Commission de l'Économie, de la Politique scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

 

du

 

Mercredi 25 janvier 2012

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 25 januari 2012

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.16 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.

La séance est ouverte à 10.16 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.

 

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het KB van 3 augustus 2007 tot codificatie van de kaderwet betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen" (nr. 8043)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de hervormingen van het BIV" (nr. 8373)

01 Questions jointes de

- Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'arrêté royal du 3 août 2007 codifiant la loi-cadre relative aux professions intellectuelles prestataires de services" (n° 8043)

- M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les réformes de l'IPI" (n° 8373)

 

01.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb u al verschillende keren ondervraagd over de syndici, vastgoedmakelaars en –bemiddelaars, onder meer over het niet steeds nakomen van hun deontologie. U hebt reeds cijfers meegedeeld over het aantal tuchtrechtelijke beslissingen. In 2008 waren er 11, in 2009 waren er 9, in 2010 waren er tot december 21.

 

Op een mondelinge vraag van 7 december 2010 antwoordde u dat een evaluatie van de wetgeving aangewezen was. Ook deelde u mee dat het BIV de kaderwet van 3 augustus 2007 inzake dienstverlenende intellectuele beroepen evalueerde. De resultaten daarvan waren toen nog niet bekend.

 

Ik kom tot mijn vragen, mevrouw de minister.

 

Kunt u mij de recente cijfers inzake tuchtbeslissingen meedelen? Bent u van plan de kaderwet te evalueren? Hebt u reeds kennis van de evaluatie die het BIV voorstelde? Kunt u mij het resultaat van deze evaluatie meedelen?

 

01.02  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, in onze samenleving vormen mede-eigenaars een steeds belangrijkere groep. De maatschappij vergrijst en steeds meer gepensioneerden kopen appartementen in grote nieuwe complexen. De vraag naar een goede bescherming van deze mede-eigenaars tegen eventuele malafide syndici is dan ook aan de orde. Vele mede-eigenaars zijn vragende partij voor een meer professionele benadering en voor een strengere deontologische code voor de syndici.

 

Ik kom tot mijn concrete vragen.

 

Ten eerste, bij vele mede-eigenaars leeft de vraag of de door u aangekondigde hervormingen wel ver genoeg gaan, en of zij het mogelijk zullen maken probleemsituaties – die zijn er blijkbaar – snel genoeg op te sporen. Het is misschien een goed idee een depistagedienst in het leven te roepen?

 

Ten tweede, zou het niet nuttig zijn de huidige deontologische code te evalueren en te herwaarderen? Men kan bijvoorbeeld het niet respecteren van de wet op mede-eigendom onmiddellijk kwalificeren als een deontologische fout. Ik heb de indruk dat men nu vrij gemakkelijk tot een burgerlijke zaak komt. Misschien moet dit worden aangepast?

 

Ten derde, moet er niet meer bevoegdheid worden verleend aan de tuchtkamers, zodat probleemsituaties onmiddellijk gestopt kunnen worden en ook de gevolgen ervan onmiddellijk gestopt kunnen worden?

 

Ten vierde, heb ik een vraag die rijst bij een aantal verenigingen van mede-eigenaars. Moet men geen vertegenwoordigers van de verenigingen van mede-eigenaars toevoegen aan de tuchtkamers van het BIV? Dit zou de tuchtwerking transparanter en vooral geloofwaardiger maken, wat de professionaliteit van de syndici zeker ten goede zou komen. Alvast bedankt voor uw antwoorden.

 

01.03 Minister Sabine Laruelle: In antwoord op vraag nr. 66 van 17 februari 2011 heb ik de cijfers meegedeeld voor de periode 2005-2010. De cijfers waar u nu naar vraagt zijn de door de uitvoerende kamers van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars genomen beslissingen van 1 januari 2011 tot 30 september 2011. Het aantal beslissingen dat genomen werd tijdens het laatste trimester is nog niet bekend.

 

Ik geef u de cijfers tot 30 september 2011. Er waren 60 vrijspraken, 40 waarschuwen, 56 berispingen, 62 schorsingen en 129 schrappingen.

 

Deze cijfers bevatten geen beslissingen tot heropening van de debatten, beslissingen die vaststelden dat een klacht ongegrond was, of beslissingen dat een verzoek onontvankelijk was.

 

De kwestie van de syndici en hun omkadering is één van mijn prioriteiten tijdens deze nieuwe legislatuur. Al enige tijd geleden heb ik mijn administratie gevraagd de situatie te analyseren en mij voorstellen te doen met het oog op een correcte omkadering van het beroep. Ik heb hetzelfde gedaan bij het BIV, dat mij ook voorstellen gedaan heeft. Nu wij een volwaardige regering hebben, zal ik de verschillende ontvangen voorstellen kunnen vergelijken.

 

In nauw overleg met de sector zal ik de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zowel de beroepsmensen als de particulieren die een beroep doen op hun diensten beschikken over een aangepast reglementair kader.

 

01.04  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Dank u wel, mevrouw de minister. Het doet mij plezier dat de regering van lopende zaken met dit probleem bezig geweest is, dat er reeds enkele voorstellen op tafel liggen en dat het Parlement binnen afzienbare tijd zal kunnen vernemen wat die voorstellen precies inhouden. Dan zullen wij u daar verder over ondervragen.

 

01.05  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ook ik dank u voor uw antwoord, maar ik ben iets minder optimistisch. De indrukwekkende cijfers van de eerste 9 maanden van 2011 geven in elk geval aan dat er een probleem is. Ik stel ook vast dat de meeste syndici vragende partij zijn om een en ander bij te sturen.

 

U hebt geen antwoord gegeven op mijn voorstel om een depistagedienst op te richten? Wij zullen zien wat u ter zake voorstelt. Hebt u een idee wanneer u met de voorstellen ter zake naar het Parlement kunt komen?

 

01.06 Minister Sabine Laruelle: Ik heb aan mijn administratie gevraagd haar voorstel klaar te hebben tegen februari. Ik heb vorige week ook met het BIV gesproken. Het BIV had met de syndici overlegd en heeft zijn voorstel twee weken geleden opgesteld. Nu is mijn administratie bezig met de analyse van beide voorstellen. Volgende week is er ter zake nog een vergadering gepland, en ik hoop in de loop van februari een algemeen voorstel te kunnen voorleggen. Ik vind het belangrijk dat hierover eerst overleg heeft plaatsgevonden.

 

01.07  Peter Logghe (VB): Dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de kredieten aan ondernemingen" (nr. 8079)

02 Question de M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les crédits aux entreprises" (n° 8079)

 

02.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik kom in deze commissie regelmatig terug op het probleem van kredieten aan ondernemingen. Het is immers belangrijk dat onze kmo’s en onze zelfstandigen voldoende zuurstof krijgen om verder te groeien en te investeren. Ik weet dat u die bezorgdheid deelt.

 

De aanleiding tot mijn vraag was dat het ondernemersplatform VKW midden december bij 200 ondernemers polste naar hun ervaringen inzake bedrijfskredieten, en vrij onrustwekkende antwoorden kreeg. Bijna 60 % van de kmo’s vond dat de banken nu moeilijker doen inzake kredietverlening. 41 % vond het moeilijker kredieten te verlengen en 68 % stelde dat de banken nu meer waarborgen eisen. 20 % van de kleine bedrijven kreeg al een kredietwaarschuwing.

 

Volgens Febelfin gaat het om niet meer dan een perceptie in hoofde van de ondernemingen, maar ik krijg te veel percepties doorgespeeld om het allemaal nog te geloven. Ik vind dat er genoeg gegevens zijn om u te vragen naar uw beleid en naar uw plannen ter zake.

 

Bent u op de hoogte van dit onderzoek van VKW en van de reactie van Febelfin? Ik hoop van wel. Kunt u daarop reageren?

 

Denkt u eraan het KeFiK te reactiveren om een tandje bij te steken? Ik stel ook geregeld vragen over de regionale contactpunten. De nabijheid van een aanspreekpunt inzake kredieten zou de toegang tot het KeFiK volgens mij vergemakkelijken. Wordt er gedacht aan uitbreiding van het personeel? Bij KeFiK wordt toch een heel pak dossiers behandeld. Gelet op de krapte op de kredietmarkt is het misschien nuttig dat daar mensen bijkomen? Ik weet het niet, ik stel u de vraag.

 

Wordt er ook met de banken overleg gepleegd inzake deze dringende kredietkwestie? Ik mag hopen van wel. Ik meen dat de nood het hoogst is bij de kleinste ondernemingen.

 

Mevrouw de minister, ik kijk uit naar uw antwoord.

 

02.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer Logghe, ik heb kennis genomen van de VKW-enquête en ik heb vastgesteld dat de resultaten overeenkwamen met die van de 14e KeFiK-barometer, die de toegang van kleine ondernemingen tot bankfinanciering heeft gemeten.

 

Niemand trekt in twijfel dat de perceptie van kleine ondernemingen over de toegang tot, en de toegangsvoorwaarden voor, het korte- en langetermijnkrediet verslechterd is. Dit doet vrezen voor een vertraging van de kredietaanvragen, en dus van de investeringen.

 

Ik begrijp het standpunt van Febelfin dat het slechts om een perceptie zou gaan. Niettemin ben ik van mening dat men de signalen van de VKW-enquête niet in de wind mag slaan. Indien men de economische activiteiten en de investeringen van onze kmo’s wil blijven ondersteunen, moet men de bedrijfsleiders geruststellen en moet men met de bankwereld in te voeren maatregelen afspreken om het krediet te ondersteunen.

 

In de huidige economische situatie moet verzekerd worden dat de kmo’s toegang hebben tot kredieten tegen aanvaardbare voorwaarden, meer bepaald wat de prijs en de waarborg betreft. Onder mijn impuls heeft het KeFiK een precieze monitoring uitgevoerd van het niveau van de toegang tot kredieten voor kmo’s, en van de toegangsvoorwaarden hiervoor. Op basis daarvan was het mogelijk de gegevens te objectiveren.

 

Ik erken dat de middelen die ter beschikking staan van het KeFiK moeten overeenstemmen met de uitdagingen van onze economie. Ik zal daar op toezien. De laatste barometer van het KeFiK toonde verontrustende signalen, zowel wat betreft de toegangsvoorwaarden voor krediet als de liquiditeitspositie van de ondernemingen.

 

In deze context zal ik in februari 2012 samen met mijn collega die bevoegd is voor Economie het initiatief nemen voor overleg met de bankwereld, meer bepaald inzake de toegang tot, en de voorwaarden van, het kortetermijnkrediet voor ondernemingen.

 

02.03  Peter Logghe (VB): Ik heb hier weinig aan toe te voegen, mevrouw de minister. Dank u voor uw antwoord. Ik noteer dat u het met mij eens bent dat het nieuws op het vlak van de kredietverlening verontrustend is. Ik ben blij dat u in februari 2012 gaat overleggen met de banken om het kortlopend krediet onder de loep te nemen.

 

Ik noteer ook dat u streeft naar de uitbreiding van de middelen van het KeFiK. Bij gelegenheid zal ik proberen u er toe aan te zetten een regionaal contactpunt van het KeFiK in het Vlaamse Gewest op te richten. Ik meen dat zo’n nabij aanspreekpunt de toegang tot het KeFiK zou vergemakkelijken. Ik blijf hierover zeker met u communiceren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Peter Luykx aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het beroep tegen de provinciale bestuursverkiezingen van de Orde van Architecten" (nr. 8101)

03 Question de M. Peter Luykx à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le recours contre les élections des conseils provinciaux de l'Ordre des Architectes" (n° 8101)

 

03.01  Peter Luykx (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag dateert al van 2011. In oktober 2011 vonden immers bestuursverkiezingen voor de Orde van Architecten plaats.

 

Tijdens deze verkiezingen werd, onder andere in de provincie Vlaams-Brabant maar ook in Waals-Brabant en Luik, een hele reeks onregelmatigheden vastgesteld. Bedoelde onregelmatigheden leidden tot een klacht tegen de uitslag van deze verkiezingen, waardoor de verkiezingen ook zullen moeten worden overgedaan.

 

Een tweede feit gaat meer specifiek in op een overtreding die in de kieskring Vlaams-Brabant plaatsvond. Daar werd klacht neergelegd omdat de voorzitter van de Provinciale Raad laattijdige kandidaturen had geantidateerd.

 

Deze klachten hebben, zoals ik reeds heb vermeld, aanleiding gegeven tot een nieuwe organisatie van de verkiezingen.

 

Mevrouw de minister, ik heb ter zake een aantal vragen.

 

Ten eerste, werd u op de hoogte gesteld van de problemen die bij de provinciale bestuursverkiezingen ontstonden? Kan u verslag uitbrengen over de klachten die bij de raad van beroep van de Orde van Architecten werden ingediend? Tot slot, kan u de uitspraak over de verkiezingen in kwestie even toelichten?

 

Ten tweede, hebt u van de antidatering van laattijdige kandidaturen voor Vlaams-Brabant kennis genomen? Welke conclusies trekt u daaruit?

 

Ten derde, welk gevolg zal u geven aan de inbreuken bij de organisatie van de bestuursverkiezingen?

 

Tot slot, weet u of kan u een raming geven van de kosten die met het organiseren van nieuwe verkiezingen gepaard gaan? In welke mate zal u toezicht houden op een hopelijk ditmaal transparante en rechtvaardige stemming?

 

03.02 Minister Sabine Laruelle: Aangaande de problemen van de verkiezingen van de Raad van de Orde van Architecten van de provincies Vlaams-Brabant, Waals-Brabant en Luik kan ik u het volgende antwoorden.

 

Ten eerste, de regeringscommissaris bij de Nationale Raad van de Orde van Architecten heeft mij ervan op de hoogte gebracht dat tegen de bovenvermelde verkiezingen beroep was aangetekend bij de raad van beroep van de Orde van Architecten en dat de aangevochten verkiezingen telkens waren vernietigd door de raden van beroep.

 

Wat de provincie Luik betreft, werd aangevoerd dat een van de kandidaten niet voldeed aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden. Het beroep tegen de verkiezing in Waals-Brabant had verschillende elementen die kunnen worden herleid tot interpretatieverschillen van de verkiezingsreglementering en procedurefouten. In het beroep tegen de verkiezingen in Vlaams-Brabant ging het over het antidateren van kandidatuurstellingen.

 

De snelle reactie en de veroordeling van deze praktijken door de beroepskamer overtuigen mij dat de bepalingen van het koninklijk besluit van 31 augustus 1963 tot regeling van de toepassing van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten, in het bijzonder de beroepsprocedure, efficiënt zijn.

 

Op basis van de uitspraak inzake de verkiezingen in Vlaams-Brabant heeft de regeringscommissaris, op grond van artikel 29 van het Strafwetboek, klacht ingediend bij de procureur des Konings te Brussel. Ik vestig er ook uw aandacht op dat de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten in geen regeringscommissaris of een ander direct toezicht voorzien bij de provinciale raden van de Orde.

 

Zoals hierboven al vermeld, beschik ik niet over een regeringscommissaris bij de provinciale raden van de Orde. De regeringscommissaris bij de Nationale Raad heeft wel de opdracht om erop toe te zien dat de Nationale Raad van de Orde behoorlijk toeziet op de activiteiten, en in dit geval de verkiezingen, van de provinciale raden.

 

De nieuwe verkiezingen vinden plaats op 16 februari 2012. De kosten voor deze verkiezingen bestaan uit verschillende elementen. Het totale bedrag kan nog niet precies worden bepaald. Het gaat toch over enkele duizenden euro’s per provincie.

 

03.03  Peter Luykx (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. De beroepsprocedures zijn inderdaad vrij snel in werking getreden. Het is echter beter te voorkomen dan te genezen en beroepsprocedures zijn dan ook beter te vermijden.

 

Ik denk dat de problemen met de moeilijk verlopen verkiezingen ook kunnen worden verklaard door de algemene malaise en de slechte organisatie binnen de Orde. Ik zeg dit niet alleen want ook een aantal beroepsorganisaties wijzen ons daarop. Zij menen dat de Orde stilaan elke geloofwaardigheid begint te verliezen.

 

Een hervorming dringt zich op, want nu is de modale architect de dupe van een duurwerkend systeem met dubbele kosten die tot niets dienen.

 

Ik hoop dat wij in de nasleep van dit incident in de commissie verder kunnen gaan met de bespreking van ons wetsvoorstel ter zake en dat wij proberen die organisatie te laten werken zodat het ten goede komt van de architecten op de werkvloer.

 

03.04 Minister Sabine Laruelle: In het regeerakkoord staat een hervorming van de Orde van Architecten ingeschreven, zoals ik vorige week in de commissie al zei. Het is echter niet zo simpel. De commissie heeft dat al geprobeerd, maar we moeten dit doen en we zullen dit doen.

 

03.05  Peter Luykx (N-VA): Het is inderdaad zo dat u in de toelichting van uw beleidsnota het kort over het voorliggende voorstel hebt gehad. Wij denken weliswaar dat er al goed werk tijdens de hoorzittingen en de voorafgaande besprekingen werd geleverd. Er bestaat echter nog een verschil in mening over hoe die structuur er moet uitzien en of we wel of niet met een koepelstructuur moeten werken.

 

Alvorens over te gaan tot de orde van de dag zullen er toch nog een aantal debatten moeten plaatsvinden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de stijging van wanbetalingen aan ondernemingen" (nr. 8143)

- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "faillissementen" (nr. 8406)

- mevrouw Daphné Dumery aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "wanbetalingen onder Belgische bedrijven" (nr. 8571)

- de heer Mathias De Clercq aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de omzetting van de Europese richtlijn betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand van handelstransacties" (nr. 8797)

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de bestrijding van betalingsachterstand" (nr. 8867)

04 Questions jointes de

- M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'augmentation des défauts de paiement enregistrés par les entreprises" (n° 8143)

- M. Karel Uyttersprot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les faillites" (n° 8406)

- Mme Daphné Dumery à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les défauts de paiement enregistrés par les entreprises belges" (n° 8571)

- M. Mathias De Clercq à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la transposition de la directive européenne concernant la lutte contre le retard de paiement dans les transactions commerciales" (n° 8797)

- Mme Leen Dierick à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la lutte contre le retard de paiement" (n° 8867)

 

De voorzitter: Mevrouw Dierick heeft zich verontschuldigd en mevrouw Dumery is niet aanwezig.

 

04.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen maakte onlangs bekend dat het aantal ondernemingen dat zijn facturen niet meer tijdig betaalt, stijgt. Momenteel wordt 37 % van de facturen niet tijdig of niet correct betaald door ondernemingen. Op een termijn van drie maanden is dat een stijging van zomaar 16 %. Dat zou wel eens tot een stijging van het aantal faillissementen van bedrijven kunnen leiden. Men zit in een cirkelfenomeen, in die zin dat als er niet wordt betaald, andere ondernemingen evenmin betalen hetgeen uiteindelijk bedrijven in betalingsmoeilijkheden brengt. Het aantal faillissementen bereikt al een recordhoogte, het is dus dringend tijd voor maatregelen.

 

Erkent u dat het aantal wanbetalingen bij ondernemingen sterk stijgt?

 

Met een stijging van 16 % op een termijn van drie maanden en het gevaar dat het aantal faillissementen van bedrijven als gevolg hiervan in stijgende lijn gaat, zou men mogen hopen dat de regering dringend maatregelen neemt. Deze vraag dateert van 12 december, destijds dus nog met een ontslagnemende regering. Nu heeft de regering volheid van bevoegdheid en ik denk dat er snel tot overleg met de zelfstandigenorganisaties moeten worden gekomen.

 

Ten slotte, welke maatregelen zou men al onmiddellijk kunnen nemen? Moet men opnieuw zijn toevlucht nemen tot overbruggingskredieten of moeten bedrijven op financieel vlak op andere manieren worden beschermd of ingedekt tegen het feit dat hun facturen door andere ondernemingen niet meer op tijd worden betaald?

 

04.02  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in 2010 noteerde men 9 581 faillissementen, maar in 2011 bereikte men een record met bijna 11 000 faillissementen. Daarbij moet nog rekening worden houden met de WCO, de wet op de continuïteit van de ondernemingen. In 2011 blijken 1 336 bedrijven een beroep te hebben gedaan op de WCO. Enerzijds zijn er dus de faillissementen en anderzijds de WCO. Wij weten immers dat ruim 70 % van de bedrijven die een beroep doen op de WCO binnen de kortste tijd toch over de kop gaan.

 

De redenen hiervoor zijn uiteenlopend: kosten, omzetcijfers en dalend consumentenvertrouwen. Er gaan vooral ook heel wat ondernemingen failliet ten gevolge van het laattijdig of het niet-betalen van facturen door de opdrachtgevers. De federale overheid, die heel wat overheidsopdrachten gunt, moet hierin een goed voorbeeld vormen, wat niet steeds zo is. Wij lezen op pagina 119 en 120 van het regeerakkoord “de bedrijven steunen en hen het leven vergemakkelijken”. Daar stelt u dat overeenkomstig de Europese richtlijnen, in het bijzonder richtlijn 2011/7, de betaaltermijn voor de overheden aan bedrijven verkort moet worden en dat er in verwijlintresten moet worden voorzien.

 

Ik heb hierover enkele concrete vragen. Ik meen dat het aan de overheid is om onze ondernemingen die in een moeilijke situatie verkeren op een ondernemingsvriendelijke wijze een handje toe te steken.

 

Welke concrete stappen kunt u ondernemen om de federale overheidsdiensten tijdig en volledig de openstaande facturen te laten vereffenen? Kunt u daar een tijdpad voor geven en meedelen hoe u dat wenst gerealiseerd te zien?

 

Kunnen de leveranciers en de dienstverleners van de federale overheid ook garanties bekomen dat ze tijdig en integraal betaald zullen worden?

 

04.03  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, net als enkele collega's verwijs ik naar het toegenomen aantal wanbetalingen bij Belgische ondernemingen. De statistieken werden al vermeld. Het aantal niet tijdig betaalde facturen nam de afgelopen tijd sterk toe. Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen speelt daarbij kort op de bal.

 

Het gevolg is een negatieve outflow. De heer Uyttersprot heeft gezegd dat de redenen voor het over de kop gaan diffuus zijn, maar dit kan er uiteraard toe bijdragen. Uw collega, de toenmalige minister van Economie, Van Quickenborne zorgde tijdens het EU-voorzitterschap eind 2010 voor een doorbraak inzake een Europese richtlijn die het plafond voor betaaltermijnen op 60 dagen instelt.

 

Tegen 16 maart 2013 moet die richtlijn in Belgische wetgeving omgezet zijn. Volgens mij is dit een prioritair dossier. Daarom heb ik de volgende vragen. Wat is de stand van zaken in de omzetting van de Europese richtlijn? Verwacht u obstakels bij de omzetting? Welke termijn stelt u voor om die richtlijn om te zetten en desgevallend nog verder te gaan? Het spreekt voor zich dat dit voor onze bedrijven een heel belangrijke problematiek is.

 

04.04 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, collega’s, wat betreft de wanbetalingen aan ondernemingen bestaan er bijna geen door de overheid uitgewerkte statistieken.

 

Het is echter algemeen bekend dat sommige ondernemingen in periodes van economische onzekerheid de vervelende neiging hebben om klantenrekeningen als een instrument voor financieel beheer aan te wenden, wat in zekere zin neerkomt op opzettelijke vertraging bij betalingen.

 

In de economie is alles met elkaar verbonden en de in de loop van 2011 vastgestelde verhoging van faillissementen van ondernemingen, heeft uiteraard een negatieve invloed op de financiën van de schuldeisers.

 

De maatregel die de meest structurele uitwerking zou moeten hebben, is natuurlijk de Europese richtlijn van 16 februari 2011 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Deze wordt momenteel door mijn collega van Justitie in nationaal recht omgezet.

 

U weet ook dat de betalingsbevelprocedure, reeds opgelegd door een Europese richtlijn in geval van grensoverschrijdende facturen, feitelijk bestaat, maar dat het regeerakkoord erin voorziet te waken over de correcte toepassing ervan in België.

 

De omzettingstermijn in nationaal recht loopt af op 16 maart 2013. Hoewel de omzetting van deze richtlijn een aanzienlijke wijziging oplegt van de wetgeving, wil ik dat alles wordt in het werk gesteld om deze richtlijn zo snel mogelijk om te zetten.

 

Ik herinner u eraan dat de regering onmiddellijk heeft gereageerd op de gevaren die zijn ontstaan door de crisis van 2008. In het kader van het herstelplan om de betalingsachterstand van de overheid weg te werken, werd een eerste bedrag van 400 miljoen euro vrijgemaakt. Parallel kunnen kleine ondernemingen en zelfstandigen een aanvraag voor een Casheolening indienen bij het Participatiefonds. Dit instrument is bestemd om de vorderingen die kleine ondernemingen hebben bij overheidsinstellingen, kapitaalsvennootschappen en/of vennootschappen van publiek recht, te mobiliseren.

 

Ook hier beschouw ik de richtlijn inzake betalingstermijnen als het beste antwoord omdat deze striktere voorwaarden oplegt voor de overheid dan voor de ondernemingen die nog een zekere contractuele vrijheid genieten, waarbij de boetes voor laattijdige betaling en de maximale termijnen op voorhand worden bepaald.

 

Wat betreft het bevorderen van andere maatregelen die u nodig acht, zal ik in mijn hoedanigheid van minister van kmo’s luisteren naar elk voorstel dat de zelfstandige organisaties zouden formuleren.

 

Voor verdere details en meer uitvoerige informatie betreffende de omzetting van richtlijn 2011/7/EU dient u zich te richten tot de minister van Justitie.

 

04.05  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik neem nota van het bedrag van 400 miljoen waarin is voorzien, wat betreft de toegang voor bedrijven tot de Casheolening in geval van achterstand van overheidsfacturen. Ik neem ook nota van uw bericht dat er geen officiële statistieken worden bijgehouden. Het is een oud zeer in dit land, dat er van zo weinig fundamentele zaken statistieken en cijfergegevens worden bijgehouden. Ik druk u nogmaals op het hart om hiervoor aandacht te hebben. Meten is weten. Hoe kan men een beleid uitstippelen als men niet over cijfergegevens beschikt?

 

Wat betreft de omzetting van die richtlijn, op 16 maart 2013, waarbij de termijn tot 60 dagen wordt beperkt, zullen wij inderdaad de minister van Justitie moeten ondervragen over een hopelijk versnelde invoering en toepassing ervan.

 

Tot slot, mevrouw de minister, ben ik blij dat u oor zult hebben voor elk voorstel vanuit zelfstandigenorganisaties. Ik hoop op een vruchtbaar overleg met betrokkenen.

 

04.06  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, u spreekt over opzettelijke vertragingen in betalingen. Men beschouwt de bedrijven te dikwijls als bankier voor onder andere de overheid.

 

04.07 Minister Sabine Laruelle: (…)

 

04.08  Karel Uyttersprot (N-VA): Dat zeg ik niet. Niemand is vrij van zonden.

 

Ik noteer ook de bevraging bij de zelfstandigenorganisaties. Ik denk dat het een goed idee is om eens te kijken welke mogelijke oplossingen en suggesties zij hebben. Ik wil het ruimer zien dan enkel die wanbetalingen. Ik wil ook de totale problematiek zien waar bedrijven mee kampen, die leiden tot moeilijke situaties, onderkapitalisering en een slechte financiële toestand, hetgeen uiteindelijk resulteert in een groot aantal faillissementen. Ik verwijs naar vorige vragen die u werden gesteld en verzoek u om een benchmarking te doen met andere landen, om na te gaan waarom in ons land het aantal bedrijven in problemen zo hoog is.

 

Ik denk dat niets een vervroegde omzetting van de EU-richtlijn in de weg staat. U hebt het over 13 maart 2013, maar dat is de einddatum. Niets belet ons om die samen — ik denk dat hierover unanimiteit bestaat — eventueel vervroegd van toepassing te laten zijn.

 

04.09 Minister Sabine Laruelle: Wij zullen niet wachten. Ik heb gezegd dat het de officiële termijn is, maar ik heb ook gezegd dat men zo vlug mogelijk moet overgaan tot de toepassing. Dat is essentieel voor kmo's.

 

04.10  Karel Uyttersprot (N-VA): Ik heb nog een laatste vraag. Kunt u aan uw collega’s van de federale overheidsdiensten instructies geven om hun openstaande betalingen op een correcte manier af te handelen en de nieuwe EU-richtlijn van 60 dagen al toe te passen? Misschien kunt u in de Ministerraad — ik weet niet op welk niveau u dat moet bespreken — die richtlijn al geven?

 

04.11  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Er is een consensus. U hebt zeer duidelijk het kader geschetst. Ik meen dat wij allen samen uw goede collega Turtelboom moeten aanmanen om zo snel mogelijk tot de omzetting over te gaan. Het zou inderdaad interessant zijn om in overleg met uw diensten te bekijken of het op het terrein en vanuit de administratie al vroeger gerealiseerd kan worden. Zoals u zelf terecht zei, is dat heel belangrijk voor onze bedrijven.

 

04.12  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mag ik mevrouw Dumery verontschuldigen?

 

De voorzitter: Ja.

 

04.13  Karel Uyttersprot (N-VA): Zij is pas sinds gisterenmiddag op de hoogte van de agendawijziging. Zij vraagt om haar vraag nr. 8571 uit te stellen.

 

04.14 Minister Sabine Laruelle: Ik zal mijn antwoord niet herhalen. Haar vraag is vervallen. Het antwoord op haar vraag is het antwoord dat ik gegeven heb. Zij kan het nalezen in het verslag.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het project tweedekansondernemerschap" (nr. 8229)

05 Question de M. Mathias De Clercq à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le projet concernant l'entreprenariat de la seconde chance" (n° 8229)

 

05.01  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, u stelde het project tweedkansondernemerschap voor in maart 2010. Door het hoge aantal faillissementen als gevolg van de crisis was het de bedoeling om ondernemers na een faling te steunen en te stimuleren bij het opstarten van een nieuwe zaak. Met dit project kon een gefailleerd ondernemer die opnieuw wilde beginnen, bij het Participatiefonds aankloppen voor een aanvraag inzake krediet.

 

In het kader daarvan werden er kosteloze projecten voor tweedekansondernemers uitgewerkt, waarbij ook hun vaardigheden op het vlak van management werden aangescherpt. Ook was het de bedoeling om, in dialoog met de banksector, te zorgen voor sensibilisering en bewustmaking van de problematiek van gefailleerde ondernemers. Kortom, een resem maatregelen met als doel, zeer nobel en relevant, zelfstandigen opnieuw aan te zetten tot ondernemerschap na een faling.

 

Ook in mijn stad neem ik ter zake als bevoegd schepen daar enorm veel initiatieven voor. U hebt het zelf al gezegd en ik beaam het volledig: het stigma op een gefailleerde ondernemer is in ons land nog te groot, we moeten er samen aan werken om die drempel naar nieuw ondernemerschap te verlagen. Ondertussen zou het project stilzwijgend zijn stopgezet in juni 2011.

 

Mevrouw de minister, kunt u kort een evaluatie maken van het project? Waarom werd het stopgezet? Is het aantal tweedekansondernemers gestegen door uw initiatief? Hoeveel gefailleerde ondernemers zijn effectief herstart in het kader van dit nobele project? Gelooft u ook dat er een stukje mentaliteitswijziging tot stand is gekomen bij de banken, zoals het opzet was? Plant u ter zake nieuwe initiatieven op het vlak van tweedekansondernemerschap?

 

05.02 Minister Sabine Laruelle: Zoals vermeld in uw vraag heb ik begin 2010 een proefproject geïnitieerd binnen het Participatiefonds. Het tweedekansondernemerschap is erop gericht de toegang tot krediet te vergemakkelijken voor gefailleerde ondernemers door een specifieke begeleiding voor te stellen. Op die manier kan het dossier voor aanvraag van financiering bij het Participatiefonds worden verbeterd. Het pilootproject had het voorwerp moeten uitmaken van een evaluatie op het einde van het eerste levensjaar.

 

Door de lopende zaken heeft deze evaluatie niet plaatsgevonden. Er is dus geen stilzwijgende stopzetting geweest van het pilootproject tweedekansondernemerschap. Toch moet worden vastgesteld dat er tot dusver weinig dossiers werden ingediend bij het Participatiefonds. Bovendien zal het programma van het tweedekansondernemerschap moeten worden aangepast in het kader van de toekomstige regionalisering van het Participatiefonds en de overdracht van de kredietactiviteiten naar de Gewesten. Hoewel de vier in aanmerking komende operatoren – BCI, UCM, UNIZO en BEP – en het Participatiefonds tijdens de proeffase meermaals hebben vergaderd onder de coördinatie van het Kenniscentrum voor Financiering van KMO, moet worden vastgesteld dat de genoemde operatoren met betrekking tot het project geen kritiek of grote suggesties hebben geuit.

 

We kunnen redelijkerwijs aannemen dat de belangrijkste problemen zich eerder bevinden op het niveau van de vraag naar kredieten dan op dat van het aanbod. Ik denk dat het programma tweedekansondernemerschap als zodanig niet volstaat om een mentaliteitswijziging teweeg te brengen, of het nu bij de banken is of bij de samenleving in zijn geheel. Daarom heb ik op verschillende niveaus gewerkt, en zal ik dat ook blijven doen, van de hervorming van de aansprakelijkheid van de bankier-kredietverstrekker, die onder de vorige legislatuur werd voorbereid, tot de hervorming van het faillissementrecht, met name de aspecten verbonden aan de verschoonbaarheid en/of de versnelling van de procedures met het oog op het eerder herstarten van een beroepsactiviteit. Dat laatste punt maakt trouwens deel uit van het regeerakkoord.

 

05.03  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw eerlijk antwoord. Wij stellen immers vast dat er weinig dossiers zijn ingediend.

 

05.04 Minister Sabine Laruelle: Er zijn inderdaad heel weinig dossiers ingediend.

 

05.05  Mathias De Clercq (Open Vld): Het is dus goed dat u in uw hoedanigheid van minister opnieuw het initiatief neemt, om ook op andere niveaus tot een versterking te komen, bijvoorbeeld door kredietverstrekking.

 

U kaart ook heel terecht aan dat het belangrijk is om nu al, in voorbereiding van de staatshervorming inzake de overheveling van het Participatiefonds naar de deelstaten, goede afspraken te maken en nu al met uw collega’s op andere niveaus gesprekken op te starten, teneinde de bekendmaking te verbeteren en de aanpak op diverse fronten te versterken.

 

Kredietverstrekking is ter zake inderdaad een van de meest fundamentele zaken.

 

Het is ook goed om met de UNIZO’s van deze wereld en andere zelfstandigenorganisaties verder de kar te duwen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "een attest van goede trouw voor gefailleerde ondernemers" (nr. 8230)

06 Question de M. Mathias De Clercq à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "une attestation de confiance pour les entrepreneurs déclarés en faillite" (n° 8230)

 

06.01  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, indien een ondernemer na een faling verschoonbaar wordt verklaard, wil dat zeggen dat hij of zij te goeder trouw heeft gehandeld. Ondernemers in deze situatie een attest van goede trouw verschaffen, zou hen helpen om gemakkelijker opnieuw kredieten te verkrijgen. We komen hiermee terug bij de problematiek van de kredietverstrekking. Dat is heel belangrijk zoals u zelf hebt gezegd. Dit attest zou kunnen uitgereikt worden door de rechter van koophandel, ten laatste een jaar na de faillietverklaring. In het verleden had men hier al oren naar.

 

Een attest van goede trouw voor gefailleerde ondernemers die verschoonbaar worden verklaard, werd naar ik meen reeds goedgekeurd door de Ministerraad in 2008. Ondertussen is de uitwerking van dit attest mijns inziens nog niet gerealiseerd. Met de hoge faillissementcijfers in het achterhoofd meen ik persoonlijk dat het toekennen van een dergelijke attest misschien wel een stap vooruit zou kunnen zijn voor gefailleerde zelfstandigen die opnieuw willen gaan ondernemen, wat relevant is. Een dergelijk attest bevordert bovendien ook hun algemene reïntegratie.

 

Mevrouw de minister, ik heb dan ook enkele vragen. Hoe verklaart u dat dit attest nog niet is gerealiseerd ondanks de goedkeuring door de Ministerraad in 2008? Welke acties werden voorheen ondernomen om de invoering ervan te bespoedigen? Acht u het opportuun om daar nu effectief snel werk van te gaan maken? Binnen welke termijn ziet u dat desgevallend gebeuren?

 

06.02 Minister Sabine Laruelle: U verwijst naar het kmo-plan dat werd goedgekeurd in de Ministerraad van 10 oktober 2008. Het kmo-plan voorzag erin dat de invoering van maatregelen zoals de procedure voor het attest van goede trouw zou worden onderzocht. U mag niet vergeten dat een faillissement een zeer complex gegeven is. Het is een delicate evenwichtsoefening tussen onder meer de belangen van de gefailleerde, de maatschappij, verschillende schuldeisers.

 

Een werkgroep gewijd aan de hervorming van het faillissementsrecht is samengekomen, onder de vleugels van de minister van Justitie van de vorige regering, om dat punt te onderzoeken. Dat is gebeurd in het licht van een algemene hervorming van het faillissementsrecht. Het is dus niet de bedoeling dit punt afzonderlijk te onderzoeken zonder na te denken over heel het faillissementsrecht. U moet weten dat het attest van goede trouw niet unaniem ondersteund wordt door alle meest eminente specialisten in deze materie. Sommigen onder hen halen de potentieel perverse effecten van de maatregel aan.

 

Na de onverwachte val van de regering moesten de werken worden onderbroken. Ik ben vooral van plan het regeerakkoord uit te voeren. Het voorziet in een vereenvoudiging en een modernisering van het faillissementsrecht opdat het geen instrument meer zou zijn om diegene die faalt te stigmatiseren en de uitbreiding van de collectieve schuldenregeling voor de gefailleerde.

 

Het attest van goede trouw mag niet los gezien worden van de algemene context van de hervorming van het faillissementsrecht. Het spreekt voor zich dat ik wil optreden in nauw overleg met de verschillende ministers die ter zake bevoegd zijn, vooral met mijn collega van Justitie. Het doel is een hervorming van het hele faillissementsrecht te realiseren, met het oog op een tweede kans. De kwestie van de invoering van het attest van goede trouw in ons recht zal bij die gelegenheid worden onderzocht.

 

Tot slot, als de faillissementswet moet worden aangepast om het tweedekansondernemerschap aan te moedigen, moet er ook aan een mentaliteitswijziging worden gewerkt.

 

06.03  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, ik meen dat het inderdaad nuttig is dat we een bepaalde problematiek kaderen in een algemene visie op de hervorming en modernisering van ons faillissementrecht. U verwijst naar een werkgroep dienaangaande. Het zou goed zijn als deze commissie of de commissie voor de Justitie hier nauw bij wordt betrokken. Het is immers relevant en een grote uitdaging.

 

Het regeerakkoord is wat dit punt betreft heel duidelijk, men wil een modernisering uitwerken. Het zou goed zijn als deze commissie daaraan zou kunnen meewerken en haar ervaring zou kunnen bijdragen om, zoals het regeerakkoord stipuleert, te komen tot een modernisering en een hervorming. Met dit attest, maar ook met andere maatregelen kan men een duidelijke richting uitgaan. Bij deze reiken wij u de hand om daar positief aan mee te werken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de behandelingstermijn van vrijstellingsaanvragen van sociale bijdragen door zelfstandige ondernemers" (nr. 8231)

07 Question de M. Mathias De Clercq à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le délai de traitement des demandes d'exonération des cotisations sociales pour les entrepreneurs indépendants" (n° 8231)

 

07.01  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, enige tijd geleden erkende u dat de behandelingstermijnen voor de vrijstellingsaanvragen voor de sociale bijdragen door zelfstandigen veel te lang waren. Op dat moment bedroeg de termijn zo goed als een jaar. Die lange periode vormt een groot probleem voor zelfstandigen, omdat ze zo lang in onzekerheid moeten afwachten of ze die cruciale vrijstelling effectief zullen verkrijgen.

 

In uw antwoord op mijn toenmalige vraag zei u dat u verschillende maatregelen had genomen om de behandelingstermijn te verkorten, wat positief is. U had het onder meer over extra personeel dat werd aangeworven om de afhandeling van de aanvragen te versnellen.

 

Mevrouw de minister, hoeveel aanvragen zijn er in de tweede jaarhelft van 2011 bijgekomen? In de eerste jaarhelft waren dat er bijna 14 000. Dat is veel.

 

Hebben uw initiatieven om de behandelingstermijn te verkorten, effect gehad?

 

Zijn de benoemingsproblemen voor rechters ondertussen van de baan, zodat er meer uitspraken kunnen gebeuren?

 

Hoe staat het met de lCT-project, waarnaar u verwees, met het oog op een performantere werking?

 

U zou ook extra personeel voor de verwerking ter beschikking stellen? Hoe verloopt dat? Kunt u hierover enige duiding geven?

 

07.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer De Clercq, tussen 1 juli 2011 en 30 november 2011 werden 9 267 aanvragen om vrijstelling van bijdrage ingediend.

 

De initiatieven die ik heb genomen en die werden vermeld in de vraag van 28 november 2011, zullen pas ten volle effect hebben vanaf 2012. Op dat ogenblik zal reeds een aantal voorzitters benoemd zijn, zodat het zittingsritme zal kunnen worden opgedreven om de dossiers die klaar zijn, voor zitting af te handelen.

 

Op het ogenblik is er dus nog geen rechtstreeks effect op de behandelingstermijn. Wel hebben de tijdelijk bijkomend aangeworven personeelsleden het aantal dossiers dat klaar is voor zitting, mee opgedreven, zodat die sneller kunnen worden behandeld, zodra het aantal zittingen wordt verhoogd.

 

Nu de regering niet meer in lopende zaken is, kunnen wij de benoemingen regelen.

 

Bij koninklijk besluit van 25 oktober 2011 werden de benoemingsvoorwaarden van de voorzitter versoepeld en werden met succes stappen ondernomen om bijkomende voorzitters te vinden. Een eerste ontwerp van benoemingsbesluit voor de hernieuwing van de bestaande mandaten en de benoeming van nieuwe kandidaten ligt momenteel ter ondertekening bij de minister.

 

De nieuwe kandidaat-voorzitters, waarvoor een advies is vereist, zullen worden benoemd, zodra ik het gunstig advies ontvang. Dat moet volstaan om het nodige aantal zittingen te organiseren om de achterstand zoveel mogelijk te kunnen wegwerken.

 

Het ICT-project maakt het onderwerp uit van een voorstudie waarbij in dit kader acties werden ondernomen. Gelet op de huidige budgettaire situatie van de FOD Sociale Zekerheid inzake personeelskredieten is een verlenging niet realiseerbaar. Wel werd intern voor enige versterking gezorgd.

 

07.03  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het thema ligt mij na aan het hart.

 

De statistieken zijn wat zij zijn. De maatregelen zijn genomen, waarvoor dank.

 

U zegt dat ze voelbaar zullen zijn vanaf 2013 en nog geen rechtstreeks effect zullen hebben.

 

07.04 Minister Sabine Laruelle: 2012.

 

07.05  Mathias De Clercq (Open Vld): Het is belangrijk om alles op alles te zetten en op termijn die behandelingstermijn in te korten, zodat de moeilijke, onzekere situatie van de zelfstandigen uit de wereld wordt geholpen, omdat de aanvragen sneller worden behandeld en er dus vlugger duidelijkheid is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de geringe kennis bij bedrijven over de toekenning van ratings door banken met het oog op kredietverstrekking" (nr. 8232)

08 Question de M. Mathias De Clercq à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la connaissance élémentaire des entreprises en matière d'attribution d'une note par les banques en vue de l'accès au crédit" (n° 8232)

 

08.01  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, nog een belangrijke problematiek. Het woord is al een aantal keren gevallen: de verstrekking van krediet. Hier gaat het over de combinatie met het feit dat banken een rating geven aan ondernemingen. Daarbij geldt trouwens de regel: hoe hoger de rating, hoe hoger de kans op kredietverstrekking aan een onderneming. Dit is toch wel een belangrijke problematiek, een belangrijk verhaal.

 

Die rating is uiteraard van cruciaal belang voor een bedrijf. Uit cijfers van het Kenniscentrum voor Financiering van KMO, het KeFiK, blijkt dat de meerderheid van onze ondernemingen geen idee heeft of zij al dan niet een rating hebben bij een bank. Het gaat hier over meer dan de helft van onze bedrijven die dit blijkbaar niet weet. Ook kent slechts een minderheid de criteria op basis waarvan de banken een rating toekennen. Dit is natuurlijk niet onbelangrijk want bedrijven kunnen hun rating actief beïnvloeden door het tijdig uitwisselen van de juiste informatie over het bedrijf. Als die informatie niet gekend is, kan men daar uiteraard ook niet op inspelen wat een negatieve cyclus teweegbrengt.

 

Mevrouw de minister, ik heb dan ook een aantal vragen.

 

Heeft u voorheen reeds acties ondernomen om ter zake bij de bedrijven tot een betere bewustwording te komen, hen te sensibiliseren en hiervan op de hoogte te brengen? Hoe denkt u dat de overheid het verschaffen van vergelijkende informatie omtrent de ratingcriteria aan bedrijven kan stimuleren? Denkt u misschien aan een communicatiecampagne inzake bewustwording en dergelijke meer? Graag wat duiding.

 

08.02 Minister Sabine Laruelle: Elk jaar analyseer ik de resultaten van de KeFiK-enquête over kmo-financiering. Meer dan 60 % van de ondervraagde ondernemingen is niet op de hoogte van het bestaan van de rating die de bank voor hen opstelt. Bovendien kent slechts 22,2 % van degenen die weten dat ze een rating hebben, de criteria die gehanteerd werden voor de samenstelling van deze rating. Door de jaren heen stellen we jammer genoeg een daling vast van dit percentage.

 

In 2008 en 2009 kenden respectievelijk 47,5 % en 34,8 % van de ondervraagden de rating en de criteria voor de samenstelling ervan. Het gebrek aan communicatie tussen de banken en de ondernemingen op dit vlak lijkt duidelijk. De enquêtes tonen aan dat bij 91,3 % van de ondernemingen die in 2010 werden ondervraagd, dit onderwerp met hun bank nog nooit ter sprake kwam. Nochtans lijkt er bij de ondernemingen bij 76,4 % een reële behoefte te bestaan om van hun bankier meer informatie over hun rating te bekomen.

 

Indien de ondernemingen op de hoogte zouden worden gebracht van het bestaan van de rating en de samenstellingscriteria, zouden ze zich meer bewust zijn van de elementen die een invloed hebben op de beslissing van de bank inzake krediettoekenning en de hieraan verbonden voorwaarden. Bovendien zouden de ondernemingen dankzij een betere en meer regelmatige informatie over referenties kunnen beschikken die hulp kunnen bieden om hun rating op proactieve wijze te verbeteren.

 

De rol van de overheid in deze problematiek is het verschaffen van informatie en sensibilisering. Op de eerste plaats moeten de banken worden aangespoord om de informatie te verbeteren die zij omtrent de rating aan de ondernemingen verstrekken.

 

Didactische hulpmiddelen dienen te worden ontwikkeld, waardoor het kennisniveau van de ondernemingen verbeterd gaat worden. De rol van de beoefenaar van het cijferberoep is belangrijk als geprivilegieerde adviseur van de ondernemingen en schakel tussen de onderneming en de bank.

 

Concreet heb ik het Kenniscentrum voor Financiering van KMO belast met de ontwikkeling van een didactische tool rating, die via zijn website ter beschikking zal worden gesteld. Deze tool zal een evaluatie voorstellen van de rating, verbonden aan één kredietdossier, en zal uitleg verschaffen over de verschillende evaluatiecriteria van het dossier. Deze tool zal de rating, die wordt opgesteld door de bank niet vervangen, maar zal een evaluatiehulpmiddel zijn voor de ondernemingen om de kwaliteit van haar kredietdossier te verbeteren, en dus hun rating te verbeteren.

 

08.03  Mathias De Clercq (Open Vld): Het laatste is zeer positief, namelijk dat u de opdracht hebt gegeven aan het KeFiK, om een tool te gaan ontwikkelen via de website. De analyse is vrij duidelijk. Zoals u zegt, is er steeds meer een daling aan kennis die bedrijven hebben, dat dit gebeurt, over de criteria dienaangaande. Er is ook gebrek aan communicatie tussen de banken en de bedrijven. De rol van de federale overheid moet er in bestaan om daarin te pogen go-between te spelen.

 

08.04 Minister Sabine Laruelle: De federale overheid kan niet voor elk dossier een go-between zijn tussen de ondernemingen en de banken. Daarom heb ik gesproken over het cijferberoep. Wij moeten de ondernemingen sensibiliseren, maar wij moeten ook het cijferberoep meer sensibiliseren.

 

08.05  Mathias De Clercq (Open Vld): Dat is wat ik zeg. Daarom is het interessant dat u die opdracht hebt gegeven aan het KeFiK om die tool te ontwikkelen. Wij zullen dit verder opvolgen. Wij hebben het er reeds over gehad. Ik denk dat er inderdaad een groot probleem is qua informatiedoorstroming naar de ondernemingen. Ik zie dat ook in mijn eigen stad. Ik heb zelf eens het initiatief genomen om allerlei loketten, banken en zo verder uit te nodigen. Ik begrijp dat u dat moeilijk kunt doen op federaal niveau. Het Parlement zou daarvoor een beetje te klein zijn. Het is een grote uitdaging. Uw aanzet om die tool te gaan ontwikkelen, is alvast een positieve evolutie. Wij zullen daar verdere opvolging aan geven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Mathias De Clercq aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het systeem van de vervangende zelfstandige" (nr. 8233)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het geringe succes van het stelsel van de vervangende ondernemer" (nr. 8251)

09 Questions jointes de

- M. Mathias De Clercq à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le régime du remplacement indépendant" (n° 8233)

- M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le succès limité du régime de l'entrepreneur remplaçant" (n° 8251)

 

09.01  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de minister, enkele maanden geleden heb ik ook al een vraag gesteld over het vrij geringe succes van het systeem van de vervangende zelfstandige. Op dat moment had slechts een dertigtal kandidaten zich ingeschreven in het register en werd het systeem naar verluidt niet één keer echt gebruikt.

 

U erkende ook het probleem en zocht een verklaring voor dat gering gebruik in de beperkte bekendheid van het systeem. Het was dus een gebrek aan informatiedoorstroming. In juni werd om die reden een promotiecampagne opgezet door onze FOD Economie.

 

Mevrouw de minister, hoe is de campagne inzake promotie geëvalueerd?

 

Is er sinds de start van de campagne een stijging van inschrijvingen vast te stellen? Hoeveel ondernemers zijn er ingeschreven? Hoeveel keer werd er effectief gebruikgemaakt van het systeem? Plant u nog nieuwe maatregelen voor de bekendmaking ervan, bijvoorbeeld via de ondernemersloketten?

 

09.02  Peter Logghe (VB): Ik dank u voor de omkadering, collega De Clercq. Mevrouw de minister, in het verleden heb ik u, samen met andere collega's, al enkele keren ondervraagd over de vervangende ondernemer. Ik herinner mij nog dat u die maatregel hier in de commissie met veel enthousiasme bekendgemaakt hebt.

 

09.03 Minister Sabine Laruelle: Ik ben altijd zeer enthousiast.

 

09.04  Peter Logghe (VB): Ja, maar die bekendmaking gebeurde toen met bijzonder veel enthousiasme. In juli 2010 zou de vervangende ondernemer er eindelijk voor zorgen dat de noodzakelijke relatie tussen levenskwaliteit en professionele werkzaamheid ook bij zelfstandigen ingang kon vinden. Dat was een goede maatregel. Wij hebben daarvoor dan ook voor een kamerbrede meerderheid gezorgd.

 

Tot nu toe blijken er echter slechts 30 vervangers te zijn. In de afgelopen maanden hebt u gezegd dat u als ontslagnemend minister niets meer kon doen dan promotie te voeren. Ik meen dat de tijd gekomen is om het project stilaan te begraven ofwel een tandje bij te steken.

 

Ten eerste, zijn er ondertussen ook in het Waalse Gewest vervangende ondernemers opgedoken? Werd het systeem van de vervangende ondernemer ondertussen al gebruikt en toegepast?

 

Ten tweede, zou het niet gemakkelijker zijn om de ondernemers die zich willen laten vervangen, zichzelf te laten inschrijven in een databank en dus een databank aan te leggen?

 

Ten derde, een maatregel die voor wrevel zorgt – ik heb er u al een paar keer over ondervraagd – zijn de driemaandelijkse sociale bijdragen die worden gevraagd aan vervangende ondernemers, ook als zij slechts één maand hebben gewerkt. Ik heb u indertijd gevraagd om daaraan iets te doen, om daaraan iets te wijzigen. Vroeger kon dat niet. Wordt er in de nieuwe regering ruimte gecreëerd om daaraan iets te doen?

 

Ten vierde, wat de promotiecampagne betreft, werden de verwachtingen ingelost? Welke maatregelen zult u nemen om het project van vervangende ondernemingen, dat een goed project was, volledig tot ontplooiing te laten komen? De tijd is gekomen om het eindelijk op de sporen te krijgen.

 

09.05 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, sinds het opstarten van het register van vervangende ondernemers in augustus 2010, heeft de FOD Economie op mijn verzoek de volgende communicatieacties op het getouw gezet: informatie op de website van de FOD, algemene informatiefolder over het register, opleiding en uitleg bestemd voor de verantwoordelijke van de erkende ondernemingsloketten, verzending van een informatieflyer aan alle erkende ondernemingsloketten, behandeling van het thema in het contactcentrum van de FOD Economie op basis van de frequently asked questions en publicatie van een artikel in het tijdschrift New Business.

 

Bovendien werd in april 2012 door de FOD Economie een overheidsopdracht toegewezen om de doelgroepen van het register te sensibiliseren. De prijs van de campagne bedroeg 70 000 euro. De campagne bevat met name de organisatie van twee conferenties, de verzending van brieven en e-mails naar zelfstandigen, de publicatie van artikels in verschillende tijdschriften, op het internet en op televisie. De acties hebben plaatsgevonden tussen mei en september 2011. Ondanks de campagne blijft het aantal inschrijvingen relatief stabiel. Het totale aantal inschrijvingen van ondernemingen bedraagt momenteel 46 en er zijn 30 ondernemingen actief in het register.

 

In het Waals Gewest hebben ondertussen al 9 plaatsvervangende ondernemers zich ingeschreven. Het is voor mij niet mogelijk een antwoord te geven op de vraag in hoeverre er van het systeem voor vervangende ondernemers werd gebruikgemaakt. De contracten worden immers tussen partijen onderling afgesproken zonder tussenkomst van de overheid.

 

Wat betreft de mogelijkheid de ondernemers die zich willen laten vervangen, zichzelf in een databank in te schrijven, en de problematiek van het driemaandelijkse karakter van de sociale bijdragen, verwijs ik naar uw vorige mondelinge vraag van 23 februari 2011 en mijn antwoord van 15 maart 2011. Daarbij stelde ik dat een werkgroep in het algemeen beheerscomité van het sociaal statuut van zelfstandigen een evaluatie van het systeem zou realiseren. Die problemen zullen er worden bestudeerd. Andere verbeteringen aan het systeem kunnen er ook worden voorgesteld. Of het systeem kan worden afgeschaft. Wij moeten over enkele weken een beslissing nemen.

 

Het systeem is een goed idee, maar heeft geen succes. Over enkele weken moeten we onze conclusies trekken.

 

09.06  Mathias De Clercq (Open Vld): Ik vind uw antwoord zeer duidelijk, klaar en eerlijk, en terecht. Nu is het aan de werkgroep. Als men vaststelt dat de cijfers laag en stabiel blijven, is het logisch dat een werkgroep met experts bekijkt of men er nog in gelooft en het bijgestuurd moet worden, dan wel of het moet worden afgevoerd. Ik apprecieer de eerlijkheid en de duidelijkheid. We zullen kennisnemen van de adviezen van de werkgroep, die in de commissie bespreken en dan een richting aanduiden. Dat is een goede manier van werken.

 

09.07  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord. U zegt dat een werkgroep bij beheerscomité van de sociale zekerheid voor de zelfstandigen het project zal evalueren. U zegt eveneens niet te weten in hoeverre het systeem van vervangende ondernemers in de praktijk werd toegepast, omdat het een contract betreft tussen twee privépartners. Als het systeem inderdaad werd gebruikt, zou het nuttig zijn om daarvan de evaluatie te krijgen. Die kan gerust worden meegenomen in de werkgroep, die zal evalueren of het project inzake vervangende ondernemers kan worden voortgezet.

 

Het kan nuttig zijn om te weten hoe een en ander in de praktijk is verlopen. Gebeurde dat tot voldoening van beide partijen? Zijn er pijnpunten? Moet er worden bijgestuurd?

 

Voorts apprecieer ik uw eerlijkheid: als er geen bemoederen aan is, als het geen succes wordt en niet wil worden, moeten we het project inderdaad in de koelkast steken of misschien opdoeken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de voorwaarden die van toepassing zijn op werkende vennoten" (nr. 8365)

- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het verschil tussen zelfstandigen en werknemende vennoten" (nr. 8366)

- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het uitstel of de vrijstelling van betaling van bijdrage aan het sociaal verzekeringsfonds" (nr. 8367)

- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de bijdragen aan het sociaal verzekeringsfonds" (nr. 8368)

10 Questions jointes de

- M. Karel Uyttersprot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les conditions applicables aux associés actifs" (n° 8365)

- M. Karel Uyttersprot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la différence entre indépendants et associés actifs" (n° 8366)

- M. Karel Uyttersprot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le report ou la dispense de cotisation à la caisse d'assurances sociales" (n° 8367)

- M. Karel Uyttersprot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les cotisations à la caisse d'assurances sociales" (n° 8368)

 

De voorzitter: Mijnheer Uyttersprot, ik verzoek u uw vier samengevoegde vragen niet apart te stellen, maar in één vraag te verwoorden.

 

10.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik zal zien of het mogelijk is om mijn vier samengevoegde vragen in één vraag te verwoorden, want zij gaan over totaal verschillende zaken.

 

Mevrouw de minister, om zich als werkend vennoot in een vennootschap te laten inschrijven, zijn er weinig verplichten. Vooral inzake vennoten-zelfstandigen rijzen nogal wat problemen.

 

Zo geeft de inschrijving als werkend vennoot en de erbij horende aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds en het specifieke formulier dat er voor niet-ingezetenen is, de mogelijkheid om zich te laten inschrijven in het vreemdelingenregister van de gemeente. Daaruit vloeien een aantal sociale rechten voort.

 

Niet alleen de inschrijving is gemakkelijk, de uitschrijving uit de vennootschap is al even gemakkelijk. Achter die handelswijze zitten doorgaans een aantal actoren met minder nobele bedoelingen. Er rijzen dus een aantal problemen, die worden bevestigd door verschillende sociale kassen voor zelfstandigen.

 

Het fenomeen van werkende vennoten die zich even vlug in- als uitschrijven in een vennootschap is u waarschijnlijk bekend. Na enkele maanden zijn ze dus niet meer in de vennootschap actief. Zij blijven hun sociale rechten waarschijnlijk behouden. Is hierop controle, mevrouw de minister? Wordt de in- en uitschrijving op zo’n vlotte manier, soms al na enkele maanden, gecontroleerd? Is er controle op de betalingen aan de sociale verzekeringskassen door deze vennoten-zelfstandigen? Deze praktijk is immers een zware aderlating voor de sociale kassen.

 

Wat is de bijdrageplicht voor de nieuw ingeschreven werkende vennoten?

 

Ik kom dan tot mijn volgende samengevoegde vraag.

 

Wie als werkend vennoot wordt ingeschreven in een vennootschap, wordt verondersteld daar ook een activiteit te hebben. Deze activiteit kan worden uitgeoefend als werknemer of als zelfstandige. Als men dat doet als zelfstandige, moet men zich inschrijven bij een sociale kas.

 

De statuten voor werknemers en zelfstandigen worden beoordeeld volgens bepaalde criteria. Zo is een werknemer iemand die een omlijnd takenpakket heeft, een klein percentage van de aandelen heeft, geen beslissingsbevoegdheid heeft en onderworpen is aan gezag, leiding en toezicht. Een zelfstandige daarentegen heeft geen omlijnd takenpakket, heeft een vrij groot pakket aandelen en heeft beslissingsbevoegdheid

 

Wij vernamen dat nogal wat werkende vennoten worden ingeschreven in bepaalde vennootschappen met slechts één of enkele aandelen, maar zich wel als zelfstandige laten inschrijven bij een sociaal verzekeringsfonds.

 

Mevrouw de minister, ik veronderstel dat u daarvan op de hoogte bent. Wat is het minimum aan aandelen dat men moet bezitten om als zelfstandig vennoot te werken, zeker met inachtneming van het criterium dat zij een vrij groot pakket aan aandelen zouden moeten hebben?

 

Bestaan er controlemiddelen om dit op te sporen en deze misbruiken tegen te gaan?

 

Worden zij ingeschreven in het aandelenregister en is er hierop controle?

 

De voorzitter: Mijnheer Uyttersprot, al uw vragen betreffen werkende vennoten en dus stel ik voor dat u uw vragen bundelt. Als ik uw vier vragen bekijk over deze problematiek, dan kan ik ze alle vier op één blad zetten.

 

10.02  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik zal proberen kort te zijn.

 

10.03 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer Uyttersprot, ik heb uw argumentatie al gelezen, en bijgevolg lijkt het mij aangewezen dat u alleen uw vragen stelt.

 

10.04  Karel Uyttersprot (N-VA): Goed, dan zal ik mij beperken tot de vragen, mevrouw de minister.

 

Daarnet werd de vraag gesteld over de vrijstelling van betaling van de bijdragen. Mijn vraag is of de Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen ook nagaat of de vrijstelling of het uitstel betrekking heeft op zelfstandigen die ter goede trouw zijn, die in een moeilijke situatie verkeren, versus zogezegde zelfstandigen die nog nooit of weinig een bijdrage hebben betaald. Wat is de verhouding ter zake?

 

U sprak daarnet van 9 200 aanvragen op zes maanden tijd. Hoe verhoudt het aantal aanvragen voor vrijstelling vanwege mensen van Belgische nationaliteit zich tot het aantal aanvragen van mensen met een EU-nationaliteit?

 

Het principe is u bekend dat de bijdrage wordt berekend op drie jaar activiteit. Men betaalt een basisbijdrage en pas drie jaar later is er een verrekening. Hoeveel zelfstandigen of werkende vennoten bereiken die drie jaar niet?

 

10.05 Minister Sabine Laruelle: Kunt u die vraag schriftelijk stellen?

 

10.06  Karel Uyttersprot (N-VA): Oké, ik zal ze schriftelijk stellen.

 

10.07 Minister Sabine Laruelle: Ik heb de cijfers, maar ik geef geen mondeling antwoord meer op vragen naar cijfergegevens. Vragen naar statistische gegevens en cijfergegevens moeten schriftelijk worden gesteld en zullen schriftelijk worden beantwoord.

 

De voorzitter: Het commissiesecretariaat zal er in de toekomst ook beter op letten dat vragen die beter schriftelijk worden gesteld, wel degelijk schriftelijke worden ingediend.

 

10.08  Karel Uyttersprot (N-VA): Dat geldt dus alleen voor mijn laatste samengevoegde vraag?

 

De voorzitter: Ja.

 

10.09 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Uyttersprot, het fenomeen dat u aanhaalt, in verband met de in- en uitschrijving van werkende vennoten als zelfstandigen, is mij bekend.

 

De aansluiting is een persoonlijke verplichting van de betrokkene. Zoals elke zelfstandige moet hij daarbij een in het dubbel opgestelde aansluitingsverklaring onderschrijven met daarin de vermelding van zijn antwoorden op de diverse vragen omtrent zijn beroeps- en gezinssituatie. Zijn sociaal verzekeringsfonds verifieert de gegevens van het inlichtingenformulier. Zijn inschrijving wordt gecontroleerd op haar waarachtigheid. De zelfstandige ontvangt, als bewijs van zijn aansluiting, een attest van aansluiting. De goedkeuring van de registratie door het Rijksinstituut geldt als aansluiting. Indien blijkt dat de aansluiting fictief was, wordt het sociaal verzekeringsfonds verzocht de aansluiting retroactief te schrappen.

 

In geval de aansluiting en de verzekering verplicht wordt geschrapt, kan de persoon geen sociale rechten, zoals kinderbijslag en ziekteverzekering, als zelfstandige laten gelden. Indien rechten werden toegekend dan komen deze in aanmerking voor terugvordering.

 

Wat de uitschrijvingen betreft, is de verzekeringsplichtige verplicht aan zijn sociale verzekeringskas, binnen een termijn van 15 dagen, aan de hand van een officieel bewijsstuk, de staking van zijn beroepsbezigheid als zelfstandige mede te delen. De tekst preciseert niet wat daaronder te verstaan valt. Dit is ook logisch, gelet op de grote verscheidenheid aan zelfstandige beroepen en de uiteenlopende situaties waarin men zijn beroep kan uitoefenen.

 

Voor werkende vennoten gebeurt dit op voorlegging van een verklaring van stopzetting door de bedrijfsleider van de vennootschap en de vennoot zelf, evenals een kopie van het aandelenregister waaruit de aandelenoverdracht blijkt. De betaling van de sociale bijdrage als zelfstandige valt onder de verantwoordelijkheid van de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen. Deze laatste dienen een hele reeks, door de overheid opgelegde, richtlijnen in acht te nemen om een zo goed mogelijke inning van bijdragen te verzekeren. Deze richtlijnen gelden voor alle zelfstandigen, dus ook voor de werkende vennoten die zelfstandigen zijn. Het bijdrageregime voor een nieuw ingeschreven werkende vennoot is exact hetzelfde als de bijdrageplicht van alle andere, beginnende zelfstandigen.

 

Ik kom tot uw tweede vraag. De problematiek van de arbeidsrelatie in het algemeen en de kwalificatie van de activiteit van de werkende vennoot in het bijzonder, zijn mij wel bekend. Het aantal aandelen van een werkende vennoot is geen beslissend element om de aard van de arbeidsrelatie te beoordelen.

 

Het middel bij uitstek om na te gaan of een werkende vennoot zelfstandig, dan wel werknemer is, is de wet betreffende de aard van de arbeidsrelaties. Die wet biedt vier algemene criteria om na te gaan welke de aard van een arbeidsrelatie is. Er is ook voorzien in de mogelijkheid om specifieke criteria per sector op te stellen. De vraag wie er in het handelsregister dient te worden opgenomen, alsook de controle daarop, behoort niet tot mijn bevoegdheid.

 

Wat uw derde vraag betreft, de aangehaalde problematiek is mij inderdaad bekend en maakt deel uit van de algemene problematiek van de strijd tegen de sociale fraude, waaraan ik in de voorbije legislatuur extra aandacht heb besteed. Wanneer op basis van de dossiergegevens wordt vermoed dat er van sociale fraude sprake kan zijn, kan de commissie haar beslissing uitstellen en het dossier aan de bevoegde diensten signaleren. Er zijn geen statistische gegevens beschikbaar met betrekking tot het aantal aanvragen opgesplitst per nationaliteit van de aanvrager, aangezien de nationaliteit van de aanvrager geen relevant element is bij de beslissingen van de commissie.

 

Voor u vierde vraag overhandig ik u de statistieken.

 

10.10  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. De praktijken zijn u bekend. Malafide ondernemers richten een bvba op en schrijven 20 werkende vennoten in. Binnen de kortste tijd worden die uitgeschreven en komen er 20 andere vennoten in de plaats. Dat soort praktijken moeten wij aan de kaak stellen. Ik noteer ook dat dit bij u, in het kader van de sociale fraude, een prioriteit is. Wat de laatste vraag betreft, dank ik u voor de cijfers.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. David Clarinval à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les propositions législatives concernant la PAC post 2013" (n° 8453)

11 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de wetgevingsvoorstellen met betrekking tot het GLB na 2013" (nr. 8453)

 

11.01  David Clarinval (MR): Madame la présidente, madame la ministre, les propositions législatives relatives à la Politique agricole commune (PAC) post-2013 ont été rendues publiques par le commissaire Cioloş à la mi-octobre.

 

Je sais que, d'une manière générale, le projet rencontre trois des quatre principales conclusions dégagées lors de la réunion informelle des ministres de l'Agriculture qui s'est tenue lors de la présidence belge, à savoir le maintien d'une PAC forte au bénéfice des agriculteurs et des citoyens, le maintien d'une structure basée sur deux piliers et un premier pilier financé exclusivement par des moyens européens.

 

D'autres aspects sont plutôt décevants, comme vous l'avez clairement énoncé lors du Conseil des ministres européens de l'Agriculture qui a suivi. Je pense notamment à la baisse estimée de 7,7 % des aides directes pour la Belgique malgré un budget global européen qui reste inchangé ou encore à la complexité du système. D'autres points tels que le plafonnement des aides ou la définition d'agriculteur actif ne semblent pas assez tranchés. Les moyens de lutte contre la volatilité des prix ne semblent pas non plus répondre à vos attentes.

 

Madame la ministre, alors que nous sommes au début de la présidence danoise, pouvez-vous me dire si les débats ont déjà permis de faire évoluer les propositions initiales? Pensez-vous que ces propositions pourront évoluer significativement en faveur de nos agriculteurs?

 

11.02  Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, cher collègue, comme vous l'avez souligné, la proposition sur la table nous satisfait par un certain nombre de ses éléments, notamment le fait d'exister ce qui nous permet de commencer les discussions. Néanmoins, et vous l'avez mentionné, elle induit aussi diverses questions voire des problèmes pour la Belgique.

 

La redistribution, la convergence entre les États membres amènerait pour la Belgique une diminution de 7,7 % du montant des aides, ce qui n'est évidemment pas acceptable pour nous. D'autant plus que la Commission européenne, dans sa proposition, ne tient nullement compte des spécificités telles que les coûts de production. Or la Belgique est à 170 % de la moyenne européenne en ce qui les concerne. Ainsi, il est logique que, pour les débuts, elle soit aussi à 170 %. De plus, elle ne tient pas non plus compte de l'aspect périurbain de notre agriculture, ce qui se retrouve identiquement aux Pays-Bas, par exemple.

 

Le deuxième point négatif concerne la structure du premier pilier: on s'orienterait vers une véritable lasagne, avec un montant de 40 % fixe, puis de 30 % dédicacé à l'environnement dont 7 % d'obligation par exploitation de prendre des mesures de biodiversité.

 

Bien sûr, nous considérons aussi qu'il faut davantage de biodiversité et de développement durable, mais il est absolument incohérent à mes yeux d'imposer 7 % par exploitation. Voilà qui me semble tout à fait contraire aux objectifs de biodiversité et de simplification. C'est pourquoi je parle d'une véritable lasagne.

 

Cette situation entraîne deux problèmes majeurs, à mon sens. D'une part, en matière de simplification, il s'agirait d'un grand pas en arrière plutôt que d'un petit pas en avant. D'autre part, une telle décision risquerait de remettre en cause, dans les années à venir, l'unicité du premier pilier. Or ce pilier commun à tous les États membres est financé à 100 % par l'Europe.

 

En décidant 10 % de ceci, 5 % de cela et encore 3 % d'autre chose, lors de la prochaine réforme, le risque est grand de voir introduire un cofinancement. Je ne peux l'accepter.

 

La troisième critique fondamentale, c'est qu'en matière de lutte contre la volatilité des prix et de régulation des marchés, il y a très peu de propositions. On se base sur le mini-paquet lait, qui a été décidé en tripartite (Commission, Conseil et Parlement) et qui devrait être voté au parlement en février. Celui-ci va de fait passer à une agriculture contractuelle. Les règles de concurrence seront également adaptées pour que les agriculteurs puissent s'entendre sur leur prix de vente mais, en ce qui me concerne, c'est encore largement insuffisant.

 

Même si la proposition rencontre trois des quatre objectifs décrits lors du Conseil de La Hulpe sous présidence belge, la proposition sur la table demande à être retravaillée de façon fondamentale, pour tenir compte des spécificités de la Belgique, mais aussi – beaucoup plus capital à mes yeux – pour amener une véritable simplification et non pas une complexification, comme c'est le cas aujourd'hui.

 

11.03  David Clarinval (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je partage évidemment votre opinion, notamment par rapport à la diminution de 7,7 % et à la non-prise en compte des 170 % des moyens de production. J'espère que vous pourrez, dans le cadre des négociations futures, inverser ou, en tout cas, encore améliorer la situation en faveur de nos agriculteurs. Je compte sur votre perspicacité en la matière.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de hogere banktarieven voor ondernemingen" (nr. 8413)

12 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la hausse des tarifs bancaires pour les entreprises" (n° 8413)

 

12.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, ik kom onmiddellijk tot mijn vragen. Hebt u al een overleg met de bankensector over de hogere banktarieven gepland?

 

Ik heb uit uw antwoord aan de heer Logghe vernomen dat u een overleg in februari zult hebben. Welk standpunt zult u in dit overleg verdedigen? Welke engagementen zult u van de sector proberen te verkrijgen?

 

Voorziet u in specifieke maatregelen voor micro-ondernemingen en zelfstandigen, daar ze nog meer problemen lijken te ondervinden dan de kmo's?

 

Welke maatregelen zult u nemen om de hoger genoemde overheidsmaatregelen beter bekend te maken?

 

12.02 Minister Sabine Laruelle: Ik heb binnenkort inderdaad een ontmoeting met Febelfin. De kwestie van de verhoging van de tarieven, aangekondigd door de banken, zal aan de agenda staan.

 

De toegang van de kmo’s tot financiering is een reële bron van zorgen. Ik wil een duidelijk beeld van de aard, de omvang en de impact van die verhoging van het tarief op de kmo’s en de zelfstandigen, zodat ik er concrete oplossingen voor kan vinden.

 

De resultaten van de KeFiK-enquête kmo-financiering 2010 tonen aan dat de micro-ondernemingen meer moeilijkheden hebben ondervonden dan de kmo’s om toegang te krijgen tot financiering. Het klopt dat over het algemeen de micro-ondernemingen minder gewapend zijn tegen de hoeveelheid informatie die wordt gevraagd door de banken. Dan spreken we nog niet over de vereisten inzake middelen en garantie. Daarom moeten wij ervoor zorgen dat zij beter worden geïnformeerd over de openbare steunmaatregelen voor bestaande financieringen die kunnen bijdragen tot de toekenning van krediet.

 

Bovendien, in geval van moeilijkheden met een lopend krediet, blijft de kredietbemiddelaar ter beschikking om steun en raad te bieden en om op te treden als tussenpersoon en om hen te helpen een oplossing te vinden die aangepast is aan de stituatie.

 

Het Kenniscentrum voor Financiering van KMO heeft een Vademecum KMO-financiering gepubliceerd. Dat is een praktisch en compleet werk dat alle technieken en instrumenten beschrijft die het mogelijk maken om de toegang van kmo’s tot financiering te vergemakkelijken. Het kenniscentrum beschikt ook over een gedocumenteerde website waarop het alle informatie geeft over de verschillende financieringsmogelijkheden en de hulpmaatregelen die door de overheid worden toegekend.

 

Voor de toekomst heb ik aan het KeFiK en de kredietbemiddelaar gevraagd om hun inspanningen in die zin voort te zetten. De website van het KeFiK zal aanzienlijk worden verbeterd in de loop 2012. Daar zal worden getracht om de informatie betreffende de openbare steunmaatregelen nog zichtbaarder en completer te maken. Wat de kredietbemiddelaar aangaat, zijn volgens de KeFiK-enquête de diensten ervan nog steeds te weinig bekend bij een te groot aantal ondernemers.

 

Sinds het bestaan van de stelsels, heeft het KeFiK zijn communicatie-inspanningen vermenigvuldigd, zowel ten aanzien van de nationale en de internationale autoriteiten als van de ondernemers en de beroepsfederatie, de representatieve zelfstandigenorganisaties en de media. Een nieuwe publiciteitscampagne werd enkele weken geleden gelanceerd. In de loop van 2012 zullen wij de effecten daarvan evalueren en onze communicatiestrategie aanpassen in functie van de verkregen resultaten.

 

Ik zal er eveneens op toezien dat de tussenliggende actoren de ondernemers beter informeren over de openbare maatregelen, of zij nu op zoek zijn naar financiële hulp of niet. Er zijn echte informatiesteunpunten die de ondernemer wegwijs kunnen maken in de openbare steun die hem ter beschikking staat, de instellingen waartoe hij zich kan richten en de voorwaarden onder dewelke hij het recht heeft om een beroep te doen op die steun.

 

Zij moeten worden aangespoord om dit aspect van hun visie voort te zetten en te versterken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de uitkeringen van het Rampenfonds aan Landbouwers" (nr. 8460)

13 Question de M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'indemnisation des agriculteurs par le Fonds des calamités" (n° 8460)

 

13.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, tussen 2006 en 2010 kregen landbouwers ongeveer 18,3 miljoen euro schadevergoeding van het Landbouwrampenfonds uitbetaald.

 

De grootste hap werd uitbetaald naar aanleiding van de overvloedige regenval van 2009, een bedrag van ruim 14 miljoen euro.

 

Ondertussen werd ook op 26 augustus en 17 november 2010 uitzonderlijk veel neerslag gemeten. In 2011 ging het over een droogteperiode. Op die dagen waren er vrij veel meldingen van enorme schadegevallen bij landbouwers.

 

De dossiers van 2010 zouden door de provinciegouverneurs zijn goedgekeurd. De dossiers werden ingediend. Dan was het alleen nog wachten op de uitbetaling. Na meer dan een jaar dringen veel landbouwers nu aan op een spoedige uitbetaling van de schadevergoedingen.

 

Met een regering met volheid van bevoegdheid en een begroting die momenteel wordt besproken, moet het lukken om die vergoedingen op korte tijd te kunnen uitbetalen.

 

Mevrouw de minister, hoeveel dossiers werden er naar aanleiding van de overvloedige neerslag van 26 augustus en 17 november 2010 ingediend? Hoeveel dossiers werden goedgekeurd?

 

Ik ga ervan uit dat die rampen ondertussen ook als dusdanig door de federale overheid werden erkend?

 

Als alle administratieve stappen gezet zijn en de provinciegouverneurs en uzelf de dossiers hebben goedgekeurd, wanneer kunnen de landbouwers dan rekenen op de betaling van de schadevergoeding? Kunt u daar een termijn aan verbinden?

 

Ik heb in het verleden een aantal vragen gesteld over de procedures voor de uitbetaling van dergelijke dossiers. Die blijven omslachtig. Het kan toch niet dat men langer dan een jaar op de betaling moet zitten wachten? Ondertussen lopen leningen door en die moeten worden terugbetaald. Het personeel moet worden uitbetaald. U weet dat allemaal veel beter, mevrouw de minister. Ik dring erop aan om die procedures eens van dichtbij te bekijken.

 

13.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer Logghe, het lijkt mij onontbeerlijk te wijzen op een fundamenteel verschil dat in het geval van rampen wordt gemaakt. Er dient namelijk een onderscheid te worden gemaakt tussen, enerzijds, de algemene rampen, een bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken, met betrekking tot de schade die ten gevolge van uitzonderlijke weersomstandigheden aan goederen werd toegebracht en, anderzijds, de landbouwrampen, die onder mijn bevoegdheid vallen en die betrekking hebben op schade die alleen aan landbouwgoederen werd toegebracht.

 

Het bedrag van 18,3 miljoen euro dat aan de landbouwers werd uitgekeerd, had betrekking op de landbouwramp van 2006, die pas in 2008 werd erkend.

 

Dat verklaart waarom het zo lang heeft geduurd om de schadevergoedingen uit te betalen. Bovendien mag men niet vergeten dat de ramp van 2006 die België trof, resulteerde in ongeveer 6 000 te beheren dossiers. Sindsdien werd geen enkele landbouwramp meer erkend.

 

De weersomstandigheden van augustus 2010 en november 2010 waren niet uitzonderlijk. Er was dus teen sprake van een landbouwramp conform de drie criteria, waarvan het uitzonderlijk karakter van het natuurverschijnsel er een van is. Men heeft het natuurverschijnsel wel als een algemene ramp erkend. Sindsdien kunnen, dankzij de erkenning, landbouwers die schade opgelopen hebben, volgens de vastgestelde procedure een aanvraagdossier voor schadevergoeding indienen. Ik nodig u dus uit mijn collega, Joëlle Milquet, te bevragen over het onderwerp.

 

Ten slotte, ik ben mij er terdege van bewust dat de lange betaaltermijnen een aanzienlijke negatieve impact hebben op de landbouwers. Daarom heb ik, na de weersomstandigheden van 2012, aan mijn administratie gevraagd om de procedure te herzien voor de behandeling van dossiers, met het oog op de verkorting van de betalingstermijnen indien de landbouwrampen erkend worden. Dat staat bovendien in de algemene beleidsverklaring. De verkorting van de termijn zal de participatie vereisen van de provincies. Zij zijn ook belast met de centralisatie van de aanvragen en met de verzending van de aanvraag naar mijn administratie.

 

De drie criteria voor een erkenning als landbouwramp zijn, ten eerste, het uitzonderlijke karakter of de niet te voorziene hevigheid van de gebeurtenis. Dat moet worden aangetoond op basis van een voorafgaande periode van ten minste 20 jaar. Ten tweede, het totale schadebedrag per gebeurtenis moet hoger liggen dan 1,24 miljoen. Ten derde, voor eenjarige gewassen moet de opgelopen schade minstens 30 % bedragen van de brutoproductie van een normaal jaar.

 

In het regeerakkoord is ook overeengekomen om de bevoegdheid inzake landbouwrampen naar de Gewesten over te hevelen.

 

13.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik zal u binnenkort dus niet meer moeten ondervragen over die materies, aangezien alles naar de Gewesten gaat. Ik neem er in ieder geval nota van dat u de administratie opdracht hebt gegeven om de procedure te herbekijken.

 

13.04 Minister Sabine Laruelle: Voor de schade in 2011 wachten wij nog op een aantal processen-verbaal uit de provincies, terwijl het toch al januari 2012 is. Als ik niet beschik over alle processen-verbaal, kan ik geen dossier indienen bij de regering.

 

13.05  Peter Logghe (VB): Correct. Mij gaat het er eigenlijk om dat, eens de landbouwers hun dossiers hebben ingediend en eens de provincies hun werk hebben gedaan, u er toch in moet slagen om op vrij korte termijn de schadevergoeding uit te betalen?

 

13.06 Minister Sabine Laruelle: Ik ga daarmee akkoord, maar ik moet nu eenmaal wachten op alle processen-verbaal uit alle provincies. Daarna moet ik een dossier indienen bij de regering. Daarna moet ik een gunstig advies krijgen van de Europese Commissie. Pas daarna kan ik uitbetalen.

 

De termijn moet zo kort mogelijk zijn, maar het is niet zo gemakkelijk om in zes maanden uit te betalen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de startersvennootschappen" (nr. 8492)

- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het geringe succes van de Starter-bvba" (nr. 8592)

14 Questions jointes de

- M. Peter Logghe à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les sociétés starters" (n° 8492)

- M. Karel Uyttersprot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le faible succès de la SPRL Starter" (n° 8592)

 

14.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, wij komen nogmaals terug op de startersvennootschappen. Het financieel bureau Graydon en de zelfstandigenorganisatie Unizo waren onlangs vrij hard over het door u opgestarte startersvennootschap S-bvba. Zij noemden het een flop. Deze vennootschapsvorm in het leven geroepen om meer personen de kans te geven een eigen onderneming op te starten, werd in totaal slechts een duizendtal keer gebruikt sinds juni 2010. Bijvoorbeeld, het voorbije jaar waren er 593 S-bvba’s. Dat is 0,79 % van de in 2011 opgerichte bedrijven, toch een vrij laag cijfer. Het succes in Brussel is wel opvallend. Ik stel dus een dringende vraag naar de bijsturing en de toekomst van deze vennootschapsvorm en de evaluatie ervan.

 

Ten eerste, welke sectoren doen in belangrijke mate een beroep op de vennootschapsvorm van de startersvennootschap?

 

Ten tweede, hebt u een verklaring voor het succes in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het zeer geringe succes in het Vlaams Gewest?

 

Ten derde, weet u ook hoeveel ondernemingen die onder het statuut van het Starters-bvba werden opgericht na één jaar activiteit nog bestaan? Of is het te vroeg om daar zicht op te krijgen? Met andere woorden, hoeveel van die vennootschappen werden opgedoekt, gestopt of omgevormd tot een andere vennootschapsvorm?

 

Ten vierde, als de vennootschapsvorm startersvennootschap een toekomst heeft, welke dringende maatregelen dringen zich op? Ik heb u in het verleden daarover al ondervraagd. Dat had betrekking op het verlaagd sociaal tarief en op de sociale bijdragen. Met andere woorden, wordt het niet dringend tijd een evaluatie van deze vennootschapsvorm in het vooruitzicht te stellen? Moeten wij bijsturen? Op welke manier wil u deze vennootschapsvorm nog een kans geven?

 

14.02  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik zal niet herhalen wat al is gezegd. Mevrouw de minister, er is absoluut niets fout aan te ondernemen en nadien vast te stellen dat het niet succesvol is, dat het niet aanslaat. Op 79 000 nieuwe bedrijven vorig jaar waren er 593, of 0,79 %, onder deze vennootschapsvorm.

 

Hebt u een idee van de oorzaak daarvan?

 

Is dit systeem voldoende bekend, onder meer bij potentiële starters, adviesverstrekkers en accountants?

 

Als we uiteindelijk na al deze elementen tot de conclusie komen dat het succes beperkt blijft, moet de vraag worden gesteld of het nog relevant is deze formule aan te houden.

 

14.03 Minister Sabine Laruelle: Onderzoek dat werd uitgevoerd binnen de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, heeft een sectorale verdeling opgeleverd van alle op dit moment actieve btw-plichtige Starters-bvba’s. Een sectorale rangschikking in een top 3 van activiteitssectoren op afdelingsniveau van NACE maakt duidelijk dat NACE-afdeling 43 gespecialiseerd inzake bouwwerkzaamheden, momenteel afgescheiden voorop ligt. De sectoren eet- en drinkgelegenheden en de detailhandel, met uitzondering van de handel in auto’s en motorfietsen, volgen op plaatsen 2 en 3.

 

In dit stadium op basis van de cijfers van de kmo’s werden er meer dan 1 500 Starters-bvba’s opgericht. Voor het verschil in succes tussen de Gewesten beschik ik momenteel over de gegevens van de kmo’s die ik u als bijlage bezorg. Uit deze gegevens kan men hun succes afleiden. Uit dit onderzoek komt naar voor dat tot op heden geen enkele opgerichte Starters-bvba werd stopgezet. We kunnen niet spreken over een mislukking van de maatregelen, maar wel van relatief succes: 1 500 is niet niks.

 

Het regeerakkoord van de nieuw aangetreden regering voorziet in een evaluatie van de Starters-bvba, bijna twee jaar na de inwerkingtreding. De evaluatie zal moeten worden gevoerd in samenspraak met de minister van Justitie, bevoegd voor de vennootschapswetgeving. De resultaten van dit onderzoek zal ik op het moment van publicatie aan u bezorgen. Dit kan als basis dienen voor een aanpassing van het beleid ten aanzien van de Starters-bvba. Ik ben in ieder geval helemaal niet de mening toegedaan dat men het bestaan van de Starters-bvba in twijfel moet trekken. Dit stelsel moet worden geëvalueerd en aangepast, maar zeker niet afgeschaft.

 

De oorzaken van het relatieve succes van deze maatregel zijn bekend. Zij zijn met name het resultaat van het gebrek aan een aangepast fiscaal regime voor de kostprijs die gepaard gaat met de oprichting van een S-bvba. Op het moment waarop de mogelijkheid tot het opstarten van deze vennootschap vorm kreeg, heeft de FOD Economie in 2010 een folder verspreid en een documentatiepagina op haar website gecreëerd, ter informatie van het publiek. In deze brochure werd een doorverwijzing naar, onder meer, de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat en naar de Commissie voor Boekhoudkundige Normen gezet. Ik ben van mening dat men deze communicatie-inspanning moet voortzetten. Ik heb tevens de cijfers voor de Gewesten, maand per maand.

 

14.04  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het cijfermateriaal en de uitleg daarbij.

 

Wij verschillen toch enigszins van mening wat de inschatting van het succes betreft. U noemt het een relatief succes, terwijl ik het een relatieve flop noem.

 

14.05 Minister Sabine Laruelle: U behoort tot de oppositie, dus dat is normaal. U bent nooit positief. Dat is uw rol. U hebt een oppositierol en u doet dat.

 

14.06  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik ben regelmatig positief. Mijn vrouw en andere mensen kunnen dat beamen.

 

Hier verschillen wij echter toch van mening. U hebt mij cijfers gegeven wat de top drie van die startersvennootschappen betreft. Als ik het goed heb, zijn dat de gespecialiseerde bouwbedrijven en de eet- en drankgelegenheden.

 

Niet toevallig zijn dat ook de sectoren waarin de meeste faillissementen worden genoteerd. Ik zeg niet dat het een aan het ander moet worden gelinkt, maar dat is toch meer dan toevallig.

 

Wij kijken in elk geval uit naar het evaluatieonderzoek dat met de medewerking van de minister van Justitie zal worden uitgevoerd. Weet u al binnen welke termijn u met dat evaluatierapport klaar zult zijn en het voor deze commissie zal komen?

 

14.07  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, een van de grote problemen is volgens mij dat starters-bvba’s moeilijk aan kredieten geraken. De illusie wordt gecreëerd dat men zonder middelen een bedrijfje kan oprichten.

 

Men start al bijna onmiddellijk met een negatief eigen vermogen en ik denk dat de kredietwaardigheid, het krijgen van geld, misschien het knelpunt is voor het mindere succes. Er moet gezocht worden naar mogelijkheden om dat te voorkomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de geringe ondernemingsnataliteit" (nr. 8593)

15 Question de M. Karel Uyttersprot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la faiblesse du taux de création d'entreprises" (n° 8593)

 

15.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, de cijfers zijn u bekend. Ze werden al enkele keren herhaald. Voor de vernieuwing van ons economisch weefsel is voornamelijk de ondernemingsnataliteit belangrijk. Wat verstaan wij onder ondernemingsnataliteit? Het aantal oprichtingen, waarbij wij vorig jaar 79 000 eenheden noteerden, tegenover het aantal schrappingen, 65 300 vorig jaar, waarbij ook nog de 11 000 faillissementen dienen te worden opgeteld. Daarbij wordt dan nog geen rekening gehouden met de bedrijven die een beroep doen op de wet op de continuïteit van de ondernemingen.

 

Ik stel vast dat er vorig jaar een dieptepunt was in het excedent of de nataliteit van de ondernemingen. Dat baart mij zorgen voor de vernieuwing van ons economisch weefsel. In 2010 was er een excedent van 5 200. In 2009 bedroeg het aantal ongeveer 4 000, maar in 2008 was er een excedent van 13 624 extra bedrijven. De oplossingen moeten worden gevonden in het terugdringen van het aantal faillissementen en het verhogen van het aantal inschrijvingen. Het creëren van een positief imago van het ondernemerschap moet daarin een belangrijke rol spelen. Ik hoop dat ook terug te zien in uw beleid en uw beleidsbrief. Het positieve imago van ondernemen moet jonge mensen ertoe bewegen een bedrijf op te starten. Daarin ligt de oplossing. Daarom heb ik de volgende vragen.

 

Hebt u er enig idee van hoe u het aantal faillissementen kunt terugdringen? Ik wil het echter positief bekijken, mevrouw de minister. Hoe zult u het aantal starters helpen verhogen? Zult u zorgen voor een positieve beïnvloeding om zo meer bedrijven het daglicht te laten zien?

 

15.02 Minister Sabine Laruelle: Uit de gepubliceerde cijfers van de FOD Economie blijkt dat er in 2011 11 004 faillissementen waren. Bij het aantal opgerichte ondernemingen kan echter een duidelijke verbetering vastgesteld worden: van 64 663 eenheden in 2009 naar 71 168 eenheden in 2010. Over het aantal oprichtingen in 2011 beschik ik nog niet over de cijfers. De belangrijkste redenen voor het aantal faillissementen zijn de volgende.

 

De voorbije vijf jaar zijn er veel bedrijven opgericht waarvan een groot aantal zijn vijfde levensjaar niet haalt. Het aantal falingen is ook het gevolg van de financiële crisis die zich in 2008 in gang heeft gezet en die achteraf is uitgemond in een economische crisis. Vooral de sectoren die in grote mate afhankelijk zijn van de consumptieve bestedingen, zoals de horeca, de detailhandel en de schoonheidssalons, leiden als eerste onder de verslechterde conjunctuur. Toch moet er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de stopzettingen van bedrijven die het gevolg zijn van een faillissement en deze waarvan de stopzetting eerder vrijwillig en rationeel onderbouwd is.

 

In de berekening van het saldo van de oprichtingen minus de stopzettingen en faillissementen moet worden opgelet voor het maken van dubbeltellingen. Op de beëindiging van het faillissement volgt immers een stopzetting van de onderneming in de kruispuntbank van de ondernemingen. Deze twee gebeurtenissen volgen meestal kort op mekaar.

 

Het regeerakkoord voorziet in een aanpassing van de berekeningswijze van de sociale bijdragen die zelfstandigen verschuldigd zijn aan de sociale zekerheid. Momenteel worden de eerste precies vaststelbare verschuldigde bijdragen berekend op de inkomsten van drie jaar terug. Dit brengt mogelijk problemen met zich mee voor een aantal zelfstandigen die met een faling van inkomsten geconfronteerd worden.

 

De wet betreffende continuïteit van ondernemingen, die van kracht is geworden in 2009, zal worden geëvalueerd. De bevoegde minister van Justitie zal daarin mogelijk haar collega’s van Economie en KMO’s betrekken.

 

Ik beschik niet over een vergelijkende studie met de buurlanden inzake faillissementen. Uit eerder landenvergelijkonderzoek, in dit geval met Nederland, is gebleken dat België en Nederland een gelijke faillissementsgraad kenden in 2009. In beide landen werden 1,25 faillissementen per 100 bedrijven waargenomen.

 

Ten slotte kan ik eraan toevoegen dat ingevolge het regeerakkoord de vestigingswetgeving, die op dit moment de toegang tot bepaalde beroepsactiviteiten en de bewijsvoering van de kennis van het bedrijfsbeheer op federaal vlak regelt, een materie is die voor regionalisering naar het gewestelijke vlak in aanmerking komt.

 

15.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, een onderneming is zoals het leven, men start, men groeit en men kan voortijdig sterven. Daarmee is eigenlijk niets mis.

 

Wel moeten wij ervoor waken dat voldoende nieuwe elementen, nieuwe spelers op de markt komen. En daar zitten wij aan een vrij laag aantal, zeker als wij het excedent nakijken.

 

Ik neem nota van uw bemerking dat inzake het aantal schrappingen in de KBO en het aantal falingen geen dubbeltellingen mogen voorkomen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Questions jointes de

- Mme Linda Musin à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les éventuels manquements de l'Institut professionnel des agents immobiliers dans une affaire de détournements de fonds par un syndic" (n° 8800)

- Mme Zoé Genot à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'Institut professionnel des agents immobiliers" (n° 8863)

16 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Linda Musin aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de mogelijke tekortkomingen van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars in een zaak van geldverduistering door een syndicus" (nr. 8800)

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars" (nr. 8863)

 

16.01  Linda Musin (PS): Madame la ministre, le Syndicat national des propriétaires et copropriétaires (SNP) a déclaré envisager d'intenter – ou a intenté depuis – une action en responsabilité à l'encontre, d'une part, de l'Institut professionnel des agents immobiliers (IPI) et, d'autre part, de l'État belge pour manquements dans le suivi des plaintes par l'IPI et le parquet de Bruxelles.

 

En effet, un syndic professionnel principalement actif sur Bruxelles est accusé d'avoir détourné des fonds à concurrence de 750 000 euros au détriment de diverses copropriétés. De nombreux copropriétaires se retrouvent donc aujourd'hui face à des montants importants à payer, alors qu'ils les avaient déjà payés via des provisions.

 

Le SNP souligne qu'il a été informé de la situation très récemment alors qu'il semble que les problèmes existent depuis plusieurs années et que diverses plaintes ont déjà été déposées à l'encontre du syndic incriminé auprès du parquet et/ou au sein de l'IPI.

 

Ce syndic, agréé par l'IPI, a visiblement été radié en octobre dernier, alors que la situation était connue depuis longtemps. Le SNP s'étonne donc de la réaction tardive de l'IPI et de l'absence d'informations délivrées par cet Institut sur lequel vous exercez la tutelle. Le SNP menace d'engager la responsabilité de l'IPI et d'inviter les propriétaires lésés à intenter, moyennant soutien du SNP, des actions en responsabilité également à l'encontre de l'IPI et de l'État belge.

 

Le SNP déclare enfin vous avoir envoyé, madame la ministre, plusieurs courriers pour vous faire part de problèmes existant au sein de l'IPI et réclame désormais la suspension de l'ensemble des assesseurs juridiques chargés des plaintes disciplinaires pour incompétence.

 

Pouvez-vous nous en dire un peu plus sur ce dossier? Il semble que l'IPI soit au courant de plaintes à l'encontre du syndic professionnel depuis plus de deux ans et que les réactions de l'Institut soient très récentes. Qu'en est-il? Avez-vous été mise au courant de ces manquements avant qu'ils ne soient étalés dans la presse?

 

Le SNP demande que soient prises des sanctions à l'encontre des assesseurs juridiques de l'IPI chargés des plaintes disciplinaires pour manquements graves. Vous avez nommé ces assesseurs pour six ans, en 2007. Comment comptez-vous réagir?

 

Avez-vous mis en place au sein de votre cabinet un mécanisme d'évaluation du travail des assesseurs par vous désignés? L'IPI vous communique-t-il régulièrement des données chiffrées sur le nombre de plaintes introduites et les suites qui y sont données (classement sans suite, sanction disciplinaire, transmission au parquet)?

 

Sans plaider en faveur ou en défaveur d'une telle mesure, je m'interroge sur la proposition du SNP de voir se créer un fonds de garantie ou la mise en place d'une assurance indélicatesse pour couvrir les copropriétés en cas de malversations. Qu'en pensez-vous?

 

Comptez-vous exiger la présence de représentants des associations de défense des copropriétaires au sein des chambres disciplinaires?

 

Ne faudrait-il pas prévoir l'obligation pour chaque syndic de publier la liste de toutes les associations de copropriétaires dont il assure la gestion? Soutenez-vous la proposition que les comptes des syndics rémunérés soient contrôlés par un réviseur?

 

Le SNP plaide pour une réorganisation de l'IPI, notamment au point de vue de la communication, et sur ce que peut faire l'Institut des informations obtenues dans le cadre de sa mission. Qu'en pensez-vous?

 

Enfin, qu'en est-il des courriers que le SNP dit vous avoir envoyés concernant le fonctionnement de l'IPI? Avez-vous répondu désormais à ces courriers? Quelles informations leur avez-vous données?

 

16.02  Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, chère collègue, certains éléments ont déjà été discutés en début de séance puisqu'une question concernait le fonctionnement de l'IPI et des syndics. Donc je vous renvoie également à la réponse donnée tout à l'heure. Néanmoins, je vous répondrai de façon exhaustive; rassurez-vous.

 

Ma tutelle s'exerce uniquement sur le Conseil national de l'IPI; il ne m'appartient donc pas d'intervenir dans un dossier particulier de poursuites judiciaires qui concerne les chambres de cet Institut. Toute intervention de ma part serait contraire à l'article 8, § 4 de la loi-cadre relative aux professions intellectuelles prestataires de services, ainsi qu'aux principes généraux de droit: séparation des pouvoirs, ainsi qu'indépendance et impartialité du juge. Je ne dispose donc pas de plus d'informations sur le dossier que celles en votre possession. Il ne me revient d'ailleurs pas de me prononcer ici en commission sur un dossier particulier.

 

À votre troisième question, dans le cas qui nous occupe, une sanction à l'égard des assesseurs juridiques de l'IPI ou leur remplacement me semble prématuré tant que les responsabilités n'ont pas été prononcées. Avant jugement, toute personne est réputée non coupable.

 

L'IPI publie des chiffres qui font suite aux plaintes chaque année dans son rapport annuel; il n'y a pas de transmission de données intermédiaires, ce qui ne m'empêche en rien d'interroger l'IPI en cas de besoin.

 

Une réunion s'est tenue avec les responsables de l'IPI la semaine passée. L'IPI avait eu une réunion avec le SNP la semaine précédente. Les choses évoluent.

 

Mon administration m'informe qu'une réunion globale est prévue pour le 26 janvier. Pour quelles raisons? C'est que mon administration m'a fait des propositions et qu'on sait que l'IPI prévoit d'autres propositions, de même que le SNP. J'ai donc demandé à mon administration d'analyser toutes ces propositions en réunion plénière entre les parties concernées et de choisir celles utiles à mettre en place. En effet, je souhaite avancer rapidement dans ce dossier.

 

Les pistes que vous évoquez constituent des possibilités de solution: le fonds de garantie, le renforcement de la déontologie ou le fait d'exclure la possibilité pour un syndic d'immeuble d'être aussi acteur commercial dans l'immeuble, vendeur ou locataire. Diverses pistes sont donc proposées et il est dans l'intérêt de tous d'avancer dans le dossier.

 

La présence des représentants des associations de défense des copropriétaires au sein des chambres disciplinaires ne me semble pas opportune, dès lors que ces chambres statuent dans un cadre disciplinaire et donc, confidentiel. Par contre, une meilleure transparence dans l'exécution de leurs missions par les syndics est effectivement une piste très intéressante.

 

Pour ce qui concerne plus spécifiquement le contrôle des comptes par un réviseur d'entreprise, cette piste fait actuellement l'objet d'une analyse, tout en reconnaissant que la certification des comptes présente une utilité certaine pour la transparence. Il convient aussi d'éviter de créer des obligations trop lourdes et empêcher, par exemple, des syndics indépendants de pouvoir continuer. Mon objectif et le vôtre sont de ne plus avoir exclusivement de grosses sociétés de syndics. Par conséquent, il faut veiller à ce que les plus petits acteurs puissent continuer à travailler de façon correcte.

 

La publicité de ce type d'information est soumise à la loi sur le respect de la vie privée, à laquelle nous sommes attachés. Aussi n'est-il pas opportun de communiquer à des tiers des décisions disciplinaires. Par contre, une piste intermédiaire pourrait être la communication aux parties des décisions ayant fait force de chose jugée, autrement dit, que les parties prenantes soient informées. Cela me semble une piste intéressante. Le tout en la matière est de trouver un juste milieu entre la transparence et le respect de la vie privée.

 

Pour ce qui concerne les courriers du SNP, il y a eu accusé de réception. Je peux comprendre l'aigreur de certains au SNP. Je ne suis pas certaine que tout a nécessairement trait au syndic, mais je n'entrerai pas davantage dans des détails d'ordre plus politicien. Les affaires courantes empêchaient de prendre un certain nombre de mesures. Certes, le SNP m'a envoyé trois ou quatre courriers identiques, auxquels j'ai répondu une fois. À présent que nous ne sommes plus en affaires courantes, il faut percer l'abcès et prendre les mesures adéquates.

 

16.03  Linda Musin (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse brève mais néanmoins complète. Je me réjouis que, lors de cette réunion du 26 janvier, on puisse faire toutes les propositions. Effectivement, ce qui est souligné par le SNP est un cas excessivement douloureux et si cela doit se répéter, il faut très rapidement réformer pour mettre les copropriétaires à l'abri de ce type de malversations. Je me réjouis que ce dossier progresse rapidement.

 

Par ailleurs, je me référerai à la première réponse que vous avez donnée tout à l'heure, lorsque je siégeais au sein d'une autre commission.

 

16.04  Sabine Laruelle, ministre: L'administration étudie, c'est pour moi une priorité. S'il faut oeuvrer très rapidement, il faut garder l'église au milieu du village, ou plus exactement la salle plénière au milieu de la Chambre, et trouver le juste équilibre.

 

16.05  Linda Musin (PS): Voilà qui permettra de rassurer et de repartir sur de bonnes bases!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken voor vrije beroepen" (nr. 8809)

17 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la transposition de la directive relative aux pratiques commerciales déloyales pour les professions libérales" (n° 8809)

 

17.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb nog een korte vraag over de omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken voor vrije beroepen. Zoals u weet moet deze richtlijn zeer binnenkort worden omgezet omdat de Europese Commissie België in maart 2011 al eens een advies stuurde met de vraag om die richtlijn om te zetten. Ondertussen hebben wij ook een uitspraak van het Grondwettelijk Hof hierover, dat stelt dat een aantal artikelen van de wet op de marktpraktijken de Grondwet schendt.

 

Mevrouw de minister, wanneer bent u van plan om met het ontwerp naar het Parlement te komen? Werd hierover reeds overleg gepleegd met de sector en met uw collega’s, ministers Vande Lanotte en Turtelboom? In welke wet dient die richtlijn te worden omgezet, in de wet op de marktpraktijken of in de wet op de vrije beroepen van 2 augustus 2002?

 

17.02 Minister Sabine Laruelle: Het gaat om een hoogdringend dossier rekening houdend met de druk die wordt uitgeoefend door de Europese Unie en de jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof. Onze drie kabinetten, Justitie, Economie en KMO’s, moeten hierover overleg plegen. Ik heb het al met mijn collega’s besproken. Het gaat hier niet om een dossier waarin ik het initiatief moet nemen. Het gaat ofwel om de aanpassing van de wet van 2010 betreffende de marktpraktijken, wat valt onder de bevoegdheid van de minister van Economie, ofwel om de aanpassing van de wet van 2002 betreffende de onrechtmatige contractuele bedinging in het domein van de vrije beroepen, wat valt onder de bevoegdheid van de minister van Justitie.

 

Er moet de komende weken vooruitgang worden geboekt in dit dossier. Er werd nog geen beslissing genomen betreffende de optie die u aanhaalt. Ik blijf de voorkeur geven aan een specifieke wet voor de vrije beroepen, wat een aanpassing impliceert van voormelde wet van 2002. Hiervoor verwijs ik naar het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO van 17 oktober dat online beschikbaar is. Ik kan u dat advies ook verzenden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.18 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.18 heures.