Commission de l'Économie, de la Politique scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

 

du

 

Mardi 14 février 2012

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 14 februari 2012

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.20 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.

La séance est ouverte à 10.20 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.

 

De voorzitter: De minister is aangekomen. Wij kunnen dan ook met onze agenda voor deze voormiddag starten.

 

Mevrouw Dierick en de heer Uyttersprot hebben zich verontschuldigd wegens ziekte. Zij laten hun respectieve vragen nrs 8526 en 8920 omzetten in schriftelijke vragen.

 

01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de automatische toekenning van sociale maximumprijzen" (nr. 8923)

01 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'attribution automatique des tarifs sociaux maximaux" (n° 8923)

 

01.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de vice-eersteminister, de federale overheid geeft aan bepaalde doelgroepen een speciaal tarief voor gas en elektriciteit. Het betreft vooral personen die vanuit de sociale zekerheid een uitkering van het OCMW krijgen of die huurder in een sociaal appartementsgebouw zijn.

 

Sedert 2010 wordt dit sociaal tarief automatisch aan de betrokkenen toegekend, behalve voor zij die het leefloon genieten en voor de sociale huurders.

 

Ik heb ter zake enige vragen omdat de energieprijzen voor dergelijke groepen een belangrijke problematiek is. Zij worden nu immers met de stijgende energieprijzen geconfronteerd.

 

Ten eerste, is het systeem van automatische toekenning honderd procent sluitend?

 

Wanneer ik immers de categorieën bekijk aan wie het sociaal tarief automatisch wordt toegekend, vraag ik mij af of het systeem vandaag sluitend is, zodat iedereen het sociaal tarief automatisch toegekend krijgt.

 

Ten tweede, waarom krijgen de leefloners en de huurders in een sociaal appartementsgebouw het sociaal tarief niet automatisch toegekend?

 

Ik heb mij ter zake bevraagd, maar ik heb de juiste reden niet gevonden.

 

Ten derde, welk percentage van alle leefloners en sociale huurders geniet het sociaal tarief?

 

Bijvoorbeeld, voor de leefloners moet het OCMW een attest opstellen. Gebeurt dat? Welk percentage van leefloners en sociale huurders krijgt het sociaal tarief?

 

Tot slot, hebt u plannen om ook voor de genoemde groepen de automatische toekenning te organiseren?

 

01.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, sinds 1 juli 2009 is het principe goedgekeurd om het sociaal tarief door de energieleverancier automatisch te laten toekennen. De sociale klant hoeft in principe ter zake niet langer initiatieven te nemen.

 

Het is de FOD Economie die voor deze automatische toepassing instaat. Ieder kwartaal deelt zij de distributienetbeheerders en de energieleveranciers mede voor welke klanten het sociaal tarief moet worden toegepast. Zij meldt de factuurgegevens, de aansluitingspunten en de periode.

 

Om een dergelijke automatische toekenning te kunnen doen, is er nood aan elektronische uitwisseling – dit gebeurt ook – tussen, enerzijds, de FOD Economie en, anderzijds, de energieleveranciers en de distributienetbeheerders, de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en het Rijksregister.

 

Wat gebeurt er? De automatisering is een technische procedure die in een eerste fase de burgers, het Rijksregister en het contract met de leveranciers betreft. Men zoekt dan een overeenkomst daartussen en men kijkt of die persoon bij de Kruispuntbank kan worden getraceerd.

 

Het gebeurt dat er geen overeenstemming wordt gevonden en dan kunnen wij het niet automatisch toekennen. Dat komt omdat de gegevens in de bestanden niet altijd gelijk zijn. Een contract bij de energieleverancier wordt door een koppel soms op naam van een van beide of op naam van allebei gesloten. Het gaat dus niet noodzakelijk om de persoon die rechthebbende is. Soms geven mensen ook een bijnaam of een afgekorte naam op in plaats van hun officiële naam. Het contract kan zelfs op naam van een overleden partner staan. Al die verschillen zijn er de oorzaak van dat er soms geen overeenkomst is tussen de verschillende bestanden en dan kan het niet automatisch worden toegepast.

 

De programmawet van 7 april 2007 benoemt de categorieën die geautomatiseerd moeten worden. De sociale huurders zijn daar niet bij, wanneer het gaat om een centrale verwarming op aardgas, omdat het niet de bewoners zijn die een afzonderlijk contract hebben, maar wel de beheerder, de eigenaar of de maatschappij. Dat betekent dat wij daar de levering niet automatisch kunnen toepassen. Dat is een moeilijke stap.

 

De leefloners zijn er wel in opgenomen. Als mensen als leefloner niet automatisch dat tarief krijgen, dan betekent dit dat er een probleem was bij het matchen van de informatie, maar zij zitten er wel in. Ik kan mij wel indenken dat dit geregeld voor problemen zorgt, maar zij zitten er in principe wel in.

 

Ik wil benadrukken dat de FOD Economie het zo goed mogelijk doet, maar door het grote aantal – het is ongeveer verdubbeld sinds de automatische toepassing – is het matchen van de gegevens nog altijd een vrij moeilijk element. Mocht iedereen bij alles zijn Rijksregisternummer gebruiken, wat niet verplicht is, dan zou het gemakkelijker zijn, maar wij zullen niet vragen dat iedereen bij zijn energiecontract zijn Rijksregisternummer opgeeft. Dat zou misschien een stap te ver zijn, maar wij proberen het in elk geval te verbeteren.

 

Bij sociale huurders werkt men vooral met centraal afgesloten contracten en daardoor kan men dit niet doen.

 

De informatie die u hebt over de leefloners en de informatie die ik heb, zijn duidelijk tegenstrijdig. Dat verwondert mij en ik zie dat het u ook verwondert. De FOD bevestigt mij echter dat ze er absoluut inzitten.

 

01.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt blijkbaar geen cijfers; misschien moet ik een schriftelijke vraag stellen welk percentage van de sociale huurders en leefloners dat sociaal tarief krijgt.

 

Mijnheer de minister, u zegt zelf dat er wel fouten zullen zitten in de matching. Wat gebeurt er dan met degenen die daarop recht hebben, maar door slechte matching of slechte informatica dat tarief niet krijgen? Wat gebeurt er met die mensen?

 

Ik heb ook nog een suggestie. Er wordt ook een eenheidsbijdrage gevraagd aan de eindgebruiker, de eindafnemer, ter financiering van de openbare diensten en de regulator. Een van die fondsen heeft betrekking op het Kyotoprotocol, dat eind dit jaar afloopt. Er is toch nog steeds een aantal groepen die ook in aanmerking zouden komen voor dat sociaal tarief, bijvoorbeeld de mensen in collectieve schuldbemiddeling, de mensen met budgetbegeleiding, degenen die een verhoogde tegemoetkoming krijgen van het ziekenfonds. Misschien komt er op het einde van het jaar wat ruimte vrij om ook die groepen mee op te nemen bij dat sociaal tarief en niet alles te laten terugvloeien naar de grote groep.

 

Dat zijn mijn twee zorgen, maar vooral dat eerste is belangrijk. Wat gebeurt er met de mensen die ervan uitgaan dat er een automatische toekenning is en die de automatische toekenning niet krijgen?

 

01.04 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, voor de sociale huurders moeten de maatschappijen dat doen.

 

In verband met het leefloon, er is inderdaad een probleem. Wij gaan vragen aan de OCMW’s om dat goed na te kijken. De enige oplossing voor leefloners is dat het wordt nagekeken door het OCMW.

 

Wij hebben trouwens in reactie op de studie van de CREG het volgende gezegd voor de mensen van het OCMW die aan schuldbegeleiding doen.

 

Het sociaal tarief is eigenlijk het laagste tarief op de markt. Theoretisch kan iedereen dat krijgen. We vragen de OCMW’s om de mensen die ze begeleiden te helpen om over te schakelen naar de zo goedkoop mogelijke tarieven, zodat ze gelijkgesteld kunnen worden met het sociaal tarief. Zij zijn in dagelijkse of wekelijkse begeleiding bij het OCMW. Op die manier streven we dezelfde doelstelling na.

 

01.05  Stefaan Vercamer (CD&V): Het OCMW ziet en volgt de leefloners maar er zijn nog heel wat andere groepen die een integratietegemoetkoming krijgen of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Ik weet niet of het OCMW die altijd goed kan opvolgen. Zo belanden we in de problematiek van de gedropte klanten. Als die mensen hun factuur niet kunnen betalen, dan moeten ze nog meer betalen dan het marktgemiddelde, waardoor we hen nog dieper in de miserie duwen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mevrouw Dierick laat vraag nr. 8990 omzetten in een schriftelijke vraag wegens ziekte. Omdat mevrouw Déom nog even op zich laat wachten, behandelen we haar samengevoegde vraag na vraag nr. 9111 van de heer Defreyne.

 

02 Vraag van de heer Roland Defreyne aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de elektronische tools in de voertuigencriminaliteit" (nr. 9111)

02 Question de M. Roland Defreyne au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les outils électroniques au service de la criminalité automobile" (n° 9111)

 

02.01  Roland Defreyne (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de vice-eersteminister, volgens cijfers van de Centrale Dienst voor Voertuigencriminaliteit van de federale politie kan in 2011 een status quo worden vastgesteld inzake autodiefstallen. De voorgaande jaren, vóór 2011, was er een gestage vermindering van het aantal autodiefstallen. Het jaar 2011 zou dus weleens een keerpunt kunnen zijn.

 

Specialisten ter zake beweren dat vandaag voornamelijk professionelen actief zijn in de autozwendel. De daders maken hierbij gebruik van vooral elektronische diefstaltools, bijvoorbeeld apparatuur waarmee men erin slaagt de transponder van een auto te storen waardoor de motor al na enkele seconden kan aanslaan. Die tools zijn via het internet te koop. Het gebruik ervan is uiteraard onwettelijk maar de verkoop is volledig legaal. Ook andere technieken zijn via internet te koop, zoals lege autosleutels en het toestel om die sleutels te programmeren voor om het even welke auto.

 

Mijnheer de minister, die verschillende elektronische tools zijn momenteel vrij te koop via internet. Als criminelen die tools vrij kunnen aankopen, zetten wij bij wijze van spreken de kat bij de melk. Kunnen er stappen worden ondernomen om de verkoop van die tools te bemoeilijken en kan eventueel zelfs de verkoop ervan via internet worden verboden?

 

02.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, de vraag die u stelt is zeker relevant, maar niet zo eenvoudig te beantwoorden. De bevoegdheid van de minister van Economie bestaat erin deloyale handelspraktijken te beteugelen. Wanneer men via internet een product verkoopt dat achteraf niet efficiënt blijkt te zijn, dan kan men daartegen optreden.

 

Wat deze zaak betreft, wanneer men zo’n tool verkoopt en hij zou niet werken om er een wagen mee te stelen, dan zouden wij kunnen zeggen dat dit niet meer mag. Dat is enigszins cynisch, maar het geeft heel kort samengevat weer hoe het staat. Men kan alleen iets verbieden als het product illegaal is. Hier is de verkoop van die tools op zich niet illegaal. Die tools worden gebruikt door slotenmakers en professionele garagisten. Het is een werktuig dat door professionelen wordt gebruikt. Wij kunnen dus niet zeggen dat het sowieso illegaal is. Het gebruik van een legaal product om illegale daden te plegen — in dit geval diefstal — is geen aanleiding om te zeggen dat men het niet meer mag verkopen.

 

Sowieso is de situatie op Europeesrechtelijk vlak ook niet evident, want als wij al dergelijke verkopen via het internet zouden verbieden, dan geldt dat enkel voor de dienstverleners in België. Wij kunnen dat verbod niet opleggen aan mensen die dat product vanuit Frankrijk, Nederland of Duitsland zouden aanbieden, bijvoorbeeld. Wij zijn dus erg gelimiteerd.

 

Op economisch vlak heb ik dus weinig middelen om daartegen in te gaan. Ik sta open voor overleg met Binnenlandse Zaken om na te gaan wat wij zouden kunnen doen, al zijn de middelen niet zo groot. Bijna zou men moeten zeggen dat men over een soort vergunning moet beschikken om dat te kopen, maar dat is ook zeer verregaand. Iedere garagist die zoiets koopt, zou dan eerst een vergunning moeten krijgen. Is dat de goede manier? Dat weet ik eigenlijk ook niet.

 

Dat moet ook op Europeesrechtelijk vlak worden bekeken. De vraag is of men dat op Europeesrechtelijk vlak allemaal gaat verbieden. Dat is ook niet zo evident.

 

Op dit moment is de manier waarop wij daartegen kunnen optreden, mij dus nog niet zo duidelijk. Ik ben wel bereid om dat te bekijken met mijn collega van Binnenlandse Zaken, aan wie u uw vraag ook gesteld hebt. Onze wettelijke actiemogelijkheden zijn echter niet spectaculair. Als wij het werktuig verbieden, dan hebben de beroepsmensen het natuurlijk ook niet meer tot hun beschikking, dat is evident, al kan het nog altijd vanuit het buitenland worden aangeboden.

 

Mijn antwoord biedt dus niet meteen de oplossing. Ik zie op dit moment trouwens geen echt grote oplossing voor dat probleem, om heel eerlijk te zijn.

 

02.03  Roland Defreyne (Open Vld): Mijnheer de minister, het is inderdaad een internationaal probleem. Ik stel vast dat het internet steeds meer een internationaal forum wordt om allerlei vormen van criminaliteit te bespoedigen en gemakkelijker te maken.

 

Misschien zou het mogelijk zijn om een soort legaal verkoopcircuit te organiseren via de autoconstructeurs. De beroepsmensen die in de autohandel werkzaam zijn, moeten daar inderdaad mee kunnen werken. Daarom kan er misschien via de autoconstructeurs op die manier ergens een legaal circuit worden ontdekt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het ACTA-verdrag" (nr. 9058)

- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het ACTA-verdrag" (nr. 9064)

- mevrouw Valérie Déom aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het resultaat van de onderhandelingen over ACTA" (nr. 9465)

03 Questions jointes de

- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le traité ACTA" (n° 9058)

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le traité ACTA" (n° 9064)

- Mme Valérie Déom au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le résultat des négociations du traité ACTA" (n° 9465)

 

De voorzitter: Mevrouw Déom heeft laten weten dat zij niet aanwezig zal zijn voor het stellen van haar vraag nr. 9465.

 

03.01  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, de situatie met betrekking tot het ACTA-verdrag is een beladen onderwerp.

 

Het ACTA-verdrag is een internationaal handelsverdrag buiten de WTO om, dat de deelnemende partijen op dezelfde lijn inzake intellectueel eigendomsrecht en de bestrijding van overtredingen zou moeten brengen. Het Europees Parlement zal hierover stemmen tussen 11 en 14 juni.

 

In tegenstelling tot wat eerder in de media werd bericht, nemen de vijf BRIC-landen niet deel aan het ACTA-verdrag, waardoor de grootste winstkansen voor onze R&D-gebaseerde industrie wegvallen.

 

Veel mensen zijn ook bezorgd over de negatieve gevolgen, meer bepaald over de vrijheden op het internet.

 

Het feit dat de tekst vrij vaag is en de onderhandelingsdocumenten niet openbaar zijn, waardoor men dus de verschillende interpretaties van de onderhandelende partijen niet kent, versterkt deze bezorgdheden alleen maar.

 

ACTA voert ook een civiele procedure in waarbij private partijen onderling gegevens moeten uitwisselen. Men maakt internetproviders dus verantwoordelijk voor zaken op hun netwerk. In de praktijk betekent dit dat ze moeten controleren wat hun klanten doen en ook zelf moeten ingrijpen. Bepaalde gegevens kunnen op eenzijdig verzoekschrift worden bekomen.

 

Hoever gaat dit allemaal? Gebeurt dit met tussenkomst van een rechter of alleen op basis van contracten met en verzoekschriften van rechthebbenden, dus zonder alle partijen te hebben gehoord? De tussenkomst van een rechter lijkt me hier essentieel.

 

Mijnheer de minister, graag had ik van u geweten welke impact ACTA op onze wetgeving in het algemeen zal hebben en in het bijzonder op artikel 124 van onze telecomwet.

 

03.02  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het auteursrecht is in deze commissie al enkele keren het voorwerp van discussie en regelgeving geweest. Deze discussie ligt dus opnieuw voor ons met het internationaal handelsverdrag betreffende intellectueel eigendomsrecht en de bestrijding van internetpiraterij, het ACTA-verdrag.

 

Twee belangen botsen hier. Enerzijds het recht van de auteurs op een billijke vergoeding en een bescherming van hun intellectuele eigendom – een gerechtvaardigde eis, denk ik – en, anderzijds, het recht op vrij verkeer van ideeën en de vrijheid van internetverkeer.

 

Ikzelf ben geneigd het fundamentele recht op vrijheid van communicatie het hoogst aan te schrijven.

 

De Europese Unie is allang verworden tot een typische regeltjesmachine, waardoor het terrein waar de mens zich vrij en ongedwongen kan bewegen, het terrein van de vrijheid, steeds meer wordt ingeperkt.

 

Ik ben bezorgd en ik ben daarin niet alleen, denk ik.

 

Mijnheer de minister, mijn concrete vragen zijn de volgende.

 

Kunt u inzake het ACTA-verdrag een stand van zaken geven? Tegen eind juni zou dat ACTA-verdrag door het Europees Parlement goedgekeurd zijn. Ik veronderstel dat de huidige meerderheid in het Europees Parlement dat wel zal goedkeuren. Tegen wanneer moet dat dan in Belgische wetgeving zijn omgezet, gesteld dat het in het Europees Parlement tussen 11 en 14 juni passeert?

 

De tekst van dat verdrag is vrij vaag. Wat mij zorgen baart, is dat de vrijheidsinperkende strekking nu al aanwezig is in een aantal lidstaten van de Europese Unie. Hoe zal deze regering met de vrijheid van internetverkeer omgaan? Men kan toch, in alle eerlijkheid, niet volhouden dat het delen van internetbestanden gelijkstaat aan diefstal? Volgens mij is dat toch een fundamenteel bezwaar dat wordt geopperd tegen dat ACTA-verdrag.

 

Een laatste vraag, ik ben mij ervan bewust dat zware vormen van internetpiraterij aangepakt moeten worden, vanzelfsprekend. De grens met inbreuken op het vrij internetverkeer is echter toch wel bijzonder dun. In welke richting zal de implementatie daarvan in ons recht gebeuren?

 

03.03 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, er waren meerdere vragen ingediend, maar ik zal enkel antwoorden op de twee gestelde vragen. Dat is een beetje vervelend, maar goed.

 

Mevrouw de voorzitter, mijnheer Dedecker, mijnheer Logghe, het ACTA-verdrag is ondertekend door de EU en haar lidstaten, maar uiteraard betekent dit nog niet dat het goedgekeurd is. Nu volgt een lange procedure door het Europees Parlement en daarna door de nationale parlementen. Pas daarna komt de ratificatie door de lidstaten en door de EU.

 

Dit is de derde keer dat ik vragen beantwoord over ACTA in enkele weken tijd. Wij kunnen alleen maar vaststellen dat de onzekerheid, de onduidelijkheid, de twijfel en misschien ook de verkeerde informatie, erg groot zijn over dat verdrag. Zo wordt in een van de vragen ook opgemerkt dat die documenten niet toegankelijk zouden zijn. Ik heb reeds geantwoord, te goeder trouw, dat die documenten al verschillende keren gepubliceerd zijn en ook via de website controleerbaar zijn. Toch blijft er een heel grote tendens die zegt over onvoldoende informatie te beschikken.

 

In de Senaat heb ik een vraag beantwoord over de generieke geneesmiddelen. Mevrouw Déom had in haar ingediende tekst ook gesteld dat de generieke geneesmiddelen een groot probleem zouden vormen. Zij is nu niet aanwezig, dus ik hoef haar vraag niet te beantwoorden, maar toch kan ik zeggen dat dit verdrag daarop niet van toepassing is.

 

Ik meen dat de basisoorzaak – ik spreek nog zonder voldoende expertise en bespreek straks hoe we dat kunnen opvangen – ligt in het gegeven dat het verdrag relatief vage bewoordingen gebruikt. Daardoor is de verhouding met het EU-acquis, de EU-regels, misschien voor verschillende interpretaties vatbaar. De interpretaties die ik krijg van de diensten en van mensen die daarbij betrokken zijn, gaan ervan uit dat zolang het ACTA-verdrag niet expliciet afwijkt van het EU-acquis, het EU-acquis behouden blijft. De bescherming van de Europese Unie blijft dus in voege en wordt niet aangetast door een relatief vaag verdrag.

 

Zoals ik bij de eerste vraag al heb gezegd, zou dit betekenen dat ACTA het EU-acquis niet aantast, niet vermindert en ook niet verandert. Alle beschermingsmaatregelen die nu reeds bestaan, blijven dus behouden. Dat geldt zowel voor beschermingsmaatregelen ten aanzien van de privacy als tegen piraterij. Overigens liggen privacy en piracy in het Engels zeer dicht bij elkaar, een mooie woordspeling. In de officiële commentaren die vanuit België worden gegeven, zegt men dus dat het ACTA-verdrag voor België quasi niets verandert, om niet te zeggen niets, want onze regelgeving is inzake beide stellingen al strenger. Er zijn studies die dat enigszins in twijfel trekken, maar de essentie van die studies is eigenlijk de stelling dat er allerlei zaken mee verbonden kunnen zijn omdat de tekst vager is. Dat zou dan ons acquis kunnen aantasten.

 

Om eerlijk te zijn, ik heb weinig zin om het debat op deze manier te blijven voeren. U stelt te goeder trouw vragen en ik antwoord te goeder trouw. Ik heb echter de indruk dat we langzaamaan in een systeem komen waarin we meegeven wat men ons zegt. Dat is geen goede manier van werken.

 

Mijn voorstel is om aan de FOD Economie te vragen – aangezien die terechte vragen zullen blijven komen – om een zeer gedetailleerde studie te maken waarin de verschillende stellingen worden weergegeven. Men moet dan bekijken wat het ACTA-verdrag nu betekent en een documentatiemap samenstellen, zodat iedereen over de nodige documenten beschikt. Dan kan men bekijken wat de impact zou zijn van dat verdrag, als het zou worden goedgekeurd, op onze nationale wetgeving en op de wetgeving van de EU.

 

Ik zal vragen dat het onderzoek zo correct en objectief mogelijk gebeurt. Het zal toelaten dat ons debat scherper en duidelijker wordt. Wij zullen dan ook zien of er al dan niet problemen optreden.

 

Het Europees Parlement is er tot juni mee bezig. Zolang hebben wij tijd. Het is goed dat wij het debat tegen dan kunnen objectiveren. De kern van de zaak is vooral de verhouding tussen het verdrag, enerzijds, en de EU-regels, anderzijds. Wat gebeurt er wanneer het verdrag niet scherp afgelijnd is? Wijken wij er dan van af, of niet?

 

Mijn voorstel is dat wij de FOD tijd geven voor een studie, die aan het Parlement wordt voorgelegd en die hier kan worden ingekeken. Voor mijn part kunnen wij ook hoorzittingen houden, maar het uiteindelijke debat moet er een ten gronde zijn.

 

Ik wil u mijn stelling nu al duidelijk maken: ik meen dat het EU-acquis op beide vlakken tamelijk duidelijk is. Volgens mij mogen wij daar niet veel aan tornen. Als dat toch het geval zou zijn, hebben wij een probleem. Als het niet zo is, heb ik geen probleem met het verdrag. Het hangt af van de manier waarop het geïnterpreteerd zal kunnen worden.

 

03.04  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik vind het een goed idee dat de FOD Economie er een studie aan zou wijden. Daar kijk ik zeker naar uit.

 

Ik ben het niet met u eens dat de impact zo klein zou zijn. Kijk bijvoorbeeld naar artikel 27, punt 4 van ACTA. Dat luidt dat een rechtenhouder aan een internet service provider op korte termijn de identificatie kan vragen van “vermoedelijke inbreukmakers”. Dat is heel vaag gedefinieerd. Wat zal men dan doen? Men zal gerichte controles doen op personen die een bepaalde hoeveelheid trafiek veroorzaken. Het kan echter ook om legaal verkeer gaan. Ik behoor zelf tot die personen. Dat zal leiden tot afpersingscampagnes, zoals die al bestaan in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, waar rechtenhouders massaal brieven sturen met een voorstel tot minnelijke schikking met de waarschuwing dat zij anders overgaan tot meer uitgebreid onderzoek, dat nog meer geld kan kosten. Dat zijn gevaarlijke praktijken, waarvoor wij moeten opletten.

 

Het klopt dat het verdrag reeds lange tijd openbaar is. De Europese Commissie verspreidt op haar website vrij veel informatie daarover.

 

Wij hebben de onderhandelingsdocumenten echter niet en kennen dus ook de standpunten van de verschillende partijen niet. Hoe interpreteren zij de tekst? Wat was hun doel? Dat is essentieel om te weten hoe men die vage bepalingen kan interpreteren.

 

03.05 Minister Johan Vande Lanotte: (…)

 

Bij een verdrag tussen landen weet men zelden wat men ondertussen doet. De vraag is of bij het sluiten voorbehoud en interpretaties worden gemaakt. Als dat niet gebeurt, telt hetgeen men tijdens de onderhandelingen heeft gezegd niet. Dat is niet alleen voor ACTA zo, maar, juridisch gezien, voor alle verdragen. Er zijn relatief weinig verdragen, waarbij de voorbereidende werkzaamheden, zoals wij die in de Kamer meemaken, nog tellen. U moet daar een beetje mee opletten. Wij zullen het bekijken, maar ik denk niet dat daarvan iets publiek zal worden gemaakt. Dat zou zeer uitzonderlijk zijn.

 

Ik stel wel voor om van de gelegenheid gebruik te maken om de vragen die u hebt, te stellen. Wij zullen die meegeven. Ik stel voor dit aan de commissieleden te zeggen. De dienst Intellectuele Eigendom van de FOD zal dat punt behandelen. Wij zullen uw vragen meegeven en die zullen uitgebreid beantwoord worden. Op basis van die argumenten kunnen wij het debat goed voeren. Stuur uw vragen naar de voorzitter. Dan kunnen wij dat doen.

 

03.06  Peter Dedecker (N-VA): Het klopt inderdaad dat onderhandelingsdocumenten bij verdragen zelden vrijgegeven worden. Dat is een feit, maar in dit geval gaat het om een extreem vaag verdrag, waarbij die houding niet echt vertrouwen wekt. Het omgekeerde zou misschien beter geweest zijn.

 

U zei dat het EU-acquis gerespecteerd wordt en dat u geen probleem ziet in ACTA. Ik vraag mij af wat de toegevoegde waarde van ACTA is. Men had de bedoeling om derde landen op hetzelfde hoge niveau van bescherming te krijgen als de Europese Unie, maar als net de grote overtreders, namelijk de BRIC-landen niet meedoen, dan vraag ik mij af wat de toegevoegde waarde is. Waarom sluiten wij opnieuw een verdrag buiten de normale fora, zoals de Wereldhandelsorganisatie, om? Wat is de meerwaarde van heel het verhaal? Waarom zouden wij het risico nemen om zaken te doen die wij misschien niet willen?

 

03.07  Peter Logghe (VB): Collega Dedecker heeft de repliek al grotendeels gegeven. Ik vind het een goed voorstel om die lijst te laten opmaken door de FOD Economie. Kunt u ook een termijn daarvoor geven?

 

03.08 Minister Johan Vande Lanotte: Er is vanmiddag overleg met de FOD Economie. Ik zal het vragen.

 

03.09  Peter Logghe (VB): Het zou toch nuttig zijn om dat nog vóór juni te krijgen, zodat wij dat bijvoorbeeld in april of mei kunnen doornemen met de specialisten.

 

Ik neem nota van uw stelling dat het EU-acquis in elk geval boven het Anti-Counterfeiting Trade Agreement of ACTA gaat. ACTA is nochtans een internationaal verdrag. De EU-regelgeving, zowel inzake piraterij als inzake privacy, is echter strenger, dus ik veronderstel dat u daar wel een punt hebt.

 

Ik zal u een aantal vragen over concrete artikels bezorgen, zodat een en ander kan worden bekeken. Ik blijf erbij dat de onzekerheid, die u ook in onze commissie nog altijd kunt voelen, wordt gevoed door de vaagheid van de tekst. Daarover hebben wij geen geruststellend nieuws gekregen. Wij zullen dat bekijken en zien welke lijst de FOD Economie voorlegt.

 

De voorzitter: Vraag nr. 9465 van mevrouw Déom vervalt, aangezien zij niet aanwezig is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag nr. 9117 van de heer Uyttersprot wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de oprichting van een federale Reclameraad" (nr. 9182)

04 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la création d'un Conseil fédéral de la publicité" (n° 9182)

 

04.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, reclame is belangrijk in de maatschappelijke beeldvorming en beïnvloedt natuurlijk ons consumptiegedrag, zeker dat van jongeren en andere kwetsbare bevolkingsgroepen.

 

Wellicht kregen wij allen van het OIVO, het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruiksorganisaties, de aanvraag om een echte reclameraad op te zetten, die zou moeten zorgen voor een efficiënt en onpartijdig toezicht op de reclame. Nochtans bestaat er reeds een JEP, een Jury voor Eerlijke Praktijken, maar volgens het OIVO zou dit orgaan ontoereikend en onefficiënt zijn, wegens veel lacunes en onvolmaaktheden.

 

Mijnheer de minister, ik vermoed dat u die vraag van het OIVO ook hebt ontvangen. Bent u geneigd om op die vraag in te gaan om een nieuw orgaan in het leven te roepen?

 

Wat de Jury voor Eerlijke Praktijken niet voldoende zou doen, namelijk de verdediging van het algemeen belang, de onafhankelijkheid en het dwingend karakter, zou wel kunnen in de nieuwe federale reclameraad. Ziet u dit ook zo?

 

Zou het niet beter zijn om de JEP te versterken in plaats van in te zetten op het zoveelste nieuwe orgaan? Als men de JEP versterkt en zijn bevoegdheden zou uitbreiden, zou men toch tot dezelfde resultaten kunnen komen?

 

Natuurlijk heeft men het in de vraag ook over geld, over veel geld, heb ik de indruk. Het gaat over openbare taken, die dus zou moeten gefinancierd worden door de overheid. Het gaat dan over werkingskosten en personeelskosten. Het OIVO heeft zelfs een raming toegevoegd, op basis van 0,1 % van de sommen die in de reclamecampagnes worden gepompt, wat op een bestedingsbedrag van 2,4 miljoen euro zou neerkomen. Dat bedrag zou “redelijkerwijs moeten volstaan voor de taken die zo'n raad moet vervullen", aldus het OIVO.

 

Wat zijn de plannen van de regering op dit vlak?

 

04.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, wij hebben de brief van het OIVO gekregen. Ik begrijp de bezorgdheid van het OIVO, aangezien reclame uiteraard een belangrijk onderdeel is en een grote impact heeft op de consument. Ik moet echter zeggen dat ik de mogelijke oprichting van zo’n raad niet de eerste prioriteit vind.

 

Wij werken op dit moment in de eerste plaats aan een soort van kaderwetgeving inzake alternatieve geschillenregeling, die in het wetboek van economisch recht moet komen. Wij proberen een unificatie van ombudsmannen, geschillencommissies, informatie en dergelijke, tot stand te brengen. Hierdoor wordt de informele bescherming van de consument beter gestroomlijnd. De klachten over reclame zijn hiervan een deel.

 

Daarnaast wordt er gewerkt aan de uitvoering van het regeerprogramma op het vlak van de groepsactie en uiteraard is er ook nog de stakingsvordering voor de rechtbank van koophandel, die gebaseerd is op de misleidende handelspraktijk, die reclame ook kan zijn.

 

Op informeel vlak willen wij een nieuw instituut oprichten. Het is een samenvoeging van zo veel mogelijk instanties, geschillencommissies, ombudsmannen en dergelijke. Op formeel vlak willen wij een aantal acties, onder andere met de groepsactie, beter laten functioneren. Dat is het essentiële. Of wij dan nog een bijkomende raad moeten hebben, daarvan ben ik niet overtuigd. Als die instellingen goed werken, dan is het van het goede te veel.

 

Naar ons oordeel is de reclame voor financiële producten het meest dringende. Op dat vlak moet er dringend iets gebeuren. Bij de federale reclameraad gaat het niet daarover. Toch willen wij de reclame voor financiële producten vrij vlug onder de aandacht brengen. Dat zal gebeuren door samen met het FSMA actie te ondernemen. Zij maken daar een belangrijk punt van. Er moet een goede samenwerking zijn. De eerste gesprekken met de economische inspectie, om het in oude termen te zeggen, zijn gestart.

 

Ik ben een beetje terughoudend om daar nu meteen op in te gaan. Ik geef prioriteit aan het samenbrengen van alle informele instrumenten inzake rechtsbescherming en aan het versterken van de formele rechtsbescherming. Pas daarna zullen wij nagaan of een federale reclameraad nodig is. Dat is mijn visie ter zake.

 

04.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, uw standpunt gaat in de richting van hoe ik de zaken zie. Ik vind de vraag van het OIVO eigenlijk ook voorbarig. Ik ben het ermee eens dat de reclame voor financiële producten dringend moet worden aangepakt. Op zich is het nog geen reden om een aparte federale reclameraad op te richten. Laten wij inderdaad eerst inzetten op het informele aspect via de geschillenregeling voor de ombudsmannen, en op het formele aspect via de groepsactie.

 

Wij kijken uit naar het wetsontwerp ter zake en ik hoop dat wij daarover een ernstige discussie zullen voeren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'intervention de l'assurance incendie lors d'un sinistre" (n° 9196)

- Mme Linda Musin au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la description du risque en assurance incendie, plus spécialement en ce qui concerne les constructions en bois" (n° 9456)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de schadeloosstelling door de brandverzekering bij een schadegeval" (nr. 9196)

- mevrouw Linda Musin aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de risico-omschrijving in de brandverzekering, meer bepaald wat houten constructies betreft" (nr. 9456)

 

05.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, le journal Vers l'Avenir du 27 janvier dernier relate l'histoire d'une personne habitant un chalet à Sart-Dames-Avelines près de Villers-la-Ville. Le 13 janvier, le chauffage électrique prend feu. La propriétaire appelle immédiatement les pompiers; ils mettent une demi-heure pour arriver vu la situation géographique du village. Entre-temps, tout le chalet a brûlé et cette personne est complètement démunie!

 

Le problème est que la compagnie d'assurance refuse d'intervenir invoquant le fait qu'elle ignorait que l'habitation était en bois. Or, lors de la souscription de l'assurance en question, dans la grille d'évaluation à remplir pour établir la valeur de reconstruction, il n'y avait aucune question demandant si la maison était en bois ou non. De plus, lors de la signature du contrat, aucun expert de la compagnie d'assurance n'était passé voir la maison, car il s'agissait d'un bien d'une valeur inférieure à 300 000 euros.

 

Monsieur le ministre, quels sont les recours d'un assuré dans une situation de ce type?

Un assureur peut-il évoquer un élément non abordé dans le contrat pour refuser l'indemnisation?

 

La présidente: En l'absence de Mme Musin, je vous propose de répondre à la question, monsieur le ministre.

 

05.02  Johan Vande Lanotte, ministre: Madame la présidente, chère collègue, il s'agit d'une situation conflictuelle; je suppose qu'elle fera l'objet d'un recours devant les tribunaux. Il leur reviendra donc d'en discuter en priorité, car je ne suis pas juge en cette affaire.

 

Quels sont les recours de la personne assurée?

Bien sûr, elle peut porter plainte et s'adresser à l'ombudsman des assurances, mais le seul recours réel est le juge compétent.

 

Un assureur peut-il refuser une indemnisation en invoquant un élément non abordé dans le contrat?

Il convient de se référer à la loi sur le contrat d'assurance terrestre. En son article 5, il est dit que "le preneur d'assurance a l'obligation de déclarer exactement, lors de la conclusion du contrat d'assurance, toutes les circonstances du risque dont il a connaissance".

 

C'est donc bien au preneur d'assurance de déclarer l'objet de l'assurance. L'assureur n'a pas l'obligation de vérifier le risque. Si j'ai bien compris, il s'agit de préciser les valeurs dans la maison et de décrire le bâtiment autant que possible, donc les circonstances à raisonnablement considérer par l'assureur comme constituant des éléments d'appréciation du risque. Autant la couleur des portes n'a pas d'impact sur cette appréciation, autant le matériau constitutif du bâtiment entre en ligne de compte quant au danger d'incendie.

 

Sans vouloir interférer avec la décision du juge, le fait que le bâtiment à assurer soit entièrement en bois pourrait être considéré comme un élément important. Le juge décidera si cet élément aurait dû être indiqué, oui ou non. L'obligation implique de toute façon une déclaration spontanée et complète; l'assuré doit de lui-même dire ce qu'il veut assurer. Il ne doit pas attendre une demande de spécifications. C'est de sa responsabilité, ce qui n'est pas tout à fait incompréhensible en ce sens que, lorsque l'on souscrit à une assurance, il faut préciser ce que l'on veut couvrir.

 

Le fait que l'assureur n'ait pas procédé à une inspection du bâtiment ou qu'il ne l'ait pas demandée dans le cadre du système d'abrogation de la règle de proportionnalité ne signifie pas qu'il n'y a plus d'obligation de déclaration, d'autant plus que le bâtiment était en bois. On est toutefois en droit d'attendre de l'assureur ou de l'intermédiaire d'assurance en charge du dossier que, dans le cadre de son devoir légal d'information, régi notamment par la loi sur l'intermédiation à l'assurance, il informe le preneur d'assurance des éléments qui sont importants pour l'appréciation du risque d'incendie par l'assureur: l'obligation du preneur d'assurance de déclarer ces éléments à l'assureur et l'existence de sanctions en cas d'omissions ou d'inexactitudes dans la déclaration.

 

L'assureur ne peut refuser son intervention que si des conditions strictes sont remplies et prévues dans cette loi sur le contrat d'assurance terrestre. Les seules sanctions sont les suivantes. Lorsque l'omission ou l'inexactitude qui a induit l'assureur en erreur sur les éléments d'appréciation du risque était intentionnelle, le contrat est nul. L'assureur doit alors prouver le caractère intentionnel de l'acte et le fait qu'il a été induit en erreur. Lorsque l'omission ou l'inexactitude dans la déclaration du risque n'était pas intentionnelle mais peut être reprochée au preneur d'assurance à l'occasion d'un sinistre, il y a deux possibilités. Si l'assureur peut prouver qu'il n'aurait en aucun cas assuré les risques s'il en avait connu la véritable nature, il n'est pas tenu d'intervenir. Il doit en faire la preuve et rembourser les primes perçues. Si l'assureur ne peut pas apporter cette preuve, il est tenu de fournir une prestation en fonction du rapport entre la prime payée et la prime que le preneur d'assurance aurait dû payer s'il avait décrit correctement le risque.

 

Concrètement, le meilleur conseil à donner à l'intéressé est de prendre contact avec l'ombudsman afin que ce dernier puisse examiner le dossier et chercher une solution en concertation avec l'assurance. Si la concertation n'est pas possible, un procès aura lieu pour que le juge tranche dans cette affaire et rende un jugement.

 

05.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen): Pour de petites gens, il est vrai que ce n'est pas facile. Ils pensent que, quand ils ont bien rempli leur contrat d'assurance, qu'ils sont de bonne foi et qu'ils ont payé leur prime d'assurance, ils sont effectivement couverts. On voit que c'est plus compliqué que cela et c'est pénible pour les personnes concernées. De plus, la procédure en justice peut prendre du temps et les personnes, en attendant, se retrouvent sans toit.

 

Je trouve regrettable que les assureurs ne rédigent pas des questionnaires plus complets, s'ils souhaitent avoir des renseignements supplémentaires.

 

De voorzitter: Aangezien mevrouw Musin niet aanwezig is, vervalt haar toegevoegde vraag nr. 9456.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'augmentation du nombre de voitures non-assurées sur les routes" (n° 9281)

06 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de toename van het aantal niet-verzekerde wagens op de weg" (nr. 9281)

 

06.01  Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, entre 2010 et 2011, le nombre d'accidents impliquant des voitures non assurées a augmenté de plus de 10 %.

 

Les victimes de ce type d'accidents entament souvent un parcours du combattant pour obtenir un dédommagement qui peut durer plusieurs années même si elles sont elles-mêmes assurées.

 

C'est pour cette raison que Touring réclame un contrôle accru de l'assurance des véhicules, lors du contrôle technique, par exemple – j'ai d'ailleurs déposé une proposition en ce sens –, ou via un certificat à afficher obligatoirement sur le véhicule.

 

Monsieur le ministre, vous savez que cette problématique n'est pas nouvelle. Dès lors, que pensez-vous de ces propositions de Touring? Êtes-vous favorable à un contrôle plus important de l'assurance voiture? Avez-vous des propositions à formuler en la matière, ce dont notre commission se réjouirait certainement? Envisagez-vous de mettre en place des dispositions en ce sens?

 

06.02  Johan Vande Lanotte, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je tiens, tout d'abord, à attirer votre attention sur le fait qu'il existe déjà des contrôles en matière d'assurance automobile. En effet, la première preuve d'assurance d'un véhicule est demandée lors de l'immatriculation dudit véhicule. Par ailleurs, des contrôles policiers sont effectués en permanence sur nos routes. Enfin, une confrontation permanente des données de la Direction pour l'Immatriculation des Véhicules (DIV) et de la carte verte, autrement dit, de la carte internationale d'assurance automobile délivrée par les sociétés d'assurances est réalisée. Nous disposons donc d'un monitoring permanent même si, comme vous le dites, il n'est pas suffisant.

 

En pratique, pour vérifier la situation en matière d'assurance des véhicules, le Fonds commun de garantie automobile se base sur trois sources d'information: les offres du Bureau de tarification restées sans réponse; les résiliations de contrat transmises par les assureurs et non suivies d'un nouveau contrat – le Fonds gère une base de données reprenant, d'une part, les plaques d'immatriculation transmises hebdomadairement par la DIV et, d'autre part, les contrats d'assurance voiture transmis au moins mensuellement par les compagnies d'assurances –; les demandes d'identification de l'assureur pour lesquelles le Fonds n'a pas été en mesure d'identifier l'assureur sur base des informations en sa possession au moment de la demande.

 

Dans ces trois cas, le véhicule concerné est toujours immatriculé.

 

Un premier courrier est adressé au titulaire de la marque d'immatriculation apposée sur le véhicule suspecté de non-assurance, lui demandant de fournir dans le mois les informations relatives à sa situation d'assurance. À défaut de réponse, un rappel est adressé. Si les personnes renseignent une entreprise d'assurance, une demande de confirmation de couverture est adressée à cette dernière. Sans réponse de la part de la personne interrogée dans le délai prévu ou s'il ressort que cette personne n'est pas assurée, cette situation est alors signalée au chef de corps de la zone de police par la zone de police, où la personne interrogée est domiciliée. C'est avec le parquet que cette procédure a été établie.

 

Le Fonds signale aux autorités de police que le titulaire d'une marque d'immatriculation est apparemment non assuré dans trois cas:

- lorsque le titulaire n'a pas répondu au courrier envoyé par le Fonds;

- lorsque le titulaire communique les coordonnées d'une entreprise d'assurance mais que celle-ci ne confirme pas l'existence d'un contrat;

- lorsque le titulaire informe le Fonds qu'il n'est pas assuré – ce qu'il ne fera probablement pas souvent.

 

Le signalement est adressé au chef de corps de la zone de police, où la personne suspectée de non-assurance est domiciliée. Il entre ensuite dans les compétences des autorités de police de prendre des mesures adéquates et non en cas de non-assurance avérée.

 

Je le répète, tous les contrôles sont basés sur l'immatriculation. L'efficacité de cette mission ne relève pas de ma compétence, mais des services de Mobilité.

 

Le rapport annuel du Fonds commun de garantie automobile mentionne qu'en 2010, la situation d'assurance de 51 376 véhicules immatriculés en Belgique a été vérifiée. En 2009, cette vérification a porté sur 50 800 véhicules. L'ordre de grandeur est quasiment le même. Cette vérification a eu lieu conformément à l'article 19bis, qui explique le rôle du Fonds. Lorsque cette vérification n'a pas permis d'identifier l'entreprise d'assurance, les véhicules concernés ont été signalés.

 

Le Fonds, qui relève de ma compétence au niveau des assurances, a bien fait son travail. Le nombre de contrôles en atteste.

 

Faire vérifier l'assurance des véhicules lors du contrôle technique est une initiative qui relève de la compétence du ministre de la Mobilité. Néanmoins, il me semble que les automobilistes qui ne sont pas assurés ne vont pas non plus se présenter au contrôle technique.

 

La technique de la vignette a été souvent évoquée. Cependant, elle n'est pas satisfaisante pour les motifs suivants: risque de falsification, coût élevé, problèmes de lisibilité (décoloration par le soleil, etc.), difficulté d'application dans le cas de paiements fractionnés. De plus, la vignette ne démontre nullement que la garantie soit toujours en vigueur. En effet, des suspensions ou des résiliations sont possibles. En outre, à l'étranger, elle n'a pas permis d'endiguer le phénomène de l'absence d'assurance.

 

L'évaluation de la vignette par les assurances n'est donc pas positive, c'est le moins que l'on puisse dire.

 

Pour ma part, je m'en tiendrai aux mécanismes existants. Si le ministre de la Mobilité souhaite y ajouter le contrôle technique, c'est son choix – et je ne m'exprimerai pas à ce sujet. Enfin, l'avis des assurances à propos de la vignette est loin d'être positif.

 

06.03  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie beaucoup d'avoir pris la peine de brosser un tableau complet de cette question. Je suis bien consciente qu'on cherche encore un moyen d'enrayer ce phénomène dont les conséquences sont lourdes.

 

Je comprends vos arguments. Nous allons essayer d'explorer d'autres pistes en espérant que vous y serez attentif.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het ketenoverleg in de land- en tuinbouwsector en de rol van het Prijzenobservatorium" (nr. 9337)

07 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "la concertation au sein de la filière agricole et horticole et le rôle de l'observatoire des prix" (n° 9337)

 

07.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, door de vrieskou gaan de prijzen van verse groenten de hoogte in, maar de stijging in de winkels is blijkbaar hoger dan de meerprijzen die de land- en tuinbouwers daarvoor ontvangen. Tevens worden de producenten geconfronteerd met stookkosten die de pan uitswingen. Bovendien blijken vooral buurtwinkels te profiteren van een verhoogde omzet, zoals onlangs bleek in het nieuws, omdat mensen bij vrieskou hun boodschappen liever dicht bij huis doen. Dat is dan weer heuglijk nieuws.

 

De landbouworganisaties zijn echter niet gelukkig met het onevenredig groot deel van de prijsstijging van voedingsproducten in de rest van de distributieketen. Dat is een oud zeer. Er werd al onderzoek naar gedaan. Het Algemeen Boerensyndicaat klaagt in zijn Drietandmagazine van 27 januari jongstleden het ter plaatse trappelende ketenoverleg aan. Meer bepaald wordt de starre houding van de distributeurs op de korrel genomen en wordt erop aangedrongen de afgesproken gedragscode correct toe te passen.

 

Stuntreclames over vlees en verse groenten steken de landbouwsector, die in het geval van de varkenssector nog altijd in een crisis verkeert, de ogen uit. In een onderhoud met u heeft het Algemeen Boerensyndicaat, blijkens het voorwoord van de voorzitter in datzelfde Drietandmagazine, erop aangedrongen om de bevoegdheid van het Prijzenobservatorium aan te passen, met het oog op gericht toezicht en operationele tussenkomsten op het vlak van de prijsvorming.

 

Daarenboven wordt gesuggereerd om regelgeving van Europese lidstaten nader te onderzoeken, met het oog op een eventuele implementering in ons land. Concreet wordt verwezen naar het voorbeeld van Roemenië, waar een wet van kracht is die ervoor zorgt dat verse voedingsproducten binnen twaalf dagen betaald moeten worden en andere, licht bewerkte producten binnen twintig dagen.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, hoe schat u de prijsevolutie in van land- en tuinbouwproducten in de afgelopen maanden, meer bepaald wat de winstmarges betreft in de diverse sectoren die deel uitmaken van het ketenoverleg?

 

Ten tweede, bent u van oordeel dat de land- en tuinbouwers een te klein aandeel van de prijsstijging genereren of alleszins te weinig ervan kunnen profiteren?

 

Ten derde, hoe evalueert u de toepassing van de gedragscode door de actoren in de voedselketen in het algemeen en door de distributeurs in het bijzonder?

 

Ten vierde, bent u van plan initiatieven te nemen opdat de gedragscode door alle actoren correct zou worden toegepast?

 

Ten vijfde, bent u van mening dat de bevoegdheden van het Prijzenobservatorium moeten worden aangepast, met het oog op een gericht toezicht en operationele tussenkomsten op het vlak van prijsvorming? Zo ja, hoe ziet u dat concreet? Ik stel die vraag omdat er in het regeerakkoord ook zeer specifiek en expliciet verwezen is naar het Prijzenobservatorium en zijn nieuwe rol.

 

Ten zesde, zult u de regelgeving in de andere Europese lidstaten onderzoeken? Overweegt u hun goede praktijken over te nemen?

 

Ten zevende, hoe staat u tegenover de Roemeense wet inzake de betaling van verse producten binnen de 12 dagen?

 

07.02 Minister Johan Vande Lanotte: De verhouding tussen de landbouwsector en de distributiesector is ongetwijfeld een belangrijk thema, dat mij bezighoudt. Ik heb daarover een onderhoud gehad met het ABS. De mensen van de Boerenbond zie ik de komende dagen. De juiste datum ken ik niet.

 

Het Prijzenobservatorium is natuurlijk beperkt in zijn mogelijkheden. Men kan het niet voortdurend om acties vragen. De jongste tijd heeft het zich iets meer beziggehouden met de energieprijzen. De komende maanden zullen wij het Prijzenobservatorium vragen andere sectoren te bekijken. In oktober 2011 is bijvoorbeeld de varkenshouderij herbekeken. Er is vastgesteld dat de rentabiliteit daar nog steeds negatief was. De prijzen waren wel iets gestegen, maar de kosten waren nog forser gestegen, vooral dan de voederkosten.

 

Op dit moment moet het Prijzenobservatorium niet overdreven veel doen. Wij weten dat wanneer de prijzen voor de productie stijgen, de prijzen voor de consument snel stijgen, en dat bij een daling van de productieprijzen de consumentenprijzen veel trager dalen, vooral voor de nationale merken. De prijzen van de huismerken dalen wel iets sneller.

 

Het ketenoverleg is begin vorig jaar gestart, na de spectaculaire actie van de melkbesproeiing. De betrokkenen die het overleg voeren zijn enthousiast omdat het bestaat. Zij hebben ook goede voornemens. Toch kan niet worden gezegd dat de resultaten tot nu toe spectaculair zijn. De code die in mei 2011 is afgesproken, wordt door verschillende partijen gezien als iets dat niet wordt nageleefd. De evaluatie inzake de naleving van die gedragscode tussen de distributiesector en de landbouwsector is niet spectaculair goed.

 

Ik heb er overigens ook met collega Laruelle over gesproken. Zij stelde ook al vast dat er met die code toch een en ander mis is. Ik heb met haar dan ook afgesproken om die problematiek eens samen te bekijken.

 

Het allerbelangrijkste op dit moment, los van de prijsvorming waarin niet zomaar rechtstreeks kan worden ingegrepen, is erop toezien dat de code zo goed mogelijk wordt gerespecteerd en dat een aantal zaken in een benchmarking wordt opgenomen, zoals in het buitenland gebeurt. Op het moment is een aantal werkgroepen daar al mee bezig. Het meest concreet zijn de betalingstermijnen, die volgens de landbouwsector niet worden gerespecteerd. Er komt sowieso een omzetting van een Europese richtlijn, waardoor betalingen in principe binnen de dertig dagen moeten gebeuren. Dat is een Europese richtlijn die op ons afkomt en waardoor de betalingstermijn strikter zal worden geregeld.

 

Naar aanleiding van de omzetting van de richtlijn moet een aantal vragen worden gesteld. Persoonlijk sta ik er eerder positief tegenover, maar ik wil eerst de gevolgen goed inschatten vooraleer mij ter zake definitief uit te spreken. In het kader van de richtlijn die dertig dagen oplegt, kan men zich afvragen of voor de landbouw niet beter een kortere termijn kan worden vooropgesteld, zeker voor verse producten. De landbouworganisaties stellen ongeveer een termijn van twee weken voorop. Ik denk dat dit niet helemaal onredelijk is, maar ik engageer mij niet voor ik weet wat dit concreet betekent. Mij lijkt het een goede maatregel, maar ik zal dat bekijken samen met mevrouw Laruelle, die ook veeleer voorstander is van zo kort mogelijke betalingstermijnen. Ik wil dat echter niet opleggen zonder eerst met de verschillende, bij de zaak betrokken partners te hebben gesproken. Dat is echter de belangrijkste overweging op dit moment, samen met de betrachting om de code die in het ketenoverleg was afgesproken, zo goed mogelijk te laten respecteren.

 

07.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, het is inderdaad niet zo eenvoudig om zomaar te interveniëren in prijsmechanismen. Dat lijkt in de ene sector al wat moeilijker dan in de andere, zoals ik vandaag heb kunnen lezen. Het ketenoverleg is er gekomen omdat er iets fundamenteel misliep bij de prijszetting en daar kampen de boeren nog altijd mee. Ik begrijp evenwel dat dit niet van vandaag op morgen wordt opgelost.

 

Wat u aanhaalt, is pertinent. Het evalueren van de implementatie van de gedragscode is natuurlijk essentieel.

 

Daarmee worden de sectoren vrijwillig aangepord om op een eerlijker manier handel te drijven. Als die gedragscode echter geschonden blijft worden, dan moeten we natuurlijk overwegen om daar een iets concretere actie tegenover te stellen. Vandaar dat ik in mijn vraag ook melding heb gemaakt van het Prijzenobservatorium. Toch verheugt het mij dat u het Prijzenobservatorium niet wil overladen met een te proactief beleid en dat u vooralsnog de rol eerder in de informatievergaring ziet.

 

Ik kijk uit naar uw voorstellen voor het omzetten van die richtlijn. Dat zal het uitgelezen evaluatiemoment zijn om een correcte betaaltermijn in te lassen. Daarmee zou men de producenten van verse producten al enigszins tegemoetkomen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "l'eau du robinet servie en bouteilles dans les restaurants" (n° 9360)

08 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "kraantjeswater in flessen in restaurants" (nr. 9360)

 

08.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, de plus en plus de restaurants servent de l'eau dans des bouteilles estampillées à leur nom. Ces bouteilles ne portent pas d'étiquette explicative sur l'eau qu'elles contiennent. Il s'agit en réalité d'eau du robinet traitée au moyen d'appareils à filtre. Ces bouteilles sont payantes, au même titre qu'une eau de marque.

 

Le format même de ces bouteilles tend à créer la confusion auprès du consommateur, qui peut les confondre avec les eaux minérales naturelles et des eaux de source, servies dans les restaurants dans un packaging semblable. Or les propriétés de ces différentes eaux diffèrent. Les résultats obtenus par les appareils à filtre sont souvent contestés et la pureté de l'eau qui est ainsi traitée ne peut être comparée à la pureté naturelle d'eaux issues d'une production naturelle au sein d'une réserve protégée.

 

La manipulation des bouteilles, des filtres et le nettoyage des bouteilles créent des risques du point de vue de l'hygiène qui n'existent pas dans le cas d'une eau minérale naturelle embouteillée.

 

Les appareils à filtre sont coûteux et ce coût se répercute sur le prix des bouteilles dont il est question, qui devient ainsi semblable au prix des bouteilles d'eau minérale, malgré une différence de qualité incontestable. Enfin, il n'existe aucune information sur l'impact environnemental de ces filtres.

 

Monsieur le ministre, la protection des consommateurs ne pouvant être respectée que par une information la plus complète possible, quelles mesures envisagez-vous afin de réduire la confusion dont ces bouteilles font l'objet?

 

08.02  Johan Vande Lanotte, ministre: Chère collègue, cette question est assez délicate car elle concerne essentiellement la santé publique – l'efficacité des filtres, la qualité du contenu des bouteilles, etc. C'est à la ministre de la Santé de se prononcer à ce sujet.

 

En ce qui concerne le secteur de l'économie, la question est de savoir si les consommateurs ont l'impression de boire autre chose que ce qui leur est proposé. Si un restaurateur dit qu'il sert de l'eau du robinet, les choses sont claires et le client peut choisir de la consommer ou non.

 

Si on sert de l'eau du robinet dans une bouteille de Chaudfontaine, par exemple, il est clair qu'on trompe les gens! Il existe aussi des bouteilles au nom du restaurant, le consommateur sait donc qu'il ne s'agit pas de Chaudfontaine. Il faut savoir comment le restaurateur présente la chose, s'il prévient le client qu'il s'agit de sa propre marque d'eau minérale. S'il s'avère qu'il y a tromperie sur la marchandise, c'est contraire à la loi. Il faut donc savoir si on trompe le consommateur ou pas.

 

Outre l'aspect santé publique, sur lequel je ne me prononcerai pas, si le consommateur est trompé, il s'agit d'une pratique commerciale déloyale dans le cadre de l'article 88 de la loi de 2010 sur les pratiques de marchés. Une procédure devant le tribunal de commerce est prévue pour ce genre de situation. La question est donc de savoir si on trompe le consommateur, ce qui devra être déterminé au cas par cas.

 

Peut-être devrions-nous adopter une ligne de conduite, mais je ne peux bien sûr me prononcer sur chaque cas spécifique. L'élément déterminant est de savoir si on trompe le consommateur. Si c'est le cas, on peut faire appel à l'Inspection économique ou intenter une action devant le tribunal de commerce, mais cela reste une question d'appréciation.

 

08.03  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. C'est une question délicate. En ce qui concerne l'aspect santé publique, j'interrogerai la ministre compétente en la matière.

 

Dans le cas qui nous préoccupe, on marche sur un fil. Il vaudrait peut-être la peine de réfléchir à une clarification à ce sujet. On pourrait envisager la voie légistique ou un arrêté royal.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Collega’s, wij komen thans aan de samengevoegde vragen in verband met de CREG-studie over de energieprijzen.

 

Deze namiddag is ons eerste agendapunt een vraag om hoorzittingen te houden over het thema dat aan bod komt in deze vragen, namelijk de maatregelen naar aanleiding van de studie van de CREG over de energieprijzen. Over dat verzoek zal deze namiddag worden gestemd. Wellicht zullen er hoorzittingen worden georganiseerd. Het zou voorbarig zijn om de minister nu al een antwoord te laten geven op deze vragen, die beter passen in het globaal debat dat zal worden gevoerd naar aanleiding van de hoorzitting die er wellicht komt.

 

Ik neem echter aan dat de minister een kort antwoord heeft voorbereid.

 

08.04 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, ik schik mij naar de wijsheid van de commissie.

 

Ik vind het beter de zaak door de CREG te laten uitleggen. Ik zal natuurlijk altijd antwoorden. Wanneer er mij vragen worden gesteld, dan antwoord ik. De beste manier is echter om de CREG in de commissie uit te nodigen.

 

08.05  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, u weet dat onze fractie niet van oppervlakkig werk houdt. Een hoorzitting lijkt ons inderdaad de meest fundamentele oplossing.

 

Echter, gelet op de diverse verklaringen van regeringswoordvoerders, verzoek ik niettemin om de samengevoegde vragen te handhaven, zodat wij de minister over de voorbarige verklaringen van de regeringswoordvoerders al deels kunnen ondervragen. Nadien kunnen wij via de hoorzitting meer diepgaand aan de slag gaan.

 

Ik vermoed dat de minister daarna nog zal terugkomen.

 

De voorzitter: Ik had ook wel gemerkt dat in het kader van de hoorzitting van de CREG de minister ook aanwezig zal zijn. Naar aanleiding daarvan kan een debat op gang worden gebracht over de verschillende verklaringen die zijn gegeven en over de uitleg van de CREG.

 

Ik richt mij dus tot de commissieleden met de vraag of de huidige samengevoegde vragen moeten worden gehandhaafd.

 

08.06  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, (…), dan begrijpen wij dat. Er worden echter heel veel vragen gesteld. Ik stel voor dat wij onze vragen vandaag ook nog kunnen stellen.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, wat de CREG betreft, wat past het beste in uw agenda, morgen in de voormiddag of in de namiddag?

 

08.07 Minister Johan Vande Lanotte: Ik verkies de voormiddag.

 

De voorzitter: Wij zullen daarmee rekening houden. Er is denkelijk geen enkel probleem. De CREG zal zich wel organiseren.

 

08.08 Minister Johan Vande Lanotte: Ik weet niet of het voor de CREG kan. U moet met de CREG en niet met mij afspreken. Zij zullen denkelijk enkele dagen tijd vragen om hun presentatie voor te bereiden. Zij hebben ons laten weten dat zij het dossier liever goed voorbereiden.

 

De voorzitter: Dat zullen wij dan straks nagaan.

 

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Kristof Calvo aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de maatregelen naar aanleiding van de CREG-studie over de energieprijzen" (nr. 9446)

- de heer Jenne De Potter aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de bevriezing van de energieprijzen" (nr. 9447)

- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de CREG-studie over de energieprijzen" (nr. 9448)

- mevrouw Ann Vanheste aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de energieprijzen" (nr. 9472)

- mevrouw Leen Dierick aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de bevriezing van de energieprijzen" (nr. 9478)

- de heer Bert Wollants aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "de CREG-studie over de energieprijzen" (nr. 9482)

09 Questions jointes de

- M. Kristof Calvo au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les mesures à prendre à la suite du rapport de la CREG sur les prix de l'énergie" (n° 9446)

- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le gel des prix de l'énergie" (n° 9447)

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le rapport de la CREG sur les prix de l'énergie" (n° 9448)

- Mme Ann Vanheste au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "les prix de l'énergie" (n° 9472)

- Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le gel des prix de l'énergie" (n° 9478)

- M. Bert Wollants au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le rapport de la CREG sur les prix de l'énergie" (n° 9482)

 

De heer De Potter is niet aanwezig, dus zijn vraag nr. 9447 vervalt. Mevrouw Dierick is ziek, dus haar vraag nr. 9478 vervalt. De heer Wollants is niet aanwezig, dus zijn vraag nr. 9482 vervalt.

 

09.01  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, enige tijd geleden heeft de regering de CREG-studie rond de energieprijzen mogen ontvangen.

 

Aangezien de regering aarzelde om die studie ter beschikking te stellen – wij hebben het ook donderdag daarover gehad –, is onze fractie op zoek gegaan en heeft zij er mee voor gezorgd dat deze belangrijke studie is komen bovendrijven. Voor de collega’s die ze nog niet hebben kunnen raadplegen, ook de vertrouwelijke versie is beschikbaar, bijvoorbeeld op www.ecolo.be. U vindt daar alle informatie over de toestand van onze energiemarkt.

 

Het is geen prettig nieuws en geen nieuw nieuws. Wij kunnen in die studie vaststellen dat onze consumenten, in vergelijking met de consumenten in onze buurlanden, worden geconfronteerd met een hogere energiefactuur.

 

Het is goed dat het Parlement zich daarin vastbijt en dat er op korte termijn een hoorzitting komt. Ik dank u daarvoor, mevrouw de voorzitter. Mijnheer de minister, er zijn al diverse plannen uitgelekt. Het is voor ons moeilijk om in te schatten of het om partiële of gehele plannen gaat, aangezien u vandaag nog in De Standaard flinke verklaringen hebt afgelegd inzake deze problematiek.

 

Onze fractie wil u vandaag toch het signaal geven om de juiste maatregelen te nemen en niet alleen te kiezen voor symboolpolitiek, voor het laaghangend fruit, maar ook de meest systemische hervormingen die onze energieregulator voorstelt, te nemen.

 

Ik wil vandaag bij u peilen welke maatregelen u van plan bent te nemen naar aanleiding van die studie, zowel op korte als op lange termijn.

 

Ten eerste, wat de blokkering van de prijzen betreft, daarover is al heel wat inkt gevloeid. Ik lees, enerzijds, de blokkering van de prijzen en, anderzijds, de blokkering van de indexering van de prijzen. Het is voor ons moeilijk om juist in te schatten met welke idee u speelt.

 

Ik lees dat de CREG voorstelt die prijzen tijdelijk te blokkeren om de verschillende prijscomponenten goed in te schatten. Speelt u met die idee of gaat het om een meer structurele prijsblokkering? Indien ja, via welk mechanisme? De studie brengt heel goed in kaart welke wettelijke mogelijkheden er al zijn inzake prijzenpolitiek. Welke piste overweegt u?

 

Een tweede punt betreft de distributienettarieven waarover wij in de studie kunnen lezen dat die een steeds groter deel uitmaken van de energiefactuur.

 

Het is een gereguleerde component, er liggen politieke beslissingen aan de basis daarvan; een ongelooflijke drang naar dividenden en inkomsten op lokaal niveau ligt aan de basis van die distributienettarieven. Er zijn ook beslissingen van de regionale regeringen binnengeslopen in die distributienettarieven. Wat gaat u daarmee doen? Gaat u die inderdaad tot 2014 bevriezen?

 

Ten derde, u hebt vandaag in De Standaard reeds voor een stuk in uw kaarten laten kijken op dat vlak. Het gaat over pagina 11 van de studie. Ik ben daarmee heel zuinig, aangezien ik …

 

De voorzitter: Mijnheer Calvo, ik wil toch even verwijzen naar het Kamerreglement, dat de spreektijd voor vraag en antwoord bepaalt. Als u een heel exposé wilt houden, wil ik u verwijzen naar het debat dat naar aanleiding van de hoorzitting zal plaatsvinden. Ik stel voor dat u zich beperkt tot uw vragen aan de minister.

 

09.02  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, ik ging mij vanzelfsprekend beperken tot mijn vragen aan de minister; het zou gek zijn om vragen aan iemand anders te stellen. Ik ben blij dat u zo nauwkeurig toekijkt op de spreektijd in deze commissie, het is een nieuw fenomeen maar ik verwelkom het.

 

Mijnheer de minister, op pagina 11 van de studie staat de eerste aanbeveling van onze energieregulator: “De nucleaire bijdrage dient opgetrokken te worden tot 1,2 miljard euro voor 2012.” Het is de eerste aanbeveling, ik heb het in fluo aangeduid; ik ben een ecologist, dus ik ben daarmee zuinig, maar het is een belangrijke aanbeveling.

 

U zegt vandaag in De Standaard dat u dat niet gaat doen, dat prijsblokkering veel fundamenteler is voor de consument dan een hoge nucleaire taks. Die uitspraak zou u vandaag toch voor een stuk moeten verduidelijken, want ik zie het niet meteen.

 

Dan heb ik nog een meer procedurele vraag. Welk overleg plant u nog omtrent de studie? Er zijn ook regionale aspecten, ik vermoed dat u daaromtrent het gesprek zult aangaan.

 

Ik heb dan nog een aandachtspunt dat ik in het raam van de participatie en de besluitvorming wil vooruitschuiven. U moet toch ook het gesprek aangaan met de challengers op onze energiemarkt. Enerzijds is er de historische speler, en dat is niet meteen de meest sympathieke onderneming van dit land, maar anderzijds zijn er ook de challengers. Ik verwijs naar de uitspraken van Christophe Degrez, de CEO van Eneco, dat zeer scherpe prijzen aanbiedt op de markt. Zij zijn bekommerd over de plannen die u hebt. Ik wil u uitnodigen om ook met hen het gesprek aan te gaan. Mijnheer de minister, bent u dat van plan? Ik hoop het alleszins.

 

09.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga mij beperken tot mijn vragen en ik heb goed nieuws: vraag 5 valt weg, want wij zullen morgen allicht een debat hebben met de CREG over een en ander.

 

Ten eerste, zoals collega Calvo reeds aangeduid heeft, gaat het op ongeveer alle vlakken mis. Ik begin met de distributienetbeheerders.

 

Hun tarieven behoren tot de hoogste in vergelijking met onze buurlanden, zo lezen wij. De wetgeving is zodanig opgesteld dat zij vooral de belangen van de distributienetbeheerders en hun aandeelhouders – steden en gemeenten – verdedigt. Ik denk dat er in onze commissie al voorstellen geformuleerd zijn, onder andere door de vorige minister van Energie, om bijvoorbeeld alle beheerders te laten fuseren om op allerlei kosten te besparen. De CREG ziet een belangrijke reductie van de kosten wel zitten en rekende al een tariefreductie van minstens 3 % voor. Ik denk dat dat gefundenes Fressen is voor u, waarop u onmiddellijk zou moeten springen.

 

Mijn tweede vraag gaat over de prijs van de elektriciteit. Ik spreek dan niet over de distributie of over de heffingen, maar over de prijs van de elektriciteit zelf. Voor een particuliere gebruiker ligt die prijs ook een stuk hoger dan in onze buurlanden, vooral in vergelijking met Nederland, waarmee het verschil oploopt tot 31 euro, volgens de CREG. Nochtans kopen leveranciers hun stroom toch op dezelfde markt. Wat loopt er daar mis? Professionele afnemers betalen minder, dus daar zit toch wel een ongelijkheid.

 

Mijn derde vraag gaat over de prijs voor gas. Die heeft alles te maken met de berekening van de prijs, die nog altijd gekoppeld is aan de brandstofprijzen. Wij verwachten daaromtrent een initiatief van u.

 

Tot slot, in de studie van de CREG wordt ook gesproken over allerlei heffingen. Het gaat ook over bijdragen voor nieuwe energie en warmtekrachtkoppeling, die volgens de CREG te hoog liggen.

 

Een teer punt in onze commissie en in het energiebeleid in het algemeen van dit land, was het gebrekkig overleg – zeg maar afwezigheid van overleg – met de Gewesten in de vorige legislatuur. Hier is al een paar keer aangedrongen op geformaliseerd overleg, gelet op de versnippering van de bevoegdheden. Mijnheer de minister, daarom vraag ik u nog eens uitdrukkelijk hoe u dat zult formaliseren.

 

09.04  Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, de prijzen voor gas en elektriciteit liggen in ons land beduidend hoger dan in onze buurlanden. Daar is het om te doen, natuurlijk. Iedereen is het erover eens dat er iets moet gebeuren.

 

Naar aanleiding van de studie van de CREG kondigde u vrijdag in de pers reeds een aantal maatregelen aan om niet alleen de energieprijzen, maar ook de distributiekosten in te dijken.

 

U sprak van een blokkering van de indexering van de energieprijs, een bevriezing van de distributietarieven en een tijdelijk verbod op het heffen van de opzegvergoeding.

 

Mijnheer de minister, wanneer zullen de maatregelen die u hebt aangekondigd, ingaan? De maatregelen die werden voorgesteld, zijn allemaal tijdelijk. Hoelang zult u de voorgestelde initiatieven laten lopen? Worden er nog andere denkpistes gevolgd om de energieprijzen terug te dringen tot het niveau van de buurlanden? In het regeerakkoord werd opgenomen dat de federale bijdrage zal herzien worden om de impact op de eindprijzen te beperken. Staan er concrete acties op stapel om dat voornemen te realiseren?

 

09.05 Minister Johan Vande Lanotte: Mijn antwoord zal uiteraard nog enigszins vaag zijn, omdat een aantal beslissingen nog moet worden genomen. Toch kan ik een aantal specificaties geven.

 

Ten eerste, worden de maatregelen structureel of niet? Dat was een vraag van mevrouw Vanheste.

 

Wanneer wij vooropstellen dat wij prijzen best blokkeren, dan is dat eigenlijk een simplistische vertaling van de aanbeveling van de CREG dat wij de bestaande indexeringsformules moeten stopzetten. Blokkeren betekent dat we niet meer toelaten dat op basis van de huidige indexeringsformules de prijzen voor gas en elektriciteit verhoogd worden in de loop van de overeenkomst. De CREG beschouwt dat – en ik meen dat ze gelijk heeft – als een onheuse indexering.

 

U weet dat onze wetgeving een dergelijke indexering sowieso kritisch bekijkt. We willen dat dus voorlopig stopzetten. Die indexeringen zijn de voorbije twee jaar te sterk geweest. We moeten ervoor zorgen dat we binnen negen maanden beschikken over een nieuwe indexeringsformule.

 

We moeten eerlijk zijn, voor die nieuwe indexeringsformule vraagt de CREG negen maanden. We zullen die dan goedkeuren. Het is logisch dat er in de wetgeving daarvoor eventueel wat richtlijnen worden opgenomen.

 

Wat we nu vooropstellen, is dat we de indexering nu stoppen, maar dat we de komende maanden aangrijpen om tot een goede indexeringsformule te komen. De CREG zal daarin ook haar rol spelen.

 

Om het zeer scherp te stellen: we zijn daarin iets minder expliciet dan de CREG, die onmiddellijk zegt hoe een en ander moet gebeuren. We gaan in dezelfde richting. Het is evenwel logisch dat daarover even nagedacht wordt.

 

Het is een heel structurele maatregel, want de betekenis ervan is dat in de toekomst de mogelijkheden tot indexering op een heel andere manier zullen worden gemaakt, namelijk door de koppeling aan de prijs van het product. Dat geldt voor gas en elektriciteit, waar men twee keer hetzelfde probleem heeft.

 

Het feit dat de CREG zegt dat de nucleaire rente 1,2 miljard bedraagt, is niet nieuw. Ik heb begrepen dat het al vaak zo gezegd is, met name op basis van de winst die men maakt. De CREG berekent dat tussen de kostprijs van 20 euro en de verkoopprijs een marge van 10 euro mag liggen. Op basis daarvan komt zij aan 1,7 miljard. Die marge van 10 euro wordt op dit moment echter door niemand gerespecteerd. De marge is relatief beperkt, want het gaat over de brutomarge, maar daarover gaat de discussie niet. Op die brutomarge en het bedrag van 1,7 miljard moet er nog een stuk echte marge zijn. Zo komt de CREG aan 1,2 miljard.

 

Dat is het debat sinds jaar en dag. Men wist dat. Toen het regeerakkoord werd opgesteld, wist men dat de CREG van oordeel was dat het over een bedrag van 1,2 miljard ging. Dat is niet nieuw. In de voorstellen die gemaakt zijn, heb ik dat gerespecteerd. Als de regering het bedrag wil verhogen, dan kan zij dat. Als zij dat niet wil doen, dan zal zij het niet doen.

 

Ik wil wel opmerken, het zal u misschien verwonderen, dat ik nooit een voorstander van een nucleaire rente ben geweest. Ik ben er in principe zelfs niet voor. Het is natuurlijk de gemakkelijkste manier en het heeft een zekere impact. De nucleaire sector kan niet zomaar zijn marges verhogen. Een kostprijs kan niet zomaar worden doorgerekend in de verkoopprijs, maar het laat zich wel aanzien dat als een zeer hoge nucleaire rente wordt opgelegd, de verkoopprijs van de producent ook kan stijgen en dat houdt een gevaar in.

 

De tweede maatregel – die ook in het regeerakkoord is opgenomen en waarbij een evenwicht tussen de twee is afgesproken – waarbij een deel van de nucleaire capaciteit ter beschikking van de markt wordt gesteld, is een aanvulling van de nucleaire bijdrage, want het is evident dat beide niet tegelijkertijd kunnen. Een deel van de nucleaire capaciteit in een soort cost-plussysteem steken zou voor de consument en de concurrentie veel beter zijn. Op die manier gaat de goedkope nucleaire productie namelijk naar de verschillende spelers. De heer Calvo heeft Eneco geciteerd. De meest prangende vraag van Eneco, Nuon en Essent is dat te doen.

 

Dat is hun meest prangende vraag. Men kan niet de twee tegelijk even groot doen. Dat gaat niet. Ze vragen het allemaal.

 

Wij hebben voorgesteld om de nucleaire bijdrage effectief op 550 miljoen euro te houden, maar om tegelijk de voorziene maatregel, namelijk de terbeschikkingstelling van de nucleaire capaciteit, uit te voeren. Dat is naar mijn bescheiden oordeel een betere variant. De single buyer is iets effectiever voor de concurrentie en tegelijk verhoogt de prijsvermindering de druk op de verkoopprijzen. De combinatie van die drie zou een zelfde effect moeten hebben.

 

In het rapport van de CREG staat dat het feit dat men 550 miljoen euro vraagt een stap in de goede richting is, op voorwaarde dat het gecombineerd wordt met de terbeschikkingstelling van capaciteit. Dat leest u niet in de door u aangehaalde conclusies. In die studie wordt de combinatie van de twee als alternatief wel degelijk weerhouden. Wie stelt dat men volgens de CREG 1,2 miljard euro moet vragen, geeft maar een heel beperkte weergave van wat in die studie staat. Ze suggereert dat men ook aan die 1,2 miljard kan geraken door, enerzijds, een nucleaire bijdrage en, anderzijds, de terbeschikkingstelling op de markt.

 

Waarom is die nucleaire bijdrage toch goed, ook al is ze iets minder voor de concurrentie? Omdat men dan een deel van die opbrengst kan gebruiken voor de tegemoetkoming aan de groenestroomcertificaten voor offshore, wat door de regering in het regeerakkoord is vooropgesteld. Die combinatie is naar mijn oordeel de beste combinatie die we nu kunnen aanhouden. Dat suggereert de CREG ook. Er is daarover ongetwijfeld veel discussie. De standpunten kunnen verschillen, maar men kan niet zeggen dat de CREG deze piste niet opent.

 

In het debat wil ik drie dingen zeggen over de distributietarieven. Ten eerste, men gaat er altijd van uit dat de distributienettarieven van de gemeenten uitgaan. Dat is maar voor de helft juist. Een aantal distributienetbeheerders is publieke eigendom, dus enkel van de gemeenten, maar tegelijk is een deel in private handen. Het is dus niet juist dat de distributienetbeheerders enkel onder de publieke sector vallen. Bijna de helft behoort niet toe aan de gemeenten.

 

Ten tweede, men heeft het altijd over de stijging van de distributienettarieven. Voor elektriciteit klopt dat. Het staat in de studie en wij zijn het daar ook mee eens. Voor de gassector klopt dat niet. Het probleem van de distributienettarieven voor gas is fundamenteel anders dan voor elektriciteit. De impact van de distributienettarieven voor gas is veel kleiner.

 

De stijging van de gasprijs met ongeveer 20 % betreft enkel het product zelf. Voor mensen die met gas verwarmen, gaat ongeveer 70 % of 80 % van hun energiebudget naar gas en 20 % of 30 % naar elektriciteit. Men mag dus niet zeggen dat de stijging enkel door de distributienettarieven komt. De waarheid is dat ook het gas en de elektriciteit zelf in prijs stijgen. Het weegt veel minder op de distributienettarieven van gas dan op de distributienettarieven van elektriciteit.

 

Door de distributienetprijzen te blokkeren beantwoorden wij de vraag van de CREG. De CREG stelt dat er een jaarlijkse productiviteitswinst moet zijn. Rekening houdend met de inflatie en een prijs die gedurende een aantal jaren nominaal gelijk blijft, bedraagt de productiviteitswinst 2 tot 3 procent Dat gaat in de richting van wat de CREG heeft aangegeven.

 

Bovendien gebeurt de overgang naar de regionalisering alzo op een correcte manier. Dat vind ik belangrijk. Ook daarvoor heeft de CREG trouwens twee mogelijkheden opengehouden: ofwel blokkeren wij de distributienetprijzen, ofwel moeten wij een variabele prijsformule gebruiken. In de studie opent de CREG deze twee pistes. Ik meen dat wat wij vooropstellen evenwaardig is, en zelfs iets meer rechtszekerheid zal bieden. Het maakt ook dat de CREG heel wat miserie vermijdt bij de overgang naar de regionalisering.

 

Kortom, ons standpunt is misschien wat radicaler, maar het is duidelijk een voorbereiding voor de latere berekeningen.

 

Tot daar mijn algemeen antwoord op de vragen. De komende weken zullen wij hier nog op terugkomen. De regering heeft de nodige documenten gekregen. Wij zullen daar de komende weken aan werken. De vraag is of wij dit nog vóór de begrotingsaanpassing grondig zullen kunnen uitwerken, of net daarna. Daarover durf ik mij nu niet uitspreken. Dat moeten wij binnen de regering bekijken. Ik hoop in elk geval dat wij in maart definitieve beslissingen zullen kunnen nemen.

 

09.06  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik stond erop mijn vraag vandaag te handhaven in de hoop te worden gerustgesteld. Uw antwoord valt echter een beetje tegen en misschien was het voor mijn gemoedsrust, en wellicht ook voor die van de consument, beter geweest als wij meteen de hoorzitting hadden gehad. Men kan de toekomst evenwel niet voorspellen.

 

Ik zal eerst beginnen met het meest positieve element. U schept duidelijkheid over de prijsblokkering, het concept dat in de media is opgedoken. U zegt dat dit een suggestie van de CREG is en u vraagt negen maanden de tijd om de verschillende componenten en parameters van de indexering onder de loep te nemen en een nieuw, socialer en transparanter systeem te installeren. Daarin kan mijn fractie zich zeker vinden.

 

Wat u echter over de nucleaire taks hebt gezegd, u was daarin ook vrij uitgebreid, verontrust mij zeer. Ik vermoed dat zelfs niet alleen de oppositie zich zorgen maakt over wat u net hebt gezegd.

 

Ik citeer wat u vandaag in De Standaard zegt: “Een prijsblokkering is een veel betere manier om de afgeschreven kerncentrales aan te pakken.” Over de prijsblokkering hebt u net gezegd dat het over negen maanden studiewerk gaat.

 

09.07 Minister Johan Vande Lanotte: Ik heb iets anders gezegd. U moet niet verwijzen naar iets wat in de krant staat, als ik hier net iets anders heb gezegd. Reageer op wat ik antwoord. Dat is een trucje dat ik ken. U hebt gisteren in de krant al gezegd dat ik zaken niet ging doen die in mijn nota stonden. U hebt die nota niet opgevraagd. Dat was niet juist. U hebt gezegd dat wij de groepsaankopen niet gingen doen. Had u een reden om dat te zeggen? Nee, u had daar geen reden voor.

 

09.08  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Ik heb niet over groepsaankopen gesproken. Ik lees mijn krant wel nauwkeurig, mijnheer de minister.

 

09.09 Minister Johan Vande Lanotte: U stelt mij een vraag, waarop ik u een uitgebreid antwoord heb gegeven. In dat artikel staat niets over het ter beschikking stellen, het derde deel van de nucleaire taks. Het is niet omdat het niet in de krant staat, dat dit een bewijs is dat ik het hier niet heb gezegd.

 

Ofwel stelt u vragen en geeft u een repliek op mijn antwoord, ofwel moet u geen vraag stellen en zegt u gewoon wat u te zeggen hebt. Dat is niet correct.

 

Ik heb hier gezegd dat het over drie elementen ging, namelijk de nucleaire taks, het ter beschikking stellen en de prijzen. Ik heb ook uitgelegd waarom. In dat artikel ging het slechts over één element en niet over de andere twee elementen.

 

09.10  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, het is geweldig u te horen zeggen dat u die trucjes wel kent. Inderdaad, u brengt ze meteen in de praktijk. U kunt die trucjes trouwens beter toepassen dan ik. Ik lees heel precies de krant voor. U neemt een loopje met mijn citaten uit de krant. Er is een verschil tussen de oude en de nieuwe politieke cultuur in dezen.

 

Over een nucleaire taks zegt u: “In dat geval gaat de overheid niet lopen met de opbrengst, wel de consument.” U zegt: in geval van een nucleaire taks gaat de overheid lopen met de opbrengst. In de versie van deze regering, waar men de nucleaire taks gebruikt om budgettair orde op zaken te stellen, wel. In onze versie, waarin wij zeggen om wel de piste te bewandelen van de capaciteitsvergoedingen en van de nucleaire taks voor offshore, heeft de consument er wel iets aan. Voordeel 1 van 1,2 miljard euro nucleaire taks.

 

Vervolgens, de CREG zegt dat men op die manier een level playing field maakt en reële concurrentie creëert. Dat is wat de CREG zegt in de studie.

 

09.11 Minister Johan Vande Lanotte: Dat geloof ik niet. Zelfs als men de 1,2 miljard teruggeeft, heeft men geen enkele structurele maatregel inzake concurrentie genomen, wat men bij terbeschikkingstelling wel doet. Daarom heeft de regering zowel voor de taks als voor de terbeschikkingstelling gekozen. Het staat in het regeerakkoord dat men de terbeschikkingstelling zal onderzoeken om de concurrentie te verbeteren, op een of andere manier. Dat staat er letterlijk in.

 

09.12  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): En ik zeg …

 

De voorzitter: En ik verwijs naar het Kamerreglement!

 

Mijnheer Calvo, dit is geen debat. U hebt uw vraag kunnen stellen aan de minister en u hebt een antwoord gekregen. U moet repliceren op het antwoord, anders kunnen wij beter het debat voeren op de Grote Markt van Brussel. Wij zijn hier nu in het Parlement en u repliceert op het antwoord van de minister.

 

Wat het debat betreft met de CREG en andere participanten, alle leden van deze commissie hebben het recht om daaraan deel te nemen. Wat u thans probeert te doen, dat kan ik niet aanvaarden.

 

U kan repliceren op het antwoord van de minister en daarna krijgen de heer Logghe en mevrouw Vanheste het woord. Ik hoop dat u zich daaraan houdt, mijnheer Calvo!

 

09.13  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Dat deed ik, mevrouw de voorzitter. Het zou u trouwens als commissievoorzitter sieren om even assertief te zijn ten aanzien van een minister die Parlementsleden niet laat uitspreken. U bent niet alleen commissievoorzitter voor de meerderheid, maar ook voor de oppositie.

 

Mijnheer de minister, 1,2 miljard, daarmee creëert u wel een level playing field. In dat verband verwijs ik naar de CREG-studie. Als u beweert dat de CREG zegt dat de terbeschikkingstelling, zoals politiek getrancheerd in het regeerakkoord, ook een goede piste is, dan hebt u waarschijnlijk een andere studie dan ik. Ik lees in de studie op bladzijde 167, dat men enkel op die manier, via de 1,2 miljard, een level playing field creëert.

 

Ten slotte, mijnheer de minister, zei u dat als wij 1,2 miljard euro nucleaire taks, zijnde aanbeveling nr. 1 van de CREG, zouden hanteren, de verkoopprijzen zouden stijgen. U hebt echter de prijzenpolitiek in handen. U bewandelt de piste ter zake. U kunt dus perfect een nucleaire taks combineren, herinvesteren en de prijzen niet laten stijgen. Die piste wilt u echter voorlopig niet bewandelen. Daarom zegt onze fractie dat u de CREG ter zake niet volgt. U kiest in de eerste plaats voor het laaghangend fruit, veeleer dan voor systeemhervormingen.

 

09.14  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, wij zullen morgen in elk geval veel stof tot discussie hebben. Wij zullen veel stof hebben om de CREG over te ondervragen.

 

Ik wil ook even op de nucleaire rente terugkomen.

 

Ik meen mij te herinneren dat de nucleaire rente deels was bedoeld om de monopoliepositie van GDF Suez open te breken. De rente was bedoeld om juist te worden berekend, maar ook om de monopoliepositie van GDF Suez open te breken.

 

Ik ben in elk geval blij dat het argument dat door collega’s van u werd gehanteerd, toen wij hen aanspraken over het feit dat de nucleaire rente eigenlijk op 550 miljoen euro werd geplafonneerd en niet op 750 miljoen euro, zoals sommigen voorstelden, of op 1,2 miljard euro, niet langer wordt gehanteerd. Het argument werd gehanteerd dat een dergelijk bedrag onevenredig zou zijn ten opzichte van de nucleaire winst die werd geboekt, waardoor de overheid zou worden geconfronteerd met allerlei processen die zouden worden verloren. Ik ben blij dat voornoemd argument in elk geval al weg is en dat wij daarover niet meer spreken.

 

Wij zullen de CREG morgen of hopelijk een van de komende dagen opnieuw over de materie kunnen ondervragen.

 

Inzake de distributienettarieven blijft het voorstel van een van uw voorgangers voorliggen, met name om alle distributienetbeheerders te laten fuseren, teneinde kosten te besparen. Ik geef toe dat het alleen of vooral over elektriciteit gaat. Zien wij nog iets in dat voorstel of zien wij er niets meer in?

 

09.15  Ann Vanheste (sp.a): Mevrouw de voorzitter, ik zal mij houden aan het Reglement.

 

Mijnheer de minister, ik ga vandaag niet verder op uw antwoord in. Ik zal wachten tot de hoorzitting met de CREG. Dat zal interessanter zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Van mevrouw Musin hebben wij niets vernomen, dus vervalt haar — nochtans interessante — vraag nr. 9453.

 

10 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "trajectcontrole" (nr. 9382)

10 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le contrôle de la vitesse tout au long d'un trajet" (n° 9382)

 

10.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er is een goede vergadering geweest met minister Vande Lanotte, minister Crevits, de dienst Metrologie, het Agentschap Wegen en Verkeer, de hoofdaannemer en de fabrikant in verband met het trajectcontrolesysteem in Gentbrugge.

 

De problemen zouden binnen afzienbare tijd opgelost zijn, maar er zijn nog heel wat onduidelijkheden. Er zou een stappenplan moeten worden opgemaakt om die weg te werken.

 

Als wij de drie woorden “afzienbare tijd”, “onduidelijkheden” en “stappenplan” politiek verklaren, rijst de vraag onmiddellijk hoe het daarmee staat, want dan is het morgen nog niet geïmplementeerd.

 

Mijn vraag is heel eenvoudig. Wat zijn die onduidelijkheden? Welk stappenplan is daarvoor nodig? Wat is de richtdatum voor het laten functioneren van het systeem? Zijn er kosten verbonden aan het wegwerken van die onduidelijkheden? Wanneer zal dat project daadwerkelijk van start gaan?

 

10.02 Minister Johan Vande Lanotte: Mevrouw de voorzitter, collega’s, de situatie is heel eenvoudig. Wij zitten in een omgekeerde situatie. Men heeft een bedrijf een opdracht toegewezen, op voorwaarde dat het bedrijf zich in orde stelde omdat het een experimenteel gegeven is. Meestal is het bedrijf eerst in orde en wijst men daarna toe. Dat kon nu niet, maar dat is geen probleem.

 

Het bedrijf heeft geprobeerd zich in orde te stellen. Wij moeten ermee rekening houden dat de Nederlandse situatie anders is dan de Belgische. In Nederland plaatst een bedrijf zich daarmee op de markt, in dit geval naast de autosnelweg, en als er problemen rijzen, is het bedrijf daarvoor verantwoordelijk. Dat is de Nederlandse visie.

 

In België is dat anders. Bij ons bestelt de overheid iets en zorgt ze ervoor dat er geen problemen meer zijn. Wij nemen als overheid een veel grotere verantwoordelijkheid op ons.

 

Dat heeft in die eerste fase voor wat verwarring gezorgd. Ondertussen heeft het bedrijf zijn vernieuwd product volledig aangeleverd aan de FOD Economie. Het heeft dus zijn technische documentatie, beschrijving en toegangssleutels van het programma aangeleverd.

 

Op dit moment wordt de monitoring uitgevoerd. Dat betekent dat alles nu werkt en dat er ondertussen een monitoring gebeurt gedurende een bepaalde periode. Meestal duurt dat vier tot zes weken. Men doet in die periode ook een aantal extra testen. Men doet dat altijd. Men trekt, bij wijze van spreken, de stekker even uit. Men simuleert een elektriciteitspanne om na te gaan wat er met dat toestel, met dat systeem gebeurt. Men creëert een aantal problemen en kijkt wat er gebeurt.

 

Als dat allemaal goed is en als dat allemaal gedaan is, want er moeten nog één of twee kleinere tests gebeuren, komt er een definitief rapport van het meetbureau. Dat rapport gaat naar de FOD en de FOD kan dan beslissen om de goedkeuring te geven. Daarna is het een kwestie van nog enkele maanden, vier, vijf tot zes weken voor de monitoring en dan nog enkele weken voor de definitieve rapporten.

 

Alles hangt af van het feit of de monitoring goed gebeurt of niet. Als de monitoring zegt dat alles in orde is en als men de crashtests overleeft, dan zijn wij in de laatste rechte lijn om dat goedgekeurd te krijgen. Ik kan natuurlijk niet voorspellen hoe die monitoring zal verlopen.

 

Het belangrijkste is dat de monitoring is gestart. Dat betekent dat wij in principe alles hebben, dat alles is binnengebracht en dat het nu afhankelijk is van het resultaat van de monitoring. Daarmee zijn wij bezig.

 

10.03  Luk Van Biesen (Open Vld): Ik dank de minister voor het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Dan komen wij aan de vragen voor minister Laruelle.

 

Vraag nr. 8946 van mevrouw Dierick wordt omgezet in een schriftelijke vraag wegens ziekte. Vraag nr. 8968 van mevrouw Van Eetvelde wordt uitgesteld wegens ziekte. Vraag nr. 9093 van mevrouw Muylle wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

11 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la lutte contre le gaspillage alimentaire" (n° 9215)

11 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de strijd tegen de voedselverspilling" (nr. 9215)

 

11.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la présidente, madame la ministre, les parlementaires européens sont revenus sur la question du gaspillage alimentaire et ont adopté une résolution réclamant la mise en place d'une stratégie demandant à s'attaquer d'urgence au problème. Des chiffres effarants circulent sur les quantités de nourriture gaspillée, tant dans le processus de production que dans la distribution et, in fine, dans les ménages.

 

L'année passée, lorsque nous avons voté une résolution demandant à poursuivre l'aide alimentaire européenne aux plus démunis, j'avais proposé un amendement pour engager le gouvernement à s'attaquer au gaspillage alimentaire. Vous aviez dit être sensible à cet aspect, mais aviez refusé l'amendement proposé en disant que c'était un autre sujet.

 

Aujourd'hui, je reviens donc vers vous. La résolution votée au Parlement européen vous inspire-t-elle des pistes de solutions au niveau belge? Quelle méthode préconisez-vous?

 

Évidemment, en Belgique, cette affaire concerne des compétences partagées. Il conviendrait donc de mettre en place une stratégie multi-niveaux et d'y associer bien des partenaires, comme les partenaires sociaux, les producteurs, les organisations de consommateurs, les organisations humanitaires, comme les Restos du Cœur et autres.

 

Énormément reste à faire et je désirais vous entendre afin de relancer le sujet. Nous ne devons pas baisser la garde.

 

11.02  Sabine Laruelle, ministre: Madame Snoy, comme déjà précisé, je reste favorable à des mesures destinées à limiter le gaspillage. Je suis intimement convaincue que la solution doit provenir d'une éducation du consommateur et du monde de l'entreprise, accompagnée d'une information adéquate, plutôt que par des contraintes législatives.

 

Des consultations doivent avoir lieu. Cependant, je n'ai pas attendu pour mener des concertations au niveau fédéral.

 

C'est en novembre dernier qu'une réunion a eu lieu en mon cabinet avec l'AFSCA, Comeos, les acteurs de la chaîne alimentaire, mais également les bénéficiaires, afin de déterminer un plan en vue d'éviter le gaspillage. Je ne parle évidemment pas ici du gaspillage chez les consommateurs, qui nécessite un travail d'information et d'éducation.

 

Nous planchons actuellement sur une simplification des mentions. Aujourd'hui, deux mentions coexistent: la notion de date limite de consommation et l'indication "à consommer de préférence jusque…". La coexistence de ces deux mentions crée pas mal de flou. En effet, certains perçoivent que la mention "à consommer de préférence jusque…" équivaut à la date limite de consommation, ce qui génère beaucoup de gaspillage. Notre intention est donc de simplifier cette notion pour n'en retenir qu'une seule, ce qui permettrait de mettre plus de denrées alimentaires à la disposition des banques alimentaires.

 

La limite – et je suis persuadée que vous partagez mon analyse ou, en tout cas, ma crainte – est de ne pas arriver à deux types de sécurité alimentaire: une pour ceux qui savent s'offrir les aliments et une autre, moins "performante", pour ceux qui, hélas, pour continuer à survivre doivent pouvoir bénéficier de colis alimentaires. Il n'est pas question d'envisager de donner et de distribuer des aliments après la date limite de consommation. Je suppose que nous sommes d'accord à ce sujet. C'est vraiment en harmonisant l'étiquetage et en ne permettant plus la coexistence de ces deux mentions que nous parviendrons à notre but. Les contacts sont pris, les réunions sont organisées.

 

11.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour cette information. Je suis contente d'apprendre que vous avancez dans cette direction. Certes, il n'est pas possible de maîtriser tout le gaspillage alimentaire à force de règlements et de lois. Il importe de miser sur l'éducation pour ce qui concerne la consommation au niveau des ménages.

 

Néanmoins, la responsabilité des distributeurs est également en jeu pour éviter que les personnes seules ou les petits ménages ne soient confrontés à des emballages et des contenus parfois trop importants. Pour moi, la résolution européenne renferme de bonnes idées. Aussi, j'espère que vous allez élargir le champ de votre initiative. Je voudrais citer des suggestions intéressantes comme le fait de privilégier, lors de la passation de marchés publics pour la restauration et l'hôtellerie, une entreprise qui garantit la redistribution des invendus.

 

Il y a également la possibilité pour le détaillant de pouvoir vendre à perte des denrées fraîches en fin de journée ou des produits dont la date limite de vente arrive à son terme. Il y a encore la promotion de relations plus directes entre les producteurs et les consommateurs, ce qui permet de raccourcir la chaîne agroalimentaire.

 

11.04  Sabine Laruelle, ministre: (...) je n 'y crois pas tellement!

 

11.05  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Je constate que vous n'y croyez pas beaucoup. Mais il est vrai que cette matière ne relève pas de la compétence fédérale.

 

J'insiste néanmoins sur le fait que l'éventail des mesures à prendre est beaucoup plus large que celui que vous avez évoqué. Cela dit, je me félicite des mesures qui ont déjà été prises et je vous encourage à continuer d'œuvrer dans ce sens. Comme vous le savez, je suis prête à vous apporter ma collaboration.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het Graydon kmo-rapport" (nr. 9236)

12 Question de M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le rapport sur les PME réalisé par Graydon" (n° 9236)

 

12.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik kom regelmatig terug op de kredietverlening aan kleine en middelgrote bedrijven, die door de economische en financiële crisis in de problemen dreigen te raken. Dat is een van mijn aandachtspunten. Graydon en UNIZO brengen elk jaar een kmo-rapport uit met daarin een zogenaamde multiscore, een indicator die aangeeft hoeveel kmo’s er in een probleemsituatie zitten. Het jongste rapport was wel even slikken: 16 % van de kmo’s in het Vlaams gewest – het rapport ging over het Vlaams gewest – of 85 000 bedrijven beantwoordden aan het hoogste risicoprofiel. Ik vond dat materiaal voldoende belangrijk om u een reactie te vragen.

 

Welke maatregelen kunnen eventueel versneld worden bekeken en ingevoerd? Mevrouw de minister, u hebt ongetwijfeld kennisgenomen van die bepaald onrustwekkende cijfers. Hebt u een schatting van het aantal bedrijven dat zich op Belgisch grondgebied, in totaal dus, in een probleemsituatie bevindt op het vlak van buffers als de crisis blijft aanslepen? Het gaat dan om liquiditeitsproblemen en dergelijke.

 

Volgens Graydon en UNIZO is een eerste probleem dat de productiviteit te stabiel is gebleven tussen 2000 en 2010. De productiviteit zou nochtans moeten kunnen oplopen om kostenfactoren zoals hoge lonen en energie blijvend te kunnen compenseren. Daar zijn we weer. De twee storende factoren in het kmo-verhaal zijn en blijven de hoge lonen en de stijgende energiekosten. We hebben hier zojuist uw collega gezien. Zult u met hem samen zitten om dringend maatregelen, bijvoorbeeld inzake de stijgende energiekosten, binnen te halen?

 

Ten derde, de meeste kmo’s in het Vlaamse gewest halen een rendement van 8,3 % op het geïnvesteerde vermogen, wat niet bepaald grote winsten betekent. Hebt u enig idee van het rendement bij kmo’s op Belgisch niveau?

 

Ten vierde, de multiscore van Graydon en UNIZO werd ook toegepast op de startende ondernemingen. Daaruit bleek – hiermee trap ik een open deur in – dat ondernemingen met een specifieke voorkennis en een zeer goede voorbereiding het natuurlijk veel beter doen. Moet de federale regering hieruit niet de les trekken dat men op die vlakken nog gerichter zou moeten kunnen werken en dat men ondernemers bijna moet dwingen om voldoende kwalificaties voor te leggen? Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

12.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer Logghe, voorafgaandelijk, het Graydonrapport is niet alleen op het Vlaams gewest gericht. Het rapport bevat alle cijfers. Het persbureau van UNIZO spreekt echter alleen over de Vlaamse cijfers. Voor de algemene visie op de cijfers per gewest kunt u het rapport lezen. Alle cijfers zijn in het rapport vervat.

 

Ik vind de methodologie interessant. Ook al concentreert het verslag zich voornamelijk op de Vlaamse kmo’s, toch levert het ook globale cijfers voor Brussel, Wallonië en België, zodat de tendensen voor het hele land kunnen worden vergeleken.

 

Wat u in uw tweede vraag aanhaalt, is een bevoegdheid van mijn collega Johan Vande Lanotte. De vraag in verband met de energieprijs en de energiekosten is heel belangrijk. Mijn collega heeft daaromtrent verschillende voorstellen.

 

Inzake uw derde vraag verwijs ik u naar het rapport, dat aangeeft dat het rendement op het eigen vermogen van de kmo’s in Vlaanderen 8,3 % bedraagt in 2010, 7,1 % voor Brussel, 8,7 % voor Wallonië en 8,2 % voor België. In de drie gewesten is dat rendement gestegen in 2010, na twee jaar van daling, maar het ligt nog niet op hetzelfde niveau als voor de crisis.

 

Voor uw laatste vraag, het KeFiK is de laatste hand aan het leggen aan een autodiagnose-instrument over ondernemingsperformantie. Het werd ontwikkeld in het raam van het preventieve luik van het tweedekansondernemerschap en zal toegankelijk gemaakt worden via zijn internetsite. Het instrument biedt een reële oplossing voor de talrijke ondernemers die op zoek zijn naar informatie, aangepast aan hun behoeftes, waarmee het dagelijks beheer van hun activiteiten kan worden verbeterd. Aan de hand van een vragenlijst zullen zij ertoe aangezet worden om na te denken over de verschillende aspecten van het beheer en de financieringsstrategie van hun onderneming.

 

Zij zullen ter zake ook gericht advies krijgen, onder andere om het risico van een faillissement te verminderen.

 

12.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Een aantal zaken komt natuurlijk geregeld terug. Ik hoop alleen dat u voldoende aandacht besteedt aan de maatregelen van minister Vande Lanotte die in het voordeel van de kmo’s worden genomen.

 

U antwoordt dat de commentaar van UNIZO vooral op Vlaanderen is toegespitst. Vlaanderen is natuurlijk ook vooral een kmo-land.

 

Ik neem in elk geval nota van en bedank u voor uw antwoord inzake het autodiagnose-instrument van het KeFiK, dat wordt gelanceerd. Ik heb ter zake slechts twee opmerkingen.

 

Ten eerste, mevrouw de minister, misschien is de maatregel te vrijblijvend. Misschien moeten wij erover nadenken om een maatregel te ontwikkelen die dwingender is. Vooraleer bedrijven krediet kunnen opvragen, zouden zij bijvoorbeeld een aantal stappen moeten doorlopen of een aantal vragen beantwoorden. Er moeten meer dwingende maatregelen worden opgelegd.

 

Ten tweede, wanneer zou het autodiagnose-instrument klaar zijn? Is er een bepaalde termijn gepland waarbinnen het KeFiK met voornoemd instrument zal klaar zijn en het in de openbaarheid zal brengen, of is er nog geen termijn opgeplakt?

 

Ik stel voor dat wij te gelegener tijd nog op de kwestie terugkomen. Ik houd het dossier in het oog.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Luk Van Biesen aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "een preventieve uitkering voor zelfstandigen" (nr. 9266)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "armoede bij zelfstandigen" (nr. 9372)

13 Questions jointes de

- M. Luk Van Biesen à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "une indemnité préventive pour indépendants" (n° 9266)

- M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la pauvreté chez les indépendants" (n° 9372)

 

13.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik heb van u een interessante uiteenzetting gehoord over de preventieve uitkering voor zelfstandigen. Dat is een heel belangrijk punt. Ik kom daarop graag even terug met u.

 

Momenteel kunnen zelfstandigen in geval van een faillissement enkel rekenen op een beperkte uitkering. U stelde echter dat er een mogelijkheid zou zijn om in preventieve maatregelen te voorzien. U denkt ook aan een uitkering in specifieke gevallen, maar dan beperkt in de tijd. U hebt het mooie voorbeeld gegeven van de bakker die een bloemallergie heeft en plotseling zijn job niet meer kan uitoefenen.

 

Hoeveel gefailleerden hebben in de voorbije vijf jaar een uitkering in de faillissementsverzekering genoten? Over welke faillissementen gaat het? Welke maatregelen hebt u genomen om eventueel te interveniëren op dat vlak? Op hoeveel zelfstandigen hebben die maatregelen betrekking en wie kan er een beroep op doen?

 

Het debat over zelfstandigen en armoede wordt eindelijk gevoerd. Zelfstandigen worden dikwijls opgevoerd, zoals onlangs, als personen met vier of vijf zeilboten en zes of zeven Jaguars, maar er zijn heel wat zelfstandigen die flirten met de armoedegrens. Wat is de evolutie hierin?

 

Welke maatregelen wenst u te nemen om te voorkomen dat zelfstandigen het nog moeilijker krijgen? Hoe ziet u de preventieve uitkeringen? Wat zal de budgettaire impact ervan zijn? Over welke uitkeringen gaat het concreet? Wanneer zult u rond zijn met uw studiewerk, om die uitkeringen dan te kunnen implementeren?

 

13.02  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, in het rapport van de Koning Boudewijnstichting leest men dat 1 op 3 zelfstandigen bijna op de armoedegrens leeft. Men krijgt soms de indruk, mevrouw de minister, dat de regering focust op zwaardere belastingen en op het controleren van ondernemers, veeleer dan op het steunen van ondernemers. Enkele organisaties trekken nu aan de alarmbel. Mij baserend op de cijfers meen ik dat zij gelijk hebben. Er bevinden zich meer zelfstandigen aan de rand van de armoede dan aan de rand van een zwembad van een villa in Zuid-Frankrijk.

 

Ik kom tot mijn vragen, die aansluiten bij wat daarnet door de heer Van Biesen is gezegd.

 

Ten eerste, erkent u de ernst van de toestand? Ik meen van wel. Gelet op de vele honderdduizenden zelfstandigen en kmo’s zijn de cijfers - 1 op 3 aan de rand van de armoede en 15 % in structurele armoede - bijzonder onrustwekkend. Ik krijg graag uw reactie.

 

Ten tweede, er wordt van verschillende kanten aangedrongen op oplossingen. Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen pakte uit met het voorstel de sociale bijdragen dringend anders te berekenen. Nu kijkt men naar de inkomsten van de drie voorgaande jaren. Wie in 2009 nog goed verdiende, kan daardoor nu in slechte papieren komen. Bent u bereid de bijdragen anders te berekenen?

 

Ten derde, de Koning Boudewijnstichting stelde voor een overbruggingsvergoeding uit te keren bij gedwongen stopzetting. Op dat moment hebben zelfstandigen geen enkel vangnet, terwijl de schulden zich natuurlijk opstapelen.

 

Ten vierde vraag ik u een tandje bij te steken op politiek vlak. Volgens mij is het hoog tijd om een marshallplan voor zelfstandigen op te stellen. Mocht u daar al mee bezig zijn, wanneer komt u dan met voorstellen ter zake naar deze commissie? Ik vind het nuttig de sector daarmee te confronteren.

 

13.03 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, het rapport van de Koning Boudewijnstichting van 6 februari jongstleden bevestigt dat zelfstandigen een hoog risico van armoede lopen. Ongeveer 1 op 3 zelfstandigen in hoofdberoep heeft inkomsten die lager liggen dan de armoededrempel. Vijftien procent van de zelfstandigen in hoofdberoep krijgt met deze situatie te maken gedurende opeenvolgende jaren. Dit komt overeen met de cijfers waarover het RSVZ beschikt.

 

Voor de periode 2005-2010 is het aantal zelfstandigen in hoofdberoep van wie het inkomen lager is dan 10 000 euro als volgt geëvolueerd. Ik zal de cijfers geven die in het rapport staan vermeld, van het percentage zelfstandigen per jaar. In 2005 was dat 29,41 %, in 2006 28,61 %, in 2007 27,91 %, in 2008 26,48 %, in 2009 26,03 % en in 2010 27,06 %. Ter illustratie, in 2010 ging het over 129 983 zelfstandigen.

 

Enerzijds ben ik van mening dat het belangrijk is dat de vooroordelen verdwijnen. Anderzijds betreur ik deze situatie uiteraard en ben ik van plan om de nodige maatregelen te treffen om deze dramatische situatie te verbeteren.

 

De berekeningswijze van de sociale bijdragen doet inderdaad de armoede toenemen van zelfstandigen van wie de inkomsten dalen, bijvoorbeeld in crisistijden. Wie beschikt over minder inkomsten, wordt geconfronteerd met de betaling van sociale bijdragen die mogelijk niet in verhouding staan tot de nieuwe financiële situatie.

 

Ik wil het werk dat in de vorige legislatuur werd aangevat tot een goed einde brengen, door de invoering van mijn voorstellen met betrekking tot de fundamentele hervorming van de wijze waarop de bijdragen worden berekend. Daarom werd een monitoringcomité opgericht dat de eerste keer zal samenkomen op donderdag 17 februari. Het is belast met de studie van de verschillende beschikbare opties. Ik heb een voorstel, maar UNIZO heeft bijvoorbeeld een ander voorstel ingediend. Wij moeten dus een analyse maken. Het is mijn doelstelling dat de hervorming in 2014 operationeel is.

 

In 2012 zullen wij een evaluatie maken van de twee voorstellen, eind 2012 moeten wij kiezen welk voorstel het beste is voor de 900 000 zelfstandigen, in 2013 moeten wij dan de wettekst maken.

 

De overbruggingsvergoeding wordt ook voorgesteld door het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, in het rapport over de zelfstandigen in moeilijkheden dat ik had gevraagd. Via deze maatregel wordt beoogd de sociale verzekering in geval van faillissement uit te breiden naar andere situaties van gedwongen stopzetting van de activiteiten.

 

De sociale verzekering in geval van faillissement werd toegekend aan 443 zelfstandigen in 2007, 474 in 2008, 768 in 2009, 834 in 2010 en 817 in 2011. Deze cijfers moeten worden vergeleken met het totale aantal ondernemingen dat failliet is gegaan. Dat cijfer varieert van 2007 tot 2010 tussen 6 013 en 8 000. Deze cijfers hebben alleen betrekking op het faillissement van ondernemingen.

 

Het regeerakkoord plant, afhankelijk van de budgettaire middelen, een uitbreiding van de faillissementsverzekering naar de gevallen van gedwongen stopzetting. Deze mogelijkheid is al bij wet verankerd. Ik wil dat deze uitbreiding er komt via de definitie van de invoeringsmodaliteiten voor de overbruggingsvergoeding. Het dossier wordt nu voorbereid door mijn diensten.

 

Ik heb, via de maatregelen die ik sinds 2003 genomen heb, binnen mijn bevoegdheden gewerkt aan de vermindering van het risico van armoede bij zelfstandigen. Ik denk, bijvoorbeeld, aan de aanzienlijke verhoging van de minimumpensioenen, de versterking van de faillissementsverzekering, de verhoging van de vergoeding voor arbeidsongeschiktheid, de systematische dekking van de kleine risico’s, die bovendien gratis is voor gepensioneerden, de gelijkschakeling van de gezinsbijslag voor de gezinnen van de zelfstandigen enzovoort.

 

Er komt ook een aangepast kmo-plan, met als doel de gelijkstelling van de minimumpensioenen. Wij moeten daarvoor wel de budgettaire middelen hebben. Verder plan ik de afschaffing of de verzachting van de malus op het al lage pensioen van de zelfstandigen en de hervorming van de bijdrageberekening, zodat er een systeem komt dat beter strookt met de economische werkgelegenheid van elke zelfstandige. Ik plan de invoering van de overbruggingsvergoeding, een verbeterde efficiëntie van de Commissie voor Vrijstelling. Kortom, ik werk aan een algemene vereenvoudiging van het leven van de zelfstandigen.

 

De invoering van al deze maatregelen, waarvoor ik uw steun vraag, zal het mogelijk maken het risico van armoede bij zelfstandigen verder te verlagen. Ik hoop de uitbreiding van de faillissementsverzekering nog dit jaar in te voeren.

 

13.04  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik voel aan uw intonatie en aan de manier waarop u de vraag beantwoordt dat u zeer begaan bent met deze problematiek. Als u onze steun vraagt voor het opstellen van uw kmo-plan, zult u die zeker krijgen van meerderheid en oppositie. Een inkomen van lager dan 10 000 euro is werkelijk heel laag. Ik begrijp u voor honderd procent. Wij zullen meewerken om uw plan in goede banen te leiden. U hebt alvast onze steun daarvoor.

 

13.05  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, dank u voor dit antwoord. Onze steun zal natuurlijk afhangen van de inhoud van de voorstellen. Verder dan dat kan ik niet gaan.

 

Ik neem er nota van dat de monitoringcommissie op 17 februari bijeenkomt voor haar eerste vergadering, dat u hoopt om in 2013 het wetsontwerp te kunnen opmaken en het te kunnen laten toepassen voor de berekening van de sociale bijdragen in 2014. Ik vind dat wat laat, sta mij toe om dat te zeggen.

 

13.06 Minister Sabine Laruelle: (…). Ik heb echter een ander voorstel aan Vlaamse kant. Mijn voorstel is natuurlijk altijd beter.

 

13.07  Peter Logghe (VB): Niemand twijfelt daaraan.

 

13.08 Minister Sabine Laruelle: Wij moeten echter ook voorzichtig zijn. Het is immers een voorstel voor 900 000 zelfstandigen. Wij moeten dus een analyse maken om te weten welk voorstel het meest aan de situatie van de verschillende zelfstandigen is aangepast.

 

13.09  Peter Logghe (VB): Het moet bovendien snel gaan. Het water staat hoog.

 

13.10 Minister Sabine Laruelle: Het monitoringcomité maakt niet enkel een analyse van de tekst. Wij zullen ook groeperingen maken van zelfstandigen die een hele maand met het ene voorstel werken en van andere zelfstandigen die met het andere voorstel werken. Wij hebben dus enkele maanden nodig, om een goede analyse van de voor- en nadelen van beide voorstellen te maken.

 

13.11  Peter Logghe (VB): Wij zullen de zaak zeker blijven opvolgen.

 

Ik neem natuurlijk ook nota van uw voorstellen om de faillissementswet uit te breiden. Wij kijken uit naar uw voorstellen ter zake.

 

Mevrouw de minister, wij kijken vooral uit naar het kmo-plan. Wij komen dus zeker nog op de kwestie terug.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Question de Mme Juliette Boulet à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la ‘Journée de l’Artisan’" (n° 9306)

14 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de ‘Dag van de Ambachten’" (nr. 9306)

 

De voorzitter: Vraag nr. 9306 van mevrouw Boulet vervalt omdat mevrouw Boulet niet aanwezig is en wij van haar niets hebben vernomen.

 

15 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het verstrekken van bedrijfskredieten door banken" (nr. 9376)

15 Question de M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'octroi de crédits d'entreprise par les banques" (n° 9376)

 

15.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik kom nog eens terug op het toekennen van bedrijfskredieten door banken. Ik heb u daarover in het verleden al meermaals vragen gesteld.

 

Voor bedrijven blijkt het moeilijker om aan een lening te geraken. De banken zijn strenger om kredieten toe te kennen. Op veel beleidsvlakken in het Vlaams Gewest is er ongerustheid. Er is dusdanige ongerustheid dat de Vlaamse minister-president heeft besloten om de banken op het matje te roepen. Ik vroeg mij af of u zich niet achter dat voorstel moet scharen.

 

Wanneer zal de federale regering met de banken aan tafel zitten om een dringend gesprek te hebben over bedrijfskredieten aan zelfstandigen? Is dat al ingepast? Zijn er al data vastgelegd? Zo ja, welke thema’s zullen aan bod komen?

 

Ik doe u een suggestie. De hogere waarborgen, de stijgende rentevoeten en de daling van de toegestane bedragen moeten zeker aan bod komen.

 

Duurt het gemiddeld niet veel langer vooraleer banken hun beslissingen nemen? Hebt u hierover concrete cijfers? Hoelang duurt het gemiddeld om een bedrijfskrediet rond te krijgen in vergelijking met twee of vijf jaar geleden? Ik heb de indruk dat veel mensen zich zorgen maken over de termijn binnen dewelke zij een beslissing krijgen.

 

15.02 Minister Sabine Laruelle: Ik heb niet gewacht op de minister-president van het Vlaams Gewest. Reeds tijdens de bespreking van de beleidsnota hebben wij over die problematiek gesproken. Ik ben het met u eens dat de toegang tot krediet en de voorwaarden voor het verkrijgen van een krediet een belangrijke kwestie vormen, a fortiori in de huidige economische context. Dat is de reden waarom het Kenniscentrum voor Financiering van KMO een trimestriële monitoring uitvoert van de volumes aan toegekende kredieten op basis van de cijfers van de Nationale Bank en dat het de toegangsvoorwaarden evalueert in zijn viermaandelijkse barometer.

 

Ik hecht bijzonder veel waarde aan de aangegeven tendensen in de rapporten die mij door het KeFiK bezorgd worden. Ik zal mij onder andere baseren op de conclusies van het KeFiK en op de pistes die daaruit voortvloeien. Daarvoor verwijs ik u naar de discussies in het kader van de algemene beleidsnota. Het gaat om de overdraagbaarheid van garanties, waarborgen, en meer evenwichtige relaties om maatregelen te initiëren die zullen moeten worden besproken met de banksector, maar zeker en vast ook met de middenstandsorganisaties. Een evenwichtige relatie is, bijvoorbeeld, het opgeven van een termijn om de relatie tussen de bank en een zelfstandige stop te zetten, bijvoorbeeld voor een kaskrediet. Sommige banken geven geen termijn en bellen de zelfstandige op om te zeggen dat het van vandaag op morgen afgelopen is. Andere zelfstandigen krijgen dan weer een termijn van twee of drie jaar om een krediet bij de bank te beëindigen. Dat kan niet. Er moet een evenwichtige relatie komen tussen de banksector en de kmo’s en zelfstandigen. Dat zijn slechts twee voorbeelden. Ik wacht eerst het rapport af.

 

15.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, wij zullen met u wachten op het rapport. Ik kan alleen de ongerustheid van de sector overbrengen, die de indruk heeft dat het moeilijker wordt en vooral dat de termijn waarbinnen de bank een beslissing neemt langer wordt. Voor de kmo’s en de zelfstandigen wordt plannen dan een stuk moeilijker. Dat kaskrediet is inderdaad een goed voorbeeld. Er zal dus nog veel onderhandelingswerk met de banken op de plank liggen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.41 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.41 heures.