Commissie voor de Sociale Zaken |
|
du Mardi 31 janvier 2012 Après-midi ______ |
van Dinsdag
31 januari 2012 Namiddag ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 14.46 heures. La réunion est présidée par M. Yvan Mayeur.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.46 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de buitenlandse pensioenen" (nr. 8178)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het Duitse oorlogspensioen" (nr. 9046)
- Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les pensions étrangères" (n° 8178)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la pension de guerre versée par l'Allemagne" (n° 9046)
01.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, we zien dat de jongste tijd steeds meer vragen naar boven komen over de maatregelen inzake pensioenregelingen die door onze buurlanden worden genomen – vooral dan Nederland en Duitsland – waarmee ook Belgische inwoners of gewezen Belgische inwoners te maken hebben. Naar aanleiding daarvan rijzen bij hen heel wat vragen over welke informatie zij moeten doorgeven, hoe zij eventueel gecompenseerd zullen worden en dergelijke meer.
In Nederland werd, bijvoorbeeld, een aantal maatregelen genomen waardoor de maandelijkse tegemoetkomingen een beetje naar beneden gebracht worden en waardoor de toeslagen voor mensen die hier hun pensioen krijgen, verminderd worden. Ook de Duitse belastingdiensten hebben in oktober vorig jaar bundels met pensioenverordeningen aan Belgische senioren gestuurd. Die gaan nu onder andere bij de gemeentelijke pensioendiensten op zoek naar informatie.
Op 22 januari schreef Het Nieuwsblad: “Duitse fiscus blijft op pensioen van Belgische dwangarbeiders jagen.” De vraag werd gesteld op welke manier deze mensen moesten aangeven dat zij van een vrijstelling genieten. Zij moeten dat blijkbaar in het Duits doen, en met de juiste formulieren. Dat is een voorbeeld van correcte informatie, want op de website is een formulier verschenen dat die mensen kunnen gebruiken voor hun aangifte.
Mijnheer de minister, mijn vraag dateert van 17 november. Dat is toch al een tijd geleden. Ik wil u vragen of er meer informatie verspreid kan worden aan de Belgische senioren die met vragen zitten over de belastbaarheid van hun Duits pensioen. Waar kunnen zij terecht en bij wie kunnen zij informatie aanvragen?
Is er een georganiseerd overleg tussen de Belgische en Duitse belastingdiensten? Vaak gaat het om belastingen die worden geheven op pensioenen.
Acht u het nuttig dat een aparte dienst informatie zou opstellen voor de plaatselijke pensioendiensten, die toch vaak met deze vragen geconfronteerd worden, zodat zij de Belgische senioren verder kunnen informeren? Kortom, ik vraag u vooral naar het doorstromen van informatie en het geven van informatie.
01.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat specifiek over het Duitse oorlogspensioen. Uw collega, minister Vanackere, heeft zich er reeds mee beziggehouden, maar ik wil toch even peilen naar uw standpunt en naar uw eventuele oplossing voor het probleem.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten meer dan 11 000 Belgen als dwangarbeider voor de nazi’s werken. Een aantal van hen, en nabestaanden van hen, zouden nu belastingen moeten betalen op het Duitse oorlogspensioen dat zij ontvingen. Het probleem schuilt in het feit dat sommigen wel in België als oorlogsslachtoffer erkend zijn, maar niet in Duitsland. Daarvoor is een formulier beschikbaar, maar zelfs na het invullen van dat formulier zouden de problemen niet van de baan zijn.
Wat is uw standpunt ten gronde? Welke bijdrage kunt u als minister van Pensioenen leveren om de problemen op te lossen? Bent u bereid te onderzoeken welke compenserende maatregelen ons land eventueel kan nemen?
01.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil eerst iets zeggen over de problematiek in Nederland.
Nederland zette vanaf juni 2011 de maandelijkse tegemoetkoming van 33,09 euro bij de AOW – de Nederlandse pensioenwet – om in een fiscaal voordeel, met als gevolg dat de Belgische grensarbeiders dit voordeel verliezen.
Voor een goed begrip van de situatie: dit voordeel werd eertijds als een fiscaal voordeel ingevoerd. Nadien besliste Nederland het voordeel om te zetten in een maandelijkse tegemoetkoming bij de AOW, zodat ook Nederlanders met een laag pensioen – mensen die geen belasting betaalden – van dit voordeel konden genieten. Door die omzetting kwam het voordeel ook aan de Belgische grensarbeiders toe. Op dat ogenblik had de toeslag dus in principe in mindering moeten worden gebracht van het Belgische complement voor grensarbeiders. Dat is toen echter niet gebeurd voor de mensen die al een complement kregen. Het is wel gebeurd voor de nieuwe aanvragers van een complement.
Een algemene regularisatie zou voor sommigen negatieve financiële gevolgen hebben, en voor andere positieve.
Grensarbeiders kunnen een individuele herziening van hun complement verkrijgen. Daartoe moeten zij een brief schrijven aan de Nederlandse Sociale Verzekeringsbank, die een beslissing zal nemen.
Ondertussen loopt er een inbreukprocedure bij de Europese Commissie tegen de omzetting van de tegemoetkoming in een fiscaal voordeel. De uitspraak wordt verwacht in de eerst helft van 2012. In afwachting van die uitspraak is een algemene regularisatie niet opportuun. Individuele aanvragen tot aanpassing van een complement worden in beraad gehouden, dit om opeenvolgende regularisaties te vermijden.
Ik wil het nu hebben over de Duitse situatie.
Volgens de in 2009 herziene Duitse wet op de inkomstenbelastingen, zijn alle pensioengerechtigden, inclusief zij die in het buitenland een Duits pensioen ontvangen, belastingplichtig met terugwerkende kracht tot 2005. Bij deze herziening werd in het begin echter geen rekening gehouden met de pensioenen van slachtoffers uit de nationaalsocialistische periode. Het Duitse parlement besliste op 27 oktober 2011 de wet op de inkomstenbelastingen aan te passen en te bepalen dat de slachtoffers uit die periode van deze belasting zijn vrijgesteld.
Op 25 november 2011 heeft de Bundesrat deze eerder in de Bundestag goedgekeurde wijziging aangenomen. Hierdoor zijn allen die erkend zijn als “vervolgde van het nationaalsocialistische regime” vrijgesteld van deze belasting.
Wereldwijd zijn er ongeveer 25 000 mensen als “vervolgde” erkend. Goed 10 % van hen – zo’n 2 500 gevallen wereldwijd – werd door een technische fout nog niet als zodanig opgelijst in de computersystemen van de Duitse belastingadministratie, wat ertoe leidt dat zij nu een betalingsuitnodiging ontvangen. Onder hen zijn verschillende Belgen, maar precieze aantallen zijn niet bekend.
Wie een betalingsuitnodiging ontving, werd verzocht zich te melden als “vervolgde” om alsnog een vrijstelling te verkrijgen. Voor België gaan de betalingsuitnodigingen uit van het Finanzamt Neubrandenburg, dat op zijn beurt alle vragen om vrijstelling doet onderzoeken door de Deutsche Rentenversicherung Rheinland, in Dusseldorf.
Wanneer een Belg – ook iemand uit de genoemde restcategorie van 10 % van de vervolgden – op de lijsten van de Deutsche Rentenversicherung voorkomt, krijgt hij automatisch een vrijstelling. De termijn om zich als vervolgde te doen erkennen is intussen echter verstreken.
Wie niet op deze lijsten voorkomt, wordt, ook als hij daadwerkelijk dwangarbeid uitvoerde, gezien als belastingplichtig en krijgt geen vrijstelling.
Er bestaat geen juridische basis voor het begrip “dwangarbeider”. In de praktijk gaat het om mensen die tijdens de oorlogsjaren gedwongen arbeid leverden voor een Duits bedrijf of in de Duitse landbouw. Voor de geleverde arbeid kregen zij soms een bescheiden loon, vaak alleen in natura. Er werden voor hen Duitse sociale bijdragen betaald.
De minister van Financiën heeft nu de regie van het dossier in handen, en legt in samenspraak met mijzelf en met de minister van Buitenlandse Zaken de nodige contacten met de Duitse collega’s om een oplossing te vinden voor de betrokken Belgische dwangarbeiders.
Inmiddels werden op het portaal van de FOD Financiën, in overleg met de bevoegde Belgische en Duitse autoriteiten, formulieren ter beschikking gesteld waarmee men een vrijstelling van de belasting op Duitse pensioenen van voormalige dwangarbeiders kan aanvragen.
Zo kan men de gerechtigden ook bij het invullen van hun belastingaangifte begeleiden, zoals is aangekaart door mevrouw Becq. Zij kunnen via het portaal een bezwaarschrift indienen tegen deze aanslag van de Duitse belastingdiensten.
Deze aangelegenheid wordt verder opgevolgd in een werkgroep van de kabinetten die bevoegd zijn voor Pensioenen en Financiën.
01.04 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp uit uw antwoord dat u het van nabij opvolgt. Mijn vraag was vooral gericht op de informatie-uitwisseling.
Ik begrijp dat u overlegt inzake de grensarbeiders en dat er voldoende informatie wordt uitgewisseld tussen de pensioendiensten en het ministerie van Financiën, want vaak heeft het met een fiscale regeling te maken.
Ik begrijp ook dat er voldoende informatiedoorstroming is naar de gemeentelijke pensioenambtenaren. Ik kreeg mijn vragen onder andere uit grensgemeenten, waar de pensioenambtenaren klaagden dat zij moesten gaan uitzoeken, in het Duits en in het Nederlands, hoe de regelingen precies in elkaar zitten. Het is goed dat de pensioendiensten een beroep kunnen doen op Financiën of op uw diensten om duidelijke informatie te krijgen.
Ik vraag u dan ook dat, zodra de besprekingen afgerond zijn en zodra er duidelijkheid is, de mensen, indien mogelijk, zelf geïnformeerd worden, of dat minstens de pensioendiensten van de gemeenten – vaak grensgemeenten – duidelijker informatie en betere richtlijnen krijgen. Het kan daarnaast via de ombudsman gebeuren, die vaak wordt ingeschakeld.
Voorzitter: Meryame Kitir.
Présidente: Meryame Kitir.
01.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, als ik het goed begrijp, is er nog geen oplossing voor de mensen die niet op de lijst met vervolgden staan? Het overleg loopt nog. Ik veronderstel dat de regering beseft dat dit een pijnlijke zaak is voor de betrokkenen. Het gaat om een delicate zaak.
Het formulier waarover u sprak, biedt in een aantal gevallen geen oplossing omdat het niet meer wordt erkend. Vandaar dat ik u vroeg te onderzoeken in welke mate ons land compenserende maatregelen kan nemen. Bent u daar op een of andere manier op ingegaan? Ligt dat op tafel?
01.06 Minister Vincent Van Quickenborne: (…) (geen
geluid)
In een eerste fase proberen we onze lijst met oorlogsslachtoffers te nemen als referentie voor Duitsland. We proberen in diplomatiek overleg de Duitsers te overtuigen dat de lijst met oorlogsslachtoffers die wij hebben best in Duitsland wordt gebruikt. Op die manier kunnen we alle mensen die oorlogsslachtoffer zijn – in onze betekenis van het woord, dus de wet van 1953 – helpen, ook diegenen die dreigen door de mazen van het net te glippen.
01.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Van compenserende maatregelen is er nog geen sprake?
01.08 Minister Vincent Van Quickenborne: Op dit ogenblik zijn er geen interne Belgische maatregelen, we zijn alleen bezig met het overleg met Duistland.
L'incident est clos.
Voorzitter: Yvan Mayeur.
Président: Yvan Mayeur.
02 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "overgangsmaatregelen met betrekking tot het vervroegd rustpensioen" (nr. 8467)
02 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "des mesures transitoires ayant trait à la pension de retraite anticipée" (n° 8467)
02.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, in de herwerkte versie van uw voorstellen met betrekking tot het vervroegd rustpensioen, zoals die uiteindelijk in de commissie en in de plenaire vergadering werden goedgekeurd, is de bepaling opgenomen dat de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit overgangsmaatregelen zal nemen voor werknemers die vóór 28 november 2011 in onderling overleg met de werkgever een overeenkomst van vervroegde uittreding op de leeftijd van 60 jaar hebben gesloten, voor zover die werknemers op dat ogenblik minstens een loopbaan van 35 jaar bewijzen.
Ik wil absoluut niet aanzetten tot fraude, maar misbruik in de toekomst vermijden. Het artikel geeft volgens mij de mogelijkheid tot vervalsing van de realiteit. Met andere woorden, het artikel kan een groot gedeelte van de pensioenhervorming onderuithalen. Het is perfect mogelijk vóór 28 november 2011 een overeenkomst te maken met een werknemer, waarbij wordt besloten dat de werknemer in 2016 op 60 jaar met vervroegd pensioen vertrekt.
Welke bewijslast zal er gelden voor de overeenkomsten die desgevallend tussen werknemer en werkgever werden gesloten? Is het een onderlinge overeenkomst? Die is immers geldig indien opgemaakt vóór 28 november 2011, maar de uitvoering ervan kan op een latere datum.
Indien een overeenkomst beklonken wordt vóór 28 november 2011 en er is sprake van een loopbaan van 35 jaar, geldt er dan geen beperking in de tijd wanneer de vervroegde uittreding op 60 jaar effectief moet plaatsvinden?
02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: In de wet van 28 december werd inderdaad bepaald dat de regering overgangsmaatregelen zal nemen. Daarbij heb ik uitdrukkelijk verklaard dat de maatregelen tot stand zullen komen in nauw overleg met de sociale partners. Op dit ogenblik is dat overleg volop aan de gang. Wij staan ook open voor de inbreng van de sociale partners.
Ik verwijs trouwens naar de vragen die in commissie zijn gerezen toen ik de beleidsnota heb voorgesteld. Ik kan u wel meegeven dat we erover zullen waken om fraude, met name antidatering, te voorkomen. Ik beloof om u in de commissie te informeren over de resultaten van het sociaal overleg, zodra die bekend zijn.
02.03 Karolien Grosemans (N-VA): Als ik het goed begrijp, worden er maatregelen genomen en wordt erover nagedacht om dat misbruik te voorkomen. Ik heb vernomen dat praktijkjuristen ermee bezig zijn om dergelijke contracten op te stellen.
02.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Als u de namen kent van die praktijkjuristen, dan mag u ze mij altijd bezorgen.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de nieuwe betalingsregels voor gepensioneerden die in een EER-lidstaat wonen" (nr. 8531)
03 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les nouvelles modalités de paiement des pensions pour les personnes résidant dans un État membre de l'EEE" (n° 8531)
03.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de Rijksdienst voor Pensioenen volgt vanaf 24 augustus 2011 nieuwe regels voor het uitbetalen van pensioenen aan Belgen die in een andere EER-lidstaat wonen. De RVP zal de pensioenen altijd rechtstreeks storten op de bankrekening in het land waar de pensioengerechtigde woont. De nieuwe betalingsregels komen er op vraag van de Europese Commissie. België stortte tot nu toe de pensioenen enkel rechtstreeks op een bankrekening in België, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Italië, Portugal en Spanje.
Belgische pensioengerechtigden die in de andere 19 EU-lidstaten wonen, ontvangen hun pensioen via een met de post verstuurde cheque. Daardoor krijgen ze hun pensioen met enkele dagen vertraging, en bovendien kunnen die cheques enkel verzilverd worden in banken, waaraan kosten verbonden zijn.
De Europese Commissie vond dat deze regeling nadelig is in vergelijking met pensioengerechtigden die in België wonen. Bovendien leidt deze methode tot indirecte discriminatie van migrerende werknemers. Daarom vroeg de Europese Commissie een einde te maken aan deze ingewikkelde procedure.
De RVP verbond zich ertoe om vanaf 24 augustus 2011 de uitkeringen van een pensioengerechtigde met hoofdverblijfplaats in een EER-lidstaat, rechtstreeks over te schrijven op de persoonlijke zichtrekening, in het land waar hij of zij woont. De zichtrekening moet wel geopend zijn bij een financiële instelling die erkend is volgens de SEPA-richtlijn. De Rijksdienst betaalt de uitkering in euro of in de valuta van het land van bestemming.
Mijnheer de minister, kunt u meedelen of deze nieuwe procedure goed is opgestart? Hoeveel betalingen gebeuren inmiddels via een overschrijving in deze andere 19 EU-lidstaten? Bedankt voor uw antwoord.
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, de Rijksdienst voor Pensioenen heeft de implementatie van het koninklijk besluit op een progressieve manier aangevat. De prioriteit gaat hierbij uit naar de 17 % gerechtigden in de door u opgesomde zeven landen die niet op zichtrekening worden uitbetaald. Een eerste campagne in Italië heeft ertoe geleid dat ongeveer 75 % van de aangeschreven gerechtigden naar een betaling op zichtrekening is overgeschakeld. Een tweede campagne in de maanden januari en februari beoogt de gerechtigden in de overige zes landen waar de Rijksdienst thans al op rekening betaalt. De Rijksdienst zal in een derde campagne die voor eind mei afgerond zal zijn, de 9 000 gerechtigden aanschrijven die in de overige 23 landen van de Europese Economische Ruimte verblijven. De gefaseerde aanpak moet ertoe bijdragen dat vragen van gerechtigden binnen een redelijke termijn kunnen worden afgehandeld.
Om u een idee te geven van de draagwijdte van de betalingen in het buitenland, wil ik u graag enkele cijfers geven. Ten eerste, de Rijksdienst betaalt circa 138 000 gerechtigden in het buitenland. Hiervan verblijven er 114 000 binnen de Europese Economische Ruimte; 105 000 van hen worden betaald in de gekende zeven landen waarnaar u verwijst. Hiervan heeft 83 % geopteerd voor een betaling op rekening.
De SEPA-richtlijn en het koninklijk besluit dat hieruit voortvloeit, hebben de Rijksdienst ertoe genoodzaakt om de samenwerkingsmodaliteiten met de huisbankier te herbekijken, niet alleen omwille van de uitbreiding van de betaling per overschrijving tot andere landen, maar tevens omwille van de gewijzigde betaalprocedures. Zo zullen de betalingen voortaan niet meer volgens het systeem OUR verlopen, wat betekent dat alle kosten worden gedragen door de opdrachtgever van de betaling, maar volgens het systeem SHARED, wat betekent dat de kosten gemeenschappelijk worden gedragen door de bank die de betaling uitgeeft en de bank die de betaling ontvangt.
De betalingen gebeuren op zichtrekeningen van financiële instellingen die op het grondgebied van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd en conform de SEPA-richtlijn zijn erkend. Betalingen op zichtrekeningen van banken die niet erkend zijn volgens de SEPA-richtlijn zullen kunnen gebeuren maar dan zonder de waarborgen van de SEPA-richtlijn. Tot slot wens ik erop te wijzen dat de Rijksdienst alle nodige bewarende maatregelen heeft getroffen om met het uitvoeren van het koninklijk besluit van 13 augustus 2011 aan de opmerkingen van de Europese Commissie tegemoet te komen.
03.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het is heel duidelijk. Ik merk dat het nog in de kinderschoenen staat en dat een gefaseerde aanpak wordt verkozen. Ik zal dit verder opvolgen.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de uitbetaling van overlevings- en rustpensioenen" (nr. 8566)
04 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le paiement des pensions de survie et des pensions de retraite" (n° 8566)
04.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, deze vraag dateert van het begin van deze maand. Ik kreeg vanuit verschillende hoeken vragen van personen die recht op hun pensioen kunnen laten gelden. Zij moesten namelijk vaststellen dat zij, ondanks dat zij hun pensioenaanvraag tijdig hadden ingediend, al een berekening hadden ontvangen en bevestiging hadden gekregen van het bedrag waarop zij recht hebben, toch 5 à 6 maanden moesten wachten op een eerste uitbetaling.
De diensten van de RVP bevestigen de betalingsachterstand. De problemen zouden te wijten zijn aan een groot aantal te behandelen dossiers. Is er ineens sprake van meer dossiers of hoe valt die achterstand anders te verklaren? Ik heb hierover vroeger ook al vragen gesteld en toen waren er geen alarmerende berichten. Is er sprake van wijzigingen in de informatica?
Mijn vragen zijn eigenlijk van verschillende aard. Hebt u, ten eerste, cijfergegevens over de tijd dat aanvragers moeten wachten op hun rust- of overlevingspensioen? Gisteren vertelde mij iemand spontaan op een receptie dat zij al twee maanden wachtte op haar overlevingspensioen. De dame was weduwe geworden en het geld dat op gemeenschappelijke rekeningen stond, was geblokkeerd. Wie daarmee wordt geconfronteerd, zit soms echt in de problemen. Ik kan wel uitleggen dat zij een voorschot kan vragen bij het OCMW, maar die weg bewandelt men toch niet graag. Nochtans weet men vaak niet aan geld te geraken om eten te kopen.
Ten tweede, zijn er informaticaproblemen? Zo ja, welke oplossingen zijn er mogelijk? Gaat het veeleer om een personeelstekort? Kortom, waaraan is de vertraging te wijten? Welke oplossingen stelt u voor, zodat wij de betrokkenen kunnen melden dat hun pensioen heel binnenkort zal worden uitbetaald?
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, in het raam van de bestuursovereenkomst worden de termijnen waaraan de Rijksdienst moet voldoen, aan de hand van key performance indicators of KPI’s opgevolgd. Het beheerscomité ontvangt daarvoor zesmaandelijks omstandige rapporten. De verslagen van 2009, 2010 en het eerste semester van 2011 wijzen uit dat de betaling binnen 21 werkdagen voor de eerste betaling in meer dan 99 % van de gevallen gerespecteerd is, voor de herziene beslissingen in gemiddeld 60 % van de gevallen en voor de herzieningen bij overlijden in 99,50 % van de gevallen.
Ik kan u dus verzekeren dat de overgrote meerderheid van de pensioenen tijdig wordt betaald en dat de Rijksdienst alles in het werk stelt om de continuïteit van de betaling van de pensioenen in geval van overlijden of van herziening te verzekeren.
Het is wel correct dat in het tweede semester van 2011 een aantal termijnen niet meer gerespecteerd kon worden. De reden daarvoor is dat er beduidend meer gerechtigden zijn overleden in de periode van april 2011 tot het einde van het jaar. In vergelijking met dezelfde periode in 2010 werd een toename van 21 % of bijna 11 500 overlijdensaangiften vastgesteld.
De gestage groei heeft ertoe geleid dat de termijn slechts in de helft van de dossiers kon worden gerespecteerd. Om achterstanden in betalingen en onderbrekingen van uitkeringen te voorkomen, heeft de Rijksdienst beslist om in afwachting van de vaststelling van de definitieve rechten van de gerechtigden forfaitaire voorschotten uit te betalen.
Ik ben het uiteraard met u eens dat moet worden voorkomen dat er een structureel probleem ontstaat. Daarom heb ik aan mijn administratie de opdracht gegeven om na te gaan in welke mate vereenvoudigingen op reglementair en administratief vlak in de toekomst borg kunnen staan voor snellere en correcte herzieningen van de pensioenrechten in geval van overlijden.
Voorzitter: Damien Thiéry.
Président: Damien Thiéry.
Tot slot bevestig ik u eveneens dat de betaaldiensten van de Rijksdienst tussen kerstdag en Nieuwjaar met succes naar een volledig nieuwe dataomgeving zijn overgeschakeld. De vorige databank, die eind jaren zeventig van de vorige eeuw werd ontworpen, werd vervangen door een reeks van programma’s die het mogelijk moet maken om op middellange termijn de toename van het aantal gepensioneerden met minder personeelsleden op te vangen. De operationalisering van de nieuwe programma’s vergt uiteraard een aanpassing en opleiding van het personeel.
Voor alle duidelijkheid, het is niet die omschakeling, die geleid heeft tot een mogelijke vertraging. Het is de toename van het aantal overledenen, met de cijfers die ik heb vermeld. De forfaitaire voorschotten zijn de voorlopige oplossing, maar wij werken eraan om het probleem zo snel mogelijk effectief op te lossen.
04.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik hoop dat het probleem snel wordt opgelost, in de eerste plaats via forfaitaire voorschotten. Ik zal eens nagaan bij de degenen die mij het probleem hebben gesignaleerd, of dat daadwerkelijk ook is gebeurd.
Ik heb nog twee bedenkingen. Ten eerste, als er met voorschotten wordt gewerkt, impliceert dat ook een dubbele bewerking of operatie. Het feit dat men met voorschotten moet werken, brengt meer werk met zich mee.
Ten tweede, we kunnen niet voorspellen wanneer mensen overlijden, maar u sprak over 11 500 overlijdens. Dat zijn er meer dan gewoonlijk. Als het een trend wordt, moet worden nagegaan of in meer personeel moet worden voorzien om meer aanvragen of meer verrichtingen te verwerken.
Dat zijn mijn bekommernissen. Als het probleem structureel is, moet er ook naar een structurele oplossing worden gezocht.
04.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik denk inderdaad dat de toename structureel is. Dit is algemeen bekend: de gevolgen van de vergrijzing, de babyboomers die met pensioen gaan, de toename van de personen die na hun pensioen overlijden.
Daarom zal dat nieuwe betalingssysteem ons toelaten om met minder mensen en minder manipulaties de betaling toch op tijd te verrichten. Dat nieuwe systeem, dat nu operationeel is, vergt uiteraard een aanpassing van het personeel. Dat moet voor een structurele oplossing zorgen voor het probleem waarnaar u verwijst.
Ondertussen gebeurt een en ander op de manier die ik heb geschetst. Wij moeten kijken of een vereenvoudiging kan worden doorgevoerd. Wij proberen in ieder geval voor alle gevallen een individuele oplossing te vinden.
04.05 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, is het mogelijk om de cijfers van de permanente monitoring te krijgen? Ik heb die ooit in een schriftelijke vraag gekregen.
04.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Ja, we zullen daarvoor zorgen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 8669 van de heer Vercamer wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Ik heb net vernomen dat mevrouw Genot afwezig is voor haar vraag nr. 8843.
05 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de gevolgen van het eenheidsstatuut voor de aanvullende pensioenen" (nr. 8868)
05 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les conséquences du statut unique pour les pensions complémentaires" (n° 8868)
05.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u bent minister van Pensioenen en niet minister van Werk, maar u weet wel dat het eenheidsstatuut blijkbaar uiterlijk op 8 juli 2013 een feit zou moeten zijn. De statuten van bedienden en arbeiders zullen op elkaar afgestemd moeten worden.
Ondertussen heeft elk van beide beroepsgroepen als het ware ook zijn eigen systeem van aanvullend pensioen. De cao’s voor arbeiders en voor bedienden verschillen vaak van elkaar. Ik vermoed dat dergelijke verschillende statuten niet meer zullen kunnen, eenmaal men tot het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden overgaat.
In Leuven werd daarover een actualiteitscollege gehouden in de leergang Pensioenen. Daar werd een oplijsting gegeven van de problemen die daarmee gepaard gaan. Het is, mijns inziens, belangrijk dat ter zake de nodige voorbereidingen gebeuren. Enerzijds moeten de sociale partners zich daarachter zetten, anderzijds kan ik me voorstellen dat het belangrijk is dat dit door uw departement mee wordt opgevolgd.
Président: Yvan Mayeur.
Voorzitter: Yvan Mayeur.
Mijnheer de minister, heeft daarover al enig overleg plaatsgevonden?
Is er in een tijdspad of een tijdsschema voorzien?
Hebt u zicht op de gevolgen van het eenheidsstatuut voor de aanvullende pensioenen?
Ik weet niet of het volgende al uitgezocht is. Zal de groep met een cao die minder rechten geeft binnen een onderneming, naar aanleiding van een eenheidsstatuut meer rechten kunnen opeisen? Kan er eventueel op basis van in het verleden opgebouwde anciënniteit gewerkt worden met extra rechten?
Samengevat zijn mijn vragen de volgende. Ten eerste, hoe wordt dat opgevolgd? Ten tweede, is er al duidelijkheid omtrent een aantal pistes?
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Becq, zoals u ongetwijfeld weet, komt het in de eerste plaats de sociale partners toe om, in het raam van de interprofessionele onderhandelingen, een akkoord te vinden over de uitwerking van het eenheidsstatuut arbeiders-bedienden. De verschillen aangaande de aanvullende pensioenen maken deel uit van de zaken waarover de sociale partners een akkoord moeten vinden.
Om het sociaal overleg over zo’n delicaat onderwerp als de eenmaking van het statuut alle kansen te geven en om de gesprekken niet te bemoeilijken, is het niet raadzaam om nu een concreet antwoord te formuleren op uw vragen.
Ik kan echter wel zeggen dat de door u opgeworpen pijnpunten terechte bezorgdheden zijn. Indien de sociale partners het vragen, zal ik aan de commissie Aanvullende Pensioenen vragen om een overzicht te maken van de gevolgen van een eenheidsstatuut voor de aanvullende pensioenen.
05.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik apprecieer ten zeerste dat u het sociaal overleg niet wilt bemoeilijken. Het klopt dat dit overleg de sociale partners toekomt.
Als minister van Pensioenen, met de diensten waarover u beschikt – u verwijst zelf naar de commissie Aanvullende Pensioenen –, kan u een aantal zaken faciliteren in onderling overleg, zonder effectief op de inhoudelijke keuzes te interfereren.
05.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Als we iets kunnen faciliteren, dan zullen we dat zeker doen.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de vergoeding wegens het verbreken van de arbeidsovereenkomst" (nr. 8869)
06 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'indemnité de rupture du contrat de travail" (n° 8869)
06.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, dit probleem werd mij ook gesignaleerd vanuit de praktijk. Het principe is dat, als het inkomen uit beroepsarbeid van iemand die recht heeft op een overlevingspensioen een bepaalde grens overschrijdt, dat pensioeninkomen wordt verminderd of geschorst. Dat probleem kennen wij, er worden daarover ook discussies gevoerd naar aanleiding van de combinatie werk en pensioen. Ditzelfde element speelt echter ook bij overlevingspensioenen.
Men signaleert mij dat er blijkbaar een verschillende behandeling bestaat bij de toekenning van een verbrekingsvergoeding aan rechthebbenden op het overlevingspensioen. In de private sector vermindert het overlevingspensioen niet ingevolge een verbrekingsvergoeding, terwijl het overlevingspensioen in de overheidssector wel wordt geschorst. Er wordt daar blijkbaar een verschillende behandeling gehanteerd.
Ten eerste, is dit juist?
Ten tweede, misschien is er een reden voor dat verschil die ik niet ken. Misschien kunt u mij dat dan uitleggen.
Als er geen objectieve rechtvaardigheidsregel of iets dergelijks is, is het dan aangewezen om dit onevenwicht weg te werken?
06.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, in de pensioenregeling voor werknemers bestaat er een administratieve praktijk die de cumulatie van een pensioen en een verbrekingsvergoeding zonder beperking toestaat.
Paragraaf 1 van artikel 64
van het koninklijk besluit van 1967 bepaalt dat voor de toepassing van de
artikelen 10 en 25 van koninklijk besluiten nrs 50 en 3 bij de wet
van 20 juni 1990 onder beroepsarbeid dient te worden verstaan:
“Iedere bezigheid die, naargelang het geval, een in
artikel 23, § 1, 1°, 2°, 4° of een in
artikel 228, § 2, 3° of 4° van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen beoogd inkomen kan opleveren, zelfs indien ze door een
tussenpersoon wordt uitgeoefend, en elke gelijkaardige bezigheid uitgeoefend in
een vreemd land of in de dienst van een internationale of supranationale
organisatie.”
Het begrip
“bezigheid” wordt door de Rijksdienst voor Pensioenen strikt geïnterpreteerd,
in die zin dat uitsluitend een daadwerkelijke activiteit met daaraan verbonden
loon of inkomen gedurende de tijd dat deze wordt uitgeoefend invloed kan hebben
op de uitkering van het pensioen. Er wordt steeds een verband gelegd tussen de
periode van werkelijke activiteit en de daaraan gekoppelde werkelijke
verdiensten.
Wanneer de
werknemer tijdens de opzeggingsperiode zijn beroepsactiviteit voortzet, wordt
het loon uit die beroepsactiviteit wel beschouwd als een beroepsinkomen.
Ik ben zelf niet tevreden met het antwoord. Het is geen antwoord op uw vraag omtrent het overlevingspensioen in de overheidssector. Ik wil me hiervoor excuseren en ik zal zorgen voor een beter antwoord.
06.03 Sonja Becq (CD&V): Ik heb dit eveneens gevraagd aan de ombudsdienst, die hierover ook verschillende klachten krijgt.
Ik zal mijn vraag omzetten in een schriftelijke vraag, zodat u op die manier erop kunt antwoorden.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het pensioen van de mijnwerkers" (nr. 8971)
07 Question de Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la pension des ouvriers mineurs" (n° 8971)
07.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, voor alle mijnwerkers die op 31 december 2011 jonger waren dan 55 jaar, zijn de pensioensvoorwaarden drastisch gewijzigd. In artikel 113 van de wet van 22 december 2011 houdende diverse bepalingen, is wel bepaald dat er voor deze groep overgangsbepalingen zullen genomen worden.
Hoewel wij ten volle begrijpen dat ons pensioenstelsel aan hervormingen toe is, kunnen wij moeilijk kaderen dat u, zonder over accurate gegevens te beschikken, zo indringend ingrijpt ten aanzien van zo’n minieme groep. Kunt u begrijpen dat deze handelswijze weerstand opwekt?
Ik wil dat even schetsen. De mijnwerkers van de Kempense Steenkoolmijnen kregen in 1989 een keuzepakket voorgeschoteld. Ik heb dat hele dossier, met keuzes van 1 tot 8. Dat ging over rustpensioen, brugpensioen, invaliditeitspensioen enzovoort, telkens met de belangrijkste kenmerken van iedere keuzemogelijkheid. Elke mijnwerker kreeg een keuzeformulier om in te vullen en te ondertekenen. Iedereen kreeg een wettelijke sluitingsregeling. De Kempense Steenkoolmijnen waarborgt de pensioenwaarborgen, loongaranties enzovoort.
Belangrijk is dat daar zwart op wit staat dat alle rechten van de loopbaan als mijnwerker blijven behouden voor de berekening van het pensioen. En dan staat er ook te lezen: “Indien de Belgische Staat haar verplichting niet nakomt, moet de vennootschap of haar opvolger, de verplichtingen overnemen en dus financieel bijspringen.” Dat was eerst de nv Mijnen, die nu onder de LRM zit, de Limburgse Reconversie Maatschappij.
Waarom wordt onmiddellijk deze groep geviseerd, terwijl in andere luiken van de pensioenhervorming wel uitzonderingsituaties blijven gelden voor veel ruimere groepen?
Welke scenario’s liggen er voor met betrekking tot het overgangsregime voor deze groep? Met “deze groep” ga ik misschien wat kort door de bocht. Zijn er overgangsregimes voor de ondergronders, waartoe ook de kolenwassers behoren? Zijn er ook overgangsmaatregelen voor de bovengronders?
07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, waarde collega, het regeerakkoord bepaalt dat de bijzondere stelsels, onder meer van de mijnwerkers, beëindigd dienen te worden. Het regeerakkoord bepaalt echter ook dat overgangsmaatregelen genomen kunnen worden. De wet van 22 december 2011 is een getrouwe uitvoering van dat regeerakkoord.
Ondertussen is het overleg met de mijnwerkers gestart, de eerste contacten zijn gelegd, de eerste mogelijke overgangsscenario’s zijn afgetoetst. Aanstaande woensdag overlegt mijn Hasseltse kabinetschef verder met hen in Hasselt. Ik reken erop dat in overleg tot een evenwichtige oplossing zal worden gekomen, waarin ook de mijnwerkers zich kunnen terugvinden.
07.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw bondig antwoord.
Ik begrijp een en ander niet. Het gaat om een kleine, besloten groep van 617 ondergronders. Het is perfect mogelijk te bepalen wat de pensioenkosten zullen zijn. Ik blijf nog altijd op mijn antwoord wachten. Waarom die kleine groep?
U hebt evenmin geantwoord op mijn vraag waarom er andere uitzonderingsmaatregelen zijn voor veel grotere groepen.
Het gaat hier om een gesloten groep voor wie het perfect mogelijk is te berekenen wat het pensioen zal kosten. Over twintig jaar is deze groep ook uitgedoofd. Ik begrijp niet waarom er nu zo indringend wordt ingegrepen.
07.04 Minister Vincent Van Quickenborne: In het sociaal overleg zullen wij proberen een oplossing te vinden met betrokkenen.
Ik herinner u eraan dat precies uw politieke partij van mening was dat wij veel verder moesten gaan en veel harder moesten optreden. Nu zegt u net het tegenovergestelde.
07.05 Karolien Grosemans (N-VA): Ik heb de woorden “veel verder” en “veel harder” nooit gebruikt. Ik wil alleen maar zeggen dat dit een heel beperkte, gesloten en uitdovende groep is. Ik zou dit nooit hebben gedaan, maar ik ben geen minister van Pensioenen.
Kunt u nog iets zeggen over de maatregelen die u zult nemen in het overleg, morgen? Naar verluidt zou er in overgangsjaren worden voorzien.
07.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik denk dat u dit overleg alle kansen moet geven. Dit is de juiste werkmethode.
07.07 Karolien Grosemans (N-VA): Ik heb ook uw collega, Open Vld-senator Nele Lijnen, gehoord in Leopoldsburg. Zij koos volledig de kant van de mijnwerkers. Zij zei dat de mijnwerkers volledig gelijk hadden en zij vond de beslissing onbegrijpelijk.
07.08 Minister Vincent Van Quickenborne: Wij zullen wel een oplossing vinden.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de problematiek van de gelijkstelling van de periode van arbeidsongeschiktheid voor het pensioen bij militairen" (nr. 8919)
08 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le problème de l'assimilation des périodes d'incapacité de travail suivies ou non d'une période de travail comme travailleur salarié pour le calcul de la pension des militaires" (n° 8919)
08.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ken u in mijn hoedanigheid van voorzitter van de commissie voor het Bedrijfsleven. U bent nu op een kabinet beland dat u een heel pak dichter bij de mensen en bij de grotere problemen brengt dan ooit in het verleden het geval was.
Zulks is ook het geval voor beide dossiers waarover ik u vandaag een vraag wil stellen.
Ik word geregeld geconfronteerd met vragen van arbeidsongeschikte en gepensioneerde militairen over de gelijkschakeling van de periode van arbeidsongeschiktheid van militairen voor hun pensioen.
Wanneer militairen in het licht van hun werk bij het leger arbeidsongeschikt worden verklaard, worden zij aangesloten bij de regeling voor ziekte- en invaliditeitsuitkeringen voor werknemers. Indien zij fysiek nog in staat zijn een job buiten het leger uit te oefenen, bijvoorbeeld als werknemer, ambtenaar of zelfstandige, kunnen zij zulks uiteraard ook doen.
Wanneer de arbeidsongeschikte militair rechtstreeks na zijn uitdiensttreding uit het leger een beroep doet op de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen van het werknemersstelsel, bouwt hij op basis van bedoelde periode geen pensioenrechten op. De militair die na de periode waarin hij bij het leger was tewerkgesteld, als werknemer begint te werken, maar daarna arbeidsongeschikt wordt, bouwt op basis van die periode van arbeidsongeschiktheid wel pensioenrechten op.
Uit de memorie van toelichting bij de wet van 28 juni 1966 betreffende de maatschappelijke zekerheid van personen die bij het leger tijdelijke diensten hebben volbracht, blijkt dat de wetgever aan de militairen die het leger moeten verlaten dezelfde speciale rechten heeft willen toekennen als hij aan werknemers heeft toegekend.
In 2007 werd in artikel 34 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 een beperking ingevoerd, waardoor voor militairen die hun job moeten verlaten en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, voornoemde periode niet voor de pensioenberekening in de werknemersregeling in aanmerking komt.
Het gevolg is dat een militair die wegens lichamelijke ongeschiktheid wordt gepensioneerd en een arbeidsongeschiktheidsuitkering trekt, vanaf 65 jaar veelal op een minimumpensioen terugvalt. Daarentegen zal een werknemer die tot zijn pensioen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen krijgt, zijn pensioen op basis van de periodes van ongeschiktheid zien verhogen. De verhoging is op het laatste jaarloon gebaseerd, wat in sommige gevallen tot een pensioen ruim boven het minimumpensioen leidt.
Ter zake lijkt er sprake te zijn van een onredelijke ongelijkheid tussen oud-militairen en werknemers.
Mijnheer de minister, ik stel u dan ook de hiernavolgende vragen.
Hoe kan u het bestaan van deze ongelijkheid verklaren?
Ziet u een mogelijke oplossing voor het probleem?
08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, het is inderdaad zo dat de periode van arbeidsongeschiktheid wegens invaliditeit in aanmerking kan worden genomen in de pensioenregeling voor werknemers. Er moeten echter twee voorwaarden zijn vervuld. Een eerste voorwaarde is dat de werknemer de bij de wetgeving inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaalde uitkering geniet. Ten tweede, dat de belanghebbende als werknemer was tewerkgesteld op het ogenblik van de gebeurtenis naar aanleiding waarvan gelijkstelling wordt verleend of zich reeds in een met arbeidsperiode gelijkgestelde periode bevond.
Voor een militair die na zijn pensionering als militair een activiteit als werknemer aanvat, zullen de periode van tewerkstelling en de eventuele latere periode van invaliditeit als werknemer in aanmerking worden genomen voor zijn werknemerspensioen. Ontbreekt de tewerkstelling als werknemer, dan geldt het in aanmerking nemen niet.
Er is geen sprake van een niet te rechtvaarden ongelijkheid in de pensioenregeling voor werknemers, omdat in het ene geval er een werkelijke tewerkstelling als werknemer is en in het andere geval niet. Bovendien kent het pensioenstelsel voor militairen zijn eigen regime, en een voordelig statuut. Dit alles wordt bevestigd door de rechtspraak ter zake.
08.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal uw antwoord bestuderen vooraleer er een uitspraak over te doen.
L'incident est clos.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het aanvullend pensioen voor journalisten" (nr. 8974)
- de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de toekomst van het pensioenstelsel van de beroepsjournalisten" (nr. 9012)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het aanvullend journalistenpensioen" (nr. 9045)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het pensioen van de beroepsjournalisten" (nr. 9048)
- Mme Karolien Grosemans au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la pension complémentaire des journalistes" (n° 8974)
- M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'avenir du régime des pensions des journalistes professionnels" (n° 9012)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la pension complémentaire pour les journalistes" (n° 9045)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la pension des journalistes professionnels" (n° 9048)
09.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, amper een maand geleden poneerde u, onder andere in de commissie voor de Sociale Zaken, bij de toelichting van uw amendementen op de wet houdende diverse bepalingen dat het aanvullend pensioenstelsel van de journalisten deficitair was.
Uw redenering was gestoeld op cijfermateriaal van de vorige eeuw. Ondertussen zou u over recenter cijfermateriaal van de Rijksdienst voor Pensioenen beschikken.
Het regime van het aanvullend journalistenpensioen heeft de voorbije jaren overschotten opgeleverd in plaats van kosten aan de sociale zekerheid. De ultieme motivatie voor het stelsel, dat door de sector zelf wordt gefinancierd, dat het deficitair zou zijn, zou niet kloppen. Uit de gesprekken met de FOD Pensioenen is nu gebleken dat in de vijf jaar tussen 2006 tot en met 2010 om en bij de twee miljoen euro meer werd bijgedragen dan opgenomen als aanvullend journalistenpensioen. De afschaffing van het aanvullende journalistenpensioen zoals door regering en Parlement beslist, komt hoe dan ook neer op een verlies voor het algemeen pensioenstelsel in plaats van een besparing, zo zegt de Rijksdienst voor Pensioenen.
Ik heb vernomen dat u momenteel onderzoekt op welke wijze het aanvullend journalistenpensioen opnieuw kan worden ingevoerd.
Kunt u toelichting geven aan de hand van het recenter cijfermateriaal? Had u daarover overleg met de sector?
09.02 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le ministre, je ne reprendrai pas tout ce qui a été dit, car nous sommes bien au courant de la problématique. En notre qualité de parlementaires, nous avons également reçu plusieurs courriers, que ce soit par l'intermédiaire d'une lettre de l'Association des journalistes professionnels de Belgique ou par l'intermédiaire de leur journal mensuel. Manifestement, sur base d'une note chiffrée de l'Office national des Pensions, le régime des pensions des journalistes professionnels est en boni depuis au moins cinq ans; il dégage deux millions d'euros.
Confirmez-vous les chiffres avancés? Avez-vous déjà eu l'occasion d'avoir une concertation avec le secteur? Je pense que la réponse est "oui", mais ce dernier a également demandé à avoir une confirmation des chiffres. Qu'en est-il exactement? Comment comptez-vous résoudre ce problème? Par une méthode alternative? Par un système qui remettrait en place, en définitive, un système qui fonctionnait excessivement bien?
09.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, het regeerakkoord bepaalt dat de bijzondere stelsels, onder meer het stelsel van beroepsjournalisten, moet worden beëindigd vóór het einde van 2011. Het regeerakkoord bepaalt echter ook dat er overgangsbepalingen kunnen worden genomen. De wet van 28 december 2011 is een getrouwe uitvoering van het regeerakkoord.
Immédiatement après les vacances de Noël, l'administration a entamé la préparation des différents dossiers. D'après les premiers calculs de l'ONP, il ressort que le système afférent aux journalistes professionnels aurait, en effet, bénéficié de surplus ces dernières années.
Comme je vous l'ai indiqué lors de la discussion de la note de politique générale, le régime spécial des pensions des journalistes a perçu en 2006 des cotisations pour un montant de 3 411 190 euros et dépensé 2 841 527 euros. En 2010, ces montants s'élevaient respectivement à 3 988 639 euros et 3 933 908 euros, soit un léger surplus de quelques milliers d'euros. Il en résulterait qu'un déficit aurait été progressivement plus important au fil du temps, ce qui a justifié la réforme.
De eerste cijfers zijn echter op een aantal assumpties gebaseerd. Die assumpties worden nu verder verfijnd en geobjectiveerd in het verdere overleg, dat wij reeds meermaals hebben gehad met de vertegenwoordigers van de journalisten.
Op basis van de resultaten van het overleg zullen nieuwe berekeningen worden gemaakt, die het verdere overleg zullen voeden. Ik hoop dat de berekeningen een positief resultaat zullen opleveren en dat het stelsel van de beroepsjournalisten maximaal overeind kan blijven.
Het blijft in ieder geval mijn betrachting om in overleg tot een coherent en door iedereen gedragen oplossing te komen, die op lange termijn financieel houdbaar blijft.
Je mène actuellement des discussions avec les représentants des journalistes et je garantis le paiement des cotisations 2012. Une base légale nouvelle sera, par ailleurs, créée pour l'avenir. Enfin, pour la question relative à la réserve accumulée, ma réponse est claire: le système des pensions pour journalistes ne dispose pas de réserves, étant donné que les surplus sont versés à la gestion globale et sont ainsi utilisés pour le paiement des pensions en répartition.
09.04 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het enige wat ik nog wil doen, is opnieuw pleiten voor een werkgroep pensioenen. Ik meen dat dat een heel goed idee zou zijn. Ik hoop dat het niet wordt afgeschoten. Overleg en communicatie zullen dergelijke fouten in de toekomst kunnen voorkomen en dan kan er een coherent voorstel worden gemaakt, dat door iedereen wordt gedragen.
09.05 Damien Thiéry (FDF): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'entends bien votre volonté de favoriser la concertation et vous en remercie. Cependant, comme je vous l'ai déjà dit dans d'autres domaines aussi qui touchent directement aux pensions, il aurait mieux valu concerter avant plutôt que de, malheureusement, se rendre compte que, par manque d'informations, le mécontentement grandit.
J'ai également compris que, dans le cadre actuel du système qui est valable jusqu'à fin 2012, il n'y a pas de réserves en tant que telles, parce qu'une sorte de mécanisme de solidarité s'intègre dans le cadre des pensions en général. Il ne faudrait pas, à l'inverse, que ce soient les journalistes qui soient pénalisés, puisque leur système semblait fonctionner correctement. Nous attendrons, bien entendu, votre proposition pour le futur avec impatience.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de overlevingspensioenen van bepaalde weduwen van onderofficieren en piloten bij de Luchtmacht" (nr. 8993)
10 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les pensions de survie de certaines veuves de sous-officiers et pilotes de la Force Aérienne" (n° 8993)
10.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, dit is al een oud dossier. Vóór mij heeft Theo Kelchtermans, burgemeester van Peer, toen hij volksvertegenwoordiger was, het dossier in kwestie al aangekaart. Ik ben zelf ook al verschillende jaren met de zaak bezig. Het betreft een dermate onrechtvaardig dossier, waarmee verschillende kabinetten in het verleden dermate slecht zijn omgegaan en waarbij zij zich achter allerlei zaken hebben verschuild. Daarom wil ik het ook eens bij u proberen, minister Van Quickenborne.
Het gaat over het volgende.
In de jaren zeventig werd een aantal piloten-onderofficieren van de luchtmacht te Kleine Brogel verzocht of eigenlijk gedwongen om op 45-jarige leeftijd met pensioen te gaan in plaats van op 56-jarige leeftijd.
Het gevolg is dat bij een overlijden de weduwe slechts recht heeft op 38 % in plaats van op de gebruikelijke 56 % van het bruto pensioen van de betrokkene.
Deze regeling wordt verklaard door het feit dat de onderofficieren vrijwillig met pensioen zouden zijn gegaan. Nochtans erkent het kabinet van Defensie dat de betrokken militairen onder druk werden gezet om vervroegd met pensioen te gaan.
In 2008 beloofde de toenmalige minister van Pensioenen, mevrouw Arena, dat zij het bewuste dossier zou afhandelen. Zij verklaarde zulks na een antwoord van minister Tobback, die indertijd stelde dat moest worden aangetoond dat de betrokkenen op de genoemde leeftijd inderdaad gedwongen met pensioen moesten gaan en dat zij niet vrijwillig waren vertrokken.
Een en ander kon inderdaad worden aangetoond, middels een officieel schrijven van generaal Mandl aan het kabinet indertijd, waarin hij bevestigde dat de betrokken onderofficieren werden gedwongen om vervroegd met pensioen te gaan.
Mevrouw Arena, toenmalig minister van Pensioenen, heeft aan het bewuste dossier niets verholpen, zodat ik uiteindelijk, na minister Tobback en minister Arena, bij uw voorganger, minister Daerden, terechtkwam.
Hij antwoordde mij laconiek het volgende, niettegenstaande het schrijven van generaal Mandl en niettegenstaande het schrijven van minister De Crem, die schreef dat het geen zaak van Defensie was maar van Pensioenen. Hij schreef ook dat hij middels het schrijven van generaal Mandl enkel maar kon aantonen dat de betrokkenen werden verplicht met pensioen te gaan en niet vrijwillig waren vertrokken. Minister Daerden antwoordde tot mijn grote ergernis gewoonweg laconiek dat aan het dossier niets was veranderd en dat de verplichte pensionering nog altijd moest worden bewezen, niettegenstaande verschillende documenten in het dossier die aantoonden dat zij wel degelijk werden verplicht om met pensioen te gaan.
Minister Daerden zei dat aan de situatie niets veranderd was en dat de mensen nog steeds werden geacht vrijwillig te zijn vertrokken. Een grote ergernis, mijnheer de minister, omdat die druk er toen was vanuit de overheid, terwijl die nabestaanden nu op zo’n onrechtvaardige manier benadeeld worden.
Ik had u dan ook graag een drietal vragen gesteld. Erkent u dat dit probleem gerezen is? Welke oplossing zoekt u om deze onrechtvaardigheid te verhelpen? Binnen welke termijn zou een oplossing mogelijk zijn? Ik weet dat op dit ogenblik heel ons pensioenstelsel wordt verstrengd, maar dit is een probleem dat al jaren aansleept. Deze onrechtvaardigheid is van alle kanten erkend. Men heeft steeds beloofd dat men er iets aan zou doen maar het probleem is er nog steeds. Uiteraard betreft het een uitdovende groep binnen onze bevolking.
10.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, het door u aangehaalde probleem is mij bekend. Vooraf dien ik er evenwel op te wijzen dat de berekeningswijze voor het overlevingspensioen fundamenteel verschillend is naargelang de overleden echtgenoot vóór de leeftijd van 60 jaar gepensioneerd werd op eigen aanvraag dan wel ambtshalve. Voor de rechthebbenden van de overleden personeelsleden die vóór de leeftijd van 60 jaar ambtshalve gepensioneerd werden, wegens lichamelijke ongeschiktheid of om een andere reden, voorziet artikel 4, § 1, tweede lid van de wet van 1984 in een gunstige berekeningswijze van het overlevingspensioen. Vanaf 31 december 1978 werd de leeftijdgrens voor bepaalde onderofficieren-vliegers verlaagd van 56 naar 45 of 51 jaar, naargelang de betrokkene deel uitmaakte van de luchtmacht dan wel van een ander krijgsmachtsdeel. Een weduwe van een luchtmachtpiloot die op 1 januari 1979 of later ambtshalve op rust werd gesteld wegens het bereiken van de leeftijdgrens van 45 jaar, maakt aanspraak op de voordelige berekeningswijze van het overlevingspensioen, zoals bepaald in het artikel dat ik net heb vermeld.
Sedert enige jaren wordt het voordeel door sommigen ook opgeëist voor de weduwen van een aantal luchtmachtpiloten die vóór 1 januari 1979 en dus voor de inwerkingtreding van de verlaagde leeftijdgrenzen op eigen verzoek op rust werden gesteld. Deze militairen zouden door hun oversten immers min of meer onder druk zijn gezet om de vervroegde opruststelling aan te vragen. Tot nu toe heeft mijn administratie nog geen enkel concreet bewijs van deze stelling ontvangen. De administratie heeft geen kennis van een schrijven dat dienaangaande door minister De Crem gericht zou zijn aan mijn voorganger.
Het blijkt dat de betrokken personeelsleden eind december 1978 massaal hun pensioen aangevraagd hebben, zonder dat zij zelfs de leeftijd van 45 jaar bereikt hadden. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat, op een ogenblik dat de overheid de leeftijd voor ambtshalve pensionering van 56 naar 45 jaar verlaagt, zij de personeelsleden die die laatste leeftijd, 45 jaar, nog niet bereikt hebben ook nog eens onder druk zou zetten om hun diensten te beëindigen.
De werkelijke reden voor het massale ontslag van de betrokken personeelsleden eind december 1978 moet waarschijnlijk elders gezocht worden, met name in de inwerkingtreding, op 1 januari 1979, van artikel 39 van de wet van 5 augustus 1978. Als leden van het varend personeel genoten de betrokken militairen een gunstige regeling inzake het relatief maximumpensioen. Wellicht vreesden zij dat ook hun pensioen zonder enige uitzondering onder de toepassing van dat relatief plafond zou vallen. Die vrees bleek later echter onterecht, vermits de wet van 5 augustus 1978 voor die personeelsleden in gunstige overgangsbepalingen voorzag.
Een uitbreiding van het voordeel bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid van de wet van 15 mei 1984 tot de rechthebbenden van die piloten zou dan ook discriminerend werken ten aanzien van de rechthebbenden van talloze andere personeelsleden die op eigen aanvraag vervroegd met pensioen zijn gegaan vóór de leeftijd van 60 jaar. Ik denk daarbij vooral aan de diverse andere categorieën van militairen, doch ook, bijvoorbeeld, aan de onderwijzers die in dienst waren op 31 december 1960 en die op hun verzoek vanaf de leeftijd van 50 jaar gepensioneerd werden, vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 mei 1984.
Gelet op de feitelijke gegevens van het dossier waarover ik thans beschik, lijkt het mij niet opportuun om een bijzondere wetsbepaling in te voeren ten voordele van de rechthebbenden van die militairen, waarvan minstens een deel met een vervroegde pensionering heeft willen anticiperen op een, weliswaar vermeende, toekomstige beperking van hun pensioenbedrag.
Indien de minister van Landsverdediging mij evenwel formeel kan bevestigen dat Defensie die personeelsleden destijds werkelijk heeft verplicht om hun vervroegd pensioen aan te vragen, dan ben ik bereid om een wetgevend initiatief te overwegen om de berekening van de overlevingspensioenen van de weduwen, althans voor de toekomst, te herzien.
10.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, het verheugt mij dat ik u nu al onmiddellijk een kopie kan bezorgen van het bewijs dat die mensen indertijd gedwongen werden om vervroegd met pensioen te gaan. U zou de eerste minister zijn in een hele lange rij en ik zou het laatste Parlementslid zijn dat u hierover ondervraagt. U zou een hele reeks brieven krijgen van weduwen die maar al te gelukkig zouden zijn. Ik kan u hier het bewijs geven. Het werd bezorgd aan minister Daerden en aan minister Arena. Ik laat de verschillende documenten nog door een van de bodes kopiëren, zodat ik ze zeker ook nog in mijn dossier heb, maar ik bezorg u die documenten.
Dan hoop ik dat wij nog vóór Pasen – geen vijgen na Pasen – een wetgevend initiatief ter zake van u mogen verwachten. Ik volg de zaak zeker op.
Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
11 Question de Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les nouvelles règles en matière de prépensions" (n° 8843)
11 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de nieuwe regels inzake brugpensioen" (nr. 8843)
11.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, le gouvernement a abouti à un accord prévoyant de limiter l'assimilation de la prépension pour le calcul de la pension: cette période de prépension sera moins prise en compte, ce qui diminuera le montant de la pension.
Cependant, des exceptions ont été prévues. Ainsi, la loi portant des dispositions diverses de décembre 2011 exclut des nouvelles règles d'assimilation les prépensions en cours avant le 28 novembre 2011 et les travailleurs qui avaient déjà introduit leur demande de prépension avant le 28 novembre 2011.
La loi n'exclut cependant pas encore explicitement des nouvelles règles d'assimilation les travailleurs qui étaient encore en préavis avant le 28 novembre 2011, mais qui n'avaient pas encore introduit leur demande de prépension.
Ainsi, le risque existe qu'une personne encore au travail mais ayant introduit sa demande de prépension pourrait bénéficier de l'ancienne règle alors qu'une autre déjà en préavis sans avoir rentré tous ses papiers ne le pourra pas. J'imagine qu'il s'agit d'un petit oubli.
Le ministre règlera-t-il cette incohérence?
11.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chers collègues, il est exact que l'article 124 de la loi du 28 décembre 2011 portant des dispositions diverses prévoit que les nouvelles règles concernant l'assimilation de périodes de prépension pour le calcul de la pension légale, règles qui doivent être déterminées par arrêté royal en vertu de l'article 122, ne sont pas applicables aux personnes qui se trouvent dans une position de prépension à la date du 28 novembre 2011 ni aux personnes qui ont introduit une demande de prépension avant cette même date.
Je tiens à faire observer à ce propos que l'article 122 de la loi dispose que les nouvelles règles concernant l'assimilation de périodes de prépension pour le calcul de la pension légale ne s'appliqueront pas:
1°) aux périodes de prépension attribuées après l'âge de 60 ans, par exemple, en vertu de la CCT n° 17 du 19 novembre 1974;
2°) aux périodes de prépension attribuées en vertu de la CCT n° 96 du 20 février 2009, quel que soit l'âge, et
3°) aux périodes de prépension attribuées dans le cadre d'une entreprise en difficulté ou en restructuration, quel que soit l'âge.
Pour tous ces groupes, le problème que vous soulevez concernant les travailleurs encore en préavis avant le 28 novembre, mais qui n'avaient pas encore introduit une demande de prépension, ne se pose donc pas.
Pour ce qui concerne tous les autres groupes de travailleurs, je ne peux que vous répondre que cet aspect particulier que vous venez de mentionner dans votre question fait pour le moment l'objet de la concertation sociale. Il est bien évident que je ne souhaite pas anticiper sur les résultats de cette concertation.
11.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen): Je constate donc que le ministre a pris conscience de cette incohérence. J'espère en effet que les discussions en cours permettront de retrouver une forme de logique dans cette réglementation. Merci.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.56 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.56 uur.