitter: Voor de volledigheid vermeld ik dat de vraag nr. 10559 van mevrouw Muriel Gerkens zonder voorwerp is.

 

07.03 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Beste collega’s, sta mij toe dat ik deze vragen gezamenlijk beantwoord vermits zij betrekking hebben op dezelfde materie.

 

Mijn ontwerp van koninklijk besluit voor een meer evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties in de federale administratie is klaar en is geagendeerd op de Ministerraad van nu donderdag 29 maart 2012, zijnde overmorgen.

 

Dat ontwerp is ingediend in samenwerking met de minister van Gelijke Kansen, mevrouw Milquet. U zult begrijpen dat de bespreking van de precieze modaliteiten eerst aan bod komt in de Ministerraad en dat ik pas na een beslissing van de collega’s verder kan informeren. Ik kan u wel zeggen dat het in de lijn ligt van wat ik in het verleden daarover publiekelijk heb gezegd.

 

Het algemene principe is wel dat het noch de bedoeling is om de benoeming van mannen te weigeren bij louter mannelijke laureaten, noch om de voorkeur te geven aan een minder bekwame vrouw, noch om de taalwetgeving te overtreden maar voorrang te geven bij gelijke kwalificaties.

 

Madame Gerkens, le projet d'arrêté répond à ce que j'ai déclaré dans l'article "Trop peu de femmes à la tête de l'administration" paru dans le journal Le Soir du 22 février 2012.

 

En ce qui concerne l'application des principes prévus dans le projet d'arrêté royal dans le cadre des nominations actuellement en suspens, ce n'est qu'après l'accord du Conseil des ministres de jeudi que le projet d'arrêté royal sera soumis pour avis aux syndicats et au Conseil d'État pour ensuite repasser au Conseil des ministres. C'est la procédure à respecter.

 

Entre-temps, les décisions sur les soi-disant 46 postes, dont Mme Gerkens fait mention dans sa question, reviennent au Conseil des ministres et au ministre de tutelle concerné

 

Wat benoemingen betreft die van de Ministerraad afhangen, kunnen de modaliteiten van een koninklijk besluit uiteraard pas gelden eens dit van kracht is. Ik ben ook niet op de hoogte van het getal 46. Men heeft mij niet geïnformeerd of betrokken bij welke lijst dan ook. Ik wil dit toch even zeggen.

 

Mevrouw Slegers, in de federale overheid bestaan er al heel wat maatregelen die de instroom en doorstroom van vrouwen in de administratie, de gelijkheid van kansen en het evenwicht tussen werk en privéleven bevorderen. Ik ben van mening dat wij deze maatregelen moeten voortzetten en versterken waar nodig.

 

Zo zal het Felinknetwerk, dat sinds 2006 bestaat, zijn activiteiten in 2012 voortzetten en zelfs uitbreiden. Dit netwerk, dat 1 400 leden telt, wil alle vrouwen binnen de federale overheid ondersteunen bij het uitbouwen van hun eigen netwerk en bij hun persoonlijke ontplooiing en loopbaan. Het aspect evenwicht werk en privéleven is natuurlijk een van de sleutelthema’s van dit netwerk dat zowel vrouwelijke als mannelijke medewerkers verenigt.

 

Ook zal Selor doorgaan met het project Top Skills dat als doel heeft vrouwen, van wie het de ambitie is een managementfunctie uit te oefenen, te adviseren en te ondersteunen. Een nieuwe editie, de vierde, van Top Skills is op 20 maart jongstleden gelanceerd. Ik herinner eraan dat de Franse regering het Top Skills project als voorbeeld van best practice heeft genomen.

 

Er is een genderanalyse gemaakt van de functiebeschrijvingen op managementniveau. De functiebeschrijvingen op niveau A worden steekproefsgewijze onderzocht. De functiefamilies van niveau B, C en D worden allemaal gescreend. Als het nodig is, worden zij aangepast en genderneutraal gemaakt.

 

De gelijke toegang tot alle selecties voor mannen en vrouwen, inclusief voor selecties van mandaatfuncties, wordt verzekerd door het aanbieden van de verplichte opleiding, selectie en diversiteit voor alle selectiedeskundigen van Selor en elke externe selectiedeskundige die het certificeringstraject van Selor doorloopt. In deze opleiding zitten specifieke genderthema’s, onder meer inzake het vermijden van gendersubjectiviteit en het toepassen van de genderwet, de antidiscriminatiewetgeving.

 

Op basis van een onderzoek is bovendien beslist om in alle selectieprocessen, inclusies de selectie van mandaatfuncties, deeltijdse ervaring gelijk te schakelen met een voltijdse ervaring.

 

De standaard curriculum vitae voor managementsfuncties is hieraan aangepast. Er wordt aandacht besteed aan de gendermaterie in de rekruteringsadvertenties. Functies worden nu niet toegespitst op mannen of vrouwen. M/V wordt steeds vermeld, met inbegrip van de topfuncties. Er wordt gericht gecommuniceerd naar potentiële kandidates en vooral ook juryleden om de instroom te verhogen van competente vrouwen met managementambities bij de mandaatselecties en om het samenstellen van een evenwichtige jury bij selecties te bevorderen.

 

Selor maakt en koopt alleen selectietesten die genderneutraal zijn. Met zijn partners uit de wetenschappelijke wereld screent Selor de selectietesten om hun neutraliteit op het gebied van cultuur en gender te waarborgen.

 

Voorts zijn in de federale administratie verschillende vormen van loopbaanonderbreking mogelijk. Deze komen tegemoet aan specifieke omstandigheden in het privéleven, bijvoorbeeld om tijd met de kinderen door te brengen of om voor een naast familielid te zorgen. Mandaathouders hebben specifiek evenwel geen recht op de gewone voltijdse en deeltijdse loopbaanonderbrekingen.

 

Met betrekking tot de vierdagenweek zijn op de Ministerraad van 23 maart 2012 een voorontwerp van wet en de bijhorende koninklijke besluiten goedgekeurd die het viervijfde werken en de landingsbanen in de federale overheid definitief regelen. Deze zullen vervolgens aan de vakbonden en voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd waarna de wet aan het Parlement wordt voorgelegd.

 

Telewerk binnen de federale overheid is al sinds 2006 mogelijk met het KB van 22 november 2006. In 2011 hebben 36 diensten het zogenaamde reguliere telewerk ingevoerd voor gemiddeld 14,7 % van de medewerkers. Daarnaast bestaat ook nog ad hoc-telewerk, bijvoorbeeld bij de FOD Financiën. De effectieve toepassing van het telewerk hangt echter af van de beslissing van de voorzitter van het directiecomité of van de administrateur-generaal. Mijn departement, de FOD Personeel en Organisatie, ondersteunt op een actieve manier de implementatie van het telewerk binnen de federale organisaties

 

Ik hecht veel belang aan al deze acties omdat ze voor een cultuurverandering kunnen zorgen en net omdat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in eerste instantie een cultuurkwestie is.

 

Voorts wil ik in de nabije toekomst de focus leggen op de evenredige samenstelling van de selectiejury’s en onderzoeken hoe de mobiliteit in een mandatensysteem van de topleidinggevenden kan worden bevorderd, omdat wij hierdoor ook meer kansen voor vrouwen kunnen creëren.

 

Neemt u mij niet kwalijk voor het lang antwoord, maar gezien het belang van de materie vond ik dit wel gepast.

 

07.04  Eva Brems (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor dat uitgebreid antwoord.

 

Ik ben — gelukkig voor iedereen wellicht — geen CD&V-vrouw, maar ik denk dat wanneer de CD&V-vrouwen u zien zitten, zij toch nog steeds het gevoel hebben dat er daar ook een vrouwelijk regeringslid had kunnen zitten. Dat blijft een beetje knagen en u hebt daar iets goed te maken.

 

U kunt nu inderdaad bewijzen dat men geen vrouw moet zijn om de vrouwenrechten vanuit de regering een serieus duwtje te geven. Ik wil u dan ook aanmoedigen om hiermee voort te gaan. Ik vind wel dat u de concrete modaliteiten van uw voorstel met ons zou kunnen delen vooraleer het op de Ministerraad komt. Er werd daarover ook in de media gecommuniceerd, vooraleer er in het Parlement over gesproken is. Ik kijk ernaar uit. Ik ben alleszins gerustgesteld vermits u bevestigt dat u nu niet terugkrabbelt van de ambitie om effectief naar eenderde te gaan.

 

In verband met de lopende benoemingsronde, het zou echt zonde zijn om die te laten schieten, ook daar moeten reeds zoveel mogelijk die quota worden toegepast. Het is niet omdat een koninklijk besluit eventueel nog niet in werking is getreden dat men niet de regel van eenderde reeds kan respecteren in benoemingen die men doet. Indien de regering zich daarachter schaart, kan zij dat nu reeds doen.

 

07.05  Bercy Slegers (CD&V): Mijnheer Bogaert, ik ben zeer blij dat u staatssecretaris bent geworden. U voegt ook effectief de daad bij het woord, want u hebt het op 20 februari aangekondigd en donderdag komt het reeds op de regeringstafel. Ik kijk uit naar de beslissing van de regering, om dan in detail de modaliteiten nog eens te onderzoeken. Dan kunnen wij daarop terugkomen in een volgende commissievergadering.

 

Ik ben zeer tevreden met uw antwoord over het spectrum aan maatregelen dat u neemt. U zult zich niet alleen richten op vrouwen, maar ook op de maatschappij, op het genderneutraal maken van functieprofielen, van jury’s. Een vierdagenweek of telewerk is iets dat ook mannen kunnen doen, zodanig dat vrouwen meer ruimte krijgen om een managementfunctie op te nemen.

 

Ik wil u alvast bedanken voor de goede maatregelen; wij blijven ze verder opvolgen.

 

07.06 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik wil toch nog even vermelden dat van de 10 functies bij CD&V er vier worden ingevuld door vrouwen. Het hadden er ook vijf kunnen zijn, daar heeft u gelijk in. Op alle niveaus samen halen we 40 %, hoger dus dan de aangehaalde 30 %.

 

De voorzitter: CD&V loopt voorop, aldus de staatssecretaris.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, over "langdurige ziekteperiodes na de leeftijd van 60 jaar bij statutaire ambtenaren" (nr. 10282)

08 Question de Mme Reinilde Van Moer au secrétaire d'État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, adjoint au ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique, sur "les épisodes de maladie de longue durée après l'âge de 60 ans chez les fonctionnaires statutaires" (n° 10282)

 

08.01  Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, hoewel het hier een vraag van een vrouw betreft, slaat ze wel degelijk op een algemeen fenomeen, dat dus niet specifiek mannen of vrouwen treft.

 

Artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen voorziet in een regeling van ambtshalve opruststelling vanaf 60 jaar voor ambtenaren die langdurig ziek zijn. Een ambtenaar die in de huidige regeling langdurig ziek is, wordt vanaf de leeftijd van 60 jaar na maximaal 365 dagen ambtshalve op pensioen gesteld.

 

Mijnheer de staatssecretaris, kan de termijn van 365 dagen gestuit worden, aangenomen dat de ambtenaar in kwestie over een saldo aan ziektedagen beschikt dat groter is dan 365 dagen?

 

Wanneer wordt de regeling in artikel 83 van de genoemde wet aangepast aan de gewijzigde wetgeving inzake de minimumleeftijd voor vervroegde pensionering?

 

08.02 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Collega Van Moer, de huidige regeling aangaande langdurige ziekteperiodes na de leeftijd van zestig jaar voorziet niet in de mogelijkheid om de termijn van 365 dagen te stuiten. Een ambtenaar die over een saldo aan ziektedagen beschikt dat groter is dan 365 dagen, wordt dus ambtshalve op rust gesteld.

 

Ik vestig er de aandacht op dat artikel 91, tweede lid, van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen erin voorziet dat de Koning bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de leeftijden van opruststelling bepaald in artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen kan wijzigen. De wettelijke machtiging treedt in werking op 1 januari 2013.

 

Ik heb mijn diensten ermee belast een grondige studie uit te voeren over de materie en mij concrete voorstellen te doen.

 

08.03  Reinilde Van Moer (N-VA): Ik ben dan in blijde verwachting van die eventuele concrete voorstellen. Het kan toch niet dat een ambtenaar de dag waarop hij zestig wordt, zich ziek laat verklaren voor een volledig jaar en het jaar daarop zijn ziektedagen opgebruikt? Op die manier wordt immers de wetgeving op de pensionering helemaal onderuitgehaald. Die man wordt dan op 61 jaar op pensioen gesteld. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van de wetgeving inzake de pensioneringsleeftijd.

 

08.04 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Dat is zo. Wij moeten dat punt nader bekijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.49 uur.

La réunion publique de commission est levée à 15.49 heures.