Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken
en het Openbaar Ambt |
du Mercredi 14 mars 2012 Après-midi ______ |
van Woensdag 14 maart 2012 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.17 heures et présidée par M. Éric Thiébaut.
De vergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door de heer Éric Thiébaut.
01 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de licenties op Belgische open data" (nr. 8094)
01 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les licences relatives aux données ouvertes belges" (n° 8094)
01.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik had verwacht dat een andere minister mijn vraag zou beantwoorden, maar dat is geen probleem.
Mijnheer de minister, enige tijd geleden lanceerde minister Van Quickenborne, blijkbaar de voorganger van heel wat ministers, samen met zijn Vlaamse evenknie, minister Bourgeois, de website data.gov.be. Ik was daar aanwezig om het initiatief te steunen. Ik had het mee geïnitieerd, zeg maar. Wanneer men echter de gebruiksvoorwaarden van de website erop naleest, ziet men dat de data kosteloos maar met bronvermelding en enkel voor persoonlijk gebruik mogen worden aangewend.
Vooral dat laatste lijkt mij een probleem. Minister Van Quickenborne had wel veel lovende woorden voor de mogelijkheid dat alle mogelijke apps konden worden ontwikkeld en vrijgegeven op basis van die data. Als dat echter de bedoeling is, wat mij logisch lijkt daar er op de website ook een pagina “apps” staat, vraag ik mij af of die apps wel onder “persoonlijk gebruik” vallen, zeker wanneer men ze ter beschikking stelt van derden.
Bovenal lijkt die opvatting mij in tegenstelling met de basisfilosofie van open data.
Ik verwijs, wat die filosofie betreft, naar het antwoord van de voorganger ter zake, minister heer Van Quickenborne, op mijn vraag van 1 december 2010.
Die bepaling lijkt mij ook in strijd met de geest van de Europese PSI-richtlijn en met de omzetting daarvan in Belgisch recht via de wet van 7 maart 2007, en zeker met de Europese gewoonte dat commercieel gebruik enkel kan als het individueel aangevraagd wordt. Het is zeker ook in strijd met de richtlijn als overname niet kan. Op de website is dat echter niet duidelijk.
In het algemeen lijkt er mij vooral een gebrek te zijn aan een Belgisch licentieframework voor overheidsdata. Wellicht komt de minister, als voogdijminister van de Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging, in aanmerking voor het opstellen daarvan.
Er bestaat wel een modellicentie van de DAV, maar die lijkt mij niet echt optimaal, en zij geeft weinig rechtszekerheid wegens de beperkte geldigheidsduur, wegens de vrijheid voor de overheidsdiensten om bepaalde verplichtingen op te leggen, en vooral wegens het feit dat het hier om individuele, niet-overdraagbare licenties gaat, in plaats van over een algemene licentie. Kortom, de huidige modellicentie is niet meteen gericht op administratieve vereenvoudiging, wat nochtans de kerntaak is van de auteur van die licentie.
Andere landen geven wel het goede voorbeeld. Ik denk bijvoorbeeld aan het Verenigd Koninkrijk, met zijn door het National Archive ontwikkelde en beheerde UK Government Licensing Framework. Daarin is de Open Government Licence opgenomen. Dit framework wordt onder andere gebruikt op de Britse tegenhanger data.gov.uk. In het Verenigd Koninkrijk bestaat daarnaast een Non-Commercial Government Licence. Het zijn twee eenvoudige standaardlicenties, gebaseerd op Creative Commons, waaronder vrijwel alle overheidsdata behoort te vallen, op enkele uitzonderingen na.
Mijnheer de minister, ik kom tot mijn vragen.
Ten eerste, wanneer is de standaardlicentie van de DAV ontwikkeld? In hoeverre wordt zij op dit moment door de verschillende diensten gebruikt voor hun data? Hebt u cijfers inzake het gebruik van die licentie?
Ten tweede, in hoeverre steunt u de vraag naar de ontwikkeling van een licentieframework zoals dat in bijvoorbeeld het in Verenigd Koninkrijk bestaat, met bijvoorbeeld twee eenvoudige standaardlicenties waar vrijwel alles moet onder vallen? Dat lijkt mij een kwestie van rechtszekerheid en vereenvoudiging, en dat zijn toch kerntaken van de DAV.
Ten derde, in hoeverre is er overleg met de deelstaatregeringen over deze licentiekwestie? Wat zijn de vorderingen tot nu toe?
Ten vierde, in hoeverre zal het beleid ten aanzien van open data en de bijhorende open licenties wijzigen nu de minister er als één van vier nieuwe ministers, voor bevoegd is? Vroeger was minister Van Quickenborne zowel bevoegd voor Fedict als voor de DAV en voor van alles en nog wat. Nu zijn de bevoegdheden gesplitst. De minister is bevoegd voor de DAV, staatssecretaris Bogaert voor Fedict, en dan zijn er nog twee regeringsleden met soortgelijke bevoegdheden. Wat is de persoonlijke opinie van de minister ter zake?
Voorzitter: Siegfried Bracke.
Président:
Siegfried Bracke.
01.02 Minister Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, collega, krachtens artikel 8 van richtlijn 2003/98 kan de overheid het hergebruik van documenten met of zonder voorwaarden toestaan, in dit laatste geval door middel van een licentie die de relevante kwesties regelt. De richtlijn voegt hieraan toe dat de voorwaarden geen restrictief effect op de concurrentie en het openstellen van data met zich meebrengen. Ten slotte wordt aan de lidstaten gevraagd om licenties in elektronisch formaat aan te bieden en het gebruik met modellicenties aan te moedigen.
Sinds 2005 heeft de Dienst Administratieve Vereenvoudiging de aandacht van alle federale overheidsdiensten erop gevestigd dat het belangrijk is om de betrekkingen tussen henzelf en de potentiële hergebruikers van hun informatie te verduidelijken. Een van de convergentiemiddelen was volgens de DAV een modellicentie.
Om conflicten te vermijden, was het door de DAV ontwikkeld licentiemodel gebaseerd op de regelgeving omtrent de contracten en de sinds lang geformaliseerde praktijken bij de overheidsdiensten. Het beperkt zich tot het aanreiken van een lijst met rubrieken die in de overeenkomsten moeten worden vermeld, namelijk het onderwerp, de verplichtingen van de begunstigden van de concessiegever, waarvan in voorkomend geval de financiële modaliteiten, de afstand aan derden, de verantwoordelijkheden en het einde van de licentie.
In het licht van de samenwerkingsovereenkomst tussen de federale Staat en de gefedereerde entiteiten inzake administratieve vereenvoudiging heeft de DAV reglementaire ontwerpteksten en andere federale initiatieven ter zake overgemaakt aan de gefedereerde entiteiten voor hun formele goedkeuring, om zo te trachten een zo goed geharmoniseerd mogelijke omzetting van het Europees recht te bekomen.
Het model was ook raadgevend, aangezien de DAV niet het gezag heeft om het op te leggen aan de andere federale overheidsdiensten.
De Kruispuntbank van Ondernemingen en enkele andere overheidsdiensten hebben het toch als basis genomen voor de aanpassing van hun toegangsvoorwaarden. Hierover zijn er geen cijfers beschikbaar. Op basis van een preanalyse van de DAV zijn wij het met u eens dat de Britse Open Government Licence for public sector information, die al in september 2010 de Click-Use Licence heeft vervangen, een inspiratiebron kan zijn voor de Belgische instellingen voor een mogelijke update van de modellicentie.
Niettemin zou het voorstel tot aanpassing van de onlangs door de commissie ingediende richtlijn, december 2011, de uitkomst van het overleg kunnen beïnvloeden. Ik heb daarom aan mijn administratie gevraagd om te onderzoeken hoe wij het beraad over de update van deze modellicentie eventueel kunnen bijsturen, afhankelijk van de elementen van het voorstel van de Europese Commissie.
01.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat die licentie destijds door de DAV werd ontwikkeld en dat zij was gebaseerd op de gangbare praktijken in de verschillende diensten. Deze licentie moest de verschillende gangbare praktijken in de verschillende diensten als het ware proberen te samenbrengen in een model. Dat is de reden waarom die licentie vrij ruim en vrij vaag is. Bovendien is er ook maar weinig sprake van een model. Er valt heel wat aan te veranderen. Het gaat om een opsomming van een heleboel open vragen
Het was de bedoeling van de voorganger, minister Van Quickenborne, om op dat vlak te breken met het verleden en dit open te stellen, te faciliteren en aan te moedigen op een standaardmanier. De bewuste licentie is hiervoor echter niet meteen faciliterend.
Ik kijk uit naar de bijsturingen en de veranderingen die door de Europese Commissie zullen worden aangebracht in de PSI-richtlijn. Ik weet niet in hoeverre u ter zake nog een persoonlijke mening hebt over de te volgen weg met betrekking tot open data. Ik had daarover ook een vraag gesteld. Ik kijk echter vooral uit naar de bijsturingen en faciliterende initiatieven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij wachten op de vice-premier en minister van Binnenlandse Zaken die haar komst heeft aangekondigd omstreeks 14 u 30.
Vraag nr. 9676 van de heer Theo Francken over het Vlaamse inburgeringsbeleid in Brussel wordt uitgesteld.
02 Question de M. Éric Thiébaut à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les plans stratégiques de sécurité et de prévention" (n° 9680)
02 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de strategische veiligheids- en preventieplannen" (nr. 9680)
02.01 Éric Thiébaut (PS): Monsieur le président, madame la ministre, les plans stratégiques de sécurité et de prévention sont axés sur la prévention et l'action de proximité. Il est clair que l'apport local de ces plans stratégiques est crucial pour les autorités locales. Plus de cent communes ont, par la mise sur pied des services de prévention et des conseils de prévention, concrétisé une politique de sécurité locale intégrée.
Ces plans permettent de développer des moyens non répressifs de lutte contre l'insécurité et de travailler en amont et en aval ou à côté du champ répressif. Ils se focalisent notamment sur les projets de prévention à l'égard des délits contre les biens et les personnes, la technoprévention, les projets de prévention des nuisances sociales, la lutte contre la toxicomanie. Une attention particulière est également accordée à la problématique de la délinquance juvénile et à la protection de certains groupes de population vulnérables et des professions à risques.
Madame la ministre, j'aurais aimé vous poser quelques questions sur votre vision à court et à long termes des plans stratégiques de sécurité qui concernent, je vous le rappelle, près de 3 100 emplois.
À court terme, il apparaît que ces plans viennent d'être prolongés jusqu'au 30 juin 2012, mais qu'en est-il pour le second semestre 2012? Comptez-vous prendre un nouvel arrêté royal les prolongeant de six mois et donc les maintenir en l'état jusqu'à la fin de cette année?
De manière structurelle, comptez-vous, comme le prévoit l'accord de gouvernement, les mettre en concordance avec la note-cadre de sécurité intégrale et le plan national de sécurité?
À ce propos, comptez-vous procéder à une évaluation des projets en cours, puis, sur cette base, adopter un nouveau cadre réglementaire pour quatre ans en vue de stabiliser le secteur dans son ensemble et surtout son personnel? Si oui, quand cela est-il prévu?
02.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, en ce début de séance, permettez-moi d'exprimer toute l'émotion que nous ressentons à la suite du drame survenu en Suisse.
Monsieur Thiébaut, nous avons déjà prolongé les plans stratégiques de sécurité et de prévention jusqu'au 1er juillet 2012, de manière conservatoire, afin de voir l'évolution. Le plan national de sécurité vient d'être adopté et, pour juin, ce sera le tour de la note-cadre de sécurité intégrale; quelques mois après, les élections communales auront lieu avec la mise en place de nouvelles majorités.
C'est pourquoi il nous a semblé plus opportun de reporter toute nouvelle initiative et de prolonger les plans stratégiques de sécurité et de prévention jusqu'en juillet 2013 au maximum pour permettre aux nouvelles majorités d'élaborer leurs plans, tout comme nous le ferons avec les plans zonaux, et de négocier avec les prochains partenaires les nouvelles conditions et la manière d'inscrire ces contrats dans la note-cadre et le plan national de sécurité.
Notre intention est de les prolonger pour maximum un an, en tout cas au-delà de la législature communale actuelle.
02.03 Éric Thiébaut (PS): Vous vous engagez jusqu'en juillet 2013, mais pas au-delà?
02.04 Joëlle Milquet, ministre: Je parlais des "existants". Cela ne concerne pas du tout les montants; tout cela est sauvegardé. Il s'agit des contrats actuels dans leur forme actuelle, qui ont été réalisés sur base de l'ancien plan national. Nous n'allons pas négocier avec les majorités qui sont en train de partir. Je garde simplement les contrats actuels jusqu'en juillet 2013 au maximum, et à ce moment-là, nous négocierons les nouveaux contrats pour s'inscrire dans les nouvelles politiques. Les contrats et les montants ont donc bien été pérennisés et ce, encore lors du récent conclave.
02.05 Éric Thiébaut (PS): Je vous remercie pour votre clarté, madame la ministre.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03 Samengevoegde interpellatie en vragen van
- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de onaangekondigde inspectie bij Belgoprocess" (nr. 9685)
- de heer Hagen Goyvaerts tot de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het rapport van het FANC naar aanleiding van een Flits-inspectie bij Belgoprocess" (nr. 19)
- de heer Kristof Calvo aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "veiligheidsproblemen bij Belgoprocess" (nr. 9813)
03 Interpellation et questions jointes de
- Mme Leen Dierick à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'inspection surprise effectuée chez Belgoprocess" (n° 9685)
- M. Hagen Goyvaerts à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l’Égalité des chances sur "le rapport de l'AFCN à la suite de l'inspection FLITS menée dans les bâtiments de Belgoprocess" (n° 19)
- M. Kristof Calvo à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "des problèmes de sécurité chez Belgoprocess" (n° 9813)
03.01 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal proberen het hoofd bij de werkzaamheden van deze commissie te houden. Mijn zoon loopt school in het Sint-Lambertus te Heverlee, in het vijfde leerjaar en de school ligt in mijn buurt. U zult begrijpen dat ik daardoor een beetje “afwezig” ben. De aanleiding van mijn interpellatie is de FLITS-inspectie van het FANC en Bel V bij Belgoprocess.
U bent nieuw op het departement Binnenlandse Zaken. Ik neem aan dat u de voorbije weken de tijd hebt gehad om u te verdiepen in de problematiek van de nucleaire wereld en van de verwerking van radioactief afval. Waarschijnlijk bent u daarvoor bijgestaan door het FANC en zijn medewerkers.
U zult zich intussen al een beeld hebben gevormd van die problematiek en zult waarschijnlijk wat zijn geschrokken van de vaststellingen en de bevindingen in het fameuze rapport dat rond 20 februari publiek werd gemaakt op de website van het FANC.
Het was trouwens niet de eerste keer dat het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle bij Belgoprocess moest vaststellen dat Belgoprocess nogal nonchalant omgaat met de veiligheidsproblematiek, waardoor radioactief afval, eufemistisch gezegd, niet onder de meest ideale omstandigheden wordt opgeslagen.
De FLITS-inspectie is er gekomen na eerdere incidenten met radioactieve besmettingen in oktober en in december 2011. Toen werden ook al tekortkomingen vastgesteld op het terrein en werd vastgesteld dat er zich een probleem stelt met betrekking tot de veiligheidsbriefing van het personeel.
Ook de vaststelling dat er vanuit de directie van Belgoprocess te traag wordt gereageerd op de aanbevelingen in een eerdere audit van het FANC en dat zij de voorgestelde planning te weinig naleeft, zou aan de basis liggen van de FLITS-inspectie.
Vragen die in 2008 aan Belgoprocess werden gesteld door het FANC blijken bijvoorbeeld tot op heden zonder antwoord of zonder voldoende antwoord te zijn gebleven.
Ik ben zelf twaalf jaar actief geweest als ingenieur in de nucleaire sector en ken het betrokken bedrijf. Toch was het ook voor mij even slikken wat de aanbevelingen en notities in het rapport van het FANC betreft. De lezing van dat verhaal was ook voor mij relatief hallucinant. De in het rapport vermelde slordigheden in het beheer van het radioactief afval en de opstapeling van de tekortkomingen inzake brandveiligheid en radiologische veiligheid baren mij zorgen.
In een aantal documentaires werd de toestand in Rusland beschreven. Daar gaat men nogal relatief slordig om met nucleair afval. Ik wil niet vergelijken met Belgoprocess maar door op die manier te handelen heeft de onderneming niet alleen haar eigen imago maar ook dat van de nucleaire sector beschadigt.
Vooral de kwestie van het historische afval op de site 2, de lekkende vaten met geconditioneerd afval en de manier waarmee daar wordt omgegaan, vind ik verbazingwekkend. Het rapport bevat immers voorbeelden genoeg. Gezien het tijdskader van een interpellatie is het niet de bedoeling om dat rapport voor te lezen, dat kan ik ook niet op tien minuten, maar er zijn daar toch vreemde dingen aan de hand. U zou als voogdijminister van het FANC, dat de controle van Belgoprocess heeft uitgevoerd, toch eens rond de tafel moeten zitten met uw partijgenoot, de staatssecretaris voor Energie, mijnheer Wathelet. Ik heb daar straks een vraag over.
Ik ga in ieder geval de opsomming niet maken. De gebouwen 108, 236X, 234A, 270E, 270M, het welbefaamde solarium – what’s in a name – 280X, het zijn allemaal gebouwen waar nogal wat tekortkomingen zijn vastgesteld van radiologische, veiligheidstechnische en brandtechnische aard. Het roept nogal wat vragen op.
Het Federaal Agentschap wijst in zijn inspectierapport op een verbetering van de toestand tegenover de inspectie een jaar eerder, maar de vaststellingen in de gebouwen blijven toch een bedenkelijk beeld geven. Neervallende plafondpanelen, brandwerende deuren waarvan men technisch niet kan zeggen waarvoor ze dienen, affichering van stralingsniveaus op deuren van lokalen die gedateerd of niet meer leesbaar zijn, opschriften zoals ‘straling kan veranderlijk zijn’ of ‘besmetting mogelijk’, het zijn praktijken die men anno 2012 niet zou mogen dulden van een verwerker van radioactief afval.
Verschillende gebouwen werden ook ongeschikt verklaard voor de langdurige opslag van brandbaar radioactief afval. Het FANC vraagt in zijn rapport ook om ontstekingsbronnen te verwijderen in de buurt van radioactief afval. Collega’s, kunt u zich dat voorstellen? Het geeft toch een idee van hoe slordig men daar omspringt met de veiligheidscultuur.
Het FANC stelt in zijn rapport ook, en ik citeer pagina 21 van het 34 pagina’s tellende rapport: “Een zekere inertie in de organisatie wordt vastgesteld wat betreft het goedkeuren van documenten en ontwerpverbeteringen inzake brandveiligheid.” Samengevat: “de logge beslissingsstructuren” van die instelling. Ik kan begrijpen dat de overlegorganisaties daarbij moeten betrokken zijn. Als het evenwel zes maanden duurt om tot een beslissing te komen, kan ik mij voorstellen dat er op het terrein, op de werkvloer een aantal dingen in gebreke blijft.
Er was in 2010 het voorstel om een voltijdse risicomanager aan te nemen, iets dat toch de normale praktijk is in een nucleaire inrichting, maar Belgoprocess zag daarvan blijkbaar af. Ik vind dat iets onbegrijpelijks. Ik heb het reeds aangehaald: er is een hele oplijsting, wij kunnen daarmee nog even voortgaan.
Mijnheer de voorzitter, dat zijn allemaal vaststellingen die de ploeg van het FANC en van Bel V heeft vastgesteld op welgeteld één werkdag. Wat zou het FANC allemaal gevonden hebben mocht die FLITS-inspectie niet aangekondigd zijn? Want men heeft dan nog bij wijze van spreken het idee gehad om twee dagen op voorhand de directie te verwittigen. Men heeft dus nog bij nacht en ontij aan een aantal zaken kunnen remediëren. Niettegenstaande dat, men zou voor minder een interpellatie houden.
Mevrouw de minister, bijgevolg, u zult begrijpen dat ik bezorgd ben, maar ik vind het eveneens onverantwoordelijk dat dergelijke toestand kan bestaan. Ik heb in mijn interpellatieverzoek zeven vragen meegegeven. Ik overloop ze volledigheidshalve voor het verslag, mijnheer de voorzitter.
Mevrouw de minister, ten eerste, bent u na lezing van het inspectierapport van oordeel dat de bedrijfsleiding van Belgoprocess in gebreke is gebleven?
Ten tweede, wat is hun aansprakelijkheid in heel het verhaal van het trage opvolgen van de audits van het FANC en de uitvoering van de geformuleerde aanbevelingen en het daaraan gekoppelde strategisch veiligheidsprogramma, het zogenaamde SVP?
Heeft de directie van Belgoprocess naar uw inzicht voldoende inspanningen geleverd om het SVP opgesteld na de vorige veiligheidsaudit door het FANC binnen het gewenste tijdskader uit te voeren? Zo neen, heeft de directie van Belgoprocess enige verantwoording gegeven voor de trage uitvoering van het SVP?
Ik neem ook aan dat uw diensten ondertussen over deze gang van zaken een overleg hebben gehad met het lokale gemeentebestuur of tenminste met de burgemeester van Dessel, voor de voorzitter van deze commissie geen onbekende? Zo ja, wat is het resultaat geweest van dat overleg? Ik neem aan dat u in het tijdskader tussen de indiening en vandaag toch een lokaal overleg hebt gehad.
Is het normaal dat het Federaal Agentschap dergelijke inspectierapporten online zet op zijn website? Is dat een nieuwe trend of is dit een uniek geval, omdat het bij het FANC waarschijnlijk zo hoog zat dat men dacht dat men het niet kon maken om het rapport in de lade te laten liggen?
Ten zesde, bent u van oordeel dat met een dergelijk problematische veiligheidscultuur het verwerken van buitenlands nucleair afval bij Belgoprocess op de helling komt te staan? U weet dat een paar maanden geleden daarover nog een discussie is gevoerd. Heeft u over deze gang van zaken al overleg gehad met uw staatssecretaris en partijgenoot van Energie betreffende de verantwoordelijkheid van het NIRAS? Zoals u weet is Belgoprocess de uitvoerende tak van het NIRAS in heel dit verhaal. Ik denk bijvoorbeeld aan de financiering van veiligheidsinvesteringen bij Belgoprocess.
Tot zover mijn vragen, mijnheer de voorzitter. Ik ben natuurlijk uitermate benieuwd naar het antwoord van de minister.
03.02 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij uiteraard ook aan bij de inleidende woorden van mevrouw de minister. Ik denk dat de hiërarchie der dingen vandaag duidelijk is. Helemaal bovenaan staat het medeleven met het ongeval in Zwitserland.
Ik zal mijn vraag dan ook eerder kort houden. Ik heb ook nog een aantal activiteiten in de commissie voor het Bedrijfsleven. Ik sta er toch op om u vandaag een aantal vragen te stellen, mevrouw de minister, over de veiligheidssituatie bij Belgoprocess.
Ik heb u een tijdje geleden al pro-actief gepolst naar de bevindingen in het kader van de FLITS-inspectie. Ik heb bij uw voorgangster, mevrouw Turtelboom, de veiligheidsproblemen en de vaststellingen van het FANC aangekaart. Ik was dan ook bijzonder teleurgesteld om in het meest recente veiligheidsrapport te moeten vaststellen dat het FANC opnieuw een gele kaart moet trekken richting Belgoprocess. Zij formuleren trouwens geen kleine opmerkingen. Zij stellen daarentegen belangrijke vragen over het veiligheidsniveau, zoals: verouderde gebouwen, gedegradeerde vaten en containers, een gebrekkig beleid inzake brandveiligheid en een zekere inertie in de organisatie. Dit laatste uit zich in het feit dat gevraagde acties onvoldoende en te traag worden geïmplementeerd. Inzake nucleaire veiligheid is alleen het beste goed genoeg.
Het lijkt mij dan ook logisch om u vandaag een aantal vragen te stellen. Te meer daar u zich op het moment van het veiligheidsrapport ook niet hebt ingelaten met de problematiek. Onze fractie heeft u toen al opgeroepen om een duidelijk signaal te geven. Het FANC moet zijn rol spelen, maar u bent tenslotte de voogdijminister. Ik ben toch benieuwd hoe u zich in dit dossier wilt laten gelden. Dit is belangrijk genoeg om uw politieke kracht in de strijd te werpen.
Ik heb een aantal vragen. Wat is uw reactie? Wat zijn volgens u de voornaamste problemen? Heeft Belgoprocess al voldoende maatregelen genomen in het raam van een strategisch veiligheidsprogramma? Hoe gebeurt die opvolging? Neemt u, samen met het FANC, bijkomende maatregelen? Binnen welke termijn moeten die maatregelen worden uitgevoerd?
Wat is opgevallen bij de communicatie van Belgoprocess naar aanleiding van het veiligheidsrapport is dat men het heel erg sterk minimaliseert.
Men relativeert de veiligheidsproblemen. Tegelijkertijd – en dat is misschien nog pijnlijker of cynischer – zegt men dat als men niet beschikt over bijkomende financiering men de veiligheid bij Belgoprocess niet beter in orde kan brengen. Mevrouw de minister, ik zou uw reactie daarop wel eens willen horen. Wilt u Belgoprocess vandaag stevig terechtwijzen? Zij moeten het nodige doen en ik verwacht dat u die mening deelt als voogdijminister van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.
03.03 Minister Joëlle Milquet: Hartelijk bedankt voor uw vragen.
Het inspectieverslag van het FANC somt de vaststellingen op die de inspecteurs van het FANC en Bel V tijdens hun inspectie hebben gedaan. Deze vaststellingen hebben aanleiding gegeven tot het formuleren van een aantal acties waarvan de uitvoering binnen een bepaalde termijn door het FANC wordt opgelegd conform zijn inspectiepolitiek en handhavingsbeleid. Naargelang de aard van de actie wordt een resultaat verwacht tegen 31 maart of 1 juli 2012. De actiepunten geven aan waar verbeteringen nodig zijn, zoals voor het uitwerken en realiseren van oplossingen voor het verwerken en opslaan van afval en voor het saneren van specifieke opslaggebouwen met het oog op het verminderen van het brandrisico. Naast de actiepunten waarvoor een meer structurele oplossing moet worden gezocht, zijn er eveneens actiepunten die op relatief korte termijn kunnen aangepakt worden, zoals het verwijderen van een lokale besmetting en het verwijderen van brandbaar materiaal in specifieke gebouwen.
De bedrijfsvoering van Belgoprocess had deze vaststellingen op eigen initiatief kunnen en moeten doen alvorens ze door de veiligheidsoverheid werden gedaan. Het is immers de verantwoordelijkheid en de taak van de directie van een nucleair bedrijf om de veiligheid continu op peil te houden, mogelijke verbeteringen op te sporen en deze daar waar nodig te realiseren. Een hoog niveau van veiligheidscultuur moet binnen alle lagen van elk bedrijf zichtbaar aanwezig zijn. Belgoprocess heeft verscheidene maatregelen genomen in het raam van zijn strategisch veiligheidsprogramma dat werd opgesteld naar aanleiding van de veiligheidsaudit van oktober 2010. Wat betreft de onderwerpen die meer organisatorische actie vereisen, wordt in het algemeen een vertraging vastgesteld, te wijten aan moeizame of herhaaldelijke tussenkomsten van en interactie met de verschillende stakeholders, de uitbreiding van de initiële scope en het onvoldoende prioriteit besteden aan de realisatie.
Het FANC heeft uitdrukkelijk gevraagd om de vertragingen niet verder te laten uitlopen en ervoor te zorgen dat er in de toekomst geen nieuwe vertragingen meer zouden optreden. Het FANC verwacht van de bedrijfsleiding dat zij op basis van de vaststellingen van de inspecteurs de nodige maatregelen neemt om de actieplannen, waaronder het strategisch veiligheidsplan, binnen de vastgelegde termijn uit te voeren. Als dat niet of op onvoldoende wijze zou gebeuren, dan is het FANC genoodzaakt om verdere maatregelen te nemen en, indien nodig, sancties op te leggen.
Mijn kabinet en ikzelf hebben reeds samen gezeten met het FANC. Gezien de situatie heb ik de DG van Belgoprocess op mijn kabinet ontboden om hem mijn visie kenbaar te maken. Ik heb hem bovendien duidelijk gemaakt dat ik de situatie van nabij zal opvolgen. Meer specifiek heb ik hem gevraagd om mij binnen twee weken een overzicht te bezorgen van de nodige acties, de timing en de uitvoering ervan. Het betreft zowel de nieuwe acties als gevolg van de FLITS-inspecties, als de acties uit het strategisch veiligheidsprogramma die vertraging hebben opgelopen.
Ik heb ook gevraagd om mij dinsdag te ontvangen voor een bezoek aan de site alsook het voorgaande grondiger te bespreken. Op het niveau van de regering zal ik mijn collega Wathelet mijn standpunt kenbaar maken. Laat mij bovendien zeer duidelijk zijn: als het op veiligheid en beveiliging aankomt, is goed niet goed genoeg. Dat betekent ook dat verdere acties niet kunnen worden uitgesloten, indien de nodige maatregelen niet binnen de voorziene timing worden uitgevoerd.
Zowel de raad van bestuur van Belgoprocess, als die van het NIRAS werd van de situatie op de hoogte gebracht. Het NIRAS is immers als moederorganisatie van Belgoprocess betrokken bij het opstellen van strategische verwerkingsscenario’s en de financiering van die activiteiten. Dat neemt niet weg dat Belgoprocess als vergunninghouder de volle verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van het opgeslagen afval en voor de verwerking van dat afval.
Indien het implementeren van de gevraagde actiepunten bijkomende financiële middelen vereist, is dit een onderwerp dat de directie van Belgoprocess aan de raad van bestuur moet voorleggen. Het is aan Belgoprocess om uit te maken op welke manier ze dit wil verwezenlijken. Ze moet dit zo nodig verder bespreken met NIRAS en diens voogdijoverheid.
Het verwerken van buitenlands afval is een dossier dat samen met NIRAS grondig werd bestudeerd. Het FANC is van oordeel dat de installaties die hiervoor kunnen worden gebruikt een afdoende garantie bieden om deze verwerkingsactiviteiten op een veilige manier te kunnen uitvoeren.
De publicatie van de belangrijke audit en de inspectieverslagen maakt deel uit van de openheid en transparantie van het FANC. Het publiceren van de doelstellingen en neutrale informatie maakt deel uit van het communicatiebeleid van het FANC. De directie van het FANC had reeds een gesprek met de burgemeester van de gemeente Dessel naar aanleiding van het recent inspectieverslag.
Voor het eind van deze maand verwacht ik het verslag van Belgoprocess. Volgende week dinsdag zal ik een bezoek aan de site organiseren. Ik heb ook een afspraak met de directie.
03.04 Hagen Goyvaerts (VB): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord op een aantal vragen.
Laat mij duidelijk zijn, de reden voor mijn interpellatie is dat het goed is dat u Belgoprocess op zijn verantwoordelijkheid wijst, maar we stellen vast dat ze niet gedaan hebben wat ze moesten doen. Het is goed dat u de directeur-generaal zal ontvangen, en het is goed dat u een bedrijfsbezoek zal brengen, dat zal ongetwijfeld leerrijk zijn. Ik hoop evenwel dat ze ondertussen geen zaken zullen hebben verborgen om die aan uw gezichtsveld te onttrekken.
Er is een spreekwoord dat zegt: wie niet horen wil, moet voelen. Belgoprocess is de vergunninghouder – u heeft het gezegd – en de vergunning wordt afgeleverd door het FANC, dus u heeft een stok achter de deur. Mochten zij onvoldoende tegemoetkomen aan de eisen van het FANC, dan ben ik van oordeel dat u dat als minister moet afdwingen dat de veiligheidscultuur bij Belgoprocess moet verbeterd worden. U moet op uw strepen staan. Ik zeg niet dat u dat niet zal doen, maar ik ben wel van oordeel dat dat duidelijk moet zijn.
Bovendien, zegt u dat u uw standpunt kenbaar zal maken aan uw collega de staatssecretaris voor Energie. Wel, ik ben van oordeel dat u iets verder moet gaan. U moet niet alleen uw standpunt kenbaar maken, u moet met uw collega de staatssecretaris voor Energie overleg plegen en bekijken wat het probleem is bij de financiering van Belgoprocess. Want, als de directie zegt dat ze alles wil uitvoeren maar daarvoor de middelen niet krijgt van haar moederbedrijf, dan blijft er een structureel probleem. Dus dat moet ook uitgeklaard worden.
Vandaar, mijnheer de voorzitter, ben ik van oordeel dat ik een motie van aanbeveling moet indienen om de regering te vragen onmiddellijk werk te maken van de opvolging van die veiligheidstoestand bij Belgoprocess en de versnelde uitvoering van het strategisch veiligheidsprogramma af te dwingen, en dit in samenspraak met de staatssecretaris voor Energie die bevoegd is voor het NIRAS.
03.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er zat progressie in uw antwoord. U was uw toelichting nogal vergoelijkend begonnen en hebt tot tweemaal toe gezegd dat er al werd geïnvesteerd door Belgoprocess en dat men daar al een aantal maatregelen heeft genomen, maar aan het einde van uw antwoord was u al wat fermer en duidelijker. Het is die houding die onze fractie van u verwacht in dit dossier.
Die houding is er de afgelopen maanden en jaren misschien onvoldoende geweest en dat heeft er wellicht voor gezorgd dat Belgoprocess vandaag nog altijd denkt dat het strategisch veiligheidsprogramma een van haar vele dagelijkse besognes is, maar dat het iets is dat wel mag ondersneeuwen of waarin wel wat vertraging mag kruipen.
Ik stel voor dat u, als u volgende week dinsdag op bezoek gaat, even duidelijk bent als de laatste 50 % van uw antwoord vandaag en dat u de eerste 50 % toch wat minder manifest vooruitschuift in uw communicatie. Belgoprocess moet immers een heel duidelijk signaal krijgen. U moet ook durven duidelijk maken dat daaraan verregaande consequenties kunnen worden gekoppeld door u en door het FANC.
Ik heb nog twee punten waarop ik zeker nog zal terugkomen.
Wat de verwerking van buitenlands afval betreft, u zegt dat uw diensten en de diensten van de heer Wathelet van oordeel zijn dat de veiligheid voldoende hoog is om over te gaan tot de verwerking van buitenlands afval. Ik vind het bizar dat u dat zegt. U geeft dan immers een belangrijk onderhandelingsargument prijs. U zegt nu al dat buitenlands afval verwerken geen enkel probleem is, maar ik denk dat het niet wijs is met het oog op het gesprek dat u nog moet hebben met Belgoprocess.
Veiligheidstechnisch stel ik bovendien vast dat er ook opmerkingen zijn over de CILVA-oven, waarin het buitenlands afval zou worden verwerkt. Er zijn er misschien minder dan over een aantal andere aspecten, maar toch zijn er ook daarover opmerkingen. Ook over de brandveiligheid in die sferen zijn opmerkingen. U zegt vandaag al dat er geen probleem is wat buitenlands afval betreft. Ik zal daarop dus zeker terugkomen.
Een tweede gegeven dat ik ook al heb aangekaart tijdens mijn eerste vraag over de FLITS-inspectie, toen u het rapport nog niet wou of kon prijsgeven, is het volgende: maak werk van een systeem van onaangekondigde bezoeken. Onaangekondigde bezoeken zullen een nog veel betere graadmeter zijn van het dagdagelijks veiligheidsniveau. Als men vaststelt dat er bijvoorbeeld nog een dieselvorkheftruck, een potentiële ontstekingsbron, was geparkeerd tussen opgeslagen vaten radioactief afval, terwijl men 48 uur op voorhand op de hoogte was gebracht van het bezoek, dan denk ik dat het geen overbodige luxe is om onaangekondigde bezoeken te organiseren. Het zal de veiligheid ter zake ten goede komen.
03.06 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer Calvo, ik heb tijdens mijn gesprek met de directeur een echt actiepan geëist voor het einde van deze maand. We zullen daar dus nog over praten.
De verwachtingen van onze kant zijn in elk geval heel duidelijk.
De voorzitter:
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Hagen Goyvaerts en Peter Logghe en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Hagen Goyvaerts
en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen,
vraagt de regering
onmiddellijk werk te maken van de opvolging van de veiligheidstoestand bij Belgoprocess en de versnelde uitvoering van het Strategisch Veiligheidsprogramma af te dwingen en dit in samenspraak met de staatssecretaris voor Energie, bevoegd voor het NIRAS."
Une motion de recommandation a été déposée par MM. Hagen Goyvaerts et Peter Logghe et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l’interpellation de M. Hagen Goyvaerts
et la réponse de la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des chances,
demande au gouvernement
de mettre immédiatement en place un suivi de la situation chez Belgoprocess sur le plan de la sécurité et de forcer la mise en oeuvre accélérée du programme stratégique de sécurité ou "Strategisch Veiligheidsprogramma" en concertation avec le secrétaire d'État à l'Énergie qui a l'ONDRAF dans ses attributions.“
Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Josy Arens en Éric Thiébaut.
Une motion pure et simple a été déposée par MM. Josy Arens et Éric Thiébaut.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
04 Question de M. Éric Jadot à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'état des infrastructures de la police fédérale sur les sites liégeois de Vottem et Saint-Léonard" (n° 9738)
04 Vraag van de heer Éric Jadot aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de staat van de gebouwen van de federale politie te Vottem en op de site Saint-Léonard te Luik" (nr. 9738)
04.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, cette question date quelque peu; néanmoins, les acteurs concernés se posent toujours des questions.
Un comité de négociation s'est tenu le mois dernier entre votre département et les représentants syndicaux des policiers fédéraux liégeois. Ceux-ci réclament en front commun syndical des investissements dans leurs infrastructures à Vottem et à Liège (Quartier Saint-Léonard). L'état des installations est des plus préoccupants. La vétusté et la dangerosité d'une partie du site de Vottem forcent à s'interroger sur l'attention portée aux formes élémentaires de respect des personnels de police.
En février, je me suis rendu sur le site du Centre de Service (SER) de Vottem comprenant plusieurs services décentralisés de la police fédérale.
L'inspection du travail a rendu un avis d'évacuation du bloc E comprenant notamment les vestiaires, douches et salles d'entraînement des unités. J'ai constaté un état de délabrement avancé des bâtiments: effondrement et fissuration des corniches extérieures, multiples failles et voies d'eau dans les plafonds, fenêtres hors service. Il me revient en outre des cas de légionellose répétitifs dans les sanitaires.
Cette situation n'est pas sans conséquences pour les agents remplissant leurs missions et dont l'entraînement se déroule avec les moyens du bord: l'emploi d'une salle de substitution de 6 m² pour les exercices physiques de près de 35 personnes est un exemple assez évocateur.
Une évacuation du bloc E avait été signifiée. Votre département a ensuite obtenu un sursis de six mois. Cette échéance a-t-elle été revue?
À la suite de ma visite au SER de Vottem, je conserve des craintes quant à la stabilité des bâtiments concernés. Pouvez-vous me confirmer la date de fermeture et vous portez-vous garante de la sécurité du personnel?
Pouvez-vous me donner le détail des travaux de maintenance et de restauration urgents prévus par votre département? Je sais qu'un accord a été conclu à cet égard. Quels en sont les coûts et l'échéancier?
04.02 Joëlle Milquet, ministre: Cher collègue, le danger a été écarté pour les travailleurs par les mesures suivantes: installation de tunnels aux entrées principales du bâtiment, balisage du bâtiment à l'aide de barrières, installation d'un coffrage au niveau des corniches, condamnation de la salle de sport au premier étage et condamnation des douches et sanitaires au premier étage.
En ce qui concerne les travaux urgents, différents aménagements sont prévus: aménagement du bloc D pour permettre l'utilisation d'une salle de sport, préparation des études pour un marché de préfabriqués avec des travaux d'infrastructure, dont le coût est de 1,4 million d'euros (réalisation en juin 2013). Ces installations doivent permettre la réalisation d'une remise à niveau de la caserne de Vottem avec un hébergement temporaire des services dont les blocs sont renouvelés.
Les coûts et les délais de réalisation ne seront connus que lorsque le masterplan, donc une vision globale, aura été établi pour la caserne de Vottem. Il faut noter en plus que le Centre 112 doit également bénéficier d'un nouveau bâtiment au sein de la caserne. Le site de Vottem est l'endroit retenu pour regrouper les services de la police fédérale, installés actuellement à Vottem et au quartier Saint-Léonard. Ce point doit encore être discuté.
04.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Madame la ministre, les travaux de sécurisation que vous évoquez, je les ai constatés de visu. Je ne suis pas totalement rassuré. J'ai vu du sable tomber des plafonds, notamment dans les vestiaires. Espérons que cela tiendra jusqu'à la sécurisation totale et l'ouverture d'un nouveau bloc.
Cette histoire m'inquiète car elle me fait penser à la prison de Verviers ou au palais de justice de Bruxelles. Nous avons l'impression que nos infrastructures policières et judiciaires sont bien souvent en mal de réfection et dans un état de vétusté totalement incroyable. Je ne manquerai pas de vous interpeller à nouveau s'il y a des éléments neufs sur ce site. Je vous remercie.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Éric Jadot à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les sanctions administratives pour mineurs envisagées par la déclaration de politique générale du 1er décembre 2011" (n° 9739)
05 Vraag van de heer Éric Jadot aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de administratieve sancties voor minderjarigen waarvan sprake in de algemene beleidsverklaring van 1 december 2011" (nr. 9739)
05.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, la déclaration de politique générale du 1er décembre 2011 prévoit, au chapitre 2.8 "Réforme de la Justice, renforcement de la sécurité", le renforcement de la lutte contre les incivilités via l'amélioration des dispositifs de sanctions administratives. La déclaration de politique générale évoque la possibilité pour les communes de recourir à des sanctions administratives applicables aux mineurs à partir de 14 ans.
Il convient à mon sens de rester particulièrement attentif aux éléments fondamentaux de sécurité et de statut juridique des mineurs en la matière. Si je me réfère à la loi du 17 juin 2004 modifiant la loi communale du 26 juin 1988, seules des amendes administratives peuvent être imposées aux mineurs à partir de 16 ans.
En ce qui concerne les mesures existantes en termes de sanctions administratives des mineurs, pouvez-vous me rendre compte, madame la ministre, des éléments d'évaluation de l'efficacité desdites mesures en cours depuis plusieurs années? Une évaluation exhaustive des mesures en cours est-elle disponible auprès de votre département?
Si je me rapporte à l'information disponible, le pourcentage des jeunes dans les statistiques sur les sanctions administratives communales serait très faible. Ainsi, à Anvers, il ne s'agirait de que 1,36 % et, dans le Brabant flamand, il ne dépasserait pas 2 %. Madame la ministre, pouvez-vous me détailler les données quantitatives relatives à l'application de ces sanctions? Enfin, quelle analyse faites-vous de ce dispositif en termes d'efficacité et de conséquences sociales parmi des populations souvent précarisées?
05.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, monsieur Jadot, la négociation gouvernementale, et notamment cette proposition de réforme, s'est basée sur diverses évaluations et les différentes remarques qui ont été communiquées par les villes et communes, l'Association des provinces ainsi que les associations de communes de l'une ou de l'autre Région.
Je finalise actuellement le projet de loi. Ceci se fait en concertation avec le délégué aux droits de l'enfant et les responsables notamment de la politique de protection de la jeunesse et d'aide à la jeunesse. Même si ce n'est pas obligatoire, iI me semblait opportun de le faire. Le but est justement de prévoir un dispositif adapté aux jeunes. Si le dispositif actuel ne l'a pas été suffisamment, c'est aussi parce que les communes n'ont pas encore assez développé de politique de lutte contre les incivilités en se basant sur les sanctions administratives, ce parfois pour des raisons financières ou du fait qu'elles n'ont pas d'agents sanctionnateurs, etc.
Je suis persuadée que si l'on veut vraiment avoir une politique de sécurité intelligente et équilibrée, il faut s'attaquer tout de suite aux petites incivilités avec une réponse rapide qui n'est pas démesurée mais aussi avec les médiations adaptées. Le projet de loi prévoit des sanctions, pour les parents le cas échéant, mais il comporte aussi des médiations, ce qui est souvent beaucoup plus efficace surtout pour les enfants dès 14 ans, si on peut encore dire "enfants". La médiation peut être présenter ses excuses auprès de la victime, réparer les tags ou effectuer une autre prestation, ce avec l'encadrement nécessaire et toujours en partenariat avec un service agréé par une Communauté du pays.
J'essaye vraiment de trouver les ponts nécessaires entre l'efficacité et l'adaptation. Cette réforme me semble toutefois nécessaire.
05.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Je remercie la ministre pour ses remarques et observations. Je serai attentif au projet de loi. Je pense que nous aurons à ce moment-là l'occasion d'en rediscuter plus en profondeur. Je salue quand même l'effort de concertation qui a été fait, même s'il n'était pas totalement nécessaire.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Éric Jadot à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la prévention et le traitement des faits de violence dans le cadre des matches de football" (n° 9747)
06 Vraag van de heer Éric Jadot aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de preventie en de aanpak van geweld in het kader van voetbalwedstrijden" (nr. 9747)
06.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, les faits de violence intervenant durant ou en marge des matches de football semblent être à la hausse.
Le 23 février dernier, des incidents étaient à déplorer à Liège à l'issue du match Standard-Cracovie. Des supporters polonais se sont adonnés à des violences sur les spectateurs, notamment par des jets de pétards et autres fumigènes. Des enfants ont été blessés. Un premier bilan de 12 personnes blessées vient ainsi entacher cette rencontre de huitièmes de finale de l'Europa League.
Je constate que les violences lors de rencontres nationales et internationales se réitèrent. En outre, bien que moins médiatisé, ce type de faits est également à relever lors de rencontres amicales ou de matches de petits clubs locaux, notamment dans ma région. Cette tendance peut inquiéter et interpelle dès lors le travail policier y afférent. Bien souvent en effet, les articles de presse qui concernent ces événements indiquent qu'il n'y a pas eu de PV et que tout s'est réglé à la fin du match.
Des avancées ont été consenties et peuvent être soulignées depuis l'entrée en vigueur de la loi relative à la sécurité lors des matches de football du 18 mai 2007. Cette loi a pour objectif de redonner aux matches de football leur caractère de fête de famille agréable et sans danger. Outre les outils de coordination sécuritaire lors des matches de D1 et D2, il est prévu que la cellule Football du SPF Intérieur puisse recourir à des sanctions administratives concernant les matches nationaux et internationaux.
Mes questions seront donc les suivantes.
En ce qui concerne les événements survenus lors du match Standard-Cracovie du 23 février, pouvez-vous détailler le dispositif ayant été mobilisé pour faire face aux violences précitées? On savait que les supporters polonais avaient une sérieuse réputation.
La coordination entre polices locale et fédérale ainsi que les moyens à disposition étaient-ils suffisants? Quel est le bilan tiré par les services de police?
Des mesures supplémentaires sont-elles envisagées pour les matches internationaux à venir?
En ce qui concerne l'encadrement des rencontres de D1 et D2, le déploiement de spotters ainsi que le travail de fond des stewards est généralement remarqué. Quel est le bilan tiré par votre département de ces dispositifs? Quelles sont les lignes de force et de faiblesse relevées?
Enfin, s'agissant des faits de violence constatés lors de rencontres entre clubs locaux, quelles sont les tendances constatées par votre département? Y a-t-il une hausse de tels faits?
06.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, cher collègue, lors du match Standard-Wisla Cracovie du 23 février 2012, 200 stewards et 280 policiers ont été déployés, ce qui constitue près du double par rapport à un match de compétition nationale.
En ce qui concerne la coopération entre police locale et police fédérale, celle-ci s'est bien déroulée. La police de Liège confirme également que ce match ne peut être comparé à d'autres matches nationaux, voire internationaux.
Une grande partie des supporters polonais était sous l'influence d'alcool et n'a montré aucun respect vis-à-vis des supporters visités, de stewards, des policiers et de l'infrastructure du stade.
Tant au niveau international que national et local, ce match a été préparé depuis plusieurs mois. Il est néanmoins évident que même une préparation approfondie ne peut exclure un incident à cent pour-cent. Un déploiement plus important de policiers n’aurait probablement pas pu éviter de tels incidents, peut-être même aurait-il pu avoir l’effet inverse. Ce match international a été préparé comme les précédents, c’est-à-dire sur base de la récolte d’informations, de l’échange de policiers sur place, de l’analyse de risque dynamique, tenant compte des matches déjà joués entre les deux équipes.
Jusqu’à présent, la saison actuelle en D1 et D2 est l’une des plus calmes de ces vingt dernières années. Depuis le début de cette saison, il n’y a quasiment eu aucune confrontation entre noyaux durs. Tant le travail des stewards que l’attitude des supporters, combinés à l’application très stricte de la loi Football vis-à-vis des fauteurs de troubles ont contribué, ces dernières années, au succès de la lutte contre le hooliganisme. L’approche nationale est évaluée de manière permanente et adaptée à l’évolution du phénomène, par exemple en modifiant régulièrement la réglementation, en réunissant et en formant périodiquement les acteurs de terrain.
Il n’existe pas de système central d’enregistrement des incidents, lors des matches de football, qui ne tombent pas sous l’application de la loi Football; par exemple, lors de matches de division provinciale ou entre équipes de jeunes. Les services sont néanmoins régulièrement informés de faits plutôt isolés, tels que des agressions verbales, des bagarres en groupes de deux à dix personnes. Dans un nombre limité de cas, il s’agit malheureusement d’incidents plus graves qui surviennent tant sur qu’aux abords du terrain.
Même si les caractéristiques des incidents dans le football amateur ne sont pas identiques à celles liées au hooliganisme, il est possible, pour chaque club de chaque ville – si l’analyse de risque dynamique le nécessite – d'élaborer une approche appropriée du phénomène en présence. Un tel système évitera une mobilisation policière disproportionnée pour ces matches, évidemment à charge du contribuable. Les communes pourraient aussi envisager d’appliquer le système des sanctions administratives communales, pour des infractions similaires à celles reprises dans la loi Football.
06.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen): Je vous remercie pour toutes ces précisions.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de medewerking van de federale politie aan een transport in strijd met het KB op het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen" (nr. 9758)
07 Question de M. Tanguy Veys à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la collaboration de la police fédérale à un transport contraire à l'arrêté royal sur la circulation routière des convois exceptionnels" (n° 9758)
07.01 Tanguy Veys (VB): Mevrouw de minister, mijn vraag dateert van 26 februari. Intussen is zij achterhaald door de feiten, maar ik vind de problematiek voldoende belangrijk om de puntjes op de i te zetten.
Mevrouw de minister, een gigantisch uitzonderlijk konvooi van 3 vrachtwagens van de firma Universal Transport uit Paderborn in Duitsland – als eerste van 30 konvooien telkens afkomstig uit Denemarken – met elk een enorme molenwiek, en samen 72 meter lang, heeft bijna een week stilgestaan in Bilzen. De 3 molenwieken moesten dringend naar Oostende worden vervoerd, om van daaruit verscheept te worden naar het windmolenpark op de Thorntonbank, waar in het totaal 30 nieuwe windmolens zullen komen.
Het betrokken transport werd op donderdag 23 februari terecht door de politie van de weg geplukt omdat de Duitse transportfirma niet over de juiste vergunningen beschikte. Er werd door de FOD Mobiliteit een vergunning afgeleverd voor een snelheid van 70 kilometer per uur op de autosnelweg, maar de vrachtwagens reden op het moment dat zij terecht gestopt werden slechts 62 kilometer per uur.
Uit de Duitse formulieren waarover de transportfirma beschikte, bleek dat de vrachtwagens slechts 62 kilometer per uur mochten rijden. Volgens mensen uit de transportsector die eerder dergelijke transporten begeleidden, kunnen dergelijke transporten trouwens nooit 70 kilometer per uur behalen omdat met de huidige infrastructuur de risico’s bij die snelheid te groot zouden zijn.
Om een lang verhaal kort te maken, de daaropvolgende transporten beschikten wel over de juiste vergunning waardoor zij met 70 kilometer per uur over de autosnelweg mochten, en ook de vrachtwagens die vaststonden in Bilzen zijn uiteindelijk aan Duitse papieren geraakt waaruit bleek dat zij 70 kilometer per uur mochten rijden.
In eerste instantie rees het vermoeden dat er – men zegt mij: onder druk van uw collega Vande Lanotte, die nogal geïnteresseerd is in de windmolenprojecten op de Thorntonbank – alsnog een toelating zou worden gegeven voor dit transport om zich op de snelweg te begeven, hoewel het op dat moment slechts een vergunning had voor 62 kilometer per uur, en dat uw federale politie daaraan zou meewerken.
Daarom stelde ik toen die vragen.
Klopt het bericht? U verklaarde dat men het koninklijk besluit van 2 juni 2010 betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen zou respecteren. Uiteindelijk is er niets illegaals gebeurd. Aan u om nog eens de context te schetsen waarin het voorval is gebeurd en de politie is opgetreden. Overleg met de staatssecretaris voor Mobiliteit en de betrokken diensten is nodig om te vermijden dat transporten dagenlang geblokkeerd zijn.
07.02 Minister Joëlle Milquet: Noch de federale wegpolitie van Limburg noch een andere politiedienst heeft het uitzonderlijk vervoer waarvan sprake begeleid. Nadat de transportfirma een nieuwe vergunningsaanvraag met een alternatieve reisweg had ingediend bij de FOD Mobiliteit werd ze vrijgegeven.
De inbreuken begaan door het desbetreffende transport waren zeer technisch van aard. De belangrijkste tekortkoming was dat het transport de minimumsnelheid van 70 km/u niet kon bereiken en bijgevolg geen reisweg via een autosnelweg mocht volgen.
De federale wegpolitie voert systematisch controles uit op uitzonderlijk vervoer en dit in nauwe samenwerking met de lokale politie en het departement Mobiliteit.
07.03 Tanguy Veys (VB): Ik dank de minister voor haar duidelijk antwoord. Ik dank ook de federale politie voor het correct optreden ondanks de eerste verontrustende berichten die gelukkig niet waar blijken te zijn.
Uw diensten voeren terecht zeer strenge controles uit op die uitzonderlijke transporten. Ik verneem van de sector dat er heel streng wordt toegezien op de Belgische transportfirma’s, zeker de firma’s die uitzonderlijke transporten begeleiden, terwijl buitenlandse firma’s blijkbaar minder streng worden gecontroleerd.
De regelgeving voor begeleidingsfirma’s voor uitzonderlijke transporten moet worden verfijnd of aangepast. Ik kom er nog op terug.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Ben Weyts aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de deelname van buitenlanders aan de lokale verkiezingen" (nr. 9761)
08 Question de M. Ben Weyts à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la participation d'étrangers aux élections locales" (n° 9761)
08.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wil u vragen om enkele feitelijke gegevens wat betreft de lokale verkiezingen van oktober 2012.
Ten eerste, wat is het aantal potentiële niet-Belgische kiezers van binnen en buiten de EU per Belgische provincie?
Ten tweede, wat is het aantal kiezers van deze doelgroep dat vandaag door een vorige inschrijving reeds de facto op de kiezerslijst staat ingeschreven?
Ten derde, kunt u mij het aantal en percentage niet-Belgische kiezers meedelen dat effectief heeft deelgenomen aan de lokale verkiezingen in 2006?
Ten vierde, voor welke datum moet een aanvraag worden ingediend door de niet-Belgische kiezers van buiten de EU om te worden ingeschreven als kiezer?
Ten vijfde, op welk moment moet men dan ook voldoen aan de voorwaarde van vijf jaar wettig verblijf in ons land?
Ten slotte, plant u een campagne om de betrokken doelgroepen te mobiliseren, niettegenstaande de beperkte budgettaire middelen en het bevoegdheidsprobleem?
08.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Weyts, ik heb een aantal tabellen met cijfers en details om op uw twee eerste vragen te antwoorden.
In overeenstemming met de Lambermontakkoorden van 2001 werd de volledige provinciale en gemeentelijke wetgeving, op enkele uitzonderingen na, overgedragen van de federale Staat aan de drie Gewesten. Deze overdracht werd geregeld door de bijzondere wet van 13 juli 2001.
In antwoord op uw derde vraag, kan ik de cijfers met betrekking tot de niet-Belgische kiezers bezorgen.
Wat uw volgende vraag betreft, de burgers van vreemde origine van een staat die geen lid is van de Europese Unie, moeten het inschrijvingsformulier invullen en uiterlijk op 31 juli 2012 afgeven aan het gemeentebestuur.
Aan de voorwaarde van vijf jaar ononderbroken hoofdverblijf in België, gedekt door een wettelijke verblijfstitel, moet voldaan zijn op het ogenblik van het indienen van de aanvraag door de vreemde burger van een staat die niet tot de Europese Unie behoort.
Wat een eventuele sensibiliseringscampagne betreft, heb ik als minister van Gelijke Kansen een studie daarover gevraagd. Wij zijn misschien van plan om een sensibiliseringscampagne te voeren, gelet op onze huidige financiële middelen.
08.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat ik verder zal bekijken.
Ik heb nog één opmerking. Gelet op het bevoegdheidsprobleem, gelet op het feit dat de organisatie van de verkiezingen een regionale bevoegdheid is, zou ik u willen afraden om ter zake een sensibiliseringscampagne te voeren. Ik heb trouwens begrepen dat er vanuit de deelstaten campagnes worden gevoerd. Ik zie het nut dus niet om op verschillende niveaus ter zake sensibiliseringscampagnes te doen.
Ik kijk wel uit naar het resultaat van uw studie. Gelet op het respect dat wij hebben voor de institutionele indeling van dit land en de bevoegdheidsverdeling …
08.04 Minister Joëlle Milquet: (…)
08.05 Ben Weyts (N-VA): Als u zich beroept op uw bevoegdheid Gelijke Kansen, kunt u in heel het land bijna alle bevoegdheden gaan uitoefenen en u op alle bevoegdheidsdomeinen begeven. Want die horizontale bevoegdheid is dan alles overkoepelend, want alles heeft te maken met Gelijke Kansen, als u maar de goede invalshoek vindt.
Ik zou u toch ten stelligste willen afraden om ter zake een eigen initiatief te nemen en willen vragen om gewoon de bevoegdheid van de deelstaten te respecteren.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. David Clarinval à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les mesures de prévention incendie pour le secteur agricole" (n° 9844)
09 Vraag van de heer David Clarinval aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de brandpreventiemaatregelen voor de landbouwsector" (nr. 9844)
09.01 David Clarinval (MR): Madame la ministre, j'ai été informé par plusieurs citoyens de ma région, d'une part, et par la Fédération wallonne de l'Agriculture, d'autre part, du problème que pose aux agriculteurs l'application de l'arrêté royal du 7 juillet 1994 fixant les normes de base en matière de prévention contre l'incendie et l'explosion, auxquelles les bâtiments agricoles doivent satisfaire.
Ainsi, plusieurs bâtiments agricoles seraient assimilés à des bâtiments industriels par les services d'incendie. Ces derniers invoquent l'article 1.14 qui définit le bâtiment industriel comme "un bâtiment ou une partie de bâtiment qui, en raison de sa construction ou de son aménagement, sert à des fins de transformation ou de stockage industriel de matériaux ou de biens, de culture ou de stockage industriel de plantations ou d'élevage industriel d'animaux".
Les commentaires de l'annexe 6 relative au classement des bâtiments industriels comportent des éléments qui engendrent des contraintes particulièrement exagérées pour les porteurs de projets, qui se voient d'office classés dans la rubrique C de par la présence de paille dans leur installation, notamment.
Cette stricte application a pour effet d'augmenter sensiblement l'investissement des projets de construction des agriculteurs. Certains ont simplement abandonné leur projet. Les mesures paraissent, par ailleurs, disproportionnées par rapport au type et contenu du bâtiment. Il est en effet difficile de comprendre l'intérêt d'imposer des mesures pour l'évacuation du personnel (pictogrammes éclairés, portes de sortie tous les x mètres, résistance au feu de 1 heure des poutrelles métalliques, etc.), alors que la seule personne qui y travaille est l'agriculteur et, que la réaction au feu des animaux est l'immobilisme.
Madame la ministre, afin de répondre aux attentes du monde agricole, ne vaudrait-il pas mieux définir les bâtiments agricoles qui devraient être concernés par les mesures de prévention incendie valables pour les bâtiments industriels de classe B ou C? Ne faudrait-il pas déterminer des mesures de prévention spécifiques et moins lourdes pour le secteur agricole et d'office les classer en classe A? Ne devrait-on pas tout simplement retirer les bâtiments agricoles des contraintes de classe B ou C? Pourriez-vous mieux informer les architectes au sujet de la législation, car ces derniers semblent relativement peu informés de la législation en la matière? Pourriez-vous émettre un formulaire standard à compléter par l'architecte et le maître d'ouvrage afin d'éviter des classements inappropriés par le service régional incendie en rubrique B ou C?
09.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur Clarinval, l'annexe 6 de l'arrêté royal du 7 juillet 1994 détermine les prescriptions pour les bâtiments industriels et conformément au point 1.14 de l'annexe 1 de cet arrêté, les bâtiments destinés à l'élevage industriel des animaux sont considérés comme des bâtiments industriels et doivent répondre aux prescriptions de cette annexe.
Celle-ci a été rédigée sur la proposition du Conseil supérieur de la sécurité contre l'incendie et l'explosion, de façon à tenir compte non seulement de la sécurité des occupants et des bâtiments voisins, mais aussi à protéger les services de secours éventuellement appelés à intervenir. Ces prescriptions sont en équilibre entre la sécurité indispensable et un investissement économique raisonnable.
La brochure concernant le classement des bâtiments industriels, publiée par la direction générale sécurité et prévention donne, en effet, des explications bien détaillées pour classer les bâtiments industriels selon la charge calorifique présente.
Cette brochure fournit également un tableau simplifié pour déterminer le classement d'un bâtiment sur la base de son exploitation sans devoir effectuer des calculs complexes. Dans ce tableau, l'élevage d'animaux est proposé en classe A pour autant qu'il n'y ait pas d'entreposage ni de charge d'incendie importante dans les matériaux de construction.
Je vous rappelle que des dérogations à cette réglementation peuvent être accordées en application de l'article 2 § 2 de la loi du 30 juillet 1979 relative à la prévention des incendies. Lorsqu'elle examine les demandes pour ce type de bâtiments, la commission de dérogation tient évidemment compte des spécificités, notamment l'éventualité que seul l'exploitant y travaille.
J'ai chargé mon administration de mener une discussion avec le secteur agricole pour élaborer une proposition de solution type qui tiendrait compte des spécificités de ce type de bâtiment dans le cadre de la procédure de dérogation.
En ce qui concerne votre souhait de déterminer des normes spécifiques moins lourdes pour les bâtiments agricoles, j'attire votre attention sur le fait que les normes qui sont fixées sont des normes de prévention de base générale, c'est-à-dire des normes qui ne sont pas spécifiquement liées à la destination d'une construction. Les Régions, les Communautés et les autorités nationales peuvent adapter et compléter les normes de base sans toutefois les mettre en péril. En application du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement, le gouvernement wallon a déterminé des conditions intégrales relatives aux activités d'élevage, notamment des mesures de prévention des accidents et incendies.
D'autre part, je tiens à souligner l'importance de disposer de cette réglementation qui impose des mesures de prévention contre l'incendie pour tous les nouveaux bâtiments industriels, y compris les constructions agricoles. En effet, il est malheureusement fréquent que des incendies ravagent ce type de bâtiments; nous avons déjà dû le constater et déplorer des blessés et des morts tant du côté des occupants que des services de secours. En matière de sécurité, il n'y a pas d'exigences à géométrie variable.
L'information et les explications de la législation fédérale ayant trait à la prévention incendie sont notamment dispensées par les services d'incendie qui disposent de "préventionnistes" brevetés qui rendent des avis aux maîtres d'ouvrage et aussi la direction de prévention incendie qui délivre des interprétations de l'arrêté royal précité et qui élabore des brochures de vulgarisation.
Par ailleurs, j'ai également mandaté mon administration pour qu'elle prenne des initiatives de concertation avec les autorités concernées pour proposer la dispense d'un cours traitant de la prévention incendie dans les bâtiments dans toutes les formations des architectes en Belgique, car je crois qu'il y a là une lacune.
09.03 David Clarinval (MR): Monsieur le président, madame la ministre, merci. Évidemment, loin de moi l'idée de minimiser l'importance de la sécurité. En revanche, j'estime que vous avez mis le doigt sur deux problèmes.
Premièrement, je pensais à un formulaire type permettant de signaler l'absence de personnel, ce qui supprimerait une série de contraintes. En effet, ni l'agriculteur ni l'architecte ne signalent au "préventionniste" qu'il n'y a pas de personnel; alors, par précaution, le "préventionniste" décidera d'une classification en classe A, ignorant ce fait.
Si un formulaire accompagnait la demande de permis de bâtir en questionnant sur l'occupation de personnel, cela permettrait d'éliminer toute une série de contraintes inutiles.
Par rapport aux architectes, je partage votre point de vue. Il y a manifestement une ignorance de cette législation parmi les architectes. Je parle par expérience. Comme vous l'avez proposé, il faudrait vraiment sensibiliser les architectes à cette problématique, pour éviter que, par ignorance, le dossier soit classé dans les normes les plus compliquées. Si un minimum d'informations avait été donné par l'agriculteur, et donc par l'architecte, on aurait pu éviter ces normes excédentaires.
Je vous remercie pour cette réponse et j'espère que la concertation avec le secteur et vos informations à l'intention des architectes seront porteuses de changement.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "Pol Office" (nr. 9770)
- de heer Michel Doomst aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "Pol Office" (nr. 9785)
- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "Pol Office" (nr. 9812)
- mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het gebruik van de ICT-tool Pol Office" (nr. 9820)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het computersysteem van de federale politie" (nr. 9841)
- de heer Éric Jadot aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de ICT-tool Pol Office van de federale politie" (nr. 10197)
- M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "Pol Office" (n° 9770)
- M. Michel Doomst à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "Pol Office" (n° 9785)
- Mme Leen Dierick à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "Pol Office" (n° 9812)
- Mme Kattrin Jadin à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'utilisation du système informatique Pol Office" (n° 9820)
- Mme Jacqueline Galant à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le système informatique de la police fédérale" (n° 9841)
- M. Éric Jadot à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le système informatique Pol Office de la police fédérale" (n° 10197)
De voorzitter: De vragen van mevrouw Dierick, mevrouw Jadin, mevrouw Galant en de heer Jadot zijn zonder voorwerp als zij niet komen opdagen.
10.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit onderwerp werd in deze commissie al eens behandeld, maar de antwoorden die bij die vraag werden verstrekt, maken de vragen eigenlijk alleen groter.
Pol Office was bedoeld om alle politiesystemen op elkaar af te stemmen en ook om eindelijk cijfergegevens en statistieken aan te vullen en rond te krijgen, wat toch een van de tere punten is in het federaal beleid. De resultaten van het nieuwe Pol Office blijven echter onder de verwachtingen. Daarom gaat de federale politie steeds vaker over naar het oude Integrated System for Local Police. Opeens blijkt er geen sprake meer te zijn van het nieuwe Pol Office of het wordt wat naar de achtergrond geschoven.
U moet evenwel begrijpen dat nogal wat commissieleden en vooral veel politiemensen op de werkvloer met dringende vragen blijven zitten.
Mevrouw de minister, mijn concrete vragen aan u zijn de volgende.
Ten eerste, welk bedrijf stond in voor de ontwikkeling van het Pol Officesysteern? Hoeveel mensen hielpen dat systeem ontwikkelen? Op welke momenten werden proeven of tests door de politie afgenomen om de deugdelijkheid van het systeem te testen? Wordt er op een of andere manier verhaal uitgeoefend tegen het bedrijf omdat de deugdelijkheid heel wat te wensen overlaat? Werd er in bepaalde resultaten voorzien in de aankoopovereenkomst?
Ten tweede, het aloude ISLP dateert al van 1993 en de editie van Microsoft Word is nog die van 6.0. Ik vraag mij af wat er gebeurt bij compatibiliteitsproblemen bij de tekstopmaak. Hoe wordt dat allemaal opgelost?
Mijn derde vraag, de politieke vraag, is de belangrijkste. Quid voor de nabije toekomst? Het kan hier toch niet eindigen? Hoe kan men de politie op een degelijke manier laten werken met dergelijk verouderd materiaal? Hoe kan men op die manier degelijke en vooral bruikbare statistieken en cijfermateriaal ter beschikking stellen? Meten is weten, dus ik vraag mij af welke beleidsopties u ter zake voorstelt.
10.02 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, als wij geïntegreerd politiewerk willen bereiken, dan denk ik dat communicatie en snelle informatie-uitwisseling van essentieel belang zijn.
Uw voorganger, minister Turtelboom, heeft gezegd dat men volop bezig is met de harmonisering en de integratie van heel het systeem. Er zou voor dit jaar 9 miljoen euro nodig zijn, onder meer voor nog een aantal externe consultants. Wij zitten echter nog met het systeem van meer dan twintig jaar geleden en ik hoor dat men daar steeds meer op terugvalt.
Mevrouw de minister, klopt het verhaal dat de federale politie opnieuw overstapt naar de ISLP? Wat is de reden van die evolutie?
Wat loopt er eigenlijk mis met de ontwikkeling van de verschillende toepassingen binnen Pol Office?
Welke budget is er voor dit jaar voorzien?
Hoe ziet u de verdere toekomst van het systeem Pol Office?
10.03 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, om FEDIS en ISLP, de twee informatietoepassingen die op dit ogenblik binnen de politie worden gebruikt, door een enkel informaticasysteem, met name Pol Office, te vervangen zijn drie stappen nodig.
Ten eerste, de modernisering van de ICT-infrastructuur zodat de twee toepassingen FEDIS en ISLP op een gemeenschappelijk ICT-platform voor de twee politieniveaus bereikbaar zijn.
Ten tweede, de werkmethoden die in deze twee informaticatoepassingen aanwezig zijn, worden eenvormig gemaakt en geharmoniseerd zodat de politieagenten zowel op lokaal als federaal vlak dezelfde procedure kunnen toepassen. Dezelfde technische componenten worden dan toegepast voor het registreren van de politiegegevens.
Ten derde, de samensmelting van de twee toepassingssystemen in een systeem dat zich naargelang de noden van de gebruiker zal ontwikkelen.
De eerste stap werd al verwezenlijkt voor ISLP. Voor FEDIS zou die omzetting voor het einde van 2012 moeten verwezenlijkt zijn. De tweede stap werd net aangevat en zou in de loop van 2013 zowel voor ISLP als FEDIS moeten worden beëindigd.
Voor FEDIS wordt de tweede stap samen met de eerste stap uitgevoerd. Wij denken dat de technische conversie van deze toepassing tegen eind 2012 zal klaar zijn. Daarnaast heeft de federale politie andere toepassingen ontwikkeld die functionaliteiten bevatten die complementair zijn en die zowel in ISLP als in FEDIS voorzien zijn. Deze module bevat verschillende functionaliteiten zoals het beheer van onderzoeken en gebeurtenissen.
De derde stap is nog niet gezet.
Om dit resultaat te bereiken hebben wij jaarlijks een beroep gedaan op een beperkt aantal consultants die ter beschikking van de federale politie worden gesteld door de firma’s OB tot 2011 CCN vanaf 2011. Zij hebben de hierboven vermelde modules ontwikkeld vanaf het begin van het Pol Officesysteem.
De tests maakten deel uit van de methodologie van informatieprojectontwikkeling. Dat betekent concreet dat er regelmatig tests worden uitgevoerd tijdens de ontwikkelingsfase van informaticatoepassingen zodat deze op functioneel en technisch vlak worden gevalideerd voor ze worden verspreid.
In het geval van Pol Office worden deze tests door de federale politie uitgevoerd en worden ze niet in aankoopovereenkomsten voorzien. De aankoopprocedure beperkt zich tot het leveren van externe consulenten en bestaat zeker niet in een outsourcingcontract met een verplichte verbintenis. De eindverantwoordelijkheid in deze materie, zowel voor het concept van een programma als voor de ontwikkeling ervan, ligt dus bij de federale politie.
De federale politie beseft dat het gebruik van Microsoft 6.0 in ISLP compatibiliteitsproblemen veroorzaakt met de nieuwe versies van de informaticamarktproducten. Daarom heeft ze een project opgestart om in beide niveaus van de geïntegreerde politie een unieke tekstverwerker te gebruiken die gekoppeld wordt aan de standaard politionele informaticatoepassingen. Dit project is al operationeel op federaal niveau en de integratie ervan in ISLP maakt deel uit van de tweede stap van het Pol Officeconcept zoals ik daarnet heb uitgelegd.
Het informaticastelsel is echter natuurlijk een probleem binnen de federale politie. Dat is een van onze zwarte punten. Ik heb dus een vergadering met de verschillende bevoegde diensten gepland, alsook met de nieuwe commissaris-generaal. Wij denken na over enkele andere pistes. Dat is heel duur, dat is niet efficiënt en dat neemt veel tijd in beslag. Wij hebben echter geen tijd meer om te wachten. Natuurlijk moeten wij het huidige systeem ontwikkelen maar dan wel met grote voorzichtigheid en een echte opvolging. Het is bij de federale politie net zoals bij de andere federale departementen: wat informatica betreft zijn we afhankelijk van externe consultancy.
10.04 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal mijn repliek zeer kort houden want ik word verwacht in een andere commissie.
Ik neem nota van de problemen omtrent Microsoft Word 6.0. Er is een project inzake tekstverwerking dat eigenlijk in de tweede fase zit. Als ik u goed heb beluisterd, stel ik echter vast dat de tweede fase pas in de loop van 2013 zal beëindigd worden. Dan moet u de derde fase nog opstarten, dus de samensmelting van beide systemen. Ik vraag mij eerlijk gezegd af wanneer u verwacht die derde fase volledig geïmplementeerd te hebben? Ik begin wat te vrezen dat dit allemaal niet loopt zoals het zou moeten lopen.
Ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom er — daar u werkt met consultancybureaus en waarschijnlijk ook met ontwikkelaars van software — geen resultaatverbintenis is, om toch te garanderen dat wat men aankoopt effectief kan worden gebruikt door de verschillende politiediensten. Zoals u zelf zei, als men er niet mee kan werken, begint men er beter niet mee. Ik wil u vragen wat dat betreft toch een tandje bij te steken en wat meer aandacht te hebben voor resultaatverbintenissen. U zou daarvoor een clausule in uw aankoopovereenkomst kunnen zetten.
10.05 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, wij moeten hierop nog terugkomen. Voor een goede werking is het fundamenteel dat er iets wordt ondernomen.
Misschien is dat als buitenstaander gemakkelijk gezegd, maar ik heb de indruk dat men nu te veel in een keer wil doen. Ik heb gezien hoe men bij de FOD Sociale Zekerheid blok per blok heeft opgebouwd, wat tot een goed systeem heeft geleid. Hier heb ik de indruk dat men alles in een keer wil doen en daardoor niet tot resultaten komt. Men moet het veeleer module per module opbouwen en die aan elkaar klikken. Bij gelegenheid moeten wij het daar nog eens over hebben. Ik heb de indruk dat men alles in één beweging wil doen.
10.06 Minister Joëlle Milquet: Soms is een verandering in een beweging doeltreffender dan andere oplossingen.
10.07 Michel Doomst (CD&V): De ervaring met de staatshervorming leert dat men beter stap voor stap werkt.
10.08 Minister Joëlle Milquet: In dit geval had ik het gevoel dat het probleem precies was dat men module per module werkte. Dat gebeurde niet zo logisch, en daardoor trad er vertraging op.
Het klopt dat er ook nu nog problemen zijn. Toch zou ik graag de derde fase tijdens deze legislatuur afhandelen.
Daarom organiseren wij grondige vergaderingen met de verschillende diensten en de commissaris-generaal om een visie, de kalender en de opvolging te bespreken. Bovendien trachten wij de uitgaven redelijk te houden.
De voorzitter: De geschiedenis leert ons dat de derde fase altijd moeilijk is.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Anthony Dufrane à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'enquête auprès des zones de police concernant l'applicabilité des directives du manuel consacré aux descentes sur les lieux à la suite d'une infraction" (n° 9821)
11 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het onderzoek bij de politiezones naar de toepasbaarheid van de richtlijnen van het draaiboek voor het afstappen ter plaatse na een misdrijf" (nr. 9821)
11.01 Anthony Dufrane (PS): Monsieur le président, madame la ministre, fin avril 2011, la Commission permanente de la police locale a lancé, à la demande du Collège des procureurs généraux, une enquête auprès des différentes zones de police, afin de cartographier les moyens existants et de les comparer aux moyens nécessaires pour appliquer les directives du manuel consacré aux descentes sur les lieux à la suite d'une infraction.
Madame la ministre, à ce jour, les 120 zones de police ont-elles répondu à cette enquête? De manière générale, quelles conclusions peut-on déjà tirer de cette enquête? En ce qui concerne les moyens nécessaires pour respecter l'intégralité des schémas prévus par le manuel, quelles sont les zones de police qui ne disposent pas encore de ces moyens?
Enfin, madame la ministre, quelles mesures comptez-vous prendre, le cas échéant, afin que les directives prévues dans le manuel soient bien applicables dans toutes les zones de police du pays?
11.02 Joëlle Milquet, ministre: Cher collègue, 120 des 195 zones de police locale ont répondu à l’enquête lancée par la Commission permanente de la police locale; les 75 autres zones n’ont pas rentré leurs données dans le délai imposé.
L’enquête démontre qu'au sein des 18 arrondissements judiciaires, les zones de police respectent de façon autonome les principes de la descente sur place. Dans 7 de ces 18 arrondissements, plusieurs zones de police disposent d’équipes de descente spécialisées. Dans 6 arrondissements, les zones ont conclu un accord avec la police fédérale judiciaire qui garantit l’exécution des tâches en la matière. Finalement, dans deux arrondissements judiciaires, il existe des accords inter-zonaux qui permettent de respecter le modèle.
La pratique démontre qu'indépendamment de différences dans leur application, les principes de la descente sur place pour des crimes importants sont respectés.
Non seulement la diversité au sein des arrondissements, mais surtout la diversité entre les zones de police confirment la nécessité d'une méthode de travail claire et uniforme au niveau national.
De plus, il faut prendre en considération la polyvalence de la police locale face à la spécialisation de la police fédérale en appui de la police locale. L'application pour les zones de police des schémas prévus par le manuel de descente relève toutefois de la compétence de la ministre de la Justice, qui est à la base de ces directives.
11.03 Anthony Dufrane (PS): Madame la ministre, je vous remercie. Je n'ai pas bien compris si l'enquête était terminée ou si elle était encore en cours.
11.04 Joëlle Milquet, ministre: Elle est terminée.
11.05 Anthony Dufrane (PS): Serait-il possible de recevoir une copie du rapport?
11.06 Joëlle Milquet, ministre: Oui, bien sûr. C'était un rapport de la Commission permanente de la police locale; on peut donc le transmettre aux membres de la commission.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 9855 van de heer Beuselinck wordt uitgesteld.
- de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de toenemende agressie tegen homojongeren" (nr. 9862)
- de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de prioriteiten van het Nationaal Veiligheidsplan" (nr. 10163)
- M. Jan Van Esbroeck à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la recrudescence des agressions contre des jeunes homosexuels" (n° 9862)
- M. Jan Van Esbroeck à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les priorités du plan national de sécurité" (n° 10163)
12.01 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, op 25 februari zijn vier homofiele jongeren in Leuven het slachtoffer geworden van agressie, naar aanleiding van hun geaardheid. Op 5 november 2011 heb ik aan uw voorgangster, mevrouw Turtelboom, reeds een gelijkaardige vraag gesteld, naar aanleiding van zinloze geweldplegingen tegen holebi’s in Brussel.
Die opeenvolgende feiten wijzen erop dat wij de groeiende homofobie bij jongeren in de moslimgemeenschap niet langer mogen negeren. Ik heb tot nu toe moeten vaststellen dat de regering weinig afkeuring ten opzichte van die daden heeft laten blijken. Daarom heb ik enkele vragen aan u.
Welk signaal is er ondertussen door de regering aan de moslimgemeenschap gegeven om duidelijk te maken dat dit soort agressie niet kan? Uw voorgangster heeft me meegedeeld dat er begin 2012 een holebiplatform binnen de politie opgericht zou worden. Wat zijn de taakomschrijvingen van dat platform? Zijn er al resultaten? Hebt u al een reactie vanuit de moslimgemeenschap, een officieel standpunt bijvoorbeeld, ontvangen?
Ik kom tot mijn tweede vraag die ik vorige week ingediend heb, naar aanleiding van de prioriteiten in uw Nationaal Veiligheidsplan. Die vraag heeft ook enigszins met dezelfde problematiek te maken. U hebt een tiental prioriteiten opgesteld. Op de derde bladzijde van het Nationaal Veiligheidsplan lees ik dat criminele fenomenen geklasseerd worden “naargelang de ernst ervan, en op basis van verschillende criteria, onder andere de financiële en materiële schade, de schade die aan de maatschappij berokkend wordt, het fysiek of psychisch letsel, de perceptie van de bevolking enzovoort”.
Dat is een heel duidelijke en algemene omschrijving. Op bladzijde vier staat het volgende: "Het behoort tot de essentiële taken van de politie om alle vormen van criminaliteit maximaal te voorkomen, te detecteren, te beheersen en probleemoplossend te bestrijden. Deze taak geldt, ongeacht het fenomeen of de aard van de feiten, voor alle entiteiten van de politie."
Dat is dan rechtstreeks toegespitst op de taken van de politie in dezen.
Bij het lezen van de tien prioriteiten die u stelt, valt het mij op er nergens gewag wordt gemaakt van de laffe geweldplegingen tegen holebi’s. Uit vroegere antwoorden van uw voorganger heb ik begrepen dat er wel rekening mee wordt gehouden. Bij een vorige vraag die daar dichtbij aanleunde, hebt u mij zelf al geantwoord dat u er een prioriteit van zal maken. Mijn vraag dateert ook van voor het verschijnen van het Nationaal Veiligheidsplan.
Waarom hebt u dat niet in de prioriteitenlijst opgenomen?
Welke maatregelen zult u nemen opdat deze personen, de homofiele gemeenschap, de holebi’s, vooral in grotere steden weer veilig en gerust kunnen rondlopen zoals alle andere bewoners van ons land?
12.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Esbroeck, totnogtoe heb ik geen standpunt van de moslimgemeenschap ontvangen.
Mijn signaal wat betreft het geweld tegen holebi’s is duidelijk. Dat is onaanvaardbaar. Wij moeten dat signaal geven aan elke burger die in ons land woont.
Ik heb vorige week reeds meegedeeld dat ik als minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen aan een globaal actieplan werk om homofobie en transfobie te bestrijden. Naast een optimalisatie en evaluatie van reeds bestaande initiatieven zal dit plan ook een reeks nieuwe acties bevatten om het geweld tegen holebi’s en transgenders aan te pakken.
Ik wil ook benadrukken dat homofoob geweld een contextfenomeen is en dat ik voor de aanpak hiervan de input van diverse partners en bevoegdheidsniveaus wil.
Mijn kabinet heeft reeds de drie koepelorganisaties van de holebibeweging ontmoet, het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding en het Instituut voor Gelijkheid van Mannen en Vrouwen. Ik heb mij geëngageerd om deze koepelorganisaties driemaandelijks te ontmoeten om dit nauwgezet op te volgen.
Op 24 februari 2012 heeft het holebiplatform ook de LGBT Rainbow Cops opgericht. Deze vzw beoogt een samenwerking met de dienst Gelijkheid en Diversiteit van de federale politie en heeft als objectieven expertise, ondersteuning, sensibilisering en zichtbaarheid.
Volgende week zal ik met Annemie Turtelboom het federaal Veiligheidsplan voorstellen in het Parlement, in een gemeenschappelijke commissie Kamer en Senaat voor de Binnenlandse Zaken. Wij zullen verwijzen naar bladzijde 15 van het Nationaal Veiligheidsplan waar duidelijk staat dat het geweld in publieke ruimtes als prioritair criminaliteitsfenomeen is opgenomen.
In de beleidsnota van Annemie Turtelboom en mijzelf hebben wij een duidelijk hoofdstuk over de strijd tegen het geweld tegen holebi’s. Dat staat ook duidelijk in het regeerakkoord.
12.03 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, ik verneem dat wij daaromtrent volgende week nog een uitgebreider plan zullen krijgen, of althans de voorstelling ervan.
Ik begrijp dat u samen gezeten hebt met de holebigemeenschap, het CGKR en dergelijke, en alle betrokkenen die in dezen slachtoffer zijn. In een van de voorbeelden die ik aangehaald heb, zijn zij de slachtoffers en uiteraard moeten zij gehoord worden.
Ik denk echter dat wij toch niet om het volgende heen kunnen, dit is ook de reden van mijn vraag en de ongerustheid in heel dit gebeuren: we kunnen er niet omheen dat het homofoob geweld niet vanuit onze bevolking komt, die algemeen is, maar wel degelijk vanuit de moslimgemeenschap.
Ik verwijs even naar de studie van de UCL indertijd, waaruit duidelijk blijkt dat de radicalisering van jongeren binnen de moslimgemeenschap sterk aan het toenemen was. Gelijklopend met de waarnemingen in de studie over de extra radicalisering bij jongeren, manifesteert ook het homofoob geweld zich blijkbaar steeds meer.
Ik mis in uw antwoord dat u daarover met de moslimgemeenschap overleg hebt gepleegd, om na te gaan hoe dat teruggedrongen kan worden. Ik heb immers ook geen antwoord gehad op mijn vraag over het standpunt van de moslimgemeenschap daarover. Ofwel hebben er nog geen contacten plaatsgevonden, ofwel verlopen die contacten niet goed.
Ik weet niet waarom er niet meer overleg gebeurt met de moslimgemeenschap zelf om duidelijk het probleem van de jongeren aan te kaarten. De basis van het probleem zit wel degelijk bij de jongeren uit de moslimgemeenschap die radicaliseren. Daar komt het geweld tegen homo’s vandaan.
Vooraleer u uw plan volgende week voorstelt, moet u op dat vlak misschien toch nog iets doen.
12.04 Minister Joëlle Milquet: Wij zijn ons bewust van de verschillende problemen. Voor een sensibilisatiecampagne, een preventieve actie of een andere actie, moeten wij met dezelfde kracht een actie voeren in elk Gewest of in elke Gemeenschap enzovoort. Ik zou liever geen aparte actie organiseren. Een actie moet op iedereen gericht zijn, zowel op mensen die Belg willen zijn als op mensen van vreemde origine. Dat geldt voor sensibilisatiecampagnes en ook voor andere acties. Een te aparte actie lijkt mij niet goed, want anders dreigt er een soort van karikaturale aanpak.
12.05 Jan Van Esbroeck (N-VA): Als men iets wil bestrijden en men wil de mensen sensibiliseren, spreekt men best de groep aan die moet worden gesensibiliseerd. Men kan dat algemeen doen, maar in het geval van homofoob geweld gaat het niet om de meerderheid in onze maatschappij. In onze maatschappij bestaat er duidelijk een no tolerance op dat vlak. Het zijn net die specifieke groepen die het probleem veroorzaken die moeten worden gesensibiliseerd. Ik vind dat u die campagne op die groep moet richten.
12.06 Minister Joëlle Milquet: Ik heb het over specifieke wijken en plaatsen.
12.07 Jan Van Esbroeck (N-VA): Ook dat.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 9882 van mevrouw Jadin wordt uitgesteld. Vraag nr. 9941 van de heer Jadot wordt in een schriftelijke vraag omgezet.
13 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "Bulgaarse agenten in Gent" (nr. 9972)
13 Question de M. Michel Doomst à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "des agents bulgares à Gand" (n° 9972)
13.01 Michel Doomst (CD&V): Mijnheer de voorzitter, het zal u wellicht interesseren dat een experiment van de Gentse politie met 4 Bulgaarse collega’s mij toch wel interessant leek als methodiek, omdat men bij de Gentse politie inzicht probeert te krijgen in fenomenen waar men anders moeilijker, met veel meer tijd en middelen, toegang toe krijgt.
Het gaan dan over de illegale economie, die tot stand gebracht wordt door een aantal van die mensen. Of het gaat over de overlast op straat en hoe wij iets meer kunnen doen aan de georganiseerde criminaliteit. In die stad wonen blijkbaar toch tussen 6 000 en 7 000 Bulgaren. Het lijkt mij een mogelijkheid om beter zicht te krijgen op de problematiek. Ik hoor ook dat samenwerking met andere landen – vandaar denk ik dat het ook voor andere steden goed toepasselijk is – niet wordt uitgesloten.
Mevrouw de minister, wat is uw standpunt omtrent dergelijke samenwerkingsverbanden?
Bent u bereid ook elders dergelijke projecten te ondersteunen?
Hebt u weet van andere lokale zones die ook met dergelijke initiatieven werken?
Wil de federale politie ook initiatieven nemen in die richting?
13.02 Minister Joëlle Milquet: In 1998 tekenden België en Bulgarije een overeenkomst rond politiesamenwerking. Sinds 2006 worden er jaarlijks plannen gemaakt met de federale politie die de kennisuitwisseling moeten bevorderen in domeinen die beide landen aanbelangen, zoals mensenhandel en ordehandhaving.
De huidige uitwisseling past echter in een samenwerkingsovereenkomst tussen de politiezone Gent en het Bulgaars ministerie van Binnenlandse Zaken. Vorig jaar sloten de politiezone Gent en het Bulgaarse ministerie van Binnenlandse Zaken namelijk een akkoord om gedurende 1 maand Bulgaarse politiemensen te laten meewerken met hun Gentse collega’s.
De 4 Bulgaarse politiemannen zullen van 1 tot 30 maart 2012 ondersteuning bieden aan de Gentse politie in twee wijken, commissariaten en bij de lokale recherche. Met de hulp en de expertise van de Bulgaarse politiemensen hoopt de Gentse politie enkele lokale fenomenen waarbij Bulgaren betrokken zijn, op een andere manier aan te pakken. Het gaat bijvoorbeeld over de illegale economie met problemen als nepstatuten, overlast, schoolverzuim, hangjongeren en al dan niet georganiseerde criminaliteitsfenomenen.
Met de hulp van de Bulgaarse collega’s wil de Gentse politie ook de dialoog aangaan met de Bulgaarse migranten in de stad, wat vaak moeilijk is omwille van de taalbarrière, en Bulgaarse slachtoffers van fenomenen als prostitutie, zwartwerk en mensenhandel helpen. De vier Bulgaarse politiemensen werden bewust geselecteerd in regio’s waarvan de inwoners te Gent in grote mate vertegenwoordigd zijn.
Ik ben bereid om dergelijke initiatieven elders in ons land in de mate van het mogelijke te ondersteunen. Er zijn mij momenteel geen dergelijke initiatieven binnen de politie bekend. Het initiatief te Gent past eerder in de basispolitiezorg. De federale politie heeft naast de kennisuitwisseling met Bulgarije ook samenwerkingsakkoorden met buitenlandse politiediensten in het kader van het Benelux-verdrag of het Verdrag van Prüm.
13.03 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor het antwoord en voor de interesse die u betoont.
Ik denk dat er mogelijkheden zijn om op die manier in bepaalde steden een beeld te krijgen van wat veelal in illegale circuits gaande is. Mij intrigeert het te weten hoe groot dit fenomeen is. Dit lijkt mij een goede methodiek en misschien kunnen wij bij andere steden ook interesse wekken om dergelijke methode van werken over te nemen en ermee te experimenteren.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de uitstapregeling bij de brandweer" (nr. 9973)
- de heer Michel Doomst aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de prezones bij de brandweer" (nr. 9976)
- M. Michel Doomst à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le régime de départ dans les services d'incendie" (n° 9973)
- M. Michel Doomst à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les prézones des services d'incendie" (n° 9976)
14.01 Michel Doomst (CD&V): Over de uitstapregeling van de brandweer is heel wat te doen geweest. Sommige steden en gemeenten vragen zich af of ze in plaats van hun onderzoek toe te spitsen op de vraag hoe de uitstapregeling uit te breiden, niet dynamischer moeten zoeken naar creatieve formules om het einde van de loopbaan te organiseren.
Op 1 maart 2012 is het wetsontwerp over de prezones van de brandweer goedgekeurd, weliswaar zonder de uitvoeringsbesluiten betreffende de federale dotaties, de risicoanalyse en de persoonlijke beschermingsmiddelen. Voor de gemeentebesturen begint de timing krap te worden.
Wat is de timing voor de uitvoeringsbesluiten? Hebben we daarover duidelijkheid vóór de vakantie? Is het mogelijk om de steden en gemeenten daar zo actief mogelijk bij te betrekken?
14.02 Minister Joëlle Milquet: Ik heb een nota over de algemene hervorming van de hulpdiensten, een kalender en een hoofdstuk over de financiering van de hervorming klaar. Over drie maanden moeten we via een meerjarenplan de knoop doorhakken. We moeten de verschillende betrokken overheden duidelijkheid geven.
Mijn wetsontwerp werd aanvaard, maar de bespreking van mijn nota is tot nu toe altijd uitgesteld. Ik heb het gevoel dat ik voor mijn hervorming van de hulpdiensten meer steun krijg van het Parlement dan van de regering. Ik wil vóór de zomer absoluut een kalender opmaken met de verschillende stappen in de hervorming. Ik ben klaar met de vier ontwerpen van koninklijk besluit.
Ik heb ze samen met de wetsontwerpen en mijn nota ingediend op de Ministerraad. Wij hebben de goedkeuring van de nieuwe wet nodig om ze uit te voeren. Voor de verschillende stappen en de kalender van de hervorming wacht ik op een beslissing van de regering.
Na het begrotingsconclaaf en de gebeurtenissen van vandaag zal ik de nota nogmaals indienen op de Ministerraad. Dat is noodzakelijk, want anders krijgen wij geen duidelijke visie over de begeleiding van de hervorming.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 9979 van mevrouw Galant wordt uitgesteld.
15 Question de M. Bernard Clerfayt à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le plan national de sécurité 2012-2015" (n° 10011)
15 Vraag van de heer Bernard Clerfayt aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015" (nr. 10011)
15.01 Bernard Clerfayt (FDF): Monsieur le président, madame la ministre, le gouvernement fédéral vient d'adopter le plan national de sécurité 2012-2015, un document qui est censé baliser la politique policière générale du pays pour les quatre prochaines années.
Vous avez indiqué la semaine dernière que ce plan s'articulait autour de dix priorités qui seront valables tant pour les polices locales que fédérale, à savoir, je vous cite, "la lutte contre les incivilités, la volonté de renforcer la présence d'agents de quartier sur le terrain, la lutte contre la criminalité, la violence dans les espaces publics, le trafic d'armes et de drogue, la violence intra-familiale, la sécurité routière, la traite des êtres humains, le blanchiment d'argent et la lutte contre la fraude".
Avant de poser mes questions, je tiens à préciser qu'il ne s'agit pas de priorités en tant que telles puisque votre plan brasse l'ensemble des champs d'action des services de police, qu'ils soient fédéraux ou locaux. Tout semble donc prioritaire. Je pense, madame la ministre, que sans priorités claires et sans moyens nouveaux, il n'y aura pas d'amélioration significative de la sécurité quotidienne pour tous les Belges et des sujets pour lesquels on souhaite particulièrement voir des améliorations!
Vous annoncez en outre vouloir accorder une attention particulière aux grandes villes et à Bruxelles en particulier. Je ne peux que m'en réjouir. Cependant, le gouvernement n'a toujours pas décidé de revoir les normes d'encadrement et de financement des zones de police (norme KUL), qui tiennent compte d'une série de paramètres objectifs pour répartir et distribuer les dotations fédérales aux zones de police et leur permettre alors de remplir leurs cadres et d'assurer leurs missions de police.
Ces dix dernières années, la population a crû fortement dans les villes, beaucoup plus que dans les campagnes ou les zones non urbaines du pays. On parle de plus de 10 % d'augmentation. Or, les moyens budgétaires qu'accorde le fédéral à travers la dotation fédérale aux zones de police n'ont pas augmenté dans les mêmes proportions. Les villes qui ont à connaître une population en forte croissance n'ont pas reçu les moyens financiers pour que le cadre de l'effectif policier puisse croître dans les mêmes proportions.
Une étude de Dexia, nouvellement rebaptisée Belfius, démontre que les polices urbaines sont beaucoup moins financées que les autres polices. Il faut donc impérativement, à mon sens, revoir les normes de financement des zones de police pour mieux tenir compte des réalités et de l'évolution des phénomènes dans les zones urbaines afin d'y augmenter la présence policière en rue.
Dans le même temps – on vous a interpellé à ce sujet –, le gouvernement impose la règle Salduz qui entraîne des coûts importants pour les zones de police. Cela va peut-être avoir un impact sur la mobilisation des agents de police et réduire leur capacité à déployer des policiers sur le terrain.
Dès lors, mes questions sont les suivantes.
Quelles sont les priorités du plan national? Ou, pour être certain d'avoir une réponse, je poserai la question à l'envers. Qu'est-ce qui est moins prioritaire que le reste? Pour savoir par différence s'il y a réellement un classement, une priorité, une hiérarchie accordée aux objectifs décrits dans ce plan.
Quels moyens supplémentaires comptez-vous attribuer aux priorités que vous avez alors définies?
Prévoyez-vous de revoir les normes d'encadrement et de financement, la fameuse norme KUL, ou de fixer de nouvelles normes dans les zones de police afin qu'elles puissent mieux remplir leurs missions? Je pense en particulier aux dotations fédérales aux zones de police urbaine afin de savoir s'il est envisageable qu'elles puissent croître dans des proportions comparables à l'évolution de la population dans les villes.
15.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je répondrai brièvement à votre question car un débat sur le plan national de sécurité sera organisé, à la Chambre et au Sénat, dans les semaines à venir.
Dix priorités ont été fixées. Elles sont claires. Si vous lisez bien le plan, vous constaterez qu'il y est stipulé, dans le paragraphe qui précède l'exposé desdites priorités, que ce sont les atteintes à la personne physique ou les actes de violence physique qui importent pour nous, à savoir la lutte contre les vols à main armée, contre la violence dans les espaces publics, avec une attention particulière pour les lieux réservés aux métros, aux gares, aux chemins de fer.
Pour ce qui concerne les moyens destinés à l'application de la loi Salduz, notamment au niveau de la police locale et de la police fédérale, nous avons obtenu 3 millions complémentaires dans le cadre du conclave budgétaire, après un combat que je qualifierais d'héroïque. Cela n'est pas sans importance, vu le contexte budgétaire actuel.
Je tiens à stipuler que 2 de ces 3 millions seront destinés à l'augmentation des dotations aux zones afin de compenser les heures supplémentaires prestées.
J'ai également obtenu une grande partie du transfert des moyens prévus pour Optifed, notamment en matière d'optimalisation de la gestion publique et, le cas échéant, de la justice et de la police.
Avec les nouveaux moyens qui pourront être affectés à la police, nous pourrons assurer notamment le financement d'actions nouvelles, comme le renforcement du nombre d'unités dans la police des chemins de fer ou la réserve fédérale qui est également très importante.
Comme je l'ai dit, d'autres actions pourront être envisagées lors de l'examen, en Conseil des ministres, du plan national de sécurité, après Pâques, en tout cas avant les vacances d'été.
15.03 Bernard Clerfayt (FDF): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Nous aurons l'occasion de revenir sur ce plan national de sécurité à l'occasion de l'examen des textes qui seront déposés au parlement.
Cela dit, vous n'avez pas répondu à ma question relative à la fameuse norme KUL, autrement dit la norme relative au financement des zones de police. J'en conclus donc que vous n'avez pas l'intention de revoir les mécanismes actuels.
15.04 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur Clerfayt, je vous invite à relire ma note de politique générale. Vous auriez dû écouter les réponses que j'ai données à l'occasion de son examen.
Oui, j'ai clairement l'intention de revoir la norme KUL. Un groupe de travail s'y attèle et des propositions seront faites. L'objectif est de les rendre plus équitables et, à tout le moins, de les faire correspondre à l'évolution démographique des populations concernées.
Het incident is gesloten.
- Mme Jacqueline Galant à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le recours aux contrôles routiers pour lutter contre toutes formes de trafic" (n° 10012)
- Mme Jacqueline Galant à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la lutte contre le trafic d'armes" (n° 10028)
- M. Olivier Destrebecq à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'interdiction des armes à feu" (n° 10095)
- M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "l'interdiction de vendre des armes" (n° 10113)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "verkeerscontroles als wapen in de strijd tegen allerlei vormen van zwendel" (nr. 10012)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de strijd tegen de wapenhandel" (nr. 10028)
- de heer Olivier Destrebecq aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het verbod op vuurwapens" (nr. 10095)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het verbod op wapenverkoop" (nr. 10113)
De voorzitter: De vragen van mevrouw Galant en van de heer Destrebecq zijn zonder voorwerp.
16.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, een tijd geleden werd de wapenwet al eens aangepast. De besprekingen daaromtrent heb ik gevolgd. Die aanpassing gebeurde niet volledig ten goede en met toch een aantal hiaten, zo blijkt.
De huidige regering wil in de nasleep van het drama en van de tragedie in Luik waar verscheidene onschuldige mensen vermoord werden door een gek – dat kan niet anders omschreven worden – de wapenwet verstrengen. Zo wordt er bijvoorbeeld gedacht aan een volledig verbod op de vrije wapenverkoop, lees ik links en rechts.
De huidige wapenwet is van kracht sinds 2006 en de jongste wijzigingen werden doorgevoerd in 2008. De wapenwet verbiedt de vrije verkoop van registratieplichtige wapens. Daarnaast bestaat er ook een vrije lijst, een lijst van wapens die wel vrij verkocht mogen worden. Als ik het goed begrepen heb, zou het de bedoeling zijn om die vrije lijst gewoon af te schaffen.
Mevrouw de minister, ten eerste, wat is de stand van zaken in dat dossier? Heeft de regering ondertussen al wijzigingen goedgekeurd die naar het Parlement komen?
Ten tweede, tot hiertoe bestond er een vrije lijst van wapens, dus wapens die vrij verkocht mogen worden. Volgens bepaalde persberichten wilt u die vrije lijst schrappen. In verschillende kringen hoor ik dat heel wat van de wapens van de legale vrije lijst in de illegaliteit zouden kunnen verdwijnen, waardoor u juist het tegenovergestelde effect zou bereiken van wat u beoogt.
Ten derde, verschillende sportschutters en wapenverzamelaars spreken al langer dan vandaag hun verwondering uit over de samenstelling van de zogenaamde vrije lijst. Sommige wapens staan niet op de vrije lijst, zoals de Duitse Lueger, en zijn dus vergunningplichtig, terwijl de Zwitserse Lueger, eigenlijk geheel hetzelfde wapen, wel op de vrije lijst staat. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde “trench gun”, die op de vrije lijst staat, terwijl de riotgun niet op de vrije lijst staat. Zou het niet nuttiger zijn om eerst de lijst van vrij verkrijgbare wapens uit te zuiveren?
Ten vierde, wordt er gekeken naar het buitenland? In het buitenland zijn er een aantal zeer sluitende wetgevingen van kracht. Ik denk dat het nuttig kan zijn om daar even te gaan piepen. Zo ja, naar welke modellen kijkt u? Wanneer mogen wij van u een initiatief verwachten?
16.02 Minister Joëlle Milquet: Uw vraag heeft betrekking op de aanpassing van de wapenwet en in het bijzonder de lijst van wapens die vrij te koop zijn. Deze materie behoort tot de bevoegdheid van mijn collega van Justitie. Minister Turtelboom bereidt momenteel een wetsontwerp voor. Deze materie behoort haar dus toe.
16.03 Peter Logghe (VB): Ik zal haar de vragen natuurlijk stellen. Hebt u er zicht op wanneer dat wetsontwerp klaar zal zijn? U hebt daar waarschijnlijk geen zicht op. Ik zal de vraag aan haar stellen.
16.04 Minister Joëlle Milquet: Ik denk binnen twee weken. Het betreft alleen de afschaffing van de lijst. Er zijn geen andere maatregelen voor bijvoorbeeld de mensen die nu een wapen bezitten. Het gaat alleen om de afschaffing van de lijst.
16.05 Peter Logghe (VB): Ik zal haar daarover ondervragen. Ik vrees alleen – excuseert u mij de woordspeling – dat zij haar doel wel eens zou kunnen voorbijschieten. Ik zal haar daarover ondervragen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs 10013 van mevrouw Galant, 10077 van de heer Bracke en 10082 van mevrouw Ponthier worden uitgesteld.
- de heer Bart Somers aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen en aan de minister van Justitie over "de beveiligingssector in België" (nr. 10024)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het overnemen van politietaken door private beveiligingsfirma's" (nr. 10112)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de kerntaken van de politie" (nr. 10173)
- M. Bart Somers à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances et à la ministre de la Justice sur "le secteur du gardiennage en Belgique" (n° 10024)
- M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la prise en charge de certaines tâches de police par des sociétés de gardiennage privées" (n° 10112)
- M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les missions fondamentales de la police" (n° 10173)
17.01 Bart Somers (Open Vld): Mevrouw de minister, mijn vraag heeft betrekking op de private veiligheidssector in ons land en de vraag hoe privatisering van sommige politiediensten in de praktijk kan worden georganiseerd en geregulariseerd in de loop van de komende maanden en jaren, en welke keuzes we daarin willen maken.
De realiteit is vandaag dat op het terrein op tal van vlakken privéveiligheidsdiensten veiligheidstaken in samenwerking met of in uitvoering van de lokale overheden en politiediensten uitvoeren. Ik denk bijvoorbeeld aan consortiumbewaking, maar er zijn er zeker nog andere. De beveiligingssector heeft zelf ter zake een voorstel gedaan en hoopt daar met twee ministers over te kunnen onderhandelen: de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie.
Men heeft zelf een hele reeks voorstellen gedaan, waarvan ik er in alle eerlijkheid sommige goed vind, maar bij andere terughoudend ben omdat ze volgens mij tot de kerntaken van de overheid blijven behoren. Met die voorstellen en de richting die ze ingaan, zitten ze wel in lijn met het regeerakkoord waarin oplossingen worden gezocht om de politie van sommige taken te ontlasten, zodat ze zich kunnen concentreren op hun kernbevoegdheden en kerncompetenties. In het regeerakkoord wordt verwezen naar zowel administratieve als sommige operationele taken.
De grote internationaal georganiseerde bewakingsfirma’s die wij kennen, maken zich sterk dat zij een aantal taken goedkoper en efficiënter kunnen uitvoeren dan de politie vandaag. Een aantal vakorganisaties uit de politiewereld zegt in die redenering voor een deel mee te willen gaan, maar waarschuwt tegelijkertijd terecht dat sommige zaken als het patrouilleren op straat tot de kerntaken van de politie en de overheid moeten blijven behoren. Private veiligheid kan een rol spelen. We zien in Europa en in de wereld dat er een herijking gebeurt van wat publiek moet zijn en wat privaat. Ik heb daar een aantal vragen over.
Mevrouw de minister, zult u stappen zetten? Welke stappen denkt u te zetten om onderhandelingen te starten met de private sector over de privatisering van bepaalde politiediensten?
Tweede vraag. De regering heeft zich geëngageerd om de kerntaken van de politie te definiëren. Heeft u enig idee tegen wanneer men die definitie rond zou kunnen krijgen? Heeft men aan die taken al invulling gegeven, of is daar nog werk voor de boeg?
Ten slotte had ik graag geweten hoe u als minister zelf staat tegenover dat boeiende maar complexe debat over wat wij op veiligheidsgebied aan private partners kunnen toevertrouwen en waar de overheid zelf actief moet blijven op het terrein. Heeft u daar al een visie in ontwikkeld? Zo ja, wilt u die dan met ons delen?
17.02 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, als we de persberichten mogen geloven staan firma’s te springen om een aantal overheidstaken over te nemen zoals gevangenentransport, het beheer van flitscamera’s en alcoholcontroles. Het is merkwaardig dat deze praktijk vooral in Angelsaksische landen is ingeburgerd. Ik denk dat de meerderheid van onze bevolking de theorie aanhangt dat de politie en de overheid het monopolie hebben op het aanwenden van geweld en dat de overheid dit niet zomaar uit handen mag geven.
De private beveiligingsfirma’s vinden van zichzelf dat ze voldoende technische knowhow hebben. Met hun kennis en getalsterkte zouden ze ook luchthavens en havens kunnen controleren op drugstrafiek, mensenhandel en nepgoederen. Heeft u oren naar deze argumenten?
Enkele politieverenigingen hebben laten weten dat ze het wel zien zitten om private beveiligingsfirma’s bepaalde administratieve taken toe te vertrouwen. De zuivere politietaken zouden in handen van de politie moeten blijven. Hoe zijn haar kerntaken afgebakend?
Als private bewakingsfirma’s bepaalde beperkte politionele taken op zich zouden nemen, bestaat dan het gevaar dat de overheid op weg is naar een veiligheidsbeleid met twee snelheden? Enerzijds, is er een uitgebreide luxebeveiliging voor de burgers die het zich financieel kunnen veroorloven en, anderzijds, is er een minimale basisbeveiliging voor de rest. Bepaalde gemeenten hebben in het verleden al met private beveiligingsfirma’s gewerkt.
Tijdens de plenaire vergadering van 8 maart 2012 werd een vraag gesteld over private beveiligingsfirma’s. U hebt geantwoord dat een werkgroep een denkoefening zou uitvoeren, niet over het aanbod van private bewakingsfirma’s maar over het publieke belang. Op basis daarvan zou u beslissen welke taken de politie aanbelangen en – daar ga ik van uit – welke niet.
Als ik uw antwoord goed heb beluisterd, neem ik aan dat u niet overtuigd bent van het nut dat private beveiligingsfirma’s kunnen hebben ter administratieve of politionele ontlasting van de veiligheidsdiensten. Ik vraag mij af welke overwegingen u hierbij maakt. Staat u achter de stelling dat geweldaanwending het monopolie moet blijven van de politiediensten? Of kan dit voor een deel worden geprivatiseerd? Ik meen dat dit een heel fundamenteel debat is. Dit zijn uiteraard ideologisch gekleurde discussies. Is die werkgroep ondertussen samengesteld? Wie maakt er deel uit van die werkgroep? Op welke termijn denkt u de reflectie binnen die werkgroep te beëindigen? Wordt er een eindrapport opgesteld? Wordt dit rapport aan de commissie bezorgd? Wanneer kunnen wij daarover debatteren? Wat zijn de volgende stappen na het bekendmaken van het eindrapport?
17.03 Minister Joëlle Milquet: Ik ben natuurlijk tegen de privatisering van de veiligheidsfunctie in ons land. Ik sta volledig open voor een redelijk debat over de uitbreiding van sommige taken voor andere diensten dan de politie. Ik pleit echter voor een redelijke visie.
Wij hebben gisteren al een belangrijke uitbreiding goedgekeurd voor de begeleiding van geldtransporten door private firma’s. Dit is een eerste en heel belangrijke stap. Wij kunnen ook andere redelijke stappen zetten, bijvoorbeeld als het gaat over de aanwezigheid op het openbaar vervoer. Wij moeten dit evenwel met een redelijke visie benaderen en met inachtneming van een zeker evenwicht.
De politie is bevoegd voor de openbare orde en de veiligheid in ons land. Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven een werkgroep op te richten. Deze werkgroep zal worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de Vaste Commissie van de lokale politie en de federale politie en uit leden van de administratie van Binnenlandse Zaken. In een eerste fase zal de werkgroep de taken oplijsten die politiediensten momenteel uitoefenen of waarbij zij worden betrokken, die geen kerntaken zijn en waarvan tevens opportuun wordt geacht dat zij niet langer door politiediensten worden uitgevoerd. Dit kan ook gelden voor gemeenschapswachten of private firma’s.
Er zal ook worden voorgesteld welke publieke of privé-instantie in aanmerking kan komen om deze taken in de toekomst uit te oefenen.
In een tweede fase zal overleg worden gepleegd met de voorgestelde instantie en zal worden nagegaan welke reglementaire of wettelijke maatregelen door de voorgestelde taakverschuiving noodzakelijk zijn. Wij debatteren echter ook over de administratieve lasten en over de manier waarop wij meer agenten op het terrein kunnen hebben.
17.04 Bart Somers (Open Vld): Mevrouw de minister, u zegt dat dit debat redelijk moet verlopen. Daarmee ben ik het volkomen eens. Wanneer wij hiermee op een heel ideologische manier omgaan, komen wij nergens. Maar hoewel ik een heel sterke liberale overtuiging heb, vind ik dat veiligheid een kerntaak van de overheid is. Het kan niet dat elk aspect van het veiligheidsbeleid zomaar wordt uitbesteed aan de privésector.
Dat gezegd zijnde, mogen wij natuurlijk ook geen pleinvrees of koudwatervrees hebben. Vandaag gebeuren nogal wat taken door privéfirma’s. In mijn eigen stedelijke omgeving is er consortiumbewaking, waarbij privébewakingsfirma’s een oogje in het zeil houden op industrieterreinen. Er is security aan fuiflokalen door privébewakingsfirma’s in samenwerking met de politie. Er is een winkelinformatienetwerk. In onze stationsbuurt hebben wij een privébewakingsfirma gehad die er mee voor zorgde dat ongure elementen de cafés niet op stelten zetten. Er zijn dus nogal wat sporen die reeds vandaag worden bewandeld binnen het wettelijke kader. U hebt er zelf ook een aantal aangehaald.
Indien dat debat op een redelijke en open manier kan worden gevoerd, kan zowel voor de administratie als voor een aantal andere aspecten de politie worden ontlast, zodat zij zich nog meer kan concentreren op haar essentiële taken, met name waken over de veiligheid van de burgers.
Ik vind het dus een goede zaak dat wij daarin een aantal stappen zetten.
Ik kijk ook naar de voorzitter. Ik vind dit een interessant thema waarvoor wij eens wat meer ruimte moeten maken in de commissie. Wij moeten eens thematisch bekijken waar wij een evenwicht kunnen vinden tussen publieke veiligheid en privéveiligheid, en hoe wij daarmee kunnen omgaan. Er wordt daarover veel gedebatteerd en de stellingen zijn de voorbije jaren wat naar elkaar toe gegroeid. Sommigen, die daar oneindig ver in wilden gaan, hebben ingezien dat er gevaar dreigde voor de privacy, de rechtsbedeling en de onafhankelijkheid van het politionele optreden. Maar omgekeerd, zij die daarin vroeger heel rigide waren, erkennen nu dat een aantal initiatieven op het terrein vruchten hebben afgeworpen.
Mochten wij daarover in de komende maanden open en gestructureerd van gedachte kunnen wisselen, zou dat een heel boeiend debat opleveren. Wij moeten eens oplijsten wat er vandaag concreet mogelijk is en wat er de facto gebeurt. Men wendt veel creativiteit aan om privéspelers te betrekken bij het politionele werk. Elke stad en elke gemeente zoekt naar wegen om de politie te ontlasten. Ik vind dat geen gezonde evolutie. Er gebeurt te veel grass rooting. Op een bepaald moment moet men de taken opnieuw structureren in een duidelijk wettelijk kader. Dat is een belangrijke uitdaging.
Ik heb begrepen dat u wat dat betreft een zekere openheid aan de dag legt. Misschien is het interessant dat de commissie daar in de loop van de komende maanden eens bij stil staat.
17.05 Minister Joëlle Milquet: (…)
De voorzitter: De enige vraag die ik nog heb, is of het niet interessant is de commissie voor de Justitie daarbij te betrekken. Het is mij opgevallen dat ongeveer dezelfde vragen in de twee commissies worden gesteld, aan u, mevrouw de minister, en aan mevrouw Turtelboom. Misschien moeten wij dit samen met de commissie voor de Justitie bekijken.
Ik zal het secretariaat vragen voor de komende weken een gezamenlijke commissievergadering te plannen. Bedankt voor de tip, mijnheer Somers.
17.06 Peter Logghe (VB): Ik sluit mij aan bij uw laatste opmerking, collega Somers. Ik ben het nochtans niet helemaal eens met u wanneer u zegt dat u ideologische conclusies wil afhouden. Het is niet omdat het ideologische discussies zijn dat alle redelijkheid zoek is, mijnheer Somers. Het gaat vooral om de invulling van de publieke ruimte en op welke manier die moet worden beschermd. Het gaat erom dat burgers recht hebben op veiligheid. Volgens mij zullen wij elkaar wat dat betreft wel vinden.
Mevrouw de minister, ik kijk uit naar uw lijst met de niet-kerntaken van de politie. Daar moeten wij inderdaad zo vlug mogelijk een openbare discussie over organiseren. Dank u.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 10034 van mevrouw Jadin wordt uitgesteld.
18 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de samenwerking met de brandweerscholen" (nr. 10094)
18 Question de M. Jan Van Esbroeck à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la collaboration avec les écoles du feu" (n° 10094)
18.01 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uw voorganger heb ik nog niet zo lang geleden geïnterpelleerd over de taalregeling in de Brusselse dienst voor brandbestrijding en dringende medische hulp.
De minister heeft mij toen duidelijk gemaakt dat de federale regering, ondanks de fondsen die ze aan de Brusselse brandweer toekent, geen inspraak en bevoegdheid heeft inzake de aanwerving van personeel.
Zij verklaarde echter ook dat haar diensten in samenwerking met de brandweerscholen de bestuursovereenkomsten voorbereiden. Die overeenkomsten houden engagementen in inzake opleiding, infrastructuur en materieel, alsook een substantiële verhoging van de subsidies voor de werkingskosten van de brandweerscholen.
In het raam van de overeenkomst met de Brusselse brandweerschool is een van de doelstellingen de taalkennis van de brandweermannen. Daarvoor zal de federale Staat een budget van 200 000 euro uittrekken, aldus nog uw voorganger.
Mevrouw de minister, kunt u mij zeggen welke bestuursovereenkomsten er tot op heden effectief zijn afgesloten? Is de kennis van het Nederlands voor de Brusselse brandweermannen ook effectief verbeterd? Is het vooropgestelde budget van 200 000 euro effectief uitgetrokken en besteed ter verbetering van de Nederlandse taal in de Brusselse brandweerschool?
18.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Esbroeck, voor het werkjaar 2011 werden er elf overeenkomsten afgesloten met de elf provinciale opleidingscentra voor de openbare hulpdiensten, de tien provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor de betoelaging van projecten inzake infrastructuur, opleiding en opleidingsmaterialen. Daartoe werd 3 miljoen euro vastgelegd op de kredieten van 2010.
Voor het werkjaar 2012 zijn momenteel de onderhandelingen aan de gang tussen mijn administratie en de opleidingscentra om de krijtlijnen uit te tekenen voor de nieuwe overeenkomsten en de projecten die daarin opgenomen zullen worden. Daarvoor werd 2 miljoen euro vastgelegd op de kredieten van 2011.
De effectieve kennis van het Nederlands van de Franstalige leden van de Brusselse brandweer – dat is een bevoegdheid van het Gewest – is er inderdaad op verbeterd. De nieuwe rekruten en de reeds operationele brandweerlieden die een taalopleiding volgden, stegen gemiddeld met verschillende niveaus. Zowel bij de rekruten als bij het peloton merkt men dat de kandidaten actief bezig zijn met de andere taalrol, ook buiten de lessen.
Binnen het korps ondervindt men een verbetering van de communicatie tijdens vergaderingen omdat elke officier nu de andere landstaal minstens begrijpt. Ook bij interventies is er een aanzienlijke verbetering in de communicatie met de andere hulp- en veiligheidsdiensten.
18.03 Jan Van Esbroeck (N-VA): Werd die drie miljoen euro ingeschreven op het krediet van 2010?
18.04 Minister Joëlle Milquet: Ja, en twee miljoen euro in 2011.
18.05 Jan Van Esbroeck (N-VA): Voor 2012 is de 200 000 euro nog niet apart ingeschreven?
18.06 Minister Joëlle Milquet: Voor 2012 beperken we de middelen.
De som van 200 000 euro was ter verbetering van de taalkennis bij de Brusselse brandweer.
18.07 Jan Van Esbroeck (N-VA): En die is effectief ingezet?
18.08 Minister Joëlle Milquet: Ja.
18.09 Jan Van Esbroeck (N-VA): Wat zijn dan de resultaten?
18.10 Minister Joëlle Milquet: Dat was tamelijk doeltreffend.
18.11 Jan Van Esbroeck (N-VA): Als de federale overheid daarin investeert belangt het haar ook aan te weten of de investering zinvol is. Dat was een van de redenen van mijn vraag. Die 200 000 euro was dus niet nutteloos.
Ik weet niet goed waarop men zich baseert bij de beoordeling van die taalopleiding. Waarschijnlijk moet het Gewest daarover oordelen. Ik hoor u graag zeggen dat het verbeterd is, maar ik hoor nog veel klachten. Daarom stel ik voor om het resultaat objectief te beoordelen.
18.12 Minister Joëlle Milquet: Politie en de brandweer zijn bezig met een actieplan ter verbetering van de opleiding. In de opleiding moeten meer taalcursussen zitten. Dat is noodzakelijk. Dat is gekoppeld aan onze hervorming van de opleiding.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 10122 van de heer Defreyne en vraag nr. 10134 van mevrouw Slegers worden uitgesteld.
19 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de screening van het securitypersoneel" (nr. 10142)
19 Question de M. Jan Van Esbroeck à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le screening du personnel de sécurité" (n° 10142)
19.01 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, de aanleiding voor mijn vraag is de arrestatie van een veiligheidsagent van het Europees Parlement die men ervan verdacht een bomaanslag voor te bereiden. De screening heeft daar dus gefaald en een mogelijke terrorist kon infiltreren in het veiligheidspersoneel.
Net zoals in het Europees Parlement moeten wij in het federaal Parlement meer dan aandachtig zijn om te voorkomen dat er hier gruweldaden zouden gebeuren.
Mevrouw de minister, ondergaat het veiligheidspersoneel van ons Huis een specifieke screening aangaande terroristische achtergronden of motieven ter voorkoming van eventuele aanslagen?
Is de infiltratie van terroristen in het Europees Parlement voor u aanleiding geweest voor een eventuele aanpassing aan de screening van het securitypersoneel hier?
Kunt u in alle omstandigheden onze veiligheid garanderen?
19.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer Van Esbroeck, het veiligheidspersoneel dat wordt ingezet voor de bewaking van ons Parlement, bestaat uit leden van de militaire politie. Het gaat hier dus niet om personeel afkomstig van een private bewakingsonderneming.
Het militair personeel ondergaat een doorgedreven training en wordt onderworpen aan een screening, uitgevoerd door de militaire inlichtingendiensten.
Het veiligheidspersoneel van het Parlement wordt gerekruteerd door de Senaat volgens de bepalingen die neergeschreven zijn voor de aanwerving van personeel voor de Senaat. Ik verzoek u dus de vraag voor te leggen aan de voorzitter van de Senaat, mevrouw de Bethune, om te zien of zij van mening is dat haar veiligheidspersoneel voldoende gescreend is.
Het is dan ook aan de voorzitter van de Senaat om te beoordelen of er tot een verstrenging van de screening van het veiligheidspersoneel van het Parlement moet worden overgegaan.
De veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen voor het Parlement, zijn een gedeelde verantwoordelijkheid van de voorzitters van de Kamer en de Senaat. In het Parlement bestaat er een commissie die zich bezighoudt met de vragen wat veiligheid betreft.
Recentelijk werden er aan die commissie voorstellen voorgelegd tot verbetering van de veiligheid van het Parlement. Die voorstellen worden nu verder onderzocht.
Indien u meer informatie wenst betreffende de veiligheid van het Parlement, kunt u zich tot de voorzitters van de Kamer en de Senaat wenden.
19.03 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, wat u zegt over de militaire politie, klopt uiteraard.
Ik vroeg mij af of er bij het kernkabinet of bij uzelf als minister van Binnenlandse Zaken, begaan met de veiligheid van al onze inwoners, naar aanleiding van het incident een verhoogde aandacht was voor de kwestie. Dat was het hoofddoel van mijn vraag.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de banalisering van schietpartijen" (nr. 10144)
- de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het hoge aantal schietpartijen in Brussel" (nr. 10149)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "een schietpartij aan een Brusselse school" (nr. 10172)
- M. Michel Doomst à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la banalisation des fusillades" (n° 10144)
- M. Jan Van Esbroeck à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "le nombre élevé de fusillades à Bruxelles" (n° 10149)
- M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "une fusillade aux abords d'une école bruxelloise" (n° 10172)
20.01 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, de heer Moureaux kan soms wijze dingen zeggen, maar de uitspraak die hij onlangs deed, was toch wel opmerkelijk. Vijf maanden nadat drugsdealers in Molenbeek een basisschool hadden beschoten met de schoolpoort als duidelijke getuige, waren er afspraken gemaakt rond de veiligheid. Een nieuw incident met een uit de hand gelopen caféruzie zou ervoor hebben gezorgd dat opnieuw een schietpartij plaatsvond.
Ouders en leerkrachten maken zich volgens mij terecht steeds meer zorgen. Ik vond de reactie van de burgemeester niet gepast. Hij zei dat heel die zaak wordt opgeklopt want volgens hem zijn dergelijke schietpartijen dagelijkse kost. De ouders die bezorgd zijn om de veiligheid van hun kinderen overdreven volgens de burgemeester. De lokale politie zou dezelfde mening zijn toegedaan.
Ik wou u vragen wat u als minister vond van dit voorval en de reactie erop. Worden schietincidenten door de politie in Brussel inderdaad als dagelijkse kost beschouwd? Heeft men wel zicht op het aantal gepleegde schietincidenten in de Brusselse gemeenten? Zo ja, kunnen ter zake concrete cijfers per gemeente worden gegeven?
20.02 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, mijn vraag heeft betrekking op hetzelfde voorval. Er zijn inderdaad recent al twee voorvallen geweest in en om Brussel. Ik heb daarop zowat dezelfde reactie als collega Doomst.
Hoofdcommissaris Berckmans heeft enorm geïrriteerd gereageerd op de kritiek en vervolgens kwam de commentaar van burgemeester Moureaux die heel de heisa niet begreep en zei dat schietpartijen dagelijkse kost zijn in de Brusselse gemeenten. Ik heb zelf horen verklaren dat dit zodanig dagelijks is dat de burgemeester hiervan zelfs niet op de hoogte werd gebracht. Ik vind dit enorm verontrustend. Ik meen dat u als minister van Binnenlandse Zaken ook verantwoordelijk bent voor de veiligheid van de mensen in Brussel.
Ik kom nog even terug op uw Nationaal Veiligheidsplan. Tussen de tien prioritaire criminaliteitsfenomenen vind ik hier ook niet echt iets terug dat wijst op speciale aandacht voor bepaalde wijken of steden waar dit soort fenomenen zich voordoen.
Mevrouw de minister, wat is uw houding ten aanzien van het citaat dat schietpartijen dagelijkse kost zijn in Brusselse gemeenten? Waarom hebt u dit fenomeen niet opgenomen in uw prioriteitenlijst? Welke instructies zult u uitvaardigen ter voorkoming of bestrijding van dergelijke schietpartijen?
20.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de woorden van de burgemeester zijn bij zowat iedereen in het verkeerde keelgat geschoten.
Ten eerste, zijn schietincidenten werkelijk dagelijkse kost in Brussel? Welke cijfergegevens hebt u daarover?
Ten tweede, als de bewering van de burgemeester klopt en schietincidenten dagelijkse kost zijn in Brussel, welke concrete dringende stappen zult u zetten om deze gewelddaden te stoppen of tegen te gaan? Samen met het bewaren van de fysieke integriteit is dat immers een topprioriteit in uw veiligheidsplan.
Ten derde, indien schietincidenten geen dagelijkse kost zijn in Brussel, vraag ik u de burgemeester op zijn verantwoordelijkheid te wijzen met betrekking tot de perceptie die op die manier wordt verspreid.
Ten vierde en mijn belangrijkste politieke vraag, veel van die gewelddaden, bijna allemaal, hebben uitsluitend te maken met drugshandel, druggebruik en drugs dealen. Wordt het geen tijd drugs gewoon van straat te halen? Ik verwijs ook naar incidenten in Antwerpen, waar handelaars op de duur zelf de straat zijn opgetrokken om drughandelaars van de straat te duwen.
20.04 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, het ging over een nachtelijke afrekening in het Albanese milieu in Molenbeek. De dag nadien bleek dat een kogel in de voordeur van een gebouw voor buitenschoolse opvang was terechtgekomen. Midden oktober vorig jaar was er ter hoogte van dat gebouw al een schietincident geweest waarbij een drugsdealer ’s ochtends in de voet werd geschoten. Als gevolg van dat incident is er overleg geweest tussen het schoolbestuur en de burgemeester, en werd beslist de veiligheid rond de school te verhogen door onder meer het aanbrengen van een betere straatverlichting en een verhoogd politietoezicht.
Uiteraard wordt een schietpartij op de openbare weg in ons land niet als een fait divers beschouwd, noch door de federale politie en de lokale overheden, noch door de politie, noch door de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie. Uiteraard zijn schietpartijen en afrekeningen in het drugsmilieu geen dagelijkse kost in Brussel, maar elk incident is er een te veel. Wij moeten natuurlijk echt strijden tegen die fenomenen. Dat zijn prioriteiten in ons Nationaal Veiligheidsplan.
De strijd tegen het dealen van drugs en de strijd tegen het geweld in de publieke ruimte en in het openbaar vervoer behoren tot de prioriteiten van ons nieuw Nationaal Veiligheidsplan.
In verband met de nood aan een globaal veiligheidsbeleid in Brussel kan ik u zeggen dat het Nationaal Veiligheidsplan tevens bepaalt dat de criminaliteit in grote steden, waaronder Brussel, bijzondere aandacht zal krijgen. Ik bereid ook een actieplan voor Brussel voor. Ik zal binnenkort samen met mijn collega van Justitie een pakket van voorstellen doen op het vlak van justitie en politie. Een deel van dat pakket zal over Brussel gaan.
Rekening houdend met de bijzondere typologie van criminaliteit in de grote steden, moet hieraan inderdaad bijzondere aandacht worden besteed, in termen van aanwezigheid van politie en stadswachten, om zoveel mogelijk asociaal gedrag te beteugelen en de inbreuken die worden vastgesteld te bestraffen. Ook de beveiliging van het openbaar vervoer in deze steden zal heel belangrijk zijn.
20.05 Michel Doomst (CD&V): Mevrouw de minister, zo’n herhaalde schietpartij mag niet de aanleiding zijn om te negeren, integendeel, dat moet de aanleiding zijn om te activeren. Ik ben blij te horen dat u actief werkt aan zo’n globaal veiligheidsplan. Brussel kan dat zeker gebruiken, want dit zal niet het laatste incident zijn. Ik hoop dus dat er de volgende weken, in plaats van negatie, een actief en positief signaal komt en dat u de heer Moureaux op de vingers tikt, ik weet dat hij dat van u zal aanvaarden.
20.06 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, u geeft op bijna elke vraag het antwoord dat er een actieplan komt of dat u gaat samen zitten of dat u het gaat voorbereiden. Ik vind dat goed, wij zullen dat actieplan voor Brussel met open armen ontvangen.
Ik ben benieuwd. Ik hoop dat het nu echt van start gaat. Ik zit hier nog niet zo heel lang, maar ik heb reeds vaak gehoord dat men zou gaan samen zitten en dat men plannen zou opmaken, maar ik heb nog niet veel plannen echt zien verschijnen. Ik hoop dat u als nieuwe minister van Binnenlandse Zaken iets concreter te werk zult gaan.
Ten slotte, u moet inderdaad burgemeester Moureaux eens flink op de vingers tikken, liefst publiekelijk, maar u moet intern ook hoofdcommissaris Berckmans toch even wijzen op het feit dat dit unieke gebeurtenissen zijn en geen dagelijkse kost in Brussel.
20.07 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord. Wij hebben geen antwoord gekregen op de vraag over het aantal schietincidenten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het zou nuttig zijn dat wij de cijfers van laten wij zeggen de afgelopen 5 jaar krijgen. Neemt het aantal incidenten toe of niet?
Samen met collega Van Esbroeck en collega Doomst noteer ik dat er een actieplan Brussel komt. Wij horen echter vele actieplannen vermelden. Wanneer komt u met dat plan naar het Parlement? Wanneer zal het klaar zijn, mevrouw de minister? Het is belangrijk.
Zwaar geweld is bijna als vanzelfsprekend verbonden met drugsgebruik en met drugs dealen. Ik meen dat daar de kern van de zaak verborgen zit. Ik blijf op mijn honger inzake maatregelen om de drugs gewoon van de straat te houden.
20.08 Minister Joëlle Milquet: Het actieplan Brussel komt er nog vóór de zomervakantie.
Ik kan u de precieze cijfers over schietincidenten doorgeven, maar de criminaliteit in Brussel is lager dan in andere Europese hoofdsteden. Ik wil de criminaliteit natuurlijk niet ontkennen. Criminaliteit is een echt probleem. Evenwel, in vergelijking met andere hoofdsteden blijft de criminaliteit in Brussel nog beperkt. Ik zal u de cijfers bezorgen inzake schietincidenten in de verschillende hoofdsteden en in de grote steden van ons land.
20.09 Peter Logghe (VB): Het is vooral van belang dat wij zien hoe het aantal over de jaren gespreid evolueert. Misschien kunnen daar lessen uit getrokken worden. Wij kijken uit naar uw cijfers, mevrouw de minister.
Het incident is gesloten.
21 Question de M. Franco Seminara à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "les violences liées à l'honneur en Belgique" (n° 10151)
21 Vraag van de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "het eergerelateerd geweld in België" (nr. 10151)
21.01 Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, ces dernières années, plusieurs affaires tragiques, dont le meurtre de Sadia Sheikh en octobre 2007, ont mis en lumière une réalité méconnue en Belgique: les violences liées à l'honneur.
Dans notre pays, ce type de violences représente une violation flagrante des droits humains et des libertés fondamentales, fondée sur des traditions et des cultures injustes. Ces violences liées à l'honneur représentent un phénomène complexe pour lequel nous ne disposons actuellement pas, en Belgique, de définition unique et précise. Ce concept n'existe pas, par ailleurs, dans le Code pénal. Le verdict de la cour d'assises du Hainaut, à Mons, lors du procès de Sadia Sheikh, ne repose d'ailleurs pas sur une incrimination liée à l'honneur, mais sur une 'hostilité' inspirée par un motif discriminatoire, sexiste.
Comme nous le savons, le nouveau plan d'action national de lutte contre les violences entre partenaires 2010-2014 a été étendu aux mariages forcés, aux mutilations génitales et aux violences liées à l'honneur. Enfin, une recherche scientifique ayant comme objectif de soutenir le développement d'une politique globale et intégrée a été commandée par le SPF Intérieur ainsi que par l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes. Elle s'est clôturée fin 2011.
Quelles sont les principales conclusions qui ressortent de cette étude? De nouvelles mesures de lutte contre les violences dites liées à l'honneur ont-elles été envisagées suite aux recommandations formulées? A-t-on réussi à aboutir à une définition commune relative à ce phénomène? Pouvez-vous enfin faire le point des mesures déjà mises en œuvre concernant cette problématique dans le cadre du plan d'action national 2010-2014 et celles qui devront encore l'être? Est-il désormais possible d'évaluer avec plus de précision le nombre de violences liées à l'honneur en Belgique? Si oui, pouvez-vous nous fournir des données chiffrées?
21.02 Joëlle Milquet, ministre: Cher collègue, les études commandées l'ont été à mon initiative puisque, sous l'ancienne législature, nous voulions privilégier ce thème, notamment dans le cadre de la présidence belge de l'UE.
Avec l'aide de la Commission européenne, nous avions commandé une étude qui est d'ailleurs reprise sur le site de l'Institut pour l'égalité des hommes et des femmes. Elle présente toute une série de recommandations, pour toutes les parties concernées, qu'il s'agisse de la police, de la justice, des services sociaux, groupes d'immigrants, écoles, soins de santé, etc. Il s'agit d'un document vraiment intéressant qui n'a pas été suffisamment exploité à ce stade, et qu'il faudrait faire connaître à l'ensemble des services concernés.
Je m'en chargerai, puisque nous l'avions publiée dans le cadre de la législature antérieure certes, mais elle reste plus que jamais d'actualité.
En ce qui concerne la définition de la violence liée à l'honneur, elle fait référence à une échelle de formes de violence allant de la légère pression psychologique au crime d'honneur en passant par la violence physique, éventuellement perpétrée par plusieurs auteurs à l'encontre de plusieurs victimes, en vue d'empêcher ou de rétablir une atteinte à l'honneur sexuel, dont le monde extérieur est ou risque d'être au courant. Il peut s'agir de l'honneur d'un individu, de la famille ou de la communauté.
C'est une définition qui privilégie la détection des signaux et des risques de violence liés à l'honneur. Elle devrait servir de base à une discussion plus approfondie et être soutenue par l'ensemble des acteurs concernés. Sur ce point, il serait aussi intéressant d'organiser une journée d'étude spécifique en la matière.
Le plan d'action national contre la violence faite aux femmes est réexaminé tous les quatre ans. Il a été resigné en novembre-décembre 2010. À cette occasion, nous y avons inséré toute la problématique des mutilations génitales, du mariage forcé et des crimes d'honneur. En effet, nous considérons qu'il s'agit là de nouvelles formes de violence à l'égard des femmes, qui proviennent essentiellement de l'évolution sociologique, en Belgique comme ailleurs. Elles sont liées notamment à l'insertion de populations d'origine étrangère.
En ce qui concerne les données chiffrées, je pense qu'elles doivent figurer dans l'étude, auquel cas je vous les transmettrai ultérieurement. On me dit que les résultats confortent l'idée selon laquelle le phénomène est répandu. C'est très sympathique mais les chiffres n'étant pas en ma possession, je ne peux vous répondre en la matière.
21.03 Franco Seminara (PS): Madame la ministre, il serait intéressant de prendre connaissance de cette étude et des chiffres. Je sais que vous êtes sensible à la condition des femmes. Je sais que vous y apportez beaucoup de choses. Merci d’être à l’écoute et de mener des actions concrètes. Je me réjouis de tout ce que j’ai pu entendre. Comme je le dis toujours, restons vigilants et maintenons l’effort concernant cette problématique puisque, malheureusement, si l’erreur est humaine, l’horreur l’est aussi.
Het incident is gesloten.
22 Question de M. André Frédéric à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances sur "la réduction de la dotation de la ville de Spa pour la zone de police des Fagnes et la révision de la norme KUL" (n° 10152)
22 Vraag van de heer André Frédéric aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over "de verlaagde dotatie van de stad Spa voor de politiezone Fagnes en de herziening van de KUL-norm" (nr. 10152)
22.01 André Frédéric (PS): Madame la ministre, ma question pourrait paraître sous-localiste et aurait peut-être dû être posée sous forme écrite mais je pense qu'elle pourrait faire jurisprudence pour toutes les zones de police de ce pays. C'est pour cette raison que je voudrais vous l'exposer très rapidement.
Un différend oppose la ville de Spa et les communes de Jalhay et de Theux en ce qui concerne leur dotation de la zone de police des Fagnes. En effet, la commune de Spa a décidé unilatéralement de réduire le pourcentage de sa dotation à la zone de police des Fagnes de plus de 11 %. Pour expliquer cette prise de position, elle se base sur l'arrêté royal de 2005 fixant la norme KUL, elle-même fixée en 1998.
Comme vous le savez, lorsque les communes n'arrivent pas à se mettre d'accord quant à leur quote-part respective, elles doivent faire appel à la norme KUL qui doit, en théorie, être reconduite d'année en année via la prise d'un arrêté royal. Cela n'a plus été le cas depuis 2009. À l'heure actuelle, cette norme n'existe plus et il y a donc un vide juridique.
À la suite d'une précédente question que j'avais adressée à votre prédécesseur, je sais qu'une étude portant sur la révision de la norme KUL a été commandée à l'université de Gand en mars 2010. D'après mes informations, cette étude est terminée depuis quelques mois et ses conclusions sont connues.
Madame la ministre, qu'en est-il? La norme KUL sera-t-elle bientôt revue sur la base des résultats de cette étude?
Un nouvel arrêté royal est-il en préparation? Si oui, quand sera-t-il prêt? Sera-t-il applicable pour le budget 2012 des zones de police?
Que pensez-vous de la situation que connaît la zone de police des Fagnes et surtout que pourriez-vous faire, le cas échéant, pour régler la situation budgétairement difficile dans laquelle la commune de Spa a plongé la zone de police des Fagnes?
22.02 Joëlle Milquet, ministre: Je vais intervenir brièvement car c'est la centième question à laquelle je réponds en vingt-quatre heures!
La norme KUL sera-t-elle bientôt revue? Oui. Sur base des résultats de l'étude? Non. Je pense qu'elle est tellement compliquée qu'il faudrait quelque chose de plus simple.
Un nouvel arrêté est-il en préparation? Oui. Il sera prêt à la fin de l'année. Est-il applicable pour le budget 2012 des zones de police? Non, puisque ce sera pour 2013.
Concernant Spa, je n'ai pas été saisie d'une demande en la matière. Si je devais l'être, je recommanderais l'application de la norme supplétive "60-20-20" à titre volontaire dès à présent, afin que la prolongation de l'application en 2012 de l'arrêté qui la prévoit soit une réalité.
En ce qui concerne la problématique de la zone de police des Fagnes, l'évolution intervenue pour le revenu imposable par habitant des trois communes de cette zone est assez comparable. Il y a 33 % pour Jalhay, 33 % pour Spa et 35 % pour Theux. Il n'y a donc pas, dans l'utilisation de données, certes datées, une source d'évidente discrimination entre les communes au regard de l'évolution intervenue depuis des valeurs qui fondent la distribution entre elles de la part communale au budget de la zone de police.
Je veux bien rencontrer les personnes concernées, s'il le faut, pour voir avec elles comment régler ce problème.
22.03 André Frédéric (PS): Je vous remercie, madame la ministre.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.22 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.22 uur.