Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 27 mars 2012 Matin ______ |
van Dinsdag 27 maart 2012 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.37 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.
La séance est ouverte à 10.37 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.
01 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de rechtsplegingsvergoeding" (nr. 10208)
01 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "l'indemnité de procédure" (n° 10208)
01.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, in 2007 werd het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd en kwam er een rechtsplegingsvergoeding, die kan worden beschouwd als een forfaitaire vergoeding voor het ereloon en de onkosten van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.
Nu rijst er een probleem, dat aandacht verdient. Voor de arbeidsgerechten kunnen de afgevaardigden van een representatieve organisatie van arbeiders of bedienden, als zij een schriftelijke volmacht hebben, iemand vertegenwoordigen en dus optreden als advocaat, zonder echter die titel te dragen. Hoewel zij volledig de rol van advocaat vervullen, blijven zij uitgesloten van de forfaitaire vergoeding van kosten en erelonen volgens artikel 1023 van het Gerechtelijk Wetboek.
Zij vrezen nu voor problemen voor het systeem van rechtsbijstand. Als verliezende partij moet de werknemer immers wel een rechtsplegingsvergoeding betalen, maar er is geen rechtsplegingsvergoeding verschuldigd als de werknemer wint.
Ik heb uw voorganger hier reeds over ondervraagd. De discriminatie zou kunnen worden opgelost via een koninklijk besluit. Dat koninklijk besluit lag klaar en de vorige minister heeft verklaard dat zijn ontwerp van koninklijk besluit, met uitzondering van artikel 7, principieel door de regering was goedgekeurd. Artikel 7 werd nog behandeld in een werkgroep.
Intussen heeft het Grondwettelijk Hof een arrest geveld naar aanleiding van een prejudiciële vraag inzake de problematiek. Ik wil u dus vragen wat de stand van zaken is.
Hoever staat het met het koninklijk besluit over de rechtsplegingsvergoeding, dat ook andere elementen moet regelen? Hoe staat u tegenover de goedkeuring van het koninklijk besluit? Hebt u reeds stappen ondernomen om het koninklijk besluit opnieuw op regeringsniveau te behandelen? Als het niet via de regering kan, willen wij eventueel zelf een wetgevend initiatief uitwerken. Hoe staat u daar tegenover?
01.02 Minister Annemie Turtelboom: Het oorspronkelijke ontwerp van koninklijk besluit van mijn voorganger, dat het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 moest wijzigen, had als datum van inwerkingtreding 21 februari 2010. De tekst werd voor een eerste lezing voorgelegd aan de Ministerraad op 17 juli 2009, dus op hetzelfde moment als het wetsontwerp dat leidde tot de wet van 2010. Vervolgens werd het voorgelegd aan de Raad van State, die op 14 april 2010 advies uitbracht.
De Ministerraad had in 2009 reeds beslist dat het ontwerp van besluit voor een tweede lezing opnieuw aan hem moest worden voorgelegd, nadat het advies van de Raad van State werd verkregen. Aangezien het dossier niet onder het toepassingsgebied van lopende zaken viel, heeft mijn voorganger het niet kunnen afronden.
Ik ben mij bewust van de urgentie om een wet die in maart 2010 in het Belgisch Staatsblad is verschenen, in werking te laten treden. De pertinentie van uw verwijzing naar twee arresten van het Grondwettelijk Hof, 83/2011 en 43/2012, is me echter niet helemaal duidelijk. Het enige raakvlak van de twee arresten met de problematiek die u in uw vraag aanhaalt, is dat ze ook betrekking hebben op artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.
De vraag die in beide zaken rees, was of een overheid kon worden veroordeeld tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding, indien de vordering in het algemeen belang uitgevoerd door organen van die overheid, door de burgerlijke rechter werd afgewezen. In beide gevallen was het Grondwettelijk Hof van oordeel dat de Grondwet geschonden zou zijn, indien de burgerlijke rechter de bestaande wet- en regelgeving interpreteerde op een wijze die een veroordeling zou toestaan.
Wat er ook van zij, ik dien het ontwerp van KB onverwijld in, opdat het onmiddellijk op de agenda van de Ministerraad zou worden ingeschreven. Een wetgevend ingrijpen is bijgevolg niet noodzakelijk.
01.03 Sonja Becq (CD&V): Ik heb inderdaad naar de arresten van het Hof verwezen, omdat ze betrekking hebben op artikel 1022. Het KB dat werd voorgelegd aan de Ministerraad, wil de ongrondwettigheid oplossen. Het voedt meteen ook de discussie over de vraag of er al dan niet een rechtsplegingsvergoeding in de arbeidsgerechten verschuldigd is voor vertegenwoordigers die wettelijk in het kader van arbeidsgeschillen kunnen optreden en dus op een gelijkaardige manier behandeld zouden kunnen worden, aangezien zij dezelfde taken als een advocaat uitoefenen.
Ik begrijp dat u het punt op de agenda van de Ministerraad zult brengen en dat het KB zo snel mogelijk wordt uitgevaardigd, zodat het probleem wordt opgelost.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Justitie over "het rijbewijs met punten" (nr. 10070)
02 Question de Mme Karin Temmerman à la ministre de la Justice sur "le permis à points" (n° 10070)
02.01 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het rijbewijs met punten is sinds 1990 bij wet geregeld, maar door het ontbreken van de nodige uitvoeringsbesluiten blijft de wet dode letter. Deze vraag werd ook gesteld aan uw collega Wathelet. Hij zegt dat het probleem zich bij uw departement bevindt en dat het gaat om een gebrek aan informatisering. De FOD Mobiliteit zou enkel nog daarop wachten om over te gaan tot het rijbewijs met punten.
Ten eerste, bent u bereid het rijbewijs met punten in te voeren?
Ten tweede, is het correct dat het probleem zich situeert bij Justitie, meer bepaald bij het ontbreken van de nodige informaticatoepassingen?
Ten derde, indien op de vorige vragen bevestigend wordt geantwoord, zijn er maatregelen die op korte termijn een oplossing zouden kunnen bieden?
02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, sinds 2005 is er een elektronische uitwisseling van gegevens met betrekking tot de veroordelingen door de politierechtbanken, de herstelexamens rijbewijs en de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs tussen de FOD Justitie en de FOD Mobiliteit en Vervoer.
De informaticatoepassing om die gegevensuitwisseling mogelijk te maken bestaat bij de FOD Justitie, maar de kwaliteit van de gegevens die daarin zitten, is niet optimaal. Het probleem ligt dus niet bij de informaticatoepassing op zich, maar bij de invoering van de gegevens door de politierechtbanken. Met andere woorden, er moet worden gestreefd naar een honderd procent correcte registratie van de gegevens in de bestaande informaticatoepassing.
In het verleden werden al verschillende initiatieven genomen om de kwaliteit en de juistheid van de gegevens te verbeteren. De politierechtbanken werden al gesensibiliseerd om de kwaliteit van de registratie te verbeteren. Door mijn voorganger werd ook een project opgestart in Turnhout in het raam van de MACH-databank om de kwaliteit van de gegevens en de werkmethode bij de registratie te verbeteren. Blijkbaar kunnen de kwaliteit en de juistheid van de informatie in de databank vandaag nog steeds niet voor honderd procent worden gegarandeerd.
Ik heb het nogmaals laten onderzoeken, en ik zal niet nalaten maatregelen te nemen om de kwaliteit van de registratie van de gegevens nog te verbeteren, zodat in elk geval een technische of goede registratie van de gegevens in de databanken het rijbewijs met punten niet in de weg kan staan.
02.03 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is wraakroepend dat een wet uit 1990 niet ingevoerd kan worden, omdat men niet over de nodige informaticatoepassingen beschikt of de zaken niet correct ingeeft. Ik hoop dat u erop blijft hameren dat dit correct moet gebeuren. Ik ben in ieder geval van plan om u daarover te blijven ondervragen, op regelmatige basis, zodat die wet uit 1990 uiteindelijk nog in deze legislatuur uitgevoerd wordt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 10.46 heures à 11.22 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 10.46 uur tot 11.22 uur.
03 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de gevolgen van de begrotingscontrole voor Justitie" (nr. 10265)
03 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "les conséquences du contrôle budgétaire pour la Justice" (n° 10265)
03.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, nog niet lang geleden, op 11 maart, heeft de premier op een persconferentie aangekondigd dat het kernkabinet een akkoord had bereikt over de begrotingscontrole. De doelstelling die door Europa was opgelegd, een tekort van 2,8 %, zou worden gehaald. In De Standaard van 12 maart lazen wij dat er met betrekking tot Justitie 13 miljoen zou worden bespaard op de gerechtskosten.
Wat houdt dat in? De telefoonoperatoren zouden geen kosten meer mogen aanrekenen voor de telefoontaps, een hoge kostenpost in de strafdossiers. Daarnaast zou ook worden bespaard op de kostprijs van DNA-analyses. Wat dat betreft, zitten wij immers hoger dan de omliggende landen. Men zou ook besparen op de vergoedingen van vertalers en tolken. Wij weten echter dat die al redelijk laat en weinig worden betaald. Daarnaast zouden de administratieve kosten voor veroordeelden worden verhoogd. Ook de rolrechten zouden worden verhoogd.
Klopt het dat er 13 miljoen zal worden bespaard op de gerechtskosten? Hoeveel zal effectief worden bespaard op de begroting van Justitie? Op welke posten, en voor welk bedrag per post?
Hoe gaat u die besparingen concreet volbrengen? Bijvoorbeeld, hoe zal de besparing op de gerechtskosten concreet kunnen worden gerealiseerd?
Is er in uw begroting nog steeds een bedrag bevroren? Welk bedrag is dat dan? Op welke posten heeft dat betrekking?
Wordt er ook gerekend op nieuwe inkomsten in uw begroting? Zo ja, welke? Op welke posten zou dat dan betrekking hebben?
03.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de besparingen die ik heb voorgesteld, betreffen 13 miljoen op de post gerechtskosten. Daarnaast werd door het College van voorzitters een lineaire besparing voorgesteld voor alle FOD’s en POD’s. De verdeelsleutel van de besparing op de werkingskosten van de FOD’s en de POD’s is op dit moment nog niet gekend. Op de gerechtskosten wordt 13 miljoen euro bespaard. Voor de werkingskosten is het bedrag nog niet gekend.
Om de besparingen te volbrengen zullen de werkingskosten lineair worden verlaagd. Specifiek voor de gerechtskosten zal de dienstverlening van de telefoonoperatoren voor het uitvoeren van telefoontaps voor de FOD Justitie een stuk goedkoper moeten zijn. Trouwens, wanneer men die vergelijkt met de buurlanden, zitten wij proportioneel veel hoger. De DNA-analyses zullen worden aanbesteed, waardoor de prijzen worden gedrukt. De tarieven voor vertalers en tolken zullen worden aangepast. Op dit ogenblik is dat heel lineair. Beëdigde vertalers en tolken krijgen immers een even grote vergoeding als, bijvoorbeeld, vertalers en tolken die daarvoor geen specifieke opleiding hebben gevolgd. De kostenpost voor vertalers en tolken zit vooral in het differentiëren van de tarieven.
Wat uw vraag betreft naar het bedrag dat in de begroting Justitie bevroren is, kan ik u zeggen dat er geen bedragen zijn bevroren.
Wat nieuwe inkomsten betreft, kan ik u meedelen dat zij niet worden ingeschreven op de uitgavenbegroting van Justitie, maar op de algemene rijksmiddelenbegroting. De begroting werkt immers met het principe dat alle inkomsten dienen om alle uitgaven van de Belgische Staat te dekken. Er is een uitzondering, namelijk de fondsen waarvan de middelen geaffecteerd worden aan de uitgaven.
Justitie heeft ter zake een voorstel gedaan, bestaande uit uitgavenbesparingen en meer inkomsten. Wat meer inkomsten betreft, daar gaat het om 50 miljoen voor het COIV. Dat gaat om goederen die al verbeurdverklaard zijn, maar in welk verband de middelen nog niet te gelde zijn gemaakt en nog niet zijn overgemaakt aan de overheidskas; daarnaast gaat het om 5 miljoen aan inkomsten voor griffierechten en 5 miljoen voor de administratiekosten in strafzaken. Uiteraard worden alle zaken waarvoor er wetgevende initiatieven zijn genomen, tijdens de bespreking van de begrotingscontrole aan het Parlement voorgelegd.
03.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik stel vast dat u al een aantal posten kent, maar dat er nog geen verdeelsleutel is en dat er nog twijfel bestaat in verband met de werkingskosten. U weet dus wat uw doelstelling zal zijn, maar duidelijk nog niet hoe u die op elke post zult halen.
Ik zou een suggestie willen doen. Ik heb het al gezegd en zal het tot in den treuren herhalen. Ik weet waar u nog 8 miljoen kunt besparen. U kunt uw beslissing terugdraaien om een gebouw in Wilrijk, dat zwaar werd gerenoveerd en waaraan ettelijke miljoenen renovatiekosten werden gespendeerd, met de grond gelijk te maken. U zou het gebouw kunnen gebruiken waarvoor het dient en dan hebt u al meteen een stuk teruggewonnen.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "de opvolging van religieuze studenten in het buitenland" (nr. 10272)
04 Question de M. Michel Doomst à la ministre de la Justice sur "le suivi d'étudiants qui effectuent des voyages religieux à l'étranger" (n° 10272)
04.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, blijkbaar worden buitenlandse studietrips vaak gedetecteerd als opleidings- en inspiratiemomenten voor radicalisering en extremisme. Landen zoals Syrië, Jemen en Egypte zijn daarbij blijkbaar gegeerd. Studietrips daarheen zijn geen probleem op zich, maar afhankelijk van de omstandigheden en het milieu kunnen ze aanleiding geven tot groeiende radicalisering en extremisme.
Kunt u hierop zicht krijgen? Zijn de veiligheidsdiensten voldoende uitgerust, bijvoorbeeld op het vlak van informatica, om dergelijke dossiers in kaart te kunnen brengen en op te volgen?
04.02 Minister Annemie Turtelboom: Buitenlandse studieverblijven op zich vormen geen aanleiding voor aandacht vanwege de Veiligheid van de Staat. In het verleden bleek wel dat religieuze studies in het buitenland aanleiding hadden gegeven tot vormen van radicalisering, in het bijzonder wanneer die gebeurden aan instituten die een strikt eenzijdig en rigoureus curriculum onderwijzen. Het volgen van religieuze studies houdt op zich echter geen dreigingselement in. De inlichtingswerkzaamheden ter zake gebeuren dan ook vanuit de wettelijke opdracht om vormen van extremisme in kaart te brengen.
Een mogelijkheid om zicht te krijgen op dergelijke dossiers bestaat uit een geïnformeerde gegevensuitwisseling tussen verschillende administraties van de overheid. De uitrusting met de juiste informaticamiddelen is een sterke troef voor het opvolgen van dossiers van studenten die religieuze studies volgen in het buitenland. Dat is evenwel slechts een onderdeel bij het opmaken van het algemeen beleid. Ook hier geldt dat geïnformeerde samenwerking tussen de betrokken overheden moet toelaten een algemeen beleid te ontwerpen.
04.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor het antwoord. De vraag is natuurlijk binnen welk tijdsverloop de uitvoering van dergelijk project haalbaar is. Zien we hiervan de komende maanden resultaten, of is het een project op heel lange termijn?
04.04 Minister Annemie Turtelboom: Neen.
04.05 Michel Doomst (CD&V): Op kortere termijn dus.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 11.30 heures à 11.49 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 11.30 uur tot 11.49 uur.
05 Question de M. Olivier Destrebecq à la ministre de la Justice sur "l'imprescriptibilité des crimes" (n° 10096)
05 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de minister van Justitie over "de onverjaarbaarheid van misdaden" (nr. 10096)
05.01 Olivier Destrebecq (MR): Madame la présidente, madame la ministre, l'affaire des tueurs du Brabant et les scandales de pédophilie dans l'Église ont mis au jour une question importante, à savoir le délai de prescription pour certains actes criminels. En droit civil, la prescription acquisitive est un principe logique, puisqu'il se base sur l'idée qu'il y a lieu de sanctionner un propriétaire négligent. De même, en droit pénal, je peux comprendre qu'on prescrive un vol. Au bout d'un certain nombre d'années, il ne sera tout simplement plus possible de retrouver son auteur, faute de preuves. En revanche, je ne peux comprendre que la prescription porte sur des crimes tels que le viol, le meurtre, les actes de torture, etc.
Bien que l'écoulement du temps rende sans cesse plus difficile l'établissement de la preuve, le développement de nouvelles technologies peut parfois faire ressortir des éléments nouveaux. Cela s'est déjà vérifié avec l'utilisation de l'ADN. En outre, il s'agit là de faits particulièrement abjects qui touchent les individus dans leur intégrité physique et psychique. Je pense que, pour de tels faits, il n'y a pas lieu d'établir ou de maintenir une prescription. Imaginez l'incompréhension d'une victime de viol qui voit son bourreau échapper à la justice, simplement parce que les années ont passé. Ce n'est pas acceptable.
C'est pourquoi je vous demande, madame la ministre, d'intervenir afin d'abolir ce mécanisme de prescription de certains crimes. Comptez-vous agir en ce sens? Même si je ne doute pas d'entendre une réponse favorable, je souhaite attirer votre attention sur le faible coût de cette mesure. En effet, bien que la matière soit imprescriptible, l'investissement humain ou financier des enquêtes sera limité en raison du contrôle effectué par le procureur du roi ou par le juge d'instruction. Quel serait le surcoût réel d'un dossier laissé ouvert? Sans doute sera-t-il nul, puisqu'il est évident qu'un magistrat en charge d'une affaire pour laquelle il ne dispose plus de pistes sérieuses n'engagera plus de frais. S'il estime qu'il est encore possible de découvrir la vérité, alors on ne peut la remettre en cause par une prescription.
Si nous voulons vraiment la justice, nous devons avoir confiance en nos magistrats en leur permettant de mettre en œuvre les moyens qu'ils estiment nécessaires pour y parvenir.
05.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le dossier des tueurs de Brabant est, sans conteste, un dossier qui a gravement meurtri la société belge en raison de la gravité des faits: 28 morts et de nombreux blessés.
C'est dans ce dossier particulier que le législateur est intervenu, dans le passé, en vue d'allonger la durée de la prescription en cas de crime de sang. La loi du 16 juillet 2002 modifiant diverses dispositions en vue, notamment, d'allonger le délai de prescription pour les crimes non correctionnalisables a rallongé le délai de prescription à 15 ans, conformément à l'article 21 du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle.
Aujourd'hui,
cette modification permet à cette enquête de se poursuivre puisque le dernier
fait, à savoir l'attaque du Delhaize d'Alost, remonte au 9 novembre 1985.
Pour celui-ci, la prescription sera atteinte le 10 novembre 2015.
Compte tenu
de la séparation des pouvoirs, si je ne peux interférer dans l'enquête, j'entends
bien soutenir matériellement tous les efforts susceptibles d'aboutir à de
nouvelles pistes.
Si des
indices permettaient d'identifier l'un ou l'autre auteur, se poserait alors la
question d'une nouvelle modification législative.
Cela dit, je
suis convaincue qu'il est aujourd'hui trop tôt pour aborder la question de la
continuation de l'enquête après le 10 novembre 2015 et pour
prendre une quelconque décision à ce sujet. Une telle intervention pourrait
avoir des effets négatifs sur l'enquête actuellement en cours.
En tout état
de cause, cette problématique dépasse le cadre de ce dossier spécifique.
L'éventuelle instauration d'un autre délai de prescription devra avoir une
portée générale. Dans ce cas de figure, il appartiendra également au
législateur de prendre en compte des questions comme celle du délai raisonnable
ou celle relative à la difficulté de rapporter des preuves tangibles après un
si long délai, dans le but de garantir à tous un procès équitable.
Il n'en
reste pas moins que je suis tout à fait prête à entamer une réflexion à ce
sujet. Mais, selon moi, il est prématuré de prendre des décisions.
05.03 Olivier Destrebecq (MR): Madame la ministre, je vous remercie. Votre réponse est rassurante. Il est vrai que le dossier spécifique des tueurs du Brabant est à distinguer des autres, plus globaux. Vous avez répondu de manière affirmative. Il serait intéressant de réfléchir à la possibilité d'une imprescriptibilité de dossiers se rapportant à des domaines précis.
Voorzitter: Sophie De Wit.
Présidente: Sophie De Wit.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de raad van mede-eigenaars" (nr. 10157)
06 Question de Mme Sarah Smeyers à la ministre de la Justice sur "le conseil de copropriété" (n° 10157)
06.01 Sarah Smeyers (N-VA): In artikel 577-8/1 van het Burgerlijk Wetboek wordt bepaald dat de raad van mede-eigendom enkel uit mede-eigenaars mag bestaan. Die bepaling was een onderdeel van de nieuwe wet op de mede-eigendom uit 2010, ondertussen al twee jaar geleden. Er bereiken ons nu berichten over personen die beschikken over vruchtgebruik in een mede-eigendom en steeds voorzitter zijn geweest van de raad van mede-eigenaars. Onlangs heeft een vrederechter namelijk op basis van het artikel dat ik heb aangehaald, de aanstelling van een vruchtgebruiker als voorzitter ongeldig verklaard, omdat hij geen eigenaar meer is in de strikte zin van het woord. Nochtans beschikt de persoon in kwestie over alle nodige toestemmingen en volmachten van de naakte eigenaars.
Het is een veeleer technische vraag. Graag vernam ik van u of het de bedoeling is van het aangehaalde artikel en meer algemeen van de nieuwe wet op de mede-eigendom om het voor vruchtgebruikers onmogelijk te maken deel uit te maken van de raad van mede-eigenaars en, bij uitbreiding, dus voorzitter te zijn van de raad van mede-eigenaars.
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik moet erop wijzen dat het mij als minister van Justitie niet toekomt de wet te interpreteren, aangezien enkel de hoven en de rechtbanken hiervoor bevoegd zijn. Bijgevolg gelden de volgende beschouwingen onder voorbehoud. Overigens kan ik me niet uitspreken over individuele zaken die onderworpen zijn aan een rechtbank. Dat gezegd zijnde ben ik van mening dat uw vraag op de volgende manier kan beantwoord worden.
Artikel 577-8/1 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat enkel mede-eigenaars deel mogen uitmaken van de raad van mede-eigendom. Artikel 577-6, § 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt echter in het kader van de algemene vergadering dat, indien de eigendom van een private kavel is bezwaard met vruchtgebruik, het recht om aan de beraadslaging van de algemene vergaderingen deel te nemen, wordt geschorst tot de belanghebbenden de persoon aanstellen die hun lasthebber zal zijn.
Die laatste wordt opgeroepen voor de algemene vergaderingen, oefent het recht van deelname aan de beraadslagingen uit en ontvangt alle documenten die afkomstig zijn van de vereniging van mede-eigenaars. De vruchtgebruiker en de titularissen van de andere eigendomsrechten op dat onroerend goed kunnen zich aldus akkoord verklaren dat de vruchtgebruiker hen zal vertegenwoordigen op de algemene vergadering met volledig stemrecht. Alle partijen dienen dat schriftelijk ter kennis te brengen aan de syndicus.
06.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor de verduidelijking van het wetsartikel.
Uiteraard is het aan de rechterlijke macht om de wetten te interpreteren. Uw antwoord is afdoende.
L'incident est clos.
Voorzitter: Sarah Smeyers.
Présidente: Sarah Smeyers.
07 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het gebruik van de verruimde minnelijke schikking" (nr. 10336)
07 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "le recours à la transaction étendue" (n° 10336)
07.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, deze vraag kwam onrechtstreeks aan bod tijdens de plenaire vergadering van vorige week donderdag. Ze sluit aan bij een vraag van collega Landuyt, hoewel de vraagstelling nog net wat anders is.
De vraag heeft te maken met uw mededeling op 10 maart. U hebt toen de alarmbel geluid over de wet die verdachten toelaat hun proces af te kopen. Verdachten van alle soorten misdrijven kunnen voortaan op elk moment hun veroordeling afkopen. Er zijn nog weinig details bekend en er bestaat nog veel onduidelijkheid, vooral omdat er nog geen rondzendbrief werd verstuurd en er dus nog geen nationale richtlijnen zijn. U zou daar nu op aandringen bij de procureurs-generaal, want u wenst dat de wet nog breder zou worden toegepast.
Door het ontbreken van een nationale richtlijn is het voor de parketten niet evident om daarmee om te gaan. Ook bij hen heerst onduidelijkheid.
Het probleem is blijkbaar dat het College van procureurs-generaal het nog niet eens is over de manier waarop die wetgeving zou moeten worden toegepast. Enerzijds is er discussie over de mate waarin de verdachte al dan niet absolute openheid van zaken moet geven wanneer hij een akkoord sluit: hoe groter de openheid, hoe groter de drempel zou worden. Anderzijds is er discussie over de mate waarin de verdachte effectief elke cent van de te treffen schikking moet kunnen terugbetalen. Over andere zaken is er dan weer wel een akkoord. Het gaat dan vooral over het openbaar maken van de rondzendbrief, of over het feit dat enkel opgeleide magistraten deze akkoorden mogen sluiten. Ten slotte, en heel evident, moeten verdachte, slachtoffer en aanklager akkoord gaan.
Mevrouw de minister, wanneer mag de rondzendbrief worden verwacht? U hebt het parket-generaal gevraagd om er versneld werk van te maken. Wat was het antwoord van het College daarop? Wat is uw standpunt over de twee interpretatiediscussies waarmee het College van procureurs-generaal nog worstelt? U wenst immers duidelijk een bredere toepassing van de wetgeving. Kunt u een evaluatie geven van het eerste werkingsjaar van de wet over de verruimde minnelijke schikking? Hoe vaak werd daarvan het afgelopen jaar gebruikgemaakt? Welke meerinkomsten heeft deze wetgeving de schatkist naar schatting al opgebracht?
07.02 Minister Annemie Turtelboom: In het ressort Antwerpen-Limburg is sedert 24 oktober 2011 de rondzendbrief nr. 5/2011 van de procureur-generaal van Antwerpen ingevoerd en die wordt ook toegepast. In de andere ressorten werden inmiddels soortgelijke initiatieven genomen.
Binnen de werkgroep “Minnelijke schikking” van het College van procureurs-generaal hebben al diverse besprekingen plaatsgevonden om de rondzendbrief te veralgemenen, maar er werd nog geen overeenstemming over alle punten bereikt.
Ik zal erop aandringen dat deze bespreking op de volgende bijeenkomst van 24 april 2012 wordt afgerond. Het zal dan bij consensus aan het College van procureurs-generaal ter goedkeuring worden voorgelegd.
Zowel in het ressort van Antwerpen als in dat van Brussel werd al vier keer het verruimde verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom toegepast. Tussen juni 2011, de wet is van toepassing sinds 6 mei 2011, en vandaag werd zo door middel van verval van strafvordering tegen betaling van een geldsom, door de Belgische Staat de som van 40 607 540 euro voor het ressort Antwerpen-Limburg ontvangen en 24 777 746 euro voor het ressort Brussel.
De ressorten Gent, Bergen en Luik hebben nog geen minnelijke schikkingen gerealiseerd.
07.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wij kijken dan uit naar de volgende bijeenkomst van het College van procureurs-generaal van 24 april.
Mevrouw de minister, u zegt dat u de wetgeving breder wenst toe te passen. Hoe ziet u dan de drempel, de openheid en de daadwerkelijke terugbetaling van de minnelijke schikking door de verdachte. Omhelst dat alles, ja of neen? Dat is toch een belangrijk aspect waarover nu veel onduidelijkheid bestaat. Dat zijn principiële zaken. Moet de verdachte die een deal sluit absolute openheid bieden, ja of neen? Daarover bestaat blijkbaar onenigheid. Ik neem aan dat u daarover ook een standpunt hebt?
Alvorens de minnelijke schikking verruimd kan worden toegepast, is er openheid nodig en moet er duidelijkheid zijn over het feit dat de verdachte zal kunnen betalen. Ik had graag van u gehoord hoe u dat precies zag?
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Olivier Destrebecq à la ministre de la Justice sur "les armes folkloriques" (n° 10464)
08 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de minister van Justitie over "folkloristische wapens" (nr. 10464)
08.01 Olivier Destrebecq (MR): Madame la présidente, madame la ministre, il y a peu, l'annonce de l'interdiction de la vente d'armes folkloriques et historiques, ou plutôt de leur vente sous condition d'autorisation, a provoqué une levée de boucliers de la part des collectionneurs, de diverses associations culturelles et de bon nombre de citoyens. Cette mesure a été prise suite à la tragédie qui s'est déroulée place Saint-Lambert à Liège.
Si tel est bien le cas, je vous demande de reconsidérer votre position car on se trompe manifestement de cible. Certes, le trafic d'armes est un fléau qu'il faut combattre et je ne peux que vous soutenir dans ce combat. Il n'est pas normal de trouver assez facilement au marché noir des armes de guerre du type kalachnikov, grenades, etc. La police et la justice doivent avoir pour priorité le démantèlement des réseaux qui s'enrichissent par ce commerce illicite.
Dans cette optique, le plan d'action relatif à la lutte contre le trafic d'armes à feu contient une série de mesures qu'il était indispensable de prendre: la possibilité d'utiliser des méthodes particulières de recherche en matière de trafic d'armes, la rédaction d'une directive par le Collège des procureurs généraux, le renforcement du traçage des armes à feu saisies, le démantèlement des sources d'approvisionnement en armes à feu du milieu criminel, l'amélioration de l'expertise des services de police ou encore le renforcement de la coopération internationale.
Cependant, j'en appelle à votre bon sens. Nous parlons d'armes qui font régulièrement la une des faits divers mais pas de celles que l'on sort à l'occasion des marches de l'Entre-Sambre-et-Meuse ou de la reconstitution de la bataille de Waterloo, ni de celles que l'on garde sous vitrine, pour exposition. On ne peut raisonnablement pas comparer ces types d'armes.
Dès lors, madame la ministre, ne serait-il pas opportun d'entamer une concertation avec le Conseil consultatif des armes ainsi que le secteur et les associations afin de limiter les conséquences inappropriées de cette mesure? Si une telle concertation devait avoir lieu, pourriez-vous nous en détailler le calendrier?
08.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, monsieur Destrebecq, la liste des armes en vente libre prêtait non seulement à confusion mais elle favorisait également les abus. En effet, parmi les armes à feu en vente libre, certaines sont intéressantes pour le milieu criminel parce qu'elles fonctionnent avec des mécanismes performants qui sont encore utilisés dans des armes modernes et avec des munitions modernes ou dont la production a été relancée.
En outre, certains modèles peuvent apparaître soudainement en grande quantité sur le marché à la suite de la découverte de stocks oubliés en Europe de l'Est, ce qui fait baisser les prix à des niveaux attractifs. Surtout, ces armes sont vendues de manière totalement anonyme, c'est-à-dire sans identification de leur détenteur.
Si nous voulons mener sérieusement la lutte contre le trafic d'armes, nous devons mettre fin à la perméabilité entre le marché légal et le marché illégal. Il s'agit donc bien d'un risque pour la sécurité publique, ce que certains groupes d'intérêts reconnaissent d'ailleurs.
L'arrêté royal sur les armes en vente libre ne sera pas complètement abrogé mais uniquement la longue liste d'armes à feu à poudre vive en annexe de ce texte. Pour les armes à poudre noire, y compris celles utilisées par les marcheurs de l'Entre-Sambre-et-Meuse et d'autres associations folkloriques, cela ne changera rien. Il en est de même pour les armes neutralisées, pour les armes non à feu et pour les armes d'alarme. Les reconstitutions historiques pourront continuer à être organisées, parfois avec quelques nouvelles modalités pratiques. Les systèmes permettant des activités folkloriques avec des armes modernes ne changent pas non plus.
S'il est prévu de délivrer les autorisations de manière automatique et gratuite après la déclaration de ces armes, il n'est pas question de conséquences inappropriées. Ce matin, une réunion du Conseil consultatif s'est tenue au sein de mon administration.
08.03 Olivier Destrebecq (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse claire et pour cette concertation. Pourriez-vous me faire parvenir les résultats de cette concertation, de manière à ce que je puisse me rendre compte de ce vers quoi on se dirige et si les propositions faites sont en adéquation avec ce que souhaite le secteur? Je constate que vous êtes d'accord de me les transmettre. Je vous en remercie d'avance.
L'incident est clos.
- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de invoering van thuisdetentie" (nr. 10137)
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "thuisdetentie" (nr. 10487)
- Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "l'instauration de la détention à domicile" (n° 10137)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de la Justice sur "la détention à domicile" (n° 10487)
09.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb dit al kort aangekaart bij onze bespreking over de gevangenissen en de strafuitvoering, samen met de Senaatscommissie voor de Justitie, vorige week. U hebt toen niet geantwoord, maar de thuisdetentie zal u wel bekend zijn. Uw voorganger heeft haar vorig jaar reeds met enige trots aangekondigd, omdat het systeem van elektronisch toezicht een aantal gebreken vertoont. Via thuisdetentie zou er een oplossing op korte termijn zijn. Via spraakherkenning zou men kunnen nakijken of de betrokken veroordeelde al dan niet werkelijk thuis is. Er zou geen specifieke installatie nodig zijn en er zou geen maatschappelijke enquête aan vooraf moeten gaan. Daardoor zouden kleinere misdrijven toch kunnen worden beteugeld. Wij weten dat dat ook uw betrachting is, want nu is de strafuitvoering voor straffen onder de drie jaar op zijn minst ondermaats.
De thuisdetentie zou worden gebruikt voor straffen van 0 tot 8 maanden. Van 8 maanden tot 3 jaar zou het elektronisch toezicht blijven. Daarboven zou men nog steeds naar de gevangenis moeten. Het was bizar dat volgens uw voorganger het aantal dagen dat men in thuisdetentie zou moeten blijven, niet zou overeenstemmen met de opgelegde straf, maar korter zou zijn. Het zou een vervanging zijn van de gevangenisstraf, maar men zou minder dagen in thuisdetentie zitten. Dat leek mij niet erg logisch, omdat thuiszitten net iets aangenamer is dan in de cel zitten. Een maand thuis in de plaats van drie maanden in de gevangenis leek ons niet zo evident. Maar goed, dat was zijn intentie.
Uw voorganger wilde met een proefproject beginnen. Hij wilde het openbaar ministerie er ook meer bij betrekken. Dat is natuurlijk evident, want er zou nog altijd een gevangenisstraf als stok achter de deur staan. Wanneer men de thuisdetentie niet naleeft, is het belangrijk dat het openbaar ministerie de nodige signalen krijgt om in te grijpen. Nu gaat dat via een complex systeem met de gevangenisdirecteurs in het systeem van elektronisch toezicht.
Er zou een werkgroep komen, die het systeem zou uitwerken. Het was de bedoeling dat in januari 2012 alles klaar was en dat men ermee kon beginnen. Die boodschap heb ik ook gekregen bij mijn opvolgingsvraag afgelopen oktober. Alles was klaar en de werkgroep was van start gegaan. De ambitie om begin 2012 van start te gaan, bleef onverminderd bestaan. De thuisdetentie was ook opgenomen in het regeerakkoord. De politieke wil was dus ook aanwezig. En u zei zelf dat u iets wilde doen aan de strafuitvoering. Wij dachten dus dat het er wel zou komen. Intussen is het al maart, bijna april. Van de thuisdetentie hebben wij niet veel meer gehoord.
Ten eerste, wat is de stand van zaken betreffende de invoering van de thuisdetentie? Zijn de werkzaamheden van de werkgroep al afgerond? Loopt de invoering misschien vertraging op? Waardoor is de vertraging veroorzaakt? Wanneer kan de thuisdetentie nu eindelijk in de praktijk worden gebracht?
Ten tweede, is het ook uw intentie het aantal dagen in thuisdetentie beperkter te maken dan het aantal dagen gevangenisstraf waartoe men is veroordeeld? Vreest u dan niet dat het systeem wordt uitgehold? Welk percentage van de straf wilt u dan effectief in thuisdetentie laten uitzitten?
Ten derde, hoe zult u de naleving van de thuisdetentie opvolgen? Zal er, wanneer de detentie niet wordt nageleefd, een signaal worden gestuurd naar een justitiehuis, de politie of een openbaar ministerie?
Ten vierde, welke budgetten zijn uitgetrokken voor de invoering van de thuisdetentie? Men heeft immers een aantal boxen nodig voor de spraakherkenning. Zal er extra personeel komen voor de plaatsing en opvolging ervan? Hebt u een idee van de prijs van een box? Hoeveel boxen zijn er ter beschikking?
Ten vijfde, zal er een proefproject komen? Indien ja, waar en tot wanneer? Als u het niet doet, waarom? Of zult u de thuisdetentie misschien ineens op grote schaal invoeren?
Ten zesde, op welke wijze zult u het openbaar ministerie beter betrekken bij de thuisdetentie?
Ten zevende, welke capaciteit zal in de gevangenissen worden voorbehouden voor degenen die de thuisdetentie niet naleven? Dat is immers de stok achter de deur.
Ten achtste, hoeveel veroordeelden zullen in aanmerking kunnen komen voor het systeem van thuisdetentie? Op welke wijze zult u vermijden dat ook hiervoor lange wachtlijsten ontstaan?
Ten slotte, zal het callcenter van het NCET extra personeel krijgen indien het ook thuisdetentie moet controleren? Welke equipes zullen de thuisdetentieboxen dan plaatsen? Vermoedelijk zal dat niet dezelfde mobiele equipe zijn, want die gaat u al vervangen. Mocht die equipe met nieuwe personeelsleden worden versterkt, zal die equipe dan ook die taak toebedeeld krijgen?
09.02 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, in juli 2011 kondigde uw voorganger in de commissie voor de Justitie en in de pers aan dat een systeem van thuisdetentie zou worden ingevoerd om ook de korte straffen uit te voeren.
Thuisdetentie is een eenvoudiger systeem dan elektronisch toezicht en biedt heel wat voordelen, vandaar dat uw voorganger een proefproject zou uitwerken.
Ik sluit mij aan bij de vragen van collega De Wit naar de stand van zaken in verband met het proefproject in het bijzonder en het project thuisdetentie in het algemeen.
Aansluitend wil ik een stand van zaken vragen met betrekking tot het elektronisch toezicht, meer bepaald het aantal wachtenden dat momenteel in strafonderbreking zit in afwachting van de beslissing tot plaatsing van de enkelband of tot het maatschappelijk onderzoek.
09.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, begin december, na mijn aantreden, heb ik kennisgenomen van het project Thuisdetentie. Ik heb meteen ook vastgesteld dat het nog niet voltooid is. De omzendbrief is nog niet afgewerkt. Er waren nog tal van vragen. Zo was de rol van de politiediensten wel bepaald, maar niet de contacten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de detentie.
Er waren ook nog twee grote bekommernissen. Het project wordt toegewezen aan het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht (NCET), maar de vraag is of het centrum bij machte zal zijn om een groot aantal dossiers van thuisdetentie te behandelen. Dat blijkt op dit moment zeker nog niet het geval te zijn. Het project zou ook leiden tot een onmiddellijke stijging van de gevangenispopulatie. Men moet er uiteraard ook voor zorgen dat men die gevangeniscapaciteit aankan.
Ik heb altijd gezegd dat meer straffen moeten worden uitgezeten. Ik zal hierop ook inzetten tijdens deze legislatuur. Dat betekent dat ik inzet op moderne straffen en daarbij gebruik wil maken van nieuwe technologieën zoals het elektronisch toezicht met of zonder begeleiding en maatschappelijke enquête.
Ik ben op dit ogenblik vooral aan het bekijken of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht die extra taak aankan. Het heeft geen zin ermee te starten als men de capaciteit niet heeft. Dat is ook de reden waarom ik op een heel aantal gedetailleerde vragen vandaag niet kan antwoorden. Wij bekijken eerst of de nodige capaciteit kan worden gehaald. Naast de noodzakelijke reorganisatie van het NCET, met het oog op de toepassing van de korte gevangenisstraffen, werk ik aan een gefaseerde invoering van het elektronisch toezicht in al zijn varianten. Met die handelwijze kunnen dezelfde doelstellingen worden bereikt en kunnen beide klippen, waarover ik het daarnet had, worden genomen.
Er worden nu aanwervingen gedaan, die het NCET de mogelijkheid zullen bieden de stroom van nieuwe dossiers te volgen. Het dagelijkse aantal zou evenwel rond 1 500 dossiers per dag blijven schommelen. Wij werken op dit ogenblik aan een nieuw computerprogramma, waarvoor wij tijdens de begrotingscontrole de nodige budgetten hebben gekregen. Op die manier kunnen wij de doeltreffendheid van de dienst opvoeren.
In een eerste fase van het project wordt niet voorzien in extra aanwervingen in vergelijking met het personeelsplan 2012. Er is op het ogenblik een bottleneck door het afwezigheidspercentage op de dienst en het updaten van het softwareprogramma. Wij concentreren ons daar dan ook op.
Toen ik aantrad als minister heb ik reeds verwezen naar de cijfers van het aantal veroordeelden onder elektronisch toezicht. Wij hebben een evolutie gekend waarbij er nu 200 meer zijn dan bij mijn aantreden, maar wij zitten nog lang niet op het niveau van 1 500. Er zijn ook nog meer dan 2 000 veroordeelden in afwachting van de enkelband. Het is van belang, door een betere werking van de dienst, te proberen de 1 500 te benaderen, om de achterstand uit het verleden weg te werken.
09.04 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb u vorige week of de week daarvoor nog gevraagd of u het aantal wachtenden voor het elektronisch toezicht kende. Toen kende u het niet. Vandaag weet u dat het er 2 000 zijn. Dat is hallucinant.
U zegt dat u kennisnam van het project zodra u minister van Justitie werd. Het staat nochtans heel duidelijk in het regeerakkoord. Ik vind dat een beetje bizar. Ik begrijp dat u uiteraard eerst de extra capaciteit voor het NCET zult moeten nakijken en moeten uitwerken alvorens u verder kunt. Ik heb daar begrip voor. Mijn vraag is waarom u ondertussen niet met een proefproject start. Ik denk niet dat dit zo’n zware overlast qua capaciteit voor het NCET zou betekenen. Los daarvan had ik graag van u vernomen wat uw timing is.
Ten slotte, principieel en los van de concrete uitwerking – via welk personeel, welke boxen en welke budgetten – had ik graag vernomen of u het eens bent met het principe, zoals uw voorganger poneerde, dat het aantal dagen thuisdetentie slechts een percentage moet zijn van het aantal dagen gevangenisstraf waartoe men veroordeeld is. Dat is toch ook wel een essentieel element in het hele concept. Daarop hebt u tot mijn spijt niet geantwoord.
09.05 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, u hebt gezegd dat het voor u een prioriteit is dat er meer straffen worden uitgevoerd en dit op een moderne manier. Thuisdetentie past hierin. U zegt dat er momenteel nog heel wat werk aan de winkel is om een reorganisatie op poten te zetten bij het NCET.
We zijn een tijdje geleden met deze commissie op bezoek geweest bij het NCET, dat hier in de buurt is, en wij hebben vastgesteld dat er heel wat vereenvoudigd zou moeten worden. Er zijn vandaag heel wat spelers nodig voor dat elektronisch toezicht, vandaar ook, jammer genoeg, het cijfer met betrekking tot de wachtenden.
Volgens mij kan er met die verschillende spelers een betere werkwijze worden afgesproken, zodat meer mensen in elektronisch toezicht kunnen zitten, zodat de wachtlijst vermindert en zodat daarnaast het moderne systeem van thuisdetentie voor kortgestraften ingang kan vinden. Ik steun mijn collega die vroeg waarom er geen proefproject wordt uitgewerkt. Ik zou u willen vragen er eens over na te denken of het al kan worden uitgeprobeerd. Het kan ons namelijk heel wat leren met het oog op het uiteindelijk effectief op poten zetten van het systeem van thuisdetentie. U hebt bevestigd er ook in te geloven en wij kijken er allemaal naar uit.
L'incident est clos.
- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Justitie over "het vervolgingsbeleid inzake schijnhuwelijken" (nr. 10150)
- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de strijd tegen schijnhuwelijken" (nr. 10174)
- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Justitie over "het vervolgingsbeleid inzake schijnhuwelijken" (nr. 10206)
- Mme Nahima Lanjri à la ministre de la Justice sur "la politique des poursuites en matière de mariages de complaisance" (n° 10150)
- M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "la lutte contre les mariages de complaisance" (n° 10174)
- Mme Nahima Lanjri à la ministre de la Justice sur "la politique des poursuites en matière de mariages de complaisance" (n° 10206)
10.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag betreft het vervolgingsbeleid inzake schijnhuwelijken. Er zijn twee mogelijke manieren van vervolging, namelijk burgerrechtelijke vervolging waarbij het huwelijk nietig kan worden verklaard en strafrechtelijke vervolging waarbij een sanctie kan worden uitgesproken. In de praktijk worden de twee wegen niet altijd systematisch bewandeld; soms gebeurt het ene zonder het andere. Hoe gebeurt het precies en wat ligt er aan de basis van al dan niet vervolging? Immers, in beide gevallen kan het openbaar ministerie of de aanlegger of adviesverlener een onderzoek aanvoeren en optreden.
Bestaan er richtlijnen inzake de vervolging van schijnhuwelijken? Zo ja, welke? Worden schijnhuwelijken systematisch zowel strafrechtelijk als burgerrechtelijk bestreden door het openbaar ministerie? Als dit niet het geval is, wanneer en waarom is dat dan? Stelt het openbaar ministerie steeds een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk in bij een veroordeling op grond van artikel 79bis van de vreemdelingenwet, dus bij strafrechtelijke vervolging? Is er, met andere woorden, bij strafrechtelijke vervolging automatisch ook een vraag tot burgerrechtelijke vervolging en nietigverklaring van het huwelijk, of niet? Omgekeerd, stelt het openbaar ministerie steeds een strafvordering in wanneer het huwelijk nietig werd verklaard wegens schijnhuwelijk? Indien niet, waarom niet? In welke gevallen gebeurt het wel?
Onze wetgeving beschikt over twee mogelijkheden en het was de bedoeling om in bepaalde gevallen zeker beide te gebruiken. Men moet ook mensen die anderen aanzetten tot een schijnhuwelijk strafrechtelijk kunnen vervolgen en niet blijven steken in louter nietigverklaring van dergelijk huwelijk. Helaas zien wij dat dit niet altijd gebeurt.
Daaraan gekoppeld, quid met het ontnemen van de nationaliteit? In hoeveel gevallen werd een onderzoek ingesteld naar het ontnemen van de nationaliteit? In hoeveel gevallen werd de nationaliteit ontnomen ten gevolge van een schijnhuwelijk?
10.02 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in de plenaire vergadering van 8 maart 2012 had u het, in uw antwoord op een vraag van een collega over de stijging — met 15 % op een jaar tijd — van het aantal geregistreerde schijnhuwelijken, over het succes van het opvolgingsbeleid.
Het is niet aan mij om een polemiek te starten over de vraag of de stijging van het aantal geregistreerde schijnhuwelijken wijst op een succes van het opsporingsbeleid, dan wel op een stijging van de problemen, maar ik wil het met u graag hebben over het sluitstuk. Ik sluit mij, gedeeltelijk, aan bij de vragen van collega Lanjri. Het sluitstuk van een succesvolle opvolging is natuurlijk de sanctionering.
Volgens uw voorganger, minister De Clerck — dat antwoordde hij op vragen over de problematiek van de schijnhuwelijken en schijnsamenlevingscontracten — moest men optreden tegen de beloning van het huwelijk, namelijk de verblijfsvergunning en de Belgische nationaliteit. Als die wegvallen, zou men minder geneigd zijn om een schijnhuwelijk aan te gaan als mogelijkheid om een verblijfsvergunning te krijgen of de nationaliteit te verwerven. Minister De Clerck had wetsontwerpen in het vooruitzicht gesteld die de problemen zouden verhelpen. Die zouden het sluitstuk kunnen vormen van een succesvolle opvolging.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Waar blijven die ontwerpen van de regering om de verblijfsvergunning automatisch te laten intrekken bij een vastgesteld schijnhuwelijk? Wat zult u doen om de Belgische nationaliteit automatisch te laten vervallen na het vaststellen van een schijnhuwelijk? Mogen wij daarin stappen van de regering verwachten? Zo ja, wanneer?
U zult zich herinneren dat men een tijd geleden, nadat er een omzendbrief werd bekendgemaakt om de ambtenaren proactief naar schijnhuwelijken te laten zoeken, gebruik begon te maken van schijnsamenlevingscontracten. Het gerecht heeft toen alarmkreten geslaakt. Wat doet u met die schijnsamenlevingscontracten? Mogen wij dienaangaande ook maatregelen verwachten? Zo ja, wanneer?
Présidente: Sophie De Wit.
Voorzitter: Sophie De Wit.
10.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, in mijn antwoorden op vragen nrs 9163, 9636 en 9667 heb ik alle beschikbare cijfers gegeven. Er is geen extra cijfermateriaal beschikbaar.
Ik herhaal dat de werkgroep Schijnhuwelijken gevraagd is te onderzoeken of de schijnsamenwoning als een schijnhuwelijk kan worden behandeld. Dat is juridisch niet evident omdat een samenwoning een andere juridische definitie is dan een huwelijk. Ik kom zo snel mogelijk met een wetsontwerp. Voor mij is het een prioriteit. Het staat in het regeerakkoord. Ik heb de werkgroep gevraagd om zo snel mogelijk voorstellen te doen. Tegelijk moeten wij ervoor zorgen dat de juridische omschrijving de doelgroep omvat die wij willen omvatten. Het is juridisch niet evident om, bijvoorbeeld, een samenwonende broer of zus uit de omschrijving uit te sluiten. Die knoop is nog niet ontward.
Ik heb de werkgroep die bezig is met de voorbereiding van de evaluatie van de toepassing van de omzendbrief uit 2009 van het College van procureurs-generaal betreffende de schijnhuwelijken, gevraagd om deze omzendbrief op te volgen. De brief vraagt ook het systematisch openen van een strafrechtelijk dossier indien het gaat om een voorgenomen of gesloten schijnhuwelijk, dit in overeenstemming met de wetswijzigingen in dat verband. Deze maatregel beoogt ook het systematisch ingeven van de gegevens in de databank van de rechtbanken van eerste aanleg.
Het staat de parketten echter vrij om de strafrechtelijke dan wel de burgerrechtelijke weg te bewandelen als ze zo’n dossier behandelen. Nochtans beveelt de omzendbrief aan om gevallen van schijnhuwelijk systematisch strafrechtelijk te vervolgen wanneer daarbij sprake is geweest van de uitwisseling van geldsommen, van herhaalde pogingen, van het gebruik van geweld of bedreiging of indien er aanwijzingen zijn van het bestaan van een criminele organisatie. De omzendbrief voorziet tevens in andere strafbaarheidsstellingen indien de voorwaarden daarvoor zijn vervuld, zoals mensensmokkel. Indien niet voor de strafrechtelijke weg wordt geopteerd, dan zal de beoogde sanctie de annulering van het huwelijk betreffen.
Beide inspanningen, het evalueren van de omzendbrief en het bestuderen van de mogelijkheid en vooral het komen tot concrete voorstellen om de juridische bestrijding van de schijnsamenwoning mogelijk te maken, naar analogie van de bestrijding van het schijnhuwelijk, zijn noodzakelijk in het licht van de stappen die wij verder moeten ondernemen om schijnhuwelijken en schijnsamenwoningen te bestrijden. Deze regering heeft zich daartoe geëngageerd.
De werkgroep verenigt alle actoren. Haar advies is dan ook essentieel, omdat zij ook op het terrein weten waar de knopen zitten en welk juridisch antwoord er moet worden gegeven. De werkgroep is al een aantal keren samengekomen en ik verwacht zo snel mogelijk een antwoord van haar.
10.04 Nahima
Lanjri (CD&V): (…) (zonder micro)
10.05 Minister Annemie Turtelboom: Ook daar zijn wij met concrete voorstellen bezig om daarin verder te gaan. Ik weet dat een aantal voorstellen hierover in het Parlement in een vergevorderd stadium zitten.
10.06 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik stel vast dat we voorlopig nog blijven wachten op de evaluatie door de werkgroep.
Ik heb op het terrein vastgesteld, en u hebt dat net ook gezegd, dat er niet in alle gevallen, en zeker niet systematisch, strafrechtelijke vervolging is. Die is er blijkbaar alleen wanneer er geld mee is gemoeid, wanneer het gaat om georganiseerde misdaad of over slagen en verwondingen.
Ik vraag mij dan ook af waarom wij ooit een wet hebben gemaakt om schijnhuwelijken ook strafrechtelijk te vervolgen als wij die wet niet systematisch toepassen.
Ik hoop dat dit wordt meegenomen in de evaluatie en dat wij naar een strengere beoordeling gaan van schijnhuwelijken, zowel strafrechtelijk, maar evengoed door het systematisch afnemen van de verblijfsvergunning. Ik heb die vraag al aan uw collega gesteld.
Ik heb vastgesteld dat dit helaas maar in heel weinig gevallen – 59 – is gebeurd. U hebt net de cijfers gegeven van het aantal onderzoeken dat wordt verricht naar schijnhuwelijken. Dat is abnormaal laag.
Onze wetgeving moet zo worden gemaakt dat ook mensen die denken hier te kunnen blijven omdat zij intussen snel Belg zijn geworden, eraan zijn voor de moeite en dat ook in die gevallen de nationaliteit wordt afgenomen.
U zegt dat u wacht op onze wetsvoorstellen. Ik maak ook deel uit van de werkgroep. Die wetsvoorstellen zijn inderdaad in de maak, ook over de nationaliteit, maar daarnaast is het nu al mogelijk om de nationaliteit af te nemen in geval van een schijnhuwelijk. Daarover zijn er blijkbaar nog altijd geen cijfers.
Ik hoop dat u mij kan zeggen wanneer de werkgroep de werkzaamheden zal afronden en wanneer we de evaluatie ten gronde in deze commissie kunnen bespreken. Het is namelijk essentieel om te weten van u wanneer de zaken worden afgerond en de evaluatie doorgevoerd kan worden, zodat we kunnen vermijden dat we vragen blijven stellen.
10.07 Peter Logghe (VB): Ik vind uw antwoord ook niet helemaal geruststellend, mevrouw de minister. Ik heb dezelfde vraag: komt die werkgroep omtrent de schijnsamenlevingscontracten nog voor de zomervakantie met voorstellen naar het Parlement of moeten we daar niet op hopen?
10.08 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb de timing niet bij, maar ik zal het u laten weten. Ik weet dat zij heel intensief aan het vergaderen zijn, maar ik durf het niet zeggen.
10.09 Peter Logghe (VB): Het zou inderdaad erg nuttig zijn de timing te kennen, want anders kunnen we opvolgingsvragen blijven stellen. Ik twijfel er niet aan dat er inderdaad intensief vergaderd wordt, maar alleen al voor de efficiëntie van deze commissie zou het nuttig zijn te weten wat en hoe.
Wat die schijnhuwelijken betreft, blijf ik ermee zitten dat men de verblijfsvergunningen niet systematisch intrekt. Ook daar blijven we wachten op uw voorstellen. Ook wat het intrekken van de Belgische nationaliteit betreft, want daarvoor doet men het. We blijven de realiteit achterna lopen. We moeten eindelijk eens mee zijn met de werkelijkheid. Ik wacht op uw ontwerpen. We gaan ze met de nodige aandacht bekijken en zullen onze kritiek ter zake zeker niet sparen, maar het is goed dat we zo snel mogelijk inzage krijgen in uw ontwerpen.
L'incident est clos.
- mevrouw Eva Brems aan de minister van Justitie over "het protocolakkoord inzake gemeentelijke administratieve sancties in de politiezone Brussel-stad-Elsene" (nr. 10409)
- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Justitie over "de overeenkomst tussen het Brussels parket en de Brusselse gemeenten inzake de afhandeling van gemeentelijke administratieve sancties met betrekking tot gemengde inbreuken" (nr. 10456)
- Mme Eva Brems à la ministre de la Justice sur "le protocole d'accord en matière de sanctions administratives communales dans la zone de police Bruxelles-ville - Ixelles" (n° 10409)
- Mme Nahima Lanjri à la ministre de la Justice sur "la convention entre le parquet de Bruxelles et les communes bruxelloises pour la gestion des sanctions administratives communales communes relatives à des infractions mixtes" (n° 10456)
11.01 Eva Brems (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, mijn vraag heeft betrekking op het nieuws dat de stad Brussel, de gemeente Elsene, de politiezone Brussel-stad-Elsene en het parket een protocolakkoord hebben ondertekend dat het mogelijk moet maken dat vechtersbazen, gaybashers en winkeldieven voortaan onmiddellijk een geldboete krijgen in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties. Vandaag worden pv's tegen dergelijke misdrijven immers niet behandeld door het parket. Zij blijven zonder gevolg omdat de gemeentelijke ambtenaar niet of niet meer kan optreden indien de procureur des Konings niet binnen de twee maanden laat weten dat er niet zal worden vervolgd en dat een boete is aangewezen.
Ten eerste, geldt het protocolakkoord voor alle overtredingen, met name dreiging met een aanslag, opzettelijke slagen en verwondingen, beledigingen en gewone diefstal, waarvoor de ambtenaar enkel een administratieve geldboete kan opleggen indien de procureur des Konings binnen een termijn van twee maanden heeft laten weten dat hij zelf geen gevolg aan de feiten zal geven en dat een boete aangewezen is? Zo neen, voor welke dan wel?
Ten tweede, op welke manier gaat het ontwerpprotocol om met de verplichte tussenkomst van de procureur des Konings in dezen?
Ten derde, vindt u dit een goede werkwijze, of acht u een wetswijziging meer aangewezen?
Mijn volgende vragen gaan meer specifiek over het fenomeen gaybashing, geweld met een motief van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie. Het is een misdrijf dat valt onder de antidiscriminatiewet. In de communicatie over dit protocol wordt het ook uitdrukkelijk vermeld.
Ten vierde, komt gaybashing in aanmerking voor een gemeentelijke administratieve sanctie?
Ten vijfde, wordt er geen verkeerd signaal gegeven wanneer het parket op die manier aangeeft gaybashing niet te vervolgen, omdat het een kwestie voor de GAS wordt?
Ten zesde, acht u het aangewezen de referentiemagistraat inzake antidiscriminatie bij het Brussels parket, die zich reeds met racisme bezighoudt, opdracht te geven prioriteit te geven aan deze kwestie?
11.02 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over een overeenkomst die recent is afgesloten tussen het Brussels parket en de Brusselse gemeenten. Er is afgesproken om voortaan processen-verbaal sneller door te sturen naar de overlastambtenaren, zodat die via een geldboete administratief kunnen sanctioneren. Artikel 398 van het Strafwetboek in verband met slagen en verwondingen is een van de artikelen die in aanmerking komen voor de zogenaamde gemengde inbreuken. Die zijn gemeentelijk administratief sanctioneerbaar indien het parket beslist om niet op te treden.
In bepaalde gevallen is er echter sprake van verzwarende omstandigheden. Het Strafwetboek spreekt van verzwarende omstandigheden indien het gaat om slagen en verwondingen aan een postbeambte of aan een ambtenaar van een openbare vervoermaatschappij. Ook is er sprake van een verzwarende omstandigheid indien het geweld betrekking heeft op raciale afkomst of op seksuele geaardheid, wat men ook gaybashing noemt. Men zegt heel duidelijk dat als er verzwarende omstandigheden zijn, dit niet onder de toepassing van de gemengde inbreuken valt. Volgens mijn interpretatie vallen die dan ook niet onder de toepassing van de gemeentelijke administratieve sanctie. In dat geval kan er dus niet zomaar een GAS-boete worden opgelegd om er zich van af te maken.
Kunt u bevestigen dat bij inbreuken op artikel 398 waarbij sprake is van verzwarende omstandigheden, de parketten hoe dan ook zullen vervolgen en het dossier dus niet zomaar zullen doorsturen naar de gemeentelijke ambtenaar met het oog op een administratieve beboeting? Is dat zo afgesproken? Is die afspraak ook expliciet opgenomen in de overeenkomst tussen het Brussels parket en de Brusselse gemeenten? Indien dat niet het geval is, riskeert men dan niet om het verkeerde signaal te geven? Riskeert men niet dat door deze werkwijze, wanneer dat toch op een administratieve manier wordt afgehandeld, deze toch wel serieuze inbreuken niet worden opgenomen in de criminaliteitstatistieken en dat ze op het niveau van het parket dus niet meer worden opgevolgd?
11.03 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, het protocolakkoord dat werd opgesteld tussen het Brussels parket en de Brusselse gemeenten Brussel en Elsene valt onder artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet en omzendbrief 1/2006 van het College van procureurs-generaal inzake de gemeentelijke administratieve sancties. Er werd hierbij ook rekening gehouden met de prioriteiten vastgelegd in het nieuwe Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015.
Artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet geeft het algemeen kader aan waarbinnen de gemeenten een lik-op-stukbeleid kunnen voeren voor de bestrijding van overlast. Goede afspraken met het parket en de politiediensten binnen het wettelijk kader bevorderen dit beleid.
In verband met de categorie van gemengde inbreuken, werd afgesproken dat het parket bij wijze van test voor de inbreuken op artikel 398 van het Strafwetboek, opzettelijke slagen en verwondingen, zal meedelen dat het geen gevolg aan de feiten zal geven met uitzondering van inbreuken geviseerd in artikel 398, alinea 2 van het Strafwetboek en de artikelen 399 tot 401, indien de feiten deel uitmaken van een inbreuk die niet het voorwerp kan uitmaken van een administratieve sanctie, indien de feiten deel uitmaken van intrafamiliaal geweld en indien de slagen een arbeidsongeschiktheid tot gevolg hebben.
Voor de opgesomde gemengde inbreuken in het protocolakkoord wordt het proces-verbaal doorgestuurd naar het parket met een kopie aan de sanctionerende ambtenaar van de gemeente. De sanctionerende ambtenaar moet geen twee maanden wachten om de administratieve procedure voor deze inbreuken op te starten. De boete kan wel pas na twee maanden verplichte tussenkomst van het parket opgelegd worden.
Indien deze inbreuken gelieerd zijn aan zwaardere feiten die niet strafbaar zijn onder de gemeentelijke administratieve sancties of een vrijheidsberoving tot gevolg hebben, zal de gemeentelijke administratieve sanctie d’office uitgesloten zijn.
Voor de inbreuken van slagen en verwondingen waarbij verzwarende omstandigheden worden vastgesteld, zoals voorzien in artikel 405 en artikel 410bis van het Strafwetboek, bestaat de wettelijke mogelijkheid niet om een gemeentelijke administratieve sanctie op te leggen. Deze inbreuken werden dan ook niet opgenomen in het vermelde protocolakkoord.
Ook het fenomeen van gaybashing is as such niet vermeld onder de mogelijke GAS-inbreuken, maar kan eronder ressorteren via de algemene inbreuk opzettelijke slagen en verwondingen. Artikel 398 van het Strafwetboek is echter alleen van toepassing als er fysiek geweld aan te pas komt. Als het gaat om feiten waarbij een holebi verwensingen wordt toegeschreeuwd, is dit artikel niet van toepassing. Let wel, ook artikel 448 van het Strafwetboek inzake beledigingen is niet van toepassing.
Mondelinge beledigingen kunnen namelijk alleen worden bestraft als ze geuit worden tegen een politieagent of een ambtenaar. Beledigingen tegen een privépersoon zijn alleen strafbaar als er sprake is van daden. Dat wil zeggen dat beledigingen moeten gebeuren in geschriften, prenten of zinnebeelden.
Verbale agressie tegen holebi’s is strafbaar op basis van de antidiscriminatiewetgeving, artikel 22, en valt dus binnen het verbod van de dubbele aantijging en buiten het toepassingsgebied van het onderhavige protocol. Het huidige regeerakkoord voorziet in maatregelen om homofobie te bestrijden en discriminaties op basis van seksuele geaardheid op te heffen. Dat staat op pagina 164 van het regeerakkoord.
De problematiek ligt mij na aan het hart en dat is ook de reden waarom ik mijn diensten de opdracht heb gegeven tot herziening van artikel 398 en volgende van het Strafwetboek: de uitbreiding van verzwarende omstandigheden voor slagen en inbreuken in het discriminatoir kader.
11.04 Eva Brems (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, ik dank u voor de toelichting. Het neemt mijn bekommernis echter niet helemaal weg als het om gaybashing gaat, omdat toch uitdrukkelijk gecommuniceerd is dat het onder het protocolakkoord valt.
Zoals uit uw uitleg blijkt, kan dat enkel als men het discriminerend motief eigenlijk tussen haakjes plaatst en niet mee in aanmerking neemt, en de feiten dus kwalificeert als gewone slagen en verwondingen. Dat is problematisch, omdat we hier te maken hebben met een fenomeen dat toeneemt, dat voor veel verontrusting zorgt in de samenleving en specifiek in de buurt rond Brussel verontrustende proporties aanneemt. Als dat homofoob geweld in Brussel uit de statistieken zou verdwijnen omdat men het door GAS-sancties oplost, dan zijn we nog verder weg van huis.
Als het daarnaast om fysiek geweld gaat, lijkt het mij dat de feiten intrinsiek ernstig genoeg zijn om door het parket vervolgd te worden. De vaststelling dat het parket dit niet doet, kan niet correct opgelost worden door het dan maar met GAS-sancties te doen. Wat men eigenlijk moet doen, is ervoor zorgen dat het parket hiervan wel werk maakt.
11.05 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, de reden waarom wij hierover vandaag met twee een vraag stellen, is omdat het ons niet duidelijk was. Ik durf in naam van mijn collega te spreken. Er bestaat enige onduidelijkheid in de communicatie.
Uw uitleg heeft mij wel wat gerustgesteld, maar dat blijft binnen deze vier muren en wie zegt hoe het wordt toegepast?
Als daarover in de gemeente en op het terrein anders wordt gecommuniceerd, heeft dat gevolgen voor wie wordt geconfronteerd met slagen en verwondingen en te maken krijgt met homofoob gedrag of met raciaal geweld. Men weet niet hoe de wetgeving in mekaar zit en denkt dat een geldboete zal volstaan, zeker wanneer de gemeenteambtenaren dit op die manier zouden interpreteren.
Mijn vraag is of u toch nog een heel duidelijke communicatie zou kunnen sturen, zowel naar het parket als naar de betrokken gemeenten, met de juiste analyse die u vandaag geeft, om de juiste toepassing van de wet te vragen en om te vragen dat men onder het mom van een snel optreden een aantal misdrijven niet zomaar gaat sanctioneren via een GAS-boete.
GAS-boetes hebben absoluut hun nut, maar men moet ze gebruiken voor wat ze bedoeld zijn, met name voor kleine vormen van overlast, zoals graffiti, maar niet voor raciaal of homofoob geweld. Daarvoor zijn ze niet bedoeld.
Ik hoop dat u dit signaal schriftelijk of mondeling zult geven. Ik reken erop dat u dit signaal duidelijk geeft en erop toeziet dat het correct wordt toegepast.
Het incident is gesloten.
- Mme Valérie De Bue à la ministre de la Justice sur "la réforme des arrondissements judiciaires" (n° 10312)
- M. Olivier Destrebecq à la ministre de la Justice sur "l'arrondissement judiciaire de La Louvière, dans la perspective de la réorganisation des cours et tribunaux" (n° 10355)
- mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Justitie over "de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen" (nr. 10312)
- de heer Olivier Destrebecq aan de minister van Justitie over "het gerechtelijk arrondissement van La Louvière in het licht van de reorganisatie van de hoven en rechtbanken" (nr. 10355)
12.01 Valérie De Bue (MR): Madame la présidente, madame la ministre, la déclaration de politique gouvernementale ambitionne de rendre la justice plus accessible, rapide et moderne. Ceci passe par la modification du paysage judiciaire qui devra entre autres conférer davantage d'autonomie de gestion aux juridictions, faciliter la mobilité des magistrats et du personnel et réduire au moins de moitié le nombre d'arrondissements judiciaires. Il me revient que vous consultez les magistrats de l'Ordre judiciaire mais que les barreaux, à part quelques rencontres individuelles, ne sont pas associés à la réflexion. Ni l'OBFG ni l'OVB n'ont été consultés alors que la réforme d'envergure que vous allez mener les concerne au premier plan.
Madame la ministre, mes questions sont nombreuses. Quels arrondissements va-t-on fusionner et selon quels critères? Qu'adviendra-t-il des moyens humains et matériels présents dans chacun des 27 arrondissements judiciaires actuels? Cette rationalisation se fera-t-elle bien dans le souci d'offrir au justiciable une justice de proximité? Menez-vous une réflexion particulière concernant les barreaux? Quel est l'état d'avancement de cette réforme? Qu'en est-il aussi de l'informatisation des cours et tribunaux, essentielle à la réussite de cette réforme?
12.02 Olivier Destrebecq (MR): Madame la présidente, madame la ministre, je ne reviendrai pas sur les propos de ma collègue, Valérie De Bue. Je serai, pour ma part, un peu plus 'localiste', étant donné que je considère la fusion des arrondissements judiciaires de Mons et de Tournai comme une mesure qui permettra de réaliser des économies substantielles. C'est une mesure qui va dans le bon sens. J'en veux pour preuve que, moyennant quelques inévitables aménagements, il n'y a pas de réelle opposition au principe de la part des magistrats ou des avocats.
Je m'inquiète toutefois du sort réservé à La Louvière. À la suite de la fusion Mons-Tournai, il serait question d'un transfert dans l'arrondissement de Charleroi, afin d'assurer un hypothétique nouvel équilibre. Je me permets de vous faire observer que ce transfert serait dommageable, dans la mesure où il en résulterait un déchirement du tissu relationnel, économique et social, dont l'efficacité a été prouvée. Comme vous le savez, depuis plusieurs mois, nous travaillons à des bassins de vie - bassin de vie Cœur du Hainaut - en vue de renforcer les liens entre La Louvière, Mons et Tournai.
Par conséquent, il est important de laisser La Louvière, dans l'arrondissement de Mons. Les mécaniques sont huilées. Je ne crois pas que déstructurer l'appareil judiciaire à ce niveau-là soit opportun. Cela impliquerait de devoir reconstituer toute une série d'automatismes mais, cette fois, entre La Louvière et Charleroi. Il s'agirait là d'une perte de temps et d'efficacité. J'ai des relations courtoises mais surtout régulières et très constructives avec le bâtonnier de Mons. Celui-ci abonde dans le sens que je viens de vous décrire.
Madame la ministre, ma question est à la fois directe et simple: comptez-vous revoir cette position et laisser La Louvière dans le nouvel arrondissement de Mons-Tournai? Pour ma part, je ne saurais trop vous le conseiller dans l'intérêt suprême de la justice et bien évidemment du citoyen.
12.03 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chers collègues, l'accord gouvernemental prévoit effectivement que le nombre d'arrondissements judiciaires sera réduit au moins de moitié tout en garantissant au minimum le maintien des lieux d'audience actuels.
Le point de départ de la nouvelle réforme que j'envisage est une réduction au moins de moitié du nombre d'arrondissements, ce dans le respect de l'accord institutionnel sur l'arrondissement judiciaire de Bruxelles, et étant entendu que les lieux d'audience seront maintenus.
J'ai demandé à mon administration de préparer un projet de loi et d'étudier l'impact de cette réforme sur l'organisation, l'informatisation, sur les magistrats et le personnel. Une telle réforme devra nécessairement s'accompagner de mesures transitoires. Il ne s'agit pas ici de bouleverser le fonctionnement des tribunaux et des gens qui y travaillent. Cette réforme aura également un impact sur l'organisation des barreaux, sur les huissiers de justice et les notaires, raison pour laquelle une concertation avec les représentants de ces professions devra être organisée.
L'accès à la justice du justiciable ne sera pas remis en cause grâce au maintien des sites actuels. Cependant, la question de l'accessibilité de la justice n'est pas qu'une question de distance. On compte aujourd'hui 47 tribunaux, parquets et auditorats composés au moins de cinq magistrats. Lorsque deux magistrats sont absents, par exemple pour des raisons médicales, cela signifie que le tribunal retombe à 50 % de sa capacité. Cette vulnérabilité des petits tribunaux nuit aussi à l'accessibilité des justiciables. La réduction du nombre d'arrondissements permettra d'éviter ce genre de situation.
En ce qui concerne l'aspect informatisation de la réforme judiciaire, il fait partie des priorités du plan stratégique ICT pour les années 2012-2014. Il est évident que des efforts considérables devront être fournis à ce sujet.
En tout cas, je peux d'ores et déjà vous dire que les parquets seront prêts à court terme.
12.04 Valérie De Bue (MR): Madame la présidente, je remercie Mme la ministre pour sa réponse.
Madame la ministre, j'aurais souhaité que vous me donniez plus d'informations quant aux critères de fusion, mais j'imagine que ce dossier est en cours d'examen.
Toutefois, je me félicite de votre intention de mener une concertation car il est important que tous les acteurs soient consultés afin de connaître leurs aspirations et qu'il en soit tenu compte tout en restant dans le cadre de l'accord de gouvernement. En tout cas, je ne manquerai pas de suivre avec intérêt l'évolution de la réforme et je prends acte de votre volonté de maintenir une justice de proximité.
Au niveau de l'informatisation, il est important d'avoir un plan stratégique car cela devrait nous permettre de disposer de services plus performants. Je pense ici au problème qui s'est posé avec les médecins affectés aux prisons qui n'ont pas été payés pendant plusieurs mois. Il faut donc que des mesures transitoires soient mises en œuvre pour maintenir la continuité du service public.
12.05 Olivier Destrebecq (MR): Madame la ministre, le mot 'concertation' revient régulièrement. On ne peut que s'en féliciter. Avec beaucoup d'humilité, je me suis également permis de rencontrer pas mal d'avocats, de magistrats, notamment le bâtonnier de Mons, qui me confirmait qu'il était important de laisser La Louvière dans l'arrondissement de Mons. Encore une fois, je suis désolé de faire du 'localisme' mais c'était surtout l'objet de mon intervention. Les mécanismes sont vraiment rôdés, les habitudes sont ancrées.
Dans cette réforme en faveur de laquelle je ne peux que plaider parce qu'elle est nécessaire, et sans aller à l'encontre de son objectif, je ne vois pas, au niveau de l'efficacité, en quoi il serait dommageable de rattacher La Louvière à Mons plutôt qu'à Charleroi. Financièrement, je ne vois pas les éléments qui viendraient bloquer ce mécanisme ou, en tout cas, la demande pressante de rester ensemble, qu'elle émane de la région de Mons ou de la région du Centre. Les bassins de vie que nous mettons actuellement en place vont dans ce sens et non dans le sens de rattacher La Louvière à Charleroi.
Je vous sais attentive à nos réflexions. J'espère que nous nous reverrons bientôt et que vous nous annoncerez, après la concertation que vous aurez avec la profession, la concrétisation de cette suggestion que je vous demande de considérer avec insistance.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Eva Brems aan de minister van Justitie over "de lijst van kandidaten voor het ambt van rechter bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens namens België" (nr. 10410)
13 Question de Mme Eva Brems à la ministre de la Justice sur "la liste des candidats belges à la fonction de juge auprès de la Cour européenne des droits de l'homme" (n° 10410)
13.01 Eva Brems (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, zoals u weet wordt er namens elk land dat partij is bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens een rechter aangesteld bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De huidige zetelende Belgische rechter Françoise Tulkens komt aan het einde van haar mandaat en er zal dus een nieuwe rechter moeten worden aangesteld.
De procedure vereist dat de regering van het land in kwestie een lijst voorstelt van drie kandidaten, waarna de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa een rechter kiest uit het lijstje van drie. Nu heeft die Parlementaire Assemblee sinds 2004 een regel gehanteerd die vereist dat deze lijst gemengd is samengesteld, mannen zowel als vrouwen. Deze praktijk is ook vastgelegd in een resolutie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa sinds 2005.
Het is een regel die sinds 2004 scrupuleus is gerespecteerd door alle lidstaten van de Raad van Europa, met één uitzondering, Malta, een land dat zich wel vaker laat opmerken met standpunten die niet conform de genderopvattingen zijn die wij in België graag hanteren.
De tweede uitzondering blijkt België te zijn, want uw voorganger heeft op 7 juli 2011 een lijst ingediend met drie kandidaten, drie mannen. Het opmerkelijke is dat de Parlementaire Assemblee deze lijst klaarblijkelijk toch aanvaard zou hebben. Ik vernam dat u, mevrouw de minister, met expliciet akkoord van de Ministerraad, een demarche hebt ondernomen om deze lijst in te trekken, zodat deze wel aan de gendervoorwaarden zou voldoen. De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa zou deze intrekking niet aanvaard hebben.
Kunt u mij uitleggen hoe dit precies verlopen is, waarom die niet-gemengde lijst toch aanvaard is en waarom de intrekking ervan is geweigerd?
Betekent dit volgens u dat de Raad van Europa of toch zeker haar Parlementaire Assemblee een stap terugzet op het vlak van de bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen? Wat kan onze regering ondernemen om dat eerdere engagement te herstellen?
13.02 Minister Annemie Turtelboom: In het kader van de Belgische procedure voor de voordracht aan de parlementaire vergadering van de Raad van Europa van een lijst met drie kandidaten voor het ambt van rechter bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, konden uiteraard zowel vrouwen als mannen zich kandidaat stellen. Er is een breed opgezette oproep tot kandidaatstelling geweest. Er heeft zich één vrouw aangemeld bij de selectiejury. De vorige minister van Justitie heeft bij de parlementaire vergadering van de Raad van Europa een lijst met de drie meest geschikte kandidaten voor de uitoefening van het ambt voorgedragen.
Zoals u hebt gezegd, moet normaal gezien van de drie kandidaten minstens één persoon van het andere geslacht zijn. Aangezien het om een niet-gemengde lijst ging, dienden uitzonderlijke omstandigheden te worden aangevoerd bij de subcommissie van de parlementaire vergadering. Die heeft ze aanvaard, wellicht wegens de breed opgezette oproep tot kandidaatstelling en de gehanteerde criteria bij de selectie van de rechters.
Omdat ik het moeilijk vond, zeker ook als vrouw, een niet-gemengde lijst in te dienen, heb ik na mijn aantreden en met de instemming van de Ministerraad verzocht de niet-gemengde lijst in te trekken. Dat werd geweigerd door de subcommissie van de parlementaire vergadering. De redenen voor de aanvaarding van de lijst en voor de weigering van de intrekking werden mij niet meegedeeld.
De oproep tot kandidatuurstelling voor de uitoefening van hoge ambten, zoals het ambt van rechter bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, werd op grote schaal gelanceerd via het Belgisch Staatsblad, de balies, de universiteiten, de magistratuur en de vakpers. Elke kandidaat is via een selectiecommissie beoordeeld. Op basis daarvan werd een selectie gemaakt. Nogmaals, de lijst die België heeft ingediend op basis van de resultaten van de selectiecommissie was een niet-gemengde lijst. Nadien heb ik daarvan de intrekking gevraagd, maar die werd niet aanvaard.
13.03 Eva Brems (Ecolo-Groen): Ik dank u voor de toelichting. De indiening van de lijst van drie kandidaten twee jaar geleden en opnieuw op 1 juli zorgde voor redelijk wat ophef in milieus van mensenrechtenjuristen. Na Malta was België het eerste land dat enkel mannen voorstelde die deze functie zouden kunnen opnemen. In ons land zijn er blijkbaar geen capabale vrouwen om dat te doen. Dat was een beschamende situatie.
Ik wil u feliciteren met uw demarche om te proberen de lijst in te trekken. Jammer genoeg bleek het te laat in de procedure te zijn. Op deze manier hebt u toch bewezen dat een vrouwelijke minister een verschil kan maken. Het zou niet zo mogen zijn. Men zou hetzelfde engagement moeten verwachten van mannelijke ministers. Ik hoop dat daaruit voor de toekomst lessen worden getrokken voor andere procedures.
De voorzitter: Mevrouw Brems, ik stel quota voor.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de werklastmeting van de magistraten" (nr. 10337)
14 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "la mesure de la charge de travail des magistrats" (n° 10337)
14.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag is er gekomen ten gevolge van de hoorzitting in deze commissie, waarbij onder anderen de gewezen eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de heer Ghislain Londers, aanwezig was. Hij was hier in zijn hoedanigheid van gewezen voorzitter van het comité van werklastmeting. Hij heeft hier een uitvoerig betoog gehouden waarin hij opperde dat er dringend een aantal beslissingen moeten worden genomen inzake die werklastmeting.
Daarenboven groeit bij de Brusselse balie de ongerustheid over het uitblijven van een werklastmeting die zou kunnen bijdragen tot een goede verdeling van de middelen bij de ontdubbeling van de Brusselse rechtbank ten gevolge van de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Zoals u weet, heeft dit een nefaste impact op de gerechtelijke achterstand.
Vorige week nog konden wij in de pers lezen welke impact dit zal hebben op de Nederlandstalige zaken in Brussel, Halle-Vilvoorde en bij uitbreiding in heel het land. Zoals u weet, hebben heel wat bedrijven in de hoofdstad Brussel hun zetel. Zij komen vaak terecht op een Brusselse rechtbank. Dit zal een nefaste impact hebben. Momenteel is er geen achterstand op het vlak van de Nederlandstalige zaken. Eigenlijk moeten de Nederlandstalige rechtbanken het dus bekopen doordat zij rechters moeten inleveren, terwijl zij het tot nu toe zeer goed hebben gedaan. Ik meen dat dit niet kan bijdragen tot een efficiënte justitie.
Intussen heeft uw collega, staatssecretaris Verherstraeten, in de pers gereageerd op dit artikel. Voordien had hij in januari ook al gereageerd, zeggende dat de Vlamingen eigenlijk worden gediscrimineerd. Nu heeft hij gezegd dat er toch zou worden overgegaan tot een werklastmeting in Brussel. Ik vind het allemaal heel onduidelijk. Ik had u dan ook willen vragen wat er intussen reeds is beslist. Zal er nu een werklastmeting komen in Brussel? Zo ja, wanneer? Zal die werklastmeting er al dan niet komen vóór de uitwerking van het akkoord? In het verleden heeft u gezegd dat het akkoord moet worden gerespecteerd, want een zo minutieus onderhandeld akkoord kan men niet zomaar wijzigen. De werklastmeting is dan misschien iets voor later. Hoe kunnen naderhand nog wijzigingen worden aangebracht?
Misschien kunt u iets meer duidelijkheid scheppen?
Tijdens de hoorzitting hebben verschillende sprekers erop gealludeerd dat er toch een beslissing zal moeten worden genomen met betrekking tot de werklastmeting. Daarom vernam ik graag van u hoe en wat er zal worden geregistreerd. Dat is namelijk een van de pijnpunten waarmee men op het terrein nog moeilijkheden heeft. U moet ter zake de knoop doorhakken, mevrouw de minister. Hebt u de opdracht reeds gegeven en wat is er beslist?
Indien de werklastmeting er niet komt voordat het akkoord wordt uitgevoerd, welk alternatief stelt u dan voor om tot een goede middelenverdeling te komen, gelet op de ontdubbeling van de rechtbanken? Hebt u reeds de vraag gesteld aan het comité van werklastmeting en statistiek om de correcte cijfers met betrekking tot BHV te verkrijgen? Immers, de gegevens waarop het akkoord was gebaseerd, zijn niet de juiste.
Ten slotte, welke maatregelen zult u nemen om de gerechtelijke achterstand in Brussel te verminderen?
14.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb met de projectleider van het Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting van de zetel afgesproken dat we zo snel mogelijk resultaat willen boeken bij de werklastmeting. Het Vast Bureau werkt daarom een nieuwe, lichtere werkmethode uit. Het streeft ernaar om voor december naar buiten te komen met de resultaten van de hoven van beroep, de rechtbanken van eerste aanleg en de burgerlijke griffie en met de resultaten rond de problematiek van de collectieve schuldenregeling bij de arbeidsrechtbank. De bedoeling is om zo snel mogelijk te starten met de meting van de rechtbanken van eerste aanleg volgens de lichtere methode.
Het Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting van de zetel heeft de cijfers opgevraagd van de Brusselse rechtbanken van eerste aanleg naar aanleiding van een verzoek van de Hoge Raad voor de Justitie naar statistieken van zaakaantallen. Het Bureau bestudeert en verifieert deze statistieken om de betrouwbaarheid van de cijfers te kunnen waarborgen.
In de strijd tegen de gerechtelijke achterstand werden in het verleden diverse specifieke maatregelen genomen voor Brussel. Op het niveau van het hof van beroep werd een bijzonder kader voor tijdelijke raadsheren gecreëerd. De opleiding van het taalexamen voor de magistratuur op twee niveaus heeft geleid tot een betere invulling van het kader bij de rechtbank van eerste aanleg. Daarnaast werd aan Brussel een verhoogd contingent aan toegevoegde rechters en toegevoegde substituten toegekend. Hetzelfde is trouwens het geval voor parketjuristen en referendarissen. Ook hiervoor werd een grote concentratie in Brussel gerealiseerd.
14.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Begrijp ik uit uw antwoord dat het akkoord rond de werklastmeting zal worden doorgevoerd en dat de 80/20-verhouding eruit verdwijnt?
14.04 Minister Annemie Turtelboom: Neen, ik zeg dat ik er alles aan zal doen om zo snel mogelijk goede cijfers te hebben. De cijfers waarnaar u verwees, gaan over het aantal magistraten. Het is geen echte werklastmeting.
Zoals de eerste minister in het Parlement heeft gezegd, als er andere cijfers beschikbaar zijn, kan de 80/20-verhouding... Ik zorg ervoor dat we zo snel mogelijk objectieve cijfers hebben.
14.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Die cijfers zijn er toch al? Het initiële akkoord was er toch ook op gebaseerd?
Ik kan niet genoeg herhalen welke impact het akkoord zal hebben. Volgens mij is het nefast. Het wijzigt de verhouding van het aantal Franstalige en Nederlandstalige rechters in het ganse land. Ik dring erop aan dat u de nodige stappen onderneemt en dat u terugkomt op die 80/20-verhouding.
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Olivier Destrebecq à la ministre de la Justice sur "la légalisation du proxénétisme" (n° 10505)
15 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de minister van Justitie over "de legalisering van souteneurschap" (nr. 10505)
15.01 Olivier Destrebecq (MR): Madame la ministre, ce sujet est peut-être plus léger, quoi que…
Je dois humblement avouer que l'actualité médiatique m'a donné l'occasion d'être interpellé par certains citoyens et que je n'ai pas été capable de leur répondre. Je me suis donc dit que j'allais interroger le ministre compétent en la matière.
Je dois reconnaître que j'ai été déçu car j'avais interpellé votre collègue, le ministre des Finances, sur ce qui m'apparaissait être une contradiction, voire une aberration du système, à savoir l'imposition des proxénètes.
D'une part, l'État condamne pénalement le proxénétisme. Il s'agit de l'article 380 du Code pénal, un délit passible d'une peine de un à cinq ans d'emprisonnement. D'autre part, l'État perçoit l'impôt sur les revenus du proxénète.
Plus fort: dans la mesure où il s'agit d'une prestation de services, les tenanciers de maisons closes et les proxénètes sont soumis à la TVA! Cela ressort clairement de la réponse donnée par le ministre des Finances. Ce dernier affirme que tout revenu d'activités lucratives est imposable et que seul le législateur est habilité à accorder une exemption d'impôt. Bien loin de moi évidemment l'idée de mettre ses propos en doute! En d'autres termes, l'administration fiscale, lorsqu'elle impose les proxénètes, ne fait que suivre la loi, sans considération possible pour la Iicité des activités.
Cette situation est donc contradictoire, voire sans doute même, avouons-le, hypocrite. L'État ne peut condamner le proxénétisme et, en même temps, en percevoir les fruits.
Personnellement, je ne vois donc que trois voies possibles. Soit l'État décide d'adapter la législation pénale à la législation fiscale et dépénalise le proxénétisme. Soit l'État confirme la législation pénale mais alors il faut prévoir une exonération d'impôt pour les proxénètes. Soit encore, on reste dans la contradiction théorique mais l'administration des Finances devrait alors informer le parquet des faits de proxénétisme qui sont portés à sa connaissance.
Madame la ministre, puisque j'avais posé la question à votre collègue des Finances et qu'il m'a gentiment demandé que je vous la pose, quelle est votre attitude? Comment peut-on résoudre cette situation contradictoire? Le gouvernement compte-t-il aller dans une direction? Dans l'affirmative, laquelle?
Par ailleurs, existe-t-il déjà une collaboration entre l'administration des Finances et les parquets sur cette question que l'on pourrait qualifier d'épineuse?
15.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Destrebecq, pour rappel, en Belgique, si l'activité de prostitution en tant qu'indépendant n'est pas incriminée, il n'en va pas de même de l'exploitation de la prostitution d'autrui.
En ce qui concerne le volet de la question portant sur la déclaration des revenus provenant du proxénétisme, je vous renvoie à mon collègue le ministre des Finances. Notons également l'existence de l'article 29 du Code d'instruction criminelle, qui dispose en son paragraphe 2 l'obligation pour tout agent de l'administration des Finances sous l'autorisation du directeur régional de porter à la connaissance du procureur du Roi les faits qui sont pénalement punissables.
15.03 Olivier Destrebecq (MR): Merci, madame la ministre. Je vois que je dois passer d'un ministre à l'autre! Mais je me doute qu'il s'agit d'un sujet qui n'est pas simple à régler. Il date de bien plus longtemps que ce que l'on peut imaginer, mais il reste des zones d'ombre. J'essayerai, avec les réponses de votre collègue et les vôtres, d'avoir des informations objectives et concrètes concernant cette problématique.
L'incident est clos.
16 Question de M. Georges Dallemagne à la ministre de la Justice sur "la présence d'agents de renseignement lors des manifestations d'opposition au régime syrien de Bachar Al-Assad et la protection de l'ambassade de Syrie à Bruxelles" (n° 10209)
16 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Justitie over "de aanwezigheid van agenten van de inlichtingendiensten bij demonstraties van tegenstanders van het Syrische regime van Bashar al-Assad en de bescherming van de Syrische ambassade te Brussel" (nr. 10209)
16.01 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, selon certaines sources (ONG, presse et témoignages divers) les manifestations organisées à Bruxelles contre le régime de Bachar AI-Assad seraient infiltrées par des agents de renseignement syriens qui photographient et exercent des menaces sur les manifestants ou des représailles sur leurs familles en Syrie.
Lors de la manifestation du 5 février devant l'ambassade de Syrie à Bruxelles, une voiture noire, immatriculée CD (corps diplomatique), a tenté à deux reprises de renverser les opposants. D'après certaines personnes sur place, il s'agissait de l'officier de sécurité de l'ambassade. Je pense que cet incident a été filmé, on peut le voir sur You Tube. Un manifestant a déclaré au journal Le Soir qu'à cause de son engagement à Bruxelles, un de ses compagnons a vu son père arrêté en Syrie.
Les manifestations à Bruxelles ne seraient pas les seules à être infiltrées. En effet, l'Allemagne a expulsé quatre diplomates syriens soupçonnés d'avoir espionné des militants de l'opposition syrienne.
Madame la ministre, avez-vous connaissance d'incidents de ce type, notamment celui du 5 février? Avez-vous des éléments de nature à indiquer que le personnel de l'ambassade de Syrie se livre à des actions d'espionnage et de harcèlement à l'encontre de l'opposition syrienne à Bruxelles?
La Belgique ne devrait-elle pas suivre l'exemple de l'Allemagne et lancer un signal fort en expulsant les agents de renseignement du régime en place?
Pouvez-vous me confirmer que l'ambassade et la résidence de l'ambassadeur de Syrie ont récemment bénéficié de moyens de protection supplémentaires de la part du gouvernement belge?
16.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Dallemagne, cet incident a été filmé par un manifestant et les images ont été postées sur internet. Différentes manifestations à Bruxelles ont été filmées par des opposants eux-mêmes. Ces images ont été postées sur You Tube. Tous les participants sont identifiables.
Les autorités syriennes sont en effet intéressées par la diaspora syrienne en Belgique. Elles suivent cette communauté dans le cadre de la protection des intérêts syriens, suite à certaines menaces qui proviennent par exemple d'opposants qui se trouvent à l'étranger.
En ce qui concerne votre troisième question, je laisse à mon collègue le ministre des Affaires étrangères le soin d'y répondre.
Enfin, votre dernière question concerne le centre de crise et je vous renvoie dès lors vers la ministre de l'Intérieur.
J'ajoute que je vais recevoir une note confidentielle concernant les activités de ce service en Belgique.
16.03 Georges Dallemagne (cdH): Madame la ministre, merci pour votre réponse. Simplement, je vous demanderai de rester très attentive et vigilante quant à ces faits. Il me paraît difficilement acceptable que des agents syriens opèrent sur le territoire belge.
Je souhaite donc une attention accrue à l'égard de ces incidents et menaces à l'encontre de personnes qui manifestent librement à propos d'une situation très inquiétante et scandaleuse en Syrie.
L'incident est clos.
Voorzitter: Sarah Smeyers.
Présidente: Sarah Smeyers.
17 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "betalingsproblemen in gevangenissen" (nr. 10423)
17 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "les problèmes de paiement dans les prisons" (n° 10423)
17.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de minister, in de gezondheidsdiensten van de gevangenissen werken sinds jaren hulpverleners die op zelfstandige basis werken, zoals artsen, psychiaters, tandartsen en therapeuten. Hun prestaties worden gefactureerd per maand, en na controle en het volgen van de uitbetalingsprocedure worden zij uitbetaald.
Tot vorig jaar gebeurden die betalingen via de diensten van de FOD Justitie. Sinds begin dit jaar werd overgeschakeld naar het geïnformatiseerd betalingssysteem FEDCOM van de Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole. Tijdens de vorige commissievergadering werd reeds kort over de achterstallige betalingen gesproken, maar er werd niet veel concreets gezegd, naast het feit dat er naar een oplossing voor het migratieprobleem wordt gezocht.
Intussen is een aantal van die zorgverleners betaald, meer bepaald de Franstalige. Op dit ogenblik staan er nog altijd facturen open van personen die niet zouden betaald zijn. Normaal gezien zouden maandelijks voor 400 000 euro betalingen aan de zelfstandige zorgverleners moeten worden uitgevoerd. Op dit ogenblik zou er een achterstand zijn van ongeveer 800 000 euro.
Ten eerste, wie draagt de verantwoordelijkheid om het migratieprobleem op te lossen?
Ten tweede, rijst het probleem in één rechtsgebied of is het een landelijk probleem?
Ten derde, hoever staat het met de uitbetaling van de prestaties? Zijn de prestaties van november 2011 reeds uitbetaald? Zijn die van december 2011 reeds betaald? Voor welke periode werden zij het laatst betaald? Welke bedragen staan nog open?
Ten vierde, betreft het probleem enkel de betaling van zelfstandigen? Volgens mijn informatie wordt alleen die beroepscategorie getroffen en is de oorzaak dezelfde als die voor de problemen met betalingen aan tolken en vertalers destijds.
Ten vijfde, enkele weken geleden verklaarden de voorzitters van de federale overheidsdiensten dat ze het dubbele van het gevraagde budget konden besparen als de informatisering tussen de verschillende overheidsdiensten zou worden gerealiseerd. Is de wanbetaling die zich op dit ogenblik voordoet, een eerste demonstratie van die doeltreffendheid? Was het niet beter geweest indien het nieuwe systeem eerst werd getest?
17.02 Minister Annemie Turtelboom: Het migratieprobleem wordt gemeenschappelijk opgelost door de FOD Budget en Beheerscontrole en de FOD Justitie. Het probleem is vanzelfsprekend landelijk. Er zijn geen betalingssystemen per gemeente en/of per provincie. Vóór het einde van deze maand is alle achterstand weggewerkt, tenminste voor zover de schuldvorderingen al werden ingediend.
Ik zal tevens nagaan waarom het normaal wordt gevonden dat prestaties van november en december pas in maart worden uitbetaald. Ik meen dat het probleem veel fundamenteler is en dat dat aspect niets met de informatisering te maken heeft.
De moeilijkheden hebben voornamelijk te maken met de migratie van het systeem. De FOD Justitie heeft hieraan zwaar getild, omdat wij er de voorbije jaren heel hard aan hadden gewerkt om de betrokkenen op tijd uit te betalen. De migratie van het systeem heeft tot achterstand geleid.
De moeilijkheden doen zich in hoofdzaak voor bij de vrije beroepen en de fysieke personen die als expert optreden. Ook dat probleem zal vóór het einde van de maand zijn opgelost. Om dat in de toekomst te vermijden, wordt er samen met de FOD Budget en Beheerscontrole van dichtbij gemonitord. De structuren van de Federale Accountant zullen worden verfijnd en uitgebreid.
Zodra het probleem mij werd gesignaleerd, hebben wij het onmiddellijk aangepakt. Ik heb geen cijfers, omdat wij werken met het beheersysteem van die federale overheidsdienst. Wij hebben de cijfers niet.
17.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): U zou misschien toch wel moeten weten hoeveel er nog moet worden betaald.
17.04 Minister Annemie Turtelboom: Neen, maar ik weet wel dat het probleem vóór het einde van de maand zal zijn opgelost.
17.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik hoop dat het tegen het einde van de maand zal zijn opgelost, want voor velen gaat het om hun hoofdjob. Het is niet zo dat zij voor enkele uurtjes in de gevangenis komen werken. Zij moeten nu al twee maanden lang hun volledig maandloon missen. Ik besef dat Justitie uit een dal kruipt met betrekking tot de betalingsproblemen, maar ik hoop echt dat het in de toekomst niet meer zal voorkomen. Een toegankelijke Justitie is er immers niet alleen voor zij die recht zoeken, maar ook voor zij die voor Justitie werken.
Ik dank u alvast voor uw antwoord. Ik zal later op het dossier terugkomen.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de verschillende toepassing van de wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van het Burgerlijk Wetboek, wat de behandeling in raadkamer van gerechtelijke procedures inzake familierecht betreft" (nr. 10168)
18 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "les divergences dans l'application de la loi modifiant le Code judiciaire et le Code civil en ce qui concerne le traitement, en Chambre du Conseil, des procédures judiciaires en matière de droit des familles" (n° 10168)
18.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, sinds de wet van 2 juni 2010 – bijna twee jaar geleden – worden burgerlijke procedures in verband met personen- en familierecht voortaan achter gesloten deuren behandeld en dit om het privéleven van ouders en hun kinderen te beschermen. Het blijft wel altijd mogelijk voor de rechter om terug te keren naar het principe van de openbare zitting, omdat dit natuurlijk een van de fundamenten van ons rechtsstelsel is. Onmiddellijk na deze wetswijziging werd jammer genoeg op het terrein vastgesteld dat deze wet verschillend wordt toegepast, in die zin dat sommige rechters de wet strikt respecteren en effectief zaken rond personen- en familierecht behandelen achter gesloten deuren. Andere rechters zouden pro forma bij het begin van de zitting vragen of men akkoord gaat met de behandeling in openbare zitting en dan de zitting blijven openbaar houden. Nog andere – dit heb ik zelf een paar weken geleden vastgesteld – laten dergelijke zaken behandelen met partijen en hun advocaten, maar daarnaast ook alle andere wachtende advocaten die nog een zaak moeten pleiten, wat de privacy natuurlijk ten zeerste in het gedrang brengt.
Ik heb vorig jaar ook al eens een vraag gesteld over dit probleem aan uw voorganger, staatssecretaris Wathelet. Op dat ogenblik waren net de resultaten bekend van een bevraging uitgevoerd door de Hoge Raad voor de Justitie. Uit die bevraging bleek toen dat alle hoven van beroep en het merendeel van de rechtbanken de toepassing van die nieuwe wet nog altijd als problematisch ervaren en nog altijd niet mee zijn met de nieuwe werkwijze. Uw voorganger zei ook dat het een infrastructuurprobleem is. De rechtbanken zijn vandaag niet voorzien op veel raadkamers, op lokalen waar men met partijen en advocaten samen kan zitten. Vandaar dat hij ook zei dat dit in de toekomst in de gaten moest worden gehouden.
Ik zou u een stand van zaken willen vragen.
Ten eerste, wat is de actuele toepassing van die wet van juni 2010? Zijn de hoven en rechtbanken nu meer aangepast aan de nieuwe wet? Als dit niet zo is en er nog altijd een verschillende toepassing is, wat zal u daaraan doen?
Ten tweede, is er overleg met uw collega, de minister van Financiën, om een optimale bezetting van de bestaande lokalen en de bezettingstijden te bewerkstelligen, om een betere beschikbaarheid van de raadkamers te verkrijgen?
Ten slotte, zullen nieuwe gerechtsgebouwen beter aangepast zijn aan deze nieuwe stijl van rechtspreken? Is er op dit punt overleg met de staatssecretaris voor de Regie der Gebouwen?
18.02 Minister Annemie Turtelboom: In antwoord op uw vorige parlementaire vraag heeft de staatssecretaris voor Gezinsbeleid de Hoge Raad voor de Justitie geconsulteerd om informatie te krijgen over de toepassing van de wet van 2 juni 2010. De Hoge Raad heeft begin 2011 effectief een onderzoek ingesteld bij de hoven en rechtbanken, maar sindsdien heeft de Hoge Raad ter zake geen nieuw onderzoek meer gevoerd en hij is dan ook niet in staat meer geactualiseerde cijfers te geven over de toepassing van deze wet door de bevoegde rechtshoven.
Ik zal contact
opnemen met de staatssecretaris die belast is met de Regie der Gebouwen,
om uit te zoeken hoe de gerechtsgebouwen beter ingericht kunnen worden. Het
gebruik van de zalen van de gerechtsgebouwen valt wel onder de bevoegdheid van
de hoogste magistraat van het betrokken gebouw. Onroerende veranderingswerken
of aanpassingen vallen echter onder de bevoegdheid van de Regie der
Gebouwen.
Het is voor mij
moeilijk investeringen in de rechtszalen te plannen, omdat dit eigenlijk niet
zozeer tot de bevoegdheid van Justitie behoort, maar tot die van de
Regie der Gebouwen. Uiteraard moeten de gerechtelijke overheden hun
rol blijven spelen om de best mogelijke benutting van de lokalen te verzekeren
en op die manier een goede toepassing van de wet mogelijk te maken.
18.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik hoop dat u toch nog eens aanklopt bij de Hoge Raad voor de Justitie om een nieuwe bevraging te houden, want het kan niet dat wij in dit Huis debatteren en wetten wijzigen, waarna die wetten op het terrein door de ene gevolgd worden en door de andere niet.
Het is de bedoeling dat familiezaken achter gesloten deuren behandeld worden, om de privacy te bewaken. Ik stel vast dat sommige rechtbanken dat nog altijd niet doen, met als grootste slachtoffers de rechtsonderhorigen – de families, de ouders – die hun persoonlijke problemen uit de doeken horen doen met soms honderd wachtende advocaten achter hun rug. Ik wil u vragen de privacy te bewaken en de infrastructuur aan te passen.
Met een beetje goede wil lukt het natuurlijk ook. Dergelijke zaken hoeven niet in een aangepaste raadkamer plaats te vinden. Men kan ze ook in een gewone zittingszaal behandelen, als men daar de deur maar dichtdoet. Waar een wil is, is een weg. In de nieuwe gerechtsgebouwen zou Justitie er wel meer oog voor moeten hebben dat men vooral in dergelijke dossiers meer en meer onderhandelt en schikt. De rechter beslist niet alleen, hij schikt ook. Vandaar de vraag naar geschikte lokalen om te onderhandelen en om in een kleinere groep te beslissen of te schikken in een bepaald dossier. Dat is wat ik via deze vraag wil bewerkstelligen.
L'incident est clos.
19 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de uitvoering van sociale onderzoeken in burgerlijke dossiers" (nr. 10169)
19 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "les enquêtes sociales dans des dossiers civils" (n° 10169)
19.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik heb daarover een aantal vragen gesteld, ook aan staatssecretaris Wathelet, in mei van vorig jaar. Toen heb ik van hem de cijfers gekregen van het aantal door de justitiehuizen uitgevoerde sociale onderzoeken in burgerlijke zaken.
In 2010 waren het er bijna 3 000, 2 899 om precies te zijn. Opvallend was wel dat er een daling was van het aantal nieuwe opdrachten in België met 1,6 % in vergelijking met het voorgaande jaar.
De staatssecretaris heeft toen een aantal verklaringen gegeven. Het ging vooral om het feit dat er vaak lange wachttijden zijn om een maatschappelijk onderzoek te zien uitvoeren. Bovendien nemen alsmaar meer rechters hun toevlucht tot het politionele onderzoek. Omdat de maatschappelijke onderzoeken bij de justitiehuizen niet vlug genoeg vooruitgaan, kijkt men naar de politie die op kortere termijn en soms efficiënter hetzelfde onderzoek uitvoert.
Mevrouw de minister, ik heb u daarover in uw vorige hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken ook al eens ondervraagd omdat het volgens mij geen kerntaak is van de politie. Het kan niet dat Justitie opdrachten doorschuift naar de politie omwille van het eigen slecht functioneren.
Ik heb vandaag dan ook enkele vragen voor u in dit verband. Eigenlijk gaat het om een stand van zaken. Zet die trend zich verder? Was er vorig jaar ook een daling in het aantal nieuwe opdrachten voor sociale onderzoeken door de justitiehuizen?
Ik heb in mei vorig jaar een tabel gekregen van de wachttijd tussen, enerzijds, het vonnis waarin het sociaal onderzoek wordt bevolen en, anderzijds, de effectieve start van het onderzoek en het verslag dat uiteindelijk afgeleverd wordt door de justitieassistent. Zij die tabellen voorhanden voor het jaar 2011?
Ten tweede, wat zijn volgens u de oorzaken van de wijziging in het aantal nieuwe opdrachten om een sociaal onderzoek uit te voeren? Klopt het dat de opdrachtgevers ontmoedigd worden door de lange wachttijden om opdrachten uit te voeren?
Ten derde, hoe verklaart u het verschil in behandelingstermijn tussen het Noorden en het Zuiden van het land, ondanks dezelfde werkmethode die er principieel zou moeten zijn?
19.02 Minister Annemie Turtelboom: In 2011 werden 3 082 nieuwe mandaten voor de uitvoering van een sociale studie ontvangen door de justitiehuizen. Aan de hand van het huidige registratiesysteem is het niet mogelijk om de gevraagde onderverdeling tussen bepalingen en herzieningen van de verblijfsregeling te maken. Wat de wachttijden betreft, verwijs ik u naar tabel 1 in bijlage. Ik zal ze u geven.
De tabel geeft per justitiehuis de doorlooptijd in dagen, onderverdeeld in drie fasen. De eerste fase betreft de tijd tussen de beslissing en de registratie van het mandaat in het justitiehuis. De tweede fase betreft de tijd tussen de registratie van het mandaat en de effectieve aanstelling van een justitieassistent. De laatste fase betreft de tijd die verstrijkt tussen de aanstelling van een justitieassistent en het einde van het mandaat, waarbij het verslag wordt bezorgd aan de opdrachtgever en het mandaat wordt afgesloten in het registratiesysteem.
De wachttijd tussen het vonnis en de effectieve start van het onderzoek is dus de optelsom van de eerste en de tweede fase. De onderverdeling die in de tabel wordt gemaakt tussen de eerste en de tweede fase is van belang, omdat het justitiehuis geen vat heeft op de tijd die verstrijkt tussen de beslissing en de ontvangst van het mandaat door het justitiehuis.
Ik moet opmerken dat er een cijferfout staat in tabel 1. Hier wordt voor het justitiehuis Leuven een gemiddelde wachttijd van 222 dagen gemeld tussen de datum van beslissing en de datum van registratie in het justitiehuis, terwijl de gemiddelde wachttijd in Leuven slechts 2 à 3 weken bedraagt. Ik heb het zelf ook aangeduid in de tabel.
Tabel 2 toont aan dat het aantal nieuwe mandaten de voorbije jaren constant blijft. In 2011 wordt zelfs een stijging geregistreerd van 6,2 %, zowel in het Noorden van het land, met 4,7 %, als in het Zuiden, met 8,6 %.
De laatste kolom van tabel 1 geeft weer hoelang een justitieassistent er gemiddeld effectief over doet om een sociale studie te maken. Dat is dus de gemiddelde tijd tussen de aanstelling van de justitieassistent en het afsluiten van het mandaat. De gemiddelde behandelingstermijn in het Noorden van het land bedraagt 92,58 dagen. In het Zuiden van het land is dat 99,28 dagen. Een verschil van 6,7 dagen is geen opmerkelijk verschil. Het kan ook aan de aard van de dossiers liggen.
We herinneren er nog aan dat de termijn om een sociale studie uit te voeren afhankelijk is van zowel interne factoren, zoals het aantal justitieassistenten, de werklast en de structurele achterstand, als van externe factoren, zoals de transfer van het mandaat en de beschikbaarheid van de partijen. De uitvoeringstermijn kan dus van dossier tot dossier sterk verschillen, zowel in het Noorden als in het Zuiden van het land.
Mevrouw de voorzitter, ik stel voor dat ik het antwoord met de tabellen ter beschikking stel van de leden van de commissie.
L'incident est clos.
20 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het project gedifferentieerde strafuitvoering en detentie" (nr. 10396)
20 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "le projet en matière d'exécution différenciée des peines et de détention" (n° 10396)
20.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, op dit ogenblik werkt men aan een proefproject rond gedifferentieerde strafuitvoering en detentie, genaamd “de huizen” in Gent. Op de gemengde commissievergadering van 14 maart met de Senaat over het masterplan inzake de gevangenissen, de strafuitvoering en de overbevolking in de gevangenissen heb ik u gevraagd naar uw standpunt daarover en uw eventuele steun aan dit project. U hebt daar toen niet op geantwoord. Vandaag herneem ik die vragen.
Ten eerste, hebt u dat dossier al bestudeerd? Zo ja, wat is het standpunt van uw kabinet?
Ten tweede, plant u overleg met uw Vlaamse collega voor Welzijn en met de staatssecretaris voor de Regie der Gebouwen om de uitwerking van dit proefproject verder te bespreken en te finaliseren?
20.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik ben op de hoogte van dit project en volg het aandachtig. Mensen van mijn kabinet volgen het dossier op. Het initiatief zou kunnen passen in een meer gedifferentieerde visie op strafuitvoering, waarbij een uitgesproken straf wel moet, maar op een andere wijze kan worden uitgevoerd. Dit kan bijvoorbeeld op dezelfde wijze als bij elektronisch toezicht. In dit stadium zijn er nog heel wat vragen op juridisch en budgettair vlak en dus is het nog te vroeg om mij over dit dossier uit te spreken.
Binnenkort ontmoet ik mijn collega van de Vlaamse Gemeenschap, belast met Welzijn. Dit project is een van de punten die ik op de agenda heb geplaatst en die ik samen met hem wil behandelen. Ik heb ook contact met de staatssecretaris, belast met de Regie der Gebouwen: we zullen samen bekijken wat ter zake kan worden gedaan, omdat er natuurlijk een belangrijk infrastructuuraspect speelt.
20.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik ben blij dat u dit project opvolgt.
Ik begrijp de juridische vragen die er nog zijn, vooral dan over de categorieën van gedetineerden die daarin zullen worden gehuisvest. Inzake de Regie der Gebouwen wil ik u erop wijzen dat er al een locatie is, met name een leegstaande rijkswacht- of politiekazerne die reeds eigendom is van de Regie. Misschien is er zelfs geen likje verf nodig, maar moeten alleen de sloten op de deuren worden aangepast. Voor het overige kan dit perfect worden gebruikt, dus budgettair kan de impact nog wel eens meevallen. Wel moet dan de personeelskwestie worden bekeken en uiteraard de opvolging door uw Vlaamse collega voor Welzijn. Opvolging en begeleiding zijn een andere zaak, maar wij volgen dat samen met u mee op.
L'incident est clos.
21 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het uitvoeren van voorlopige hechtenissen door middel van elektronisch toezicht" (nr. 10492)
21 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "la mise en détention préventive sous surveillance électronique" (n° 10492)
21.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, vorige week maandagochtend was u te horen op de radio vanuit de gevangenis in Hasselt. U liet toen niet voor het eerst een ballonnetje op over de voorlopige hechtenis en het elektronisch toezicht. U vermeldde het eerder al in de debatten in het Parlement.
U stelt voor om de bevolking in de gevangenissen te verminderen door mensen in voorlopige hechtenis niet naar de gevangenis te sturen maar een enkelband te laten dragen. Dat werd toen volop onder de aandacht gebracht door de media. Er zouden op jaarbasis 350 mensen onterecht in voorlopige hechtenis zitten. Door uw maatregel zouden zij die traumatische ervaring in de gevangenis niet moeten ondergaan.
Tot 91 % van de voorlopige hechtenissen leidt tot een celstraf. Door een manco in de strafuitvoering wordt tijdens het onderzoek vaak aan voorbestraffing gedaan. Het instituut van de voorlopige hechtenis wordt daarvoor min of meer gebruikt, om niet te zeggen misbruikt. Een oplossing met een elektronische enkelband is symptomatisch, want de uiteindelijke oorzaak van het probleem ligt bij de strafuitvoering. U spant de kar voor het paard. Het is absoluut een oplossing, er valt ook een en ander voor te zeggen, maar de strafuitvoering op zich lijkt mij nog altijd de belangrijkste sleutel voor de oplossing van het probleem.
De voorlopige hechtenis is onderhevig aan bepaalde wettelijke voorwaarden. Voor zware feiten moet de openbare veiligheid worden beschermd, in andere gevallen is er nog het recidive-, vlucht- en collusiegevaar. De vraag die zich hierbij opdringt is of elektronisch toezicht tijdens de voorlopige hechtenis voldoende waarborgen biedt om aan die risico’s tegemoet te komen. Als de wetgeving wordt aangepast, komen die voorwaarden natuurlijk te vervallen.
Kunt u uw voornemen om voorlopige hechtenissen via elektronische enkelbanden te verwerken nader toelichten?
De vraag is actueel naar aanleiding van de problemen in Vorst.
Wenst u alle voorlopige hechtenissen via elektronisch toezicht uit te voeren? Is daarvoor in een concrete timing voorzien? Hoeveel enkelbanden moeten voor deze maatregel voorbehouden blijven?
Acht u de voorlopige hechtenis via elektronisch toezicht in overeenstemming met de net opgesomde voorwaarden voor de voorlopige hechtenis? Dat is toch wel een juridisch knelpunt.
Overweegt u
wetswijzigingen om de wet en deze maatregelen met elkaar in overeenstemming te
brengen?
Hebt u er zicht op hoeveel onschuldigen in België in voorlopige hechtenis worden genomen in verhouding tot de ons omringende landen? Scoren wij daarin goed of slecht? Bij ons zouden het er 350 op jaarbasis zijn. Misschien is een benchmark met het buitenland in dat opzicht zinvol, om zo te weten te komen of wij het goed of slecht doen en waar wij een oplossing zouden kunnen vinden.
21.02 Minister Annemie Turtelboom: Dit initiatief moet de onderzoeksrechters en gerechten een nieuw alternatief voor de voorlopige hechtenis aanreiken. Voor sommige dossiers zou het elektronisch toezicht, met of zonder voorwaarden, immers blijken te volstaan om de magistraat zekerheid te bieden ten aanzien van de elementen bedoeld in artikel 16 van de wet van 1990: het plegen van nieuwe feiten, het zich onttrekken aan het optreden van het gerecht, bewijzen laten verdwijnen of zich verstaan met derden.
Aldus zouden de desocialiserende effecten, waarmee een voorlopige hechtenis gepaard kan gaan, voorkomen worden. De tijd onder voorlopig toezicht zou ook als detentietijd verrekend worden. Dat zou de beslissing in die zin vanwege de magistraat bevorderen, terwijl de beklaagde de zekerheid heeft dat de “penibiliteit” van de gevolgde maatregel erkend is.
Het is uiteraard een moeilijke opgave om een becijferde doelstelling te geven, gelet op de feitelijke onafhankelijkheid van magistraten. Wel kan redelijkerwijs ervan worden uitgegaan dat het om 5 tot 10 % van de huidige dossiers zou kunnen gaan.
Wat de timing betreft, mijn diensten zijn pas gestart met het opzetten van dit initiatief, dat nog door een panel van practici moet worden getoetst. Een precieze timing geven is dan ook geen evidentie. Ik wil in elk geval zo snel mogelijk met dat ontwerp naar het Parlement komen.
De toepassing van het nieuwe initiatief vereist uiteraard een wijziging van de wet van 20 juli 1990 en van andere regelgevende bepalingen, met name de omzendbrief inzake elektronisch toezicht. Er mag niet van uitgegaan worden dat elke voorlopige hechtenis die niet uitmondt in een veroordeling zou betekenen dat de verdachte onschuldig was, vermits er talrijke redenen zijn die kunnen leiden tot, bijvoorbeeld, een buitenvervolgingstelling.
De gevangenisstatistieken leveren overigens geen exact beeld van de realiteit op, vermits per definitie enkel de veroordelingen erin opgenomen zijn. De meest adequate oplossing ter zake lijkt mij een weergave van het aantal ingediende verzoekschriften inzake onwerkzame hechtenis. In 2010 werden 103 dergelijke verzoekschriften ingediend, waarvan er 60 werden ingewilligd. In 2011 zijn 101 verzoekschriften ingediend, waarvan er op dit ogenblik 32 erkend zijn, maar nog niet alle dossiers zijn behandeld.
21.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb er begrip voor dat u dit verder wil uitwerken. Ik denk dat dit ook een interessante oefening is om na te gaan in welke mate het effectief haalbaar is.
Ik heb één grote bemerking daarbij. Ik vind het een geweldig idee om dit ook toe te passen voor de voorlopige hechtenis, maar als er, zoals u daarnet hebt gezegd, bij de veroordeelden 2 000 personen wachten op een enkelband en wij er daarvan vandaag iets meer dan 1 000 geplaatst krijgen, dan zie ik, gezien die capaciteit, die achterstand en die wachtlijsten niet in hoe men dat in de praktijk kan doen.
Als men weet dat er nu slechts een capaciteit voor 1 500 is, een capaciteit die wij zelfs niet halen, dan vraag ik mij echt af hoe u dat in de praktijk zult aanpakken, tenzij u die capaciteit nog gigantisch zult opvoeren, nog los van de eventuele juridische moeilijkheden in de wetsaanpassing, maar daaraan kan een mouw worden gepast.
Aangezien wij er nu al niet in slagen bij de definitief veroordeelden, ben ik een beetje bezorgd over de toepassing bij de voorlopige hechtenis. Evenwel, waar een wil is, is een weg en misschien vindt u wel een oplossing.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
22 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de eventuele openhouding van de gevangenis van Sint-Gillis" (nr. 10493)
22 Question de Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "l'éventuelle ouverture prolongée de la prison de Saint-Gilles" (n° 10493)
22.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag stel ik naar aanleiding van een commissievergadering samen met de Senaat, twee weken geleden. De vraag is ook redelijk actueel, want er wordt weer aan de alarmbel getrokken in verband met de gevangenis van Vorst en er wordt gevraagd om zo snel mogelijk werk te maken van de gevangenis van Haren.
De supergevangenis in Haren krijgt stilaan een beetje vorm. Ze zal er zijn tegen eind 2015, maar dat is nog een lange weg. Deze gevangenis zal meer dan 1 000 gedetineerden kunnen herbergen en zou alzo Vorst, Sint-Gillis en Berkendael moeten vervangen. In Haren zal er plaats zijn voor 1 190 gedetineerden.
Men moet echter weten dat Vorst, Sint-Gillis en Berkendael vandaag samen 971 plaatsen hebben. Dat is een theoretisch aantal, want zij kennen nu reeds een structurele overbevolking. Ik geef een voorbeeld. In Vorst zijn er 405 plaatsen. Volgens het jaarverslag zaten daar in 2010 gemiddeld 611 gedetineerden, maar vandaag — de cijfers zijn vers van de pers — verblijven daar 734 gedetineerden, op een capaciteit van 405. Sint-Gillis heeft een capaciteit van 502 en daar zaten in 2010 616 gedetineerden. Ook in Berkendael verblijven er 10 tot 15 gedetineerden te veel.
In Haren zal er een capaciteit zijn voor 1 190 gevangenen, terwijl wij nu al over bijna 1 450 plaatsen moeten beschikken willen wij die drie gevangenissen vervangen.
Er is geen discussie over het feit dat de gevangenis van Vorst moet worden gesloten. De zaken liggen echter anders wat Sint-Gillis betreft, waar nogal wat renovaties zijn gebeurd de voorbije jaren en waar binnenkort zelfs nieuwe cellen zouden worden geopend. Wij moeten er dus over nadenken of het openhouden van de gevangenis van Sint-Gillis geen oplossing zou kunnen zijn om een cellenoverschot te hebben, waardoor meer gevangenisstraffen – en dat is toch uw betrachting – effectief zullen kunnen worden uitgevoerd, natuurlijk samen met alle flankerende maatregelen zoals elektronisch toezicht en dergelijke.
Blijkbaar is de regering echter van plan om Sint-Gillis te sluiten. Er zouden daar woningen komen. Over twee maanden zou een studiebureau worden aangesteld om een nieuwe bestemming te onderzoeken. Wil men terugkomen op de beslissing om de gevangenis van Sint-Gillis te sluiten – ik wijs nogmaals op de overbevolking – dan moet dat binnen de twee volgende maanden gebeuren.
Overweegt u, al dan niet samen met de minister bevoegd voor de Regie der Gebouwen, de gevangenis van Sint-Gillis open te houden wanneer de gevangenis in Haren operatief zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Hebt u er zicht op om welke redenen destijds werd besloten alle drie de gevangenissen te sluiten, terwijl er toch nog renovatiewerken te gebeuren staan?
Meent u dat Sint-Gillis na 2016 nog in staat zal zijn te fungeren als gevangenis of niet?
Mijn volgende vraag is misschien veeleer bestemd voor uw collega, staatssecretaris Verherstraeten, en in dat geval zal ik ze hem ook stellen. Hoe zit het juist met de kostprijs van de renovaties die in Sint-Gillis zijn uitgevoerd? Misschien neemt u best contact op met uw collega. Immers, als er nog renovaties op stapel staan, heeft het nog wel zin om die uit te voeren? U maakt misschien kosten op het sterfhuis en wellicht is dat niet zo interessant in de huidige context van budgettaire krapte.
22.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, het masterplan voorziet in de sluiting van de gevangenissen van Vorst en Sint-Gillis, zodra de gevangenis in Haren is geopend. Om een correct beeld te hebben van het aantal extra plaatsen waarin het masterplan voorziet, moet niet enkel de gevangeniscapaciteit in het Brussels Gewest in aanmerking worden genomen, maar ook de capaciteit in haar geheel, dus op nationaal vlak. In het project 4G wordt de gevangenis in Leuze, bijvoorbeeld, ook gedeeltelijk beschouwd als opvangplaats voor de overbevolkte Brusselse gevangenissen.
De optimale capaciteit waarin in het masterplan is voorzien, is bedoeld om te beantwoorden aan de huidige vraag, te weten bijna 2 000 ontbrekende plaatsen. Daarvan uitgaande, heb ik thans ook geen reden om op de eerder genomen beslissing inzake de sluiting van de gevangenissen in Sint-Gillis en Vorst terug te komen. Dat punt werd tot op heden dus niet voorgelegd aan de staatssecretaris voor de Regie der Gebouwen. Dat geldt des te meer, aangezien ik, naast de nieuwe gebouwen, ook de mogelijkheid wil bevoorrechten om straffen op een andere wijze uit te voeren, om een antwoord te bieden voor het probleem van de overbevolking. Daarvoor verwijs ik naar mijn vorig antwoord.
22.03 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de minister, ik noteer dat er niet zal worden teruggekomen op de beslissing. Ik stel vast dat er een tekort aan cellen zal zijn in Haren. Alleen al in Vorst zijn er 734 gedetineerden en in Haren zullen er 1 190 verblijven. Ik weet dat u het met flankerende middelen wilt oplossen. Nogmaals, de problematiek is al zo vaak aangekaart. Als u het via elektronisch toezicht wilt doen, geraken wij niet eens aan het quorum. Ik blijf erg bezorgd of de geboden oplossingen wel afdoende zijn en een oplossing bieden in de strijd tegen de straffeloosheid die wij samen willen aangaan. Wij volgen deze aangelegenheid alleszins verder op.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij hebben mijnheer Terwingen proberen te bereiken, maar dat is niet gelukt. Ik stel voor dat mevrouw Van Vaerenbergh de kans krijgt om haar samengevoegde vraag te stellen. Zij zit hier reeds een tijdje te wachten.
- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het rolrecht" (nr. 10422)
- de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de aangekondigde verhoging van de rolrechten" (nr. 10557)
- Mme Kristien Van Vaerenbergh à la ministre de la Justice sur "le droit de rôle" (n° 10422)
- M. Raf Terwingen à la ministre de la Justice sur "l'augmentation annoncée des droits de mise au rôle" (n° 10557)
23.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Wij hebben vernomen dat u het rolrecht zal verhogen. Het rolrecht is een som geld die men moet betalen wanneer men een zaak wenst aan te vatten voor de rechtbank en men ze op de rol wenst te laten plaatsen.
Vanaf wanneer zal deze maatregel ingaan?
Hoe groot is de aanpassing? Met welk bedrag zullen de rolrechten stijgen? Hoeveel zullen ze in de toekomst bedragen?
Hoeveel extra inkomsten verwacht u door deze verhoging? Wat zijn de huidige inkomsten uit de rolrechten?
U spreekt vaak over een open en toegankelijke Justitie. Is dit volgens u verzoenbaar met die verhoging van het rolrecht?
Wat gaat u doen met die extra inkomsten die u uit het rolrecht tracht te halen?
De voorzitter: Ik heb ondertussen de heer Terwingen aan de lijn gehad, en hij zit vast in de commissie voor de Financiën.
23.02 Minister Annemie Turtelboom: De minister van Financiën is een KB aan het voorbereiden waarbij in een verhoging van het tarief van de rolrechten is voorzien met een stijging van 15 %. De geraamde meerinkomsten worden geschat op 5 miljoen euro op jaarbasis.
Justitie moet inderdaad voor iedereen toegankelijk en open zijn. Een verhoging van het tarief van het rolrecht heeft echter niet noodzakelijk een negatieve impact op de toegankelijkheid van Justitie, vermits het bijdraagt tot een meer kwaliteitsvolle Justitie. Justitie moet, met andere woorden, betaalbaar en kwaliteitsvol zijn.
Een van de grondregels van budgettering is dat gezamenlijke inkomsten dienen om gezamenlijke uitgaven van de overheid te financieren. Een uitzondering hierop is het fonds voor slachtofferhulp, waar de inkomsten gereaffecteerd worden. Aangezien de griffierechten gewone fiscale ontvangsten zijn, krijgen deze geen reaffectatie.
Ik verwijs ook nog naar de opdracht die ik heb gegeven aan het NICC om het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand te onderzoeken. Ik verwacht daarover een rapport in de loop van de maand juni, waarbij het volledige systeem van de tweedelijnsbijstand bekeken wordt, de budgettaire impact en de vergelijking met de buurlanden.
23.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik dank de minister voor het antwoord.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister van Justitie over "de kabinetsmedewerkers die lid zijn van de privacycommissie" (nr. 10230)
24 Question de M. Peter Dedecker à la ministre de la Justice sur "les collaborateurs de cabinet qui sont membres de la Commission de la protection de la vie privée" (n° 10230)
24.01 Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de minister, volgens de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, meer bepaald artikel 24, § 4, moeten de leden van de privacycommissie alle waarborgen bieden met het oog op een onafhankelijke opdracht. Ook de Europese Commissie vindt die onafhankelijkheid vrij belangrijk. Recent heeft zij daarvoor ook Duitsland voor het Hof van Justitie van de Europese Unie gedaagd. Het Hof is de Commissie gevolgd. Het Hof had ook serieuze bedenkingen bij het feit dat de Duitse uitvoerende macht nogal wat invloed kon hebben op de plaatselijke privacycommissie.
Ik stel vast dat vandaag maar liefst vier leden van de privacycommissie en diverse sectorale comités aangeworven zijn als medewerker op de kabinetten van de ministers Chastel, Reynders, Vande Lanotte en De Coninck. Graag had ik van u geweten hoe u de onafhankelijkheid van de privacycommissie ziet? Hoe rijmt u dat met de aanwezigheid aldaar van kabinetsmedewerkers, die een impact hebben vanuit de uitvoerende macht op de privacycommissie.
24.02 Minister Annemie Turtelboom: Het mandaat van de vaste leden van de privacycommissie is vervallen op 2 december 2010. De commissie heeft daarop anticiperend een oproep aan kandidaten gelanceerd conform de voorwaarden die gesteld zijn door de privacywet. Die procedure kon echter niet gevolgd worden, omdat de regering zich in lopende zaken bevond, waardoor de privacycommissie dus ook sinds december 2010 in lopende zaken werkt.
Sinds het aantreden van de nieuwe federale regering heb ik de benoemingsprocedure hervat, zodat de commissie zo snel mogelijk in haar nieuwe samenstelling voort kan werken. De kandidaten worden aan de voorwaarden van de privacywet getoetst, waaronder die van de onafhankelijkheid.
24.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Mag ik uit uw antwoord afleiden dat de regering geen kabinetsmedewerkers als kandidaat voor een mandaat in de privacycommissie zal voordragen? Of heb ik dat verkeerd begrepen?
24.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb gezegd dat kandidaten moeten voldoen aan de regels van de privacywetgeving, waaronder de onafhankelijkheid.
24.05 Peter Dedecker (N-VA): Dat lijkt mij toch een heel vaag en onconcreet antwoord, als ik het zacht mag uitdrukken, mevrouw de minister.
L'incident est clos.
25 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister van Justitie over "de Korfina-huurwaarborg en de bankwaarborg" (nr. 10241)
25 Question de M. Peter Dedecker à la ministre de la Justice sur "la garantie locative Korfina et la caution bancaire" (n° 10241)
25.01 Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de minister, hopelijk krijg ik een meer concreet antwoord op mijn vraag over de Korfina-huurwaarborg en de bankwaarborg bij huurders. Zoals u weet wordt een huurder geacht in een waarborg te voorzien. Volgens de wet kan hij dat op drie manieren doen. Ten eerste kan hij twee maanden huur storten op een geblokkeerde rekening. Ten tweede kan hij drie maanden bankwaarborg in schijven afbetalen en, ten derde, kan hij een bankwaarborg regelen van drie maanden huur via het OCMW.
De wet houdt de keuze voor de huurder, behoudens de zekerheden voorzien in artikel 1752 van het Burgerlijk Wetboek. In dat geval is niet in een keuzerecht voor de huurder voorzien. Het gaat om andere zekerheden – bijvoorbeeld effecten – dan de drie zaken die ik net heb opgesomd.
We stellen vast dat veel immokantoren met een systeem genaamd de “Korfina-waarborg” werken. Dat is een soort levensverzekering waarbij men toch in één keer drie maanden huur moet betalen als waarborg. Dat is een eenmalige premie. De huurder krijgt niet de mogelijkheid om voor een van de andere vormen van huurwaarborg te kiezen. Het immokantoor dringt die keuze op. Dat is een probleem dat onder meer door Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen aangeklaagd wordt.
Verder blijkt ook uit de steekproef van de werkgroep Huurwaarborg van de Huurdersbond dat wat gereglementeerde vormen van huurwaarborg betreft, banken ofwel de optie van de bankwaarborg niet aanbieden, of via allerlei hoge dossierkosten een drempel opwerpen om de mensen te ontmoedigen die weg te proberen.
Zowel de verplichte Korfina-huurwaarborg als de drempel van de banken voor de bankwaarborg, zijn praktijken die regelrecht ingaan tegen het doel van de wetswijziging destijds. Het doel was namelijk om mensen met minder reserves mogelijkheden te bieden om aan die verplichte waarborg te kunnen voldoen en een woning te kunnen huren.
Vandaar de volgende vijf vragen voor u.
Bent u op de hoogte van het toenemend gebruik van de Korfina-waarborg en het feit dat sommige verhuurders enkel deze vorm van waarborg aanvaarden? Wat is uw persoonlijke visie hierover?
Plant u de wet aan te passen om die mogelijkheid uit te sluiten? Plant u maatregelen om de keuze voor het type borg alsnog bij de huurder te leggen? Plant u andere initiatieven?
Ten derde, hebt u cijfers over het gebruik van de bankwaarborg op afbetaling, uitgezonderd die via het OCMW? Plant u overleg of maatregelen met de financiële sector om die vorm aan te passen of verder te promoten? Wat met de verplichte koppelverkoop met de eigen brandverzekering van de banken?
Ten vierde, hoe zit het met de evaluatie van de wet? Plant u een reactivering van de interkabinettenwerkgroep die destijds werd opgericht door de Interministeriële Conferentie voor Huisvesting, die een stille dood is gestorven? Zijn er nog resultaten van de vorige werkgroep bruikbaar?
Ten vijfde, hoever staat u met de oprichting van een huurwaarborgfonds?
25.02 Minister Annemie Turtelboom: Artikel 10 van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder bepaalt dat de huurwaarborg, verstrekt door de huurder, drie vormen kan aannemen.
Het artikel verduidelijkt dat dit beginsel bestaat, behoudens de zekerheden in artikel 1752 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 1752 legt de huurder de verplichting op om het gehuurde goed van genoegzaam huisraad te voorzien, dit om een zekere inhoud te geven aan de voorrechten, toegekend aan de verhuurder door artikel 20, 1° van de hypotheekwet.
Artikel 1752 voegt eraan toe dat de verhuurder die nalaat om deze verplichting te vervullen, kan worden uitgezet, tenzij hij voldoende zekerheid voor de betaling van de huur biedt.
In tegenstelling tot wat in de vraag wordt verdedigd, blijkt het niet mogelijk om uit deze bepaling af te leiden dat het keuzerecht, vermeld in artikel 10 van de huurwet, niet voorzien is indien het gaat om andere zekerheden dan de drie opgesomde waarborgvormen. Deze twee bepalingen zijn immers onafhankelijk en hebben een verschillend voorwerp.
Wat de mogelijkheid betreft om op basis van artikel 10 van de huurwet zelf een andere vorm van waarborg aan de huurder op te leggen, zoals de levensverzekering, blijkt zo’n praktijk niet toegelaten door dit artikel. Zoals gesteld door een auteur blijkt dat de verhuurder geen alternatieve huurwaarborg kan opleggen aan de verhuurder. Andere auteurs hebben eveneens opgemerkt dat het de bedoeling was van de wetgever om de huurwaarborg tot een enkel model met verschillende vormen te beperken. Ik ben er niettemin van op de hoogte dat er andere interpretaties aan dit artikel worden gegeven. Het komt natuurlijk de hoven en rechtbanken toe om hierover te beslissen.
Voor het overige moet ik eraan herinneren dat het regeerakkoord voorziet in de overdracht naar de Gewesten van de bevoegdheden inzake woninghuur. De werken inzake de tenuitvoerlegging van deze overdracht hebben reeds een aanvang genomen. Het lijkt mij dan ook niet opportuun dat de federale regering op dit moment werkzaamheden en/of hervormingen plant vermits de Gewesten zeer binnenkort bevoegd zullen zijn voor deze materie en deze vragen dus zelf zullen kunnen regelen op de wijze die hen het beste voorkomt.
25.03 Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord. Ik kan de dubbele interpretatie van het al dan niet toelaatbare van de Korfina-huurwaarborg alleen betreuren. Het is jammer dat we daarvoor moeten wachten op een uitspraak van een rechtbank. Ik heb er echter goede hoop op dat dit door de overdracht afdoende snel kan opgelost worden. Ik kijk er dan ook naar uit dat de regering voldoende snel werk maakt van de overdracht van die bevoegdheden.
L'incident est clos.
26 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de gerechtskosten" (nr. 10445)
26 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "les frais de justice" (n° 10445)
26.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, u was aanwezig op de studiedag over de gerechtskosten. Het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, het NICC, bracht met slides enkele gegevens aan over enquêtes inzake werkmethodes, communicatie en informaticaprogramma’s. Daaruit kwam relevante informatie naar boven, naast het feit van de hoge kosten. Zo kent 32 % van de griffies en parketten, bijvoorbeeld, geen dienst gerechtskosten. In een aantal gevallen wordt geen controle uitgevoerd op het ontvangen van financiële stukken. Vorderende magistraten blijken in ongeveer de helft van de gevallen de stukken ook niet te begroten. Bij de overgrote meerderheid blijkt er geen kopie van bewijs van betaling in het dossier aanwezig. Men kent het totale kostenplaatje amper of niet, evenmin als de provisies in rechtbanken.
Ik stel dus vast dat men wel verantwoordelijk is voor de vordering en voor het juridische aspect, maar de financiële kosten houdt men niet in het oog. Dat is als een arts die geneesmiddelen voorschrijft zonder zich iets aan te trekken van eventuele terugbetalingen of kosten voor de overheid. Men heeft daar weinig of geen zicht op en dat was voor mij een van de belangrijke conclusies van die studiedag.
De belangrijkste uitgavenposten, waarover collega De Wit een vraag stelde, betreffen telefonie, deskundigenonderzoek, gerechtsdeurwaarders, tolken en vertalers. U engageerde zich om besparingen door te voeren, voornamelijk inzake telefoonkosten, maar ook inzake tolken. U zou dat doen door een onderscheid te maken tussen erkende en niet-erkende tolken. U verwees naar voorstellen en in de Kamer ligt er één voor waarover kan worden gestemd, betreffende de erkenning van tolken en vertalers. Als wij daarmee kunnen helpen, dan is dat graag gedaan.
Mevrouw de minister, naar aanleiding van die studiedag heb ik de volgende vragen.
Hoe zult u de gerechtskosten verlagen op het niveau van de parketten en de griffies, terwijl zij blijkbaar geen zicht hebben op hun eigen gerechtskosten?
Hoe zult u de controle op die uitgaven beter laten verlopen?
Zult u stappen zetten om de communicatie tussen griffies, parketten en de FOD Justitie op het gebied van de gerechtskosten te verbeteren, vooral ook met het oog op het zich bewust zijn van de kosten die verschillende activiteiten met zich meebrengen?
Hoe zult u de gerechtskosten doen dalen? Wij vernamen reeds dat de telecom-providers de telefoontaps voor een groot deel zelf zullen moeten bekostigen. Ook het budget voor de tolken zal afnemen, maar het was mij niet duidelijk op welke manier en binnen welke termijn.
26.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, de besparingen die mijn departement voorstelde, doen zich niet voor op het niveau van de griffies en de parketten, maar vooral op het centraal niveau.
Zonder de onafhankelijkheid van de magistraten in het gedrang te brengen, wordt een aantal maatregelen voorgesteld die de efficiëntie en de kostenstructuur van de gerechtskosten verbeteren.
De referentiemagistraten zijn aangeduid. De communicatie loopt in het begin niet altijd zoals gewenst. Dat betekent, gelet op het feit dat die maatregel recent genomen is, dat nog een en ander kan worden geleerd uit het verleden. Vanuit dat standpunt kan de communicatie enkel verbeteren.
Voor de telefoontap wordt binnenkort een voorstel ingediend om de wet te veranderen. Voorts worden er op het niveau van de vertalers-tolken enkele tariefaanpassingen doorgevoerd om de kwaliteit te verhogen. Ten slotte wordt er op het niveau van het DNA-onderzoek een Europese aanbesteding uitgeschreven, zodanig dat wij ook op dat vlak de kosten laten dalen.
Ik denk dat de studiedag inderdaad heeft aangetoond dat de gerechtskosten altijd belangrijker worden in gerechtszaken. De kostprijs stijgt, zelfs enorm in vergelijking met de voorbije jaren. De overheid moet nagaan op welke manier men de gerechtskosten kan blijven betalen, terwijl men toch de kracht ervan kan blijven gebruiken voor rechtszaken.
26.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik vermoedde al dat u zou wijzen op de gerechtelijke hervorming en op de verantwoordelijkheid die Justitie moet nemen om het management mee te organiseren. Dit moet uiteraard kunnen zonder de onafhankelijkheid van de rechtbanken in het gedrang te brengen en zonder dat men bepaalde maatregelen moet schrappen, of met als gevolg dat men niet meer kan ingaan op bepaalde vragen naar onderzoek en dergelijke.
Ik begrijp uit het verhaal echter dat het vooral om efficiëntie gaat en dat het instituut zelf al op voorhand zou beslissen dat bepaalde onderzoeken geen nut hebben voor het resultaat dat men nastreeft. Dat zorgt voor meer efficiëntie en het is belangrijk dat Justitie die verantwoordelijkheid opneemt, zowel wat de communicatie als het management betreft.
26.04 Minister Annemie Turtelboom: U haalt terecht aan dat men, bijvoorbeeld, niet alle DNA-analyses moet aanvragen. Dat werd ons onlangs nog duidelijk gemaakt op een studiedag van het NICC. Men hoeft niet altijd alle tests te vragen om een DNA-bewijs te hebben. Men houdt daarmee rekening in de opleiding en in de vorming. Men moet er wel voor zorgen dat iedereen altijd over alle mogelijkheden beschikt om een zaak tot een goed einde te brengen, maar men moet de mensen inderdaad ook responsabiliseren, in die zin dat men moet nagaan hoe men hetzelfde effect kan bereiken met minder kosten.
Het belang van zulke onderzoeken neemt evenwel toe omdat er nu meer gespecialiseerd materiaal is. Ook uitwisseling van gegevens, telefoontap en internettap worden steeds belangrijker bij het ophelderen van misdrijven.
L'incident est clos.
27 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "het digitaal afstandsonderwijs voor gedetineerden bij de VDAB" (nr. 10447)
27 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de la Justice sur "la possibilité pour les détenus de suivre une formation à distance par internet auprès du VDAB" (n° 10447)
27.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, dit is een totaal andere context. Deze vraag komt vanuit het gevangeniswezen zelf.
Begin 2010 ging in Ruiselede het proefproject “Webleren” van start via digitaal afstandsonderwijs van de VDAB. Hierdoor konden gedetineerden via de centrale server van Justitie toegang krijgen tot die webleercursussen. Het project werd positief geëvalueerd, ook door het departement Welzijn van de Vlaamse overheid. Men wou dit verder uitbreiden naar een project inzake e-learning.
Uit de evaluatie van het project in Ruiselede kwamen vooral twee aandachtspunten naar voren. Ten eerste, ondersteuning door een inhoudelijk deskundige. Op die manier kan men eventueel vragen stellen waarop ook antwoorden kunnen worden gegeven. In het proefproject werkte men blijkbaar met een lokale tussenpersoon. Ten tweede, blijkbaar kon men niet doorklikken naar de gewone website waarnaar in de cursussen wordt verwezen.
Ik meen dat er binnen het gevangeniswezen vormingsmogelijkheden moeten bestaan. Als wij in het vaandel willen blijven dragen dat een gevangenisstraf niet alleen een straf mag zijn en niet alleen mag gericht zijn op beveiliging, maar dat er ook sprake moet zijn van een re-integratietaak, dan moeten wij dit volgens mij toch ook promoten zonder de veiligheid in het gedrang te brengen. Bovendien moet men rekening houden met het feit dat men via internet heel veel dingen kan doen als dit niet wordt afgeschermd. Ik meen dat men technisch wel al zover was om een aantal sites toe te laten en de rest af te sluiten.
Ik kom dan tot mijn vragen met betrekking tot de resultaten van het proefproject in Ruiselede. Hoe werd de uitbreiding van het project naar andere penitentiaire instellingen geëvalueerd? Kwamen nog andere pijnpunten naar voren? Zijn gedetineerden voldoende vertrouwd met de rol van die lokale tussenpersoon om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid tot vraagstelling aan externe personen? Op welke wijze kan dit?
Ziet u mogelijkheden om de internettoegang van gedetineerden uit te breiden om hen op die manier extra kansen te bieden, uiteraard rekening houdend met veiligheidsbekommernissen?
Bent u van plan die webleercursussen verder uit te breiden?
27.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw Becq, het project is in de andere inrichtingen positief ervaren, rekening houdend met de pijnpunten die eigen zijn aan de omgeving waarin aan e-learning wordt gedaan. Deze blijven dezelfde. Dat wil zeggen dat de VDAB de cursussen zou moeten aanpassen, zodat externe links die geen meerwaarde bieden, worden verwijderd. De gedetineerde wordt op voorhand wel op de hoogte gebracht dat dergelijke links aanwezig zijn.
Ook blijft het probleem om motiverende coaches te vinden vanuit de Gemeenschappen, die verantwoordelijk zijn voor onderwijs. Zij kunnen hiervoor tot op heden geen structurele oplossingen aanbieden.
De gedetineerden worden op voorhand gebrieft over de werking van het e-learningaanbod. Ook de taak van de interne coaches die als tussenpersoon fungeren indien een gedetineerde een inhoudelijke vraag over een bepaalde cursus aan de VDAB wenst te stellen, wordt uitgelegd.
De ondersteuning vanuit de VDAB zit echter in een testfase en omvat slechts enkele cursussen. Het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen heeft aan de VDAB gevraagd of hij in een uitbreiding kan voorzien.
Het Penitentiair Landbouwcentrum in Ruiselede heeft drie lokale coaches, zodat er steeds iemand aanwezig is die mogelijke vragen kan doorspelen aan de VDAB. De inrichting stelt echter vast dat de gedetineerden weinig ondersteuning vragen.
Technisch is het mogelijk om in een beveiligde en gecontroleerde toegang tot het internet te voorzien voor allerlei diensten die bijdragen tot de opleiding of reclassering van gedetineerden. Dit wordt momenteel onderzocht en zal deel uitmaken van een groter project waarin een IT-infrastructuur voor gedetineerden zal worden aangeboden – prison cloud – op een beveiligd en gepersonaliseerd platform.
Samen met het Vlaams ondersteuningscentrum voor het volwassenenonderwijs is een werkgroep gestart waarbij twee centra voor volwassenenonderwijs, Antwerpen en Leuven, ook hun e-learningcursussen willen aanpassen, zodat deze ook passen op het platform dat nu al bestaat bij Justitie.
Deze cursussen zullen worden aangeboden in de vorm van blended learning – een combinatie van e-learning en traditioneel onderwijs – of als e-learning an sich. Er wordt vooropgesteld om hiermee van start te gaan in september 2012 en dit in een tweede fase uit te breiden naar alle inrichtingen die reeds e-learning aanbieden.
27.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de minister, ik leid daaruit af dat dit project wordt voortgezet en uitgebreid. Ik vraag dat omdat mij gesignaleerd werd dat de VDAB eerst de knelpunten opgelost wilde zien en pas dan bereid was om dit verder mee uit te werken. U zei, tenzij ik u slecht begrepen heb, dat dit overleg er geweest is, dat u hebt kunnen garanderen dat u de knelpunten gaat oplossen en dat effectief de stap wordt gezet om dit uit breiden.
Het incident is gesloten.
28 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de la Justice sur "le suivi effectif des plaintes contre les syndics d'immeubles suspectés d'escroquerie" (n° 10442)
28 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de effectieve opvolging van de klachten tegen van oplichting verdachte syndici" (nr. 10442)
28.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): D'après le Syndicat national des propriétaires et copropriétaires (SNP), il y a cinq dossiers de plaintes en cours, qui "représentent plus de 500 copropriétaires, des dizaines d'immeubles et un préjudice total avoisinant 1 500 000 euros".
Madame la ministre, je vous ai interrogée le 8 février dernier en commission de la Justice. Vous m'aviez répondu qu'il "semblerait que les poursuites pénales à l'égard des syndics ne posent pas de problèmes particuliers et donnent normalement lieu à des décisions judiciaires. Le procureur du Roi de Bruxelles a fait savoir qu'en ce qui concerne son office, toutes les plaintes sont traitées avec la diligence voulue en fonction de l'urgence des situations, de la stratégie du Plan national de sécurité ainsi que des priorités zonales".
Or dans le dossier Maerevoet, le parquet du procureur du Roi de Bruxelles a été informé dès le mois de mars 2010 par la notification qui lui a été faite du jugement rendu par le juge de paix du canton d'Anderlecht, pourtant particulièrement explicite. Ce n'est qu'au mois d'octobre suivant que le nouveau syndic sera interrogé. Le conseil d'une des copropriétés lésées est toujours sans nouvelle suite à son courrier de rappel au parquet du mois d'octobre 2011, sans compter des courriers du SNP au procureur du Roi de Bruxelles et au parquet général de Bruxelles restés sans suite. Le syndic Maerevoet a-t-il été mis hors d'état de nuire?
Toujours à Bruxelles, d'autres dossiers pourraient être mis en exergue comme le dossier Decoster du même tonneau que le précédent. Je suis en outre particulièrement interpellée par un dossier liégeois du nom de Maréchal Gerex. Dès la fin du mois de novembre dernier – j'ai copie de tous les courriers échangés —, le SNP écrivait au parquet général de Liège pour dénoncer cette situation.
A la mi-décembre 2011, le parquet général saisissait le procureur du Roi. De prime abord, nonobstant des courriers récents aux autorités liégeoises, Maréchal Gerex continue à courir dans la nature et à vider des comptes de copropriétés. Je dispose de documents des plus explicites à ce sujet.
Par ailleurs, dans votre réponse du 8 février, vous précisiez aussi que "le procureur du Roi reste ouvert à toute rencontre future avec l'Institut professionnel des agents immobiliers". Cette rencontre a-t-elle eu lieu?
Vous poursuiviez en disant que "le réseau d'expertise Ecofin a considéré qu'il n'est pas opportun de préparer une circulaire spécifique concernant les syndics indélicats d'immeuble". Et vous ajoutiez: "Je suis donc disposée à soumettre ce problème à une prochaine réunion du Collège des procureurs généraux." Cela a-t-il été réalisé et avec quels résultats? Qu'est-ce qui est planifié?
Pour ma part, dans le souci d'assurer la protection de l'épargne des copropriétaires, je trouve indispensable que les autorités judiciaires, d'une manière ou d'une autre, prennent plus au sérieux ce type de situations. En effet, elles peuvent conduire à des problèmes particulièrement graves dans des immeubles et les empêcher de faire face à leurs obligations, notamment vis-à-vis de leurs fournisseurs.
À titre exemplatif, à Liège dans le dossier Maréchal Gerex pour une copropriété, un appel de fonds de 200 000 euros doit être lancé pour combler le trou et permettre le fonctionnement normal de la résidence et, dans une autre, c'est la réserve pour mise en conformité de l'ascenseur, soit 37 000 euros, qui a disparu.
Vous noterez enfin qu'en France, la situation dans le monde de la copropriété est devenue telle que l'Agence nationale de l'habitat vient de rentrer un très important rapport sur le thème "Prévenir et guérir les difficultés des copropriétés: une priorité des politiques du logement". Dans ce dernier est notamment dénoncée l'impécuniosité d'un certain nombre d'immeubles, notamment pour faits de mauvaise gestion, détournements, etc.
J'espère, madame la ministre, avoir pu, par cette nouvelle question, vous sensibiliser utilement à cette problématique.
28.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame Genot, en ce qui concerne les différents dossiers concrets, j'attire votre attention sur le fait que l'instruction est secrète, conformément à l'article 28 du Code d'instruction criminelle. Il ne m'est dès lors pas possible de donner des renseignements concernant l'évolution des procédures en cours.
Une rencontre entre le procureur du Roi et l'Institut professionnel des agents immobiliers n'a pas eu lieu.
Dans ma réponse à votre question précédente, j'avais indiqué que j'étais disposée à soumettre la problématique à une prochaine réunion du Collège des procureurs généraux. Cette réunion n'a pas encore eu lieu mais est prévue le 24 avril prochain.
28.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie. J'espère que vous pourrez vous appuyer sur ces différents exemples pour tenter d'obtenir un consensus, lors de la réunion du 24 avril, en vue de consacrer quelques moyens à cette question. En effet, les conséquences sont désastreuses pour certains copropriétaires. Il s'agit de sommes très importantes. On met la priorité sur toute une série de larcins, d'incivilités, d'actes de petite délinquance mais ici, on parle de la maison des gens. C'est vital pour toute une série de personnes.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 10455 van mevrouw Van der Auwera vervalt, aangezien zij niets van zich heeft laten horen.
Vraag nr. 10455 van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Justitie over "de vertrouwelijkheid van briefwisseling tussen twee partijen" vervalt.
La question n° 10455 de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre de la Justice sur "la confidentialité de la correspondance entre deux parties" est supprimée.
29 Vraag van de heer Jean Marie Dedecker aan de minister van Justitie over "de verkiezing van de Hoge Raad voor de Justitie" (nr. 10463)
29 Question de M. Jean Marie Dedecker à la ministre de la Justice sur "l'élection du Conseil supérieur de la Justice" (n° 10463)
29.01 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, op 2 maart vonden de verkiezingen plaats voor de Hoge Raad voor de Justitie. Zo’n 2 300 magistraten kunnen volgens de wet een aantal leden van de Hoge Raad voor de Justitie kiezen. In ieder arrondissement zijn de magistraten verplicht om te stemmen; zij kunnen zelfs niet bij volmacht stemmen en moeten zich aanbieden om hun stem uit te brengen. De federale magistraten kunnen dat overal doen. Een federale magistraat heeft zich aangeboden in Turnhout, lang voor het sluitingsuur. Toen hij zich aanbood, bleken de stemurnes reeds verdwenen. Daarvan werd een pv opgemaakt. Er was een klacht van de betrokkene. Ik kan u zijn naam meedelen indien nodig, maar dat zult u intussen al zelf weten, aangezien mijn vraag al een tijd geleden werd ingediend.
Men zou kunnen opwerpen wat één stem betekent op 2 277, ware het niet dat juist bij die stemming een van de kandidaten precies één stem te kort had om verkozen te worden als elfde in de Hoge Raad voor de Justitie. Dat is toch een heel belangrijke functie, want de politiek heeft haar verantwoordelijkheid doorgeschoven naar de Hoge Raad voor de Justitie als cosmetica voor de benoeming van de magistraten. Net de persoon die een stem te kort heeft, heeft een klacht ingediend. Ik mag hem wel noemen, want die klacht is algemeen bekend: de heer Verbeke van Meise.
Het is hoogst eigenaardig dat de Hoge Raad voor de Justitie, die in dit land het voorbeeld zou moeten geven, er niet in slaagt op een ordentelijke manier verkiezingen te organiseren. De verkiezingen hadden in principe normaal moeten verlopen. Het komt nu juist op één stem te kort. De magistraat in kwestie, die het pv heeft laten opmaken, is toevallig ook hoofdkandidaat om procureur te worden in Turnhout.
Wie houdt in feite toezicht op de verkiezing?
Bent u ervan overtuigd dat die verkiezing normaal is verlopen?
Zijn er in het verleden al klachten geweest?
Hoe wordt het probleem opgelost, dat het gevolg is van wat men een kleine vergetelheid zou kunnen noemen? Overigens, kan men wel spreken van een kleine vergetelheid? Dat een kiesbureau vroeger dan normaal sluit, kan men misschien vaststellen in Kinshasa, maar toch minder in het gerechtelijk arrondissement Turnhout?
Wat zal er gebeuren met de verkiezingen?
29.02 Minister Annemie Turtelboom: De Hoge Raad voor de Justitie is een orgaan sui generis, dat niet zonder meer kan ondergebracht worden bij een van de drie machten en dat bij de uitoefening van zijn bevoegdheden moet waken over de goede werking van de rechterlijke macht en daarbij de onafhankelijkheid van die macht moet respecteren. De Hoge Raad is een door de Grondwet ingestelde onafhankelijke instantie die zowel door haar samenstelling als haar bevoegdheden moet zorgen voor het evenwicht tussen de machten in het justitiële domein, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 151, § 1 van de Grondwet bedoelde onafhankelijkheid van de magistratuur.
Zelf is de Hoge Raad ook een onafhankelijke instantie, die onder geen controle van enige staatsmacht staat. De verkiezing van de leden van de Hoge Raad wordt door de raad zelf georganiseerd conform de procedure opgenomen in het in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit van 15 februari 1999. Bij de verkiezing van de leden-magistraten van de Hoge Raad komen verschillende actoren tussen, die elk hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Het opstellen van de kandidatenlijsten en kiezerslijsten en de oproeping van de kiezers gebeuren onder toezicht van het bureau van de Hoge Raad voor de Justitie, dat onder meer uitspraak doet over eventuele bezwaren tegen kiezers en kandidatenlijsten. De kiesverrichtingen zelf gebeuren onder toezicht van het stembureau van de betrokken stemafdeling.
Navraag leert dat de Hoge Raad op de hoogte is van een incident met één kiezer in het stembureau van Turnhout. Op 2 maart 2012 vond de verkiezing reeds voor de vierde maal plaats. Met uitzondering van het hierboven vermelde incident zijn ons geen andere incidenten bekend.
Noch de bepaling van het Gerechtelijk Wetboek, noch die van het koninklijk besluit van 15 februari 1999 verleent aan enig orgaan van de Hoge Raad voor de Justitie de bevoegdheid om toe te zien op de regelmatigheid van kiesverrichtingen, uitspraak te doen over vermeende onregelmatigheden of maatregelen te nemen om de onregelmatigheden te herstellen. Na de stembusgang, die zoals reeds gezegd gebeurt onder toezicht van het lokale stembureau, beperkt de taak van de Hoge Raad voor de Justitie zich ertoe de ingeleverde gebruikte stembiljetten te beoordelen op hun geldigheid, de stemmen te tellen, de kiezers te rangschikken in volgorde van het aantal behaalde stemmen en, ten slotte, de verkozen leden aan te duiden met toepassing van de wettelijke criteria.
De wet of het koninklijk besluit van 15 februari 1999 duidt ook geen andere instantie aan die bevoegd is om uitspraak te doen over vermeende onregelmatigheden die betrekking hebben op de stembusgang. Een en ander is verklaarbaar door de bijzondere aard en positie van de Hoge Raad als grondwettelijk en onafhankelijk orgaan.
29.03 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, uit uw antwoord mag ik eigenlijk besluiten dat de Hoge Raad in de zaak rechter en partij is. Hij kan zelf beslissen of de verkiezingen geldig of ongeldig zijn. Er is een klacht van iemand die één stem te kort heeft. Hij moest er 139 hebben in plaats van 138. Op een andere plaats is er inderdaad klaar en duidelijk een overtreding. Er is een pv opgesteld.
Volgens u is er dus geen enkele instantie die daaraan iets kan doen? De Hoge Raad beslist vanuit zijn hoge ivoren toren of de stemmingen al dan niet geldig zijn. Ik vind dat een eigenaardige gang van zaken. Volgens artikel 17 van het KB van 15 februari 1999, dat de verkiezingen regelt, zijn die dan ongeldig.
Ik dank u voor uw aandacht.
Het incident is gesloten.
30 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de la Justice sur "l'évaluation de la loi sur les loyers" (n° 10478)
30 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de evaluatie van de huurwet" (nr. 10478)
30.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, la loi de 2007 sur les baux à loyer introduit un nouveau système pour la garantie locative, lequel prévoit que le locataire peut payer la garantie (maximum trois mois de loyer) en effectuant des versements mensuels échelonnés sur toute la durée du bail, avec un délai maximum de trois ans.
Mais cette nouvelle disposition pose des problèmes, car elle n'est pas appliquée correctement. La loi de 2007 prévoit également une évaluation de ce nouveau système un an après son entrée en vigueur, qui doit être initiée par le ministre de la Justice.
Votre prédécesseur avait été interrogé en commission, il y a un an, sur cette évaluation et parlait d'un groupe de travail technique chargé d'évaluer le système de garantie locative utilisant la garantie bancaire, groupe de travail dépendant du comité de concertation. Ce groupe de travail, créé en 2009, se serait réuni, aurait procédé à des auditions, avant de se trouver à l'arrêt pendant la période d'affaires courantes.
Madame la ministre, où en est l'évaluation de la loi de 2007 sur les baux à loyer? Qui participe à cette évaluation? Où en est le groupe de travail technique dont parlait votre prédécesseur dans son évaluation du système prévu pour la garantie locative? Quand présenterez-vous les conclusions de l'évaluation au Parlement?
30.02 Annemie Turtelboom, ministre: Madame la présidente, chère collègue, une évaluation de la loi sur les baux à loyer avait, en effet, été entreprise sous la précédente législature, mais elle n'a pas pu être finalisée.
Cela dit, la question des garanties locatives constitue l'un des points du plan de lutte contre la pauvreté. Dans sa déclaration de politique générale, ma collègue, Mme De Block, précise d'ailleurs que ses services examinent la possibilité de créer un fonds de garantie locative.
J'en arrive ainsi à votre question relative à une évaluation susceptible de déboucher sur une modification générale de la loi sur les baux à loyer.
J'attire votre attention sur le fait que, conformément à l'accord de gouvernement, l'ensemble de cette matière doit être transféré aux Régions. D'ailleurs, les travaux préparatoires devant aboutir à ce transfert sont d'ores et déjà en cours.
Vu ce qui
précède, il apparaît peu indiqué pour le gouvernement fédéral d'envisager des
travaux et/ou une réforme en la matière dans la mesure où les Régions pourront
régler cette question de la façon qui leur convient.
30.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, il est donc tout à fait clair que cette matière est appelée à être régionalisée. Ce faisant, il serait inopportun de se pencher sur la question au niveau fédéral.
En revanche, en 2007, ce parlement a voté une loi visant à faire procéder à une évaluation après un an. Un groupe de travail s'est réuni, a procédé à des auditions. Il serait normal de pouvoir disposer des éléments chiffrés et des résultats des évaluations quantitatives et qualitatives qui ont été faites à la demande du parlement. Ces données seront d'ailleurs utiles aux Régions lorsqu'elles souhaiteront se pencher sur des réformes en la matière.
L'incident est clos.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de ontsnapping van een gevaarlijke gedetineerde uit het ziekenhuis te Zinnik" (nr. 10262)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "de ontsnapping van een gevangene uit het ziekenhuis" (nr. 10276)
- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de ontsnapping van een gedetineerde uit Ittre in het ziekenhuis van Zinnik" (nr. 10350)
- M. Bert Schoofs à la ministre de la Justice sur "l'évasion d'un détenu dangereux de l'hôpital de Soignies" (n° 10262)
- M. Michel Doomst à la ministre de la Justice sur "l'évasion d'un prisonnier hospitalisé" (n° 10276)
- Mme Sophie De Wit à la ministre de la Justice sur "l'évasion d'un détenu d'Ittre hospitalisé à la clinique de Soignies" (n° 10350)
De voorzitter: Collega’s, ik stel voor dat wij mevrouw De Wit het woord geven voor haar vraag. Ik kan u verzekeren dat de heer Doomst en de heer Schoofs – via sms en telefoon – genoeg kansen gekregen om naar hier te komen
31.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, het spijt mij voor mijn collega’s, maar ik zit hier inderdaad al lang genoeg, meen ik.
Mevrouw de minister, deze vraag gaat over een gebeurtenis die wij al bijna vergeten zijn. Een tijd geleden ontsnapte uit het ziekenhuis van Soignies een nogal gevaarlijke gedetineerde. De man had in de gevangenis van Ittre last gekregen van zijn hart en was opgenomen in het ziekenhuis. Hij werd daar bewaakt door twee onbewapende cipiers en er was ook een politiepatrouille die om het halfuur voorbij het ziekenhuis reed. Al deze voorzorgsmaatregelen mochten niet baten. Op professionele en eigenlijk gemakkelijke wijze zijn enkele handlangers het ziekenhuis binnengedrongen. Zij konden de cipiers overmeesteren en de arme heren werden met hun eigen handboeien aan het bed gekluisterd. De zieke gevangene werd meegenomen.
De ontsnapping was een maat voor niets, want de betrokkene kreeg opnieuw last van zijn hart en trok naar een Antwerps ziekenhuis, waar men de ordediensten verwittigde, zodat hij opnieuw kon worden ingerekend. Het doet een beetje denken aan een eerder geval uit 2011, maar dat is een ander verhaal. Toen is een gedetineerde ontsnapt zonder een beroep te doen op handlangers. Eén bewaker was gaan roken en de andere had de handboeien losgemaakt voor een sanitaire stop. Dat verhaal is dus een beetje anders.
Wat mij opvalt in dit verhaal, is het gemak waarmee de betrokkene uit het ziekenhuis kon ontsnappen. Voor wat het waard is, mevrouw de minister – het is natuurlijk al enige tijd geleden, maar wij kunnen misschien lessen leren voor de toekomst – wil ik van u wat meer informatie krijgen over de concrete omstandigheden van deze ontsnapping.
In principe is zo’n gevangene aan zijn bed geboeid. Als dat zo was, hoe kon hij dan ontsnappen? Ik heb begrepen dat er niet zo veel geweld gebruikt is tijdens de ontsnapping, maar misschien vergis ik mij en hebt u andere informatie?
De ontsnapte gevangene is wel opnieuw ingerekend, maar is er een spoor van zijn handlangers?
Kunt u mij ook zeggen of bij deze ontsnapping menselijke fouten gebeurd zijn? Uiteraard is het allemaal niet zo evident. Of schoten de veiligheidsprocedures misschien te kort? Ik vind het belangrijk dat wij hieruit lessen kunnen trekken.
Het is natuurlijk een heel moeilijke situatie.
Die cipiers mogen niet mee in de kamer met een wapen, omdat anders het wapen misschien kan worden afgenomen. Wat is dan de oplossing? Blijkbaar is ontsnappen ook heel erg gemakkelijk. Dat is natuurlijk niet de bedoeling, want het gaat over iemand die veroordeeld is. Kan er iets aan de veiligheidsprocedures gebeuren, om daar in de toekomst een oplossing voor te vinden?
31.02 Minister Annemie Turtelboom: In de nacht van zaterdag 10 op zondag 11 maart ontsnapte een gedetineerde uit het ziekenhuis van Zinnik. Het gaat om een zeer gevaarlijke man, die opgesloten zat voor een aantal overvallen en tigerkidnappings.
Rond middernacht zijn medeplichtigen het ziekenhuis binnengedrongen. De kamer waar de gedetineerde verbleef, werd ingebeukt. De twee aanwezige beambten werden met fysiek geweld overmeesterd. Daarna zijn zij met de gedetineerde gevlucht.
Betrokkene verbleef in het ziekenhuis na hartklachten. Hij verbleef niet in het medisch centrum van de gevangenis van Sint-Gillis omdat een arts de overbrenging had verboden om medische redenen. Gezien het om een zeer gevaarlijke gedetineerde ging, heeft de directie van de gevangenis van Ittre de zwaarste veiligheidsmaatregelen bevolen.
Zonder in detail te treden, kan ik meedelen dat hij geboeid was, dag en nacht bewaakt werd door twee beambten, de deur op slot was en er regelmatige patrouilles van de lokale politie waren. Probleem ligt hier niet bij de veiligheidsmaatregelen, maar bij de aard van een ziekenhuis zelf. Een ziekenhuis is geen gevangenis en kan dus ook onmogelijk als dusdanig beveiligd worden. De betrokkene werd ondertussen opgepakt in een ziekenhuis in Antwerpen.
Deze ontsnapping toont aan dat er een evenwicht moet gezocht worden tussen de medische logica, enerzijds, en de veiligheid, anderzijds. Het directoraat-generaal Penitentiaire Instellingen is thans begonnen met het bekijken van het probleem, al is dit een moeilijke oefening, die men telkens doet nadat er een zwaar incident gebeurd is.
Meer in het algemeen kan ik het volgende meedelen. Sinds oktober 2011 voert de DGPI veiligheidsaudits uit in de Belgische gevangenissen. Elke audit geeft aanleiding tot een concreet actieplan en wordt opgevolgd. Wij hebben ook een cel interne audit opgestart, zodat het hele proces gestroomlijnd en opgevolgd kan worden.
31.03 Sophie De Wit (N-VA): Sta me toe op te merken dat het ironisch is. Wanneer de medische dienst het niet verantwoord vindt de man te verplaatsen naar een ziekenhuis, zijn de handlangers blijkbaar minder bezorgd over hun kompaan. Hij is er blijkbaar niet ver mee geraakt. Dat is een geluk bij een ongeluk. Hij zit nu terug veilig achter de tralies.
Ik hoop dat er een evenwichtige oplossing wordt gevonden om beide belangen met elkaar te verzoenen. U heeft gelijk als u zegt dat het een voortdurende studie is. Het is evenwel onaanvaardbaar dat een gevaarlijke gedetineerde zo gemakkelijk kan vrijkomen.
L'incident est clos.
32 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "Fouad Belkacem" (nr. 10596)
32 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Justice sur "M. Fouad Belkacem" (n° 10596)
32.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, dit is een opvolgingsvraag. De woordvoerder van Sharia4Belgium werd wegens zware beledigingen, onder andere aan het adres van de aan kanker overleden Marie-Rose Morel, tot 2 jaar cel en een boete van 550 euro veroordeeld.
Het Hof van Cassatie maakt een strafzaak tegen Belkacem blijkbaar onmogelijk door de beslissing dat strafbare meningen op het internet voor een assisenhof moeten worden beoordeeld. Wegens de loodzware procedure en het hoge kostenplaatje lijkt er dus geen proces meer te komen.
Dit zou een zeer slechte zaak voor de rechtsstaat zijn. Dat wordt langs verschillende kanten bevestigd. Justitie zou juist het signaal moeten geven dat dergelijke vreselijke haatboodschappen niet thuishoren in onze democratie.
Ik wil er u ten slotte ook aan herinneren dat dezelfde Sharia4Belgium in verband wordt gebracht met Forzane Alizza, de vereniging van de man van de vreselijke massamoord in Frankrijk. Forzane Alizza werd ondertussen in Frankrijk buiten de wet gesteld.
Mevrouw de minister, ik weet natuurlijk dat wij de onafhankelijkheid van justitie moeten respecteren, wij zullen dat ook doen, maar ik heb toch een aantal vragen ter zake.
De enige mogelijke oplossing, na de beslissing van het Hof van Cassatie te hebben gehoord, lijkt te zijn dat de Belgische nationaliteit van deze veelvuldig veroordeelde Belkacem wordt afgenomen. Worden hiervoor de nodige stappen gezet of is dat ondertussen al gebeurd? Wanneer komt er in deze zaak uitsluitsel? Wordt er al dan niet verder geprocedeerd?
Dit arrest van het Hof van Cassatie heeft toch wel heel verstrekkende gevolgen. Alle beledigingen op het internet zouden dus bijgevolg alleen nog voor een hof van assisen kunnen worden vervolgd. Graag uw reacties daarop.
32.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, de zaak waarnaar wordt verwezen, wordt in verzet behandeld op vrijdag 30 maart 2012 voor de correctionele rechtbank te Antwerpen.
Afhankelijk van de definitieve uitspraak zal het parket-generaal van Antwerpen bekijken of er voldoende elementen aanwezig zijn om tot een procedure tot vervallenverklaring van de nationaliteit te kunnen overgaan. Zijn er voldoende elementen, dan is het parket-generaal van Antwerpen sowieso van plan om die procedure op te starten, een initiatief dat ik uiteraard volledig zal steunen.
Inzake de recente arresten van het Hof van Cassatie over het drukpersmisdrijf, kan ik het volgende meedelen. Beide arresten stellen dat de verspreiding van een strafbare meningsuiting langs digitale weg ook een drukpersmisdrijf kan opleveren. Het misdrijf vereist een strafbare meningsuiting in een tekst die vermenigvuldigd is door een drukpers of op gelijkaardige wijze. Digitale verspreiding vormt een dergelijke gelijkaardige werkwijze.
De voor een drukpersmisdrijf vereiste strafbare meningsuiting in de betekenis die de Grondwet aan die uitdrukking hecht, is elke mening of opinie. Het is niet noodzakelijk dat die mening enige maatschappelijke relevantie of gewicht heeft.
Drukpersmisdrijven die aanzetten tot haat of discriminatie wegens geloof, levensovertuiging of seksuele geaardheid behoren dus tot de bevoegdheid van het hof van assisen.
Voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven, is de situatie wel verschillend. Die categorie van drukpersmisdrijven kan vervolgd worden via de correctionele rechtbank, wat de voorbije jaren ook effectief is gebeurd.
32.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik neem er nota van dat op 30 maart 2012 in verzet zal worden beslist hoe en wat.
Ik wil toch een waarschuwing uitzenden naar Justitie, naar de hele wereld van Justitie. Wij moeten allemaal oppassen voor de perceptie. Het lijkt wel alsof dat soort van zware beledigingen misschien straffeloos zal blijven, terwijl, zoals u zegt, denigrerende opmerkingen vanwege autochtonen onder de kwalificatie van racisme onmiddellijk voor de correctionele rechtbank worden bestraft. Dat lijkt op twee maten, twee gewichten. Wij moeten allemaal verschrikkelijk oppassen met dat soort van perceptie. Als dat zich eenmaal vestigt in de hoofden van de mensen, dan is het hek volgens mij helemaal van de dam.
L'incident est clos.
La réunion publique de commission est levée à 15.00 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.00 uur.