Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société

Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing

 

du

 

Mardi 27 mars 2012

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 27 maart 2012

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 12.33 uur en voorgezeten door mevrouw Reinilde Van Moer.

La séance est ouverte à 12.33 heures et présidée par Mme Reinilde Van Moer.

 

De voorzitter: Collega’s, ik ben nu waarnemend voorzitter van deze commissie. Ik heb zelf echter ook een aantal vragen op de agenda staan. Ik neem aan dat niemand van de commissieleden er problemen over maakt dat ik mijn vragen stel van op de voorzitterstoel. (Instemming)

 

Dank u.

 

Staatssecretaris Maggie De Block: Dat valt steeds meer voor.

 

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de tegemoetkoming van de federale overheid in het leefloon" (nr. 9015)

- mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de vraag van de VVSG over de terugbetaling van het leefloon door de federale overheid" (nr. 9091)

- mevrouw Kattrin Jadin aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de subsidie van de federale overheid voor bepaalde OCMW's" (nr. 9498)

01 Questions jointes de

- Mme Nadia Sminate à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'intervention du fédéral dans le revenu d'intégration" (n° 9015)

- Mme Reinilde Van Moer à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la demande de la VVSG relative au remboursement du revenu d'intégration par l'autorité fédérale" (n° 9091)

- Mme Kattrin Jadin à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "les subventions de l'État fédéral pour certains CPAS" (n° 9498)

 

01.01  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, het aantal jongeren met een leefloon stijgt met meer dan 30 %. Dat konden we uit de pers opmaken in de loop van januari. De stijging is het sterkst in de periode vanaf 2002, toen het bestaansminimum overging in het recht op maatschappelijke integratie.

 

De cijfers vormden de aanleiding voor de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten om de federale overheid te vragen om haar tegemoetkoming in de betaling van het leefloon op te trekken naar 90 %. In de huidige situatie wordt slechts 50 % van het leefloon door de federale overheid terugbetaald aan het lokale OCMW.

 

Met het overschot wil de VVSG investeren in extra begeleiding voor de jongeren en in detectie van problemen op jonge leeftijd. Die jongeren kampen immers al met tal van andere problemen. Extra ondersteuning om hen te begeleiden, moet integratie op de arbeidsmarkt opnieuw mogelijk maken, zegt de VVSG.

 

Mevrouw de staatssecretaris, hoe staat u tegenover de vraag van de VVSG?

 

Acht u dat initiatief realistisch in tijden van besparing? Gaat u eventueel rond de tafel zitten met de VVSG om dat verder te bespreken?

 

Welke mogelijke alternatieven ziet u om de OCMW’s wel extra ondersteuning te bieden?

 

01.02  Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, comme l'a rappelé ma collègue, les charges pour les CPAS augmentent énormément, surtout pour ce qui concerne le revenu d'insertion. Des situations s'avèrent très préoccupantes alors que certains CPAS sont confrontés à des problèmes récurrents d'équilibre financier qui perturbent parfois aussi les finances communales dans des petites communes.

 

La loi de 1974 prévoit, en son article 18, § 2 que l'État intervient à 50 % dans le financement des revenus d'insertion. Une adaptation avait été faite par la loi du 12 janvier 1993 pour les CPAS ayant plus de 500 bénéficiaires en moyenne par mois. Pour ceux-ci, l'intervention de l'Etat fédéral est portée à 60 %.

 

Pour certains CPAS de petites communes, la problématique est aussi présente que pour ceux des grandes communes qui bénéficient de plus d'aides financières de la part de l'État fédéral et ce, sans compter les frais de personnel et de fonctionnement. Nombreux sont donc les CPAS qui, doucement mais certainement, sont débordés financièrement par une telle situation.

 

L'idée émise par nombre de CPAS de petites communes – madame la secrétaire d'État, vous aurez remarqué que je suis issue d'une petite commune – est notamment d'additionner les revenus d'insertion et ceux de l'aide sociale équivalente en vue d'atteindre le chiffre critique de 500 bénéficiaires d'aides par mois et d'obtenir ainsi une intervention de l'État fédéral à concurrence de 60 %.

 

Madame la ministre, cette proposition est-elle envisageable? Si non, comment pouvez-vous faire face à cette situation grave et de plus en plus difficile pour les CPAS?

 

De voorzitter: De vraag nr. 9015 van mevrouw Sminate werd ingetrokken.

 

01.03 Staatssecretaris Maggie De Block: Het regeerakkoord voorziet erin dat zal worden nagegaan of er een mogelijkheid bestaat om de terugbetalingspercentages van het leefloon aan te passen, rekening houdend met de budgettaire marge. Zoals u weet worden de terugbetalingspercentages geregeld in artikelen 32, 33, 34, 41 en 43 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en spelen die op twee niveaus.

 

Ten eerste is er het niveau van het OCMW, dat wil zeggen het percentage dat van toepassing is op alle begunstigden. Ten tweede is er het niveau van het individu. In dit geval zijn de terugbetalingspercentages beperkt tot een bepaalde categorie zoals bijvoorbeeld studenten met een voltijds leerplan voor wie een geïntegreerd plan GPMI werd opgemaakt, of bijvoorbeeld personen voor wie een GPMI werd gekoppeld aan een opleiding of een werkervaring. Indien er dus een mogelijkheid bestaat om de terugbetalingspercentages te wijzigen, zal pas daarna worden nagegaan op welk niveau dit het meest geschikt lijkt. Het is mijn bedoeling om dit in de loop van de legislatuur te doen, rekening houdend met de op dat moment bekende budgettaire context. Momenteel is dit dus niet mogelijk.

 

Op basis van reële betalingen met betrekking tot 2011 voor wat betreft betalingen die niet aan 100 % gebeuren, dient rekening te worden gehouden – deze berekening werd gevraagd aan de POD Maatschappelijke Integratie – met een jaarlijkse meerprijs van 3,5 miljoen euro per procent dat extra zou worden betoelaagd. Voor 5 % is dat al bijna 20 miljoen euro.

 

Ik wil er ook nog op wijzen dat de terugbetaling van het leefloon door de Staat niet steeds aan 50 % gebeurt, er bestaan immers uitzonderingen. De wet van 26 mei betreffende het recht op maatschappelijke integratie voorziet er immers in dat aan OCMW’s met gemiddeld meer dan 500 RMI-begunstigden een terugbetaling kan gebeuren aan 60 %. Voor OCMW’s met meer dan 1 000 RMI-begunstigden kan dit zelfs aan 65 %. Bovendien is ook een aantal individuele verhogingen mogelijk. Zo wordt het terugbetalingsplafond nog eens met 10 % verhoogd wanneer het een student met voltijds leerplan betreft voor wie een GPMI werd opgemaakt, of wordt het leefloon gedurende zes maanden aan 70 % betoelaagd voor personen voor wie een GPMI werd gekoppeld aan een opleiding of werkervaring.

 

Dit wil evenwel niet zeggen dat ik er niet mee akkoord zou gaan dat er nog meer investering en begeleiding nodig zijn voor jongeren of dat een vroege probleemdetectie niet noodzakelijk zou zijn.

 

Ik heb deze morgen nog met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten rond de tafel gezeten. Ik heb hen uitgelegd dat het in de budgettaire context, gelet op de berekening dat een algemene verhoging van de toelage met één procent 3,5 miljoen euro meer kost, voor mij niet haalbaar was om daarvoor in deze begrotingsronde geld uitgetrokken te krijgen.

 

Ik denk dat we ook mogelijke andere pistes moeten bespreken die ervoor zouden kunnen zorgen dat de OCMW’s over meer slagkracht zouden kunnen beschikken.

 

Hier, j'ai participé à une rencontre qui était organisée avec l'Union des villes et communes au CPAS de Namur. Comme je l'ai dit à cette occasion, l'accord de gouvernement prévoit une possibilité à ce niveau, mais il n'en reste pas moins qu'il faut tenir compte de la marge budgétaire.

 

S'il est possible de modifier le pourcentage de remboursement, je ne manquerai pas de le faire. Une piste pourrait être de prendre en considération les personnes dans le cadre de l'aide financière pour fixer le pourcentage de remboursement. Toutefois, compte tenu du contexte économique actuel et des défis budgétaires majeurs que l'État fédéral doit relever, cette possibilité ne me semble pas envisageable pour le moment.

 

01.04  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, in mijn vraag heb ik er reeds op gewezen dat wij dat in deze tijden moeilijk kunnen verdedigen. U spreekt van 3,5 miljoen euro per procent verhoging. Dat is een enorm bedrag.

 

Ik ben blij dat u de vraag van de VVSG hebt begrepen en dat u toch met hen bent gaan praten om te kijken wat eventueel zou kunnen worden gedaan.

 

Het gaat voor mij vooral om de jongeren. Zij zouden eigenlijk niet naar een OCMW moeten gaan om te worden gesteund, maar degenen die het echt moeten doen om verder te kunnen studeren of problemen aan te pakken om op een goede manier door het leven te gaan, verdienen elke steun.

 

01.05  Kattrin Jadin (MR): Madame la secrétaire d'État, je vous remercie vivement.

 

Étant Eupenoise, j'ai rencontré les responsables du CPAS d'Eupen. Ils m'ont fait part des problèmes que je vous ai exposés et des pistes à envisager. J'étais consciente que le contexte budgétaire actuel rendrait les choses difficiles mais je vois une certaine lueur d'espoir. Des pistes existent et on continue à chercher des solutions.

 

Je serais d'ailleurs très contente d'obtenir le texte écrit de votre réponse. Je ne manquerai pas de la transmettre.

 

01.06  Maggie De Block, secrétaire d'État: Ce sera fait.

 

01.07  Kattrin Jadin (MR): Encore un grand merci de ne pas avoir fermé la porte définitivement!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 9016 van mevrouw Sminate werd omgezet in een schriftelijke vraag.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de toegang van OCMW's tot loon- en arbeidstijdgegevens" (nr. 9098)

- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de toegang van de OCMW's tot de gegevens in verband met zelfstandige activiteiten of inkomsten" (nr. 9100)

02 Questions jointes de

- Mme Nadia Sminate à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'accès des CPAS aux données salariales et aux informations relatives au temps de travail" (n° 9098)

- Mme Nadia Sminate à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'accès des CPAS aux données concernant les activités ou les revenus d'indépendant" (n° 9100)

 

02.01  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, mijn vraag handelt over het onderzoek naar de bestaansmiddelen van een persoon die bijstand vraagt aan het OCMW.

 

Wanneer men bijstand vraagt, moet men aan bepaalde voorwaarden voldoen. Ik vraag mij af hoe dat onderzoek verloopt. Over welke instrumenten beschikken de OCMW's vandaag om na te gaan of een eventuele klant die aanspraak maakt op een leefloon, al dan niet een activiteit als werknemer of zelfstandige uitoefent?

 

02.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mevrouw Sminate, momenteel zijn er voor de OCMW’s via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid een aantal informatiestromen ter beschikking gesteld, om zowel bij de aanvraag voor steun als bij de opvolging van de dossiers een aantal essentiële elementen van het dossier te verifiëren.

 

Een van de stromen heeft betrekking op de gegevens betreffende de uitvoering van een zelfstandige activiteit. Een andere stroom heeft betrekking op de gegevens betreffende de uitvoering van een activiteit als werknemer. De gegevens betreffende die stroom worden geleverd door toegang tot het gegevensbestand van de RSZPPO.

 

De volgende informatie kan door het OCMW opgevraagd worden: de datum van registratie in de databank, de datum van inschrijving, zowel voor zelfstandigen als voor werknemers, het statuut van het arbeidscontract, ook het studentenstatuut of uitzendwerkstatuut, de datum van het einde van een activiteit als zelfstandige of het einde van de beroepsactiviteit als werknemer, het nummer van het paritaire comité waaronder de werknemer valt, de historiek van de activiteiten als werknemer en de identiteit van de werkgever.

 

Wat de zelfstandigen betreft, komen daar nog de volgende gegevens bij: de code betreffende het type van sociale bijdragen, als hoofd van het gezin, in bijberoep of als meewerkende echtgenoot, de code betreffende de sociale verzekeringskas en het KBO-nummer.

 

Bij een eerste aanvraag voor steun dient de maatschappelijk werker van het OCMW, in het kader van het sociaal onderzoek, het initiatief te nemen om die stroom te raadplegen. Voor de opvolging van de lopende dossiers zijn er stromen van de mutaties ontwikkeld. Via die stromen wordt het OCMW dus automatisch op de hoogte gebracht op het moment dat zich in een van die gegevens een wijziging voordoet. Er begint als het ware een belletje te rinkelen. Dan moeten zij bekijken over welke wijziging het gaat.

 

Als zich in een lopend dossier een inschrijving, een uitschrijving of een andere wijziging voordoet, wordt het OCMW hierover op een geautomatiseerde wijze verwittigd. Het voordeel van de stroom betreffende mutaties voor de opvolging van de dossiers bestaat erin dat de informatie beschikbaar wordt gesteld, zonder dat nog echt in het dossier moet worden gezocht of al een wijziging plaats heeft gevonden.

 

02.03  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, het is goed om te horen dat de OCMW’s toegang tot die verschillende stromen hebben. Dat zij dat controleren bij aanvraag, is evident en goed.

 

Ik heb die vraag ooit aan de vorige staatssecretaris bevoegd voor de strijd tegen de sociale fraude gesteld. Toen beweerde men dat er geen automatische controle is als het dossier al geopend is. Nu hoor ik het tegenovergestelde. Er is blijkbaar wel een automatische verwittiging.

 

02.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Als zich een wijziging in het dossier voordoet, wordt het OCMW automatisch verwittigd. Dan moet het het dossier wel opnieuw voor het comité brengen en de gewijzigde toestand meedelen. Dat moet het nog wel zelf doen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de verlenging van de duur van de socioprofessionele vrijstelling" (nr. 9146)

03 Question de Mme Reinilde Van Moer à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la prolongation de la durée de l'exonération socioprofessionnelle" (n° 9146)

 

03.01  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, iemand die een leefloon ontvangt en een erkende beroepsopleiding volgt of gaat werken, ontvangt daarvoor zoals alle werkende mensen een vergoeding of loon. Tot een bepaald bedrag, met name de socioprofessionele vrijstelling, worden deze inkomsten niet afgetrokken van het leefloon en dit gedurende drie jaar. De socioprofessionele vrijstelling vormt op deze manier een stimulans om aan het werk te gaan en wil leefloners de kans geven door te groeien naar de arbeidsmarkt.

 

Er zijn drie soorten vrijstellingen: de algemene socioprofessionele vrijstelling, de inkomsten uit artistieke activiteiten en de inkomsten uit arbeid, verworven door studenten. De grootte van de vrijstelling verschilt en ik hoop dat die cijfers nog kloppen. De algemene vrijstelling bedraagt 229 euro per maand, de inkomsten uit artistieke activiteiten 2 759 euro per jaar en de vrijstelling voor studenten 64 of 229 euro per maand, afhankelijk van het feit of men al dan niet een studiebeurs krijgt en gebruikt.

 

Mevrouw de staatssecretaris, u hebt aangegeven de periode voor socioprofessionele vrijstelling te willen optrekken van drie jaar naar zes jaar. Als belangrijkste reden gaf u daarvoor op dat uit de resultaten bleek dat drie jaar niet volstond om door te groeien naar de reguliere arbeidsmarkt. Ik vraag me dan af aan welk resultaat u dan refereert. Is de beslissing gebaseerd op de studie “Sociale activering” waarvan het resultaat eind januari al werd verwacht? Zo niet, waarom wacht u de resultaten niet af alvorens over te gaan tot een verdubbeling van de termijn? Waarom meteen een verdubbeling en niet een of twee jaar? Zijn er redenen om aan te nemen dat een verdubbeling van de termijn wel resultaat zal opleveren?

 

03.02 Staatssecretaris Maggie De Block: De maatregel waarnaar u verwijst, dient om mensen die een gedeeltelijke vrijstelling van hun loon hebben, te kunnen laten doorgroeien naar de arbeidsmarkt. Voor gerechtigden op steun van het OCMW is dit een goede werkwijze om de stap naar tewerkstelling te vergemakkelijken.

 

Uw eerste vraag betrof de resultaten waaraan werd gerefereerd. Ik refereer vooral aan de eerste resultaten van de studie die sinds 2010 loopt in opdracht van de Koning Boudewijnstichting over het leefloon en alternatieven voor de socioprofessionele vrijstelling bij de berekening van het inkomen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het federaal Planbureau en het Centrum voor Sociaal Beleid. Hierbij worden de limieten en de valkuilen van het huidige systeem geanalyseerd en worden er alternatieve methodes bestudeerd. Onder meer door het forfaitaire karakter kampt het systeem van SPI met een aantal beperkingen.

 

In een eerste rapport worden de inactiviteitsvallen voor leefloners geanalyseerd. Daarnaast worden er ook simulaties gemaakt van het netto-inkomen op basis van alternatieve systemen voor SPI-vrijstelling, zoals die bestaan in Frankrijk, Nederland en Duitsland. Er wordt onderzocht welke impact deze systemen zouden kunnen hebben op de inkomenssituatie van de leefloners in België. Het eindrapport van dit eerste deel van de studie is reeds beschikbaar op de website van de Koning Boudewijnstichting.

 

Momenteel wordt er verder gewerkt aan dit onderzoek, en dit via een aantal complementaire methodes: een inkomenssimulatie voor specifieke gevallen, een verkenning van de uitstroom van het leefloon naar de arbeidsmarkt in het algemeen en de SPI-inschakeling in het bijzonder en een collectieve kwalitatieve analyse door de actoren op het terrein. Het eindrapport wordt pas verwacht tegen eind 2012.

 

Mijn intentie om de looptijd van de SPI te verlengen is niet gebaseerd op de studie “Sociale Activering”, want het doel van deze studie is immers om activeringstrajecten die OCMW’s uitwerken in kaart te brengen om de beste praktijken te detecteren teneinde concrete beleidsvoorstellen te kunnen formuleren en om OCMW’s te ondersteunen in de uitbouw van een aanbod op het vlak van sociale activering.

 

Het is echter mijn intentie om in eerste instantie werk te maken van de verlenging van de looptijd van een sociale professionele re-integratiepremie. Activering is een absolute prioriteit in mijn beleid. Uit de praktijk blijkt dus dat veel leefloonbegunstigden die in aanmerking komen voor de socioprofessionele vrijstelling het moeilijk hebben met de termijn die er nu is, met name om gedurende drie jaar ononderbroken aan het werk te blijven, met als gevolg dat deze maatregel voor vele mensen zijn gunstig effect verliest.

 

Daarom opteren wij ervoor om de looptijd van de mogelijkheid om op de SPI een beroep te doen te verlengen. Wij vinden dat een goed instrument om mensen met een leefloon te activeren. Deze langere looptijd laat toe dat mensen meer werkervaring kunnen opdoen en dat hun kansen om door te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt verhogen en dat ze daardoor niet meer afhankelijk blijven van het OCMW.

 

03.03  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, ik betwijfel of deze verlenging resultaat zal boeken. Als iemand reeds een gedeeltelijke tewerkstelling heeft en een bijpassing krijgt van het OCMW, zal dit dan de stimulans zijn om echt naar beter werk te gaan zoeken? Ik durf daaraan te twijfelen.

 

In uw beleidsnota staat dat u in elk geval veel wilt inzetten op de activering van leefloners. Uiteindelijk is het einddoel van heel deze wetgeving om de mensen niet meer afhankelijk te maken van het leefloon maar echt te begeleiden naar werk.

 

Wij zullen de resultaten alsook het eindrapport van de Koning Boudewijnstichting afwachten, om er dan eventueel nog verder op in te gaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de compensaties aan de OCMW's naar aanleiding van de inperking van de inschakelingsuitkeringen" (nr. 9428)

04 Question de Mme Rita De Bont à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "les compensations octroyées aux CPAS à la suite de la limitation des allocations d'insertion" (n° 9428)

 

04.01  Rita De Bont (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, deze vraag sluit voor een deel aan bij de eerste reeks van vragen die gesteld is.

 

In het regeerakkoord, waaraan u zich uiteraard wenst te houden zoals u bij de bespreking van uw beleidsbrief hebt gezegd, stelt men strengere toegangsvoorwaarden voor de wachtuitkeringen en een beperking ervan in de tijd voor. Die hervorming veronderstelt een aanzienlijke lastenoverdracht naar de gemeenten, niet enkel op het vlak van een hogere werklading, maar ook budgettair. Jongeren die niet meer voor een wachtuitkering in aanmerking komen en die geen ander inkomen hebben, zullen bij het OCMW aankloppen voor een leefloon, dat volgens de wet op maatschappelijke integratie maar gedeeltelijk door de federale overheid zal worden gecompenseerd, terwijl het totaal aantal jongeren dat bij de OCMW’s gaat aankloppen, sowieso al toeneemt. Daarover werd daarnet ook al gesproken. U erkent dat probleem.

 

Zowel in uw beleidsbrief als in het regeerakkoord staat te lezen dat de terugbetaling van het leefloon ten laste van de federale Staat en ten gunste van de OCMW’s zal worden verhoogd met een percentage dat het evenwaardig budget daarvoor vertegenwoordigt, en dat de begeleidingsmogelijkheden van de OCMW’s zullen worden versterkt.

 

Dat is voor mij vrij vaag. In een periode waarin iedereen op zoek is naar middelen, kunt u verstaan dat de gemeenten daarover bekommerd zijn, vermits zij ook maar over beperkte middelen beschikken. Daarnaast is bekend dat u al extra middelen moet vragen voor een andere bevoegdheid, namelijk de opvang van asielzoekers, dus dat brengt toch een beetje ongerustheid teweeg.

 

Mevrouw de staatssecretaris, vandaar heb ik de volgende vragen.

 

Wat bedoelt u met “een percentage dat het evenwaardig budget daarvoor vertegenwoordigt"? U hebt het daarjuist al gehad over de verschillende percentages die worden terugbetaald. Zou dat percentage verhogen of veralgemeend hetzelfde zijn? Ik zou graag weten of u daar al concrete voorstellen over hebt, en zo u die niet hebt, tegen wanneer wij die dan kunnen verwachten.

 

Ten tweede, zal die verhoogde tegemoetkoming voor het leefloon van toepassing zijn op alle leefloontrekkers van een specifieke gemeente of is de beloofde verhoogde tegemoetkoming enkel van toepassing op jongeren die vroeger voor een wachtuitkering in aanmerking gekomen zouden zijn?

 

Ten derde, hoe zult u de begeleidingsmogelijkheden van de OCMW’s concreet versterken?

 

Ten vierde, de media laten uitschijnen dat er nog aanpassingen zouden komen in het regeerakkoord. Is daar al sprake van geweest? Kunt u daar wat meer uitleg over verstrekken?

 

04.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mevrouw De Bont, deze vraag sluit eigenlijk aan bij de eerste vragen die hier gesteld zijn. Het is inderdaad zo dat het de betrachting van de regering is om via een hervorming van het werkloosheidsstelsel de arbeidsmarktparticipatie te verhogen. Een van de maatregelen is de toegangsvoorwaarden voor wachtuitkeringen te verstrengen en ze te beperken in de tijd.

 

Het is nu nog te vroeg om in te gaan op de effecten van deze hervorming op het regime van het recht op maatschappelijke integratie, maar het spreekt voor zich dat wij deze op de voet volgen. In samenwerking met mijn collega van Werk, minister De Coninck, maak ik simulaties om te zien welke maatregelen welke mogelijke impact zullen hebben. In het regeerakkoord wordt gesteld dat zulks een lastenoverdracht naar de gemeenten inhoudt en dat een deel van het leefloon ten laste van de federale staat ten gunste van de OCMW’s… (probleem met gsm-gezoem)

 

… en dat dit niet voor alle leefloners van dat OCMW van toepassing zal zijn. Dit betekent dat de regering er inderdaad over waakt om lasten niet naar de OCMW’s door te sluizen.

 

Ik weet niet of u hier toen al was, maar ik heb zonet al gezegd dat ik deze morgen nog met alle verenigingen van steden en gemeenten samen heb gezeten. Wij hebben op het kabinet werkgroepen. Een van die werkgroepen houdt zich juist bezig met de continue opvolging van deze eventuele resultaten wat het aantal leefloners betreft. Het is wel zo dat het optrekken van alle leeflonen met 1 % direct een budgettaire impact heeft van 3,5 miljoen euro. U weet dat ik daar het geld niet voor heb kunnen krijgen in deze begrotingsronde. Ik heb dat ook meegedeeld aan onze OCMW’s. Het spreekt echter voor zich dat er een continue monitoring moet zijn. Tot nu toe zijn er geen echte gevolgen op de arbeidsmarkt merkbaar omdat de maatregelen ook nog niet van kracht zijn. Wij volgen dat echter echt simultaan op met het kabinet van mevrouw De Coninck.

 

04.03  Rita De Bont (VB): Mevrouw de staatssecretaris, dank u. Als ik het goed begrijp, omdat u nog geen concrete cijfers of gegevens hebt van de mogelijke effecten op het aantal leefloners, zullen de kosten dit jaar eigenlijk voor rekening van de OCMW’s zijn. U hebt daar nu geen budget voor. Of u daar volgend jaar een budget zult voor hebben…

 

04.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Wij hebben wel al een berekening door de administratie laten uitvoeren. Ik heb in de begroting een verhoging gevraagd, ook van de middelen voor de leeflonen van de OCMW’s. Dat werd mij toegestaan. Dat is de begroting. Wij weten niet hoeveel daarvan zal worden ingevuld.

 

U moet niet ongerust zijn. Voor asiel, migratie, opvang, armoede en maatschappelijke integratie zijn er afzonderlijke budgetten. Elk dossier wordt apart verdedigd. Als ik geld vraag voor opvang of terugkeer, betekent dat dus niet dat ik minder zal hebben voor armoede of maatschappelijke integratie. Elke uitgavenpost wordt apart bekeken. Maakt u zich dus geen zorgen.

 

04.05  Rita De Bont (VB): Mevrouw de minister, u vergeet dus onze mensen die nood hebben aan een leefloon niet. U hebt daarop geanticipeerd.

 

U hebt niets gezegd over bijkomende maatregelen die de regering nog zou kunnen nemen. Ik denk dan aan het blijven genieten van de kinderbijslag, waarover staatssecretaris Courard het had. Zolang ze niet in aanmerking komen voor een leefloon,…

 

04.06 Staatssecretaris Maggie De Block: Dat is nu al zo. Als een kind ten laste blijft tot 25 jaar en het studeert, kan men van kinderbijslag genieten. Ze mogen dan geen inkomen genieten. Daarvoor moet de wet niet worden veranderd. Ik weet dat, want ik heb ook nog kinderbijslag gekregen toen ik studeerde.

 

De voorzitter: Mag ik eraan herinneren dat in de repliek geen nieuwe vragen mogen worden gesteld.

 

04.07  Rita De Bont (VB): Het ging om een onbeantwoorde vraag, mevrouw de voorzitter.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de toekenning van installatiepremies aan personen die uit een opvangcentrum komen" (nr. 9442)

05 Question de Mme Nadia Sminate à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'octroi de primes d'installation aux personnes venant d'un centre d'accueil" (n° 9442)

 

05.01  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, mijn vraag gaat inderdaad over OCMW’s die een installatiepremie toekennen aan daklozen die een woning gaan betrekken.

 

Ik had graag geweten of dit ook gebeurt voor personen die uit een opvangcentrum komen, bijvoorbeeld iemand die geplaatst is in een instelling door de jeugdrechtbank. Krijgen zij ook zo’n installatiepremie wanneer zij uit die instelling komen en een woning gaan betrekken? Wordt er op dat moment ook een middelentoets uitgevoerd?

 

05.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mevrouw de voorzitter, het toegankelijker maken van woningen en in het bijzonder het bevorderen van de integratie van daklozen door middel van het hebben van een woning, is ook een van onze prioriteiten.

 

Artikel 1 van het KB van 21 september 2004 definieert een dakloze als volgt: “Wordt beschouwd als een dakloze, de persoon die niet over een eigen woongelegenheid beschikt, die niet de middelen heeft om daar op eigen kracht voor te zorgen en daardoor geen verblijfplaats heeft, of die tijdelijk in een tehuis verblijft, in afwachting dat hem een eigen woongelegenheid ter beschikking wordt gesteld.” Deze definitie werd overgenomen uit de voorbereidende werken van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

 

Het OCMW verifieert de hoedanigheid van de dakloze, het verlies ervan en of de andere voorwaarden verenigd zijn, inzonderheid deze met betrekking tot de bestaansmiddelen. Er moet een onderzoek zijn.

 

Indien een persoon een centrum verlaat en het OCMW op grond van een sociaal onderzoek tot de bevinding komt dat betrokkene zijn hoedanigheid van dakloze heeft verloren en dat aan de andere voorwaarden is voldaan, zal de betrokkene inderdaad kunnen genieten van de installatiepremie.

 

05.03  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, als ik het goed begrijp, ziet het eruit als volgt. Een jongere pleegt een crimineel feit. Hij wordt in een gesloten instelling geplaatst. Wanneer hij meerderjarig is, beslist hij om alleen te gaan wonen. Hij zal dan steun krijgen van het OCMW door middel van een installatiepremie. Ik veronderstel dat die middelentoets gebeurt bij die persoon zelf, en niet bij de ouders, waar hij voordien woonde.

 

05.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Het hangt inderdaad af van het sociaal onderzoek. Een installatiepremie is slechts eenmaal toekenbaar per persoon. Het hangt af van het dossier van het sociaal onderzoek. Het is aan het OCMW om daarover te oordelen

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het zelfbeschikkingsrecht over het zakgeld dat sommige rusthuisbewoners van het OCMW ontvangen" (nr. 9589)

06 Question de Mme Reinilde Van Moer à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le droit des pensionnaires de maisons de repos de disposer de l'argent de poche qui leur est versé par le CPAS" (n° 9589)

 

06.01  Reinilde Van Moer (N-VA): Het koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van het zakgeld van sommige rusthuisbewoners en tot bepaling van de kosten die niet op dit zakgeld mogen worden aangerekend, in uitvoering van artikel 98 § 1 derde lid van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de bijlage aan dit besluit, bepalen op welke manier het zakgeld van de resident mag worden besteed. In de bijlage worden de kosten opgesomd die niet mogen worden verhaald op het zakgeld.

 

In de praktijk wordt een OCMW vaak geconfronteerd met kosten die niet voorkomen op de limitatieve lijst van dit KB. Is het volledige bedrag van het zakgeld vatbaar voor beslag?

 

Kan een rusthuisbewoner in toepassing van het zelfbeschikkingsrecht of het zakgeld, toch overeenkomen met het OCMW dat het zakgeld aangewend wordt voor kosten die wettelijk gezien niet op het zakgeld kunnen worden verhaald? Zo ja, kan een vertrouwenspersoon van bijvoorbeeld een dementerend rusthuisbewoner op dezelfde manier een toelating krijgen?

 

06.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Het zakgeld, dat wettelijk gewaarborgd wordt voor rusthuisbewoners krachtens artikel 98 § 1 van de organieke OCMW-wet van 8 juli 1976, geldt voor personen voor wie het OCMW tegemoet komt in de verblijfskosten, omdat de middelen ontoereikend zijn om deze kosten te betalen. Voor een rusthuisbewoner voor wie het OCMW tegemoet komt in de verblijfskosten, wordt het recht om persoonlijk over het zakgeld te beschikken eveneens verzekerd door de organieke wet en het koninklijk besluit van 25 april 2004.

 

Zowel de tussenkomst van het OCMW in de verblijfskosten van de betrokkene, als het zakgeld, dienen bovendien beschouwd te worden als een vorm van maatschappelijke dienstverlening die het OCMW toekent. De bedragen die het OCMW uitkeert als maatschappelijke dienstverlening zijn overeenkomstig artikel 1410 § 2.8 van het Gerechtelijk Wetboek, niet vatbaar voor overdracht of beslag. Het bedrag van het zakgeld en het recht van de geholpen rusthuisbewoner om er vrij over te beschikken wordt bijgevolg beschermd door zowel de organieke OCMW-wet, als het Gerechtelijk Wetboek. Beide antwoorden zijn dus negatief.

 

06.03  Reinilde Van Moer (N-VA): Ik ben heel blij met uw antwoord. Het is echt duidelijk dat het zakgeld niet kan worden gebruikt, ook niet als de belastingen er beslag op zouden laten leggen. Ze kunnen het daar niet voor aanwenden. Dat is een heel belangrijk antwoord voor mij.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de verwarmingstoelage en de stookoliecheque" (nr. 9867)

07 Question de M. Luk Van Biesen à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'allocation de chauffage et le chèque-mazout" (n° 9867)

 

07.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, de personen behorend tot de categorieën bedoeld in artikel 251, § 1, 2de en 3de lid van de programmawet van 22 december 2008, hebben recht op een verwarmingstoelage toegekend door het OCMW. Als zij behoren tot de categorie 2, namelijk mensen in schuldbemiddeling of tot categorie 3, namelijk mensen met een laag inkomen, komen zij in aanmerking voor een inkomensonderzoek om na te gaan of zij recht kunnen hebben op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming in de ziekte- en invaliditeitsverzekering.

 

Deze verhoogde verzekeringstegemoetkomingsgrens bedraagt momenteel 16 306,33 euro, vermeerderd met 3 018,74 euro voor de eventuele levenspartner en per eventuele persoon ten laste.

 

Bij het aanschrijven van onze leden door de ziekenfondsen wordt nogal regelmatig de wenkbrauwen gefronst wanneer men vragen stelt over de verhoogde verzekeringstegemoetkoming en dus over het inkomen van betrokkenen. Hun inkomen ligt immers dikwijls hoger dan de verhoogde verzekeringstegemoetkomingsgrens.

 

Het OCMW hanteert dus andere grensbedragen en andere gezinsnoties dan de ziekenfondsen. Hieruit blijkt dat personen met een hoog inkomen toch recht kunnen hebben op een verwarmingstoelage, louter omdat zij behoren tot categorie 2, namelijk mensen met een schuldbemiddeling.

 

Mensen die zelf de eindjes aan elkaar proberen te knopen zonder een beroep te doen op schuldbemiddeling vallen door deze toelage dus uit de boot, terwijl zij vaak een veel lager inkomen hebben.

 

Mevrouw de minister, wat is uw standpunt over deze problematiek? Wordt bij de toekenning van een verwarmingstoelage of stookoliecheque een inkomensgrens gehanteerd?

 

07.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Biesen, voor het toekennen van een verwarmingstoelage moet er een onderscheid gemaakt worden tussen drie categorieën. De eerste categorie zijn personen met een recht op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming. De tweede categorie zijn mensen met een laag inkomen. De derde categorie zijn personen met schuldoverlast.

 

De inkomensgrens die wordt gehanteerd, hangt af van de categorie waartoe men behoort. Binnen de eerste categorie moet het onderscheid gemaakt worden tussen de huishoudens waar alle leden een Omnio- of RVV-statuut hebben en de huishoudens waar niet alle leden dat statuut hebben. Indien alle leden het RVV- of Omnio-statuut hebben, moet er geen inkomensonderzoek gebeuren. Indien niet alle leden dat statuut genieten moet er wel een inkomensonderzoek gebeuren.

 

U hebt gezegd dat het inkomen van het huishouden niet hoger mag zijn dan 16 306 euro, verhoogd met 3 000 euro per persoon ten laste. Wie is een persoon ten laste? Iemand van wie het netto-inkomen lager is dan 2 890 euro, de gezinsbijslag en het onderhoudsgeld voor kinderen niet meegeteld.

 

Voor de tweede categorie mag het inkomen van het huishouden niet hoger zijn dan 16 000 euro, verhoogd met 3 000 euro per persoon ten laste. Om als persoon ten laste beschouwd te worden moet het inkomen lager zijn dan 2 890 euro, de gezinsbijslag en het onderhoudsgeld voor kinderen niet meegeteld. Bovendien moet er in deze categorie wel rekening gehouden worden met het onroerend vermogen van het huishouden. Dat houdt in dat het inkomen van het huishouden verhoogd moet worden met driemaal het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen van onroerende goederen, behalve de gezinswoning. De gezinswoning telt dus niet mee.

 

Voor de derde categorie is er een dubbele voorwaarde. Ten eerste, er moet een schuldbemiddeling, overeenkomstig de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, of een collectieve schuldenregeling, overeenkomstig de artikelen 1675/2 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, worden genoten. Ten tweede, de personen zijn niet in staat hun verwarmingsfactuur te betalen. Dat criterium moet worden beoordeeld aan de hand van de behoeftigheid van het huishouden, die geattesteerd wordt in het sociaal verslag. Voor de derde categorie is er dus geen specifieke inkomensgrens.

 

Er zijn dus verschillen, naargelang de categorie waartoe men behoort. De waarde van eventueel onroerend goed is een zeer bepalende factor, vermits die heel zwaar doorweegt in de berekening van het zogezegde inkomen van het gezin.

 

07.03  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb die vraag gesteld vanuit de fundamentele bekommernis dat er soms mensen zijn met een heel hoog inkomen die zichzelf in de schulden werken en dan een verwarmingstoelage of stookoliecheque krijgen, terwijl die niet echt bedoeld was voor die categorie. Dat brengt nogal wat ongemak teweeg bij de mensen. Men vraagt zich af of zij daar stricto sensu wel recht op hebben.

 

07.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Vanaf het moment dat zij zich inschrijven voor een collectieve schuldenregeling hebben zij een klein inkomen en beantwoorden zij inderdaad aan de gestelde voorwaarden. Zij verbinden zich evenwel ertoe om hun schulden af te betalen en dat is ook een element dat wij enorm aanbevelen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het aantal leefloontrekkende niet-Belgen in Groot Aalst" (nr. 9880)

- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het aantal leefloontrekkende niet-Belgen in ons land" (nr. 9888)

- mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het aandeel van niet-Belgen en nieuwe Belgen in de totale financiële dienstverlening van de OCMW's" (nr. 10430)

08 Questions jointes de

- Mme Sarah Smeyers à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le nombre de non-Belges bénéficiant du revenu d'intégration dans le grand Alost" (n° 9880)

- Mme Sarah Smeyers à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le nombre de non-Belges bénéficiant du revenu d'intégration dans notre pays" (n° 9888)

- Mme Rita De Bont à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la part de l'aide financière totale des CPAS allouée aux non-Belges et aux nouveaux Belges" (n° 10430)

 

08.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, deze vraag was aanvankelijk een schriftelijke vraag, staatssecretaris Courard heeft ooit eens mondeling geantwoord op een gelijkaardige vraag en dus heb ik deze ook als mondelinge vraag ingediend.

 

In het verleden mocht ik de cijfers verkrijgen van het aantal leefloontrekkende niet-Belgen voor de jaren 2008 en 2009. Dit is een opvolgingsvraag in twee delen.

 

Graag had ik een oplijsting gekregen per jaar van, enerzijds, het aantal Belgische en, anderzijds, het aantal niet-Belgische leefloontrekkenden voor de jaren 2010 en 2011, indien mogelijk opgesplitst in EU-burgers en niet EU-burgers en per stad in ons land.

 

Graag had ik een oplijsting gekregen van het totale bedrag dat is uitbetaald aan leeflonen in deze verschillende categorieën, indien mogelijk eveneens opgesplitst in EU-burgers en niet-EU-burgers.

 

Indien mogelijk had ik bij beide vragen graag een oplijsting gekregen van de top 5 op het vlak van nationaliteit van de niet-Belgische leefloontrekkenden.

 

Dit is dus eigenlijk gewoon een opvolgingsvraag.

 

Mijn tweede vraag gaat over groot-Aalst, maar als u antwoordt op de eerste vraag, antwoordt u ook op de tweede vraag.

 

08.02  Rita De Bont (VB): Mevrouw de staatssecretaris, ik kreeg ook graag cijfers, desnoods op papier. Ten tweede kreeg ik graag wat meer uitleg.

 

In een artikel in De Standaard op 10 maart was er sprake van 143 000 leefloners die geen Belg zijn. Hierbij wordt geen rekening gehouden met bepaalde categorieën vreemdelingen, namelijk de niet-EU-burgers die zijn ingeschreven in het vreemdelingenregister, niet in het bevolkingsregister. Zij komen wel in aanmerking voor maatschappelijke dienstverlening op basis van de organieke OCMW-wet. Het totale aantal zal dus wel wat hoger liggen dan de percentages die in het artikel worden vermeld.

 

Graag vernam ik wat in 2011 het totale aantal niet-Belgen was dat kon genieten van financiële dienstverlening? Zij die onder de organieke OCMW-wet vallen daarin inbegrepen. Indien mogelijk kreeg ik graag de cijfers per Gewest. Tevens zou ik willen weten hoe groot het aandeel nieuwe Belgen is in de totale financiële dienstverlening van de OCMW’s, indien mogelijk ook per Gewest?

 

Om wat meer toelichting te krijgen: wordt er rekening gehouden met de kennis van de gewesttaal bij de beoordeling van de werkbereidheid van de betrokkene? U hebt laten horen dat het uw bekommernis is de mensen zoveel mogelijk aan het werk te krijgen. Dat is ook onze bekommernis en kennis van de gewesttaal is daarbij belangrijk om hen onafhankelijk te maken van de OCMW-uitkeringen.

 

Een bijkomende vraag – dit was al een suggestie: welke maatregelen overweegt de regering om het gebruik, of eventueel misbruik, van OCMW-uitkeringen door deze deelgroep terug te dringen?

 

08.03 Staatssecretaris Maggie De Block: De cijfers zal ik u nasturen, want het vroeg heel wat werk van de administratie om dat allemaal uit te zoeken. Dat werk is nog niet afgerond. Daarom zal ik algemeen op uw vragen antwoorden.

 

Wanneer iemand steun aanvraagt bij het OCMW, is het natuurlijk essentieel dat het OCMW een sociaal onderzoek doet om het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening vast te stellen. Op basis van dit onderzoek beslist het OCMW autonoom over de toekenning van steun.

 

De Staat zal de kosten van het OCMW slechts ten laste nemen binnen de grenzen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste van nemen van steun, verleend door de OCMW’s en de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

 

Ik kan u slechts het cijfer geven van de steun die door de Staat aan de OCMW’s wordt terugbetaald. In 2011 heeft de Staat een voorlopig totaal van 710 387 150 euro aan de OCMW’s voor maatschappelijke dienstverlening en leefloon betaald. Van dit bedrag was 231 783 000 euro voor maatschappelijke dienstverlening en 478 595 000 euro voor het leefloon.

 

Het is niet mogelijk om het aandeel te bepalen voor nieuwe Belgen.

 

De Staat komt slechts tussen in de kosten van de maatschappelijke dienstverlening en leefloon binnen reglementaire grenzen. Etnische oorsprong is geen voorwaarde voor het toekennen of afwijzen van OCMW-steun, noch een criterium voor de tenlasteneming door de Staat. Daarom is een statistische onderscheid niet mogelijk.

 

De strijd tegen de sociale fraude is inderdaad prioritair voor de hele regering. Het staat ook bovenaan het lijstje van mijn vier prioriteiten. De noden op het vlak van maatschappelijke integratie en armoedebestrijding zijn enorm. Het is dan ook echt nodig dat de beschikbare middelen terechtkomen bij de personen die er het meest nood aan hebben.

 

Het Sociaal Strafwetboek zal hierin een belangrijk instrument zijn. Elke fraudeur, ongeacht zijn oorsprong of nationaliteit, zal op dezelfde manier worden aangepakt.

 

Voor het toekennen van maatschappelijke dienstverlening en maatschappelijke integratie is het OCMW, indien de betrokkene voldoet aan alle voorwaarden voor de toekenning ervan, verplicht om hulp toe te kennen.

 

Het zijn de OCMW’s die volledig autonoom beslissen of de betrokkene voldoet aan de voorwaarden, inclusief de voorwaarde of hij werkbereid is. De taalkennis speelt daarbij een heel grote rol.

 

(…)

 

08.04  Sarah Smeyers (N-VA): De cijfers die ik opvroeg, zijn dus in voorbereiding. Dan heb ik geen repliek.

 

08.05  Rita De Bont (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik kan aannemen dat de etnische herkomst geen criterium is voor de toekenning van een leefloon, maar zoals ik zei, is de taalkennis dat wel. Men moet immers een zekere bereidheid tot werken vertonen, dus moet men ook een bereidheid vertonen om de taal te verwerven van de streek waar men woont.

 

U geeft toe dat dit belangrijk is, maar u hebt niet gezegd dat men daarmee rekening houdt bij het sociaal onderzoek dat men voert en opvolgt of men in de loop van de periode waarin men aanspraak maakt op een leefloon bereidheid vertoont om de taal te verwerven en men stappen onderneemt om die mensen naar een school of opleiding te leiden en hen verplicht die te volgen.

 

08.06 Staatssecretaris Maggie De Block: Ik kan alleen ingrijpen wanneer ik bevoegd ben en dat behoort niet tot mijn bevoegdheid. Het behoort tot de autonomie van de OCMW’s om te oordelen of de betrokkene aan alle voorwaarden voldoet om een leefloon te genieten. Daarop kan ik niet ingrijpen.

 

08.07  Rita De Bont (VB): Een omzendbrief zou kunnen …

 

08.08 Staatssecretaris Maggie De Block: Niet van mij. Dat is niet mijn bevoegdheid.

 

08.09  Rita De Bont (VB): Wij zullen uw bevoegdheden moeten uitbreiden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de invoering van het eCARMED-systeem" (nr. 9886)

09 Question de Mme Reinilde Van Moer à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'instauration du système eCARMED" (n° 9886)

 

09.01  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, het project eCARMED heeft twee doelen, namelijk de informatisering van de medische kaart en de overdracht van de betaling van medische kosten naar het RIZIV in plaats van het OCMW zelf, dit voor mensen die niet gedekt worden door enige verzekering voor medische zorg en die hulp krijgen van een OCMW.

 

De vordering van het project werd reeds besproken tijdens de voorstelling van de beleidsnota begin dit jaar. Er werd toen meegegeven dat het project in ontwikkeling is, met als doel een efficiënte controle mogelijk te maken. Ik citeer: “De administratie onderzoekt de in het kader van de dringende medische hulpverlening verstrekte zorg. Er is sprake van de invoering van een eCARMED om de controles te vergemakkelijken en misbruiken te voorkomen.” Nu moeten de OCMW’s voor de controles een beroep doen op een arts.”

 

Het tijdpad dat de POD Maatschappelijke Integratie naar voren schuift, geeft aan dat de constructiefase eindigde op 1 maart, wat hand in hand zou gaan met een test. De algemene start zou gepland staan op 1 juli van dit jaar.

 

Kunt u een stand van zaken geven van de ontwikkelingen van dit project?

 

Kan het vooropgestelde tijdpad aangehouden worden? Met andere woorden, zal het project effectief kunnen starten op 1 juli?

 

09.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Betreffende het systeem van eCARMED en de invoering ervan zijn het basissysteem, met name de database voor onder meer het beheer van de verbintenissen tot lastenneming door een OCMW van de medische kosten, maar ook de daaraan gelinkte gegevensstromen voor de OCMW’s tot consultatie, creatie en bijwerking van de gegevens, zo goed als klaar.

 

Tevens werd ook reeds werk gemaakt van een webtoepassing voor de zorgverstrekkers, zodat zij ook toegang hebben tot de database. Momenteel wordt ook nog gewerkt rond de gegevensstroom inzake facturatie.

 

De vooropgestelde planning van de pilootprojecten van juli 2012 is momenteel met een tweetal maanden verlengd omdat het voorbereidend werk wat langer geduurd heeft. De bedoeling is nu om in september 2012 met de pilootprojecten van start te gaan.

 

09.03  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, ik begrijp waarom het wordt uitgesteld, maar het is spijtig voor de OCMW’s, want zij zijn echt wel vragende partij om dit systeem zo snel mogelijk in voege te laten gaan. Het zal een deel van hun taken vergemakkelijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 10 009 van mevrouw Genot is uitgesteld. De heer Mayeur is niet aanwezig. Zijn vraag nr. 10 325 wordt ingetrokken.

 

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de middelen voor de socioculturele participatie" (nr. 10403)

- mevrouw Lieve Wierinck aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de middelen voor de socioculturele participatie" (nr. 10546)

10 Questions jointes de

- Mme Reinilde Van Moer à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "les moyens affectés à la participation socioculturelle" (n° 10403)

- Mme Lieve Wierinck à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "les moyens affectés à la participation socioculturelle" (n° 10546)

 

10.01  Reinilde Van Moer (N-VA): De POD Maatschappelijke Integratie voorziet in middelen om de socioculturele participatie van de OCMW-cliënten te ondersteunen. Het OCMW krijgt hiervoor gelden ter beschikking waarmee het de actieve of passieve deelname van de doelgroep aan activiteiten op manifestaties kan stimuleren. Het OCMW kan dit concreet doen door het toekennen van een individueel voordeel, zoals de tussenkomst in de kosten van een toegangsticket bijvoorbeeld, maar ook door het toekennen van een collectief voordeel door een manifestatie te ondersteunen die zich niet exclusief tot die doelgroep richt.

 

De financiering wordt geregeld via een jaarlijks vernieuwd koninklijk besluit. Sinds 2010 werd aan het onderdeel Socioculturele Participatie een specifiek luik Kinderarmoede toegevoegd. De budgetten van dit luik werden toen nog niet overal gebruikt. Via een parlementaire vraag kwam ik te weten dat zulks te wijten was aan de te late bekendmaking ervan en een te late publicatie van het koninklijk besluit.

 

Vorig jaar werden twee verschillende besluiten gepubliceerd vanwege het gebrek aan een volwaardige regering. Er is nog geen analyse van de bestedingsgraad beschikbaar. Dit jaar is er nog steeds geen koninklijk besluit al werd het wel aangekondigd door mevrouw de staatssecretaris bij de voorstelling van haar beleidsnota. Bijgevolg moeten de OCMW’s zich voorlopig behelpen, schuiven ze met budgetten en weten ze niet hoeveel ze toegekend krijgen.

 

Kunt u ter zake duidelijkheid scheppen? Wanneer wordt die brief rondgestuurd? Wanneer wordt de publicatie van het koninklijk besluit gepland?

 

Ik hoop dat zulks zo snel mogelijk gebeurt om de bekendheid, wat vorige keer een probleem was, en de werkbaarheid van de OCMW’s te vergroten.

 

10.02  Lieve Wierinck (Open Vld): Mevrouw de staatssecretaris, op het ogenblik is het bedrag van de tegemoetkoming niet bekend. De OCMW’s trekken dan maar hun plan.

 

Daarom heb ik aansluitend de volgende vragen. Ten eerste, wanneer wordt de publicatie gepland? Ten tweede, beseft u welk probleem de niet-publicatie vormt voor de OCMW’s? Ten derde, is hetzelfde budget uitgetrokken als verleden jaar of krijgen wij een ander budget? Zijn er daarover al gegevens?

 

10.03 Staatssecretaris Maggie De Block: Ik dank de dames voor hun vraag.

 

In de initiële begroting 2012 werd voor de bevordering van de sociaal-culturele participatie van OCMW-klanten een bedrag van 11 miljoen euro ingeschreven. Dat bedrag komt overeen met het bedrag van 2011 vermenigvuldigd met een index van 2,1 %.

 

Voor de maatregel van sociaal-culturele participatie zelf gaat het over 6 796 000 euro. Voor de bestrijding van kinderarmoede gaat het over een bedrag van 4 288 000 euro. Ik begrijp dan ook de terechte bezorgdheid van de OCMW’s.

 

De subsidies voor het KB 2012 dienden te worden vastgelegd op het budget van 2012. Het Parlement heeft dat pas op 2 februari 2012 goedgekeurd.

 

De middelen voor de federale maatregel van de sociaal-culturele participatie waren eveneens voorwerp van een bespreking tijdens de recente begrotingscontrole van begin maart. Ik vraag dan ook begrip voor het feit dat de timing voor de uitwerking van het koninklijk besluit tijdelijk werd afgeremd door de jongste, noodzakelijke doorlichting van de overheidsuitgaven voor 2012. Ik kon pas in gang schieten toen na de vorige begrotingscontrole bleek dat het bedrag werd behouden.

 

Zowel de maatregel van de sociaal-culturele participatie als die van de bestrijding van de kinderarmoede kon niet langer het voorwerp uitmaken van een eventuele lineaire besparing. Het voorstel van mijn administratie en mijzelf hield zowel vóór als ná de begrotingscontrole steeds een behoud in van de kredieten op het niveau van de initiële begroting 2012. De strijd tegen de kinderarmoede vormt een belangrijk hoofdstuk in mijn beleidsnota.

 

De bevordering van de sociale en de culturele participatie aan de samenleving door OCMW-klanten is van dat laatste een voorbeeld. Het behoud van de kredieten, zoals ingeschreven in de initiële begroting van 2012, blijft ook hier onverkort gelden.

 

Wij hebben al de nodige stappen gezet om het dossier, rekening houdend met de geijkte wettelijke en administratieve procedures in geval van financiering bij koninklijk besluit, in het voorjaar af te ronden. Momenteel hebben wij reeds een advies binnen van de inspecteur van Financiën. Het dossier hebben wij meteen ingediend, daags nadat de begroting vastlag. Wij hebben een positief advies van de inspecteur van Financiën over de voortzetting van de vermelde financiering.

 

Over het ontwerpbesluit met de definitieve bedragen, zal eerst de inspecteur van Financiën en dan de Ministerraad een advies of een goedkeuring moeten verlenen. De voorlegging aan de Ministerraad gebeurt conform de richtlijnen omtrent de budgettaire behoedzaamheid. Na de goedkeuring kan het koninklijk besluit worden ondertekend door de Koning. De publicatie in het Belgisch Staatsblad volgt ten slotte na de definitieve vastlegging door mijn administratie van de bedragen op de daartoe bestemde begroting.

 

Wij werken dus zo snel als mogelijk, want ik heb zelf ook al hier en daar vernomen dat het niet gemakkelijk is om te wachten op geld, dat er wel degelijk zal komen. Wij hebben echter uit noodzaak twee en een halve maand vertraging opgelopen.

 

10.04  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, eigenlijk kunt u nog niet echt ongeveer een datum geven waarop de OCMW’s op de hoogte gesteld zullen worden?

 

10.05 Staatssecretaris Maggie De Block: Het advies van de inspecteur van Financiën is pas nu binnen. Nu kunnen wij voortwerken. Dat doen we zo snel mogelijk. We moeten echter nog eens langs de inspecteur van Financiën en nog langs de Ministerraad op grond van de budgettaire behoedzaamheid. Dan pas kan het koninklijk besluit ingediend worden.

 

10.06  Reinilde Van Moer (N-VA): De OCMW’s zullen dus nog een tijdje met de budgetten moeten schuiven om ervoor te zorgen dat wie daar normaal voor in aanmerking komt, de nodige ondersteuning krijgt. Het gaat om personen die het sowieso al moeilijk hebben om aan activiteiten in de maatschappij deel te nemen. Als de OCMW’s een en ander voorlopig nog niet kunnen vergoeden, wordt dat wel een zeer ernstig probleem. Ik weet via mijn OCMW dat de meeste OCMW’s dan schuiven met budgetten, maar dat is geen aangename manier van werken.

 

10.07  Lieve Wierinck (Open Vld): Mevrouw de staatssecretaris, het antwoord is vrij positief: de OCMW’s weten dat er iets zal komen en dat het bedrag ongeveer hetzelfde zal zijn als het jaar daarvoor. Ik veronderstel dat de meeste OCMW’s de nodige kredieten in hun budget hebben ingeschreven. Het is inderdaad wat schuiven, maar we weten nu dat er een oplossing zal komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Lieve Wierinck aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de nieuwe taken van de sociaal assistenten" (nr. 10572)

11 Question de Mme Lieve Wierinck à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice, sur "les nouvelles missions des assistants sociaux" (n° 10572)

 

11.01  Lieve Wierinck (Open Vld): Mevrouw de staatssecretaris, u hebt aangekondigd dat u in de strijd tegen de armoede een proactief beleid van de OCMW's wil. Dit impliceert een nog belangrijkere rol voor de sociaal assistenten.

 

Evenwel worden sociaal assistenten vandaag reeds overbevraagd. Indien wij hen willen inzetten in de opsporing van armoede en de effectieve bestrijding van armoede, zullen wij maatregelen moeten nemen om hen van andere taken te ontlasten.

 

Het regeerakkoord bepaalt uitdrukkelijk dat het de werkomstandigheden van de maatschappelijk werkers wil verbeteren, onder meer door de financiering van banen via de openbare Sociale Maribel en door de invoering van een analyse van de werklast met het oog op een betere harmonisering van de sociale dossiers bij de OCMW's.

 

Mevrouw de staatssecretaris, welke concrete maatregelen nam u om de werkbelasting van sociaal assistenten te meten? Zal daarbij rekening worden gehouden met de verschillen in belasting, rekening houdend met de verschillende samenstelling en het armoedepercentage van de bevolking tussen de verschillende gemeenten en steden?

 

De harmonisering van de sociale dossiers is een actie die kan leiden tot een aanzienlijke administratieve lastenverlaging. Wat is de stand van zaken?

 

11.02 Staatssecretaris Maggie De Block: De OCMW’s worden, gezien de economische crisis, inderdaad geconfronteerd met een toenemende behoefte aan hulpverlening. Ik ben er mij dan ook van bewust dat er nood is aan ondersteuning voor de eerstelijnsactoren van de maatschappelijke integratie, zoals de sociaal assistenten van de OCMW’s, zodat zij echt hun rol van maatschappelijk welzijnswerker kunnen opnemen.

 

Ik heb dat ook aangekondigd in mijn beleidsnota, om erop toe te zien dat de werkomstandigheden van de sociaal werkers verder verbeterd zullen worden, onder meer door de invoering van een analyse van de werklast. Om deze analyse uit te voeren is het belangrijk om het werkveld erbij te betrekken. Vandaar dat ik ook in overleg zal gaan met de verenigingen van steden en gemeenten. De eerste contacten hierover zijn er al geweest. Mijn administratie is momenteel bezig met het uitschrijven van een lastenboek voor deze studie.

 

Voorts wil ik zoals aangegeven in mijn beleidsnota prioriteit geven aan het project voor de uitwerking van een elektronisch sociaal verslag. In dit project onderzoekt mijn administratie welke gegevens uit het sociaal verslag elektronisch kunnen worden uitgewisseld tussen de verschillende OCMW’s. Het belangrijkste doel van het project is administratieve vereenvoudiging en werklastvermindering voor de maatschappelijk werkers. Door de administratieve taken van de maatschappelijk assistenten in het geval van een sociaal onderzoek lichter te maken, kunnen zij meer tijd krijgen om zich ook met hulpverlening bezig te houden. Ook voor de cliënten van de OCMW’s zal het project een aanzienlijke vereenvoudiging betekenen. Zij moeten dan immers niet steeds opnieuw dezelfde informatie ter beschikking stellen.

 

Het elektronisch sociaal verslag zal dus bijdragen aan een efficiëntere dienstverlening. In de eerste fase van dit project werd in een werkgroep met vertegenwoordigers van verschillende OCMW’s onderzocht welke gegevens er juist moeten worden opgenomen in het transfereerbare gedeelte.

 

Voorts werd onderzocht welke gegevens niet mogen of kunnen worden opgenomen, gelet op de rechten van de cliënt en andere wettelijke bepalingen zoals onder andere de privacywetgeving. Intussen is ook het onderzoek naar de technische uitwerking van het project opgestart. Wij moeten ervoor opletten dat niet alle OCMW’s de organisatie van hun informatica moeten herorganiseren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Aangezien mevrouw Almaci hier niet aanwezig is, is haar vraag nr. 9405 als zijnde ingetrokken beschouwd.

 

Vraag nr. 9405 van mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de toekenning van het leefloon door de OCMW's" vervalt.

La question n° 9405 de Mme Meyrem Almaci à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'octroi du revenu d'intégration par les CPAS" est supprimée.

 

La réunion publique de commission est suspendue de 13.44 heures à 14.17 heures.

De openbare commissievergadering wordt geschorst van 13.44 uur tot 14.17 uur.

 

Présidente: Thérèse Snoy et d'Oppuers.

Voorzitter: Thérèse Snoy et d'Oppuers.

 

12 Question de Mme Kattrin Jadin à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'abattage d'animaux suivant un rituel religieux" (n° 10296)

12 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de rituele slachting van dieren" (nr. 10296)

 

12.01  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, la présence de la viande issue de l'abattage d'animaux suivant un rituel religieux a connu une forte augmentation dans les rayons de nos magasins au cours des dernières années. Selon de nombreuses sources, le nombre d'animaux abattus suivant ces règles dépasse très largement les besoins des minorités religieuses concernées.

 

Le débat sur les conditions de l'abattage religieux a été soulevé en France, à la suite de reportages parus dans la presse hexagonale, et crée des tensions entre ceux qui veulent voir leurs traditions respectées et ceux qui s'indignent de la cruauté envers les animaux de certaines méthodes employées.

 

La directive européenne 93/119/CE a établi des normes pour l'abattage suivant un rituel religieux: "D'une façon générale, on doit éviter aux animaux toute excitation, souffrance ou douleur inutiles lors de leur transport, hébergement, immobilisation, étourdissement, abattage ou mise à mort. Les abattoirs doivent être construits et équipés de manière à respecter cette exigence. Le personnel d'abattage doit posséder les compétences, capacités et connaissances professionnelles requises. Les animaux doivent être étourdis avant l'abattage ou immédiatement mis à mort."

 

Dans le souci d'une parfaite information des consommateurs belges, voici, madame la ministre, mes questions sur l'abattage suivant un rituel religieux tel qu'il est pratiqué chez nous.

 

Disposez-vous de données quant au pourcentage d'animaux abattus selon un rituel religieux en Wallonie ainsi que l'évolution de ce pourcentage au cours des dernières années? Des mesures de garantie en faveur d'un abattage rituel accompli dans le respect des normes définies par la directive européenne précédemment citée ont-elles été adoptées? Qu'en est-il de la traçabilité de cette viande? Quelles sont les règles en vigueur à ce sujet? Toute la viande abattue selon un rituel religieux est-elle étiquetée en tant que telle ou bien une partie de cette viande se retrouve-t-elle sur le marché dit "classique"?

 

12.02  Sabine Laruelle, ministre: Madame Jadin, les abattages rituels en Wallonie sont de 6,3 % pour les bovins et de 3,5 % pour les ovins, si l'on ne tient pas compte des abattages qui ont lieu dans les lieux temporairement agréés, notamment lors de la fête du Sacrifice. Ces chiffres restent stables. On ne remarque pas d'explosion.

 

La directive 93/119/CE a été transposée en droit belge par l'arrêté du 16 janvier 1998 relatif à la protection des animaux pendant l'abattage ou la mise à mort. Les dispositions de cet arrêté sont suivies et contrôlées, que ce soit pour l'abattage rituel, l'abattage classique ou pour les lieux temporairement agréés.

 

Les règles générales de traçabilité sont les mêmes pour les abattages rituels que pour les abattages classiques. La traçabilité ne tient pas compte du type d'abattage, vu que son objectif est sanitaire. Le niveau sanitaire doit être le même partout. Il n'est pas question d'avoir une sécurité alimentaire à deux ou trois vitesses. Elle est la même pour tous.

 

La réglementation en vigueur aujourd'hui n'impose pas l'étiquetage de la mention du mode de mise à mort. Cette mention pourrait être apposée sur base volontaire dans le cadre du règlement européen 1760/2000, qui relève de la compétence des Régions. Étant donné qu'il ne s'agit pas d'une obligation légale, il n'est évidemment pas fait mention systématiquement sur l'étiquette du mode d'abattage.

 

12.03  Kattrin Jadin (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: La question n° 10326 de M. Luk Van Biesen est transformée en question écrite.

 

12.04  Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, je voudrais faire remarquer que, dans sa question n° 10256, M. Beuselinck demande que je lui fournisse des chiffres. Or une question écrite est normalement plus indiquée lorsqu'il est question de chiffres, de statistiques etc. Ne serait-il donc pas possible de transformer cette question en question écrite?

 

La présidente: Cette décision ne m'appartient pas.

 

12.05  Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, il est pourtant convenu que les questions portant sur des chiffres et des statistiques soient posées par écrit.

 

La présidente: J'apprends que la question de M. Beuselinck est reportée. Mais nous ne manquerons pas de lui suggérer de transformer sa question en question écrite.

 

13 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le cas de brucellose en Belgique" (n° 10507)

13 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het geval van brucellose in België" (nr. 10507)

 

13.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la ministre, ma question en recoupe une autre à laquelle vous avez répondu en séance plénière. Elle concerne la détection d'un foyer de brucellose dans une ferme de Fernelmont. Des mesures immédiates ont été prises: abattage d'environ 300 bêtes liées à l'exploitation en question et mise sous surveillance de 200 autres exploitations par souci de prévention.

 

L'AFSCA précise que la Belgique risque de perdre son statut de pays exempt de brucellose, accordé par la Commission européenne en cas d'expansion. Le phénomène ne se limite pas à la Belgique. Il semble en effet que d'autres pays de l'Union européenne souffrent actuellement de manière endémique de la maladie. Le secteur bovin se retrouve aujourd'hui dans l'expectative, dans la crainte des conséquences économiques de cette maladie mais aussi des mesures de précaution annoncées pour éviter l'expansion.

 

Madame la ministre, au vu des risques pour la Belgique de perdre son statut de pays exempt de brucellose, quelles sont les mesures de prévention mises en place par l'AFSCA? Connaissez-vous les mesures prises par les autres pays touchés? Les mesures prises ont-elles aujourd'hui des conséquences financières sur le secteur?

 

Les coûts supplémentaires resteront-ils à charge de l'éleveur? Un dédommagement pourra-il être prévu? L'AFSCA nous annonce que les résultats des analyses en cours seront connus dans environ trois semaines. Disposez-vous déjà d'un bilan intermédiaire? Y a-t-il des consignes à donner dans l'attente de ces résultats?

 

13.02  Sabine Laruelle, ministre: Madame Snoy, l'AFSCA a bloqué l'exploitation au foyer dont vous avez fait mention et a émis un ordre d'abattage pour l'ensemble des bovins présents sur cette exploitation, environ 250 bêtes, de même que tous ceux qui avaient quitté l'exploitation depuis le 25 novembre 2011. Ces abattages doivent être réalisés dans le mois de la notification, c'est-à-dire au plus tard la première semaine d'avril, et ont déjà été réalisés pour les vaches gestantes du foyer. Pourquoi prioritairement les vaches gestantes? On sait qu'en cas d'avortement ou de vêlage, la dispersion devient phénoménale.

 

L'AFSCA mène une enquête épidémiologique qui a déjà permis de retracer toutes les exploitations qui ont été en contact avec le foyer, directement ou indirectement (même vétérinaire ou pâtures contiguës). C'est d'ailleurs la raison du blocage provisoire de 200 exploitations.

 

Les exploitations bloquées doivent garder leurs bovins à l'intérieur, ne peuvent pas les vendre et doivent les soumettre à des tests sanguins, à deux reprises dans un laps de temps de six à huit semaines. Les premières analyses sont en cours et les exploitations visées resteront bloquées jusqu'au résultat du second test. En revanche, si le premier test est négatif, ils peuvent remettre les bovins non gestants en pâture.

 

Les pays européens où la brucellose est endémique sont essentiellement les pays du Sud, au contraire de nos pays voisins qui sont indemnes, au même titre que la Belgique. Les mesures prises à leur encontre sont similaires à celles prises en Belgique; elles sont conformes à la réglementation en vigueur, sauf que des tests sont réalisés, entre autres en cas d'exportation.

 

La situation de la Belgique n'est pas comparable: elle conserve son statut 'indemne de brucellose'. Nous espérons pouvoir le garder; nous le saurons au début du mois d'avril.

 

Les mesures de prévention prises dans le cadre de cet épisode ont malheureusement des conséquences financières pour les exploitations. L'exploitation où les animaux sont abattus reçoit une indemnité du Fonds de santé animale, indemnité que j'ai augmentée de 20 %. Malheureusement, cette indemnité ne prend pas en compte la valeur génétique de l'animal; or, dans ce cas, l'élevage détenait un haut potentiel génétique. Les autres exploitations bloquées subissent une perte économique, ce qui ressortit à la compétence des Régions.

 

Nous avons d'ailleurs de fréquents contacts avec les cabinets de M. Di Antonio et de M. Peeters. En effet, suite à l'abattage des bovins sortis de l'exploitation après le 25 novembre 2011, une deuxième exploitation située en Flandre où se trouvait une bête en provenance de la première exploitation a été identifiée.

 

Comme toutes les bêtes vendues après le 25 novembre doivent être abattues, cet animal a dû être abattu et c'est à cette occasion que l'on a découvert qu'il était porteur de la maladie. C'est ainsi que les 131 bovins de l'exploitation concernée ont dû, à leur tour, être abattus. De plus, 150 fermes en contact avec elle ont été bloquées.

 

L'analyse épidémiologique des échantillons est en cours.

 

Pour ce qui concerne les règles d'application, des consignes d'hygiène ont été données. Il a également été demandé de limiter les visites qui ne sont pas indispensables, etc.

 

13.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour vos explications.

 

Je crois que le maximum a été fait. Cependant, deux questions se posent encore. La première a trait à la cause. Des recherches sont-elles en cours à ce sujet?

 

13.04  Sabine Laruelle, ministre: Cela relève de l'enquête épidémiologique.

 

13.05  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): C'est donc cette enquête qui pourra déterminer comment cette maladie est apparue dans un endroit donné.

 

13.06  Sabine Laruelle, ministre: Tout à fait. Les scientifiques vont tenter de déterminer l'origine de la maladie en examinant notamment les animaux sauvages, les sangliers, etc.

 

13.07  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Jusqu'à quand pourrons-nous garder notre statut de pays 'indemne de brucellose'?

 

13.08  Sabine Laruelle, ministre: Jusqu'à ce que l'Europe en décide autrement. Une réunion est prévue, début avril.

 

13.09  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Existe-t-il un seuil à ne pas dépasser?

 

13.10  Sabine Laruelle, ministre: Nous avons connu un cas, en 2010, mais nous avons pu prouver que nous avions pris toutes les mesures nécessaires et nous avons pu garder notre statut.

 

Aujourd'hui, nous sommes confrontés à un deuxième cas que je qualifierais de secondaire. J'espère donc que nous pourrons continuer à bénéficier de notre statut grâce aux mesures que nous avons prises, à savoir l'abattage des bêtes, le blocage des exploitations, etc. Mais la décision appartient à l'Europe.

 

Je voudrais d'ailleurs profiter de l'occasion pour saluer les deux éleveurs concernés qui ont fait preuve d'un grand sang-froid.

 

Je voudrais leur rendre hommage.

 

13.11  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Je souhaite m'y associer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de M. Franco Seminara à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les cas de grippe aviaire détectés près de la frontière belge" (n° 10486)

14 Vraag van de heer Franco Seminara aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "gevallen van vogelgriep in de grensgebieden met België" (nr. 10486)

 

14.01  Franco Seminara (PS): Madame la présidente, madame la ministre, chers collègues, voilà quelques jours, le ministère néerlandais de l'Agriculture annonçait que 42 700 dindes d'un élevage situé à Kelpen-Oler, dans le sud-est des Pays-Bas, allaient être tuées en raison de la détection du virus H5 de la grippe aviaire.

 

Ce foyer, apparu à une dizaine de kilomètres de la frontière belge, est suivi de près par l'Agence fédérale pour la sécurité de la chaîne alimentaire (AFSCA). Une interdiction de transporter des volailles, des œufs et du fumier de cette espèce animale a été décrétée dans un rayon de trois kilomètres autour de ce cheptel. De plus, des analyses vont être effectuées dans vingt-cinq élevages établis à proximité.

 

Vous le savez, madame la ministre, la forme la plus dangereuse de la grippe aviaire est le virus H5N1. Dans le cas présent, les Pays-Bas supposent qu'il s'agit probablement d'une variante douce du virus dont la forme n'est pas dangereuse pour les humains. Toutefois, cette information doit être confirmée. Si celle-ci devait s'avérer exacte, des mesures supplémentaires ne devront vraisemblablement pas être prises en Belgique. Par contre, dans le cas contraire, des dispositions d'urgence devraient être mises en place efficacement.

 

Dans ce cadre, madame la ministre, êtes-vous en mesure de confirmer qu'aucun cas de grippe aviaire n'a récemment été décelé sur notre territoire? Connaît-on des causes et origines probables de cette maladie?

 

Les mesures de prévention prévues par les autorités néerlandaises ont-elle été prises vu la proximité géographique, en concertation avec les autorités belges?

 

Quelles mesures envisageriez-vous de prendre en cas de confirmation d'une forme plus virulente du virus découverte dans le Limbourg néerlandais?

 

14.02  Sabine Laruelle, ministre: Cher collègue, les virus de la grippe aviaire circulent régulièrement sous une forme faiblement pathogène et asymptomatique au sein des populations d'oiseaux sauvages qui jouent donc le rôle de réservoir.

 

Depuis 2005, l'Agence fédérale pour la sécurité de la chaîne alimentaire organise un monitoring, qui vise la détection précoce de ces virus tant dans les exploitations avicoles que chez les oiseaux sauvages. Cette surveillance a permis de démontrer qu'il n'y avait eu aucune circulation du virus hautement pathogène de la grippe aviaire sur notre territoire depuis lors. Les derniers cas de virus faiblement pathogènes ont été observés en décembre 2008 dans deux exploitations qui ont été assainies.

 

Une concertation préalable avec les autorités néerlandaises et belges est prévue lorsque les zones délimitées autour d'un foyer sont transfrontalières. Les mesures préventives prises par les autorités néerlandaises se limitent, dans le cas présent, à une zone de trois kilomètres autour du foyer, parce qu'il s'agit d'un virus faiblement pathogène. Cette zone de trois kilomètres n'empiète pas sur le territoire belge et, par conséquent, ne nécessitait pas une concertation préalable.

 

Le virus identifié aux Pays-Bas est un virus faiblement pathogène de type H5N2. Les mesures prises par les autorités néerlandaises sont donc largement suffisantes et la situation ne nécessite pas la mise en place de mesures supplémentaires par la Belgique.

 

Si ce virus avait été hautement pathogène, la zone autour du foyer n'aurait pas été de trois mais de dix kilomètres, auquel cas elle aurait empiété sur le territoire belge et aurait dès lors demandé une concertation préalable. L'AFSCA aurait alors veillé au respect de la mise en œuvre des mesures sur le territoire belge et aurait proclamé la vigilance accrue sur l'ensemble de la Belgique. On aurait également pris des mesures complémentaires en matière de biosécurité (les zones naturelles sensibles, la suspension des échanges intracommunautaires de volaille vivante, d'œufs à couver et d'autres produits aviaires en provenance des Pays-Bas) ainsi que de retraçage et de suivi des animaux et des œufs à couver importés pendant la période à risque.

 

Ce n'est pas le cas ici, puisqu'il s'agit de facteurs faiblement pathogènes. La zone retenue couvre trois kilomètres autour du foyer et n'empiète pas sur le territoire belge.

 

Néanmoins, le responsable du service Santé animale de l'AFSCA est en contact très régulier avec son homologue néerlandais pour évaluer la situation et réagir le plus rapidement possible, le cas échéant. Mais, jusqu'à présent, tout est sous contrôle.

 

14.03  Franco Seminara (PS): Madame la ministre, je suis rassuré par vos propos. De plus, je suis content d'apprendre que des contacts sont établis entre la Belgique et les Pays-Bas.

 

14.04  Sabine Laruelle, ministre: En termes de santé animale comme de végétaux, il n'y a pas de frontières. Dès qu'il y a un impact potentiel sur les pays voisins, des contacts sont pris.

 

14.05  Franco Seminara (PS): J'avais parlé du virus H5N1. Vous avez dit que c'était moins important s'agissant du virus H5N2

 

Tant mieux pour nous tous, n'est-ce pas, madame la présidente!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est suspendue de 14.38 heures à 15.40 heures.

De openbare commissievergadering wordt geschorst van 14.38 uur tot 15.40 uur.

 

15 Vraag van de heer Bert Wollants aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de Nationale Klimaatcommissie" (nr. 10000)

15 Question de M. Bert Wollants au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la Commission nationale Climat" (n° 10000)

 

15.01  Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de Nationale Klimaatcommissie werd in het leven geroepen door het samenwerkingsakkoord van 14 november 2002 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussel Hoofdstedelijk Gewest. Die commissie heeft onder meer tot taak het opstellen, uitvoeren en opvolgen van een nationaal klimaatplan en ook het rapporteren in het kader van het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het protocol van Kyoto.

 

De nationale klimaatcommissie telt 16 leden en 16 plaatsvervangers, namelijk vier voor de federale Staat en vier voor elk Gewest. Het voorzitterschap ervan wordt continu doorgegeven. U weet dat die commissie een heel belangrijke rol speelt in het raam van de burden sharingoperatie, namelijk inzake de vraag hoe we de huidige min 15 in een non-ETS zullen verdelen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, daarover heb ik de volgende vragen.

 

Klopt het dat de federale Staat in 2012 effectief het voorzitterschap van de Nationale Klimaatcommissie in handen heeft?

 

Zijn de vertegenwoordigers van de federale Staat in de Nationale Klimaatcommissie ondertussen reeds aangeduid?

 

Hebben er dit jaar al vergaderingen plaatsgevonden, in het bijzonder in verband met de lastenverdeling? Als dat niet het geval is, kunt u dan aangeven waarom er nog geen vergadering heeft plaatsgevonden of wanneer de eerste vergadering over dat onderwerp gepland is?

 

15.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Wollants, ik kan u zeggen dat de federale overheid in 2012 het voorzitterschap heeft van de Nationale Klimaatcommissie.

 

Onlangs, in de tijd tussen de indiening van uw vraag en het huidig antwoord, is er een akkoord gevonden in DAB, dus over de personen die de federale overheid zullen vertegenwoordigen in de Nationale Klimaatcommissie.

 

Het dossier ligt klaar en is ingediend bij de regering. Dat zal niet komende donderdag besproken worden, maar op de eerste regeringsvergadering na de paasvakantie.

 

Er heeft nog geen vergadering plaatsgevonden omdat de leden van de federale regering nog niet aangeduid werden, maar van zodra zij aangeduid zullen zijn door de beslissing van de regering, waarvan het voorstel nu dus voorligt, zal er direct een vergadering plaatsvinden van de Nationale Klimaatcommissie.

 

15.03  Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik ben altijd blij als ik de regering kan inspireren tot grote daden in dat raam.

 

Ik wil u er echter wel op wijzen dat die lastenverdeling al een hele tijd aansleept. Zelf heb ik nog een van de eerste vergaderingen daarover mogen meemaken. We zijn daar in 2009 aan begonnen. Nu zitten we in 2012. Het is dus dringend tijd dat we daar werk van maken als we het record van de vorige lastenverdeling niet willen verbreken, en dat lag op zes jaar.

 

Ik wil u dus aansporen om zo snel mogelijk tot een datum te komen, zodat zo snel mogelijk iedereen rond de tafel zit, zodanig dat wij kunnen spreken over die lastenverdeling. Wij weten immers dat er sinds 2010 al een aantal voorstellen op tafel liggen met een concrete uitwerking van die lastenverdeling. Ik denk dat wij daar zo snel mogelijk mee moeten landen. Ik zal dit in ieder geval in het oog houden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 15.45 heures à 15.49 heures.

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 15.45 uur tot 15.49 uur.

 

16 Questions jointes de

- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la position de la Belgique sur la révision de la directive 2001/18/CE relative à la dissémination volontaire d'organismes génétiquement modifiés dans l'environnement" (n° 9256)

- Mme Rita De Bont au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le blocage de l'accord sur les OGM" (n° 10432)

- M. Peter Dedecker au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les organismes génétiquement modifiés" (n° 10528)

16 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het standpunt van België met betrekking tot de herziening van richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu" (nr. 9256)

- mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de blokkering van het akkoord over ggo's" (nr. 10432)

- de heer Peter Dedecker aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de genetisch gemodificeerde organismen" (nr. 10528)

 

16.01  Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, België heeft met zes andere EU-lidstaten in de Europese Raad een voorstel over de toelating van de teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen geblokkeerd. Vlaanderen neemt hierin een ander standpunt in dan Wallonië en Brussel. Voor Vlaanderen ging het voorstel wellicht niet ver genoeg, terwijl het voor Wallonië en Brussel mogelijk al te ver ging. Als de Gewesten het niet eens zijn met elkaar, dacht ik dat de minister die België vertegenwoordigt zich moet onthouden. Dat is hier niet gebeurd.

 

Was dit volgens de afspraken die hierover gemaakt zijn in de interministeriële conferentie waar men dat punt op de agenda heeft gezet? Zo niet, zult u minister Huytebroeck erop wijzen dat zij niet haar Gewest vertegenwoordigt, maar wel het geheel van de Belgische overheden en zich in die zin moet gedragen?

 

Misschien heeft men daarmee uitstel bekomen, want doordat België heeft meegestemd zal dit later op de agenda komen. Hierdoor heeft men wel een vertraging bekomen, misschien met het oog op een zeker compromis dat eerst binnen België kan worden bereikt. Heeft u weet van een mogelijk compromis en kunt u daarover al iets kwijt?

 

16.02  Peter Dedecker (N-VA): Collega De Bont heeft de problematiek met betrekking tot de teelt van ggo’s op eigen grondgebied al toegelicht.

 

Ik betreur dat België hier een voorstel mee heeft geblokkeerd, samen met Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Bulgarije. Zoals gezegd door collega De Bont is milieu een gewestbevoegdheid: als de Gewesten het niet eens zijn, leidt dat normaliter tot een stemonthouding. Het feit dat hier toch een positie werd ingenomen, verbaast mij. We weten immers allen dat Wallonië en Brussel voorstander zijn van een ggo-vrij gebied, terwijl Vlaanderen toch enige belangen heeft in het ggo-verhaal. Ik denk dan aan de vooruitstrevende positie van, onder andere, het Vlaams Instituut voor Biotechnologie in die sector.

 

Vandaar ook graag antwoord op enkele concrete vragen.

 

Ten eerste, welke afspraken werden hierover gemaakt op de interministeriële conferentie?

 

Ten tweede, geldt de regel nog dat, bij gebrek aan eensgezindheid, er stemonthouding volgt?

 

Ten derde, wat is de precieze reden voor de tegenstem? Waarom werd dergelijke houding aangenomen?

 

16.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, j'estime que ces questions portent sur des choses très différentes et j'aurais préféré qu'elles ne soient pas jointes.

 

La Commission européenne souhaite réviser la directive 2001/18 afin de donner la possibilité à chaque État membre de mettre en culture ou non des OGM sur son territoire, ce qui mettrait donc fin à la procédure communautaire d'autorisation des OGM.

 

Ce dossier était à l'agenda du Conseil Environnement du 9 mars. Le ministre wallon de l'Agriculture, M. Di Antonio, annonçait à ce moment-là être sur la même longueur d'ondes que son prédécesseur M. Lutgen sur ce dossier, c'est-à-dire contre une révision de la directive donnant plus de compétences aux États membres en matière d'OGM. La Belgique fait partie du groupe de pays constituant une minorité de blocage au Conseil: jusqu'à présent elle se serait opposée à toute autorisation de mise en culture d'OGM en Europe.

 

Pouvez-vous nous confirmer ce souhait de la Commission européenne? Entre-temps, j'ai pris connaissance des résultats du Conseil du 9 mars. Je sais qu'ils ne sont pas arrivés à prendre une décision parce qu'un ensemble d'États membres était sceptique ou réticent.

 

Quelle position la Belgique a-t-elle défendue sur ce dossier lors du Conseil? Quelle est, en tant que secrétaire d'État à l'Environnement, votre position?

 

16.04  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: La proposition que vous évoquez a été faite par la Commission en juillet 2010, vu la difficulté de trouver une majorité qualifiée au sein de l'Union européenne lors des processus d'autorisation des mises sur le marché des OGM, en particulier lorsqu'ils sont destinés à être mis en culture.

 

Je tiens à préciser que, selon la proposition initiale de la Commission ainsi que durant les débats non aboutis sous les présidences hongroise et polonaise, la mise sur le marché des semences OGM resterait une décision communautaire basée exclusivement sur les exigences d'évaluation de risques pour la santé et l'environnement, prévues par la directive 2001/18. Une plus grande souplesse serait accordée aux États membres pour la seule mise en culture ultérieurement à cette étape et pourrait être basée alors sur d'autres critères, dont des critères socio-économiques.

 

Depuis juillet 2010, les discussions sur cette question ont principalement porté sur la compatibilité de cette proposition avec le traité et avec les règles de l'OMC, ainsi que sur les critères qui pourraient être évoqués par les États membres pour justifier les restrictions ou interdictions de mise en culture.

 

Lors du Conseil européen de l'Union du 9 mars dernier, la Belgique, qui était représentée par la Région de Bruxelles-Capitale, s'est opposée à la proposition de la présidence de même que d'autres pays.

 

Une minorité de blocage a été constatée et la présidence danoise a déjà annoncé qu'elle remettrait sur la table ce dossier lors du prochain Conseil Environnement.

 

De redenen waarom België gekant is tegen het voorstel van het Deense voorzitterschap van de Raad is gebaseerd op de aanhoudende juridische onduidelijkheid en het gebrek aan transparantie van de procedure die de toepassing van het voorstel mogelijk zouden maken, de aanhoudende twijfel of er geen tegenspraak is tussen de tekst van het voorstel en de procedure voor de beoordeling van de risico’s door het Europees Agentschap voor Voedselveiligheid, het niet uitvoeren van de conclusie van de Raad van december 2008, en het risico op verstoring van de markt van zaaizaad van de EU.

 

Er is niet alleen het duidelijke en coherente Belgische standpunt dat hierboven werd beschreven. Er moet ook rekening mee worden gehouden dat er een voldoende blokkeringminderheid van 6 andere lidstaten bestond – Duitsland, Frankrijk, Italië, Ierland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk – die het hoe dan ook onmogelijk maakte het voorstel van het Deense voorzitterschap goed te keuren tijdens de Raad van 9 maart.

 

En résumé, la Belgique exige un renforcement du cadre communautaire lors des autorisations en amont de mise en culture - en particulier pour la question de l'évaluation des risques effectuée par l'Agence européenne de la Sécurité alimentaire et celle de la prise en compte de critères socio-économiques.

 

16.05  Rita De Bont (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, als ik het goed begrijp, was men het er in België over eens dat de voorstellen onduidelijk waren en nog geen volledige zekerheid boden. Daarom heeft men het huiswerk opnieuw laten doen en zal men later zien of men het in België eens kan geraken over de nieuwe voorstellen.

 

16.06  Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

 

Blijkbaar zijn wij het er in België toch nog over iets eens op dat vlak, namelijk dat het te onduidelijk was. Ik ben benieuwd naar de volgende stappen hieromtrent en neem aan dat wij hierop zullen terugkomen.

 

16.07  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, j'espère que la Belgique va demander avec fermeté la mise en œuvre de l'accord de décembre 2008, qui prévoyait une évaluation socio-économique avant l'introduction des OGM.

 

Sinon, j'estime également qu'il faut conserver le caractère harmonieux du droit européen et rendre les évaluations plus exigeantes.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Olivier Destrebecq au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les biocarburants" (n° 9326)

17 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "biobrandstoffen" (nr. 9326)

 

17.01  Olivier Destrebecq (MR): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, voilà quelques années, on nous présentait les biocarburants comme étant la panacée, la solution qui conduirait à moins polluer tout en baissant le coût à la pompe. Désormais, ils semblent plus que jamais mis en question.

 

Selon une étude publiée par deux ONG, les Amis de la Terre et ActionAid, les objectifs de l'Union européenne en matière de biocarburants vont représenter un surcoût de 10 à 18 milliards d'euros par an pour les automobilistes d'ici 2020. En outre, l'étude tendrait à indiquer que le bénéfice écologique de ce type de carburant est quasiment nul.

 

Un rapport de la Cour des comptes française va également en ce sens puisqu'elle affirme que "le carburant vert coûterait cher aux Français pour un bénéfice environnemental qui laisse à désirer et des performances peu concluantes. Pour les automobilistes, entre 2005 et 2010, la facture s'élèverait à près de 3 milliards d'euros, ayant servi à développer de nouvelles filières agricoles pour produire de l'E5, de l'E10 ou encore du biodiesel."

 

De plus, le développement des biocarburants aurait un autre effet négatif, celui de la hausse du prix des matières premières agricoles, ce qui engendre une hausse des prix pour certains biens alimentaires, comme les céréales.

 

Monsieur le secrétaire d'État, selon vous, ce constat est-il exact?

Les effets des biocarburants sont-ils à ce point négatifs sur le plan économique et environnemental?

Existe-t-il d'autres pistes, d'autres méthodes visant à diminuer le coût et le taux d'émission de CO2?

 

Par ailleurs, à l'image de ce qu'a fait la Cour des comptes française, pourriez-vous nous exposer le coût pour les Belges résultant de l'utilisation des biocarburants?

 

17.02  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, monsieur Destrebecq, la politique européenne en matière de promotion des énergies renouvelables s'est fixé des objectifs environnementaux, notamment en ce qui concerne les biocarburants. Cinq critères contraignants doivent être respectés: bilan de CO2, protection des diversités, terres riches en carbone, tourbières et respect des conditionnalités de la politique agricole commune. Ces critères ont été transposés en droit belge.

 

La Commission européenne transmettra un rapport d'impact au Conseil et au Parlement européen à la fin de l'année 2014. Ce rapport évaluera la pertinence des critères environnementaux, le rapport entre le coût et l'efficacité des biocarburants, l'incidence sur la disponibilité des denrées alimentaires, un prix abordable, etc.

 

Il convient de nous montrer prudents quand il s'agit de rentabilité économique des biocarburants. En effet, si on les compare aux carburants fossiles, il faut se rappeler que ces derniers proviennent d'une source unique: le pétrole. En revanche, pour les biocarburants, c'est plus complexe: leur coût est très dépendant de la matière première, de l'endroit de production et de la méthode utilisée.

 

Il n'est pas responsable ni raisonnable d'imputer les importantes fluctuations constatées ces dernières années dans les prix des denrées alimentaires, exclusivement aux biocarburants. En effet, il ne faut pas perdre de vue que la libéralisation des marchés agricoles a accru la volatilité des prix et que l'Union européenne a fait le choix de réduire structurellement les politiques de soutien à l'agriculture.

 

Il faut donc considérer la filière des biocarburants, dans certains cas, plutôt comme une occasion de créer de nouveaux débouchés pour l'agriculture. La Belgique a fait le choix d'un système de quotas attribués aux producteurs belges depuis 2006. Ces quotas prendront fin en septembre 2013.

 

Contrairement à la France, la Belgique était moins ambitieuse en termes de pourcentage d'incorporation. Celui-ci est toujours maintenu à 4 tant pour le biodiesel que pour le bioéthanol. Il est donc difficile de comparer l'impact des biocarburants dans les deux pays. L'administration travaille actuellement sur le nouveau projet de loi, qui a pour objectif de remplacer la loi actuelle d'incorporation de 2009 et de trouver un juste équilibre entre les différents acteurs du marché.

 

En ce qui concerne l'effet sur les prix pour l'automobiliste, on peut constater que l'introduction des biocarburants a eu un impact minimal sur le prix à la pompe sur le marché belge des carburants.

 

En Belgique, les prix à la pompe ne peuvent excéder les prix maximaux établis par le contrat-programme en vigueur en la matière.

 

Puisque depuis 2006, le surcoût des biocarburants par rapport aux carburants fossiles a été compensé par un régime fiscal, le contrat-programme n'a pas été adapté sur ce plan ni lors de l'introduction de l'obligation de l'incorporation en 2009, de sorte que les formules de prix sont restées inchangées.

 

Outre la chaîne en biocarburants, le secteur pétrolier a dû investir dans le processus d'incorporation proprement dit: transport, stockage temporaire, installations d'incorporation. Puisque le contrat-programme doit refléter tous les frais pertinents, le prix maximum de l'essence et du diesel a été augmenté respectivement de 2,1120 et de 1,5188 euros par mille litres depuis le 1er avril 2010. Le consommateur final ne paie pas le prix maximum, mais bénéficie généralement d'une ristourne à la pompe.

 

17.03  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Je n'ai rien à ajouter. Je voulais obtenir des informations. Je pense qu'elles ne pouvaient être plus complètes!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de M. Olivier Destrebecq au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les emballages plastiques des courriers postaux" (n° 9790)

18 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de plastic verpakkingen van poststukken" (nr. 9790)

 

18.01  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le secrétaire d'État, depuis plusieurs années, la Belgique a interdit l'utilisation des sacs plastiques jetables dans les grandes surfaces. L'origine de cette mesure était évidente: puisque ces sacs n'étaient pas recyclables, le coût écologique était résolument trop important. Pour préserver l'environnement, nous avons alors décidé de les supprimer, au profit de sacs réutilisables.

 

Cette mesure était assurément bonne puisque depuis moins d'un an, la Commission européenne envisage de plus en plus sérieusement de mettre en place une mesure pour interdire ou taxer l'utilisation des sacs plastiques. Je pense cependant que nous devrions avoir une réflexion plus globale sur l'utilisation du plastique et sur les moyens à mettre en œuvre pour diminuer le recours à ce matériau.

 

À titre exemplatif, il existe désormais des plastiques recyclables et même parfois biodégradables. Or dans l'expédition postale de certains prospectus publicitaires, le plastique classique est toujours utilisé.

 

Monsieur le secrétaire d'État, n'y aurait-il pas lieu d'interdire cette utilisation? Si nous l'avons fait pour les sacs de magasins, je ne vois pas pour quelle raison nous ne le ferions pas pour la distribution des prospectus publicitaires. Si nous prenons une moyenne de deux envois par semaine et par domicile, nous pouvons très vite calculer le nombre de pochettes en plastique qui sont distribuées dans notre pays.

 

En outre, comptez-vous mener, comme je vous le propose, une réflexion globale à propos du plastique et élaborer des pistes de travail en vue de diminuer son utilisation? On connaît la durée de dégradation d'un sac plastique de même que l'intérêt du plastique recyclable mais encore faut-il pouvoir le collecter. Le plastique biodégradable pourrait être une piste très intéressante.

 

18.02  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Destrebecq, je vous remercie pour cette question relative à l'utilisation du plastique en général et, plus particulièrement, le film plastique pour la distribution postale.

 

Je tiens à souligner que les sacs en plastique ne sont pas interdits en Belgique. Dans ses plans de prévention emballages, Comeos, l'organisation belge sectorielle des commerces et des services, a toujours intégré l'objectif de réduire la quantité de sacs en plastique à usage unique distribués gratuitement. Ces plans de prévention emballages sont une compétence régionale.

 

En Belgique, il existe également une écotaxe sur les emballages. Mon collègue des Finances peut vous fournir de plus amples informations à ce sujet.

 

Il est clair que ces deux mesures ont conjointement mené à une diminution du nombre de sacs plastiques distribués par les magasins dans notre pays.

 

Il est également important de signaler à cet égard qu'il n'existe aucun plastique non recyclable, ce qui ne signifie cependant pas que tous les types de plastique sont effectivement recyclés. Ce choix résulte d'une analyse coût/bénéfice menée par les autorités régionales compétentes.

 

Étant donné le faible volume à recycler et les prix onéreux du processus de recyclage, les sacs en plastique ne sont recyclés nulle part en Belgique. Même sans ce recyclage, la Belgique reste l'un des pays ayant obtenu les chiffres les plus élevés en la matière et elle atteint largement les objectifs européens

 

Quant à l'élaboration d'une vision globale sur le plastique, nous participons au travail de réflexion mené actuellement par la Commission européenne. Les idées et les propositions de ce livre blanc tant attendu offriront certainement un cadre conceptuel intéressant pour alimenter ce débat. La réduction de la quantité de plastique dans les déchets résiduels est un objectif important aux yeux des autorités régionales compétentes.

 

En ce qui concerne l'utilisation de plastiques biodégradables, je renvoie à notre arrêté royal du 9 septembre 2008 établissant des normes de produits pour les matériaux compostables et biodégradables. Nous y avons expressément interdit l'utilisation de matériaux biodégradables pour des emballages tels que celui des publicités et des magazines sous film plastique. En revanche, les plastiques compostables sont autorisés, l'objectif étant de ne pas aggraver le problème de déchets sauvages.

 

Une interdiction totale de l'utilisation de plastique dans les emballages tels que ceux utilisés pour la poste ou les sacs en plastique irait d'ailleurs à l'encontre de la législation européenne. En effet, la directive 94/62/CE relative aux emballages et aux déchets d'emballage ne permet pas d'interdire un matériau d'emballage déterminé si ce dernier satisfait à ce qu'on appelle les exigences essentielles dans cette directive. Ces exigences stipulent notamment qu'un emballage doit être autorisé sur le marché européen s'il peut être réutilisé, s'il est recyclable ou s'il peut être valorisé au niveau énergétique.

 

18.03  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie, une nouvelle fois, pour votre réponse claire qui ne demande pas beaucoup de complément d'information.

 

Je ne peux que regretter la manière peu efficace, me semble-t-il, dont on peut avancer en la matière. Or on sait d'un point de vue environnemental combien ce fléau peut persister pendant des siècles.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de certificaten aan hout- en papierbedrijven uitgereikt door de Forest Stewardship Council" (nr. 8511)

19 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les certificats attribués par le Forest Stewardship Council aux entreprises du bois et du papier" (n° 8511)

 

19.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, op 15 december heeft de VZW Climaxi, een beweging die zich engageert voor het klimaat en de sociale rechtvaardigheid, een protestactie gevoerd aan het kantoor van het Forest Stewardship Council in België. De actie was bedoeld om het huidige beleid van het FSC inzake de certificering aan te klagen. Het FSC is een label dat een keurmerk verleent aan hout- en papierbedrijven die sociale, economische en ecologische belangen met elkaar verzoenen. Zo is het label tot nu toe gekend als een proeve van duurzame labelisering en moet het de duurzame oorsprong van het product in kwestie garanderen, niet enkel in de oorsprong van het bos, maar ook doorheen de hele handelsketen tot bij de eindconsument.

 

Climaxi stoort zich aan het structurele probleem bij het FSC, waardoor certificaten vaak ten onrechte worden uitgereikt aan hout- en papierbedrijven die zich niet volledig aan de sociale en/of ecologische regels houden. Een aantal ngo's zoals de Swedish Society for Nature Conservation en Friends of the Earth UK hebben zelfs recentelijk hun steun aan het FSC stopgezet. De Rainforest Foundation, een van de stichtende leden van het FSC, heeft na onderzoek in verschillende landen vastgesteld dat het FSC zijn controle zou hebben verloren over de certificeringsbedrijven waarmee het werkt. Op die manier zou er op grote schaal aan greenwashing worden gedaan. Tot slot stelt de EcoEarth/RainforestPortal, een ander organisatie die zich daarover buigt, dat ondanks de certificaten die bepaalde bedrijven krijgen, het kappen van bepaalde oude bossen alles behalve duurzaam is. Critici hebben via de geijkte procedures klacht ingediend tegen het FSC of de certificeringsbedrijven waarmee het FSC werkt. Die klachten blijken dan onontvankelijk verklaard te worden. Enfin, het is een hele soep.

 

Wat is de impact van foutief toegekende FSC-certificaten voor Belgische bedrijven? Ik stel die vraag omdat wij veel FSC-producten op onze markt zien en dat het label ook in België zeer goed is ingeburgerd.

 

In hoeverre heeft het FSC zijn controle op de certificeringsbedrijven verloren? Is het schuldig aan greenwashing? Hoe kunnen er vanuit Belgische hoek acties worden ondernomen om het label terug op het juiste pad te krijgen?

 

Klopt het dat enkel FSC-Ieden met een goede reputatie klacht kunnen indien tegen het FSC of zijn certificeringsbedrijven en daarvoor een zeer hoge waarborg moeten betalen? Met andere woorden: is de juridische procedure zeer ingewikkeld gemaakt?

 

In hoeverre wordt gehoor gegeven aan de klachten tegen het FSC en/of zijn certificeringsbedrijven in België?

 

Hoe kan de transparantie op het toekennen van certificaten worden versterkt en de geloofwaardigheid van het label in België en internationaal worden hersteld?

 

19.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Schiltz, zoals in de vraag werd vermeld, is de Forest Stewardship Council een internationale niet-gouvernementele non-profitorganisatie die door de houtsector, boseigenaars, sociale bewegingen en milieuorganisaties werd opgericht. FSC is met andere woorden een internationaal privécertificatiesysteem waarbij de Belgische autoriteit slechts in beperkte mate is betrokken.

 

De studie die voor rekening van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, dienst Multilaterale en Strategische Zaken door het consortium Universiteit Gent, Natuur Plus en Gembloux AgroBiotech werd uitgevoerd en waarvan de resultaten in februari 2010 werden bekendgemaakt, wees uit dat het biocertificaatsysteem het beste scoorde in criteria legaliteit (100 %) en duurzaamheid (97 %). PEFC behaalde respectievelijk 86 % en 80 %.

 

Beide postcertificaatstandaarden zijn de meest voorkomende in de Belgische houtmarkt.

 

Het antwoord op de vraag inzake de duurzaamheid en de ter zake gehanteerde criteria ligt vervat in artikel 2, § 2 van het sectorale houtakkoord. Dit artikel bepaalt dat duurzaam beheerde bossen de bossen zijn onder een beheer dat biodiversiteit, productiviteit, generatie, vitaliteit, behoud en potentieel heeft om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en globaal niveau te vervullen, en geen schade berokkent aan andere ecosystemen. Deze definitie is geënt op de definitie van de duurzaam beheerde bossen – 1 MCPFE Résolution H1 Helsinki 1993. Het rooien van hout, zowel in primaire als in andere bossen, wordt met andere woorden als duurzaam bestempeld in zoverre aan deze voorwaarden wordt voldaan.

 

Vragen 6 en 7 handelen over de mogelijkheden tot het versterken van de transparantie op de toekenning van de FSC-certificaten en het verbeteren van de FSC-standaarden. FSC wordt algemeen beschouwd als een zeer transparant en betrouwbaar certificatiesysteem, onder meer door milieuorganisaties zoals Greenpeace. Bewijs hiervan zijn onder meer de gedetailleerde informatie op zowel de Belgische als de internationale FSC-websites, de gestoffeerde reactie van FSC België op de betreffende protestactie van Climaxy en Fair Move Project op de startpagina van de website van FSC België, en het document waarin de werking van FSC en haar rol in het certificatieproces wordt toegelicht, evenals de wijze waarop FSC omgaat met kritiek.

 

De geloofwaardigheid van het FSC-label op Belgisch niveau lijkt niet zwaar beschadigd door het vermelde incident. De betreffende actievoerders werden tijdens hun protestactie door FSC binnengevraagd om hun grieven toe te lichten en van gedachten te wisselen.

 

De gevolgen op internationaal vlak zijn moeilijker in te schatten, doch FSC geniet een sterke reputatie en wordt ondersteund door tal van toonaangevende internationale organisaties, waardoor de gevolgen op internationaal vlak wellicht beperkt blijven.

 

19.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, kan ik uw antwoord ook schriftelijk ontvangen, want ik heb niet alles kunnen noteren?

 

De essentie blijft dat wanneer mensen een dergelijk sterk merk zoals FSC vertrouwen, ze dat ook daadwerkelijk moeten kunnen doen. De vraag is dan of de Belgische consument bij de aankoop van een stuk hout met het FSC-label erop kan vertrouwen dat het hout voldoet aan de internationale normen inzake duurzaamheid.

 

De administratie heeft geoordeeld dat er geen wezenlijke bezorgdheden zijn. Ik ben geen rechter in dezen. Ik heb alleen mijn bezorgdheid geuit. Ik denk dat wij, zeker in het raam van de recente engagementen met de resolutie Rio+20, niet alleen mooie woorden over duurzaamheid moeten prediken. In het Engels zegt men: put your money where your mouth is. We moeten blijven controleren dat wat zegt ook is wat men doet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "een recente Europese studie die aantoont dat vogels en vlinders de opwarming van de aarde nauwelijks kunnen bijbenen" (nr. 8676)

20 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "une récente étude européenne qui démontre la difficulté des oiseaux et des papillons à s'adapter au réchauffement climatique" (n° 8676)

 

20.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, ik vind uw schriftelijk antwoord afdoende. Dank u.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

21 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les attitudes à adopter en cas de bris d'ampoules économiques et les risques encourus par les utilisateurs" (n° 9868)

21 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "wat te doen indien spaarlampen breken en de risico's voor de gebruikers" (nr. 9868)

 

21.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, un article paru sur le site du SPF Environnement et relayé par la presse nous informe des dangers encourus par les utilisateurs d'ampoules économiques. Bien que les parcs à conteneurs et les détaillants respectueux des obligations de recyclage les reprennent, trop d'ampoules usagées, cassées ou non, finissent encore malheureusement dans la poubelle des ménages ou dans les bulles à verre. Ces lampes sont considérées comme des objets dangereux et doivent faire l'objet d'un recyclage spécifique. Lorsqu'elle se brise, l'ampoule dégage un gaz à base de vapeur de mercure qui contamine le local et fragilise notre système immunitaire. Les recommandations du SPF sont donc les suivantes: "En cas de casse, bien aérer la pièce où l'ampoule vient d'éclater pendant 2 à 3 heures et la quitter pendant au moins une demi-heure. Il ne faut ni balayer, ni aspirer. Il est conseillé de tamponner le sol avec un essuie-tout humide une fois la pièce bien aérée. Déposer au préalable les morceaux de verre brisé dans un sac plastique à l'aide d'un essuie-tout, humidifié lui aussi". C'est assez détaillé. Cependant, je crains qu'il soit difficile de faire adopter ces attitudes par le grand public. Par exemple, le fait de quitter une pièce pendant une demi-heure me paraît assez difficile.

 

Monsieur le secrétaire d'État, au-delà du site internet du SPF, comment l'information est-elle diffusée? Recevez-vous des réactions de la part des consommateurs et dans quel sens? Les lampes à incandescence n'étant plus sur le marché, quelles alternatives moins dangereuses sont-elles disponibles? Ne faudrait-il pas les encourager? Quelle campagne d'information plus vaste pourriez-vous lancer à ce sujet? Des recherches sont-elles en cours quant au remplacement du mercure par une autre substance moins toxique dans les ampoules économiques? Sinon, ne faudrait-il pas lancer des recherches en vue de la substitution?

 

21.02  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: En ce qui concerne les moyens d'information des concitoyens au sujet des comportements adéquats à adopter en cas de bris de lampe, dans le cadre de la nouvelle législation sur l'éco-conception, dès qu'une ampoule contient du mercure, il est prévu que la quantité de mercure soit indiquée directement sur l'emballage. L'emballage doit aussi porter la mention d'une référence au site web qu'on peut consulter en cas de bris de lampe fluoro-compacte, afin de connaître la procédure adéquate à suivre.

 

Dans le but d'assurer la mise en œuvre de cette législation, une campagne d'inspection, ayant entre autres pour objectif le contrôle des exigences d'information tant sur les emballages des lampes que sur les lieux de vente des lampes fluoro-compactes, est en cours. Si les autorités ont bien un rôle à jouer en fournissant directement l'information aux citoyens, comme vous le soulignez dans votre question, cette seule action est insuffisante et doit être complétée par une information provenant des producteurs et des distributeurs.

 

En ce qui concerne votre deuxième question, à l'heure actuelle les lampes fluoro-compactes sont parmi les plus efficaces en matière énergétique. Cette technologie nécessite l'utilisation de mercure. Différentes solutions sont actuellement utilisées afin de réduire au maximum les risques liés à l'utilisation de mercure. Certains fabricants ont recours à l'utilisation d'amalgames afin de maintenir le mercure sous sa forme solide, ce qui présente l'avantage de ne pas avoir de dégagements de vapeurs toxiques et d'empêcher le mercure de s'échapper en cas de bris de lampe.

 

Au regard de la législation ROHS (Restriction of Hazardous Substance), les ampoules fluoro-compactes peuvent actuellement contenir au maximum 3,5 mg de mercure. Cette quantité sera abaissée en 2013, mais il est déjà possible de retrouver sur le marché des ampoules contenant moins de 2,5 mg de mercure, soit 1,2 mg.

 

Des alternatives aux ampoules fluorescentes, comme les LED ou les ampoules halogènes, existent. Cependant ces technologies présentent des inconvénients. En effet, les ampoules halogènes ne peuvent pas atteindre le niveau d'efficacité énergétique des ampoules fluorescentes et les LED ne constituent pas pour l'instant une alternative suffisante pour éclairer une pièce.

 

21.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Nous nous trouvons effectivement devant un problème. Parmi les solutions que vous avez citées, c'est le fait de mettre moins de mercure qui me paraît être la plus intéressante, en attendant de pouvoir le supprimer tout à fait. Je crains que les mesures proposées soient difficilement praticables par les consommateurs s'ils savent ce qu'il faut faire. Il faut continuer les recherches pour trouver des solutions qui soient efficaces au niveau énergétique sans mettre en danger la santé des consommateurs. Le mercure est quand même un polluant gravement toxique sous forme liquide et gazeuse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Question de Mme Valérie Warzée-Caverenne au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le cautionnement des canettes" (n° 10295)

22 Vraag van mevrouw Valérie Warzée-Caverenne aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "statiegeld op blikjes" (nr. 10295)

 

22.01  Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le secrétaire d'État, le nombre de déchets jonchant nos trottoirs, nos routes ainsi que nos espaces publics est considérable et sans cesse en augmentation. Parmi ces détritus abandonnés dans la nature, les déchets d'emballages et tout particulièrement les canettes occupent une place importante. Une canette met, nous le savons tous, des années pour se dégrader.

 

Malgré les mesures prises par chaque niveau de pouvoir afin de mettre en place des mécanismes susceptibles de faire changer ces comportements (sensibilisation à la propreté, organisation de campagnes de récoltes et de recyclage de déchets), force est de constater que la situation ne s'améliore pas suffisamment.

 

Au niveau des différents exécutifs régionaux, la problématique du cautionnement des canettes a déjà été abordée de manière plus ou moins approfondie mais il semble que la complexité d'un système, tel que déjà mis en place avec succès à l'étranger (en Allemagne, au Canada, aux États-Unis et dans les pays scandinaves), ne le rendrait opportun et efficace que sur une plus grande échelle, soit dans notre cas au niveau national.

 

Monsieur le secrétaire d'État, j'aurais aimé savoir si votre département dispose d'une étude concernant cette problématique. Dans l'affirmative, pouvons-nous en avoir les conclusions et recommandations, ainsi que le coût estimé d'un tel système? Dans la négative, une telle étude est-elle envisageable au cours de cette législature?

 

Sachant que le Plan fédéral Environnement/Produits prévoit des actions afin de favoriser les produits les plus performants, d'une part, et d'influencer le comportement des acteurs économiques en modifiant les forces du marché, d'autre part, le système de caution est-il prévu dans les actions 2012 de ce Plan? Dans la négative, qu'est-il envisagé afin d'inciter les acteurs, tant de la distribution que de la consommation, à réduire l'utilisation des canettes?

 

22.02  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Warzée, je vous remercie de cette question, qui va me permettre de vous éclairer sur la position des autorités fédérales en ce domaine.

 

Tout d'abord, je tiens à rappeler que la Belgique a joué un rôle pionnier en termes de collecte et de recyclage. De plus, grâce à une mise en œuvre efficace par les autorités régionales des politiques de collecte sélective et de recyclage, elle est considérée comme l'un des meilleurs élèves de la classe européenne.

 

Ces considérations faites, il est évident que le système est toujours susceptible d'améliorations. L'administration fédérale de l'Environnement n'a jamais entrepris d'étude sur un dispositif de consigne pour les canettes. Il s'agit en effet d'une compétence régionale liée à la collecte des déchets, une canette n'étant pas réutilisable.

 

La Commission européenne a réalisé récemment une étude sur la mise en œuvre d'un tel système à l'échelle européenne. Les conclusions ne sont pas favorables au déploiement d'un tel dispositif. L'amélioration des résultats des collectes ne semble pas garantie et le coût en semble trop élevé.

 

Enfin, s'agissant de l'interdiction éventuelle des canettes, il faut rester prudent. En effet, cela irait probablement à l'encontre de la directive sur les emballages et entraverait de la sorte la libre circulation des biens et des services.

 

22.03  Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour cette réponse, même si elle ne résout pas le problème. Je rappelle qu'au bord de la route, on retrouve souvent des canettes. J'espère donc que nous pourrons approfondir les réflexions afin de trouver une solution.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de controle op de voorstellen voor dierproeven" (nr. 10431)

23 Question de Mme Rita De Bont au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le contrôle des propositions en matière d'expérimentation animale" (n° 10431)

 

23.01  Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, dierproeven worden enkel toegestaan als de overheid hier uitdrukkelijk toestemming voor verleent. U zou in het kader van de REACH-wetgeving verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van de voorstellen voor dierproeven. In een onderhoud dat u hierover met GAIA-directeur mevrouw De Greef had, bekende u dat u gewoon tijd noch geld had om dat allemaal na te kijken en dat u ervan uitging dat de persoon die toestemming vraagt om dierproeven te laten doorgaan, wel zal nagegaan hebben of ze aan de voorwaarden voor goedkeuring voldoen. Dat wil zeggen dat hij zou nagegaan hebben of de testen eerder werden verricht of dat er alternatieven voor bestaan.

 

Dit is natuurlijk gemakkelijk: de burger mag zelf controleren of hij de wet wel naleeft. U hebt een groot vertrouwen in de burger! Het valt ten zeerste te betwijfelen of in België op die manier aan de Europese REACH-wetgeving wordt voldaan. U liet dan ook weten dat u de regering meer geld zou vragen om mensen en middelen vrij te maken voor het beter vervullen van de opdracht.

 

U zat onlangs een tijd samen om over het budget te discussiëren. Werd die vraag onder de aandacht gebracht van uw regeringspartners in het kader van de begrotingsaanpassing? Wat was het antwoord van de regering daarop?

 

Dit is een bijkomende vraag: is het de bedoeling dat bij de zesde staatshervorming de controle op voorstellen voor dierproeven in het kader van de REACH-wetgeving ook overgeheveld wordt naar de Gemeenschappen of Gewesten? Tegen wanneer kan dat dan verwacht worden? Werden hierover al contacten gelegd of afspraken gemaakt met de Gewesten, zodat die de nodige mensen en middelen kunnen vrijmaken om de vraag tot toelating tot de organisatie van dierproeven op een fatsoenlijke manier te controleren en daarop voorbereid zijn?

 

23.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw De Bont, in het kader van de REACH-verordeningen heb ik mevrouw De Greef reeds meegedeeld dat België de wetgeving volgt en dat de hele procedure op Europees niveau wordt bepaald.

 

De verantwoordelijkheid voor de indiening van een voorstel voor dierproeven ligt bij de registrant. Als het voorstel in overeenstemming is met de verordening en de richtlijnen, zal het comité van de lidstaten van het agentschap het voorstel hoogstwaarschijnlijk niet kunnen afwijzen, omdat er geen legale basis is voor een dergelijke afwijzing.

 

Het Europees agentschap moet voor testvoorstellen waarin testen met gewervelde dieren voorkomen, eerst een officiële publicatie op zijn website plaatsen met de naam van de stof, het gevaarseindpunt waarvoor de test met gewervelde dieren wordt voorgesteld, en de uiterste datum waarop eventuele informatie voor derde partijen is vereist.

 

Wat een verhoging van de middelen toegewezen aan de REACH-verordening op federaal vlak betreft, heb ik gedurende de begrotingsaanpassing wel een aanvraag ingediend bij de minister van Begroting voor bijkomend personeel, maar gezien de actuele situatie werd die niet goedgekeurd.

 

Het valt niet binnen het kader van de staatshervorming om de evaluatie, die op Europees niveau plaatsvindt, naar de Gewesten of de Gemeenschappen over te hevelen.

 

23.03  Rita De Bont (VB): Mijnheer de staatssecretaris, het federaal niveau heeft dus weinig te maken met en weinig inspraak in de wetgeving. Het is alleen maar een doorgeefluik naar Europa.

 

Dat is weinig zinvol. Dan kan die aanvraag evengoed rechtstreeks aan Europa worden gericht. Ik zie dat dus als een teken van de verdamping van de federale overheid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23.04  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik heb de antwoorden van de minister gekregen op mijn vragen nrs. 10475 en 10571. Ik neem daar genoegen mee.

 

De voorzitter: De vragen nrs. 10475 en 10571 van de heer Schiltz zijn dus omgezet in schriftelijke vragen.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.33 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.33 heures.