Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
du Mercredi 7 mars 2012 Après-midi ______ |
van Woensdag 7 maart 2012 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door mevrouw Leen Dierick.
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par Mme Leen Dierick.
De voorzitter: Collega’s, de minister is aangekomen. Welkom in deze commissie. De voorzitter, mevrouw Van der Auwera, kan helaas niet aanwezig zijn, maar ik zal mijn uiterste best doen om haar zo goed mogelijk te vervangen. Er staan heel wat vragen op de agenda, dus ik stel voor dat we meteen van start gaan.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de auteursrechten van muziekproducenten en Simim" (nr. 9485)
- mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de activiteiten van Simim" (nr. 9760)
- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de inning van auteursrechten door Simim voor niet-aangesloten auteurs en uitvoerders" (nr. 9776)
- de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het optreden van Simim namens niet-aangesloten muziekproducenten" (nr. 9814)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les droits d'auteur des producteurs de musique et la Simim" (n° 9485)
- Mme Liesbeth Van der Auwera au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les activités de la Simim" (n° 9760)
- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la perception de droits d'auteurs par la Simim pour les auteurs et les interprètes non affiliés" (n° 9776)
- M. Mathias De Clercq au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'intervention de la Simim pour les producteurs de musique non affiliés" (n° 9814)
01.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, een muzikant-componist kiest ervoor om zich niet bij SABAM, Uradex of andere maatschappijen aan te sluiten, maar om met handels- en horecazaken waar zijn muziek wordt gedraaid zelf afspraken te maken.
Hij denkt dat de cirkel hiermee rond is, tot wanneer hij door zijn klanten op de hoogte wordt gebracht dat er ook nog zoiets bestaat als Simim, een beheersmaatschappij voor muziekproducenten die als enige erkend is door de overheid. Zelfs als de producent met andere woorden niet is aangesloten bij Simim, en dus met afnemers van zijn muziek eigen overeenkomsten heeft, worden deze door de firma Simim aangesproken en zijn ze wettelijk verplicht een bijdrage te betalen.
Ik heb hierover een aantal concrete vragen. Is het correct dat Simim de enige beheersmaatschappij zou zijn voor muziekproducenten die erkend is door de overheid?
Betekent dit dat producenten die niet aangesloten zijn of niet aangesloten willen zijn bij Simim, door die firma eigenlijk worden vertegenwoordigd?
Hoeveel bijdragen worden er jaarlijks door Simim geïnd? Zijn hierover cijfers beschikbaar van de laatste jaren? Hoe zit het dus met de jaarlijks geïnde bedragen? Worden die door Simim aan haar aangesloten en eventueel ook niet-aangesloten leden uitbetaald? Binnen welke termijn worden de bijdragen overgedragen? Dit zijn toch wel een aantal belangrijke, concrete vragen.
Er is een probleem van dubbel gebruik, denk ik. De firma Simim int bijdragen voor producenten die geen lid zijn van Simim. Tegelijkertijd willen afnemers die betaald hebben aan Simim geen eigen bijdragen betalen aan de muziekproducent. Er zou een artikel 66 bestaan dat bepaalt dat de auteur op elk moment de keuze heeft om zich aan te sluiten of zijn werken zelf te verkopen. Hier zit toch een tegenspraak in die liever vroeg dan laat moet worden uitgeklaard.
Heeft u maatregelen op het oog om hieraan te verhelpen, mijnheer de minister? Wordt de markt opengegooid? Mogen wij een initiatief verwachten? En zo ja, binnen welke termijn?
01.02 Peter Dedecker (N-VA): Collega Logghe heeft al een inleiding gegeven en dit is een gelijkaardige vraag. Misschien nog enige verduidelijking. Het gaat hier om afnemers, klanten, die uitsluitend muziek afnemen van een bepaalde producent of auteur, geen muziek die bij een collectieve beheersvennootschap als SABAM, Simim of nog andere berust. Uiteraard rijst dan het probleem dat klanten die al betaald hebben, geen tweede keer willen betalen aan bijvoorbeeld Simim. Als ze al betaald hebben, waarom zouden ze dan nog betalen voor de uitgever of de auteur van de muziek die zij willen draaien?
Er is nog bijkomende informatie. Op 16 januari 2009 heeft het Hof van Cassatie al een uitspraak gedaan in een gelijkaardige zaak over de lezing van de artikelen 65, 66 en 73 van de auteurswet, waarnaar collega Logghe heeft verwezen. Het Hof van Cassatie stelt, en ik citeer, “dat beheersvennootschappen enkel in rechte kunnen optreden met het oog op de verdediging van de rechten van de bij hen aangesloten rechthebbenden voor wier rekening en op wier verzoek zij overeenkomstig hun statuten de rechten beheren. Zij zijn niet bevoegd om in rechte vergoeding te vorderen voor bij hen niet-aangesloten leden, niettegenstaande elk andersluidend beding in hun statuten.” Op zich is dit duidelijk: zij kunnen inderdaad niet optreden voor auteurs en producenten die niet bij hen zijn aangesloten.
Mijnheer de minister, hebt u weet van die praktijken van Simim? Zijn die volgens u in regel met de uitspraak van het Hof en met de wet in het algemeen? Indien niet, hoe ziet u dit te verduidelijken en aan te pakken? Welke initiatieven zult u hierin nemen?
01.03 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, de collega’s hebben de vragen al gesteld.
Ik verwijs naar artikel 66 van de auteurswet. Ik verwijs in de inleiding van mijn vraag ook naar de cassatierechtspraak van 16 januari 2009. Vandaar de volgende vragen.
Bevestigt u dat Simim financiële bijdragen vraagt aan dergelijke muziekgebruikers voor werken van auteurs die niet bij hen zijn aangesloten? Kan u meer toelichting geven bij de wettelijke basis waarop Simim zich beroept in deze gevallen, en hoe dit in verhouding staat met de geciteerde rechtspraak? Wat is uw mening ter zake? Welke stappen denkt u te ondernemen om duidelijkheid te verschaffen in deze, mijns inziens, relevante problematiek? Aan welke stappen denkt u?
01.04 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik zal pogen om de vragen één voor één te beantwoorden, aangezien ik het belangrijk vind om een duidelijk antwoord te geven. Er is immers sprake van enige verwarring.
Simim is op dit moment de enige erkende beheersvennootschap die volgens de wet vergund is om op het Belgisch grondgebied de rechten van muziekproducenten te beheren. Vereenvoudigd gezegd komt de activiteit neer op het innen van rechten, wanneer werken of prestaties van de bij haar aangesloten leden worden geëxploiteerd, en die te verdelen onder de rechthebbenden. Dat betekent niet dat ze enkel voor hun leden kunnen innen. Op deze misvatting kom ik later terug. Ik dien eerst meer uitleg te geven om de materie begrijpelijk te maken.
Voor sommige door de wet voorziene exploitatiewijzen, zoals de billijke vergoeding, hebben we te maken met een dwanglicentie, zoals men dit noemt in de wet, en bijhorend een verplicht collectief beheer. Dit houdt in dat de wet bepaalt dat de rechthebbenden zich niet kunnen verzetten tegen bepaalde exploitaties. Wanneer iemand muziek wil draaien, om een concreet voorbeeld te geven, kan dit niet verboden worden volgens de dwanglicentie. In ruil voor die exploitatie is er een vergoeding via een systeem van verplicht collectief beheer.
Wat die billijke vergoeding betreft, in de artikelen 41 en 42 van de auteurswet, die de omzetting zijn van artikel 8, 2° van de EU-richtlijn, wordt onder meer gesteld dat de muziekproducenten zich niet kunnen verzetten tegen de mededeling van hun prestaties, bijvoorbeeld het spelen van muziek op een openbare plaats, maar dat zij wel recht hebben op een vergoeding die geïnd wordt door de aangewezen beheersvennootschap. Artikel 8, 2° zegt ook dat de lidstaten verplicht zijn om te voorzien in een enkele billijke vergoeding. Men dient met andere woorden te innen via een dwanglicentie, dit via de aangewezen beheersvennootschappen. Het eenmalig karakter van de billijke vergoeding betekent dat de gebruikers slechts één keer moeten betalen en dat de betaalde vergoeding verdeeld moet worden onder de producenten. Onder het eenmalig karakter van de vergoeding wordt verstaan dat de schuldenaar in één keer het integrale bedrag voor alle rechthebbenden samen betaalt. Deze laatsten mogen noch individueel, noch door toedoen van hun beheersvennootschap een deel van de billijke vergoeding bij de schuldenaars vorderen.
Een dergelijke aanpak zou er anders toe leiden dat de schuldenaars veel meer betalingen moeten verrichten en dat zou strijdig zijn met het eenmalig karakter van de billijke vergoeding. Het is een belangrijke nuance die ik hier duidelijk maak. Het betekent dat niet iedereen kan zeggen “ik heb dit gedaan” en “jij hebt dat gedaan”, “ik kom u dat opvorderen”. Het gaat om een eenmalige vergoeding. Dat is zo bepaald voor de billijke vergoeding in de richtlijn.
Ook producenten die geen lid zijn van Simim worden voor de billijke vergoeding door haar vertegenwoordigd. Producenten die niet aangesloten zijn bij Simim kunnen en moeten zich voor de billijke vergoeding tot Simim wenden om hun eventuele vergoeding op te eisen.
De beheersvennootschappen dienen provisies aan te houden om rekening te houden met de eisen van niet-aangesloten rechthebbenden. Tevens kan vermeld worden dat overeenkomstig artikel 9bis een verjaringstermijn van tien jaar is voorzien.
Kortom, de inning van de billijke vergoeding gebeurt door een beheersvennootschap, ongeacht of iemand daar nu lid van is of niet. Via een unieke aanrekening – ik heb het ook ontdekt bij het lezen van het antwoord, ik ben daar geen specialist in – heeft men willen vermijden dat tegenover mensen die muziek draaien op een openbare plaats iedereen kan zeggen dat hun liedje is gedraaid en dat ze daarvoor een betaling vragen. Er is één billijke vergoeding voor één beheersvennootschap. Ik lees voor wat mijn administratie heeft geschreven, maar ik vind het vrij correct en duidelijk geargumenteerd. Het is ook met opzet wat de richtlijn heeft bepaald. Men heeft een duidelijk mechanisme van beheersvennootschappen gewild en een eenmalig karakter van de billijke vergoeding.
Kan men via artikel 66 van de auteurswet niet zelf zijn werk beheren? Artikel 66 van de auteurswet voorziet, bijvoorbeeld, wel in de mogelijkheid om het beheer van zijn rechten zelf uit te oefenen en niet toe te vertrouwen aan een beheersvennootschap. In de door de wet voorziene gevallen van dwanglicentie en bijhorend verplicht collectief beheer kan een vergoeding om bovenvermelde redenen eventueel toch geïnd worden door een representatieve vennootschap of vennootschappen; alle rechthebbenden kunnen zich wenden tot die vennootschap.
Met andere woorden, de auteur kan zijn eigen auteursrecht exploiteren maar niet voor dat onderdeel dat door de richtlijn aan een eenmalige vergoeding is onderworpen. Dat staat ook zo in artikel 66 van de auteurswet. Als men zegt dat Simim hen niet kan vertegenwoordigen omdat ze geen lid zijn, geldt dit voor bepaalde onderdelen maar niet voor de billijke vergoeding. Simim moet de billijke vergoeding innen en de auteurs moeten dat opvragen bij die beheersvennootschap.
Dat verplicht collectief beheer doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om een muziekrepertoire in eigen beheer uit te geven, cd’s te laten persen, ze te verdelen, ze online aan te bieden, voor gebruik als ringtone, voor het gebruik van muziek in audiovisuele werken en dergelijke, maar het geldt niet voor de billijke vergoeding.
Artikel 66quater bepaalt in § 1 het volgende: “Niettegenstaande ieder andersluidend beding, kunnen de statuten, reglementen of overeenkomsten van de vennootschappen een rechthebbende niet beletten het beheer van de rechten die betrekking hebben op een of meer categorieën van werken of prestaties van zijn repertoire toe te vertrouwen aan een andere vennootschap van zijn keuze of om het beheer zelf uit te oefenen.” De autonomie blijft dus.
Dat betekent concreet dat de rechthebbende de mogelijkheid moet hebben om het beheer van zijn rechten of een categorie van zijn werken zelf uit te oefenen en niet aan die maatschappij te geven.
“Niettegenstaande ieder andersluidend beding in de statuten, reglementen of overeenkomsten”, betekent concreet dat de beheersvennootschap in haar statuten of reglementen niet kan bepalen dat men de rechten die onderworpen zijn aan een vrij collectief beheer moet laten beheren door dezelfde beheersvennootschap. Dat is de zin van artikel 66quater.
Het is niet omdat Simim dat collectief beheer kan doen onder dwanglicentie dat men bij die vennootschap moet zijn voor het vrij collectief beheer. Er is dus een onderscheid tussen die dwanglicenties en de rest.
Ten slotte, gaan wij dat veranderen? Nee, want als wij dat veranderen, zijn wij niet meer in overeenstemming met de Europese regelgeving die daaromtrent zeer duidelijk is. Men is dus vrij voor zijn beheer, met uitzondering van datgene wat, onder andere op basis van de richtlijn, tot het collectief beheer behoort, met dwanglicenties. Zo interpreteer ik dat. Het lijkt mij heel klaar en duidelijk uitgelegd.
Het is een beetje verwonderlijk, maar anderzijds is de Europese doelstelling heel duidelijk, namelijk vermijden dat iemand die een buurtfeest organiseert, iedere zanger over de vloer krijgt met de vraag om te betalen. Met de dwanglicenties moet dat in één keer geregeld zijn.
01.05 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb geen cijfergegevens gekregen, maar u mag mij die schriftelijk bezorgen.
01.06 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, ik ben dat vergeten te vermelden, maar ik heb de cijfers wel bij.
Het totaal voor de vermelde boekjaren is 40,8 miljoen euro. Die 40,8 miljoen is voor de periode van 2006 tot en met 2010. Dat is geïnd. Tot nu toe is 36,3 miljoen euro of 89 % verdeeld. Er blijft op dit moment dus nog 11 % liggen.
De cijfers van de verdeling zijn als volgt: 89 % in 2006, 112 % – toen hebben er meer gevraagd – in 2007, 97 % in 2008, 80 % in 2009, 73 % in 2010 en 89 % in het totaal.
01.07 Peter Logghe (VB): Ik blijf het een rare zaak vinden. In tijden van vrijmaking van de markt hebben wij hier te maken met een dwanglicentie. Men trekt een stuk van het recht van de auteur naar zich toe en zegt dat men de billijke vergoeding zelf zal regelen, ongeacht de wijze waarop de kunstenaar of artiest dat zelf wenst te regelen. Het blijft raar. Ik vraag mij af of die oplossing nog van deze tijd is, mijnheer de minister. Er is inderdaad een Europese richtlijn. Wij kunnen er niet aan ontsnappen. Ik heb mij nochtans laten wijsmaken dat die dwanglicentie niet zou slaan op het maken van muziek, maar op kabellicenties.
01.08 Minister Johan Vande Lanotte: Die slaat op de billijke vergoeding.
01.09 Peter Logghe (VB): Ik zal dat nog eens nakijken. Een vraag die voor mij overblijft, is waarom men zich nog zou aansluiten bij Simim. Het maakt totaal niets uit of men al dan niet lid wordt van Simim. Voor de billijke vergoeding is men hoe dan ook aangewezen op Simim.
01.10 Minister Johan Vande Lanotte: Voor de vrije kan men kiezen.
01.11 Peter Logghe (VB): Wat de dwanglicentie betreft, ik zal het nog eens nakijken.
Er zijn ook een aantal uitspraken van professoren auteursrecht. Het is nuttig om in een later stadium daarop nog eens terug te komen, mijnheer de minister. U legt het heel klaar en duidelijk uit, maar voor een aantal mensen uit de academische wereld is het niet zo duidelijk.
01.12 Minister Johan Vande Lanotte: Dat zou kunnen.
01.13 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Er zijn in de academische wereld inderdaad mensen die het daarmee niet eens zijn. Ik kan u volgen op een aantal punten, maar op een aantal punten niet.
Als men muziek uitgeeft en publiek maakt, is het logisch dat men zich niet kan verzetten tegen het gebruik van die muziek. Dat staat ook effectief zo in de auteurswet. Het is ook logisch dat men daarvoor een vergoeding ontvangt en dat dit collectief gebeurt. Als iemand muziek afspeelt van eender welke auteur of producent, dan is het logisch dat hij maar één keer, aan een collectief orgaan, betaalt voor alle muziek, zodat niet iedereen hem apart kan komen lastigvallen.
Als men er echter effectief voor kiest, als zaakvoerder van een horecazaak of winkel, om enkel en alleen muziek af te spelen van auteurs die niet aangesloten zijn bij Simim of andere organisaties, dan lijkt het mij vrij absurd dat een organisatie als Simim daar kan komen aankloppen.
Men kiest er namelijk voor om met een enkele producent in zee te gaan en niet om naar een algemene licentie als afnemer te gaan. Het lijkt mij dan vrij absurd dat Simim kan komen aankloppen en zeggen dat zij haar deel eist, ook al is er geen deel van haar bij.
01.14 Minister Johan Vande Lanotte: Zoals ik al heb uitgelegd, is dat een Europese verplichting. Ik heb u voorgelezen wat de experts van mijn administratie, die vrij vermaard zijn wat auteursrecht betreft, mij hebben gezegd. Zij zeggen mij dat de richtlijn dit zo heeft opgelegd. Men kan zich wel de vraag stellen of dat nog van deze tijd is.
Stel u echter voor dat het niet zo is. U organiseert een barbecue en er komen drie verenigingen om hun billijke vergoeding omdat u wellicht muziek van hun aangeslotenen zult spelen. Dat is niet echt praktisch.
U kunt dat raar vinden, maar stel u eens het omgekeerde voor. Op een barbecue vragen drie verenigingen om een vergoeding. Hoe moet u dat verdelen? Bij de worsten zult u Eddy Wally draaien en bij de koteletten Will Tura.
Ik ridiculiseer het nu, maar het is zo, men zou dat niet kunnen. Voor zover ik begrepen heb, is die billijke vergoeding vrij forfaitair en tamelijk rudimentair. Ze is niet zo gedetailleerd omdat dat ook niet kan.
Ik begrijp dat het vreemd is dat men iets in uw naam vraagt, terwijl u geen lid bent. Maar stel u voor dat het anders zou zijn. Dat zou een vreemde situatie zijn.
01.15 Peter Dedecker (N-VA): U stelt een beetje hetzelfde wat ik zeg, misschien op een ridiculere manier. Wanneer men op voorhand niet weet wat men gaat spelen, is het logisch dat men slechts aan één collectieve vennootschap afdraagt. Maar als men het op voorhand wel weet en men er exclusief voor kiest met één producent in zee te gaan, kan men klaar en duidelijk afspraken maken.
Hetzelfde geldt trouwens voor de auteurs. Will Tura is bij de Nederlandse collega’s van SABAM aangesloten, anderen bij de Franse collega’s en nog anderen bij SABAM zelf. Voor de organisator is het logisch: men betaalt één keer, namelijk aan SABAM, en zij storten wel door. Waarom kan dat niet voor de billijke vergoeding? Als de eigenaars van de muziek die men speelt nergens zijn aangesloten en men hen rechtstreeks betaalt, waarom zou men nog via de tussenweg van een collectieve vennootschap moeten gaan, met alle overheadkosten en bijhorende problemen? Dat lijkt mij vrij absurd. Het moet mogelijk zijn dat in te passen.
01.16 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, de collega’s hebben nog een aantal vragen gesteld. Ik ga het zelf nog nader bekijken. Het deed mij wel terugdenken aan de tijd toen ik achttien jaar was en ik op de banken in de Universiteitstraat zat. Het is lang geleden, het waren mooie tijden, maar uw vlotheid en overtuiging om een en ander op een correcte en goede manier te dichten, hebt u nog altijd, waarvoor proficiat en dank.
01.17 Minister Johan Vande Lanotte: (…) (zonder micro) Dat was niet zo evident. Achttien jaar geleden was dat nog moeilijker dan nu. Ik ben een beetje milder geworden.
L'incident est clos.
- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de voedselprijzen en de wet op het verbod op verkoop met verlies" (nr. 9511)
- de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de plannen om het verbod op verkopen met verlies aan te passen" (nr. 9577)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de verkoop met verlies" (nr. 9597)
- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de studie van de Algemene Directie Mededinging (ADM) over de prijsverschillen tussen België en zijn buurlanden" (nr. 9673)
- de heer Olivier Destrebecq aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "concurrentiebevorderende maatregelen" (nr. 9793)
- Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le prix des denrées alimentaires et la loi sur l'interdiction de la vente à perte" (n° 9511)
- M. Mathias De Clercq au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les projets adaptant l'interdiction des ventes à perte" (n° 9577)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la vente à perte" (n° 9597)
- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'étude de la Direction générale de la Concurrence (DGC) sur les différences de prix entre la Belgique et ses pays voisins" (n° 9673)
- M. Olivier Destrebecq au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les mesures pour accroître la concurrence" (n° 9793)
Président: Hans Bonte.
02.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, uit het rapport van de FOD Economie blijkt dat de Belgische voedingswaren gemiddeld 10 % duurder zijn dan in onze buurlanden. Naar aanleiding van dit rapport meldde u dat u wilt raken aan het verbod op verkoop met verlies. U zei er wel bij dat u niet te veel wilt veranderen omdat de middenstand eronder zou kunnen lijden, evenals de productiesectoren. Het duurde niet lang of de middenstandsorganisaties repliceerden dat zij vreesden voor een destructieve marktstrategie en dergelijke. Zij vrezen dat de grote spelers de bovenhand zouden halen op onze kleine handelaars.
Mijnheer de minister, wat zijn uw concrete plannen inzake het doorvoeren van een aanpassing dienaangaande? Kunt u hier duiding bij geven?
Vreest u niet dat als u hier veel aan morrelt, uw maatregel de sector op zijn grondvesten zal doen schudden? Leidt uw maatregel niet tot minder concurrentie en tot het bevoordelen van de grote spelers?
U wilt niet te veel veranderen, zegt u. Wat is dan precies uw bedoeling? Is het niet moeilijk om het evenwicht te bewaren?
Plant u voor de uitvoering van uw maatregel ook overleg met de sector? Zo ja, op welke termijn?
02.02 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, collega De Clercq heeft al heel wat vragen gesteld, waarvan ik er ook enkele had voorbereid. Ik zal bijkomend nog de volgende vragen stellen.
Wat is de exacte timing van uw initiatief? Wanneer komt u ermee naar het Parlement? Hoe zult u ervoor zorgen dat de kleine zelfstandige winkeliers nog kunnen concurreren met de grote winkelketens, die veel lagere prijzen zullen kunnen hanteren?
02.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, hopelijk verwacht u van mij niet dat ik even bondig ben als mijn voorgangers.
02.04 Minister Johan Vande Lanotte: Minstens.
02.05 Peter Logghe (VB): Dan ga ik onmiddellijk over tot mijn vragen.
Mijnheer de minister, wat de toestand in Nederland betreft, sluit ik mij aan bij de woorden van collega De Clercq. Ten gevolge van die maatregel is volgens de waarnemers in Nederland het aantal personeelsleden gedaald. Steeds meer zelfstandige supermarkten werden gedwongen in een franchiseformule te stappen, sinds men daar is afgestapt van het verbod te verkopen met verlies.
U weet dat de franchiseformule het einde van de zelfstandigheid betekent, althans gedeeltelijk. Men stelt een daling vast van het aantal superettes, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Vreest u niet dat het afschaffen van het verbod op verkoop met verlies ertoe zal leiden dat alleen de hele grote spelers er beter van worden?
Wat is uw timing ter zake?
02.06 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je me réjouis de cette étude. Les membres de la commission de l'Économie savent combien la création d'un Observatoire des prix efficace me tenait à coeur.
Certes, les études sont importantes mais les solutions à apporter le sont aussi. Je suis quelque peu étonnée par les solutions proposées par la DGC. Les collègues m'ont parlé de la vente à perte. Je ne suis pas favorable à ce type de vente. Toutes les études ont montré qu'une vente à perte est un moyen qui permet d'attirer le client pour, ensuite, l'inciter à acheter d'autres produits beaucoup plus chers qu'ailleurs.
Ce n'est pas du tout une solution. C'est une illusion que de croire qu'autoriser ce type de vente permettrait de faire diminuer les prix en général. Cette solution entraîne des effets pervers. Je ne comprends pas comment cette solution a été proposée par des professionnels.
J'ai aussi été choquée par autre chose. On a mis en avant le salaire suivi de son indexation. Quand on parle de prix, il est assez comique de prendre l'indexation du salaire. Si les salaires sont indexés, c'est parce que les prix ont augmenté et pas l'inverse. Parler de l'indexation des salaires et du salaire des caissières pour parler de l'augmentation des prix, cela me semble complètement pervers. J'ai du mal à comprendre les solutions mises en avant par cette étude. On compare des pommes et des poires. En Hollande, de nombreux jobistes étudiants sont employés dans les supermarchés. Est-ce le rêve au lieu d'avoir de vrais salariés qui essayent de s'en sortir?
L'étude nous montre que 6 % de l'augmentation des prix sont inexplicables. Je vous ai beaucoup entendu à ce sujet, monsieur le ministre, notamment dans l'émission Mise au point, dans laquelle vous avez été excellent!
Quelles solutions tirez-vous de cette étude? Pensez-vous qu'une autorisation de la vente à perte changerait la situation? Quel est votre avis concernant les 6 % inexpliqués, tout en sachant que vous allez bientôt rencontrer les membres de ce secteur?
02.07 Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, voici quelques semaines, nous étions inquiets de constater une hausse marquée du prix du panier des ménages par rapport à l'année dernière. Vous nous aviez répondu être en attente des résultats d'une étude et qu'endéans les dix jours à compter de l'obtention de ces résultats, le gouvernement proposerait des axes de travail.
Je vous avais alors répliqué que nous serions sans aucun doute appelés à échanger à nouveau sur le sujet. Et effectivement! Je ne vous avais pas menti et vous non plus, puisque les premiers échos vont dans le bon sens. L'étude commandée a ainsi relevé que les biens, alimentaires ou non, sont plus chers en Belgique que chez nos voisins. Nous nous en doutions. Nous en avons désormais la confirmation. Il apparaît maintenant que cette différence de prix s'explique par une combinaison de nombreux facteurs: l'étroitesse du marché belge, le manque d'acteurs économiques, ce qui ne favorise pas la concurrence, la pluralité de langues, etc.
Malheureusement, il nous est impossible d'étendre le marché. La Belgique est un petit pays et il faudra faire avec! Nous ne pouvons pas non plus changer l'utilisation des langues en demandant aux francophones de parler néerlandais ou inversement, afin de payer moins cher la botte de carottes. En revanche, et il me semble que vous pouvez jouer un rôle en la matière, il est nécessaire de stimuler la concurrence, en créant de l'offre, en incitant des entrepreneurs à investir pour générer de nouvelles entreprises qui, par leur existence, forceront leurs concurrents à diminuer les prix.
En outre, cette voie aurait pour effet indirect de la création d'emplois. Que demander de mieux? Toutefois, je me doute que si cette voie est probablement la meilleure et celle à emprunter, c'est aussi la plus difficile à mettre en œuvre. Aussi, monsieur le ministre, sans vous enfermer dans des considérations d'agenda, mais en insistant sur la nécessité d'œuvrer le plus rapidement possible, je vous demande quels moyens vous comptez mettre en œuvre pour susciter un développement économique concurrentiel, notamment au niveau des enseignes de supermarchés.
02.08 Johan Vande Lanotte, ministre: Chers collègues, l'étude dont il s'agit a fait beaucoup de vagues et a peut-être posé plus de questions que donné de réponses. Certes, la situation n'est pas claire.
L'étude s'est concentrée sur les différences avec les Pays-Bas mais on ne peut cacher qu'il existe également des différences pour les produits alimentaires avec la France et l'Allemagne, même si elles sont moins élevées (10 %, 7 %).
Wat de verkoop met verlies betreft, er zijn studies in verschillende richtingen. Daarmee moet men een beetje opletten. Er zijn studies die zeggen dat het niet werkt. In Frankrijk heeft men de mogelijkheid tot verkoop met verlies afgeschaft en de inflatie is er nadien met 1 % gestegen, met het resultaat dat de Franse regering die afschaffing nadien heeft genuanceerd. De prijzen zijn wel met 1 % gestegen, alleen daardoor. Tegelijkertijd is het juist dat men in Nederland 12 of 13 % hoger ligt voor de nationale merken. Daarin speelt het verkoop met verlies voor een deel een rol. In België zijn echter de distributiemerken 25 % goedkoper dan in Nederland. Alleen nemen zeer veel consumenten die nationale merken, ongeacht de kwaliteitsverliezen, die er al dan niet zijn.
Soms is er een verschil, soms niet. Heel veel distributiemerken bieden identiek hetzelfde aan als nationale merken, private label, gewoon gemaakt. Soms is er een verschil, maar het is heel moeilijk om dat te kennen. Uit al mijn contacten heb ik geleerd dat een consument gemiddeld 70 producten kan vergelijken. Hij koopt er misschien 200 tot 300 per jaar, maar hij kan de prijs vergelijken voor ten hoogste 70 producten. Men moet dus 70 goedkope producten hebben, waarmee wordt vergeleken en met de overige kan men doen wat men wil. Ik overdrijf een beetje maar het scheelt niet veel. Men vergelijkt, bijvoorbeeld, hoeveel Jupiler hier kost, daar en ginder, en de kaas die door een andere verpakking moeilijk kan worden vergeleken, zal dan ook wel worden meegenomen.
Bij verkoop met verlies speelt dit inderdaad voor een stuk mee, dat is juist. Het is ook een feit dat een bepaalde frisdrank, om Coca Cola niet te noemen, 10 % goedkoper verkoopt aan Nederland dan aan België. Dat heeft te maken met de verkoop met verlies; als de grootwarenhuizen zeggen dat zij dat willen doen, dan moet de andere partij volgen. Dat werkt bij ons niet. Dat zijn feitelijke gegevens, geen oordeel.
Waarom heb ik dat aangekaart? Dat is om te beginnen het gevolg van een hallucinante vergadering die ik met InBev heb gehad. Wanneer wij zeggen dat verkoop met verlies niet is toegelaten, betekent dit dat wij dat berekenen op de brutoprijs, los van de normale volumekorting. Ik verklaar mij nader. Als bijvoorbeeld Delhaize Jupiler koopt, weet zij vooraf dat zij meer dan één flesje per week zal verkopen. Er is dus een bepaald volume. Dat kan 100 of 105 zijn, maar zij weten dat zij een zeker volume hebben.
Welnu, de volumekortingen, die voorspelbaar zijn, zitten niet in de prijs waarmee men vergelijkt als men het heeft over verkoop met verlies. Men koopt dus 100 in, en daarop krijgt men 5 korting, wat normaal is. De prijs waaronder men niet mag gaan is 100, niet 95. Dat betekent dat men een automatische wettelijk opgelegde marge heeft met betrekking tot die producten. Dat is anders wanneer men weet dat het 95 is en men het aan 90 mag verkopen; dan weet ik namelijk dat er verlies wordt gemaakt.
Ter zake gaat het dus niet om verkopen met verlies, maar om het verbod van verkoop met verlies ten opzichte van wat men zou moeten betaald hebben, en niet van wat men betaalt. De kortingen komen er achteraf bij, maar men mag nog altijd aan die prijs verkopen. Men mag in ons voorbeeld dus niet onder 100 gaan.
Dat is een beetje een vervalsing natuurlijk. Ik heb dat gemerkt toen InBev uitlegde dat 6 % verhoging aan de kassa zou betekenen dat er een verlaging is van 0,5 %. Zij hebben dat uitgelegd, onder andere via het net besproken mechanisme. Men heeft dan gezegd dat de kortingen groter zullen zijn. Men zou dan winnen en nog meer kortingen doorvoeren, maar finaal heb ik het proces om te komen van +6 % tot -0,5 % niet begrepen.
Zo heb ik het ook ontdekt. Dat betekent eigenlijk dat die 6 % verhoging op de brutoprijs slaat, en dat de kortingen dermate worden aangepast zodat men kan spelen met de klant. Zo zit dat mechanisme blijkbaar in elkaar.
Ik moet toegeven dat ik de uitleg niet volledig heb begrepen. Ik kan dan ook niet meer doen dan vaststellen dat ik het niet begrepen heb. Ik ben niet de Raad voor de Mededinging om dat te beoordelen. Het blijft wel een vreemde uitleg. Er wordt dus gespeeld met kortingen en met het verkoop met verlies. Dat mechanisme houdt een gegarandeerde marge in bij massaproductie. Het blijft echter een vorm van marktmanipulatie en daarmee moet men opletten. Ik vind het een vreemd mechanisme.
Heeft het een impact op de kleinhandel? Ja, dat kan men niet ontkennen. De vraag is altijd hoever men daarin mag gaan. Ik ben dus geen voorstander van het afschaffen van het verbod op verkoop met verlies, want dat zou leiden tot een situatie waarbij producten worden ‘gebradeerd’. Men mag wel de verkoop bevorderen door promoties. Zo is het bijvoorbeeld niet toegelaten om zes flessen Jupiler onder de prijs te verkopen, maar de zevende fles mag wel gratis worden gegeven.
Dat is natuurlijk redelijk lastig, want als men er zeven krijgt voor de prijs van zes, dan zal zelfs iemand die zich regelmatig bezondigt aan het te veel drinken van bier, kunnen berekenen dat er 16 % minder te betalen is.
In die verkoop met verlies zitten vele kleine elementen. Voor een kleine winkelier die zes flesjes verkoopt, is het misschien nog veel lastiger als een warenhuis zes flesjes verkoopt en er één flesje gratis bij geeft. Dat is minstens even grote concurrentie, want het is toch een immens verschil. Daarom heb ik gezegd dit eens goed te bekijken, want er zijn toch perverse effecten.
Ik heb niet gezegd dat wij dit per se gaan veranderen, omdat ik weet dat dit gevoelig ligt. Ik heb ook voordien de mensen van UNIZO en van het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen gezien, die dat beide niet willen. Dat weten wij, maar er is ook bij de grote warenhuizen geen grote aandrang om dat te veranderen. Dat kan ik ook verstaan, want die wet geeft hun een gegarandeerde marge, namelijk de marge van de verminderingen. Dat is gemakkelijk, dat is een deel van de concurrentie die men niet moet doen.
Ik ben ter zake dus voorzichtig. Ik weet ook niet of wij erdoor geraken. Het is een moeilijke materie, maar ik vind wel dat ik in alle eerlijkheid mocht zeggen dat het een aangelegenheid is waarover wij rustig mogen nadenken. Meer is het niet. Ik heb nooit gezegd dat ik het zal aanpassen. Ik wil dat niet zonder meer opleggen en ik heb evenmin de pretentie, na twee maanden minister te zijn, te zeggen dat ik plots het licht heb gezien, terwijl anderen al twintig jaar bezig zijn met deze materie.
Ten tweede, wat is die onverklaarde 6 %? Eerst over de verklaarde verschillen, de kleine belastingen zoals de ecotaks.
Les écotaxes sont plus élevées chez nous. Nos salaires sont 2, voire 3 % plus élevés. C'est une réalité. Je ne compare pas seulement aux Pays-Bas où il y a beaucoup d'étudiants, mais aussi aux autres pays. Et chose assez surprenante, en Belgique, pour les personnes qui travaillent dans les magasins, la différence est plus élevée, mais les rémunérations des dirigeants sont moins élevées.
En bons socialistes que nous sommes, cela fait que les petits ont plus et les grands ont moins!
Le résultat final est de 2 ou 3 % mais au début, ce chiffre est plus important. Chez H&M, dont j'ai rencontré des représentants, on retrouve les mêmes magasins, les mêmes produits et la même organisation. Les dirigeants ont un niveau de salaire moins élevé mais il y a moins de personnel. Le résultat de 2 ou 3 % est dû au fait qu'on travaille avec moins d'employés qu'aux Pays-Bas. Il y a donc un impact sur l'emploi. Les magasins en Belgique sont organisés avec moins de personnel parce que la différence par tête est plus élevée.
Le pourcentage inexpliqué est dû au fait qu'un certain nombre d'organisations ne sont pas très efficaces. Une des spécificités du marché belge est que les nouveaux entrants sont beaucoup mieux organisés que les anciens. Le fait que l'on compte l'ancienneté par années entraîne que les nouveaux payent moins leur personnel. De plus, notre marché est un marché dans lequel on entre facilement – prenons l'exemple d'Aldi ou de Lidl – mais dont on sort difficilement.
On constate également que le nombre de mètres carrés est plus élevé chez nous qu'ailleurs. Nous avons compté un trop grand nombre de magasins avec une énorme superficie; citons Carrefour, par exemple. Les nouveaux venus, comme Aldi ou Lidl, sont beaucoup plus petits.
Colruyt, qui n'emploie que des travailleurs à temps plein, a les marges les plus élevées et n'est pas le plus cher. Cela dit tout sur notre marché. Normalement, les discounters doivent avoir les marges les plus basses, mais c'est l'inverse. L'organisation interne des entreprises est aussi partiellement responsable des 6 %.
02.09 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, u hebt op een aantal heel concrete vragen niet kunnen antwoorden, omdat zij voorbarig waren, met name de vraag wat u precies zult aanpassen en de timing. Het is wijs dat u zegt eerst nog wat studiewerk te doen. Het is een zeer moeilijke materie. Wij moeten opletten voor de perverse effecten die een aanpassing zou kunnen teweegbrengen. Ik ben blij en gerustgesteld met uw duidelijk antwoord.
02.10 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn collega heeft goed gerepliceerd. Ik noteer dat u er geen voorstander van bent het zomaar af te schaffen. Dat is een goede zaak. Niettemin heb ik met aandacht geluisterd naar uw verhaal. Het is een genuanceerd verhaal dat uw diensten en andere instellingen van naderbij zouden moeten bekijken om een aantal mogelijke perverse effecten, die in het nadeel van de kleinere spelers zouden kunnen zijn, terug te brengen naar de commissie.
02.11 Minister Johan Vande Lanotte: Waarom vraagt u niet dat de betrokkene het hier komt uitleggen?
02.12 Mathias De Clercq (Open Vld): Ik ging net voorstellen nog eens naar de commissie terug te komen.
02.13 Minister Johan Vande Lanotte: Nodig de auteurs van de studie eens uit.
02.14 Mathias De Clercq (Open Vld): Zo kunnen wij inderdaad ageren in het belang van de ene en de andere.
02.15 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik sluit mij daarbij aan. Het zou inderdaad een goed idee zijn de uitleg hier in de commissie te horen. Eerlijk gezegd, ik krijg hoofdpijn als ik uw uitleg hoor. Verbod van verkoop met verlies is dus gebaseerd op de brutoprijs en niet op de volumekorting. Als nuchter mens kan ik alleen denken dat de grote supermarkten nu reeds met verlies verkopen. Zij verkopen immers met volumekorting.
02.16 Minister Johan Vande Lanotte: Dat zegt u. Ik denk het niet.
02.17 Peter Logghe (VB): Ik vraag mij af of het niet in een aantal gevallen zou kunnen.
02.18 Minister Johan Vande Lanotte: Hun sectorgenoten bekijken dat immers. Ik heb begrepen dat, wanneer een van hen eronder gaat, zij naar Economie bellen om er een inspectie te doen.
02.19 Peter Logghe (VB): Ik blijf het een vreemde uitleg vinden. Ik heb de indruk dat iedereen het een vrij vreemde en moeilijke explicatie vindt. Ik heb genoteerd dat u een uitroepingsteken plaatst bij de invloed op de kleinhandel. Laten wij het daarom zo snel mogelijk organiseren.
02.20 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, même si leur manière d'obtenir des réductions est parfois compliquée à comprendre – je vais vous relire sur cette question –, ce qui est particulier, c'est que, sur la Région bruxelloise, de petits supermarchés fonctionnent très bien actuellement. La comparaison entre la ville et ailleurs n'est pas juste. La concurrence des petits supermarchés implantés partout est très grande par rapport aux grands supermarchés, en tout cas au niveau des villes. Ce n'est pas si manichéen.
L'organisation et l'efficacité des supermarchés et des différentes marques sont fondamentales dans la réduction des prix. Un travail serait donc à réaliser au lieu de viser les salaires des caissières.
02.21 Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le ministre, je tiens à vous remercier, car vous avez fait, une fois de plus, preuve de pédagogie.
C'est très intéressant d'être associé à d'autres questions car nous pouvons élargir le débat. L'explication en valait la peine. Je souhaiterais néanmoins m'associer aux autres collègues. Le fait d'entendre les auteurs de cette étude, qui vont se montrer certainement très brillants, est très utile.
02.22 Johan Vande Lanotte, ministre: Ils comprennent ce qu'ils ont écrit! La différence de plus de 10 % ne mène pas à des conclusions simples. Nous allons réaliser l'agenda avec Comeos pour examiner ce que nous pouvons organiser. C'est aussi une question de sensibilisation.
J'ai l'impression que les différentes chaînes ne semblaient pas gênées par les prix. Mais tout cela est en train de changer. Elles deviennent plus agressives, concurrentielles. Cette mentalité faisait défaut.
02.23 Olivier Destrebecq (MR): Je voulais simplement ajouter que le fait d'être joints permet d'élargir le débat; en revanche, chacun se fond dans la masse. Personnellement, je ressens un trop peu.
Je me permettrai donc de revenir à la charge d'ici peu, dans le cours des travaux futurs.
Un clin d'œil: comme vous parliez entre socialistes, vous évoquiez les différences entre les Pays-Bas et la Belgique, dont le nombre d'employés nettement supérieur chez nous, ce qui engendre des répercussions sur le coût. J'espère qu'il ne s'agit pas d'un excès de droits acquis ou de dérives syndicales!
L'incident est clos.
Voorzitter: Leen Dierick.
Présidente: Leen Dierick.
03 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "stickers voor 'goede' huismerken" (nr. 9578)
03 Question de M. Mathias De Clercq au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "un système d'autocollants pour les marques de distributeur de qualité" (n° 9578)
03.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, naar aanleiding van het zopas aangehaalde rapport over de prijzen van onze voedingswaren, kondigde u aan dat u onze consumenten kritischer en prijsbewuster wil maken. U opperde het idee van een stickersysteem, waarmee aan de consument duidelijk gemaakt kan worden dat een goedkoper product van een huismerk van minstens even goede kwaliteit is als hetzelfde product van een zogenaamd groot merk. Ik vond dat een interessant gegeven om eens over van gedachten te wisselen.
Mijnheer de minister, welke termijn hebt u voor ogen voor een dergelijk systeem?
Hoe denkt u dat te kunnen ontwikkelen? Is dat niet moeilijk? Inzake objectieve criteria begeeft u zich op glad ijs, denk ik.
Is uw voorstel al besproken in de regering?
Welk budget vereist die maatregel?
Essentieel, denkt u dat die maatregel een grote impact zal hebben op het vlak van doelmatigheid en efficiëntie? Denkt u niet dat u de consument onderschat en dus misschien betuttelt?
03.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer De Clercq, vooreerst, ik erken dat ik mij met die maatregel een beetje op glad ijs begeef.
Er is de objectieve vaststelling dat verschillende evenwaardige producten enorm in prijs verschillen.
Daarnaast is er nog altijd een subjectief gegeven, bijvoorbeeld als men iets lekkerder vindt of als men iets graag heeft. De zin in iets kan niet geobjectiveerd worden.
Louter objectieve elementen, zoals vetgehalte of aanwezigheid van ingrediënten of onderdelen, zijn wel vrij gelijkend.
De traditionele benadering bestaat erin te werken met een website, waar de consument die gegevens kan opzoeken. Tegenwoordig lossen we alle consumentenzaken op met een website. Dat oogt misschien modern, maar dat wordt niet gebruikt. Ik geloof niet dat een doorsnee huisman of huisvrouw die eten gaat kopen, eerst op een website zal kijken wat het verschil is. Het gebruik van zo’n website zou volgens mij beperkt zijn. We zouden op een of andere manier moeten kunnen helpen, maar de wijze waarop, is echt moeilijk.
In Frankrijk heeft men op een bepaald moment gezonde producten aangestipt. Dat had een grote impact op het koopgedrag.
Vandaar kwam ik met het volgende idee. Als we aannemen dat de distributieproducten kwalitatief haast even goed zijn als merkproducten, dan zou het toch fantastisch zijn dat de mensen dat weten. We kunnen dat doen door er een bepaald label aan te geven of misschien op een andere manier, maar daarover spreek ik mij nog niet uit. De vraag is hoe we dat kunnen. Ik weet ook nog niet of het kan, tout court.
Wel weet ik wie dat zou moeten bepalen. We zouden een vrij onafhankelijk orgaan moeten hebben. We zouden dat samen met Test-Aankoop kunnen proberen uit te werken, samen met de technische diensten van het ministerie van Economie. Er kunnen kwalificaties vooropgesteld worden en vervolgens wordt nagegaan welke producten daarvan weinig afwijken.
Dat staat los van de smaak, waarbij iemand het ene product lekkerder vindt dan het andere. Dat is een subjectief gegeven, waarin we niet kunnen tussenkomen.
De vaststelling dat men dat zou moeten kunnen, is eigenlijk niet juist en verhindert dat de markt goed werkt. Het is immers het gebrek aan informatie dat maakt dat de consument niet kiest. Reclame beïnvloedt dat een beetje: kinderen zien een bepaald product en dat is veel beter. Als papa of mama het andere product wil nemen, zegt dat kind dat hij dat niet wilt, dat hij dat bepaald product wilt.
De vraag is echter of de invoering van labels de goede werkwijze is. Wij zullen dat bekijken. Ik ben niet honderd procent zeker dat het zal lukken. Dit is alleszins een belangrijke vraag: hoe kunnen wij aan de consumenten een en ander duidelijk maken?
Ik wilde op die persconferentie niet als commentaar geven dat wij een website zouden maken. Dat suggereert men immers maar al te vaak; wanneer het gaat over consumentenzaken, wordt men altijd weer verwezen naar een of andere website. Een website is echter niet noodzakelijk de enige manier. Mocht een website perfect zijn, dan zouden de burgers bijvoorbeeld al heel lang elektriciteit van een andere maatschappij gekocht hebben, en ik ook. Een website is één middel, maar het is een beperkt middel en men moet over andere middelen beschikken.
Ik weet dat ik nog absoluut niet thuis ben. Wij zullen de kwestie bespreken met Comeos en met Test-Aankoop. Ik hoop dat er iets kan gebeuren. Alle creatieve ideeën om de informatieverstrekking te verbeteren, zijn welkom.
03.03 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, het idee moet kennelijk voort worden onderzocht. Een aantal objectieve aspecten is inderdaad vatbaar voor verbetering. Men moet er echter over waken dat het pad dat men bewandelt om dat te doen, niet betuttelend is. Wie zal de criteria bepalen? Er moet daarover maximaal overleg zijn, om tot goede afspraken te komen.
Ik wil gewoon waarschuwen voor betuttelende, zogenaamd objectieve criteria van bepaalde organisaties, die niet altijd even objectief zijn.
Het blijft een interessant idee. Er kan daaraan inderdaad iets gebeuren. Men moet beter informeren. Dat is ook mijn liberale visie: de markt moet vrij zijn, maar consumenten moeten bewuste keuzes kunnen maken op basis van correcte informatie. Soms creëert men met het oog op de verwezenlijking van nobele doelstellingen grote monsters, die dan totaal niet doelmatig zijn en die niet gedragen worden door de sector.
Ik ben blij dat wij wat dat betreft vrij dicht bij elkaar staan. Op het vlak van de te kiezen methodiek verschillen wij misschien nog van mening. Wij zien nog wel.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Christophe Bastin au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les sites censurés" (n° 9590)
04 Vraag van de heer Christophe Bastin aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "websites die ontoegankelijk worden gemaakt" (nr. 9590)
04.01 Christophe Bastin (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, une décision rendue par la cour d'appel d'Anvers dans le cas de Belgian Anti-Piracy Federation (BAF) contre Belgacom et Telenet ordonne la mise en place, par ces fournisseurs d'accès à internet, d'un filtrage de type DNS sur une série de noms de domaines associés au site The Pirate Bay pour empêcher l'accès à certains sites, endéans 14 jours sous peine d'amende.
La loi du 11 mars 2003 sur certains aspects juridiques des services de la société de l'information prévoit toutefois que les fournisseurs d'accès n'ont aucune obligation générale de surveiller les informations qu'ils transmettent ou stockent, ni aucune obligation générale de rechercher activement des faits ou des circonstances révélant des activités illicites, étant entendu que ce principe ne vaut que pour les obligations à caractère général et n'empêche pas les autorités judiciaires compétentes d'imposer une obligation temporaire de surveillance dans un cas spécifique, lorsque cette possibilité est prévue par une loi.
De plus, même si nous ne revenons pas sur ce jugement, nous ne saurions perdre de vue qu'une mesure qui ordonne à un fournisseur d'accès à internet la mise en place d'un système de filtrage et de blocage des communications électroniques aux fins de protéger les droits de propriété intellectuelle porte en principe atteinte aux droits fondamentaux, comme le précisait l'avocat général devant la Cour de justice de l'Union européenne dans le cas de Scarlet contre SABAM.
Ceci soulève, monsieur le ministre, des interrogations de deux ordres: d'une part, quant à l'iformation et la publicité qui est faite vis-à-vis des sites censurés et, d'autre part, quant à la responsabilité donnée aux fournisseurs d'accès.
Monsieur le ministre, cette décision de la cour d'appel d'Anvers a-t-elle ou ne risque-t-elle pas d'entraîner un dangereux précédent en matière de blocage de contenu par les fournisseurs d'accès à internet en Belgique?
Les balises législatives sont-elles suffisantes pour empêcher des dérives? Des modifications sont-elles prévues sur ce point?
Existe-t-il une liste dressant l'ensemble des domaines ou contenus soumis au filtrage, quel que soit le moyen mis en œuvre, en Belgique? Cette liste est-elle rendue publique? Si oui, où peut-on y avoir accès? Dans le cas contraire, quelle est la justification de la non-divulgation de cette liste?
04.02 Johan Vande Lanotte, ministre: Cher collègue, la problématique du respect des droits sur internet et notamment des droits de propriété intellectuelle, est complexe. Une grande variété d'intérêts y est en jeu.
En ce qui concerne votre première question, il ne m'appartient pas de me prononcer sur une décision judiciaire spécifique dans un cas particulier, encore moins d'influer sur les prises de décisions futures par des entités qui relèvent du pouvoir judiciaire.
Cela étant dit, comme vous l'indiquez dans votre question, le législateur a prévu une certaine forme d'obligation de collaboration des prestataires intermédiaires avec les autorités. Cette obligation est précisée à l'article 21 de la loi du 11 mars 2003. Elle est aussi consacrée par l'article 87, § 1er, la loi du 30 juin 1994, qui prévoit une possibilité pour le juge de rendre une injonction de cessation à l'encontre des intermédiaires dont les services sont utilisés par un tiers pour porter atteinte aux droits d'auteur ou aux droits voisins.
Ce principe d'une obligation de collaboration des prestataires intermédiaires consacré par la loi est important dans le cadre de la lutte contre les infractions sur internet, ne fût-ce que par le fait que ceux-ci sont les mieux placés techniquement pour faire cesser celles-ci. Cela signifie-t-il qu'on peut leur demander tout et n'importe quoi? Non.
Des balises très strictes ont été consacrées par le législateur. Ces balises proviennent notamment de la directive européenne 2000/31/CE sur le commerce électronique, mais également des directives européennes relatives à la propriété intellectuelle de 2001 et 2004. Par ailleurs, cette collaboration doit s'opérer dans le respect des droits fondamentaux tels que la liberté d'expression, la protection des données à caractère personnel et la liberté d'entreprise.
Toutefois, il y a eu un arrêt de la Cour de justice de l'Union européenne le 24 novembre 2011, dans l'affaire Scarlet contre SABAM, qui répertorie de manière très claire et fait application de certaines de ces limitations. Un autre arrêt de la Cour de justice du 16 février, dans l'affaire SABAM contre Netlog, réaffirme l'importance de respecter les limitations précitées. La différence entre ces deux affaires est que, dans la première, il s'agit d'un fournisseur d'accès à internet, Scarlet, alors que dans la seconde il s'agit d'un hébergeur, le réseau social Netlog.
Pour ces deux affaires, la Cour refuse qu'un système général de filtrage de l'internet puisse être imposé aux intermédiaires de l'internet. Je me permets de vous y renvoyer. Ces balises sont justifiées par la volonté de mettre en place un régime équilibré conciliant les intérêts en présence et les réalités pratiques propres au monde de l'internet.
Ainsi, le système instauré prend en compte, d'une part, la volonté de ne pas porter atteinte à la liberté d'expression, au respect des données à caractère personnel ainsi qu'à l'intérêt des intermédiaires techniques de ne pas devoir entreprendre des "activités supplémentaires exagérément lourdes"; d'autre part, l'intérêt pratique de l'administration de la Justice à pouvoir demander à la personne la mieux placée à cet effet de mettre un terme à des pratiques illégales.
Il me semble important qu'une solution équilibrée soit trouvée pour la problématique du respect des droits d'auteur sur internet et de la collaboration avec les intermédiaires. J'ai dès lors pris l'initiative d'organiser une discussion ouverte et une analyse approfondie de ce sujet avec toutes les parties concernées, parmi lesquelles les ayants droit, les consommateurs, les fournisseurs d'accès à internet. À ce jour, cinq réunions ont déjà eu lieu au sein du Conseil de la propriété intellectuelle. Dans le cadre de ses travaux, ce Conseil sera très certainement amené à discuter de la question de la collaboration au sujet de laquelle vous avez posé des questions.
Par ailleurs, mon administration mène une étude en vue d'une éventuelle révision de la loi du 11 mars 2003, notamment dans l'objectif d'améliorer la collaboration entre les autorités de contrôle et les prestataires intermédiaires. Les conclusions de cette étude devraient se concrétiser par la mise en place d'un cadre réglementaire qui renforce tant l'efficacité de la collaboration que la sécurité juridique pour chacun des auteurs.
Mon administration a participé également aux travaux lancés par la Commission européenne sur la mise en place de la procédure de notification et d'action.
Bref, je souhaite rappeler que mon intention est de trouver, en concertation avec tous les milieux intéressés, une solution équilibrée et réfléchie à la problématique du respect des droits d'auteur sur internet et de la collaboration avec les intermédiaires. Il est donc nécessaire que le débat en cours au sein du Conseil de la propriété intellectuelle se poursuive d'une manière ouverte et approfondie afin de dégager une solution adéquate.
En outre, il est utile d'attendre les conclusions de l'étude pour une éventuelle révision. C'est pourquoi j'ai averti la commission de mon désir d'attendre la fin des travaux pour entamer les modifications de la loi.
Pour répondre à vos deux autres questions, il n'existe pas à ma connaissance – du moins, pour les matières relevant de mes compétences, notamment la législation économique – de liste des domaines soumis au filtrage.
Ce sont les ministres de l'Intérieur et de la Justice qui peuvent vous répondre au sujet des autres thèmes.
04.03 Christophe Bastin (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse complète. Je ne manquerai pas de suivre vos initiatives et celles de votre administration dans les mois à venir.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de tijdslijn bij Facebook" (nr. 9624)
05 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la timeline sur Facebook" (n° 9624)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, als men dezer dagen naar de eigen webpagina van Facebook gaat, wordt men onmiddellijk geconfronteerd met de vraag van Facebook om de nieuwe timeline aan te klikken en met de nieuwe voorwaarden akkoord te gaan. De bedoeling van de sociale netwerksite is om alle digitale handelingen van de consument te rangschikken en in chronologische reeksen onder te brengen. Dat mensen met minder goede bedoelingen hieruit allerlei gegevens kunnen halen, gratis en voor niks, dringt misschien niet meteen door bij de netwerksite.
Nochtans neemt de tegenwind toe, vooral tegen het feit dat Facebook alle gegevens over iemand kan gebruiken. Elke statusquote zou blijkbaar op de timeline worden geplakt, bijvoorbeeld foto’s die naar een bepaalde levensfase verwijzen die door de consument werd afgesloten. Ik denk, bijvoorbeeld, aan de studententijd, die voor de een al wat joliger is verlopen dan voor de ander. Meestal is dat een afgesloten periode, maar men kan er toch blijvend mee worden geconfronteerd. Er zijn wel wat vragen naar mogelijke inbreuken op de privacywetgeving.
In hoeverre is men als consument baas over zijn eigen gegevens? Ik hoop dat u zult antwoorden dat men volledig baas is over zijn eigen gegevens, maar kan Facebook als het ware als eigenaar beschikken over de door de consumenten geleverde gegevens, bijvoorbeeld om ze naar goeddunken in chronologische reeksen te plaatsen?
Ten tweede, zijn er klachten binnengekomen inzake eventuele inbreuken op de privacywetgeving door Facebook? Wanneer werden die behandeld? Werden zij al behandeld?
Ten derde, in hoeverre heeft men als consument en Facebookgebruiker zicht op alle toepassingen die door Facebook worden gemaakt?
Ten vierde, deze vraag houdt mij als jurist bezig en gaat over de aansprakelijkheid van Facebook, in het geval bijvoorbeeld zou blijken dat inbrekers rechtstreeks gebruik hebben gemaakt van door Facebook of op Facebook gepubliceerde gegevens om bepaalde inbraken te plannen en uit te voeren. Op welke manier houdt men allerlei internetadvertenties tegen voor bijvoorbeeld bloemen of cadeautips? Dat is allemaal informatie waar men als klant niet naar gevraagd heeft. Komt u als minister tussen in deze materie? Bent u zinnens tussen te komen? Zo ja, op welke manier? Als u de bedoeling zou hebben in te grijpen, dan verneem ik dat graag.
05.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mijnheer Logghe, ik kan u aanraden om een aantal vragen ook aan de minister van Justitie te stellen. Zaken betreffende privacy, bijvoorbeeld, zijn wat meer gespecialiseerd.
Met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor het gebruik van de gegevens door Facebook moet de opmerking gemaakt worden dat Facebook een Amerikaanse website is die geen enkele uitrusting of service in België heeft. Alles bevindt zich in Ierland. Zij zijn dus ook niet onderworpen aan onze wet van 1992 op de privacy. Zij zijn onderworpen aan de Ierse wet. De Ierse privacyautoriteit is bevoegd. Dat is een niet onbelangrijk gegeven. Wij kunnen daarover veel zeggen en interpreteren, maar het is wel die wetgeving die van toepassing is.
Zij zijn een dienstverlener. Zij hosten, wat betekent dat zij eigenlijk niet a priori verantwoordelijk zijn voor de informatie die iemand publiceert. Het betekent ook dat de gebruiker zelf beslist welke informatie hij daarop zet. Sommige zaken daarop plaatsen, kan zeer onvoorzichtig zijn, maar dat beslist de gebruiker zelf. Hij beslist ook wie toegang heeft tot die informatie. Hij kan ook de privacyparameters op Facebook zelf aanpassen.
De advertenties zijn een andere zaak. Wanneer het gaat over informatie die men als individuele gebruiker via e-mail, sms of fax krijgt, moet men de toestemming zelf geven. Men kan die blokkeren. Wat de algemene advertenties op Facebook betreft, daarover heeft men geen toestemming te geven. Die zitten in hun businessmodel. Zij beslissen zelf daarover. Ook over de typische splash pages beslissen zij zelf. Facebook is daarin echter niet uniek. Er is geen enkele Belgische krant met een website die geen dergelijke pagina’s heeft.
Er is dus een onderscheid tussen het algemene en het persoonlijke, maar ik herhaal dat de bevoegdheid zich voor een stuk bij Justitie bevindt en in hoofdzaak bij de Ierse justitie. Daarmee moeten wij rekening houden. De regels zijn in hoofdzaak daar toepasbaar. In België is men alleen maar via internet bereikbaar. Wij hebben daarop weinig impact.
05.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb toch al een antwoord gekregen op een aantal van mijn vragen. Ik weet nu al dat de Ierse privacywetgeving van toepassing is. Het voornaamste pijnpunt van Facebook is dat het werkt met de gegevens die het binnenkrijgt en dat het die in reeksen begint onder te verdelen. De informatie die men als consument op een gegeven ogenblik plaatst, moet niet noodzakelijk meer matchen met de informatie op een ander moment. Daardoor kan men allerlei minder aangename zaken te verwerken krijgen. Ik zal ook eens, zoals u aanbeveelt, bij de minister van Justitie te rade gaan.
L'incident est clos.
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "minikredieten" (nr. 9681)
- de heer Hans Bonte aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "minikredieten" (nr. 9781)
- de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "minikredieten" (nr. 9984)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les microcrédits" (n° 9681)
- M. Hans Bonte au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les microcrédits" (n° 9781)
- M. Mathias De Clercq au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les microcrédits" (n° 9984)
06.01 Jenne De Potter (CD&V): Mevrouw de minister, recent ging het parket van start met een onderzoek tegen een bedrijf dat minikredieten aanbiedt in ons land. Hierbij onderzoekt het parket een proces-verbaal dat werd opgesteld en ingediend bij de Algemene Directie Controle en Bemiddeling.
Voor burgers die het financieel niet zo breed hebben, lijkt zo'n minikrediet vaak een oplossing te bieden om, in tegenstelling tot een traditionele lening, snelle uitgaven te dekken. Toch is het opmerkelijk dat bij de minikredieten de extra kosten die worden aangerekend zeer hoog zijn. Deze behandelingskosten liggen namelijk tussen 10 en 25 % van het geleende bedrag.
In een vorig antwoord op een gelijkaardige vraag stelde u dat deze minileningen niet vallen onder de kredietovereenkomsten die door de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet worden geviseerd. U poneerde dat een mogelijke oplossing en aanpak moet gebeuren in overleg met de overige Europese lidstaten, met het oog op een aanpassing van richtlijn 2008/48/EG.
Ik stel evenwel vast dat op dit moment een juridisch kader ontbreekt waarbinnen deze leningen op een juridisch sluitende manier, die misbruiken uitsluit, kunnen worden toegekend.
Wat is uw visie op deze minileningen?
Vindt u niet dat we in België zelf nood hebben aan een wetgevend initiatief, veeleer dan te wachten op een aanpassing van de Europese regelgeving, gelet op het feit dat er vandaag reeds een onderneming actief is?
Bent u van plan zo'n initiatief te nemen en hoe ziet u dit? Bent u bereid daarvoor een initiatief in het Parlement te steunen?
06.02 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal niet herhalen wat collega De Potter hierover heeft gezegd. Ik heb wel gemerkt dat vanuit ongeveer alle politieke hoeken de praktijken worden veroordeeld die door de pers werden geportretteerd naar aanleiding van het bekend geraken van het onderzoek in Dendermonde. Met andere woorden, er is een draagvlak om dat te verbieden. Ik wil nog niet de stap zetten die de heer De Potter zet, met name ervan uitgaan dat het niet strijdig is met de wetgeving. Als het parket van Dendermonde optreedt, zal dat wel op basis van iets zijn.
Hebt u indicaties dat het strijdig is met de letter van de wetgeving? Met de geest van de wetgeving is het mijns inziens volkomen strijdig. De heer De Potter heeft verwezen naar de verplichting om jaarlijks de JKP’s en prijzen te publiceren. Op krediet lenen kost geldt. En er is de consumentenwetgeving. Er bestaat dus geen twijfel over dat het in strijd is met de geest van de wetgeving.
Is dit, volgens u of uw diensten, in conflict met de vigerende wetgeving?
Mijnheer de minister, rekening houdend met de reacties die er zijn gekomen op die woekerkredieten, rijst de vraag of er een engagement bestaat van de federale regering om ter zake op korte termijn een wettelijk kader te creëren om dit te verbieden, of om mee te werken aan wetgevende initiatieven die dit als objectief hebben.
06.03 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, als derde in het rijtje kan ik mij alleen maar aansluiten bij de collega’s. Ik zou enkel nog willen vragen binnen welke termijn u een initiatief voor een juridisch kader mogelijk acht.
06.04 Minister Johan Vande Lanotte: De minikredieten vallen niet onder het toepassingsgebied van de consumentenkredieten. De wet op de consumentenkredieten regelt dit niet. Er is een zekere lacune.
De richtlijn bepaalt dat kredietovereenkomsten zonder rente en andere kosten, en kredietovereenkomsten waarbij het krediet binnen een termijn van drie maanden moet worden terugbetaald en waarbij slechts onbetekenende kosten worden aangerekend, niet onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. Dit betekent ook dat die richtlijn niet zomaar van toepassing is.
Wij hebben tot nu toe één klacht binnengekregen. Er werd een onderzoek gevoerd. De resultaten inzake “woeker en overtreding van de wet marktpraktijken” werden meegedeeld aan het parket van Dendermonde.
Ik meen dat dit verkeerd is. Dit is geen goede manier om leningen aan te bieden. Ik meen dat dit alleen maar tot extra schulden kan leiden. Het is misschien een boutade, maar toen de Gemeentelijke Holding 13 % beloofde, wees iedereen op het ‘ranzige’ karakter van die belofte. Hetzelfde geldt voor een lening. Als men 13 % intrest vraagt, betekent dit dat men denkt dat veel betrokkenen hun lening niet zullen kunnen terugbetalen, waardoor men rekening moet houden met een grote uitval.
Ik meen dat dit strijdig is met de geest van onze wetgeving en dan zowel inzake het consumentenkrediet als de marktpraktijken. Met een dergelijke kredietverstrekking wordt er volgens mij misbruik gemaakt van fragiele consumenten.
De onderneming gebruikt een lacune en hanteert vage bewoordingen, maar de FOD Economie heeft gewezen op de strafrechtelijke bepalingen inzake “woeker en eerlijke marktpraktijken”. Het is mijn bedoeling om een wettelijk initiatief te nemen.
Ik wil dat echter koppelen aan de discussie over de kosten, die altijd terugkomt. Er is een continue discussie over de wettelijke maxima inzake jaarlijkse kostenpercentages, ook bij consumentenkredieten. Ook hier zegt men dat men geld geeft en kosten aanrekent, maar geen intresten.
Ik wil dit graag regelen. Ik vind dat wij zoiets niet mogen toelaten. Ik vind het een verkeerd systeem en wij zouden het zelfs moeten verbieden. Wij zullen echter niet ontsnappen aan de discussie om het maximaal toegelaten kostenpercentage veel preciezer te definiëren. Dit laat veel te veel ruimte en er zijn te veel achterpoortjes. Men moet dat dus goed doen.
Hetzelfde geldt ook voor de zaak-Cofidis, waarover men mij heeft ondervraagd. Dat is dezelfde discussie. Dit laat toe dat men procedures jarenlang kan rekken en op het einde soms wel eens verliest, maar intussen hebben de zaken toch lang aangesleept.
Over de timing kan ik u vandaag nog niets met honderd procent zekerheid zeggen. Ik ben met heel veel zaken bezig, ik heb geen timing afgesproken, maar ik probeer dat zo snel mogelijk te doen.
06.05 Jenne De Potter (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik denk dat iedereen het erover eens is dat dit systeem niet correct is, dat het misbruik maakt van de nood aan geld, maar ook van de zwakte van mensen en dat het hen op termijn nog dieper in de financiële put duwt.
U kondigt aan dat u een initiatief zult nemen en dat is goed. Wij kunnen dat alleen maar ondersteunen. Het is immers duidelijk dat dit bedrijf voorwaarden creëert om niet onder de wet op het consumentenkrediet te vallen. Het bedrijf zoekt naar een systeem om buiten de wetgeving te vallen. Er is dus duidelijk sprake van een lacune. Het is absoluut noodzakelijk dat wij daaraan op korte termijn iets doen.
Ik kijk uit naar uw initiatief ter zake.
06.06 Hans Bonte (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw standpunt.
Ik denk dat dit effectief niet kan. Het is niet alleen strijdig met de geest van de wet. Het moet de ambitie zijn om dergelijke praktijken gewoon te verbieden.
Ik heb twee opmerkingen. Ten eerste, zoals ik het percipieer, is dit een methode om vooral aan jongeren kredieten te slijten op korte termijn en op een snelle manier. Men moet er oog voor hebben op welke manier die kredietinstellingen dit op de markt brengen.
Ten tweede, ik verbaas mij over de koppeling die u maakt tussen het JKP, dat jaarlijks op voorstel van de sector in een koninklijk besluit wordt gegoten en waarover veel kan worden gezegd met betrekking tot de niveaus en de schommelingen, enerzijds, en dit systeem, anderzijds. Ik kijk ook naar wat er in het regeerakkoord staat. Het gaat hier eigenlijk om een discussie over wat en op welke manier men kredieten kan aanbieden, veeleer dan over de intrestpercentages. Bij woekerkredieten zoals deze gaat het immers niet over intresten, maar over de forfaitaire vergoedingen die men moet betalen. De problematiek die volgens mij ook moet worden geregeld, is de vraag welke producten kredietverstrekkers op de markt kunnen brengen. De hele discussie gaat over gluiperige kredietkaarten die vanuit bepaalde winkelketens, zoals Cofidis en Krëfel, worden aangeboden. Ook hier geldt de zeer pertinente vraag of een dergelijk product van kleine kredieten aan vaste kosten überhaupt thuishoort op de financierings- en consumentenmarkt.
06.07 Minister Johan Vande Lanotte: Daarover wil ik iets zeggen, maar gelieve dit niet in het verslag op te nemen. Let op met hoe wij daarover spreken. Ik denk dat men het volgens het Europees recht niet kan verbieden. Nederland heeft heel erge beperkingen opgelegd om ervoor te zorgen dat het niet meer gebeurt. Dus moet men onder meer via het kostenpercentage ervoor zorgen dat het niet meer gebeurt. Het radicaal verbieden kan, denk ik, echter niet.
Vandaar mijn omweg in de discussie via de voorwaarden en de condities, waardoor het niet gebeurt. Dat kan ik officieel niet verklaren. Wanneer ik officieel zeg dat wij dat niet mogen doen, gaan zij zich beroepen op de vrijheid van handel. Er is geen richtlijn die dat onmogelijk maakt. Houd dat in gedachte. Ik ben verplicht tot een lichte vorm van hypocrisie in dezen. Maar dat is niet voor het verslag. Ik vind het niet erg als u dat van die hypocrisie noteert, dat is een mooie christelijke deugd. Herman Van Rompuy heeft mij dat altijd gezegd. Maar als men als wetgever zijn doel wil bereiken, moet men het verstandig aanpakken.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "gsm-betalingen" (nr. 9743)
07 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les paiements par GSM" (n° 9743)
07.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een overeenkomst die uw voorganger na aan het hart lag, namelijk het elektronisch betaalverkeer via de gsm, lijkt er voorlopig niet te komen.
Nochtans hebben Febelfin en uw voorganger vorig jaar aangekondigd dat men in de laatste rechte lijn zat en dat men de elektronische portemonnee nog in 2011 zou lanceren. Er was een principeakkoord tussen de banken en de telecomoperatoren. Nu blijkt dat verschillende actoren de stekker uit het project hebben getrokken. Het is dus tijd om een tussentijdse balans te maken.
Nu opeens blijkt dat de banken en de operatoren er een andere visie op nahouden, zo staat in de pers. Waarover heeft men het? Waar botsen de visies tussen banken en telecomoperatoren juist?
Wat is de stand van zaken in het dossier momenteel? Blijkbaar bestaat minstens bij één operator terughoudendheid om het systeem van de grootste operator te gebruiken. Wordt daaraan nog iets gedaan? Wordt dat gedeblokkeerd en op welke manier?
Welke gevolgen heeft het ontbreken van een overeenkomst voor de financiële en de economische wereld? Voor uw voorganger was dit een dossier met een bepaalde prioriteit, hij wilde dat heel snel gerealiseerd zien. Is het dat ook voor u? Hoe wordt het verder op de rails gezet?
Andere spelers op de markt, zoals De Lijn en de NMBS, zijn van plan om op een kaart of met de gsm tickets betaalbaar te maken. Dan vraagt een normale burger zich af of een en ander niet kan verbonden worden en of daarvan een gezamenlijk systeem kan worden gemaakt?
Zijn er reeds buitenlandse bedrijven die oplossingen hebben om in België van start te gaan? Zo ja, welke?
Tegen wanneer wil de overheid deze elektronische portemonnee opstarten?
07.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, heel toevallig weet ik daarover iets, want ik heb zaterdag met iemand gesproken die dat zelf heeft uitgetest. Anders ging ik hier weer iets moeten aflezen dat ik niet versta.
Zowel Febelfin als de telecomoperatoren zeggen dat de gesprekken niet zijn afgesprongen, dat ze verder doen. Maar, ze hebben wel echt verschillende uitgangspunten. De banken zeggen dat de gsm dient om te betalen, dat zij de bankverrichtingen doen en dat die gsm gewoon dient om te betalen. De gsm-operatoren zien dat anders en willen zelf een aantal diensten aanbieden, bijvoorbeeld dat men op de gsm een bankrekening heeft, een beetje een alternatief voor Proton.
Degene die ik gesproken heb, vertelde mij het volgende. Zij hebben dat uitgetest op de Universiteit Gent en hadden broodjes gekocht. Op hun gsm hadden ze allemaal een wallet en ze hebben de broodjes daarmee betaald. Zij zien dat als een soort extra business.
Bovendien is het op termijn blijkbaar de bedoeling dat men met een of andere chip in de gsm via een barcode, bijvoorbeeld voor parking, zou kunnen betalen.
De banken hebben een andere visie. De banken zeggen dat men moet kunnen betalen met zijn gsm. De telecomoperatoren vinden dat ze een bank moeten kunnen zijn. De gesprekken gaan voort, maar zij hebben wel een verschillend businessmodel. Het zal zeer moeilijk zijn om daarin tussenbeide te komen. Ik denk dat zich dat wel gaat ontwikkelen. Belgacom is daarmee heel erg bezig. Zij zien daar een nieuwe markt in. Dat is heel duidelijk. Zij willen zich heel erg specialiseren in die nieuwe technologieën. Men voelt dat zo. Ik heb daar met niemand over gesproken. De banken zitten niet stil. Zij zijn bezig met hun mobiele systemen. De operatoren zitten niet stil. Wij zullen daarin waarschijnlijk niet tussenbeide kunnen komen. Ik weet ook niet of dat moet. Het gaat om vrije initiatieven, maar het is zich wel aan het ontwikkelen. Als ik het zo hoor, denk ik niet dat het gemeenschappelijk gaat zijn.
07.03 Peter Logghe (VB): Mijn repliek zal kort zijn, want de uitleg is duidelijk. De tussenkomst van de minister was alleen bedoeld in die gevallen waarin het gesprek tussen telecomoperatoren en Febelfin volledig zou zijn stilgevallen. Ik verneem dat ze nog steeds aan het praten zijn, weliswaar met twee totaal verschillende visies. Het wordt boeiend om te zien hoe dit verder evolueert.
Ik ben ervan overtuigd, mijnheer de minister, dat deze elektronische geldbeugel voor een stuk de toekomst wordt. Hoe dikwijls gebeurt het niet dat men in een parking staat en het gepaste klein geld niet bij heeft. Dit bezwaar valt weg. Dit wordt voor een stuk de toekomst. Veel meer dan Proton, geloof ik in het betalen met de gsm. Wij volgen dat verder op.
L'incident est clos.
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 9764)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 9765)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 9766)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 9767)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 9768)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de situatie van het OIVO" (nr. 9842)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 9897)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de aanhoudende problemen bij het OIVO" (nr. 9920)
- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het OIVO" (nr. 9923)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 9764)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 9765)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 9766)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 9767)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 9768)
- Mme Jacqueline Galant au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la situation du CRIOC" (n° 9842)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 9897)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les problèmes persistants au CRIOC" (n° 9920)
- Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le CRIOC" (n° 9923)
Voorzitter: Kattrin Jadin.
Présidente: Kattrin Jadin.
08.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, elke dag komt er wel iets nieuws in de media of worden er statements gedaan door verantwoordelijken van het OIVO of door andere personen.
Sommige vragen stelde ik ongeveer een jaar geleden al aan uw voorganger, minister Magnette, die mij destijds had beloofd gegevens op te vragen bij het OIVO. De eerste vraag betreft dus een aantal feitelijke gegevens. U zou kunnen voorstellen om deze gegevens schriftelijk op te vragen, maar aangezien men al tien maanden de tijd heeft gehad, heb ik er toch een mondelinge vraag van gemaakt. Het OIVO heeft tijd genoeg gehad om de gegevens bijeen te zoeken, want het is al tien maanden geleden.
Ik herhaal wat werd gevraagd. Hoe verhouden de uitgaven van het OIVO zich tegenover de opdrachten die in de beheersovereenkomsten werden opgenomen? Hoeveel van het budget wordt besteed aan eigen studies? Graag kreeg ik daarbij een overzicht van de kostprijs per studie voor het jaar 2010. Hoeveel en welke mandaten neemt het OIVO op? Wie is telkens de vertegenwoordiger? Ook daarvan had ik graag een overzicht. Hoeveel van het budget gaat er naar aanwezigheid op evenementen? Op welke evenementen is men dan aanwezig? Ook daarvan had ik graag een overzicht. Hoeveel van het budget gaat naar media-acties en de website? Ook op dat vlak had ik graag een overzicht. Hoeveel van het budget gaat naar eigen documentatie en informatie? Men heeft voldoende tijd gehad om deze feitelijke gegevens bijeen te zoeken.
In mijn tweede vraag verwijs ik eveneens naar vragen aan uw voorganger, over Power4You en het OIVO. Ik herhaal deze vragen omdat ik toen geen antwoord kreeg. Zijn er bestuurders bij Power4You— Power4Trade is de officiële naam, Power4You de commerciële naam — die ook bestuurder zijn bij het OIVO, of personeelslid? Zo ja, dan kreeg ik graag de lijst met bestuurders en personeelsleden. Waarom heeft een aantal consumentenorganisaties die zitting hebben in het OIVO, zich gedistantieerd van Power4You? Welke taken worden door het personeel van OIVO uitgevoerd voor Power4You en welke praktische en financiële afspraken bestaan hierover tussen het OIVO en Power4You? Minister Magnette heeft mij toen geantwoord dat bijvoorbeeld de ombudsdienst voor Power4You wordt waargenomen door het OIVO. Zijn er personeelsleden of bestuurders die aandeelhouder zijn van Power4You? Zo ja, kunt u mij die lijst bezorgen?
Voor de volgende vraag heb ik mij een beetje meer verdiept in de materie.
Tussen het indienen van de vorige vragen en deze verliep immers wat tijd. Ik heb nog wat meer informatie verzameld, en daaruit blijkt dat een en ander verkeerd loopt. Er heerst bij het OIVO een grote malaise op het vlak van het personeelsbeleid. Als ik het goed heb begrepen, zijn de jongste vijf jaar 22 mensen ontslagen door het OIVO en hebben 34 personen het OIVO verlaten. Een personeelsverloop van 56 mensen op vijf jaar tijd, op een totaal personeelsbestand van 36. Het moet daar nogal een personeelsmanagement zijn! Bovendien heeft in 2010 de volledige studiedienst het OIVO verlaten. Ik stel mij dus vragen bij de expertise aldaar. Het OIVO zou immers een kenniscentrum moeten zijn voor de federale overheid.
Ik kom tot mijn vragen.
Kunt u de aangehaalde gegevens bevestigen? Klopt het wat daar met het personeel gebeurd is?
Wat is de gemiddelde anciënniteit van het personeel bij het OIVO?
Kunt u mij een overzicht geven van het personeelsverloop op de studiedienst? Hoeveel mensen werden de jongste drie jaar om dringende redenen ontslagen? Wat waren de redenen? Wat ligt er aan de basis van dit extreme personeelsverloop?
Graag krijg ik van u ook het organigram van het OIVO. Wie is er verantwoordelijk voor het personeelsbeleid? Zijn er wijzigingen geweest inzake de verantwoordelijkheden?
Ik stel mij vragen bij de expertise van het OIVO, als het personeel er zo snel wegloopt of ontslagen wordt. Volgens mij is de gemiddelde anciënniteit van de onderzoekers ongeveer zes maanden. Ik vraag mij dus af in welke mate de onderzoeken en de publicaties van het OIVO nog geloofwaardig zijn. Elke week worden wij bestookt met mails en statements van het OIVO over onderzoeken, maar ik krijg graag van u een gedetailleerd overzicht hoe die onderzoeken gebeuren. Wat is de wetenschappelijke onderbouw van die onderzoeken? Welke methodologie gebruikt men?
Hoe is de studiedienst georganiseerd? Wat is de gemiddelde anciënniteit van de medewerkers? Wie bepaalt welke onderzoeken er plaatsvinden? Wie ziet toe op de methodologie en op de conclusies van die onderzoeken?
Ik kom nu tot het financiële aspect. Het jongste jaarverslag dat ik kon inkijken, is dat van 2009. Toen besloeg het financiële jaarverslag één A4’tje. De FOD Economie geeft elk jaar een belangrijke toelage aan het OIVO. Graag krijg ik een overzicht van alle financiële middelen die de afgelopen vijf jaar door de FOD Economie aan het OIVO werden toegekend.
Van welke andere overheden krijgt het OIVO financiële middelen? Graag krijg ik een overzicht per overheid voor de jongste vijf jaar.
Zijn daarvoor telkens beheersovereenkomsten gesloten? Krijgen wij daar een kopie van? Hoe worden die geëvalueerd?
Via de jaarverslagen kreeg ik een zeer beperkte voorstelling van de jaarrekeningen. Daarom wil ik voor de afgelopen drie jaar een gedetailleerde jaarrekening, met een toelichting en het verslag van de regeringscommissaris.
Mijnheer de minister, dan kom ik ten slotte aan mijn laatste vraag, die ik pas dit weekend heb ingediend, omdat er opnieuw nieuws was uit verschillende hoeken over het OIVO. Deze vraag gaat over de relatie met Power4You. Nu blijkt dat de algemeen directeur van het OIVO ook afgevaardigd bestuurder is van de coöperatieve vennootschap Power4You. Ik heb hier de statuten bij. Dat staat allemaal officieel geregistreerd in de documenten die voor de notaris zijn opgemaakt. In deze coöperatieve vennootschap zetelen ook nog twee andere bestuurders van het OIVO.
In die statuten staat ook dat men onder elkaar een commerciële vennootschap opricht en dat het saldo bij vereffening uiteraard ook naar de aandeelhouders gaat. Met andere woorden, bij ontbinding zullen de opgebouwde reserves, na afrekening van alle schulden, verdeeld worden onder de aandeelhouders.
Ik heb dan eens de jaarrekeningen van Power4You bekeken. Voor de jaren 2008, 2009 en 2010 werd in totaal 34 854 euro uitbetaald als dividend aan de aandeelhouders. De algemeen directeur van het OIVO is als privépersoon aandeelhouder en heeft dus in die jaren telkens een dividend gekregen. Hij heeft dus gedeeld in de winst.
Er werd in die jaren ook een eigen vermogen opgebouwd van 135 039 euro, dat dus bij vereffening, na aftrek van de schulden, zal terugvloeien naar de aandeelhouders, met de algemeen directeur van het OIVO als privéaandeelhouder; hij zal daarvan dus ook een deel krijgen.
Bij de oprichting had de algemeen directeur 57 van de 75 aandelen of 75 % van alle aandelen van die coöperatieve vennootschap. Het kan zijn dat hij de voorbije drie jaar een aantal aandelen heeft overgedragen aan familie of derden, dat weet ik niet. Als hij echter zijn aandelenpakket zou behouden hebben, dan zou hij 26 489 euro aan dividenden hebben ontvangen voor zijn aandelen in Power4You. Mocht de vennootschap vandaag vereffend worden, dan zou hij nog eens 102 629 euro ontvangen als saldo.
Men zou kunnen zeggen dat dit zijn goed recht is, dat hij als privépersoon aandeelhouder mag zijn in gelijk welke vennootschap. Ik ga daarin voor een deel mee. Power4You is echter zeer nauw verbonden met het OIVO. Het OIVO is een beetje een uithangbord voor Power4You. Op de website van het OIVO staan niet minder dan 107 bijdragen over Power4You, waarbij Power4You steeds wordt voorgesteld als de coöperatieve opgericht door de verbruikersorganisaties en waarbij de consumenten verwezen worden naar de website van Power4You.
De negen aandeelhouders zijn acht privépersonen en één vakbondsorganisatie, met name de FGTB. Het is mij een raadsel welke consumentenorganisaties Power4You hebben opgericht.
Ik heb daar een aantal vragen bij, want volgens mij gaat het hier om belangenvermenging.
Als de algemeen directeur van het OIVO, dat gefinancierd en gecontroleerd wordt door de federale overheid, tegelijk aandeelhouder is van een privévennootschap en mee deelt in de winst en hij via de instelling waarvan hij algemeen directeur is, en die gesubsidieerd wordt door de federale overheid, publiciteit maakt voor die privévennootschap waarvan hij aandeelhouder is, dan heb ik daar vragen bij.
Wat is het juiste verband tussen het OIVO en Power4You? Ik zie bij de aandeelhouders van Power4You alleen het FGTB als organisatie. Alle andere aandeelhouders — ik heb de statuten bij — zijn privépersonen. Hoe kan het OIVO verantwoorden dat Power4You een coöperatieve is die is opgericht door de verbruikersorganisaties? Op de website van het OIVO wordt altijd vermeld dat Power4You een vennootschap is die opgericht is door de verbruikersorganisaties. Dat is dus niet juist. Hoe kan het OIVO dat verantwoorden?
Hoe kan het OIVO nog verder als onafhankelijke verbruikersorganisatie gezien worden, als de algemeen directeur en andere bestuurders als privépersoon bestuurder zijn bij Power4You, zij als privéaandeelhouder een deel van de winst uitgekeerd krijgen en zij bij vereffening ook hun deel van het opgebouwde eigen vermogen uitgekeerd zullen krijgen?
Kan de algemeen directeur van het OIVO, gelet op zijn functie als afgevaardigd bestuurder bij Power4You, volgens u nog langer het gezicht zijn van het OIVO, als onafhankelijke verbruikersorganisatie die door de overheid gesubsidieerd en gecontroleerd wordt?
Uw voorganger antwoordde mij in mei dat het OIVO onderworpen is aan de controle van de overheid, dat elk jaar aan de minister verslag uitgebracht moet worden, dat een afgevaardigde van u deelneemt aan de raden van bestuur en dat die dus ook beroep kan aantekenen tegen iedere beslissing die in strijd is met het algemeen belang of met de wet.
Heeft uw vertegenwoordiger ooit gerapporteerd over het eigenaardig verband tussen het OIVO en Power4You? Wat zal uw vertegenwoordiger volgende week maandag op de raad van bestuur vertellen? Welke houding zal hij daar aannemen? Zult u een initiatief nemen om opheldering te vragen aan de algemeen directeur van het OIVO over zijn statuut als privéaandeelhouder en afgevaardigd bestuurder van Power4You? Ik zou hierover graag een rapportering krijgen. Welke maatregelen zult u nemen opdat het OIVO opnieuw zijn geloofwaardigheid als onafhankelijke consumentenorganisatie zou terugkrijgen?
08.02 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, mon collègue a rappelé l'historique du CRIOC. En trois ans, la quasi-totalité des 35 travailleurs du CRIOC en sont partis, dont 16 sur licenciement. En 10 ans, 80 personnes ont quitté le poste qu'elles y occupaient. Deux causes essentielles semblent être à la base de ces nombreux départs: une gestion des ressources humaines calamiteuse et une très nette dégradation de la qualité des enquêtes.
En ce qui concerne la DRH, la gestion du personnel en vigueur au sein du CRIOC semble reposer sur une pratique de la terreur par le directeur général, que l'on nous présente comme dictatorial et humiliant. En outre, sachant que des enquêtes du CRIOC arrivent plusieurs fois par semaine sur les bureaux des rédactions, on peut légitiment se demander si elles présentent suffisamment de rigueur scientifique.
Le Vif/L'Express a récemment réalisé une enquête et interviewé, sous couvert de l'anonymat, plusieurs anciens employés du CRIOC. La lecture de leurs déclarations est édifiante. On y apprend que les données brutes des sondages ne sont jamais communiquées aux chercheurs; elles sont d'abord traitées par le directeur général du CRIOC. Leur qualité de scientifique permettait d'avaliser les chiffres présentés, sans aucune analyse.
C'est pourquoi je me pose beaucoup de questions quant à l'utilisation des deniers publics, car l'institution est entièrement subventionnée par les divers niveaux de pouvoir de l'État. Il me semble scandaleux, en pleine rigueur budgétaire, que le CRIOC puisse fonctionner grâce aux subventions pour fournir une qualité de travail aussi désastreuse.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous dire quel est le budget annuel octroyé au CRIOC?
Quelles sont les sources de financement du CRIOC? Comment ce financement est-il ventilé entre les autorités subsidiantes?
Le CRIOC semble ne jamais avoir fait l'objet de contrôle de la part de son autorité de tutelle, c'est à dire le département que vous dirigez actuellement. Vu votre récente nomination, personne ne vous en tiendra rigueur.
Nous confirmez-vous cette absence de contrôle?
Étant donné les réactions du directeur général, il semble inutile d'en attendre les éclaircissements souhaités sur le fonctionnement du CRIOC.
Comment comptez-vous apporter de la clarté dans cette institution?
Pensez-vous utile d'organiser un audit du CRIOC pour y voir plus clair?
De plus, le CRIOC ne doit pas devenir l'outil de la FGTB ou du Parti Socialiste. Étant la seule francophone qui interpelle aujourd'hui sur le sujet, le problème est parlant.
Sans vouloir initier de malentendu communautaire, j'estime la situation du CRIOC désolante: seuls des francophones en font partie. Comme nous réclamons souvent la parité linguistique, nous devons aussi souligner son absence quand les néerlandophones sont lésés. En effet, si mes informations sont exactes, le CRIOC n'emploie que du personnel francophone. C'est anormal si les subsides proviennent également de l'autorité fédérale.
08.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank de collega’s voor het plaatsen van deze problematiek. Er gaat inderdaad geen dag voorbij zonder dat er nieuwe informatie opduikt. Het radioprogramma Peeters & Pichal gaf ook al aandacht aan het probleem. Ik ga het niet hebben over het extreem personeelsverloop, noch over de onderzoeken en de kapitalen die worden gespendeerd in het OIVO. Ik meen dat collega Vercamer en mevrouw Galant er de juiste vragen over stellen.
Ik heb enkel een paar politieke vragen. Ten eerste, het OIVO werd ooit voorgesteld als een soort van Test-Aankoop van de overheid, als een onafhankelijke, integere instelling die enkel het belang van de consumenten op het oog had. Ik heb de indruk dat dat imago fundamenteel besmeurd is. Welke maatregelen zult u nemen om deze perceptie te veranderen, aangezien een negatieve perceptie dodelijk is voor een consumentenorganisatie? Denkt u aan een nieuw management? Hoe zult u de perceptie van belangenvermenging tegengaan, iets wat belangrijk is om te keren.
Ten tweede, heeft het wel zin om een dergelijke organisatie in het leven te houden? Het is de taak van de overheid om overheidsorganisaties te controleren. Welke evaluatie kreeg het OIVO de afgelopen jaren? Hoe moet het verder op korte en middellange termijn?
Ten derde, in februari heb ik u een vraag gesteld met betrekking tot het OIVO. De organisatie stelde voor om een federale reclameraad op te richten, omdat de bestaande commissie, de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame, volgens het OIVO niet voldeed aan de gestelde voorwaarde van een onafhankelijke instantie. U hebt op deze vraag van het OIVO in de commissie vrij negatief en kort gereageerd: “Neen, dat komt er niet door.” Op dat moment deden er zich al zware interne problemen voor bij het OIVO. Kwam deze vraag van het OIVO voor een federale reclameraad totaal onverwacht, of kunnen wij dit beschouwen als een zoveelste vlucht naar voren? Houden deze zaken verband met elkaar?
08.04 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, collega Vercamer heeft al heel wat terechte vragen gesteld over het OIVO.
Mijn vraag betreft heel specifiek het lekken van bedrijfsgeheimen door OIVO. In het verleden heeft Tecteo al een rechtszaak aangespannen tegen OIVO omdat hij vertrouwelijke informatie van het bedrijf had gepubliceerd. Het bedrijf heeft die rechtszaak gewonnen.
Nu heeft ook een ander bedrijf, British American Tobacco, een rechtszaak aangespannen, ook voor het lekken van bedrijfsinformatie. De uitspraak daarvan is nog niet bekend, maar het is toch wel opmerkelijk dat al twee keer een rechtszaak werd aangespannen tegen het OIVO voor het lekken van bedrijfsgeheimen.
Ik verneem dan ook graag welke maatregelen er kunnen worden genomen om dergelijke lekken in de toekomst te vermijden.
08.05 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, collega’s, ik ben zelf wat verrast door de heftigheid, de intensiteit en de frequentie van de vragen en opmerkingen over het OIVO. Het lijkt mij plots de belangrijkste instelling van het land, zoveel vragen worden erover gesteld. Ik beschouwde dat niet als een uiterst belangrijke organisatie binnen mijn departement, maar ik zal mijn mening dus moeten herzien.
Het OIVO werd opgericht om de kleinere organisaties te helpen in de talloze adviesorganen en hen bij te staan bij wat ze niet zelf kunnen doen. Het is een dienstverlenende organisatie voor de gebruikersorganisaties. Dat was de doelstelling van de oprichting. Het OIVO kreeg daarvoor geld van de FOD Economie.
Dat betekent dat, als men dat doet, de FOD Economie zich ietwat terughoudend moet opstellen. Ik neem het voorbeeld van de raad voor de reclame. Dat werd uiteraard niet met mij besproken. Zij moet dat ook niet met mij bespreken.
Het is typisch voor verbruikersorganisaties dat zij daarover niet eerst met de minister praten, maar wel consumenten en consumentenorganisaties vertegenwoordigen en verdedigen, ook al rijden zij daarbij tegen de kar van de minister die hen subsidieert.
Als zij een bepaald standpunt hebben, dan is dat hun zaak. Zij worden gesubsidieerd om desnoods een standpunt te hebben dat tegen dat van de minister ingaat. Als ik mij daarover druk zou maken, zou dat verkeerd zijn. Inhoudelijk wil ik mij niet te veel bemoeien met hun standpunten.
In de eerste plaats moeten de mensen in de raad van bestuur hen controleren. Dat is hun eerste functie. Ik ben niet van plan om lid te worden van de raad van bestuur. Wij hebben daar een regeringscommissaris, die door de regeringswissel nog moest worden aangeduid. Er zal maandag wel iemand zijn die wij hebben aangeduid.
Ik moet nagaan of het geld dat ik daarvoor geef, goed wordt gebruikt. De rest mag ik mij niet aantrekken.
Het is niet aan mij om te oordelen of zij al dan niet personeel gewisseld hebben en ik ga dat dan ook niet doen.
Mag iemand zetelen in de raad van bestuur of in de directie en tegelijkertijd in Power4You? De leden van de raad van bestuur moeten dat uitmaken, niet ik. Zij moeten weten of zij al dan niet in die coöperatieve mogen zetelen. Zij moeten dit in alle klaarheid doen. Zij moeten daarin correct zijn, maar ik zal mij in dat debat niet mengen.
Als ik mij daarmee bemoei, kan ik mij meteen ook moeien met de standpunten die zij innemen. Als zij vinden dat er een federale raad voor publiciteit nodig is en ik ben het daarmee niet eens, kan ik moeilijk hun subsidie verminderen. Ik wil inhoudelijk bekijken hoe zij dat doen. Er is echter een duidelijk onderscheid met wat ik hen betaal. De dag dat ik hen begin te zeggen wat zij moeten doen, zullen hier interpellaties worden gehouden met de vraag waarom ik organisaties subsidieer met de bedoeling om mij gelijk te geven of mij diensten te bewijzen.
Ik zat in een debat op de RTBF over de grootwarenhuizen. Het OIVO heeft daar iets anders gezegd dan ik. Het zij zo. Het is hoe dan ook hun goed recht.
Wij geven zowat 1,7 miljoen euro aan die organisatie. Daarover is er altijd discussie geweest. U weet dat Test-Aankoop daar helemaal niet gelukkig mee is. Test-Aankoop vindt dat allemaal verloren geld. Test-Aankoop vindt dat zij groot, braaf en sterk genoeg is, waardoor er naast haar geen andere organisaties nodig zijn. Ik weet zelfs niet of dat juist is. Test-Aankoop heeft de organisatie verlaten omdat zij meent dat zij dé consumentenorganisatie is, waardoor de rest overbodig is. Test-Aankoop vindt dat organisaties als de Gezinsbond en de vakbonden daar niets te zoeken hebben. Test-Aankoop heeft recht op die opinie, maar dat is niet noodzakelijk de enig juiste opinie.
Ik wil weten of het geld dat wij daaraan besteden, correct wordt gebruikt. In de eerste plaats gaat het dan over het vertegenwoordigen van die organisaties in alle mogelijke adviesraden, en hen daarbij ondersteunen en helpen. Een week of drie vóór de heisa begon, heb ik mijn administratie gevraagd om de rapportering te bekijken. Wij hebben ook een nota ontvangen die ik u zal geven. Deze nota is mede geïnspireerd door uw vragen. Dit zijn hun antwoorden die u mag hebben. Ik neem ter zake op dit moment geen standpunt in. Mijn administratie is nog niet rond met haar opdracht. Als mijn administratie onvoldoende informatie heeft, moet er desnoods een externe audit volgen. De vraag die mijn administratie zal moeten beantwoorden, is of die 1,7 miljoen euro goed besteed wordt. Indien dat niet het geval is, zullen hieruit de nodige conclusies worden getrokken.
Ik heb ook een tweede vraag die wat verder gaat. Het geld zou ook dienen voor eventuele onderzoeken. Voor onderzoeken is een zekere kennis en continuïteit nodig, maar ook een zekere omvang. Is het goed dat wij een relatief beperkte organisatie als deze veel eigen onderzoeken laten doen? Is dat nuttig of niet? Ik heb daar mijn twijfels over, tenzij wij deze organisatie echt ‘cibleren’ en opdragen dat ze het zou doen. Een groot aantal onderzoeken doen met een beperkt aantal mensen, daar zijn toch wel een aantal vragen bij te stellen. Dat is ook iets waarover ik zal nadenken op dit moment.
Het gaat over het personeelsbeleid. Ik kan dat jammer vinden, goed of slecht. Doen zij hun job en leveren zij dat werk af? Of zij dat dan doen met personeel dat daar twintig jaar zit of één jaar: het is niet aan mij om dat te bepalen. Ik wil dat ook niet.
Kortom, ik wacht op een verslag, op te stellen door de administratie. Wij hebben reeds een aantal concrete antwoorden gekregen. Ik ga niet per definitie ja of neen zeggen ten opzichte van heel die kwestie over Power4You. Het zijn op de eerste plaats de verschillende organisaties, zoals de Gezinsbond en de vakbonden van verschillende kleur, die daarin zitten. Zij moeten oordelen of het kan. In hun antwoord heb ik gezien dat ze zeggen dat één persoon daar ten persoonlijken titel zit en dat de andere privépersonen daar zitten namens organisaties. Het is niet omdat het in de statuten zo staat, mijnheer Vercamer, dat het niet zo is. Ik zeg niet dat het juist is, maar u zegt dat het in de statuten staat. Ik zeg u alleen: wanneer in de statuten staat dat ik daar in zit, betekent dat niet dat ik daar in persona in zit. Ik heb het onlangs nog gehad. Ik zat in een bepaalde raad van bestuur, wat ik niet eens wist. Toen bleek dat de haven van Oostende, waarvan ik voorzitter ben, aandeelhouder was, aangeduid was en dat ik daar zat, niet in persona. Uit hun brief, die ik niet beoordeel, maar ik geef het u ter informatie…
(…): (…)
08.06 Minister Johan Vande Lanotte: Zelfs dat kan gebeuren. Indien er ondertussen een afspraak zou zijn dat die vergoeding wordt doorgegeven aan die vereniging, is dat ook geen probleem. Dat weet u niet, dat weet ik niet. Er zijn veel mensen die dat doen. Er zijn organisaties, en ik spreek typisch voor de vakbonden, waarbij de vergoeding of winstvergoeding voor ieder mandaat naar de organisatie teruggaat. Dat bestaat. Ik geef een voorbeeld. Wanneer men vanuit het ABVV in de Nationale Bank zit, gaat de vergoeding daarvoor naar het ABVV, niet naar de persoon. Ook al krijgt hij het. Ik heb ook in verschillende raden gezeten waar het zo geregeld is. Ik zeg niet dat het zo is; ik zeg alleen dat u het moet proberen te weten te komen, als het u interesseert. U moet verder gaan dan de statuten. U moet de afspraken kennen. Ik weet ook niet of het correct is. Ik neem ook die antwoorden niet tot de mijne. Ik heb ze gekregen en ik geef ze u door.
Ik heb ze u voorgelezen en ik zeg u alleen wat hier staat. Is dat correct of niet? Ik houd mezelf het recht voor dat eerst te bekijken. Men spreekt over Power4You. Ik lees voor: “Op 1 januari zijn de bestuurders van Power4You, die ook bestuurder van het OIVO zijn… De heer Marc Vandercammen is personeelslid en bestuurder van Power4You. Voor de anderen ligt de beslissing bij de coöperatieven of de betrokken organisaties.” Is het waar of niet waar? Dat weet ik niet. Ik geef het u enkel mee.
We zullen dat verslag krijgen. Nogmaals, als dat niet genoeg blijkt, zullen wij een externe doorlichting vragen. Ik zou er graag voor zorgen dat we in de toekomst in die beheersovereenkomst, die al dateert van 2003, wat al een hele tijd geleden is, accentueren wat voor mij het belangrijkste is, namelijk dat er een aantal adviesorganen meegaan. Daar kruipt tijd in maar het is nodig, denk ik.
Wat de onderzoeken betreft, denk ik dat het niet de bedoeling is dat men mag doen wat men wil. Ik denk dat we beter moeten accentueren en focussen, zodanig dat hetgeen we vragen ook goed kan worden uitgevoerd met een relatief beperkt aantal mensen. Vijfendertig personen lijkt veel, maar onderzoeken nemen tijd en geld in beslag.
Dat is mijn inbreng in dezen. Voor de rest zal ik niet tussenkomen. Ik vind het al genoeg als ik me daarmee bezighoud.
08.07 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik zal dan straks wel zien in welke mate er op de gestelde vragen en de gegevens die ik opgevraagd heb, gereageerd werd.
U zou in principe gelijk kunnen hebben door te zeggen dat u zich dat eigenlijk niet aantrekt. Het is aan de raad van bestuur om daarover te oordelen, ware het niet natuurlijk dat de instelling gefinancierd wordt, voor 1,7 miljoen, met federale middelen. U zegt dat er enkel toezicht nodig is om te verzekeren dat het geld goed gebruikt wordt.
Daarom hebt u natuurlijk een regeringscommissaris in die raad van bestuur. U kan in uw inleiding wel opmerken dat het erg belangrijk lijkt, maar ik vind dat elk bedrag dat de federale overheid besteedt een goede bewaking verdient om te verzekeren dat het goed wordt besteed. Of het om een groot of klein bedrag gaat, het betreft een principe dat gehanteerd moet worden.
Ik kan mij niet voorstellen dat men zich als regeringscommissaris geen vragen stelt, als gedurende vijf jaar 56 mensen het OIVO verlaten, op een totaal personeelsbestand van 36. Die regeringscommissaris maakt deel uit van de raad van bestuur. Hij zal daarover toch wel iets te zeggen hebben, want anders zit hij daar niet.
08.08 Minister Johan Vande Lanotte: Dat is niet juist.
08.09 Stefaan Vercamer (CD&V): Dat is hetgeen de heer Magnette mij geantwoord heeft.
08.10 Minister Johan Vande Lanotte: De regeringscommissaris zit daar om te bekijken of de beheersovereenkomst wordt gerespecteerd.
08.11 Stefaan Vercamer (CD&V): De heer Magnette heeft mij vorig jaar het volgende geantwoord: “Anderzijds neemt een afgevaardigde van de minister deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur van het OIVO en kan die bij de minister een beroep indienen tegen iedere beslissing waarvan hij meent dat ze in strijd is met de wet, de statuten, de beheersovereenkomst of het algemeen belang.”
U gaat mij toch niet vertellen dat wanneer de regeringscommissaris vaststelt dat er 56 mensen weggaan in vijf jaar tijd op een personeelsbestand van 36, dat de normaalste zaak van de wereld is?
08.12 Minister Johan Vande Lanotte: Of hij dat normaal vindt of niet, gaat mij niet aan. De regeringscommissaris zit daar om na te gaan of de beheersovereenkomst wordt gerespecteerd. Mochten de regeringscommissarissen, zoals u zegt, zich met alles mogen inlaten, dan wordt de ene interpellatie na de andere ontwikkelt wegens bemoeinissen.
08.13 Stefaan Vercamer (CD&V): En dus mag hij slecht blijven functioneren?
08.14 Minister Johan Vande Lanotte: U moet mij geen woorden in de mond leggen. Ik heb een raar gevoel bij dit dossier.
Als het OIVO de gevraagde opdrachten levert, dan is het mijn zaak niet als daar een voortdurende personeelswissel gebeurt. Als het OIVO de gevraagde opdrachten levert en geen enkel personeelslid ontslaat, dan is dat evenmin mijn zaak. Als het OIVO daarentegen een zeer goed personeelsbeleid voert, maar ik krijg niet wat ik moet hebben, dan is dat wel mijn zaak.
Dat is mijn punt en daaraan ga ik mij houden, strikt, klaar en duidelijk. Als men ervoor wil zorgen dat ik dat daar ga beheren, dan zeg ik: no way! De regeringscommissaris is geen beheerder; hij is niet degene die de beslissingen neemt, hij kijkt erop toe dat er niets gebeurt dat strijdig is met de beheersovereenkomst. Daarvoor zit hij daar.
08.15 Stefaan Vercamer (CD&V): Volgens u zijn dus alle onderzoeken en publicaties die het OIVO afgeleverd heeft de voorbije jaren correct?
08.16 Minister Johan Vande Lanotte: Dat weet ik niet. Daarom heb ik een onderzoek gevraagd. Het zal u bekend zijn dat ik ben aangetreden op 6 december. Eind januari heb ik gevraagd dat men het eens goed zou bekijken, lang voor de commissieleden er vragen over begonnen te stellen.
U weet dat ik op heel wat instellingen toezicht uitoefen binnen mijn departement. Het OIVO is niet het grootste. Daarmee zeg ik niet dat het niet belangrijk is, maar het is niet het grootste. Mijn departement oefent toezicht uit op een vijftiental instellingen, en sommige daarvan zijn toch iets groter. Ik probeer ze een voor een te bekijken. Ik heb gezegd dat ik een rapport wou hebben over het OIVO, omdat ik wou weten hoe het er daar aan toegaat. Immers, volgens mij wordt het redelijk zwaar gesubsidieerd voor wat wij ervan terugkrijgen. Dat heb ik gezegd. Dat zal ik dan ook bekijken, maar ik ga niet mee in de polemiek die aan de gang is. Dat is iets anders.
Ik zal het rapport bekijken. Het algemene aanvoelen van mezelf en van de FOD is dat wij in verhouding tot de subsidies niet voldoende terugkrijgen. Dat is een aanvoelen. Dat wil ik eerst geobjectiveerd zien, en dan zal ik de kwestie bekijken.
Nogmaals, ik wil niet meegaan in de polemiek. Ik wil een objectief onderzoek, dat verduidelijkt wat wij krijgen voor ons geld, en of het goed is of niet. Het OIVO mag nog het beste personeelsbeleid hebben, als de resultaten niet goed zijn, kan ik het niet behouden.
08.17 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik wil ten slotte een vraag stellen over het verband tussen Power4You en het OIVO. U zegt dat het gaat om gewone mechanismen en dat men zich niet persoonlijk verrijkt heeft.
08.18 Minister Johan Vande Lanotte: Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik het niet weet. U weet het niet en ik weet het ook niet. Daarom heb ik gezegd dat wat in het antwoord van het OIVO staat, niet mijn antwoord is. Ik heb het noch gevalideerd, noch ontkracht. Ik heb alleen gezegd dat het niet is omdat het zo in het statuut staat, dat ik daarmee de ultieme waarheid ken.
Mijn administratie heeft gezegd dat het OIVO het antwoord mocht geven, maar wij hebben het niet gevalideerd of ontkracht.
08.19 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, kunt u aan uw regeringscommissaris — die u nog moet aanduiden — vragen dat hij duidelijkheid creëert over welke personeelsleden of welke bestuursleden ook zetelen in Power4You, en hoe het mechanisme in elkaar zit? Nu worden de speculaties gevoed.
08.20 Minister Johan Vande Lanotte: Dat is juist.
08.21 Stefaan Vercamer (CD&V): Had men daarover toch onmiddellijk duidelijkheid verschaft, maar dat doet men niet. Dat roept opnieuw vragen op.
08.22 Minister Johan Vande Lanotte: Ik heb mijn adjunct-kabinetschef aangeduid om als regeringscommissaris te zetelen. Hij zal het uiteraard vragen. De eerste vergadering is echter pas volgende week.
08.23 Stefaan Vercamer (CD&V): Oké.
08.24 Jacqueline Galant (MR): Je comprends l'énervement de mon collègue et je trouve votre réponse choquante, monsieur le ministre, quand vous dites: "On donne des subsides et on n'a pas à s'occuper de la manière dont c'est géré". Je pense que l'ensemble des subsides, ça représente plus ou moins 2 millions d'euros. Ce n'est pas une somme négligeable. On est en plein conclave budgétaire, on essaye de grappiller partout et vous dites: "On donne les subsides et on n'a pas à vérifier comment c'est géré à l'intérieur".
Je trouve cela quand même fort interpellant. Il y a quand même des contrats de sponsoring avec des sociétés privées qui sont passés également. Je ne suis pas sûre que tout cela soit tellement légal et très clair. Vous avez donné ici un rapport qui a été fait par votre administration - vous allez seulement en prendre connaissance si j'entends bien; vous n'avez pas cautionné ce rapport qui a été fait -, mais j'espère vraiment qu'il y aura un examen externe qui sera fait ainsi qu'un audit du CRIOC. Vous me dites: "J'ai beaucoup d'institutions qui dépendent de mon département, ce n'est qu'une petite institution, ce n'est pas beaucoup de personnes". Je suis désolée, on parle quand même de 2 millions d'euros et, à l'heure actuelle, c'est quand même très important.
J'espère, de votre part, une analyse sérieuse de cette institution parce que je trouve scandaleux que la valeur scientifique de toutes les études qui sortent de cette institution ne soit pas cautionnée par des scientifiques vu qu'ils mettent apparemment uniquement leur paraphe sans qu'il n'y ait de rigueur scientifique dans toutes ces études. Pour une institution qui dépend de votre département, il n'y a pas qu'à donner de l'argent mais aussi à vérifier ce qui est fait. Le fédéral donne une partie des subsides.
08.25 Johan Vande Lanotte, ministre: Ce n'est pas vrai. Je m'excuse, mais je proteste nettement. Je n'ai pas dit que ce n'était pas important. Dans le gouvernement précédent, où je n'étais pas, on aurait pu déblayer tout cela. Pourquoi ne l'avez-vous pas fait au cours des trois dernières années? Vous étiez tous là! Ça n'a pas réussi? Vous me demandez de faire en deux semaines ce que vous auriez pu faire en trois années. C'est la première chose.
Il y avait un commissaire qui était chez un ministre libéral. Pourquoi n'a-t-il pas fait son travail? Ça, c'est la première chose. L'Économie ce n'était pas un socialiste, mais le FOD Économie dépendait de M. Van Quickenborne aussi. Vous auriez pu l'interroger et agir pendant 3 ans.
Après deux mois, avant que vous ne m'interrogiez, j'ai demandé un examen. Les études qui sortent ne viennent pas de moi. Elles proviennent d'une institution d'intérêt public. Ce n'est pas le département et je ne vais jamais dire que ce sont mes études. Et quand je débats, je dis l'opposé de ce qu'ils disent. C'est la situation actuelle. Ce n'est pas parce qu'on donne des subsides à Test Achats que Test Achats va dire ce que je pense. C'est quand même normal. On se trouve dans une situation où c'est une sorte d'ONG et on veut faire que le ministre décide du personnel, etc.
08.26 Jacqueline Galant (MR): Il y a quand même une convention, un contrat de gestion qui est passé entre votre administration… Il y a un contrôle qui doit être effectué sur les objectifs fixés.
08.27 Johan Vande Lanotte, ministre: Et alors? Sur les objectifs, il faut avoir un contrôle. Je constate que vous ne l'avez pas fait pendant que vous étiez dans la possibilité de le faire, sans moi. Sans moi, ce n'était pas possible. Vous ne l'avez pas fait. Mettons les choses au clair. C'est facile maintenant de dire à un nouveau ministre que c'est scandaleux. C'est ce que vous avez dit. Moi, je trouve scandaleux qu'après deux mois, on découvre un problème et on réagit alors qu'on aurait pu le régler pendant trois ans.
08.28 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik zal het bijzonder kort houden. Ik denk dat de meeste replieken al zijn gegeven. Wanneer verwacht u het verslag van de administratie?
08.29 Minister Johan Vande Lanotte: Ik meen binnen zes weken.
08.30 Peter Logghe (VB): U zegt dat er een financiële evaluatie komt en dat u geen politieke evaluatie moet maken. Wanneer de financiële evaluatie is gemaakt en u de resultaten niet voldoende vindt, zult u vroeg of laat bij een politieke evaluatie komen. U hebt zelf gezegd dat u soms de indruk hebt niet voldoende terug te krijgen. Na inzage van het verslag van de administratie moeten wij het daarover misschien hebben.
08.31 Minister Johan Vande Lanotte: Absoluut. Dit is een van de zaken die ik echt wil weten. Die personen zitten in massa’s commissies. Iemand moet daar zitten. Test-Aankoop zit vaak niet in al die 700 commissies, bij wijze van spreken. Hoeveel tijd neemt dat niet in beslag? Men kan zich ook afvragen of dat allemaal wel nodig is. Ik heb hier vier pagina’s. Telkens wij consumenten in een commissie moeten afvaardigen, zegt met dat het OIVO dat wel zal doen. Dat is ook de waarheid. Dat zijn allemaal commissies, zoals voor de duurzame ontwikkeling. Iedereen gaat daar naartoe. Daar kruipt ook vreselijk veel tijd in. Ik weet niet of dat allemaal nuttig is of niet. Het is een hele hoop. Ook Wallonië betaalt daarvoor. Voor duurzame ontwikkeling zijn er zes commissies. Is dat wel de rol van de consumenten? Maar wie moet het dan wel doen? Als men Test-Aankoop zou vragen dat allemaal voor niets te doen, zouden zij dat waarschijnlijk ook niet doen. Dat is ook een waarheid. Laten wij het dus gewoon bekijken. Ik was verrast te zien waarin zij allemaal moeten zetelen. In dat verband denk ik, bijvoorbeeld, aan de Raad voor het Verbruik, de prijzencommissie enzovoort. Het zijn er heel wat. Test-Aankoop zit in enkele, maar niet in veel.
08.32 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik kan eigenlijk weinig repliceren, aangezien ik geen antwoord heb gekregen op mijn vraag over specifieke maatregelen inzake het vermijden van lekken van bedrijfsgeheimen.
08.33 Minister Johan Vande Lanotte: Dat weet ik niet. Zij moeten natuurlijk een klacht indienen. Op dit moment heb ik daarop inderdaad geen antwoord.
08.34 Leen Dierick (CD&V): Dan zullen wij die vraag later opnieuw stellen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.38 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.38 heures.