Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke
en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
du Mercredi 8 février 2012 Après-midi ______ |
van Woensdag 8 februari 2012 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de dreiging van een nieuw gasconflict tussen Rusland en Oekraïne " (nr. 8831)
01 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la menace d'un nouveau conflit gazier entre la Russie et l'Ukraine" (n° 8831)
01.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecratis, in een aantal persberichten kon men lezen dat Rusland en Oekraïne opnieuw op een gasconflict afstevenen. Oekraïne zou nog slechts 250 dollar voor 1 000 m3 Russisch gas willen betalen, terwijl Rusland vasthoudt aan het contract van 2009 waarin 416 dollar is bepaald. Daarnaast zou Oekraïne dit jaar slechts 27 miljard m3 Russisch gas invoeren, terwijl de overeenkomst een invoer van minstens 33 miljard m3 oplegt.
De pers, meer bepaald De Tijd, waarschuwt dat het conflict wel eens grote gevolgen zou kunnen hebben.
Mijnheer de staatssecretaris, hebt u hiervan ook kennisgenomen? Hebt u hierover misschien al een laatste stand van zaken?
Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan voor België? Hoeveel gas voeren wij momenteel uit Rusland in via Oekraïne? Welk percentage van onze totale gasinvoer vertegenwoordigt dit? Gaat onze invoer, op een periode van tien jaar, in stijgende lijn of daalt ons aandeel in Russisch gas?
Welke concrete gevolgen voor België had het Russisch-Oekraïens conflict van 2006? Welke gevolgen had dit op de prijs van gas? Hebben particulieren en bedrijven meer betaald?
Welke maatregelen neemt u om de mogelijke nadelige gevolgen van deze situatie zoveel mogelijk te beperken? Ik denk dan in het bijzonder aan het mogelijke nadelige effect op de gasprijzen en op de bevoorradingszekerheid van gas voor ons land.
01.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, momenteel zijn er inderdaad onderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland over de herziening van de gascontracten van 2009. In januari heeft Oekraïne gevraagd om de invoer van gas uit Rusland in 2012 te verlagen. Volgens de TEJAC-clausule in het gascontract is Oekraïne verplicht om het hele gecontracteerde bedrag te betalen, zelfs als het kleine gasvolumes ontvangt. Indien de invoer naar 33 miljard m3 wordt gebracht moet dit met instemming van beide partijen gebeuren maar Gazprom heeft geen akkoord gegeven.
Intussen wordt de situatie door een officieuze overeenkomst geregeld volgens dewelke Oekraïne een lagere gasprijs mag betalen en minder gas mag aanschaffen. Niettegenstaande het feit dat er nog geen concrete resultaten zijn van de RUUA-onderhandelingen vertonen de partijen bereidheid tot compromissen. Zo zijn er volop gesprekken aan de gang over de oprichting van een Rusland-Oekraïne-gasconsortium dat zou dienen om de doorvoer van het Russische gas naar het Westen te beheren. Oekraïne verwerpt echter de mogelijkheid om controle over haar interne gasmarkt uit handen te geven.
De Europese Commissie heeft bevestigd dat ze bereid is om de trilaterale gesprekken met Oekraïne en Rusland elk moment op te starten als de twee landen dat zouden willen. De Commissaris voor Energie Oettinger houdt regelmatig contact met de Oekraïense minister van Energie, de heer Boiko, inzake de lopende besprekingen tussen Oekraïne en Rusland over de kwestie van de gasprijzen en de doorvoer.
Minister Boiko heeft de EU gerustgesteld dat de uitkomst van de onderhandelingen tussen Rusland en Oekraïne een ononderbroken levering van Russisch gas naar de EU zal waarborgen. Bovendien werken Oekraïne en de EU samen aan een gemeenschappelijke strategie inzake verdere integratie van de Oekraïense energiemarkt in de EU om ervoor te zorgen dat het een integraal onderdeel wordt van het pan-Europese energienetwerk.
Een gasoorlog in de zin van een bevoorradingsonderbreking zoals in 2006 en 2009 lijkt nog steeds onwaarschijnlijk, temeer omdat er nu een geschilbeslechtingsmechanisme tussen Oekraïne en Rusland bestaat. Zelfs in het geval van een conflict tussen Rusland en Oekraïne zou de bevoorradingszekerheid van België niet in het gedrang komen omdat de bevoorrading voornamelijk door Noorwegen, Qatar en Nederland wordt verzekerd.
Het aandeel van uit Rusland ingevoerd gas bleef in 2010 beperkt tot ongeveer 2,3 % van de totale invoer. En het ging hier dan niet om gas dat via Oekraïne werd vervoerd, maar veelal om geswapt gas uit Duitsland. De gascrisis tussen Rusland en Oekraïne in 2006 en in 2009 heeft weinig tot geen impact gehad op de Belgische energiebevoorrading en de gevolgen voor de consumentenprijzen bleven ook beperkt.
Er was wel een stijging van de Zeebrugge hubprijs waar te nemen, maar deze was niet zo uitgesproken als op andere hubs. Bovendien zijn de gevolgen van kortetermijnprijsstijgingen op een hub nagenoeg niet voelbaar voor huishoudelijke afnemers, aangezien deze werken met vaste contracten. Alleen de ondernemingen die rechtstreeks gas gaan kopen op de hub zullen de korte prijsstijging hebben gemerkt.
De hoekstenen van het Belgische beleid betreffende de bevoorradingszekerheid zijn de volgende. Ten eerste, de diversificatie van bronnen, referenties, transportroutes en methodes; ten tweede, een versterkt beleid betreffende energie-efficiënte en, ten derde, een competitieve prijs. Bovendien zijn de Belgische leveranciers goed uitgerust om elke crisis het hoofd te bieden. Het Russische aandeel in de huidige bevoorradingsmix is vrij gering en België beschikt, in vergelijking met andere Europese landen, zowel voor olie als voor gas, over een gedifferentieerd aanbod van leveranciers.
Het merendeel van het aardgas dat geleverd werd in 2010 is gedekt door langlopende contracten, met Nederland voor 30 %, met Noorwegen voor 37 % en met Qatar voor 14 %. Slechts 10 % van het gas wordt aangekocht tegen een prijs die schommelt volgens vraag en aanbod.
01.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, het enige dat nu nog roet in het eten kan gooien is de bittere koude. Ik las gisteren of eergisteren dat Gazprom met een verminderde doorvoer van gas zit, omdat de temperaturen in Rusland zo extreem zijn dat er meer gas in Rusland wordt verbruikt.
Gelet op onze geringe afhankelijkheid van Russisch gas zullen wij daarvan niet onmiddellijk nadelige gevolgen ondervinden. Maar ik houd het, samen met u natuurlijk, in het oog.
Het incident is gesloten.
- M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les règles de certification des biocarburants" (n° 8242)
- M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la loi relative à l'obligation d'incorporer du biocarburant dans les carburants fossiles distribués pour la consommation" (n° 8396)
- M. Bert Wollants au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'incorporation obligatoire de biocarburant et le quota d'exonération des accises pour les biocarburants destinés aux véhicules" (n° 8449)
- M. Bert Wollants au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'échec de la politique en matière de biocarburants" (n° 9150)
- de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de regels voor de certificering van biobrandstoffen" (nr. 8242)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de wet houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstoffen in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen" (nr. 8396)
- de heer Bert Wollants aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de verplichte bijmenging van biobrandstoffen en de quota voor accijnsvrijstelling van biobrandstoffen voor voertuigen" (nr. 8449)
- de heer Bert Wollants aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "het falende biobrandstoffenbeleid" (nr. 9150)
02.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, la Commission européenne a clarifié les règles de certification des biocarburants.
À cette fin, sept organismes ont été reconnus. Selon la nouvelle législation, chaque importateur ou producteur, européen ou étranger, pourra obtenir une certification sur l'origine de son biocarburant auprès de ces interlocuteurs agréés.
Si le producteur ne choisit pas un de ces organismes, il doit passer par les processus de certification prévus dans chaque État membre. Il perd dès lors l'avantage d'un système commun à tout le territoire européen.
Pour lutter contre l'effet de serre, l'Union européenne s'est notamment fixé l'objectif de 10 % d'énergies renouvelables dans les transports d'ici 2020. Pour atteindre cet objectif, le commissaire chargé de l'Énergie, M. Günther Oettinger, a indiqué que les biocarburants seraient mis à l'avant-plan. Toutefois, ces derniers devront satisfaire à un certain nombre d'exigences de durabilité. Ces critères visent à empêcher que des zones qui présentent une grande valeur pour la biodiversité ou qui renferment des quantités importantes de carbone soient réduites en zones de production de matières premières destinées à la fabrication de biocarburants. De plus, pour être certifié, le biocarburant doit pouvoir offrir un intérêt réel par rapport aux carburants classiques. En effet, ses émissions devront être inférieures d'au moins 35 % à celles de la chaîne de production des combustibles fossiles. Ce seuil, selon M. Oettinger, sera relevé progressivement jusqu'à atteindre 60 %.
Monsieur le secrétaire d'État, quelle est la situation actuelle en Belgique? Quels critères sont-ils actuellement appliqués? Quelle quantité de biocarburant est-elle actuellement produite et consommée en Belgique? De quelle manière transcrirez-vous en droit belge les nouvelles règles édictées par la Commission en matière de certification?
02.02 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik zal de inleiding van mijn collega niet herhalen; wij weten waarover het gaat. Ik zal mij dus concentreren op mijn vragen.
Hoeveel boetes werden er uitgeschreven door de Algemene Directie Energie aan geregistreerde aardoliemaatschappijen ten gevolge van het verhinderen van de controles of de niet-naleving van de verplichtingen van de wet tot bijmenging van biobrandstoffen in de tot verbruik geslagen fossiele brandstoffen? Werden al de boetes effectief geïnd? Zo niet, waarom niet?
Normaliter stoppen in 2013 de quota’s. Er dient een aanpassing van de programmaovereenkomst te gebeuren. Hebt u een tijdspad uitgestippeld om dat voor te bereiden en in hoeverre zult u de Belgische stakeholders hierin betrekken?
In hoeverre zou in 2013 de fiscaliteit van diesel en benzine aangepast kunnen worden, gelet op het schrijnende tekort aan diesel door de imbalance diesel versus benzine?
Zijn de duurzaamheidscriteria in het nieuwe KB compatibel met de duurzaamheidscriteria van de wet van 22 juli 2009? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, waarom niet en hoe kan dat rechtgetrokken worden?
Hoe staat u tegenover de invoer van biocomponenten van buiten de EU en het gebruik van andere biocomponenten dan FAME en ethanol-ETBE?
02.03 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de verplichte bijmenging wordt geregeld via de wet van 10 juni 2006, die vorig jaar op de valreep tot 2013 werd verlengd. Daarnaast beschikken we ook over quota inzake de accijnsvrijstelling voor biobrandstoffen.
Ik heb van voormalig minister van Financiën Reynders de cijfers omtrent de quota ontvangen. Daaruit blijkt dat die in de afgelopen jaren zeker niet allemaal werden gebruikt. Voor bio-ethanol werd de afgelopen jaren slechts 40 % van het quotum gebruikt. Voor biodiesel zitten we momenteel op het vooropstelde niveau, maar dat is pas sinds vorig jaar. Dit jaar zien wij dat de cijfers alweer naar beneden gaan.
In het kader van de Europese 20-20-20-doelstellingen zullen wij de biobrandstoffen nodig hebben. In het goedgekeurde nationaal actieplan voor hernieuwbare energie zetten wij specifiek in op bio-ethanol en biodiesel om die cijfers te halen.
Als wij die cijfers doorrekenen, zullen wij in 2014 587 miljoen liter biodiesel nodig hebben om op schema te zitten. Dat is een stuk meer dan de vastgelegde quota. Dat is ook een stuk meer dan wat er momenteel verplicht wordt bijgemengd.
Ondertussen hebben wij kennisgenomen van het feit dat het Waalse Neochim, een van de biodieselproducenten, de boeken heeft neergelegd. Dat heeft er ook mee te maken dat het federaal beleid ter zake niet al te veel zekerheid biedt.
Dat is in de eerste plaats te wijten aan de verplichting tot bijmenging van vier jaar, daarna verlengd met twee jaar. Nu is de vraag wat er na 2013 gebeurt.
Daarnaast is de verplichte bijmenging van 4 % aan de lage kant in vergelijking met de doelstellingen die werden vastgelegd in het nationaal actieplan voor hernieuwbare energie.
Die twee zaken zijn natuurlijk wel belangrijk voor de bedrijven die hierop inzetten. Men verwachtte dat na verloop van tijd meer zou kunnen worden bijgemengd. Zij moeten hun biobrandstoffen nu op de buitenlandse markt zien kwijt te raken, terwijl zij weten dat er geen accijnsvrijstelling voor buitenlandse brandstoffen in die andere landen is, waardoor ze momenteel grotendeels op verlies draaien.
Europa heeft een eerste stap gezet door de norm inzake biodiesel aan te passen, zodat een bijmenging tot 7 % mogelijk is. België heeft echter nog geen aanpassing in die richting gedaan.
De sector is momenteel vragende partij voor een verhoging van de norm voor bijmenging van biodiesel. Dat moet zo snel mogelijk gebeuren. Zo niet komen de andere zes biobrandstofbedrijven in ons land in de problemen.
Als de zeven bedrijven die nu in ons land in biobrandstoffen hebben geïnvesteerd, misschien een voor een de dieperik ingaan, zal het bijzonder moeilijk worden om in de toekomst bedrijven over de streep te trekken om opnieuw in biobrandstoffen te investeren.
Ten eerste, hebt u reeds concrete plannen voor de verlenging na 2013?
Ten tweede, zult u op korte termijn de bijmengquota optrekken, zodanig dat de betrokken bedrijven weer een beetje ademruimte krijgen?
Ten derde, een van uw voorgangers, de heer Tobback, heeft een rondetafelconferentie over biobrandstoffen georganiseerd, om alle spelers rond de tafel te krijgen en de lijnen uit te zetten. Ziet u dat als een mogelijkheid om die sector extra zuurstof te geven en om dat beleid op lange termijn te kunnen uitstippelen?
02.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, chers collègues, il existe, en Belgique, un système de quotas établis selon une base légale, à savoir la loi du 10 juin 2006, qui en définit les critères d'octroi. Ils sont octroyés aux producteurs de biocarburants en Belgique par la Commission d'agrément des biocarburants. Les quotas actuellement attribués prendront fin en 2013.
En ce qui concerne les questions de M. Clarinval, en plus des sept firmes qui ont été agréées par la Commission européenne pour certifier l'origine d'un biocarburant, d'autres firmes de divers pays sont actuellement dans le pipeline à la Commission européenne pour obtenir ce même certificat. Pour le moment, aucun producteur belge de biocarburant n'a été certifié par la Commission européenne. Néanmoins, notre administration est au courant du fait qu'au moins une firme belge envisage d'y introduire un dossier.
Les quantités de biocarburants produites et utilisées en Belgique sont assez importantes et s'élèvent à 750 kilotonnes par an pour le biodiesel et 360 kilotonnes par an pour l'éthanol. La Commission d'agrément pour les biocarburants a attribué des volumes de biocarburants à différentes firmes en Belgique, sur base de la loi du 10 juin 2006.
Na evaluatie van de cijfers van de geregistreerde aardoliemaatschappijen in het kader van de verplichtingen opgelegd door de wet van 22 juli 2009 blijkt dat er globaal gezien een positief resultaat werd behaald en dat er 4 % biobrandstof bij de fossiele brandstof werd gemengd. Een firma blijkt op basis van eigen cijfers in 2010 het bijmengingscriterium niet te hebben gerespecteerd. De administratie zal de betrokken firma op de hoogte brengen van haar voornemen een administratieve boete op te leggen, zoals vermeld in het ministeriële besluit van 10 augustus 2009.
Gezien het positieve effect van de wet op het percentage van bijmenging met biobrandstof werd, zoals bepaald in artikel 13 van de wet, het wettelijk kader verlengd.
Bovendien wordt er gewerkt aan de revisie van de wet waarin de mogelijkheden worden onderzocht tot uitbreiding naar andere biocomponenten, andere blends, pulling, certificering enzovoort. Er wordt tevens rekening gehouden met de diverse Europese richtlijnen en de duurzaamheidscriteria. Hiermee moeten we de doelstellingen van 10 % hernieuwbare energie in de sector vervoer tegen 2020 in de strijd tegen het broeikaseffect halen.
Een reflectie over de noodzaak en de werkbaarheid van een verhoogd inmengingspercentage en het quotasysteem is momenteel aan de gang. Het resultaat zal ik u presenteren ter gelegenheid van de bespreking van de desbetreffende wetsontwerpen. Cruciaal voor mij is om aandacht te besteden aan de verhandelbaarheid van de in België geproduceerde biobrandstoffen.
Er is nog geen beslissing genomen over wat er met de quota zal gebeuren na 2013. De discussie ter zake zal tevens worden gevoerd in het kader van de herziening van de wet, waarna we voorbereidende maatregelen kunnen nemen en een tijdsplan in overleg met de sector opstellen.
Voor de vraag met betrekking tot de fiscaliteit moet men zich richten tot de FOD Financiën, afdeling Douane en Accijnzen, daar die ter zake bevoegd is.
Tot slot, ik heb aan mijn administratie gevraagd om te onderzoeken of het verplichte percentage biobrandstoffen bijgemengd in brandstoffen kan worden verhoogd.
Zij houdt daarvoor rekening met verschillende aanbevelingen en onderzoekt daarnaast diverse pistes. Er is nog geen beslissing genomen over het percentage, maar het zou goed zijn indien het tegemoetkomt aan de doelstelling van de Europese richtlijnen 2009/28/EG en 2009/30/EG.
Daarnaast dienen tegelijkertijd verschillende nationale wetten en productnormen in acht te worden genomen.
De sector werd herhaaldelijk geraadpleegd en het overleg wordt voortgezet, zodat we op de hoogte kunnen blijven van de ervaringen en mogelijkheden in de sector zelf.
De administratie houdt zich ook bezig met benchmarking om na te gaan wat de wetten, doelstellingen, resultaten en ervaringen zijn in de andere Europese landen, zodat eventuele grenseffecten kunnen worden vermeden.
Het spreekt voor zich dat het behoud van de sector belangrijk is voor het behalen van de Europese doelstellingen in het kader van hernieuwbare energie.
02.05 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, cette question était initialement destinée à votre prédécesseur. Je serai donc plus indulgent à votre égard.
En fait, votre prédécesseur ne manquait pas de rappeler que les biocarburants intelligents étaient ceux de seconde génération. Or je constate que, dans le cas qui nous occupe, une seule société envisage d'obtenir la certification. Cela signifierait qu'on en reste à des biocarburants de première génération, ce qui me semble relativement inquiétant.
Pour le reste, j'attends votre projet de loi d'actualisation de la législation existante. Ensuite, nous approfondirons la question.
02.06 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, dank u voor het uitgebreide antwoord.
Repliek heeft niet veel zin, omdat u vooral intenties hebt aangekondigd en hebt verwezen naar wat er zal gebeuren. Ik hoop dat de administratie correct het aantal overtredingen zal opsporen, want het wordt moeilijk als sommigen ontsnappen aan hun verplichtingen en anderen alles doen wat ze kunnen om eraan te voldoen.
Ik kijk met veel belangstelling uit naar alle werkzaamheden die u in dit moeilijke dossier zult verrichten, uiteraard te Antwerpen.
02.07 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord.
In dit dossier moeten we vooral vaart maken. Men heeft het wettelijk kader op de valreep verlengd. Ik denk niet dat er veertien dagen speling waren. Die bedrijven wachten al jaren op een langetermijnvisie. Met telkens over twee jaar te spreken, komt men er niet: installaties worden nu eenmaal niet gebouwd of afgeschreven op twee jaar. We moeten daar vooruit.
Wat er wordt gezegd over de eerste en de tweede generatie biobrandstoffen, is belangrijk, maar we mogen zeker niet vergeten dat we die eerste generatie zullen nodig hebben om de aantallen te halen die momenteel vastgelegd zijn. In het actieplan hernieuwbare energie is dat ook met zoveel woorden duidelijk opgenomen: het gaat in de eerste plaats over de eerste generatie, om de tweede generatie mogelijk te maken. Dat actieplan is door ongeveer elke partij in dit land goedgekeurd, aangezien alle Gewesten en de federale overheid ermee akkoord zijn gegaan. U zult hier dus op korte termijn iets aan moeten doen.
Het is ook belangrijk dat u beseft dat het niet enkel een invulling is van het hernieuwbare deel van de transportbrandstoffen, maar dat het tevens een impact heeft op de productie van fijn stof. Daarmee kunt u dus ook de Gewesten helpen om hun doelstellingen te halen.
Mijn partij heeft ondertussen een wetsvoorstel ingediend met betrekking tot de biobrandstoffen, dat de komende week in overweging zal worden genomen. Ik hoop dat wij zo snel mogelijk zowel uw ontwerp als mijn voorstel samen kunnen behandelen.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les procédures d'infraction au SPF Économie pour la transposition ou l'application du droit européen" (n° 8243)
03 Vraag van de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de inbreukprocedures tegen de Belgische Staat wegens de niet-omzetting of niet-toepassing van het Europees recht inzake bevoegdheden van de FOD Economie" (nr. 8243)
03.01 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, cette question était destinée à votre prédécesseur. Je serai donc moins sévère avec vous que je ne l'aurais été avec lui.
Le dernier tableau de bord du marché intérieur publié en novembre 2010 mettait en évidence les mauvais résultats en matière de procédures d'infraction pour transposition ou application du droit européen.
Il s'avérait à l'époque qu'aucun autre État membre n'avait enregistré de score inférieur à celui de la Belgique. En effet, la moyenne de l'Union européenne est de 40 dossiers, contre 109 pour la Belgique. Tous les pays de l'Union ont connu une baisse du nombre de dossiers par rapport au mois de novembre 2007. La Belgique présente quant à elle une hausse de 65 %! Ces chiffres ne concernent que les procédures d'infraction pour transposition incorrecte ou mauvaise application des règles du marché intérieur. Les procédures d'infraction pour transposition tardive ne sont pas comptabilisées.
Le département Énergie du SPF Économie est également impliqué dans de nombreuses procédures d'infraction pour transposition tardive. Leur nombre a considérablement augmenté, semble-t-il. La Commission européenne ne prend pas cela à la légère et considère la transposition des directives dans les temps comme une priorité. À cet effet, elle envoie mensuellement des mises en demeure automatiques et collectives.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous m'indiquer le nombre et la liste des dossiers pour lesquels le SPF Économie en général, et son département Énergie en particulier, est en infraction pour transposition incorrecte, pour mauvaise application des règles du marché intérieur et pour transposition tardive? Que comptez-vous faire pour remédier à la situation?
03.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Clarinval, les questions que vous avez posées seraient particulièrement intéressantes en questions écrites, car en réponses orales, cela ne sera pas passionnant!
03.03 David Clarinval (MR): Vous pouvez m'envoyer la liste, si c'est plus simple.
03.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: J'ai ici les textes comprenant les transpositions incorrectes avec l'état des lieux; j'ai l'état des lieux texte par texte. Ce que je vous propose, c'est de vous les remettre et, si vous avez des questions, n'hésitez pas!
03.05 David Clarinval (MR): Pas de souci!
Het incident is gesloten.
04 Question de M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "une nouvelle cotisation à charge de la facture d'énergie pour le financement du Service de Médiation de l'Énergie" (n° 8356)
04 Vraag van de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "een nieuwe bijdrage op de energiefactuur voor de financiering van de Ombudsdienst voor Energie" (nr. 8356)
04.01 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, j'ai pu lire, dans le rapport d'activités 2010 du Service de médiation de l'énergie, qu'outre le budget pour 2011, ce service avait transmis, le 29 juillet 2010, à votre prédécesseur, M. Magnette, un projet d'arrêté royal. Cet arrêté fixerait les règles particulières relatives à la redevance de médiation visant à financer le Service de médiation.
La redevance de médiation que les entreprises d'énergie (c'est-à-dire les fournisseurs et les gestionnaires de réseaux de distribution) devaient payer pour le 30 septembre 2010 au plus tard, a été calculée sur base de deux paramètres: un budget de 1 750 000 euros pour l'année 2011 et un nombre de points d'accès de gaz naturel et d'électricité en Belgique au 31 décembre 2009 par entreprise d'énergie.
Ce sont les différents régulateurs fédéraux et régionaux du marché de l'électricité et du gaz qui ont communiqué le nombre de points d'accès au Service de médiation.
Pour un budget de 1 750 000 euros, la redevance de médiation s'élèverait à 0,21 euro par point d'accès et ce, sur base du nombre de points d'accès sur le réseau de distribution en Belgique.
Cette nouvelle cotisation est-elle prélevée aujourd'hui? Quelle somme supplémentaire cette nouvelle redevance va-t-elle coûter aux consommateurs? Pouvez-vous faire le point sur la situation?
04.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame la présidente, cher collègue, je peux vous confirmer que la redevance de médiation annuelle est de 0,21 euro par point d'accès au réseau de distribution. Cette redevance de médiation est payée par les entreprises d'énergie (fournisseurs et gestionnaires de réseaux) et sert à financer le fonctionnement du Service de médiation dont le budget a été approuvé par le gouvernement.
La manière dont cette redevance de médiation est calculée par les entreprises d'énergie ne peut être précisée que par les entreprises d'énergie elles-mêmes. Toutefois, si les fournisseurs la répercutent sur la facture d'énergie, ils doivent, selon l'accord des consommateurs, le mentionner clairement sur celle-ci. Les entreprises d'énergie peuvent également choisir de prendre en charge cette redevance de médiation comme frais administratifs sur leurs propres frais de fonctionnement.
Enfin, le projet d'arrêté royal dont il est fait mention n'a pas été publié car, pour l'encaissement de la redevance de médiation, il est suffisant, suivant la loi Électricité, d'approuver le budget du Service de médiation en tant que tel.
En période d'affaires courantes, il a été opté pour cette solution. Toutefois, il est prévu de déterminer la redevance de médiation pour l'année de fonctionnement 2013 via un arrêté royal car, à partir de cette date, la redevance de médiation ne sera plus seulement déterminée sur la base du nombre moyen de clients par entreprise d'énergie, mais également par le nombre de plaintes introduites auprès du Service de médiation.
04.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Il est effectivement plus intelligent de faire varier le coût en fonction du nombre de plaintes. Je vous soutiens dans cette démarche.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'autoproduction d'électricité" (n° 8357)
05 Vraag van de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de zelfopwekking van elektriciteit" (nr. 8357)
05.01 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, le coût de l'électricité représente un véritable handicap pour les entreprises belges par rapport aux prix dont bénéficient les concurrents implantés dans les pays limitrophes. Diverses initiatives sont étudiées par nos entreprises afin d'alléger cette facture et, parmi celles-ci, l'autoproduction d'électricité fait figure de piste privilégiée.
En effet, selon les dernières statistiques de Synergrid, la fédération des gestionnaires de réseaux d'électricité et gaz en Belgique, les grands clients industriels, directement raccordés au réseau du gestionnaire Elia, ont produit 667 mégawatts en mars 2010. En parallèle, ces clients ont acheté 1 764 mégawatts. Cela signifie qu'un quart de leurs besoins énergétiques – ce que j'estime positif – a été auto-assumé en mars. Ce mouvement serait également en cours de développement au niveau des PME et des clients résidentiels.
Cette évolution soulève toutefois quelques questions. En effet, à moyen et à long terme, le réseau Elia risque de perdre de grandes sources de financement car une toute petite partie des clients continuerait à cotiser. Pour bien fonctionner, le gestionnaire de réseau a besoin d'environ 700 millions d'euros par an en termes de recettes.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous m'indiquer le montant annuel des pertes de cotisations engendrées par l'autoproduction? Existe-t-il des mécanismes correcteurs permettant de limiter la répercussion sur les autres consommateurs de ces sommes non perçues? Allez-vous procéder à des adaptations du système de cotisations afin de récupérer en tout ou en partie ce manque à gagner auprès des autoproducteurs?
05.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Clarinval, je peux confirmer la tendance observée chez certains clients raccordés au réseau d'Elia, voire même au réseau de distribution, de recourir davantage à l'autoproduction. Comme vous l'avez souligné, ce phénomène n'est pas nouveau mais va croissant. En outre, je peux également confirmer que l'autoproduction peut se présenter, dans certains cas, comme une piste permettant aux clients industriels de diminuer partiellement les coûts qu'ils doivent supporter pour se raccorder au réseau d'Elia. Ce faisant, cette stratégie peut, toutes choses restant égales par ailleurs, créer un effet d'entraînement invitant les autres clients à recourir à la même stratégie.
Pour ma part, je n'ai pas connaissance d'estimations des pertes engendrées par le phénomène. Il n'en reste pas moins qu'il y a eu un décalage entre l'énergie prélevée du réseau d'Elia et l'énergie consommée en Belgique. Ce phénomène est bien compris tant par le gestionnaire de réseau et le transporteur que par le régulateur.
S'agissant des tarifs, le principal outil permettant de prévenir ou d'atténuer le phénomène d'entraînement que je viens d'évoquer se trouve dans l'adaptation de la structure tarifaire. Il convient notamment de faire en sorte que les coûts supportés par les clients soient au plus près de ceux qu'ils ont contribué à engendrer dans le chef du gestionnaire du réseau de transport. À titre d'exemple, l'effet bénéfique d'un investissement en unité de production sur les coûts supportés par un client industriel pour se raccorder au réseau d'Elia est limité par le fait que, outre la quantité d'énergie prélevée, la structure tarifaire tient également compte du fait que le réseau a été dimensionné d'une façon à pouvoir alimenter le client industriel en question, même lorsque son unité d'autoproduction ne fonctionne pas. Pour davantage d'explications, je vous invite à questionner directement le régulateur fédéral responsable des questions tarifaires.
S'agissant des problématiques liées à la cotisation fédérale et à la surcharge, la réflexion est en cours et je proposerai assez rapidement, après concertation, une réforme globale des mécanismes afin de mettre fin à certaines anomalies, de rendre ces mécanismes les plus efficaces possibles et de maîtriser les effets sur les différents types de consommateurs. Bien entendu, le phénomène croissant d'autoproduction, dont on peut se féliciter notamment quand il s'agit d'énergies renouvelables ou de cogénération, fait partie intégrante de cette réflexion et ne nécessite pas moins de réformes.
05.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je partage votre analyse. On peut également penser à l'inscription de coûts d'injection pour compenser ce phénomène utilisé pour réduire les coûts, mais la gestion du réseau engendre quand même des coûts qui se répercutent sur les autres consommateurs.
Je suis d'accord avec vous quant à une réflexion sur la cotisation fédérale. J'espère que nous pourrons l'aborder le plus vite possible afin de régler les anomalies.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. David Clarinval au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la production d'électricité verte" (n° 8996)
06 Vraag van de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de productie van groene stroom" (nr. 8996)
06.01 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, la production d'électricité verte ne représente qu'approximativement 5 % de l'ensemble du parc en Belgique. Or, sur le marché belge, aujourd'hui, plus de 60 % des kilowatts vendus sont certifiés d'origine verte.
Cette électricité verte bénéficie d'un allègement des taxes au niveau de la cotisation fédérale. De ce fait, le budget des fonds destinés à financer le passif nucléaire a enregistré un déficit de 20 millions d'euros en 2010. Et donc, à terme, les clients qui consomment de l'énergie classique seront artificiellement de moins en moins nombreux à contribuer au financement de ces fonds. Cela a déjà provoqué une hausse de 29 % de la cotisation fédérale en 2011 pour ces consommateurs.
L'abus manifeste présent dans ce système doit être réformé le plus rapidement possible. Cela fait plusieurs années qu'on en parle. L'accord de gouvernement prévoit qu'une réforme de la cotisation fédérale devra avoir lieu. Que comptez-vous faire dans ce dossier? Quelles mesures allez-vous prendre dans les mois à venir pour lutter contre cette situation inéquitable?
06.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Cher collègue, ce constat concernant l'exemption d'une partie de la cotisation fédérale pour l'électricité dite verte est parfaitement fondé. Le système mis en place, il y a quelques années, a mené à une dérive grave puisqu'en effet de moins en moins de consommateurs sont amenés à financer ces deux fonds, le Fonds Kyoto et le Fonds dénucléarisation, à cause de l'utilisation croissante de certificats de garantie d'origine achetés à bas prix sur le marché international pour verdir de manière artificielle, mais malheureusement tolérée, les mix énergétiques des fournisseurs en Belgique.
Mes prédécesseurs avaient déjà dénoncé cette incongruité et cette injustice. De même, les quatre régulateurs ont demandé conjointement de mettre un terme à cette exemption. Malheureusement, la réforme de la cotisation n'a pas encore pu se faire.
Je vais supprimer le plus rapidement possible cette exemption inutile et contre-productive. Mais il faut parallèlement à cela supprimer d'autres anomalies dans la cotisation fédérale actuelle: dégressivité, plafonnement, compensation pour la hausse de surcharge, etc. Au-delà de cela, il faut réfléchir à une réforme en profondeur de cette cotisation qui ne cesse d'augmenter et donc de peser sur le prix de l'électricité et du gaz. Il y a une enveloppe qui augmente et qui se répercute sur un nombre de plus en plus limité de personnes. Il y a un moment où cela devient intenable.
Dans le cadre de l'analyse de l'étude demandée à la CREG et au SPF Économie sur l'évolution des prix de l'électricité et du gaz, j'attends un certain nombre de recommandations et de propositions pour tenter d'infléchir la hausse des prix de l'énergie en Belgique à tous les niveaux: production, fourniture, mais aussi taxes, cotisations et surcharges diverses. Dans les prochains jours, une proposition sera sur la table à ce sujet.
06.03 David Clarinval (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je suis content que vous ayez répondu très clairement car cela n'a pas toujours été le cas par le passé.
Vous constatez, en effet, qu'il y a une dérive grave et qu'il va falloir s'y atteler. J'attends donc avec impatience votre proposition de réforme qui sera manifestement importante. Il y a, en effet, beaucoup de problèmes à régler en ce qui concerne cette cotisation fédérale. Je vous remercie de votre réponse.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Damien Thiéry au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les mesures complémentaires exigées par l'AFCN d'Electrabel, exploitant de sept réacteurs nucléaires belges" (n° 8541)
07 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de bijkomende maatregelen die door het FANC van Electrabel, als exploitant van zeven Belgische kernreactoren, worden geëist" (nr. 8541)
07.01 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le secrétaire d'État, cette question avait été initialement prévue pour le début de cette année. Elle aurait dû être posée à votre prédécesseur, raison pour laquelle je serai concis. Je voudrais avoir une vue claire sur ce qui se passe actuellement. En effet, début janvier, l'Agence fédérale de contrôle nucléaire (AFCN) a réalisé un rapport complémentaire, dans lequel elle prône une série de mesures complémentaires au rapport émis par Electrabel sur la prolongation des trois centrales les plus anciennes. Cette information a d'ailleurs été relayée par le journal Le Soir.
Le groupe d'experts d'Electrabel a affirmé que les unités Tihange 1, Doel 1 et Doel 2 peuvent continuer à fonctionner au-delà de 2015 en garantissant un niveau élevé de sûreté, en tablant sur une prolongation de dix ans. C'est un point important, car comme vous venez de le dire en réponse à la question précédente, il conviendra, à un moment donné, de se poser la question de savoir si on n'a pas intérêt à continuer, d'une certaine manière, à travailler avec l'énergie nucléaire en sachant que ne pas le faire pourrait avoir une répercussion relativement importante sur le portefeuille des consommateurs/contribuables.
L'AFCN demande à Electrabel de prévoir à Tihange un mur de protection périphérique plus élevé, pour inclure une marge de sécurité en cas d'inondations très importantes, et de confirmer la résistance des installations en cas de vent excédant les 250 km/h, dès lors que des tornades importantes se sont déroulées ces dernières années dans les pays voisins.
L'Agence demande également à Electrabel d'étudier avec Elia la possibilité de séparer de manière plus sécurisée les lignes à haute tension, afin d'améliorer la fiabilité de l'approvisionnement en électricité. Après l'accident de Fukushima, assurer la sécurité des sites est d'une absolue nécessité. La déclaration gouvernementale dispose à cet égard que "la sûreté et la sécurité en matière d'installations nucléaires constituent une priorité absolue. Un haut niveau de protection des travailleurs et de sûreté de toutes les infrastructures énergétiques, en particulier nucléaires, continuera par ailleurs à être garanti".
En conséquence, monsieur le secrétaire d'État, une évaluation de ce rapport de l'AFCN a-t-elle déjà été réalisée au sein de vos services quant à l'opportunité des mesures proposées? À cet égard, j'entends bien la problématique que constituent les inondations et d'éventuelles tornades.
Qu'en est-il de cette possibilité de prolonger l'utilisation de l'énergie nucléaire, c'est-à-dire de prolonger l'idée de ne pas sortir du nucléaire, par rapport à ce qui avait été initialement prévu, conformément à la loi de 2003? Pourrais-je avoir une vision claire de la situation à l'heure actuelle?
07.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Thiéry, pour tous les aspects techniques, je vous réfère à la ministre de l'Intérieur qui est ministre de tutelle de l'AFCN. En vertu de la législation en vigueur, l'AFCN est désignée comme autorité de sûreté et est, dès lors, la seule compétente pour donner une évaluation technique sur les installations nucléaires. Les décisions stratégiques ressortissent à l'autorité politique.
Le rapport complémentaire sur la prolongation de la durée de vie des trois centrales les plus anciennes, que vous mentionnez dans votre question, est un rapport séparé des rapports stress tests en tant que tels. Les rapports stress tests ont été demandés par le gouvernement après l'accident de Fukushima en conformité avec les demandes de la Commission européenne. Ces rapports sont envoyés au groupe des régulateurs européens de la sécurité nucléaire.
Ces rapports sur l'éventuelle prolongation de la durée de vie des premières centrales électronucléaires belges sont appelés les rapports LTO (long term operation). Ils ont été demandés par l'AFCN après le protocole d'accord signé en 2009 par le gouvernement, représenté à l'époque par le premier ministre et le ministre de l'Énergie, et qui prévoyait notamment une prolongation de dix ans de la durée de vie des trois plus anciennes centrales nucléaires. Ces rapports LTO étaient attendus de la part de l'exploitant pour la fin 2011.
Le nouveau gouvernement a réaffirmé la loi de sortie du nucléaire, telle que décidée en 2003 par les membres du gouvernement de l'époque. Les rapports LTO ne changent pas cette décision. Ils ne constituent qu'un avis technique. Le plan d'équipement que je présenterai dans quelques mois doit, notamment, permettre de fixer définitivement la date exacte de fermeture des centrales nucléaires.
Il faut noter également que les investissements qui devraient être faits sur base des stress tests semblent être des investissements liés au site plutôt qu'au nombre de centrales toujours en fonction. Je m'explique: les investissements qui devraient être faits, suite aux stress tests, à Doel et à Tihange, seraient assez similaires – il y aurait une différence, mais assez faible –, que l'on maintienne ou que l'on ferme les centrales nucléaires en 2015. On peut dire que la question de la prolongation ou non des trois centrales – et je répète que j'ai comme mission d'exécuter l'accord de gouvernement et la loi de 2003 – implique assez peu l'ampleur des investissements qui devraient être faits pour se conformer aux stress tests.
07.03 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. J'en reviens à ce que vous avez précédemment répondu M. Clarinval. Si je comprends bien, vous allez, à un moment donné, prendre une position très claire par rapport au coût de l'énergie.
L'objectif de ma question était de m'assurer qu'en termes de sécurité, nous étions dans les normes. Cela semble être le cas. Il faudra peut-être réaliser un certain nombre de travaux complémentaires. Très bien! Mais ce qui est important, c'est que les gens puissent continuer à bénéficier d'une énergie à un coût relativement réduit. On sait que les centrales nucléaires sont amorties; si, en plus, elles jouissent d'une sécurité importante, je pense qu'on est dans le bon!
Si je comprends bien également, vous êtes amené, suivant les accords gouvernementaux, à faire respecter les déclarations concernant la fermeture des centrales conformément à la loi de 2003. Donc, à l'heure actuelle, on n'a pas l'intention d'aller au-delà de la date initialement prévue. C'est bien cela?
07.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: C'est-à-dire que vous devriez connaître la loi de 2003 mieux que moi puisque vous étiez – votre parti – membre du gouvernement à l'époque!
07.05 Damien Thiéry (FDF): Mais je n'étais pas parlementaire à l'époque!
07.06 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Moi non plus!
Effectivement, la loi de 2003 prévoit la fermeture des trois plus anciennes centrales après une durée de vie de quarante ans, c'est-à-dire en 2015. Si vous souhaitez me l'entendre dire, je peux le redire; cela figure dans l'accord de gouvernement et dans ma déclaration de politique générale. J'ai pour mission d'établir un plan d'équipement qui nous permette d'assurer notre sécurité d'approvisionnement et donc d'appliquer la loi de 2003.
Si vous ne le saviez pas, je vous le rappelle, la loi de 2003 prévoit une exception à la date de sortie du nucléaire, c'est l'élément de sécurité de l'approvisionnement. C'est la raison pour laquelle ce plan d'approvisionnement doit assurer la sécurité d'approvisionnement pour correspondre aux objectifs de la loi de 2003, tout en sortant du nucléaire.
07.07 Damien Thiéry (FDF): C'est exactement ce que je souhaitais vous entendre dire!
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Bert Wollants aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de regels voor consumentenbescherming die werden goedgekeurd bij de omzetting van het derde energiepakket" (nr. 8640)
08 Question de M. Bert Wollants au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les règles en matière de protection des consommateurs approuvées lors de la transposition du troisième paquet énergie" (n° 8640)
08.01 Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, bij de omzetting van het derde energiepakket heeft het Parlement een aantal bepalingen toegevoegd op vlak van consumentenbescherming, terwijl het ontwerp van de regering daarover niets extra bepaalde. Het gaat onder andere over een aantal aanpassingen over vermeldingen op factuur. Wij zijn het er allemaal over eens dat het belangrijke toevoegingen waren.
Intussen is die wet gepubliceerd en zijn die bepalingen in werking getreden. Voor twee delen van het nieuwe artikel 105 wordt er verwezen naar de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijk en de consumentenbescherming. In de eerste paragraaf zit geen verwijzing. Dat artikel maakt deel uit van de wijzigingswet maar op zich wijzigt het de basiswetten van gas en elektriciteit niet. Dat wil zeggen dat het een zwevend artikel is in die wijzigingswet. Daardoor is er ook geen rechtstreekse link naar de definities uit de gas- en elektriciteitswet en is het ook niet duidelijk of de CREG kan optreden op basis van deze toegevoegde paragraaf en of er sancties aan verbonden zijn. Ook die staan enkel in de gas- en elektriciteitswet of eventueel in de wet rond de marktpraktijken, maar niet in de wijzigingswet zelf.
Wij weten dat er al een en ander was bepaald rond de vermelding op factuur in het koninklijk besluit houdende de facturatie van elektriciteit en gas, van 3 april 2003. Bij mijn weten is dat koninklijk besluit nog niet opgeheven hoewel het tegenstrijdige bepalingen bevat. Ongetwijfeld treden er rechtsregels in werking waardoor de bepalingen van toepassing worden gekozen. Het zou toch te verkiezen zijn dat er ook in de wetgeving voldoende duidelijkheid is over wat er van toepassing is.
Bent u van oordeel dat er een wetgevend initiatief noodzakelijk is om de eerste paragraaf van het artikel werkbaar, uitvoerbaar en afdwingbaar te maken?
Hebt u plannen om het oude koninklijk besluit effectief op te heffen?
08.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, zoals de titel van uw vraag zelf weergeeft, sluit het onderwerp ervan heel sterk aan bij de consumentenbescherming. Zoals u weet is dat de bevoegdheid van de heer Vande Lanotte.
Het hoofdstuk van de nieuwe energiewet waarnaar u verwijst is er gekomen als gevolg van een amendement dat door een groep parlementsleden werd ingediend. Het is mijn vaste betrachting om, in nauwe samenwerking met minister Vande Lanotte, zo snel mogelijk te bestuderen welke initiatieven er nodig zijn om een zo goed mogelijke toepassing van deze wetsbepaling te verzekeren, in het belang van de consument.
08.03 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, zoals minister Vande Lanotte zich nooit zal inhouden op het vlak van Energie, zou u zich in deze ook niet moeten inhouden. U weet ook dat het koninklijk besluit waarnaar ik verwijs niet werd genomen in uitvoering van de wet op de consumentenbescherming, maar op basis van een wet die specifiek te maken had met Leefmilieu, wat specifiek onder uw bevoegdheid valt en waarover u dus wel een uitspraak kunt doen.
Ik ben al blij dat u het zal onderzoeken. Als wij die nieuwe bepalingen effectief willen gebruiken dan moeten die afdwingbaar zijn. Wij moeten weten welke definities gelden en op welke manier wij aan de slag kunnen.
(…): (…)
08.04 Bert Wollants (N-VA): Het probleem is dat het uitvoeringsbesluit van het koninklijk besluit genomen is op basis van een zeer smalle basis in de wet. Dat zijn bepalingen met betrekking tot facturatie waarover ook de CREG nooit bevoegdheid had, terwijl het specifiek ging over gas en elektriciteit.
Nu hebben wij dat in het derde pakket opgenomen. Het is belangrijk dat de CREG hierover iets te zeggen heeft. Ik denk dat dit de initiële bedoeling was, maar doordat een deel van de titel in de wijziging van dat artikel is weggevallen, zweeft dat nu ergens. Dat moet worden opgelost.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Bert Wollants aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het opladen van een elektrische wagen aan een klassiek stopcontact" (nr. 8686)
09 Question de M. Bert Wollants au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la recharge d'une voiture électrique à partir d'une prise de courant conventionnelle" (n° 8686)
09.01 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, toen ik deze vraag opmaakte, was het autosalon nog volop aan de gang en werden elektrische wagens op ongeveer elke stand in de kijker gezet. Ook de elektriciteitsleveranciers is dit niet ontgaan en zij trekken allemaal de kaart van die elektrische mobiliteit. Zij zien hier een deel nieuwe, potentiële klanten komen die vroeger een beroep deden op olieproducten om hun voertuig aan te drijven. Bovendien kan elektrische mobiliteit een extra voordeel bieden voor de elektriciteitscentrales die meer gelijkmatig kunnen worden gebruikt waardoor de stijgende vraag kan worden opgevangen.
Eigenaars van elektrische wagens kunnen kiezen voor het opladen aan een klassiek stopcontact, maar dit verloopt trager en zou een aantal gevaren met zich meebrengen voor de elektrische installatie in de woning van de gebruiker. Dit is in elk geval wat de energieleveranciers op hun webpagina’s plaatsen. Ik heb dit ondertussen teruggevonden bij onder andere Nissan, ThePluginCompany en Electrabel. Als wij het goed lezen, heeft de koper geen enkele andere keuze dan een oplaadpakket kopen bij een energieleverancier om zijn wagen veilig te kunnen opladen.
Mijn vragen zijn de volgende.
Welke risico’s en problemen zijn er volgens u bij het opladen aan een klassiek stopcontact?
Zijn er mogelijk oplossingen voor deze risico’s zodat de kopers van die wagens niet verplicht zijn om een oplaadpakket te kopen bij een van de grote leveranciers?
Wat is er op het vlak van thuisoplading momenteel gereglementeerd in het AREI?
09.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Het opladen aan een gewoon stopcontact is misschien de eenvoudigste en snelste oplossing, maar er zijn toch tal van nadelen aan verbonden. Het beschikbare vermogen is uiterst beperkt wegens het risico op oververhitting van de kabels en het stopcontact bij urenlang gebruik, en wanneer het maximale vermogen wordt overschreden. Het gaat om 8 à 10 ampère afhankelijk van het land. Het vermogen van de installatie kan onmogelijk apart worden beheerd. Als er niet in een apart circuit voorzien is, vertrekt de voeding van het stopcontact voor het opladen vanaf hetzelfde bord als de andere leidingen. Indien het verbruik de beschermingsgrens van 16 ampère overschrijdt, wordt de installatie afgeschakeld. Er wordt gerekend op 12 uur voor een volledige oplaadbeurt.
Tweede vraag. Een goede oplossing is eenvoudig en veilig. De gebruiker zal zich enkel laten overhalen indien hij er zeker van is dat hij zijn voertuig even gemakkelijk als een ander elektrisch toestel kan opladen, zonder dat hij daarbij enig risico loopt. Eigenlijk zou een modus 3 – een specifieke contactdoos op een apart circuit – op termijn als standaard oplader moeten worden geïnstalleerd. Het is de enige contactdoos die de heersende normen van elektrische installaties kan eerbiedigen. Alvorens de oplaadbeurt te beginnen, controleert dit systeem of het voertuig goed is aangesloten, of de massa verbonden is met het beschermingscircuit van de installatie, en of het vermogen tussen de kabels, het voertuig en het oplaadcircuit overeenstemt. Zijn infrastructuur beschikt over een oplaadcontroleur die het maximum toegelaten vermogen van het elektrische voertuig bepaalt ingeval er eventueel nog andere elektrische toestellen in werking zijn.
De oplaadtermijn van het elektrische voertuig kan hiermee geoptimaliseerd worden.
Uw derde vraag. De voorschriften waaraan stopcontactdozen voor huishoudelijk en gelijkaardig gebruik moeten voldoen, zijn bepaald in de norm NBNC61/112/1. Dat is duidelijker nu, toch? Aan ieder stopcontact wordt een stroom en spanning toegekend. Tweepolige stopcontacten met aardingspen bestaan in de versie 16 ampère bij 250 volt en 16 ampère bij 400 volt. Driepolige stopcontacten met aardingspen bestaan in de versie 16 ampère bij 400 volt. Driepolige stopcontacten met nulpunt en aardingspen bestaan in de versie 32 ampère bij 400 volt. Het AREI legt op dat de stopcontacten moet voorzien zijn van een aardingscontact. Verder is de minimale doorsnede van de geleiders die het stopcontact voeden vijf vierkante millimeter. Voor een stopcontact van 16 ampère is de minimale doorsnede van geleiders vijf vierkante millimeter. Voor een stopcontact van 32 ampère is de minimale doorsnede van de geleiders zes vierkante millimeter.
Aan het hoofd van iedere huishoudelijke elektrische installatie moet een differentieel toestel staan met een gevoeligheid van ten hoogste 300 mega-ampère. Stopcontacten die in vochtige ruimtes staan of buiten staan opgesteld moeten op een bijkomend differentieel toestel met een gevoeligheid van ten hoogste 30 mega-ampère worden aangesloten.
Het AREI zal vanzelfsprekend moeten worden aangepast met specifieke voorschriften voor het opladen van elektrische voertuigen. Gelijkaardige aanpassingen werden gedaan voor de voeding van kampeerwagens, kampeerauto’s, plezierboten en voor de voeding van voertuigen of aanhangwagens voor wegvervoer tijdens het stationeren. Het betreft hier de voeding van de elektrische uitrusting op motorvoertuigen of aanhangwagens zoals marktwagens en foorinstallaties.
09.03 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor het antwoord.
Eigenlijk peil ik in die laatste vraag enkel naar een specifieke regeling voor die thuisopladingen. U hebt de algemene regeling er meteen bijgegeven, kwestie van volledig te zijn. Als ik het u zo hoor zeggen, betekent dit eigenlijk dat een elektrisch voertuig niet zomaar in alle veiligheid thuis op te laden valt. Dat wil zeggen dat het oorspronkelijke beeld waarbij men zijn elektrisch voertuig overal op het stopcontact kon aansluiten, eigenlijk niet klopt. In dat geval is een specifieke installatie te verantwoorden. Als ik u dat hoor zeggen is het duidelijk.
09.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Het is in ieder geval niet zo simpel als dat. Er zijn moeilijkheden en vraagtekens. Het is natuurlijk mogelijk maar er zijn nadelen aan verbonden. Er moet voldoende specificiteit zijn. Het is dus niet zo simpel. Daarom proberen wij iedere piste te onderzoeken, ook hoe wij misschien niet puur elektrische voertuigen kunnen optimaliseren. Andere soorten motoren kunnen de elektrische motor bijvoorbeeld bijsturen. Daarom proberen wij zo objectief mogelijk de beste oplossing te ontdekken en te steunen.
09.05 Bert Wollants (N-VA): Dank u voor het antwoord. We bekijken dat verder. Dit maakt echter dat de algemene verspreiding van elektrische voertuigen iets minder makkelijk is dan wat aanvankelijk de wereld werd ingestuurd.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het met terugwerkende kracht toekennen van het sociaal tarief" (nr. 8762)
10 Question de Mme Leen Dierick au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'octroi du tarif social avec effet rétroactif" (n° 8762)
10.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in 2011 kreeg de ombudsman voor Energie meer dan 500 klachten over het met terugwerkende kracht toepassen van het sociaal tarief. Mensen die in voorgaande jaren recht hadden op het sociaal tarief maar het niet kregen zouden moeten worden vergoed voor het gedeelte dat ze te veel hadden betaald. Nu blijkt dat de leveranciers het niet willen of kunnen.
Waarom kunnen of willen de leveranciers de sociale tarieven niet met terugwerkende kracht toepassen?
Hoeveel mensen zitten er in die situatie?
Welke maatregelen stelt u voor om aan dit probleem te verhelpen?
10.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Sinds 1 juli 2009 wordt het sociaal tarief in de meeste gevallen automatisch toegekend door de energieleverancier en moet de rechthebbende zelf niets ondernemen. Het is de FOD Economie die instaat voor deze automatische toepassing en voortaan elk kwartaal de distributienetbeheerders en energieleveranciers meedeelt aan welke klanten zij het sociaal tarief moeten toekennen, voor welke aansluitingspunten en voor welke periode.
De gegevens worden ieder trimester vernieuwd waardoor het kan zijn dat de rechthebbende met een vertraging op de hoogte wordt gebracht dat hij van het sociaal tarief kan genieten. Ondanks deze driemaandelijkse verwerking van gegevens wordt het sociaal tarief met terugwerkende kracht toegepast vanaf de eerste dag van het trimester waarin het recht gekend is bij de FOD Economie en dit telkens op het einde van het jaar. Mogelijke startdata zijn dus 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober en de einddatum is steeds 31 december. Met andere woorden, de automatische procedure kent het sociaal tarief met een terugwerkende kracht van maximum drie maanden toe.
Dankzij de automatische toepassing zijn meer personen gaan genieten van dit sociaal tarief aangezien zij voorheen niet op de hoogte waren dat zij hier aanspraak konden op maken. Na navraag door de rechthebbende bleek dat de beslissing over het recht, genomen door de bevoegde sociale instelling, in sommige gevallen al enige tijd geleden was, soms zelfs enkele jaren. De automatische procedure laat technisch echter niet toe verder terug te keren dan drie maanden en bovendien is de automatische toepassing pas vanaf 1 juli 2009 gestart terwijl sommige rechten vroeger gelden.
Naast deze automatische procedure kunnen de beschermde klanten ook zelf hun recht nog steeds uitoefenen indien het automatisch toekennen niet mogelijk of wenselijk is. De rechthebbende moet dan een papieren attest aanvragen bij de bevoegde sociale instelling. Afhankelijk van tot welke categorie men behoort, is het de betrokken sociale instelling de FOD Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor Pensioenen of het plaatselijk OCMW dat bevoegd is te beslissen of men behoort tot een categorie en voor het toekennen van een attest voor het sociaal tarief. Op deze manier kunnen de beschermde afnemers hun individueel recht laten gelden. Een papieren attest is telkens geldig voor een jaar, afhankelijk van het referentiejaar dat erop wordt vermeld. Op deze wijze kan de leverancier het sociaal tarief alsnog met een terugwerkende kracht toekennen. De rechthebbende kan bijvoorbeeld op basis van een papieren attest met referentiejaar 2009 het sociaal tarief voor deze verbruiksperiode alsnog vorderen.
De groep personen die zich in deze situatie bevindt, valt meestal onder de categorie die een uitkering krijgt van de FOD Sociale Zekerheid Directie-generaal Personen met een handicap. Zij kunnen echter ook in andere categorieën voorkomen. Het zijn dan ook de sociale instellingen die meer op de hoogte zullen zijn over de hoeveelheid.
Het probleem is niet het willen of kunnen toepassen met terugwerkende kracht maar betreft vooral de onduidelijkheid die de afgelopen jaren heerste. Deze vloeit voort uit het feit dat de rechthebbende zelf niet altijd op de hoogte was van zijn recht. Daarom heeft de FOD Economie een flyer ter beschikking gesteld om deze mensen beter te informeren. Ook dankzij de automatische toepassing genieten vele rechthebbenden nu wel. Daarnaast waren er tot 2010 veel misverstanden over welke papieren attesten geldig zijn en voor hoelang. In 2011 heeft de FOD Economie in overleg met de verschillende actoren duidelijke regels en afspraken gemaakt zodat hierover geen twijfel meer kan bestaan.
Een communicatieplatform dat door de FOD Economie in 2011 werd opgericht laat toe regelmatig met de verschillende betrokken sectoren samen te zitten om de communicatie beter te stroomlijnen. Dit initiatief zal in 2012 worden voortgezet om zowel de burger, de sociale instellingen als de energieleveranciers beter te kunnen informeren.
Voorzitter: Bert Wollants.
10.03 Leen Dierick (CD&V): Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw zeer uitgebreid en verhelderend antwoord. Ik denk dat het inderdaad een probleem is uit het verleden. De automatisering is een heel goede zaak, het wordt veel korter opgevolgd.
Ik ben blij dat er ook veel wordt gedaan rond sensibilisering en communicatie. Want mensen die sociaal zwakker zijn, hebben het moeilijker om aan de nodige info te geraken.
Ik heb wel geen specifiek antwoord gekregen op het aantal mensen.
10.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: (…) (micro niet ingeschakeld)
10.05 Leen Dierick (CD&V): Ok, dank u wel.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de kritiek van Essenscia op het federale beleid van (hernieuwbare) energie en de impact daarvan op de chemische industrie" (nr. 8395)
11 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les critiques d'Essenscia au sujet de la politique fédérale en matière d'énergie (renouvelable) et de son impact sur l'industrie chimique" (n° 8395)
11.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, het zal u niet verbazen dat ik als inwoner van de glorieuze stad Antwerpen met haar nog mooiere en interessantere haven, bezorgd ben over het welzijn van de chemische sector.
Koepelorganisatie Essenscia heeft op 27 april van vorig jaar een rapport gepubliceerd waarin zij terugblikt op 2010 en de vooruitzichten uitlegt. Ondanks de omzet van de chemische industrie, die in 2010 15 % gestegen is, is de sector uitermate bezorgd over de ontwikkeling van het huidige energiebeleid en de impact ervan op toekomstige investeringsbeslissingen.
Essenscia heeft vooral kritiek op het gebrek aan visie en de samenhang in het federale en gewestelijke energiebeleid is behoorlijk zoek. Daarnaast vrezen heel wat ondernemingen in de sector dat de spectaculair oplopende meerkosten voor hernieuwbare energie de sector ernstige schade zouden kunnen berokkenen. Het huidige subsidiebeleid voor hernieuwbare energie zorgt voor hoge extra kosten. Die worden natuurlijk doorgerekend aan de verbruikers. Dat is het sterkst voelbaar voor de grote verbruikers, met name de industrie.
De elektriciteitsprijs is veel hoger dan in onze buurlanden en betekent een concurrentieel nadeel. Zo blijkt dat de subsidiële meerkosten voor de elektriciteitsprijs in België 10 keer hoger liggen dan die in Duitsland, en 2,5 keer hoger dan die in Nederland. Historisch gezien zijn de meerkosten van een doorsnee bedrijf vandaag 20 keer hoger dan in 2003. Statistieken voorspellen zelfs dat de meerkosten van het subsidiebeleid nog zouden kunnen oplopen tot 1,1 miljard euro in 2030, bij ongewijzigd beleid. Dat zal ertoe leiden dat de chemische sector, als een van de belangrijkste sectoren in ons land, zich genoodzaakt zal zien om elders te investeren.
Ondanks die bezorgdheden wil de chemische sector zich toch positief blijven opstellen – zo stelt hij zelf – ten opzichte van hernieuwbare energie en klimaatsverandering in ons land, maar dan uiteraard wel op een kostencompetitieve manier. De chemische industrie in België behoort tot de wereldtop op het gebied van energie-efficiëntie en wil zich daartoe blijven engageren. Ook de Europese doelstelling inzake hernieuwbare energie wil de industrie blijven ondersteunen.
Om constructief naar de toekomst te kijken, stelt men voor om het huidige energiebeleid om te schakelen naar een competitief subsidiebeleid dat rekening houdt met de prijsontwikkelingen en technologische evoluties. Men pleit voor een optimale mix van primaire energiebronnen, de keuze tussen warmte en elektriciteit, beleidsinstrumenten die gebaseerd zijn op de kosten per bespaarde CO2 en meer maatregelen die ten goede komen aan innovatie en onderzoek naar hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.
Dat is niet nieuw. U hebt er links en rechts al gedeeltelijk op gerepliceerd, of u hebt er gebruik van gemaakt in uw beleidsnota’s. Het betreft natuurlijk ook een gedeelde bevoegdheid tussen de federale en de regionale overheden. Wat betreft die specifieke sector, die een van de grootste energieverbruikers is in ons land, stel ik graag volgende vragen.
Bent u er zich van bewust dat de huidige, Belgische subsidiepolitiek het concurrentiële vermogen van onze chemiesector op een zeer acute en prangende wijze aantast?
Bent u bereid om in te gaan op de vraag van de chemische industrie en ook van uw nederige dienaar om het huidige subsidiebeleid op korte termijn kostencompetitiever te maken? Zo ja, in welke richting denkt u?
Hoe staat u tegenover ideeën om hernieuwbare energie te ondersteunen met de door de koepelorganisatie gesuggereerde maatregelen, die ik niet zal herhalen?
Ik veronderstel dat u nood ziet aan overleg tussen de verschillende overheidsniveaus om tot een coherenter subsidiebeleid te komen. Hoe zult u dat organiseren? Zo neen, waarom niet?
De voorbije weken is gebleken dat alvast de Vlaamse regering aan het sleutelen is aan het ondersteuningsbeleid voor hernieuwbare energie. Bij de VREG krijgen we te horen dat een aantal cruciale hervormingsplannen klaar is. Ik had daarom graag geweten of ook u klaar bent met hervormingsplannen, die daar, hopelijk, naadloos op zullen aansluiten.
11.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, elke vraag van een parlementslid is pertinent. Ik ben op de hoogte van het standpunt over de elektriciteitsprijzen van de Belgische koepelorganisatie van chemische industrie, Essenscia. Ik heb kennis van haar kritiek en van haar voorstellen inzake de steun aan hernieuwbare energie.
Er is in dit geval sprake van steun aan de offshore energie, die tot de federale bevoegdheid behoort en waarbij er een offshore toeslag op het transporttarief van toepassing is. Dat is in tegenstelling tot de steun aan hernieuwbare energie in het algemeen, die tot de gewestelijke bevoegdheid behoort, en waarvan de kosten zowel op de energie- als op de distributietarieven worden afgewend.
Tot op heden is de offshore toeslag relatief gering, zeker in vergelijking met de tarieven voor de gewestbevoegdheden. Er wordt ook maar weinig elektriciteit via offshore windenergie verkregen. Het park van Belwind werd pas in 2011 geïnstalleerd en dit jaar wordt het park van C-Power vervolledigd. De offshore toeslag voor 2012 werd naar boven herzien en dat zal nog meer gebeuren in de toekomst.
In 2011 bedroeg de toeslag van offshore groenestroomcertificaten 0,68 euro per megawattuur, die betaald werd door alle gebruikers, zonder degressiviteit of plafonnering.
In 2012 bedraagt de toeslag 1,08 euro per megawattuur. Ik heb ook de impact per gezin en per kmo. Ik kan u die tabel bezorgen. Zoals in het regeerakkoord aangegeven is, zijn mijn diensten bezig met een evaluatie van het systeem van de subsidies voor offshore.
Het is in het licht van die evaluatie, dat wij de voorstellen zullen onderzoeken om het systeem betaalbaar te houden, zoals bijvoorbeeld de degressiviteit voor de grote verbruikers en een aanpassing van de prijs voor de groenestroomcertificaten, volgens de elektriciteitsprijs op de groothandelsmarkt.
Tot slot ben ik mij ervan bewust, mijnheer Schiltz, dat men de competitiviteit van de energie-intensieve industriesectoren, waaronder de chemische industrie, moet vrijwaren door de elektriciteitsprijzen op gelijke hoogte te houden met die in het buitenland. Hiervoor moeten wij kijken naar alle componenten. Dat is ook wat collega Vande Lanotte en ikzelf gevraagd hebben in de analyse van de CREG en de FOD Economie. In die analyse zal ook specifiek aandacht worden besteed aan de grootverbruikers.
Ik hoop dat de samenwerking tussen de gewestelijke en federale overheden betreffende de uitvoering van de actieplannen inzake hernieuwbare energieën zal leiden tot een betere coördinatie inzake de financiële steun voor de hernieuwbare energieën. Ik plan daaromtrent een gesprek met mijn regionale collega’s.
11.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, wij weten dat die prijsstudie er de komende week aankomt. Ik kijk ernaar uit om die met u in het Parlement te kunnen doornemen.
Natuurlijk vallen de kosten nu nog redelijk mee, maar zoals u terecht aanhaalt, is de geplande toename in capaciteit wel van die aard dat die bijdrage niet beperkt zal blijven, maar behoorlijk de pan zal uitswingen en zeker, proportioneel gezien, voor de grootverbruikers bij ongewijzigd beleid voor een zodanige concurrentiekloof zal zorgen dat de energiekosten een bepalende factor zullen worden voor blijven of weggaan.
Ik ben vol vertrouwen dat u de competitiviteit van de energieprijzen zeer ter harte neemt. De recepten zijn al bekend. Er zijn al heel veel buurlanden waar ook, zelfs meer, hernieuwbare energie geïnstalleerd is. Zij hebben ook systemen, die zij ook moeten financieren. Ik verwacht niet dat er, aan de hand van de studie van de prijzen, ineens mirakels uit de lucht zullen vallen of dat u een aha-erlebnis zult krijgen. Het is gewoon een keuze tussen bestaande recepten. Daarom heb ik ook al verwezen naar de initiatieven die door de VREG, de regionale regulator, voorbereid worden om een soortgelijke operatie met de onshore windenergie te verrichten.
Ik hoop dus toch dat wij op zeer korte termijn een aanpassing van de subsidiepolitiek voor offshore zullen mogen verwachten.
11.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Schiltz, in tegenstelling tot het buitenland worden in België alle deelelementen gefinancierd op voorlegging van factuur. Daarom is ons systeem een beetje moeilijker te behandelen. Ofwel geven wij minder subsidie en dan blijft het systeem betaalbaar en loont het nog de moeite om te investeren. Ofwel geven wij evenveel subsidie, maar als het niet betaald wordt door de ene, dan moet het wel door de andere betaald worden. Het moet in ieder geval door iemand betaald worden.
Wij kunnen ook beslissen dat er bijvoorbeeld door de Schatkist wordt betaald. Dan moeten wij meer belastingen innen. Ik probeer het zo objectief en zo redelijk mogelijk voor te stellen.
Volgens mij moeten wij iets redelijker te werk gaan qua verdeling van de lasten. Wij zullen de envelop van de subsidies zo laag mogelijk houden zonder dat de investeringen in het gedrang komen Immers, ik ben ervan overtuigd dat we dergelijke windmolenparken nodig hebben. Ze zijn essentieel voor ons deel van groene energie in België en ook voor onze bevoorradingszekerheid. Ze zijn voor ons cruciaal.
Zonder subsidies zal er niet geïnvesteerd worden in dergelijke parken. Wij moeten dus een manier van subsidiëren vinden, die redelijk is, zonder windfall profit, en toch een terugverdieneffect verzekert. Nogmaals de envelop zullen we zo laag mogelijk houden. Bovendien moet er een redelijke repartitie komen tussen de verschillende gebruikers.
11.05 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, daar zit nu net het probleem. Het is perfect mogelijk om de impactkosten van de subsidies te verlagen zonder aan de rendabiliteit van de windmolens te raken.
Wat u terecht aanhaalt, is de windfall profit. Momenteel is de steun aan groene stroom lineair. Er wordt geen rekening gehouden met de fluctuaties in de energieprijzen. Zelfs bij een zeer hoge energieprijs, waarbij de prijs voldoende hoog is om de kosten terug te verdienen, komt er daarbovenop een stuk subsidiëring.
Mijn pleidooi bestaat erin om over te schakelen van een statisch naar een dynamisch systeem. Dat is geen hocus pocus. Het is redelijk eenvoudig: men vergelijkt de kostprijs en dicht de kloof door overeen te komen welk het winstpercentage mag zijn.
11.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik ben het volledig met u eens dat het dynamische karakter van de subsidie essentieel is. Er bestaat immers enige onzekerheid over de offshore windmolens. Zullen zij echt twintig jaar functioneren? Er wordt wel op die basis gerekend. Bovendien vraagt men zich af hoeveel de onderhoudskosten zullen bedragen voor een offshore windmolen. Niemand weet dat momenteel. De oudste windmolens staan in Denemarken en die zijn nog maar zeven jaar oud. Die elementen moeten in aanmerking worden genomen.
Er gaan stemmen op, die zeggen dat offshore windmolens te veel worden gesubsidieerd. Zelfs als dat waar is, bestaat er toch onzekerheid over de levensduur van de offshore windmolens en de onderhoudskosten. Dat is de reden waarom wij moeten evolueren naar een meer dynamische subsidie.
11.07 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, ik ben er zeer verheugd over dat u het dynamische karakter centraal zult stellen. Het gaat hier overigens om een gedeelde bezorgdheid. Het is louter een kwestie van benchmarking en vergelijken met wat er in de andere Europese landen gebeurt inzake financieringssystemen.
Ik meen dat wij er alle belang bij hebben dat er een zo uniform mogelijke ondersteuningsmechanisme voor groene stroom komt, zodat de verkoopprijs van de groenestroomproducenten gelijkloopt en zij zich gemakkelijker competitief kunnen opstellen tegenover de rest van de producenten.
De voorzitter: Het onderwerp zal zeker nog een vervolg krijgen in de komende weken en maanden.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de nieuwe tarieven van Elia en Fluxys" (nr. 8510)
12 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les nouveaux tarifs d'Elia et de Fluxys" (n° 8510)
12.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, (…) (geen micro) de stabiliteit te brengen voor zowel producent als consument.
Toch is er wel enige bezorgdheid. Een dergelijke verhoging wordt uiteraard gewoon doorgerekend maar de CREG vond het toch belangrijk dat een deel van die kosten wordt gedragen door de producent. Als de producent echter meer kosten maakt, dan rekent hij die ook gewoon door. Uiteindelijk komt de factuur dus toch gewoon bij de consument terecht.
Er is een bijkomend probleem. Als een producent van elektriciteit in België geconfronteerd wordt met hogere opgelegde distributie- of transportkosten die hij moet dragen, dan heeft dat zijn weerslag op de competitiviteit van zijn energie. Electrabel zal misschien niet al teveel problemen hebben maar er zijn ook andere producenten in dit land.
Door de verhoging van het aandeel van de producent in de distributie- en transporttarieven – hier gaat het om het transport – wordt de elektriciteit die deze producent verkoopt duurder. Wederom een competitief nadeel tegenover elektriciteit die vanuit Frankrijk, Nederland of Duitsland wordt aangeboden.
Zullen de nieuwe elektriciteitstarieven opnieuw op de schouders van de consument vallen of heeft de heer Vande Lanotte opnieuw een studie van de prijzen nodig om alle componenten van die prijsstijgingen te monitoren? Hoe schat u de verhouding in de verdeling van die nieuwe lasten? Vooral, in hoeverre acht u het een probleem dat die tarieven voor een verstoring van het Belgisch investeringsklimaat zullen zorgen? Graag uw inzichten daaromtrent.
12.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Eerst en vooral wil ik erop wijzen dat enkel de CREG bevoegd is voor de bepaling van de transporttarieven. Dat werd tijdelijk bevestigd door de wet van 8 januari 2012. Ik kan dus niet namens de CREG spreken, maar ik zal toch een aantal elementen van antwoord geven.
Het spreekt voor zich dat de verhoging van de vervoerstarieven, zowel voor elektriciteit als voor gas, een rechtstreekse of onrechtstreekse impact zal hebben op de eindprijs die de consument betaalt. Dat is duidelijk. De elektriciteitstarieven die afgelopen maanden door de CREG bepaald zijn voor een nieuwe tariefperiode van vier jaar, van 2012 tot 2015, zijn vastgesteld in samenspraak met de TNB. Omdat zij voor vier jaar bepaald zijn, geven zij een duidelijk signaal aan de marktspelers. De kosten die rechtsreeks gekoppeld zijn aan het beheer van Elia zijn relatief weinig gestegen. Dat is het resultaat van tal van factoren zoals inflatie, minder inkomsten uit de veiling van de transportcapaciteit met buurlanden, het resultaat van een geslaagde marktkoppeling, toename van de reguleringsmiddelen naar aanleiding van de grotere verhouding van intermitterende energiebronnen in de energiemarkt van het land, subsidies, bijvoorbeeld voor offshore en het ontbreken van overschotten ten gevolge van de vorige tariefperiode.
Die beperkte – ik heb uitgelegd waarom – stijging van de transporttarieven zal gepaard gaan met nieuwe injectietarieven. De toepassing van injectietarieven is een soort van correctie, omdat de historische eenheden, eigendom van de historische producenten, zich per definitie dicht bij het net situeerden, wat niet noodzakelijk het geval is voor de nieuwe eenheden. De historische eenheden hadden geen aansluitingskosten.
Het tegendeel is waar voor de eenheden die zijn opgestart na de oprichting van Elia in 2002. De eenheden die dus na 1 oktober 2002 zijn aangesloten, met het verschijnen van de Eliatarieven, zullen dus vrijgesteld worden van deze injectietarieven. Op die manier wordt het concurrentieniveau tussen de oude en de nieuwe productie-eenheden lichtjes in evenwicht gebracht, en komen de operatoren enigszins op één lijn te staan.
Meldenswaardig is dat de stijging van het transporttarief voor de laagspanningsklanten –residentiële klanten en kmo’s – vrij onbeduidend is, ongeveer 4 %, omdat het bestanddeel vervoer zelf uiterst gering is in de eindprijs, ook min of meer 4 %.
Tevens weze het opgemerkt dat voor sommige klanten van Elia, bijvoorbeeld de klanten aangesloten in hoogspanning, de tarieven dalen met ongeveer 14 %.
Volgens de eerste ramingen van de CREG zou de bijkomende kostprijs van de netgebruikers, Access Responsible Parties, de producenten en de leveranciers ongeveer 147 miljoen euro bedragen in vergelijking met het globaal jaarbudget van de transportbeheerder van ongeveer 760 miljoen euro.
De injectietarieven zijn voor een groot deel het gevolg van de behoeften inzake voorraadregeling en uitbalancering, die in feite te wijten zijn aan het verschil tussen de productie en de vrij rigide vraag.
Ook in tal van andere Europese landen, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Frankrijk, Noorwegen, Ierland, Zwitserland en Finland, worden injectietarieven voor het vervoer toegepast. Deze zijn reeds van toepassing voor de distributie.
Wordt deze stijging, die te wijten is aan de injectietarieven, op termijn afgeschoven op de eindverbruikers? De meeste bestanddelen van de elektriciteitsprijs voor laagspanning zijn gebaseerd op de brandstofprijzen, zoals aardolie, gas, steenkool, beschikbaarheid van kernenergie, enzovoort, maar niet op de werkelijke productiekosten.
Voor de contracten die rechtstreeks gekoppeld zijn aan de elektriciteitskoers – Belpex of Endex –, kan er op termijn een impact zijn, maar van geringe omvang. Voor aardgas is de stijging van het transporttarief minder groot, met ongeveer 3 %. Die zou slechts weinig impact mogen hebben op de eindprijs omwille van het geringe aandeel van het bestanddeel vervoer, min of meer 2 %.
Ten slotte, wil ik op uw laatste vraag antwoorden door te zeggen dat de CREG in dit geval een belangrijke rol speelt in het investeringsklimaat op onze energiemarkt. Het is dan ook mijn bedoeling om in het kader van het uitrustingsplan in dialoog te treden met de CREG. Het creëren van een gunstig investeringsklimaat is immers een verantwoordelijkheid die breed wordt gedragen.
12.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, dat was een zeer indrukwekkend exposé. Ik zie daar niet onmiddellijk gaten in. Die exittarieven zijn een onvermijdelijke piste om de kosten te leggen waar ze worden gecreëerd, tot spijt van wie het benijdt.
Voorts is het belangrijk te weten dat u overleg zult plegen met de CREG. Hoewel de CREG afhankelijk is, is het toch nuttig om wederzijds van gedachten te wisselen en het concurrentieel prijzenbeleid in de gaten te houden.
L'incident est clos.
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de institutionele onzekerheid met betrekking tot het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE)" (nr. 8938)
- de heer Kristof Calvo aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de problemen bij het FRGE" (nr. 9101)
- M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'insécurité institutionnelle concernant le Fonds de Réduction du Coût global de l'Énergie (FRCE)" (n° 8938)
- M. Kristof Calvo au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les problèmes au sein du FRCE" (n° 9101)
13.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit is nog zo’n bijzondere problematiek die uiteraard van voorbijgaande aard zal zijn. Het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost is een nv van publiek recht en een dochtermaatschappij van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij. Het heeft tot statutair doel de studie en de verwezenlijking van projecten door tussen te komen in de financiering van structurele maatregelen om reducties van de globale energiekost in particuliere woningen te bevorderen voor de doelgroep van de meest behoeftigen, en het verstrekken van goedkope leningen voor structurele maatregelen om de reducties van de globale energiekost in woningen bezet door privépersonen en dienstig als hoofdverblijfplaats, te bevorderen.
In het verleden werd dit gedaan door goedkope leningen aan te bieden, die dan aangewend moesten worden voor energiebesparende maatregelen als bijvoorbeeld isolatie. Een aantal van die elementen werd recent afgeschaft. De lokale entiteiten kwamen daarin tussen. In overleg met het OCMW werden die aangeduid. Vooral de sociaal zwaksten zijn de primaire doelgroep. Vandaag dekt de FRGE 264 lokale entiteiten, wat neerkomt op 6 miljoen inwoners of iets minder dan de helft van de Belgische lokale entiteiten. Oorspronkelijk waren het vooral Vlaamse entiteiten die massaal toetraden tot het netwerk. Daarna is dit wat rechtgetrokken.
Enkele dagen geleden heeft het bestuur van het FRGE beslist om geen toetredingsaanvragen meer te aanvaarden omdat het fonds wordt geregionaliseerd. Er is een beetje heisa geweest in een aantal publicaties en op de website van de heer Calvo dat dit een probleem is, dat wij ons in een constitutioneel no man’s land bevinden omdat de regio’s nog niet bevoegd zijn en ondertussen de federale maatregelen zijn gestopt. Momenteel is het dus zeer moeilijk om een energiebesparend beleid te voeren, zowel op het ene als op het andere beleidsniveau, omdat uiteindelijk niemand bevoegd zou zijn.
Deelt u de mening van onder andere Le Soir dat wij ons in een institutioneel no man’s land bevinden? Wanneer zult u dat verhelpen? Gaat u wachten op de volledige brok van de staatshervorming deze zomer of zal er al sneller een maatregel of wetgevend initiatief worden genomen?
Zal het jaarlijkse budget van 2 miljoen euro tussen vandaag en 2014 worden verhoogd? Dat hangt natuurlijk allemaal van de regionalisering af en welke delen al dan niet worden geregionaliseerd.
U hebt in de kranten ook gesproken over het maximaliseren van de middelen voor de regionalisering van het FRGE. Dat heb ik niet goed begrepen. Enerzijds worden de middelen stopgezet, dus geen nieuwe aanvragen, maar u zegt wel dat u de middelen zult maximaliseren voor de regionalisering. Graag kreeg ik daar een woordje uitleg over.
In hoeverre zal uw beleid verder rekening houden met de noden en de tradities van en in het huisvestingsbeleid?
Voorzitter: Liesbeth Van der Auwera.
Présidente: Liesbeth
Van der Auwera.
13.02 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega Schiltz heeft al verwezen naar het artikel in Le Soir van 23 januari. Hij verwijst verkeerdelijk naar een artikel op mijn website dat over een andere problematiek handelt. Dat is evenwel geen probleem en ik ben blij te merken dat collega Schiltz mijn website leest.
Ik las in Le Soir en ik weet ook uit praktijkervaringen in mijn eigen stad, dat er een aantal problemen zijn op het niveau van het FRGE, die werden geïnitieerd door de grote staatshervorming die acht constructieve partijen hebben gerealiseerd. Het is onduidelijk wanneer die regionalisering zal plaatsvinden. Bovendien zou het FRGE over onvoldoende middelen beschikken om lokale entiteiten te erkennen en voldoende sociale leningen toe te kennen. Er zouden geen nieuwe lokale entiteiten meer worden erkend. Voor kandidaat-entiteiten is het dan ook wachten op de regionalisering. Daar lijkt het althans op in de pers.
Ziehier mijn vragen, mijnheer de staatssecretaris.
Klopt die berichtgeving? Waarom die beslissing? Zijn er nieuwe kandidaat-entiteiten? Ik vermoed van wel. Ik ken er zelf alvast eentje.
Beschikt het fonds over voldoende financiële middelen om de bestaande entiteiten te voorzien van voldoende leningen? Maakt het fonds gebruik van de mogelijkheid om te lenen bij het Synatomfonds? In het kader van de beleidsnota hebben wij hierover gesproken. U hebt gezegd dat men via de thesaurie goedkopere leningen had gekregen, maar dat de mogelijkheid bestond om bij het Synatomfonds te lenen. Misschien ligt hier wel een opportuniteit?
Welke timing lijkt realistisch voor de overheveling van het fonds? Er is volgens mij sprake van een mooie link tussen uw bevoegdheden inzake Energie en Institutionele Hervormingen.
Zijn er overgangsmaatregelen mogelijk zodat er nieuwe entiteiten kunnen worden erkend? Ik heb al gemerkt dat u een tabel bij hebt. Hoeveel lokale entiteiten werden erkend? Hoeveel leningen werden verstrekt? Ik vermoed dat u dit antwoord liever schriftelijk bezorgt. Ik heb daarmee geen enkel probleem.
13.03 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, de voogdij over het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost valt in eerste instantie onder de bevoegdheid van de vice-eerste minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling.
Omdat verklaringen van een van mijn medewerkers de basis voor deze vraag vormen, verstrek ik het antwoord in overleg met hem.
Het FRGE werd door de programmawet van 27 december 2005 opgericht. Tijdens de voorbije legislatuur werd de werking van het FRGE op de Gewesten afgestemd. Dat was een van de redenen van het groeiend succes. In het kader van de homogenisering van de bevoegdheidspakketten is het echter logisch dat het FRGE wordt geregionaliseerd.
Het FRGE krijgt een toelage vanuit de algemene uitgavenbegroting. Een rentesubsidie en de helft van de toelage voor de werkingsmiddelen zijn ingeschreven op de kredieten van Duurzame Ontwikkeling. De andere helft van de toelage voor werkingsmiddelen is ingeschreven op de kredieten van Leefmilieu. De voorbije jaren volstonden deze werkingsmiddelen en werd er een reserve opgebouwd. De huidige werking van het FRGE is dus gegarandeerd.
Door het succes van het FRGE werd een toename van de werkingsmiddelen aangehouden bij de begrotingsopmaak van 2012. Deze werden niet toegekend. Dat is een gevolg van de budgettaire situatie waarin wij ons bevinden. Ongeacht de regionalisering was dit probleem gerezen. De raad van bestuur heeft zijn verantwoordelijkheid genomen om de uitbreiding van het FRGE-netwerk te bevriezen. Wij zullen bij de begrotingscontrole van 2012 onderzoeken of wij meer werkingsmiddelen kunnen krijgen. Als dat niet het geval is, blijft de bevriezing aan de orde.
Over het exacte tijdstip van de regionalisering kan ik u alleen zeggen dat daarin is voorzien in de tweede sequentie van de staatshervorming, samen met de andere bevoegdheidsoverdrachten. Die moeten voor het einde van de huidige legislatuur worden goedgekeurd. De datum van de inwerkingtreding van deze overdrachten is nog niet bepaald door de acht partijen die het akkoord over de zesde staatshervorming steunen.
Daarover zijn de besprekingen nog aan de gang. Ik meen echter duidelijk gemaakt te hebben dat de continuïteit van het FRGE niet in het gedrang komt en dat over de uitbreiding van het FRGE-netwerk tijdens de begrotingscontrole zal worden gesproken in een mogelijke budgettaire context.
Ten slotte, voor de vraag over het overzicht van de erkende en lokale entiteiten, die informatie kunt u terugvinden op de website van het FRGE. Als u dat wenst, kan ik u de informatie schriftelijk bezorgen.
13.04 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, neemt u het mij niet kwalijk, maar een deel van uw antwoord is mij ontgaan ingevolge een korte storing.
Ik heb begrepen dat de middelen van het FRGE voor de helft komen uit het budget van Duurzame Ontwikkeling en voor de andere helft …
13.05 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Nee, het budget is een bevoegdheid van Duurzame Ontwikkeling, maar wat u zegt, gaat over de werkingsmiddelen. De werkingsmiddelen worden voor ene helft gefinancierd door Milieu en voor de andere helft door Duurzame Ontwikkeling. De dekking van de intrestlast wordt betaald door Duurzame Ontwikkeling. Er is dus de dekking van de rente, terwijl de werkingskosten in twee verdeeld worden. Zo functioneert het.
13.06 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, als u zegt dat de werking gegarandeerd is en dat er in voldoende middelen is voorzien, dan moet ik dat natuurlijk zo aannemen. Het is wel jammer dat wij in tijden van grote nood aan energiebesparing, niet verder kunnen. Laten wij hopen dat er in de begrotingscontrole hiervoor meer middelen zullen zijn en dat dit prioritair zal worden.
13.07 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik ben vragende partij voor meer middelen.
13.08 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Ik weet wel dat iedereen iets meer vraagt, maar hier gaat het om iets waarmee de mensen meteen geholpen kunnen worden om energie te besparen.
13.09 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik ga helemaal akkoord met u.
13.10 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Het staat bovendien in het regeerakkoord. Ik kijk uit naar de begrotingscontrole.
13.11 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb op een aantal vragen geen antwoord gekregen. Ik heb u de vraag gesteld of er nieuwe kandidaat-entiteiten zijn. Ook is er de vraag rond het al dan niet gebruikmaken van middelen bij het Synatomfonds. U zegt dat men de erkende entiteiten op de website vindt maar de informatie over het aantal leningen heb ik niet teruggevonden. Dat was eigenlijk ook een vraag van mij.
13.12 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik heb die hier. Er bestaat een nota over, over de verdeling, wie het was enzovoort.
13.13 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Zult u mij die nota bezorgen?
13.14 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik kan u die bezorgen maar zonder bijkomende persoonlijke …
13.15 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Wat kunt u antwoorden op de vragen over nieuwe kandidaat-entiteiten en over de mogelijkheid om te lenen bij het Synatomfonds?
13.16 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Op dit moment is die vraag niet aan de orde omdat de leningen worden gefinancierd zonder een lening door Synatom. Ik zou kunnen begrijpen dat Synatom enigszins terughoudend zou kunnen zijn om leningen te geven aan een fonds dat geregionaliseerd zal worden.
13.17 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): In het kader van de opbrengstmaatregelen zou het echter wel een optie zijn om de financiering te garanderen, niet alleen voor de huidige leningen maar ook voor nieuwe kandidaat-entiteiten. Ik begrijp dat het niet zo evident is om te bepalen hoe men dat technisch uitwerkt. Ik meen echter dat het in elk geval de moeite loont om dat eens te bekijken.
Mijnheer de staatssecretaris, ik nodig u ook uit om eens na te gaan of er nieuwe kandidaat-entiteiten zijn. Er zal er zeker eentje zijn want in mijn eigen stad is er net een lokale entiteit opgericht, in een relatief grote stad waar de nood aan energiebesparende maatregelen ook relatief groot is. Uit uw antwoord en uit de pers maak ik op dat nieuwe lokale entiteiten voorlopig niet in aanmerking komen voor financiering. Men zou moeten wachten tot na de regionalisering. Dat betekent dat alle lokale besturen die plannen hebben om FRGE-regelingen aan te bieden tussen dit moment en de regionalisering, niet in aanmerking komen. Dat maak ik op uit uw antwoord.
13.18 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Nee, let op, en dit moet goed begrepen worden. Er zijn twee zaken. Qua financiering hebben wij geen geldprobleem maar qua werkingskosten ligt dat anders. Er zijn meer werkingskosten. Die kunnen dus niet gedekt worden door Synatom. Wij hebben een vraag ingediend voor de begroting 2012, maar het werd geweigerd. Wij hebben die vraag opnieuw ingediend tijdens de begrotingscontrole. Qua werkingskosten hebben wij dus momenteel niet genoeg geld om nieuwe aanvragen te kunnen dekken.
13.19 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Ik probeer uw antwoord niet te herinterpreteren maar ik begrijp het zo dat u voldoende financiële middelen hebt om de leningen van de bestaande lokale entiteiten te garanderen, maar dat er nog geen financiële middelen zijn voor nieuwe lokale entiteiten en bijkomende leningen.
(…): (…)
Président: Bert Wollants.
13.20 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Ik las in de krant dat nieuwe, lokale entiteiten niet erkend zouden worden.
13.21 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Omdat er niet genoeg geld beschikbaar is voor de werkingskosten.
13.22 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Voor de nieuwe, lokale entiteiten is er geen oplossing, begrijp ik. Ik nodig u uit om daar snel werk van te maken. U hebt alvast de steun van een meerderheidspartij. Het is goed nieuws dat u gesteund wordt door uw eigen partij. Tussen haakjes, het zou voor sommige parlementsleden ook een goede zaak zijn om die steun te kunnen ervaren.
Ik vermoed dat wij zeker nog zullen terugkomen op deze materie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
13.23 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag nr. 9027 mag worden omgezet in een schriftelijke vraag.
14 Question de M. Olivier Destrebecq au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le nucléaire belge" (n° 8958)
14 Vraag van de heer Olivier Destrebecq aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "kernenergie in België" (nr. 8958)
14.01 Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le secrétaire d'État, en Belgique, la part de l'électricité issue du nucléaire est de 55 %. Nous souhaitons fermer trois centrales en 2015 et les quatre autres en 2025. Autrement dit, notre objectif est de substituer 55 % de notre électricité en treize ans. Le but est louable mais est-il réaliste?
Nous ne disposons malheureusement pas d'un pays favorable aux énergies renouvelables. Vu notre position septentrionale, les périodes d'ensoleillement sont courtes en hiver et pas toujours optimales en été. Quant au vent, il reste faible, de manière générale.
Que nous reste-t-il comme alternatives? Les centrales au gaz et au pétrole.
La hausse constante des prix des produits pétroliers, et la pénurie progressive vers laquelle nous nous dirigeons, éliminent le recours au pétrole, du moins si nous souhaitons apporter une solution durable, tout en maintenant le prix de l'électricité à des niveaux abordables.
Et qu'en est-il du gaz? Á moins de trouver une importante source de gaz en Belgique, la solution n'est guère plus envisageable que le pétrole. En effet, nous dépendons grandement du gaz russe. Au cours des dernières années, les autorités russes n'ont pas hésité à fermer le robinet, ce qui impacte immédiatement une hausse du prix de l'énergie.
Le nucléaire a des défauts indéniables, en particulier le traitement des déchets et les risques au sein des centrales elles-mêmes. Toutefois, il présente des avantages non moins importants, tels que la faible émission de gaz à effet de serre et la stabilité des prix.
Monsieur le secrétaire d'État, en ces temps de crise pour le portefeuille des citoyens, sommes-nous réellement en mesure de respecter le calendrier de sortie du nucléaire, tout en assurant aux Belges que l'impact sur le prix de l'électricité sera nul ou négligeable? Si tel est le cas, sachant que le vent, le soleil, le gaz et le pétrole ne sont pas envisageables sur le long terme, j'aimerais beaucoup entendre sur base de quelles ressources nous produirons notre électricité.
14.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Destrebecq, je ne suis pas tout à fait d'accord avec vos propos. La Belgique n'a pas du tout été impactée par les décisions prises par la Russie en ce qui concerne l'approvisionnement en gaz russe. En effet, nous ne sommes quasiment pas approvisionnés en gaz russe.
Dans sa déclaration, le nouveau gouvernement a confirmé sa volonté de fermer les centrales nucléaires belges conformément à la loi du 31 janvier 2003 sur la sortie progressive de l'énergie nucléaire à des fins de production d'électricité commerciale. Il convient de préciser que ce gouvernement-ci a confirmé la décision d'un gouvernement instauré il y a plus de neuf ans, dans lequel certains partis siégeant dans la majorité avaient décidé de sortir sans se poser aucune des bonnes questions que vous posez aujourd'hui, sans avoir aucun plan par rapport aux excellentes propositions que vous évoquez, mais la décision a été confirmée.
Ainsi, je précise que les trois premières centrales doivent être fermées en 2015, la quatrième en 2021, la cinquième en 2023 et les deux dernières en 2025, soit en fait une existence de quarante ans pour chacune. Donc, au plus tard dans les six mois après la création de ce gouvernement, nous devrons établir un plan d'équipement pour une nouvelle capacité de production sur la base des ressources énergétiques diversifiées pour assurer de façon crédible la sécurité, l'approvisionnement du pays en électricité à court, moyen et long terme. Certes, l'ensemble des éléments que vous évoquez est tout à fait pertinent; il est pris en considération dans le cadre de l'élaboration du plan d'approvisionnement.
Nous devrons assurer le respect des règles de concurrence, une totale transparence ainsi qu'un réseau suffisant pour avoir, en termes d'interconnexion, les éléments qui permettent de rendre ce plan d'équipement opérationnel et effectif en vue de répondre à l'ensemble des objectifs que vous évoquez.
Je réalise actuellement, avec le support de mon administration, une analyse microéconomique (investissement par investissement, capacité de production par capacité de production, évolution de consommation par évolution de consommation) du marché de la production de l'électricité en Belgique, plutôt que de le faire sur la base de grandes projections.
Nous devons identifier les capacités de production actuelles, celles dont le déclassement est prévu dans les années à venir. Vous n'ignorez pas que, dans ce cadre-là, l'échéance de 2015 pour le volet nucléaire, par exemple, mais aussi la fermeture de toute une série de centrales au charbon sont des éléments fondamentaux dans l'analyse.
Cette analyse sera ensuite confrontée avec les besoins en capacité de production de notre pays dans les années à venir et le résultat sera présenté à mes collègues du gouvernement avant l'été.
En ce qui concerne les perspectives à plus long terme, une étude a notamment été initiée en concertation avec mes collègues régionaux – les liens avec les Régions sont fondamentaux en la matière – afin d'analyser si, à l'horizon 2050, un système énergétique 100 % renouvelable est possible et sous quelles conditions.
14.03 Olivier Destrebecq (MR): Merci, monsieur le secrétaire d'État. Je suis désolé pour la Russie, j'en étais persuadé…
14.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Je l'ai appris récemment aussi.
14.05 Olivier Destrebecq (MR): Ma réplique sera très simple. Nous partageons les préoccupations et les informations. Les propos que vous venez de tenir sont rassurants, avec un timing relativement bref eu égard à la problématique et aux directions et solutions que l'on devra mettre sur la table pour essayer d'impacter le moins possible les citoyens par rapport à des ressources et à des éléments fondamentaux pour leur cadre de vie.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "het energieverbruik van datacenters" (nr. 9044)
15 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la consommation d'énergie des centres de données" (n° 9044)
15.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, in dezelfde tendens als het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost, maar ditmaal met betrekking tot een heel specifieke economische sector, met name die van de datacenters, heb ik het volgende voorbereid.
Het is geen geheim dat datacenters, waar bedrijfskritische ICT-apparatuur zoals servers, worden ondergebracht enorm energieverslindend zijn.
Dat heeft vooral te maken met de klimaatbeheersing – de koeling – van de servers. De stroom die wordt gebruikt door de aanwezige apparatuur, wordt omgezet in warmte en zonder de nodige koeling zou de temperatuur hoog oplopen, met nadelige effecten op de apparatuur. Het komt erop neer dat een gebouw waarin servers staan, energie vreet aan airconditioning.
Specifiek voor de Benelux verwacht men daarenboven een groei van het energieverbruik van de datacenters met 12 %. Alleen al het datacentrum van Google bijvoorbeeld komt overeen met 60 % van het vermogen van de reactor van Doel 1, en dat is dan nog maar een datacentrum, weliswaar een belangrijk. Het schetst goed in welke mate de problematiek een impact kan hebben op het totale energieverbruik in ons land.
Het is evident dat het hier niet enkel gaat om een financiële kostprijs, maar ook om hoge milieukosten. Heel wat internetbedrijven maken voor hun datacenters gebruik van vervuilende energiebronnen. Een rapport van Greenpeace heeft dat trouwens nog eens nadrukkelijk aangetoond.
Toch zijn er ook spelers die voor hun energie gebruikmaken van groene energie en meer oog hebben voor energie-efficiëntie, onder meer door gebruik te maken van de koude buitenlucht.
Energie-efficiëntie voor datacenters wordt uitgedrukt in PUE, power usage effectiveness. Hoewel de score hiervan heel variabel is tussen de datacenters, ligt het huidig gemiddelde op 1,8. Dat wil zeggen dat voor elke 1,8 Watt die men verbruikt, er slechts 1 Watt wordt geleverd om de ICT-producten te laten draaien. Bijna de helft van het totale energieverbruik dient dus puur voor de koeling.
Uptime Institute schat dat heel wat datacenters door middel van best practices en efficiënter materiaal een score zouden kunnen behalen van 1,07 tot 1,2 PUE, waardoor er een kleiner percentage van het totale energieverbruik naar die koeling zou gaan.
Microsoft, Facebook en Google mogen zich hierbij de beste leerlingen van de klas noemen. Sinds december 2008 bestaat er in de EU een code of conduct voor datacenters. Dat is een vrijwillige code, die de datacenters toepassen om te streven naar efficiënter opereren.
Mijnheer de staatssecretaris, gelet op de toenemende financiële en milieukosten, acht u het nodig om maatregelen te nemen om het energieverbruik van de datacenters in te perken? Indien ja, hebt u enig idee op welke manier dat zou kunnen?
Bent u bereid het gebruik van vervuilende energiebronnen te ontraden? Bent u bereid het gebruik van groene-energiebronnen en energie-efficiëntie te stimuleren bij de Belgische datacenters, dus iets verder te gaan dan de algemene EU-code?
Hoe staat u tegenover de idee om bijvoorbeeld een Belgische PUE-norm op te leggen aan datacenters die hier zijn gevestigd? In hoeverre zou u bij uw Europese collega’s ervoor pleiten om de energie-efficiëntie van de datacenters te bevorderen, gelet op de grote impact van hun totale energieverbruik?
15.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Schiltz, ik ben mij bewust van de door u geschetste problematiek.
Een aantal in België gevestigde datacenters heeft de code of conduct van de EU onderschreven. Het gaat onder meer om datacenters die door Belgacom en Telenet worden beheerd.
Of het opportuun is om bijkomende maatregelen te nemen, die vraag vergt nader onderzoek.
Mijn administratie geeft alvast het goede voorbeeld. Zo wordt de website www.energievreters.be van de dienst Klimaatverandering gehost op een CO2-neutrale server, die uitsluitend door hernieuwbare stroom wordt gevoed.
Wat de hosting van het door dezelfde dienst beheerde Belgisch Nationaal Register voor Broeikasgassen betreft, werd in de offertevraag een gunningcriterium voor groene technologieën opgenomen, met daarin een verwijzing naar de EU-code of conduct. De kandidaten die aan voornoemde verwijzing voldeden, hadden helaas niet de vereiste expertise in en ervaring met het beheer van een register voor broeikasgassen en online banking.
De gekozen aanbieder heeft wel een milieubeheerssysteem, waarvoor een ISO 14001-certificatie zal worden behaald. In die certificatie is ook energie-efficiëntie opgenomen.
15.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, wij moeten dus wachten tot u een onderzoek laat voeren naar de vraag of het interessant kan zijn om bijkomende maatregelen te nemen.
Het is alvast goed dat onze eigen overheid het goede voorbeeld geeft.
Ik hoop niettemin dat onderzoek in de toekomst te mogen zien. Of wij daarna ter zake iets kunnen doen, zullen wij dan wel zien.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de comeback van steenkool" (nr. 9069)
16 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "le retour du charbon" (n° 9069)
16.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik verwijs naar het BP Energie Jaarboek. Dit is een interessant document, waaruit blijkt dat het steenkoolverbruik in België voor het eerst in het afgelopen decennium is gestegen. In 2010 verbruikte ons land 6,2 % meer steenkool dan in 2009. Zo is er voor ons land een einde gekomen aan de tendens van onophoudelijke daling van het aandeel steenkoolconsumptie sinds de eeuwwisseling. Die daling was te wijten aan de beslissing van de federale overheid om een aantal steenkoolcentrales te sluiten.
De ommekeer in 2010 werd aanvankelijk verklaard door een sterke toename van het steenkoolverbruik in de Belgische staalindustrie. Op mondiaal niveau steeg het verbruik van steenkool met 7,6 %. Meer steenkool betekent uiteraard meer uitstoot van CO2.
Recent heeft de Federatie van Brandstofhandelaars aangegeven dat ook de consumptie van steenkool door particulieren een forse toename kent. De stijgende prijzen van aardgas, elektriciteit en stookolie zouden de Belg drijven naar de oudste, de goedkoopste maar ook de meest vervuilende brandstof, met name steenkool.
Vandaag kan de Belgische energieconsument rekenen op een besparing van 30 tot 50 % indien hij zijn stookolie, elektriciteit of aardgas inruilt voor steenkool. De prijsstijging van het zogenaamde zwarte goud verloopt bovendien grotendeels gelijk met het inflatiecijfer. Dit maakt dat de grondstof op 5 jaar tijd slechts met 15 % is toegenomen. Stookolie nam in diezelfde periode met 36 % toe, aardgas en elektriciteit met 50 %. De Federatie van Brandstofhandelaars beschikt momenteel niet over exact cijfermateriaal, maar meent toch te kunnen constateren dat steenkool er ver is op vooruitgegaan ten nadele van de andere brandstoffen. Daarnaast waarschuwen zij voor de aankoop van goedkope maar minder kwaliteitsvolle steenkool die doorgaans bestaat uit een mengsel van petroleum cokes en antraciet waardoor de uitstoot van CO2 zelfs nog een pak hoger ligt dan bij de reguliere en dus properdere steenkool.
Mijnheer de staatssecretaris, mijn vragen zijn de volgende. Hoe staat u tegenover de heropleving van steenkool als een van de meest vervuilende energiebronnen? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de toegenomen populariteit van steenkool opnieuw te ontraden?
Mijnheer de staatssecretaris, ik weet dat in uw beleidsnota staat dat wij allen zullen streven naar een vermindering van de kosten voor energie. Dat is natuurlijk de eerste maatregel. Hier gaat het specifiek over de particuliere aankoop van steenkool. Bent u bereid om bij uw Europese en internationale collega’s een poging te ondernemen en hen te sensibiliseren om de problematiek inzake het mondiaal toegenomen steenkoolverbruik en de vervuilende gevolgen ervan aan te pakken?
Ik ben vooral nieuwsgierig naar het antwoord op mijn eerste twee vragen.
16.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, men moet wel degelijk verschillende fenomenen onderscheiden. Enerzijds is er het groeiende aandeel van steenkool in de wereldeconomie en in de mondiale energiemix en in het bijzonder in landen zoals China, India en de Verenigde Staten zoals gerapporteerd in de statistieken van BP in de vraagstelling, wat jaar na jaar door de World Energy Outlook van het Internationaal Energie Agentschap wordt bevestigd. Anderzijds is er de progressieve teruggang van steenkool in de energiemix van ons land. Het zijn twee radicaal tegengestelde tendensen.
Onze oudste steenkoolcentrales bereiken hun levenseinde en zullen binnenkort volledig worden ontmanteld. Recente gebeurtenissen zoals het bouwproject van een steenkoolcentrale in Antwerpen door E.ON hebben aangetoond dat de bouw van een nieuwe steenkoolcentrale niet meer zal worden aanvaard, zelfs niet meer de meest performante in termen van vervuilende emissie. Als staatssecretaris heb ik akte genomen van deze elementen en hou ik er rekening mee in het kader van de uitvoering van mijn uitrustingsplan.
Wat een eventuele herleving van de belangstelling van steenkool betreft is het zo dat steenkool jaarlijks 1 % van ons binnenlands gebruik vertegenwoordigt en dat het cijfer veeleer dalend is. Dit verbruik is over het algemeen toe te schrijven aan gezinnen met een laag inkomen en ouderen die niet beschikken over de middelen om hun oudere steenkoolkachel te vervangen door een modernere, meer comfortabele installatie. Ondanks aspecten zoals de prijs en het hoge verwarmingsvermogen van antraciet biedt huissteenkool minder comfort. Het is uitzonderlijk dat men terugkeert naar steenkool wanneer men voorheen verbruiker was van aardgas of stookolie.
In elk geval moeten enkele ontradende maatregelen inzake huissteenkool grondig worden bestudeerd. Het gaat om een bevolkingslaag die meer moet worden gesteund met innovatiepremies, nieuwe verwarmingssystemen of isolatie. Groot- en kleinhandelaars moeten de bestaande wetgeving naleven, zeker wat de kwaliteit betreft. Bij overtreding van de wetgeving ter zake kan een klacht worden ingediend bij de administratie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie.
Zoals hierboven vermeld, de steenkool die gebruikt wordt in de industrie of voor de elektriciteitsproductie moet beantwoorden aan de normen van uitstoot, die van kracht zijn in deze landen. Steenkool wordt gebruikt in vele landen die het Kyotoprotocol hebben ondertekend. De uitstoot die hieruit ontstaat, wordt belast door dit proces. De moderne technologieën voor het industriële gebruik van steenkool zijn meer geperfectioneerd dan in het verleden.
Elke energiefactor heeft zijn eigen voordelen en nadelen. Mijn bezorgdheid bestaat erin dat een maximum aantal staten zich engageert voor het delen van objectieven betreffende de vermindering van broeikasgassen, die zo ambitieus mogelijk zijn en dat zij hiermee rekening houden ongeacht hun keuzes inzake energie.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de studie van de CREG over de energieprijzen" (nr. 9265)
17 Question de M. Kristof Calvo au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "l'étude de la CREG sur les prix de l'énergie" (n° 9265)
Voorzitter: Willem-Frederik Schiltz.
Président: Willem-Frederik Schiltz.
17.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de eerste van mijn drie vragen gaat over de studie. Er is het plan en er is de studie. Er is, enerzijds, het uitrustingsplan en, anderzijds, de studie rond de energieprijzen. Het was tijdens de bespreking van uw beleidsnota ook te merken dat het twee belangrijke zaken betreft.
Wij hebben in elk geval mogen opmerken dat u en uw collega Johan Vande Lanotte ondertussen de CREG-studie over de energieprijzen hebben ontvangen.
Wij hebben een grondige Googlestudie gedaan. Wij hebben de studie echter niet gevonden, ook niet op de website van onze energieregulator. Ik heb zelfs in bepaalde kranten of via bepaalde media mogen vernemen dat u naar aanleiding van de studie een verklaring met betrekking tot confidentialiteit hebt moeten ondertekenen. De sfeer en het vertrouwen zitten dus goed in het energiewereldje. Zulks is, tussen haakjes, mijn hoogst persoonlijke interpretatie van het hele marginale fenomeen.
Ik heb vandaag voor u de hiernavolgende vragen.
Hebt u de studie al ontvangen?
Wie krijgt inzage in de studie? Zou het niet logisch zijn de regionale ministers van Energie bij het dossier te betrekken en hen de studie ter beschikking te stellen vermits de verschillende componenten van de energieprijs wordt bestudeerd?
Komt er een niet-vertrouwelijke versie van de studie?
Wat zijn de belangrijkste conclusies?
Wanneer zal de regering naar aanleiding van de CREG-studie haar conclusies en beleidsvoorstellen formuleren?
Ik heb ergens mogen lezen dat uw collega Johan Vande Lanotte al spreekt van binnen de tien dagen een plan en voorstellen te lanceren?
Ten slotte, heeft het Prijzenobservatorium ook al enig studiewerk verricht? Zo ja, wat zijn de conclusies van voornoemd observatorium? Zo neen, wanneer zal hun studie afgerond zijn?
Président: Bert
Wollants
17.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Calvo, ik heb de studie ontvangen. Enkel de ministers zijn in het bezit van een vertrouwelijke versie van deze studie. Het is nog te vroeg om de belangrijkste conclusies van deze studie openbaar te maken. Eerst moet de studie door de experts van de betrokken administratie gelezen en geanalyseerd worden.
De regering zal haar conclusie zo spoedig mogelijk meedelen in de loop van de volgende weken. Het Prijzenobservatorium heeft reeds een studie verricht. Die studie moet parallel met de studie van het CREG geanalyseerd worden. Beide studies zijn complementair.
17.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Dat is een zeer kort antwoord. We hebben vandaag al langere antwoorden mogen aanhoren. Nochtans gaat het over een fundamentele kwestie; enerzijds over energiekost, anderzijds over openbaarheid van bestuur en over het geven van een kans aan parlementsleden om een rol in dit debat te spelen. Ik stel vast dat wij nog geen inzage krijgen in het rapport. Dat geldt ook voor het indexrapport dat de Nationale Bank heeft gemaakt, waarover mijn collega Wouter De Vriendt gisteren de premier heeft ondervraagd.
Deze regering bestudeert, maar de studies zijn voorlopig enkel en alleen voor de regeringsleden beschikbaar. We zullen bijkomende initiatieven nemen om die studie zo snel mogelijk te kunnen inkijken. Ik kijk uit naar uw conclusies en uw beleidsvoorstel.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de federale machtigingen van CANVEK in 2009" (nr. 9301)
18 Question de M. Kristof Calvo au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "les autorisations fédérales accordées à la CANPAN en 2009" (n° 9301)
18.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, CANVEK is een van mijn favoriete thema’s. Bij wet van 9 februari 1981 is bepaald dat als er kernmateriaal, kernuitrusting of kerngegevens worden geëxporteerd, de Commissie van Advies voor de Niet-Verspreiding van Kernwapens, CANVEK in de volksmond, zich daarover buigt.
Ik heb uw voorganger daarover regelmatig ondervraagd naar aanleiding van een aantal incidenten, alsook om inzage te krijgen in aanvragen waarvoor CANVEK een vergunning geeft of niet. Enerzijds is er de federale machtiging op federaal niveau op advies van CANVEK en de minister van Energie, die uiteindelijk de knoop doorhakt, anderzijds zijn er de regionale exportvergunningen. Ik heb het jaarrapport van het Vlaams Vredesinstituut voor 2009 grondig bekeken. Daarin geeft men een overzicht van de leveringen vanuit het Vlaams Gewest. Dat rijmt niet helemaal met de parlementaire vragen die ik in het verleden heb gesteld; de lijsten komen niet overeen.
Ik citeer uit het rapport van het Vlaams Vredesinstituut: “In 2009 werden zeven individuele vergunningen met een gezamenlijke waarde van 0,4 miljoen euro uitgereikt voor de uitvoer van nucleair gerelateerde goederen naar overige landen. Deze vergunningen hebben zowel betrekking op productie-apparatuur voor kernreactoren als op materialen. Het betreft meer bepaald uitrusting voor fabrieken speciaal ontworpen voor de vervaardiging van splijtstofelementen voor kernreactoren naar Rusland, speciale splijtstoffen naar China en Turkije, deuterium of zwaar water naar Pakistan, grafiet geschikt voor toepassing in kernreactoren naar China en natuurlijk/verarmd uranium of thorium en speciale splijtstoffen naar Turkije en Taiwan”. Ik heb niet al die leveringen teruggevonden in eerdere parlementaire vragen, dus heb ik volgende vragen voor u.
Van welke van die leveringen was de CANVEK wel of niet op de hoogte? Kunt u voor elk van de zeven leveringen aangeven of de CANVEK een federale machtiging heeft afgeleverd voor de export in kwestie? Als er geen machtiging is afgeleverd, waarom is dat dan niet gebeurd? Als de CANVEK wel een machtiging heeft afgeleverd, tijdens welke vergadering is die dan goedgekeurd?
Hoe gebeurt de aanvraag van federale machtigingen in de praktijk? Contacteert de exporteur de CANVEK of moet het betrokken Gewest de federale diensten inlichten? Is de procedure ergens wettelijk geconcretiseerd?
Is er een ontwerp van samenwerkingsakkoord? Zo ja, zouden we daar als Parlement over kunnen beschikken? Het zou onze werkzaamheden in de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid kunnen voeden.
18.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De CANVEK geeft alleen advies over een uitvoeraanvraag; de federale minister bevoegd voor Energie verleent of weigert op basis van dat advies een federale machtiging.
Met de summiere gegevens in het verslag van het Vlaams Vredesinstituut is het niet gemakkelijk zich een juist idee te vormen van de producten en goederen die werden uitgevoerd.
Op basis van de gegevens die mij werden verstrekt door het secretariaat van de CANVEK meen ik evenwel het volgende te kunnen meedelen.
Inzake de fabriek voor vervaardiging van splijtstofelementen vermoedt het secretariaat dat het gaat om onderdelen van een rondloper voor de vervaardiging van uraniumtabletten, want een dergelijk dossier werd behandeld in de CANVEK. De CANVEK heeft een gunstig advies gegeven voor de uitvoer. De federale machtiging werd evenwel niet verleend, omdat in 2009 de uitvoer naar een kernwapenstaat nog niet onder de bevoegdheid van de CANVEK was geplaatst. Dat werd pas met de inwerkingtreding van de artikelen 25 en 26 van de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen.
De andere uitgevoerde producten werden niet voorgelegd aan de CANVEK. Dat wil daarom niet zeggen dat er een inbreuk is gepleegd op de wet betreffende de nucleaire uitvoer. De vermelde producten zijn enkel aan federale machtiging onderworpen als de uitgevoerde hoeveelheid over een periode van twaalf maanden een bepaalde hoeveelheid overschrijdt, 50 effectieve gram voor speciale splijtstoffen, 20 kilo voor deuterium en zwaar water als de verhouding deuterium-waterstof groter is dan 1/5.000, 30 000 kilo voor grafiet als de zuiverheidgraad hoger is dan 5 ppm borium en het soortelijk gewicht groter is 1,5 gram per kubieke centimeter, 500 kilo voor natuurlijk uranium en 1 000 kilo voor verarmd uranium en thorium. Het secretariaat van de CANVEK vermoedt dat de uitgevoerde producten niet aan die voorwaarden voldeden en bijgevolg niet aan de CANVEK moesten worden voorgelegd. De gedetailleerde gegevens ontbreken om daar absoluut zeker van te zijn.
Wat gebeurt er als de aanvraag voor het verkrijgen van de regionale licentie en de federale machtiging wordt ingediend bij de Gewesten. Als het dossier betrekking heeft op een product dat onder de federale nucleaire expertcontrole valt, wordt de aanvraag bezorgd aan het secretariaat van de CANVEK. Die procedure is vastgesteld in het koninklijk besluit van 12 mei 1989 betreffende de overdracht van kernmateriaal, kernuitrustingen, technologische kerngegevens en hun afgeleiden. Voor de regionalisering van de licenties werden de uitvoeraanvragen ingediend bij de diensten Vergunningen van de FOD Economie. Sinds de regionalisering hebben de Gewesten de taak overgenomen van de inontvangstneming van de uitvoeraanvraag.
Ik wijs erop dat het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 10 november 2011 over het verzoekschrift van het Vlaams Gewest tot vernietiging van artikel 25 en 26 van de wet van 2010 houdende diverse bepalingen heeft gesteld dat de bijzondere wetgeving niet voorziet in de verplichting tot het sluiten van een samenwerkingsakkoord met de Gewesten betreffende de nucleaire export, maar alleen in de mogelijkheid daartoe. Het arrest zegt verder dat het aan de overheden die complementaire bevoegdheden uitoefent, toekomt om te beoordelen of het opportuun is een samenwerkingsakkoord te sluiten. Op basis hiervan werd in de regeringsverklaring opgenomen dat de Gewesten en het federaal niveau zich er via een samenwerkingsakkoord toe verbinden om de samenwerking van het nucleaire exportbeleid te vergemakkelijken.
Mijn administratie werkt aan een ontwerp van zo een samenwerkingsakkoord. Ze is er nog niet klaar mee. Het is geen gemakkelijke zaak. Er komen veel aspecten bij kijken. Er is nog geen overleg gebeurd met de Gewesten. Mijn administratie wil eerst beschikken over een ontwerptekst alvorens het overleg te beginnen. Het zal nog enige tijd duren, vooraleer het samenwerkingsakkoord kan worden geformaliseerd.
18.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, dank voor uw uitgebreid antwoord.
Het betekent dus dat een overtreding afhankelijk is van de hoeveelheden. Ik zal die hoeveelheden grondig nakijken om er een volledige kijk op te hebben. Het is niet onbelangrijk, te meer omdat er zich in 2009 een sterk conflict heeft afgespeeld tussen het Vlaams Gewest en de federale diensten. Op een vergadering van de CANVEK in maart 2009 had een vertegenwoordiger van het Vlaams Gewest aangekondigd dat hij zulke exporten niet meer zou aangeven aan de commissie.
U begrijpt dus waarom ik zo’n grote aandacht heb voor het verschil tussen die twee lijsten. Ik zal dat nader bekijken.
Mijnheer de staatssecretaris, met het oog op de verbetering van de werkzaamheden van die diensten zou het interessant zijn om ook voor hoeveelheden onder de wettelijk bepaalde hoeveelheden een informatieplicht ten aanzien van de CANVEK op te leggen, te meer ook omdat die hoeveelheden moeilijk te controleren en op te volgen zijn. Die piste bewandelen wij ook in de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid.
In verband met het samenwerkingsakkoord, ik weet dat het Grondwettelijk Hof heel duidelijk is geweest, het heeft een heel duidelijk vonnis uitgesproken ten opzichte van de flamingante club, die de Vlaamse regering in deze toch wel is. De Vlaamse regering is ook heel erg gefocust op economie en vindt nucleaire proliferatie van tertiair belang.
Hoewel het niet verplicht is om een samenwerkingsakkoord te maken, zou het toch een goede idee zijn.
18.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Als een van de regio’s het niet zou gerespecteerd hebben, dat zou niet zonder gevolgen blijven. Wij zijn niet verplicht om over te gaan tot een samenwerkingsakkoord. Om die miserie te vermijden is het natuurlijk beter.
18.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Ik geef een voorbeeld uit de hoorzittingen. Soms vraagt een exporteur rechtstreeks een federale machtiging, bij de CANVEK en soms gebeurt dat via de Gewesten. Dat soort zaken zou echt heel nauwkeurig moeten gestipuleerd worden in zo’n samenwerkingsakkoord.
U zegt dat u tegen een inbreuk zult optreden. Voor die leveringen is het echter zo, u zegt het zelf in uw antwoord, dat u niet weet of er een inbreuk is gebeurd, omdat uw administratie geen zicht heeft op de hoeveelheden van die exporten.
De voorzitter: Dat zal zeker nog aan bod komen in de commissie voor de Nucleaire Veiligheid.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de deelname van SCK, IRE en Synatom aan het Nucleair Forum" (nr. 9303)
19 Question de M. Kristof Calvo au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "la participation du CEN, de l'IRE et de Synatom au Forum nucléaire" (n° 9303)
19.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, …
19.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: (…) (geen micro)
19.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Die campagne is bijzonder slim en leep. Mijn reactie op die campagne als geheel is relatief eenvoudig. Als men als sector en als product een dergelijke dure en misleidende campagne nodig heeft, wil dat zeggen dat men een slecht product heeft. Als men een goed product heeft, …
19.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: (…)
19.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): U bent niet helemaal eerlijk, maar ik vind uw antwoord een creatief antwoord.
Wat mijn vraag betreft, over smaken mag men discussiëren en het is niet onze rol om reclamecampagnes te beoordelen op hun esthetische kwaliteiten noch op hun opportuniteit.
Het is echter wel interessant om na te gaan of het de rol is van instellingen, die wij met ons allen massaal subsidiëren, om bij te dragen aan een campagne, zoals de nieuwe campagne van het Nucleair Forum, die men in alle treinstations, bushokjes en in de media ziet.
De rol van het SCK bijvoorbeeld is omschreven in een koninklijk besluit. Uw voorganger, minister Magnette, heeft het SCK en het IRE, allebei lid van het Nucleair Forum, in het verleden zelfs gevraagd om uit het Forum te stappen. Zij zijn daarop toen niet ingegaan.
Een ander belangrijk punt, beleidsgerelateerd en los van reclamesmaken, is de deelname van Synatom, waarbij uw voorganger ook kanttekeningen heeft geplaatst.
Ik wil u naar aanleiding van die tweede campagne opnieuw een aantal vragen stellen.
Ten eerste, hebt u een idee welke financiële bijdrage het SCK en het IRE, door de federale Staat sterk gesubsidieerde instellingen, leveren aan de campagne van het Nucleair Forum?
Vindt u hun deelname een goede zaak? Beschouwt u dat als een kerntaak, als iets waarvoor zij gemaakt en geschapen zijn, of bent u bereid om, net als uw voorganger, het SCK en het IRE nogmaals te vragen om uit dat Forum te stappen?
Als zij niet op die vraag willen ingaan, bent u bereid om in het kader van de begrotingscontrole hun dotaties te verminderen? Men zou die middelen bijvoorbeeld kunnen aangrijpen om dan iets te doen in de lijn van het FRGE.
Ten slotte, vindt u de deelname van Synatom aan het Nucleair Forum een goede zaak? Hebt u een idee welke financiële bijdrage Synatom levert aan het Nucleair Forum?
Welke garanties hebt u dat de middelen die daarvoor worden ingezet niet gerelateerd zijn aan de nucleaire provisies? Ik denk dat wij het erover eens zijn dat er voor nucleaire provisies voldoende middelen beschikbaar moeten zijn.
19.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De informatiecampagne is georganiseerd door het Belgisch Nucleair Forum. Het forum heeft verschillende leden, organisaties uit de sector. Door de bijdragen van zijn leden beschikt het forum over bepaalde financiële middelen. De raad van bestuur van het forum bepaalt welke activiteiten er georganiseerd worden met de beschikbare middelen. Dat kan bijvoorbeeld het organiseren van workshops zijn, het beheren van websites en het organiseren van informatiecampagnes over nucleaire inrichtingen.
Zowel het SCK als het IRE zijn sinds lange tijd lid van het Belgisch Nucleair Forum en betalen hun bijdrage aan de organisatie. De bijdrage van het SCK bedroeg 4 643 euro in 2011 en is dezelfde als voor het IRE. Tijdens de vorige campagne van het Nucleair Forum in 2009 heeft men een zelfde debat gevoerd. De deelname op zich van de instellingen kan men een goede of een slechts zaak vinden. Iedereen in België heeft het recht zich te verenigen en zijn belangen te verdedigen. Mijn voorganger heeft het SCK en het IRE hierover inderdaad uitleg gevraagd maar een terugtrekking uit de campagne werd nooit geëist.
Uit de antwoorden van de instellingen is gebleken dat de financiering gebeurt uit hun commerciële middelen en niet uit publieke middelen. Het Forum biedt de instellingen de gelegenheid met de industrie in contact te komen, wat nodig is voor hun commerciële inkomsten. Tevens kan de aanwezigheid van deze instellingen in het Forum bijdragen tot adequate informatie over hun activiteit. Hun terugtrekking uit het forum lijkt mij dan ook niet nodig.
U vroeg of ik bereid ben om de dotaties van het SCK en het IRE te verminderen in het kader van de begrotingscontrole 2012. Ik zou dat moeten doen als zij over minder commerciële middelen beschikken. Zij zullen over minder commerciële middelen beschikken. Dat heb ik zelf aangevuld maar ik vond dat goed.
19.07 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): (…) (geen micro)
19.08 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Synatom is de beheerder van nucleaire brandstofsites in België. Deze laatste oefent zuiver commerciële activiteiten uit waarin de Staat niet tussenkomt. Synatom is voor honderd procent, op het gouden aandeel na, in privéhanden. Het gouden aandeel heeft niets met de commerciële activiteiten van Synatom te maken. Hoeveel de bijdrage van Synatom aan het Nucleair Forum bedraagt is mij dus niet bekend.
Met de – overigens goede – wet van 11 april 2003 werd Synatom de taak gegeven de nucleaire voorzieningen voor de ontmanteling van de kerncentrale en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen te beheren. Op bedoeld beheer wordt toegezien door de Commissie voor Nucleaire Voorzieningen, die erover waakt dat de voorzieningen in kwestie enkel voor deze doeleinden worden gebruikt.
Ik ben nu bezig met een analyse van de werking van de Commissie en van het systeem dat is opgericht voor de beheersing van de nucleaire voorzieningen. Ik zal alle noodzakelijke maatregelen in de lijn van het regeerakkoord voorstellen.
19.09 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreid en slim antwoord.
Ik wil de polemiek niet op de spits drijven. Het is gewoon jammer dat een instelling zoals het SCK, waar toch behoorlijk wat publieke middelen naartoe gaan, een vraag van de vorige minister om zich niet met dergelijke campagnes in te laten, naast zich neerlegt.
Er zijn, indien ik mij niet vergis, aan het SCK ook twee regeringscommissarissen verbonden. Het zou dus van een iets constructievere stijl getuigen, mocht men destijds op deze vraag zijn ingegaan.
Ik begrijp dat u de vraag niet herneemt en de relatief zwakke positie die uw voorganger heeft ingenomen, nog verder afzwakt. Aldus legitimeert u heel actief de bedoelde campagne.
Ik ben het met u eens dat er in dit land andere fundamentelere zaken inzake nucleaire politiek zijn. Ik hoop dat u daar dan iets sterker uit de hoek zult komen.
L'incident est clos.
20 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, over "de tweede zone offshore windparken" (nr. 9311)
20 Question de M. Kristof Calvo au secrétaire d'État à l'Environnement, à l'Énergie et à la Mobilité, adjoint à la ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des chances, et secrétaire d'État aux Réformes institutionnelles, adjoint au premier ministre, sur "un second secteur prévu pour la construction de parcs éoliens offshore" (n° 9311)
20.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, deze commissie heeft haar tradities en haar voorspelbare debatten. Een keer om de twee weken interveniëren de collega’s Wollants en Schiltz om te zeggen dat de groene economie onze samenleving, en vooral de Vlamingen, veel te veel geld kost. Dan is er de Ecolo-Groenfractie, die het toch belangrijk vindt dat we het economisch potentieel, bijvoorbeeld op de Noordzee, aanboren.
Mijnheer de staatssecretaris, in die zin was een van de betere maatregelen uit het regeerakkoord van deze klassieke tripartite het voornemen om een tweede zone voor offshore windparken af te bakenen op de Noordzee. Zoals het stilaan de huisstijl wordt van deze regering, is er ook op dit domein wat tegenspraak. Het ballonnetje van de ene wordt door de andere kapotgeschoten. Collega Wollants heeft samen met mij kunnen vaststellen dat wat u daarover hebt verteld, namelijk dat u in deze kwestie zo voluntaristisch mogelijk bent, afwijkt van de woorden van collega Vande Lanotte, in het kader van zijn beleidsnota, dat de afbakening van de tweede zone niet voor vandaag of morgen is.
U begrijpt dat die tegenstrijdigheid in deze regering, in het bijzonder voor onze fractie, wat vragen oproept. Het is een ongelooflijk potentieel, zowel qua tewerkstelling als qua groene-energieproductie. Onze positie is daarin duidelijk: exploiteer dat zo snel mogelijk en flankeer het met een slim ondersteuningsbeleid.
Ik zou u willen vragen wat nu eigenlijk de ambitie is. Schrijft deze regering zich in een scenario in, waarin onze fractie zich zou kunnen terugvinden? Gaat u daar voluit voor? Of komt er deze legislatuur toch geen tweede afgebakende zone?
Ten tweede, zijn er al voorbereidingen getroffen voor de eventuele afbakening? Zijn er studies in omloop? In de verantwoordingsnota van de begroting heb ik ergens mogen lezen dat men bezig is met een globaal windplan of een plan Noordzee. Ik vermoed dat er toch iets beweegt in uw administratie. Ik ben benieuwd naar de eventuele voorbereidingen die al zouden bezig zijn.
20.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, het is de ambitie van de regering om een tweede offshorezone af te bakenen voor de bouw van een energiepark. Om een tweede zone af te bakenen, is er reeds een samenwerking tot stand gekomen tussen het kabinet en de administratie van collega Johan Vande Lanotte en mijn kabinet en administratie.
Om de beslissingstermijn voor een tweede zone te bepalen, moet eerst nog het probleem van de steunmaatregelen aan offshore projecten worden opgelost.
Zoals reeds gemeld aan de voorzitter, mevrouw Van der Auwera, herhaal ik dat het een uiterst complexe materie is. Ik heb aan mijn administratie gevraagd een analyse te verrichten van de subsidies die aan offshore projecten zijn toegekend en mij een verslag uit te brengen over de mogelijke oplossingen om de impact op de elektriciteitsfactuur van gezinnen en bedrijven te beperken. Zo moet meer bepaald een analyse plaatsvinden van de maatregelen voorzien in het koninklijk besluit van 2002, die moet leiden tot een verzekerde afzet op de markt, tegen een minimale prijs van elektriciteit geproduceerd met aanwending van hernieuwbare energiebronnen. Wij hebben daarstraks ook met collega Schiltz de discussie gevoerd over de financiering van de offshore windmolens.
Indien er concreet over een nieuwe offshorezone wordt beslist, zal er intens moeten worden onderhandeld met alle betrokken partijen, want, zoals u weet, bruist onze Belgische Noordzee van de activiteit en zijn alle gebieden ingekleurd.
Na de evaluatie van het subsidiesysteem zullen we niettemin alle mogelijk opties bestuderen om de intentie van de regering uit te voeren en ons engagement te respecteren, met name het afbakenen van die tweede offshorezone.
20.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik ben enigszins tevreden dat het de ambitie van de regering blijft om een tweede zone af te bakenen.
Ik zie niet meteen de meerwaarde van de chronologie, om eerst het steunmechanisme te herbekijken en dan een tweede zone af te bakenen. De voorbereiding van een tweede zone kan namelijk perfect samengaan met de voorbereiding van een nieuw steunmechanisme. Die tweede zone zal niet morgen worden gerealiseerd. Daarom is het belangrijk om die tweede zone zo snel mogelijk op de tekentafel te toveren, en gelijktijdig een nieuw perspectief te creëren op het vlak van subsidies. Ik denk dat dit perfect kan samengaan. Het zou u sieren, mocht u voor beide aspecten even proactief te werk gaan.
20.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik kan u niet laten zeggen dat we daarmee nog niet begonnen zijn. Er zijn elementen die niet direct aan het subsidiemechanisme zijn gelinkt. Er moeten zo veel werken worden gedaan om die tweede zone beschikbaar te maken voor investeerders. De subsidie betreft alleen de vraag of er al dan niet investeerders zouden zijn. Dat is een andere vraag, maar het project zal nooit gecreëerd worden zonder een duidelijk subsidiemechanisme.
20.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen): In dat kader kan het ook interessant zijn om te onderzoeken in welke mate een aantal technische voorbereidingen voor die zone voor alle domeinconcessies tegelijk kan worden gedaan. Nu heeft elke domeinconcessiehouder een onderzoek gedaan voor boringen, inzake kwesties rond scheepvaart of vogels enzovoort. Als men die voorbereidingen zou clusteren, kan men ook wel wat efficiëntiewinsten boeken. We kunnen daarop eventueel later terugkomen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.06 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.06 heures.